Tento dokument je výňatok z webového sídla EUR-Lex
Dokument 42010Y1201(01)
Conclusions of the Council and of the Representatives of the Governments of the Member States, meeting within the Council, on the priorities for enhanced European cooperation in vocational education and training for the period 2011-2020
Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de prioriteiten voor intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor de periode 2011-2020
Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de prioriteiten voor intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor de periode 2011-2020
PB C 324 van 1.12.2010, s. 5 – 15
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
1.12.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 324/5 |
Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de prioriteiten voor intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding voor de periode 2011-2020
2010/C 324/02
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN VAN DE LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,
ZICH BEWUST VAN HET VOLGENDE:
1. |
De Raad heeft op 12 november 2002 een resolutie goedgekeurd over de bevordering van intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding (1). Deze resolutie diende later als basis voor de verklaring die de voor beroepsonderwijs en -opleiding bevoegde ministers van de lidstaten van de EU, de EVA/EER-landen en de kandidaat-lidstaten, de Commissie en de Europese sociale partners tijdens hun bijeenkomst in Kopenhagen op 29-30 november 2002 hebben aangenomen als strategie ter verbetering van de prestaties, de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding, welke doorgaans „het proces van Kopenhagen” wordt genoemd. |
2. |
In de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (2) wordt de lidstaten aanbevolen in het kader van de strategieën voor een leven lang leren sleutelcompetenties voor iedereen te ontwikkelen met als doel alle jongeren de mogelijkheid te bieden om die competenties op een zodanig peil te brengen dat zij toegerust zijn voor verder leren en voor het beroepsleven. |
3. |
In de resolutie van de Raad van 15 november 2007 over nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen (3) wordt erop gewezen dat dringend moet worden geanticipeerd op toekomstige vaardigheidsbehoeften om de werknemers voor te bereiden op de nieuwe banen van de kennismaatschappij, en wel middels maatregelen om ervoor te zorgen dat kennis, vaardigheden en competenties zijn afgestemd op de behoeften van de economie en om mogelijke vaardigheidslacunes te voorkomen. |
4. |
In de conclusies van de Raad van 22 mei 2008 over volwasseneneducatie wordt erkend hoe belangrijk de rol van volwasseneneducatie kan zijn bij het verwezenlijken van de doelstellingen van de Lissabonstrategie, doordat de sociale cohesie wordt versterkt, de mensen de vaardigheden verwerven die zij nodig hebben om een nieuwe baan te kunnen vinden, en Europa wordt geholpen de globalisering sterker tegemoet te treden, en wordt de lidstaten verzocht de problematiek in verband met volwasseneneducatie aan te pakken met een aantal specifieke maatregelen (4). |
5. |
In de conclusies van de Raad van 21 november 2008 betreffende de mobiliteit van jongeren (5) wordt de lidstaten verzocht iedere jongere in het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding de mogelijkheid te geven om aan een mobiliteitsregeling deel te nemen en meer mogelijkheden voor mobiliteit te scheppen in beroepsonderwijs en -opleiding. |
6. |
In de resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen op 21 november 2008, over betere integratie van levenslange begeleiding in de strategieën voor een leven lang leren (6) wordt benadrukt dat mensen moeten worden geholpen om de vaardigheden waarover zij beschikken te onderkennen en hun opleidingbehoeften ter verbetering van hun carrièremogelijkheden te formuleren. |
7. |
In de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, op 12 mei 2009 (7) in het kader van de Raad bijeen, over versterking van partnerschappen tussen de onderwijs- en opleidingsinstellingen en sociale partners, in het bijzonder werkgevers, met betrekking tot een leven lang leren, werden de lidstaten aangemoedigd om die partnerschappen actief te bevorderen. |
8. |
In de conclusies van de Raad van 12 mei 2009 betreffende een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding („ET 2020”) (8) werd voorzien in die samenwerking in de periode tot 2020 in de context van een kader dat het onderwijs- en opleidingsbestel als geheel overkoepelt en in het teken staat van levenslang leren. |
9. |
In zijn conclusies van 25-26 maart 2010 en van 17 juni 2010 (9), heeft de Europese Raad twee kerndoelen voor onderwijs en opleiding vastgesteld in het kader van de Europa 2020-strategie. Ook heeft hij de Commissie verzocht de maatregelen op EU-niveau te presenteren die nodig zijn om uitvoering te geven aan die strategie, met name via een aantal vlaggenschipinitiatieven. |
10. |
In de conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over competenties ten behoeve van een leven lang leren en het initiatief „nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen” (10) worden de lidstaten aangespoord het verwerven, het bijhouden en het verder ontwikkelen van het gehele scala aan competenties in beroepsonderwijs en -opleiding beter te ondersteunen, alsmede steun te bieden voor de initiële en de verdere beroepsontwikkeling van leraren en opleiders in het beroepsonderwijs en -opleiding, ook teneinde hen toe te rusten voor hun nieuwe, in de op competenties gebaseerde aanpak besloten liggende rollen. |
