Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011AE0062

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het groenboek „Corporate governance in financiële instellingen en het beloningsbeleid” (COM(2010) 284 definitief)

PB C 84 van 17.3.2011, p. 13–18 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

17.3.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 84/13


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het groenboek „Corporate governance in financiële instellingen en het beloningsbeleid”

(COM(2010) 284 definitief)

2011/C 84/03

Rapporteur: de heer SMYTH

Op 2 juni 2010 heeft de Europese Commissie, op grond van artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het

Groenboek — Corporate governance in financiële instellingen en het beloningsbeleid

COM(2010) 284 final.

De afdeling Interne markt, productie en consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 6 januari 2011 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 19 en 20 januari 2011 gehouden 468e zitting (vergadering van 20 januari) onderstaand advies uitgebracht, dat met 173 stemmen vóór en zonder stemmen tegen, bij 4 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   In dit advies geeft het EESC zijn weloverwogen reactie naar aanleiding van de lange vragenlijst in het Groenboek van de Commissie. De vragen betreffen acht belangrijke aspecten van de governance in financiële instellingen, variërend van de prestaties van de raad van bestuur, de prestaties van de toezichthoudende instanties, risicobeheer, belangenconflicten, de rol van de aandeelhouder, tot de netelige kwestie van de beloning van de directeuren.

1.2   Het EESC verwelkomt de gedachte die aan het Groenboek ten grondslag ligt, maar wijst op de gebrekkige definiëring van de inhoud, met name de precieze omschrijving van corporate governance, die volgens het Comité uitgesprokener moet zijn. Ook de verschillen in de samenstelling van de Britse en continentale raden van bestuur behoeven verduidelijking. Het is voorts van mening dat het begrip „financiële instelling” toelichting behoeft om duidelijk te maken dat de aanbevelingen uitdrukkelijk gericht zijn op de kredietinstellingen.

1.3   Bij bestudering van het Groenboek stelde het EESC vast dat de verschillen tussen het Britse en continentale model van corporate governance op structureel niveau onoverbrugbaar zijn omdat de opvattingen over organisatie zo uiteenlopen. Daarom raadt het EESC de Commissie aan om te kijken naar de principes die ten grondslag zouden moeten liggen aan corporate governance in de EU. Het Britse model gaat bijvoorbeeld uit van bekwame onafhankelijkheid, die de onafhankelijke rol van de belangrijkste bestuurscomités mogelijk maakt. Moet onafhankelijkheid een leidend beginsel worden voor alle onderdelen van Europese corporate governance? Zo ja, hoe kan een en ander dan verwezenlijkt worden in het continentale model?

1.4   Verder komen de behoeften van de consumenten er in het Groenboek nogal bekaaid vanaf. Ook consumenten van financiële diensten zijn niet ontkomen aan de ernstige gevolgen van tekortschietend bestuur van het financiële stelsel.

1.5   Ten aanzien van het beloningsbeleid heeft het EESC zijn algemene standpunt al in diverse eerdere adviezen bekendgemaakt. Het Comité meent kortom dat beloningsbeleid niet alleen betrekking moet hebben op de top van financiële instellingen, maar op alle niveaus.

1.6   De tendens van het advies is dat er ruimte is voor verscherping van een aantal aspecten van de governance van financiële instelllingen. Aangezien governancecodes vrijwilig blijven, berust de last om te garanderen dat deze codes in de EU optimaal worden nageleefd, bij de toezichthoudende instanties.

2.   Inleiding en achtergrond bij het advies

2.1   In het Groenboek wordt ingegaan op vastgestelde tekortkomingen in de structuur of de uitvoering van corporate governance. In verband met de financiële en economische crisis is versterking van corporate governance de kern van het hervormingsprogramma van de Commissie. De voorstellen in het Groenboek moeten gezien worden tegen de achtergrond van bredere hervormingen, nl. van de Europese toezichtsarchitectuur, de richtlijn Kapitaalvereisten, de Solvabiliteit II-richtlijn, de hervorming van de instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) en de regeling inzake beheerders van alternatieve beleggingsfondsen. Voor de voorstellen is verder van belang dat de Commissie corporate governance gaat herzien van beursgenoteerde ondernemingen, alsook de rol van aandeelhouders, adequaat toezicht van het hoger management, de samenstelling van de raden van bestuur en maatschappelijk verantwoord ondernemen.