11. |
In de conclusies van de Raad over de sociale dimensie van onderwijs en opleiding van 10-11 mei 2010 (11) is de lidstaten verzocht het verwerven van sleutelcompetenties te bevorderen met behulp van beroepsopleidingen en beroepsopleidingsprogramma’s, en beter in te spelen op de behoeften van kansarme leerlingen. |
BEKLEMTONEN HET VOLGENDE:
1. |
Het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding, zowel op initieel niveau als wat bij- en nascholing betreft, hebben een tweeledig doel: bijdragen tot inzetbaarheid en economische groei, alsmede inspelen op ruimere maatschappelijke uitdagingen, in het bijzonder het bevorderen van de sociale cohesie. Zij dienen jongeren en volwassenen aantrekkelijke en uitdagende carrièremogelijkheden te bieden en even aantrekkelijk te zijn voor vrouwen als voor mannen, voor mensen met veel potentieel en voor mensen die, om welke reden dan ook, van de arbeidsmarkt uitgesloten dreigen te worden. |
2. |
De Europese arbeidsmarkt zal in de toekomst te maken krijgen met zowel vergrijzing als met een daling van het aantal jongeren dat instroomt in het initieel onderwijs en de initiële opleiding en de arbeidsmarkt betreedt. Tegelijkertijd zal de arbeidsmarkt moeten inspelen op de voortdurende technologische ontwikkeling en de veranderende economische voorwaarden. Van volwassenen, en in het bijzonder van oudere werknemers, zal daarom in toenemende mate worden verlangd dat zij hun vaardigheden en competenties via bij- en nascholing voortdurend op peil houden en uitbreiden. |
3. |
De huidige economische neergang kan ernstige gevolgen hebben voor de investeringen in beroepsonderwijs en -opleiding. Als gevolg van budgettaire beperkingen zijn innovatieve oplossingen nodig om duurzame financiering van beroepsonderwijs en -opleiding veilig te stellen en ervoor te zorgen dat de middelen efficiënt toegewezen en rechtvaardig verdeeld worden. |
4. |
Het ontbreken van de juiste vaardigheden kan een belemmering vormen voor de productiviteit, de groei en het concurrentievermogen. Het is noodzakelijk te anticiperen op de vaardigheidsbehoeften en -tekorten voor alle kwalificatieniveaus en de resultaten naar beleid en praktijk te vertalen om het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding beter af te stemmen op de behoeften van de economie, de burgers en de samenleving in het algemeen. |
5. |
Vorm geven aan beroepsonderwijs en -opleiding is een gedeelde verantwoordelijkheid van de nationale regeringen, de sociale partners, de werkgevers en andere belanghebbenden, zoals de brancheorganisaties, de aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding, docenten, opleiders en lerenden: zij hebben allen een wederzijds belang bij nauwere samenwerking. |
6. |
In het Europees en het nationaal beleid moet tot uiting komen dat beroepsvaardigheden en -competenties in de kennissamenleving even belangrijk zijn als academische vaardigheden en competenties. |
7. |
Gelet op de rol ervan in de Europese samenlevingen en economieën, is het van essentieel belang dat excellentie in het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding wordt behouden en vergroot. Beroepsonderwijs en -opleiding van wereldniveau is van het grootste belang voor de handhaving van Europa's positie als grootste exporteur van industriële producten ter wereld. Een goed presterende beroepsonderwijs- en -opleidingssector is bovendien zeer belangrijk voor de instandhouding van het Europees sociaal model. |
ONDERKENT HET VOLGENDE:
Het proces van Kopenhagen heeft een cruciale rol gespeeld door mensen meer bewust te maken van het belang van beroepsonderwijs en -opleiding op zowel Europees als nationaal niveau (12). De in het kader van dat proces tot stand gekomen samenwerking heeft geleid tot overeenstemming over gemeenschappelijke Europese doelen en streefcijfers, bespreking van de nationale modellen en initiatieven en uitwisseling van beste praktijken op Europees niveau. In de huidige economische crisis komt het belang van beroepsonderwijs en -opleiding nog duidelijker naar voren. Een groeiend besef van het belang van beroepsonderwijs en -opleiding leidt echter niet automatisch tot meer middelen en financiering.
Dankzij de Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding hebben er belangrijke ontwikkelingen plaatsgevonden in het nationale beleid en zijn belangrijke Europese instrumenten voor transparantie, erkenning van kwalificaties en competenties, en kwaliteitsborging in het leven geroepen: Europass (13), het Europees kwalificatiekader (EKK) (14), het Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET) (15) — en het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (EQAVET) (16).
Het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren ondersteunt en bevordert de instelling van „alomvattende” nationale kwalificatiekaders die algemeen onderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding en hoger onderwijs omvatten en gebaseerd zijn op leerresultaten. Doordat in die structuren het accent wordt verlegd van een inputgericht leerproces naar leerresultaten, scheppen zij mogelijkheden voor een leven lang leren en helpen zij tot een betere afstemming op de arbeidsmarktbehoeften te komen. In de meeste landen is er, zowel beleidsmatig als in de praktijk, een duidelijke verschuiving waar te nemen van inputgerichte leerprocessen naar leerresultaten.
In de lidstaten wint de overtuiging veld dat de Europese instrumenten transparante, op doorstroming gerichte, flexibele en inclusieve nationale kwalificatiesystemen kunnen ondersteunen. Momenteel worden echter niet alle beschikbare Europese instrumenten ten volle benut. Hoewel de totstandbrenging van een Europese ruimte van onderwijs en opleiding vordert, is het oorspronkelijke doel, het wegnemen van mobiliteitsobstakels, nog niet bereikt. De mobiliteit van lerenden in beroepsonderwijs en -opleiding moet verder worden verbeterd.
Naar analogie van het proces van Kopenhagen, dat de rol van beroepsonderwijs en -opleiding heeft vergroot in het kader van de Lissabonstrategie (2000-2010), is het doel van deze conclusies de prioriteiten van de nieuwe Europa 2020-strategie voor banen en groei en de daarmee samenhangende vlaggenschipinitiatieven te helpen verwezenlijken. Voor beroepsonderwijs en -opleiding is ook een rol weggelegd bij het bereiken van de twee kerndoelen op onderwijsgebied, namelijk dat in 2020 het percentage mensen van 30-34 jaar dat het tertiair of gelijkwaardig onderwijs heeft voltooid moet zijn toegenomen tot ten minste 40 %, en dat de schooluitval tot onder de 10 % moet zijn teruggebracht.
De doelstellingen op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding moeten ook blijven sporen met de algemene doelen en prioriteiten die in het strategisch kader „ET 2020” voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding zijn vervat. De Europese samenwerking in het kader van het proces van Kopenhagen moet bijdragen tot de totstandbrenging van een Europese ruimte voor onderwijs en opleiding waarin de kwalificaties die in één land zijn behaald, erkend worden in andere Europese landen, ten einde de mobiliteit van jongeren en volwassenen te bevorderen. Enerzijds is de diversiteit van de Europese beroepsonderwijs en -opleidingstelsels een troef die als basis voor wederzijds leren dient. Anderzijds zijn transparantie en een gemeenschappelijke benadering van kwaliteitsborging nodig om wederzijds vertrouwen te kweken tussen uiteenlopende stelsels.
ZIJN HET EENS OVER HET VOLGENDE:
De samenwerking in het kader van het proces van Kopenhagen moet een nieuw elan krijgen. Aangezien dit proces integraal deel uitmaakt van het strategische kader „ET 2020” dienen de doelstellingen op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding te sporen met de algemene doelstellingen van dat kader. Voorts dient bij de herziening van het proces van Kopenhagen zowel rekening te worden gehouden met de tot op heden opgedane ervaring en de nieuwe uitdagingen als met de veranderende politieke context tijdens het komende decennium 2011-2020, met name in het licht van de Europa 2020-strategie.
De lidstaten worden derhalve verzocht te overwegen, met volledige inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel, het volgende aan te nemen:
I. |
Een algemene visie op beroepsonderwijs en -opleiding in 2020; |
II. |
De strategische doelstellingen voor de periode 2011-2020, samen met een aantal flankerende transversale doelstellingen; |
III. |
De beginselen die ten grondslag liggen aan governance en ownership van het proces van Kopenhagen; |
IV. |
Verwachte resultaten op korte termijn voor de eerste vier jaar (2011-2014). |
Deze elementen worden hierna in de punten I tot en met IV uiteengezet.
I. EEN ALGEMENE VISIE OP BEROEPSONDERWIJS EN -OPLEIDING IN 2020
In 2020 moeten de Europese beroepsonderwijs en -opleidingsstelsels aantrekkelijker, relevanter, meer loopbaangericht, innovatiever, toegankelijker en flexibeler zijn dan in 2010, en moeten zij bijdragen tot excellentie en kansengelijkheid met betrekking tot een leven lang leren door te voorzien in:
— |
aantrekkelijke en inclusieve vormen van beroepsonderwijs en -opleiding (zowel op initieel niveau als wat betreft bij- en nascholing), met hooggekwalificeerde docenten en opleiders, innovatieve leermethoden, hoogwaardige infrastructuur en faciliteiten, een hoge arbeidsmarktrelevantie en aansluitende bijscholingsmogelijkheden; |
— |
initieel beroepsonderwijs en initiële beroepsopleiding van hoge kwaliteit die voor de lerenden, de ouders en de samenleving in het algemeen een aantrekkelijke keuze kunnen zijn, die evenwaardig is aan algemeen onderwijs. Initieel beroepsonderwijs en initiële beroepsopleiding moeten lerenden zowel sleutelcompetenties als specifieke beroepsvaardigheden bijbrengen; |
— |
gemakkelijk toegankelijke, loopbaangerichte bij- en nascholing voor werknemers, werkgevers, zelfstandige ondernemers en werklozen, die zowel de ontwikkeling van competenties als loopbaanveranderingen vergemakkelijkt; |
— |
flexibele beroepsonderwijs- en -opleidingsstelsels, gebaseerd op een leerresultatenaanpak, die flexibele leertrajecten ondersteunen, doorstroming tussen de verschillende subsystemen op het gebied van onderwijs en opleiding mogelijk maken (schoolonderwijs, beroepsonderwijs en -opleiding, hoger onderwijs, volwassenenonderwijs) en de validatie van niet-formeel en informeel leren, met inbegrip van op de werkplek verworven vaardigheden, omvatten; |