2.2   De Commissie omschrijft corporate governance als de betrekkingen tussen de bedrijfsleiding, de raad van bestuur, de aandeelhouders en andere partijen, zoals de werknemers en hun vertegenwoordigers. Het gaat ook om de bepaling van de doelstellingen van de onderneming, de manier om die te verwezenlijken en het toezicht op de resultaten van de bedrijfsactiviteit. In de financiële sector legt governance nog meer gewicht in de schaal, want het faillissement van een (grote) financiële instelling veroorzaakt een systeemrisico voor de financiële sector als geheel, wat gebleken is tijdens de recente financiële crisis, toen regeringen met overheidsgeld het bancaire systeem moesten steunen.

2.3   Het verrast het EESC dat er in het Groenboek geen onderscheid wordt gemaakt tussen de structuur van raden van bestuur in de Britse economie en die op het Europese vasteland. In de eerstgenoemde is er maar een raad, met uitvoerende en niet bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders, hoewel het gebruikelijk is dat er een directie is die onder de president- directeur werkt. In het continentale model is er zowel een raad van bestuur als een raad van commissarissen. In het vervolg van dit advies en om verwarring te voorkomen, verwijst „raad” normaliter naar het Britse model, tenzij uitdrukkelijk anderszins is vermeld.

2.4   Het Groenboek vermeldt niet officieel dat elke lidstaat een eigen systeem van corporate governance heeft, noch dat er onderscheid wordt gemaakt voor corporate governance van financiële instellingen. De definitie van de Commissie is ook enigszins eenzijdig en dient dus te worden verduidelijkt. Het EESC bepleit een duidelijkere, meer omvattende definitie van het begrip. Corporate governance is in de eerste plaats gericht op het overleven en floreren van de onderneming. Daartoe moet de raad voldoen aan de redelijke verwachtingen van de aandeelhouders en ervoor zorgen dat alle partijen redelijk tevreden blijven: consumenten, partners, aannemers, leveranciers en werknemers. Als de raad het voortbestaan van de onderneming niet kan garanderen, moet hij over de middelen beschikken om optimale waarde te vormen.

2.5   In het Groenboek wordt een reeks tekortkomingen en zwakke punten van corporate governance in financiële instellingen geschetst en wordt naar antwoorden gezocht op acht vragen met betrekking tot:

1.

kwesties in verband met raden van bestuur;

2.

tekortschietend risicobeheer en belangenverstrengeling;

3.

de rol van auditors;

4.

tekortkomingen bij toezichthouders;

5.

problemen met de rol van aandeelhouders;

6.

gebrekkige uitvoering van principes van corporate governance;

7.

de beloning van directeuren van financiële instellingen;

8.

belangenconflicten.

3.   Antwoorden op de vragen in het Groenboek

3.1   Het EESC formuleerde de volgende antwoorden op de specifieke vragen uit het Groenboek:

3.2   Kwesties in verband met raden van bestuur

3.2.1   Specifieke vraag 1: Moet het aantal mandaten van bestuurders worden beperkt (bijvoorbeeld, de cumulatie van maximaal drie mandaten)?

Een precies aantal vaststellen is willekeurig. Het zou beter zijn om bij aanstelling af te spreken dat een bestuurder tijd kan besteden aan en doorbrengen bij de onderneming die zijn of haar aandacht vergt. De vereiste tijd zou moeten worden opgegeven en verdeeld over officiële vergaderingen van de raad en van comités en minder officiële bezoeken aan en evaluaties van afdelingen en regio's. In sommige gevallen is een aanstelling in feite voltijds. Aanstelling bij twee of meer ondernemingen levert al vergelijkend altijd voordelen op.

3.2.2   Specifieke vraag 2: Moet de cumulatie van de functie van voorzitter van de raad van bestuur met die van algemeen directeur in financiële instellingen worden verboden?

In sommige rechtsgebieden is dit al gebruikelijk. De scheiding van functies zou in financiële instellingen verplicht moeten zijn vanwege de spanning tussen de uitvoerende rol van de algemeen directeur en de rentmeesterstaak van de raad van bestuur.

3.2.3   Specifieke vraag 3: Moet het wervingsbeleid de taken en het profiel van de bestuurders, waaronder de voorzitter, precies definiëren, en garanderen dat de bestuurders over voldoende competenties beschikken en dat de raad van bestuur divers is samengesteld? Zo ja, op welke manier?

In sommige rechtsgebieden is het vrij normaal dat de voor de raad van bestuur vereiste vaardigheden en ervaring beoordeeld worden voordat op basis daarvan iemand wordt aangesteld. Zo valt voor een grote financiële instelling te denken aan een succesvol, gepensioneerd bankdirecteur, misschien als voorzitter, senior partners van een advocaten- of accountantskantoor met ervaring in de financiële sector, een algemeen directeur van een groot commercieel concern als tegenwicht voor de algemeen directeur en voor de inbreng van een commercieel perspectief en iemand met een consumentenachtergrond, als kern waar een groter team omheen kan worden samengesteld. De ervaring kan op het hoogste niveau opgedaan zijn in de krediet-, actuariële, economische, industriële en commerciële sector. Idealiter is de verhouding minstens 60 % bestuurders die niet, en 40 % bestuurders die wel met de dagelijkse gang van zaken belast zijn. Beide groepen dienen ook kennis te hebben van de belangrijkste gebieden waar de onderneming actief is. In sommige rechtsgebieden neemt de toezichthoudende autoriteit, voordat een kandidaat wordt aangesteld, zijn vaardigheden, ervaring en cv uitgebreid onder de loep. Deze aanpak is lovenswaardig.

3.2.4   Specifieke vraag 4: Deelt u de mening dat de aanwezigheid van meer vrouwen en bestuurders met diverse sociale en culturele achtergronden in de raden van bestuur de werking en de effectiviteit van de raden van bestuur ten goede zou komen?

In verband met vraag 3 is een evenwicht qua geslacht en etnische afkomst wenselijk, mits ervaring en expertise niet in het gedrang komen. Een en ander kan uiteenlopende en waardevolle perspectieven opleveren. Er moet een praktische grens gesteld worden aan de omvang van de raden van bestuur.

3.2.5   Specifieke vraag 5: Moet er een verplichte beoordeling komen van de werking van de raad van bestuur door een externe beoordelaar? Moet het resultaat van deze beoordeling aan de toezichthouders en de aandeelhouders worden meegedeeld?

Toezichthoudende autoriteiten zouden alle voorzitters de bevoegdheid moeten verlenen om hun bestuursregelingen in het licht van de vier voornoemde factoren te toetsen. Tegelijk zouden de autoriteiten bestuurders moeten certificeren die bij benoeming niet gescreend zijn. De permanente verantwoordelijkheid voor de prestaties van de raad moet bij de voorzitter blijven berusten. Het zou goed zijn als voorzitters op gezette tijden een externe evaluatie van de doeltreffendheid van de raad laten verrichten. In het continentale model is de raad van commissarissen verplicht actie te ondernemen als de zaken niet goed gaan of als het verslag van de auditor de raad op bepaalde belangrijke aspecten attent maakt

3.2.6   Specifieke vraag 6: Moet de oprichting van een risicocomité binnen de raad van bestuur verplicht worden en moeten er regels worden bepaald voor de samenstelling en de werking van dat comité?

Er zijn drie aspecten: audit, naleving en risico. De samenstelling van het comité moet een weergave zijn van de bijzondere bedrijfsmix. Uit macro-economisch oogpunt is risico inherent aan de strategische plannen van de raad van bestuur. Hier moeten de risicobereidheid en het risicoprofiel worden bepaald en gemeten. Bij banken wordt voor elke bedrijfstak vastgesteld welk risico aanvaardbaar is: binnenlandse hypotheken, kredietkaarten, bedrijfspanden, leningen voor het bedrijfsleven, middelenbeheer, buitenlandse valuta en grondstoffen, alsook de samenstelling van reserves, limieten van tegenpartijen enz. Binnen een continentale raad van bestuur is er geen ruimte voor een risicocomité: de raad omvat slechts weinig mensen (gewoonlijk niet meer dan 5-7), die meestal specialist op diverse gebieden zijn.

3.2.7   Specifieke vraag 7: Moet de deelname van een of meer leden van het auditcomité aan het risicocomité en vice versa verplicht worden?

In tegenstelling tot het in par. 3.2.6 genoemde macro-economische oogpunt kan het micro-niveau wel degelijk tot het takenpakket van het auditcomité behoren.