— |
een Europese ruimte voor onderwijs en opleiding, met transparante kwalificatiestelsels die de overdracht en accumulatie van leerresultaten, de erkenning van kwalificaties en competenties mogelijk maken, en de transnationale mobiliteit vergroten; |
— |
een aanzienlijke uitbreiding van de mogelijkheden voor transnationale mobiliteit van lerenden en docenten uit het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding; |
— |
gemakkelijk toegankelijke en hoogwaardige, op een leven lang leren afgestemde voorlichtings-, begeleidings- en adviesdiensten, die een coherent netwerk vormen en de Europese burgers in staat stellen weloverwogen keuzes te maken en hun studie- en beroepsloopbaan gestalte te geven zonder te vervallen in de traditionele genderprofielen. |
II. STRATEGISCHE DOELSTELLINGEN VOOR DE PERIODE 2011-2020
1. De kwaliteit en de efficiency van beroepsonderwijs en -opleiding verbeteren en daardoor de aantrekkelijkheid en de relevantie ervan vergroten (17)
Het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding dienen in hoge mate relevant te zijn voor de arbeidsmarkt en de loopbaan van mensen. Om de aantrekkelijkheid van beroepsonderwijs en -opleiding te vergroten moeten de lidstaten, de volgende doelstellingen en maatregelen nastreven:
1.1. Van het initieel beroepsonderwijs en de initiële beroepsopleiding een aantrekkelijke studiekeuze maken
a) |
de kwaliteit van het initieel beroepsonderwijs en de initiële beroepsopleiding verbeteren (zie tevens punt 1.2. hierna) door de kwaliteit en de competenties van docenten, opleiders en schoolleiders te verbeteren, flexibele overgangen tussen alle onderwijsniveaus in te voeren en het publiek beter bekend te maken met de mogelijkheden van beroepsonderwijs en -opleiding. Dit is met name van belang in lidstaten waar beroepsonderwijs en -opleiding ondergewaardeerd zijn; |
b) |
praktische activiteiten en het verstrekken van kwalitatief hoogwaardige voorlichting en begeleiding aanmoedigen waardoor jonge leerplichtige leerlingen en hun ouders kennis kunnen maken met verschillende beroepen en carrièremogelijkheden; |
c) |
ervoor zorgen dat sleutelcompetenties geïntegreerd worden in curricula voor initieel beroepsonderwijs en initiële beroepsopleiding en op passende wijze beoordeeld kunnen worden; |
d) |
onderwijs- en leeractiviteiten opzetten die het verwerven van vaardigheden op het gebied van loopbaanbeheer in het initiële beroepsonderwijs en de initiële beroepsopleiding bevorderen; |
e) |
lerenden in het initieel beroepsonderwijs en de initiële beroepsopleiding toegang geven tot geschikte moderne technische apparatuur, leermiddelen en infrastructuur. Aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding moeten overwegen kosten en apparatuur te delen, zowel onderling als in samenwerking met het bedrijfsleven. Ook moet beroepspraktijkvorming in bedrijven die over de passende infrastructuur beschikken, worden bevorderd; |
f) |
de overgang van afgestudeerden van beroepsonderwijs en -opleiding naar de arbeidsmarkt, vervolgonderwijs, of een vervolgopleiding monitoren door middel van nationale monitoringsystemen. |
1.2. Bevordering van excellentie, kwaliteit en relevantie van beroepsonderwijs en -opleiding (zowel in de initiële fase als in het kader van de bij- en nascholing)
1.2.1. Kwaliteitsborging
a) |
Om beroepsonderwijs en –opleiding aantrekkelijk te maken moeten deze van hoge kwaliteit zijn. Om te zorgen voor betere kwaliteit, meer transparantie, wederzijds vertrouwen, mobiliteit van werknemers en lerenden, en een leven lang leren, moeten de lidstaten conform de EQAVET-aanbeveling kaders voor kwaliteitsborging instellen; |
b) |
de lidstaten moeten voor eind 2015 op nationaal niveau een gemeenschappelijk kader voor kwaliteitsborging voor aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding instellen, dat ook geldt voor het leren op de werkplek en verenigbaar is met het EQAVET-kader. |
1.2.2. Kwaliteit van docenten, opleiders en andere beroepsbeoefenaren in beroepsonderwijs en -opleiding
a) |
De lidstaten moeten de initiële opleiding en de bij- en nascholing van docenten, opleiders, begeleiders en adviseurs verbeteren door middel van het verstrekken van flexibele opleidingsmogelijkheden en investeringen. De vergrijzende Europese docenten- en opleiderspopulatie, de veranderende arbeidsmarkten en werkomgevingen, in combinatie met de noodzaak de beste onderwijskrachten aan te trekken, maken deze doelstelling nog belangrijker. Bedrijfsstages voor docenten en opleiders moeten worden aangemoedigd; |
b) |
De lidstaten moeten samenwerken bij het vaststellen van beste praktijken en leidende beginselen met betrekking tot veranderende competenties en profielen van docenten en opleiders in het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding. Dit is mogelijk met de steun van de Europese Commissie en het Cedefop, in samenwerking met het netwerk van leraren en opleiders in beroepsonderwijs en -opleiding. |
1.2.3. Arbeidsmarktrelevantie
De arbeidsmarktrelevantie van beroepsonderwijs en -opleiding (zowel op initieel niveau als wat betreft bij- en nascholing) en de inzetbaarheid van de afgestudeerden ervan moeten worden verbeterd met behulp van verschillende maatregelen:
a) |
De autoriteiten in de lidstaten — op nationaal, regionaal of lokaal niveau — moeten mogelijkheden creëren voor hechtere samenwerking tussen scholen en ondernemingen om, enerzijds, docenten beter bekend te maken met de arbeidspraktijk en, anderzijds, de algemene pedagogische vaardigheden en competenties van de opleiders te verbeteren; |
b) |
De lidstaten moeten partnerschappen bevorderen tussen sociale partners, bedrijven, aanbieders van onderwijs en opleiding, diensten voor de arbeidsvoorziening, overheden, onderzoeksorganisaties en andere belanghebbenden, om ervoor te zorgen dat de informatie over de arbeidsmarktbehoeften beter wordt verspreid en dat de ontwikkeling van kennis, vaardigheden en competenties beter wordt afgestemd op de behoeften van de arbeidsmarkt. De werkgevers en de sociale partners moeten proberen duidelijk te formuleren welke competenties en kwalificaties zij op korte en lange termijn nodig hebben, zowel introsectoraal als intersectoraal. De ontwikkeling van een gemeenschappelijke taal (18) die een brug slaat tussen onderwijs en opleiding enerzijds en de arbeidsmarkt anderzijds, moet worden voortgezet en moet verenigbaar zijn met andere EU-instrumenten, zoals het Europees kwalificatiekader; |
c) |
De curricula van beroepsonderwijs en opleiding moeten resultaatgericht zijn en beter inspelen op de arbeidsmarktbehoeften. Via samenwerkingsmodellen met bedrijven en brancheorganisaties moeten daarvoor wegen worden gevonden en moeten instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding terugkoppeling krijgen over zowel de inzetbaarheid als de arbeidsparticipatie van hun afgestudeerden; |
d) |
Teneinde de kwaliteit en de relevantie van beroepsonderwijs en -opleiding te verbeteren, dienen de lidstaten en met name de aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding gebruik te maken van informatie van begeleidingsdiensten over de doorstroming van hun afgestudeerden naar werk of naar een vervolgopleiding; |
e) |
Beroepspraktijkvorming die wordt aangeboden in partnerschap met bedrijven en non-profitorganisaties moet onderdeel worden van alle cursussen van het initieel beroepsonderwijs en de initiële beroepsopleiding; |
f) |
De lidstaten moeten de ontwikkeling van opleidingen zoals het leerlingstelsel ondersteunen en de bekendheid ervan vergroten. |
2. Een leven lang leren en mobiliteit in de praktijk brengen (19)
2.1. Flexibele toegang tot opleiding en kwalificaties mogelijk maken
2.1.1. Met betrekking tot bij- en nascholing
Met het oog op een grotere bijdrage van beroepsonderwijs en -opleiding aan het bereiken van de benchmark van 15 % volwassenen die in 2020 deelnemen aan onderwijs en opleiding, moeten de lidstaten:
a) |
mensen actief aanmoedigen om bij- en nascholing te volgen, en aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding stimuleren om zich meer op bij- en nascholing te richten waarbij in het bijzonder aandacht moet worden geschonken aan mensen die op de arbeidsmarkt met een overgangssituatie te maken krijgen (zoals met ontslag bedreigde werknemers en werklozen) en aan achterstandgroepen; |
b) |
een passend kader tot stand brengen dat bedrijven aanmoedigt te blijven investeren in ontwikkeling van het menselijk potentieel en in bij- en nascholing; |
c) |
flexibele opleidingsvormen (e-leren, avondlessen, opleiding tijdens de arbeidstijd, enz.) aanmoedigen om de toegang tot opleiding in verschillende levenssituaties te bevorderen en zich aan te passen aan de uiteenlopende behoeften. Bijscholing zou alle vormen van leren moeten omvatten, waaronder tevens opleiding op de werkplek en beroepspraktijkvorming, en dient voor vrouwen en mannen gelijkelijk toegankelijk te zijn; |
d) |
opleidingsinstellingen en werkgevers aanmoedigen om samen te werken, in het bijzonder bij het opleiden van de talrijke laaggeschoolde werknemers die ten hoogste de onderbouw van de middelbare school hebben voltooid en die voordeel hebben van een aanpak waarbij in het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding basisvaardigheden zijn opgenomen; |
e) |