3.2.8   Specifieke vraag 8: Moet de voorzitter van het risicocomité verantwoording afleggen aan de algemene vergadering?

Aan elke bedrijfsstrategie kleven risico's. Risicobereidheid en risicoprofiel bepalen hoe het bedrijf waarschijnlijk gaat presteren en hoe veranderlijk de resultaten kunnen zijn. De voorzitter en de algemeen directeur zullen deze zaken moeten uitleggen; op basis van hun verklaringen zullen aandeelhouders meer of minder investeren, afhankelijk van hun eigen risicobereidheid.

3.2.9   Specifieke vraag 9: Welke rol moet de raad van bestuur vervullen in de strategie en het profiel inzake risico van een financiële instelling?

De strategiebepaling is de belangrijkste taak van een raad van bestuur. Aangezien de financiële sector per definitie riskant is, moet de strategie tot stand komen binnen risicomarges die het bereik van de resultaten bepalen. De gekozen strategie moet voldoen aan de redelijke verwachtingen van de aandeelhouders en betrokken partijen tot tevredenheid stemmen. Hoewel de verantwoordelijkheid van de permanente uitvoerende directeuren voor het risicobeheer niet mag worden onderschat, is de rol van de raad van bestuur is op zijn zachtst gezegd essentieel. In het continentale model keurt de raad van commissarissen de strategie van de raad van bestuur goed.

3.2.10   Specifieke vraag 10: Moet een verklaring inzake risicobeheersing worden ingevoerd en openbaar gemaakt?

Het antwoord luidt bevestigend, maar slechts voorzover het de communicatiestrategie jegens aandeelhouders en belanghebbenden betreft. Het publiceren van commerciële en vertrouwelijke gegevens moet vermeden worden.

3.2.11   Specifieke vraag 11: Moet een procedure voor de goedkeuring van nieuwe financiële producten door de raad van bestuur worden ingevoerd?

Ja, als het om belangrijke producten gaat. De introductie van producten is gewoonlijk een onderdeel van de uitgevoerde strategie en voor de raad van bestuur dus van aanzienlijk belang.

3.2.12   Specifieke vraag 12: Moet voor de raad van bestuur een meldingsplicht worden ingevoerd waarbij hij de toezichthouders op de hoogte moet brengen van materiële risico's waarvan hij kennis heeft?

Normaliter is dit een gangbaar onderdeel in de permanente dialoog tussen de onderneming en de toezichthouders.

3.2.13   Specifieke vraag 13: Moet voor de raad van bestuur een expliciete verplichting worden ingevoerd bij zijn besluitvorming de belangen van de depositohouders en de andere belanghebbenden in overweging te nemen („duty of care”)?

In sommige jurisdicties bestaat er al een verplichting om de belangen van stakeholders in overweging te nemen. Dit moet de regel moeten worden. Als belanghebbenden ontevreden zijn, zal de onderneming niet floreren. Geen enkele groep van stakeholders moet overheersen. De notulen van de raad van bestuur moeten vermelden dat bij de uitwerking van de strategie alle belangen overwogen zijn.

3.3   Tekortschietend risicobeheer en belangenverstrengeling

3.3.1   Specifieke vraag 14: Hoe kan de status van de risicodirecteur worden opgewaardeerd? Moet de risicodirecteur een status hebben die minstens gelijkwaardig is aan die van de financieel directeur?

De vraag impliceert dat we weten wat een risicodirecteur moet doen. Als risico integraal deel uitmaakt van de bedrijfsstrategie, dan is de financieel directeur ook risicodirecteur. Risico op microniveau plaatst de risicodirecteur op hetzelfde niveau als het hoofd van de interne audit. Beiden brengen verslag uit aan een comité van de raad van bestuur en hebben ongehinderd toegang tot de voorzitter daarvan. Beiden dienen regelmatig aan de volledige raad van bestuur te rapporteren.

3.3.2   Specifieke vraag 15: Hoe kan het communicatiesysteem tussen de risicobeheerfunctie en de raad van bestuur worden verbeterd? Moet een procedure worden ingesteld voor het doorverwijzen van op te lossen conflicten/problemen naar de hiërarchie?

In par. 3.3.1 wordt ook op deze kwestie ingegaan. Deze procedure moet tot het takenpakket behoren van het comité en de raad van bestuur.