uiterlijk in 2015 een begin te maken met de ontwikkeling van nationale procedures voor de erkenning en validatie van niet-formeel en informeel leren die, zo nodig, ondersteund worden door nationale kwalificatiekaders. Deze procedures moeten gericht zijn op kennis, vaardigheden en competenties, ongeacht de context waarin zij verworven zijn (bv. volwassenenonderwijs in brede zin, beroepsonderwijs en -opleiding, werkervaring en vrijwilligersactiviteiten). Er moet ook in sterkere mate rekening worden gehouden met kennis, vaardigheden en competenties die niet noodzakelijkerwijs leiden tot volledige formele kwalificaties. Nauwe samenwerking met andere beleidsterreinen (zoals jongeren, sport, cultuur, sociale zaken, werkgelegenheid) is in dit verband belangrijk; |
f) |
specifieke maatregelen nemen om het percentage van de deelname aan bij- en nascholing door mensen die op de arbeidsmarkt met een overgangssituatie te maken hebben en van groepen met een geringe deelname aan opleiding, zoals vrouwen, laaggeschoolden en oudere werknemers, te vergroten. De lidstaten moeten met name proberen via investeringen het aantal laaggeschoolden tussen 25 en 64 jaar dat deelneemt aan een leven lang leren meer in overeenstemming te brengen met de gemiddelde deelnamepercentages voor die leeftijdsgroep. |
2.1.2. Met betrekking tot initieel beroepsonderwijs en initiële beroepsopleiding en bij- en nascholing
a) |
de overgang van onderwijs en opleiding naar werk en van de ene baan naar de andere vergemakkelijken door het verstrekken van geïntegreerde begeleidingsdiensten (diensten voor arbeidsvoorziening en adviesdiensten) en vaardigheden op het gebied van loopbaanbeheer, zowel voor jongeren als voor volwassenen. Het is essentieel dat de betrokken dienstenaanbieders in staat zijn gemakkelijk en objectief informatie uit te wisselen en de kwaliteit van de begeleidingsdiensten te verbeteren; |
b) |
postsecundair/hoger beroepsonderwijs en postsecundaire/hogere beroepsopleiding op niveau 5 of hoger van het EKK, naar gelang van het geval, ontwikkelen of behouden en voor tertiair of gelijkwaardig onderwijs het EU-kerndoel van 40 % te helpen behalen; |
c) |
flexibele overgangen tussen beroepsonderwijs en -opleiding, algemeen onderwijs en hoger onderwijs bevorderen en zorgen voor een grotere doorstroming door hun onderlinge banden te versterken. Daartoe en om een grotere deelname aan een leven lang leren te ondersteunen, moeten de lidstaten de opstelling en toepassing van op leerresultaten gebaseerde, alomvattende nationale kwalificatiekaders bespoedigen; |
d) |
de Commissie en de lidstaten moeten ernaar streven dat de twee Europese studiepuntensystemen, ECVET en ECTS, een grotere samenhang vertonen. |
2.2. Ontwikkelen van een strategische aanpak voor de internationalisering van beroepsonderwijs en -opleiding (zowel op initieel niveau als wat bij- en nascholing betreft) en bevordering van de internationale mobiliteit
a) |
De economische mondialisering spoort werkgevers, werknemers en zelfstandigen ertoe aan ook buiten de grenzen van hun eigen land actief te worden. De aanbieders van beroepsopleiding en -onderwijs moeten hen daarbij ondersteunen door de leerinhoud een internationale dimensie te geven en samen met partnerinstellingen internationale netwerken op te zetten; |
b) |
De lidstaten moeten lokale en regionale autoriteiten en aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding — via stimulansen, financieringsregelingen (onder meer het beroep op de Europese Structuurfondsen) en de verspreiding van beste praktijken — aansporen strategieën te ontwikkelen voor grensoverschrijdende samenwerking bij beroepsonderwijs en -opleiding, met als doel het bevorderen van grotere mobiliteit van lerenden, docenten en opleiders en andere beroepsbeoefenaren uit het beroepsonderwijs en de beroepsopleiding. De lidstaten moeten vormen van beroepsonderwijs en -opleiding bevorderen die mobiliteitsperiodes, waaronder een werkstage in het buitenland, mogelijk maken, aanmoedigen en — bij voorkeur — integreren; |
c) |
De lidstaten moeten de Europese transparantie-instrumenten, zoals EKK, ECVET en Europass stelselmatig gebruiken en bevorderen om transnationale mobiliteit te bevorderen; |
d) |
De lidstaten moeten de mogelijkheden van zowel lerenden als docenten om talen te leren in beroepsonderwijs en -opleiding bevorderen, alsook het verstrekken van taalonderricht dat toegesneden is op de specifieke behoeften van beroepsonderwijs en -opleiding, met bijzondere nadruk op het belang van vreemde talen voor grensoverschrijdende samenwerking in beroepsonderwijs en -opleiding en internationale mobiliteit. |
3. Meer creativiteit, innovatie en ondernemerschap (20)
Bevordering van innovatie, creativiteit en ondernemerschap, en van het gebruik van ICT (zowel in het initieel beroepsonderwijs en de initiële beroepsopleiding als voor bij- en nascholing)
Creativiteit en innovatie in beroepsonderwijs en -opleiding, alsmede het gebruik van innovatieve leermethoden kunnen lerenden aanmoedigen om het beroepsonderwijs en een beroepsopleiding te blijven volgen tot ze afgestudeerd zijn. Beroepsonderwijs en -opleiding kunnen daarmee bijdragen tot de uitvoering van de conclusies van de Raad van 22 mei 2008 over het bevorderen van creativiteit en innovatie (21).