3.3.3   Specifieke vraag 16: Moet de risicodirecteur de raad van bestuur, inclusief het risicocomité, direct op de hoogte kunnen brengen?

Op deze kwestie wordt in par. 3.3.1 ingegaan.

3.3.4   Specifieke vraag 17: Moeten de IT-hulpmiddelen verder worden ontwikkeld om de kwaliteit en de snelheid van de informatiedoorstroming inzake grote risico's naar de raad van bestuur te verbeteren?

Dit is afhankelijk van wat er in de instelling aanwezig is. IT kan niet alle risico's routinematig in kaart brengen. Vaak is een waarschuwing per email voldoende. Hoe groter en complexer de organisatie (qua afdelingen, geografische spreiding en producten), hoe zinvoller de aanstelling van een actieve risicobeheerder die met IT werkt.

3.3.5   Specifieke vraag 18: Moeten voor de bij het dagelijks bestuur betrokken bestuurders de verplichting worden ingevoerd een rapport goed te keuren betreffende de adequaatheid van de interne beheersingssystemen?

Ja. In sommige rechtsgebieden is dit al verplicht. Gewoonlijk ziet het auditcomité hierop toe.

3.4   De rol van externe auditors

3.4.1   Specifieke vraag 19: Moet de samenwerking tussen de externe auditors en de toezichthouders worden uitgebreid? Zo ja, op welke manier?

De auditondernemingen moeten werken voor de leden van het bedrijf. Maar als zij ernstige risico's of gevallen van niet-naleving ontdekken die gevolgen hebben voor het systeem, dan moeten de toezichthouders gewaarschuwd worden. Zaken die de onderneming kan corrigeren en die geen externe implicaties hebben, moeten ter correctie aan de onderneming worden overgelaten. In het continentale systeem stelt de raad van commissarissen de auditors aan en ontmoet hen jaarlijks, zonder dat de raad van bestuur en de algemeen directeur aanwezig zijn.

3.4.2   Specifieke vraag 20: Moet hun verplichting de raad van bestuur en/of de toezichthouders op de hoogte te brengen van eventuele ernstige, in het kader van hun functies gedetecteerde feiten, worden versterkt?

Dit hangt af van de status quo. In sommige jurisdicties zijn de bepalingen al aangepast. In het systeem op het Europese vasteland moet dit bepaald worden op basis van de contractverhoudingen tussen de toezichthouders en de auditor.

3.4.3   Specifieke vraag 21: Moet de controle van de externe auditor op financiële informatie betreffende risico's worden uitgebreid?

Auditors moeten verklaren dat de rekeningen van de onderneming een getrouw en eerlijk beeld geven van de continuïteit van de activiteiten. In dit verband moet een serieus risico al vermeld worden als bepaling of opmerking bij de rekeningen. Een uitbreiding lijkt niet nodig.

3.5   Tekortkomingen bij toezichthouders

3.5.1   Specifieke vraag 22: Moet de rol van de toezichthouders in de interne governance van de financiële instellingen worden geherdefinieerd en versterkt?

Ja, in jurisdicties waar dat nog niet het geval is.

3.5.2   Specifieke vraag 23: Moeten de toezichthouders de bevoegdheid en de verplichting krijgen om de goede werking van de raad van bestuur en van de risicobeheerfunctie te verifiëren? Hoe kan dit in de praktijk worden gebracht?

Zie punt 3.5.1 hierboven.

3.5.3   Specifieke vraag 24: Moeten de selectiecriteria („fit and proper test”) worden uitgebreid tot technische en professionele competenties alsook tot gedragskenmerken van de toekomstige bestuurders? Hoe kan dit in de praktijk worden gebracht?

In het continentale Europa is dit de gebruikelijke praktijk. De Britse Financial Services Authority (FSA) heeft hiertoe nieuwe procedures ingevoerd.

3.6   Problemen met de rol van aandeelhouders

3.6.1   Specifieke vraag 25: Moet de verplichting worden ingevoerd om het beleid en de praktijk inzake het stemmen van de institutionele beleggers openbaar te maken? Hoe vaak?

Ja, afhankelijk van de agenda van de algemene vergaderingen.

3.6.2   Specifieke vraag 26: Moet voor de institutionele beleggers de verplichting worden ingevoerd een code (nationaal of internationaal) voor goede praktijken te onderschrijven, zoals de code die is opgesteld door de International Corporate Governance Network (ICGN)? Deze code verplicht de ondertekenaars ervan hun beleid inzake belegging en stemming te ontwikkelen en te publiceren, maatregelen te nemen om belangenconflicten te voorkomen en hun stemrecht op verantwoordelijke wijze te gebruiken.

Ja, aanvankelijk op vrijwillige basis.

3.6.3   Specifieke vraag 27: Moet het bekendmaken van de identiteit van de aandeelhouders worden vergemakkelijkt teneinde de dialoog tussen ondernemingen en hun aandeelhouders te bevorderen, en de risico's in verband met „empty voting” terug te dringen? Er is sprake van „empty voting” als een stem wordt uitgebracht door een aandeelhouder die geen overeenstemmend financieel belang heeft in de onderneming waarvoor hij stemt, met mogelijk negatieve gevolgen voor de integriteit van de governance van de beursgenoteerde ondernemingen en van de markten waarop hun aandelen worden verhandeld.

De Commissie dient de kwestie van aandeelhouders tegen het licht te houden aangezien de situatie niet meer is zoals vroeger. Tegenwoordig kunnen aandeelhouders wereldwijd actieve ondernemingen of aandeelhouders zijn, hedge funds, enz. Als zodanig handelen zij slechts in aandelen. Zij beantwoorden niet aan het traditionele beeld van de „aandeelhouders”.

3.6.4   Specifieke vraag 28: Welke andere maatregelen zouden de inzet van de aandeelhouders voor de corporate governance van financiële instellingen kunnen stimuleren?

Te denken valt aan de oprichting van een gemachtigde organisatie die de particuliere aandeelhouders in elke onderneming vertegenwoordigt. Zo niet, dan kunnen toezichthoudende instanties, politici en media druk uitoefenen op de institutionele beleggers om zich actiever op te stellen.

3.7   De effectieve uitvoering van de corporate governance-beginselen

3.7.1   Specifieke vraag 29: Zou het noodzakelijk zijn de verantwoordelijkheden van de leden van de raad van bestuur te versterken?

Niet als men wil dat zich goede kandidaten aandienen. Het zou veel instellingen baten als ze de verwachtingen van de raad van bestuur beter omschrijven.

3.7.2   Specifieke vraag 30: Zou de burgerlijke en strafrechtelijke verantwoordelijkheid van bestuurders moeten worden versterkt, rekening houdend met het feit dat de strafrechtelijke regels op Europees niveau niet geharmoniseerd zijn?

In sommige jurisdicties zijn de bepalingen al aangepast. Het grootste risico van de directeur is meestal het reputatierisico, nl. om in verband te worden gebracht met een slecht lopende onderneming. Recentelijk is er gepleit voor automatische opheffing van dergelijke taken voor directeuren die niet waarschuwden voor buitensporige risico's. Dit is een aantoonbaar nauwkeuriger en veelbelovender beleidsinstrument.

3.8   Beloning van directeuren van financiële instellingen

3.8.1   Specifieke vraag 31: Welke inhoud en vorm, al dan niet van dwingende aard, zouden aanvullende maatregelen op EU-niveau kunnen hebben inzake de beloning van bestuurders van beursgenoteerde ondernemingen?

De bepalingen van de richtlijn Kapitaalvereisten 3 lijken te voldoen. Deze zullen bindend zijn voor de toezichthouders. Publicatie van het stembeleid van de onderneming inzake de beloningen zal ook een goed besluit zijn (zie par. 3.8.4).

3.8.2   Specifieke vraag 32: Bent u van oordeel dat de problematiek betreffende de aandelenopties van bestuurders moet worden aangepakt? Zo ja, op welke manier? Moet er EU-reglementering komen, en moet het toekennen ervan zelfs worden verboden?

De richtlijn Kapitaalvereisten 3 gaat op een en ander in. Aspecten als tijd, belemmeringen en hoeveelheid komen daar aan bod.

3.8.3   Specifieke vraag 33: Denkt u dat, met inachtneming van de bevoegdheden van de lidstaten, de gunstige fiscale behandeling van aandelenopties en andere soortgelijke beloningen die in bepaalde lidstaten bestaat, bijdraagt tot het nemen van buitensporige risico's? Zo ja, moet deze kwestie op EU-niveau worden besproken?