a) |
De lidstaten moeten aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding aansporen samen te werken met innoverende bedrijven, designcentra, de culturele sector en instellingen van hoger onderwijs bij het vormen van „kennispartnerschappen”. Dit moet hen helpen een waardevol inzicht te verkrijgen in nieuwe ontwikkelingen en competentiebehoeften en professionele excellentie en innovatie te ontwikkelen. Deze partnerschappen kunnen ook nuttig zijn om methodes van ervarend leren in te voeren, het experimenteren aan te moedigen en de curricula aan te passen; |
b) |
ICT moet worden gebruikt om maximaal toegang tot opleiding te verschaffen en actief leren te bevorderen, alsmede om nieuwe methoden te ontwikkelen voor beroepsonderwijs en -opleiding, zowel op de werkplek als op school; |
c) |
De lidstaten moeten initiatieven steunen die gericht zijn op het bevorderen van ondernemerschap, zowel in het initieel beroepsonderwijs en de initiële beroepsopleiding als in de bij- en nascholing, in nauwe samenwerking met werkgevers, aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding en nationale bedrijfsondersteunende diensten. Daartoe dienen zij de terbeschikkingstelling van de noodzakelijke middelen — bv. voor lesmateriaal, ondersteuningsinstrumenten en de oprichting van minibedrijven door lerenden — aan te moedigen en ernaar te streven de samenwerking op regionaal niveau te intensiveren; |
d) |
De lidstaten moeten beginnende en toekomstige ondernemers ondersteunen door startende ondernemingen voor afgestudeerden van beroepsonderwijs en -opleiding aan te moedigen en de leermobiliteit van jonge ondernemers te bevorderen. |
4. Kansengelijkheid, sociale cohesie en actief burgerschap bevorderen (22)
Inclusief beroepsonderwijs en inclusieve beroepsopleiding (zowel op initieel niveau als in het kader van bij- en nascholing)
De lidstaten moeten vormen van beroepsonderwijs en -opleiding aanbieden die de inzetbaarheid van mensen (zowel op korte als op lange termijn) vergroten, hen in staat stellen kwaliteitsvolle loopbanen op te bouwen, tevreden te zijn met hun werk, hun zelfvertrouwen, beroepstrots en integriteit te ontwikkelen en in hun beroep en persoonlijk leven te groeien. Daartoe moeten de lidstaten:
a) |
waarborgen dat lerenden in het kader van initieel beroepsonderwijs en initiële beroepsopleiding specifieke beroepscompetenties en bredere sleutelcompetenties, waaronder horizontale competenties, verwerven die hen in staat stellen vervolgonderwijs of een vervolgopleiding te volgen (in beroepsonderwijs en -opleiding of in het hoger onderwijs) en van nut zijn bij carrièrekeuzes, deelname aan en overgangen op de arbeidsmarkt. De kennis, vaardigheden en competenties die mensen in het beroepsonderwijs en -opleiding verwerven moeten hen in staat stellen hun loopbaan te beheren en een actieve rol in de maatschappij te spelen; |
b) |
ervoor zorgen dat volwasseneneducatie de verwerving en verdere ontwikkeling van sleutelcompetenties bevordert. Dit kan geschieden in samenwerking met aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding, lokale gemeenschappen, organisaties van het maatschappelijk middenveld, enz.; |
c) |
ervoor zorgen dat beroepsonderwijs en -opleiding zoveel mogelijk bijdragen tot het terugdringen van het schooluitvalpercentage tot onder de 10 %, door een combinatie van preventieve en corrigerende maatregelen. Dit kan bijvoorbeeld worden bereikt door arbeidsmarktrelevante vormen van beroepsonderwijs en -opleiding, meer beroepspraktijkvorming en leercontracten, flexibele leertrajecten, efficiënte begeleidings- en adviesdiensten, leerinhoud en leermethoden die rekening houden met de levensstijl en de belangstellingssfeer van jongeren, met behoud van hoge kwaliteitsnormen voor beroepsonderwijs en -opleiding; |
d) |
passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat met name personen en groepen die met uitsluiting worden bedreigd, zoals laag- en ongeschoolden, mensen met specifieke behoeften of uit achterstandsgroepen en oudere werknemers op voet van gelijkheid met anderen toegang krijgen. De deelname van deze groepen aan beroepsonderwijs en -opleiding moet worden gefaciliteerd en aangemoedigd door financiële en andere middelen en via de validatie van niet-formeel en informeel onderwijs, alsmede flexibele overgangen; |
e) |
het bevorderen van actief burgerschap in beroepsonderwijs en -opleiding, bijvoorbeeld door het aanmoedigen van partnerschappen tussen aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding en maatschappelijke organisaties en door het bevorderen, overeenkomstig de nationale wetgeving en praktijk, van de vertegenwoordiging van lerenden in de instellingen voor beroepsonderwijs en -opleiding. Dit kan bijdragen tot de validatie van vaardigheden en competenties die zijn verworven via vrijwilligersactiviteiten. |
5. Horizontale doelstellingen ter ondersteuning van de vier strategische doelstellingen
a) Grotere betrokkenheid van belanghebbenden uit de wereld van beroepsonderwijs en -opleiding en grotere zichtbaarheid van hetgeen op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding is bereikt door middel van Europese samenwerking— Grotere betrokkenheid van belanghebbenden uit de wereld van beroepsonderwijs en -opleiding impliceert een grotere zichtbaarheid van hetgeen op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding is bereikt door middel van Europese samenwerking. De Europese Commissie en de lidstaten moeten daarom overwegen te investeren in duidelijke en gerichte communicatie met verschillende groepen belanghebbenden op nationaal en Europees niveau. Om het gebruik van de beschikbare EU-instrumenten te vergemakkelijken, moeten lerenden en alle betrokken partijen uitgebreide, op maat gesneden informatie ontvangen.