De Commissie zou ertoe moeten worden aangezet om deze kwestie te bekijken, maar, zoals de zaken nu staan, is fiscaliteit een zaak van de lidstaten.

3.8.4   Specifieke vraag 34: Denkt u dat aandeelhouders en ook werknemers en hun vertegenwoordigers een grotere rol moeten spelen bij het vaststellen van het beloningsbeleid?

In sommige jurisdicties moeten de aandeelhouders het verslag over het beloningsbeleid goedkeuren. Publicatie van het stemgedrag van aandeelhouders maakt het systeem transparanter. De Commissie dient het stuwende dan wel remmende effect van beloningsadviseurs onder de loep te nemen. De representatieve organisaties van aandeelhouders in Nederland kunnen voor de Commissie in dit verband een leidraad zijn.

3.8.5   Specifieke vraag 35: Wat denkt u over ontslagvergoedingen (de zogeheten „gouden parachutes”)? Moet er EU-reglementering komen, en moet het toekennen ervan zelfs worden verboden? Zo ja, op welke manier? Moet de toekenning ervan uitsluitend een echte prestatie van de bestuurders belonen?

Ontslagvergoedingen zijn geen beloning voor verleende diensten. Die worden namelijk verdiend tijdens uitoefening van de functie. Ontslagvergoedingen zijn contractuele verplichtingen in geval van ontslag van een bestuurder. Gewoonlijk worden zij toegekend als strohalm, als zekerheid aan de nieuwe bestuurder in geval zijn aanstelling niet aan de verwachtingen voldoet. Ontslag valt niet per se samen met mislukking. Een veranderde strategie kan een perfect werkende bestuurder overbodig maken. Daarom zijn er de vergoedingen. Soms zijn zij wellicht overdreven, met name ten aanzien van de pensioenen. In het contract zou vastgelegd kunnen worden om de vergoedingen geleidelijk te verlagen of te verminderen als er „duidelijk” van fouten sprake is. Stijgende vergoedingen voor CEO's tijdens het dienstverband moeten worden ontmoedigd. Tegenover beloningen dienen prestaties te staan. In het continentale systeem zijn de werknemers in de raad van commissarissen vertegenwoordigd en kunnen zij het beloningsbeleid beïnvloeden.

3.8.6   Specifieke vraag 36: Denkt u dat het variabele gedeelte van beloningen in financiële instellingen die overheidsmiddelen hebben ontvangen, moet worden teruggeschroefd of stopgezet?

Deze vraag betreft principieel de beloning van prominente functies in financiële instellingen. Voor de gewone werknemer is dit minder relevant. Er zijn soms buitensporige beloningspakketten geweest; zulke abnormale situaties zouden moeten worden vermeden. Het is aan de overheidseigenaren van instellingen die publiek geld ontvangen om te doen wat zij juist achten.

3.9   Belangenconflicten

3.9.1   Specifieke vraag 37: Wat zou de inhoud kunnen zijn van mogelijke aanvullende maatregelen op EU-niveau ter bevordering van de strijd tegen en het voorkomen van belangenconflicten in de financiële sector?

Het idee van een „Chinese muur” betreft de binnen een effecten- of beleggingsfirma geldende procedures om te voorkomen dat vertrouwelijke informatie tussen afdelingen in de onderneming wordt uitgewisseld en dat hiervan illegaal gebruik wordt gemaakt. In de financiële en andere sectoren vertrouwde men hierop om schadelijke belangenconflicten te voorkomen. Maar in de praktijk zijn Chinese muren verre van onfeilbaar omdat ze uitgaan van eer. Informatie blijft geheim zolang de betrokken partijen discreet en omzichtig zijn. Wellicht leidt regelgeving met specifieke wettelijke vereisten voor de geheimhouding van informatie tot een verbeterde naleving in dit opzicht.

3.9.2   Specifieke vraag 38: Deelt u de mening dat het nodig zou zijn, rekening houdend met de verschillende bestaande juridische en economische modellen, de inhoud en de details van de EU-regels inzake belangenconflicten te harmoniseren opdat de verschillende financiële instellingen aan soortgelijke regels onderworpen zijn naargelang zij de bepalingen van de MiFID, van de richtlijn Kapitaalvereisten, van de icbe-richtlijn of van de Solvabiliteit II-richtlijn moeten toepassen?

Ja.

Brussel, 20 januari 2011

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Staffan NILSSON


Top