b) Gecoördineerde governance van de Europese en nationale instrumenten op het gebied van transparantie, erkenning, kwaliteitsborging en mobiliteit— Conform de vier strategische doelstellingen, moet een coherent en complementair gebruik van de verschillende Europese en nationale instrumenten op het gebied van transparantie, erkenning, kwaliteitsborging en mobiliteit de komende jaren hoge prioriteit krijgen in de lidstaten. Gecoördineerde governance van deze instrumenten in het kader van het proces van Kopenhagen en een grotere synergie met de instrumenten en beginselen van het proces van Bologna zijn nodig.
c) Zorgen voor meer samenwerking tussen het beleid inzake beroepsonderwijs en -opleiding en andere relevante beleidsterreinen— De lidstaten en de Europese Commissie moeten zorgen voor meer samenwerking tussen het beleid inzake beroepsonderwijs en -opleiding en andere relevante beleidsterreinen (zoals werkgelegenheid, economische zaken, onderzoek en innovatie, sociale zaken, jeugd, sport en cultuur), teneinde de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020 in acht te nemen en de erkenning van competenties en kwalificaties te verbeteren.
d) Verbetering van de kwaliteit en de vergelijkbaarheid van de gegevens ten behoeve van de EU-beleidsvorming inzake beroepsonderwijs en -opleiding— De EU-beleidsvorming inzake beroepsonderwijs en -opleiding moet gebaseerd zijn op bestaande vergelijkbare gegevens. De lidstaten moeten daartoe, met behulp van het programma „Een leven lang leren” relevante en betrouwbare gegevens verzamelen over beroepsonderwijs en -opleiding — onder meer over mobiliteit in beroepsonderwijs en -opleiding — en die ter beschikking stellen van Eurostat. De lidstaten en de Commissie moeten samen afspreken welke gegevens het eerst beschikbaar moeten worden gesteld.
e) Benutting van EU-ondersteuning— De Europese structuurfondsen en het programma „Een leven lang leren” moeten worden gebruikt ter ondersteuning van de overeengekomen prioriteiten voor beroepsonderwijs en -opleiding, inclusief internationale mobiliteit en hervormingen in de lidstaten.
III. BEGINSELEN WAAROP DE GOVERNANCE EN HET OWNERSHIP VAN HET PROCES VAN KOPENHAGEN GEBASEERD ZIJN
— |
De lidstaten moeten zich er met kracht voor inzetten de prioriteiten van het proces van Kopenhagen uit te voeren in het kader van de nationale hervormingsprogramma's van Europa 2020. |
— |
De rapportage in het kader van het proces van Kopenhagen moet worden geïntegreerd in die van het strategisch kader „ET 2020”. Daarmee zou op de meest efficiënte manier worden bijgedragen tot de rapportage over de Europa 2020-strategie, en zou de zichtbaarheid van beroepsonderwijs en -opleiding in een leven lang leren worden vergroot. |
— |
De samenwerking op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding moet worden geïntensiveerd. De open coördinatiemethode moet als belangrijkste mechanisme voor die samenwerking blijven dienen. Intercollegiaal leren („peer learning”) en vernieuwende projecten moeten dienen om nationale beleidsontwikkelingen te ondersteunen. |
— |
De directeuren-generaal beroepsopleiding, de Europese sociale partners en het Raadgevend Comité voor de beroepsopleiding moeten een actieve rol blijven spelen bij de governance van het proces van Kopenhagen. |
— |
Het Cedefop en de ETF moeten de beleidsontwikkeling en -uitvoering blijven ondersteunen, voortgaan met rapporteren over de vooruitgang bij de verwezenlijking van de strategische doelstellingen en de verwachte kortetermijnresultaten, en een empirische bijdrage leveren tot de beleidsvorming in beroepsonderwijs en -opleiding. |
— |
Organisaties van aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding dienen te worden aangemoedigd om op Europees niveau samen te werken om de bovengenoemde doelstellingen te verwezenlijken. |
— |
Beleidsdialoog en uitwisseling van ervaringen met onze partners in de hele wereld kunnen ertoe bijdragen dat wij in staat zijn de uitdagingen van vandaag en morgen het hoofd te bieden. De uitwisseling en de samenwerking met mogelijke kandidaat-lidstaten en nabuurschapslanden, met ondersteuning van de ETF, alsmede met internationale organisaties, met name de OESO, de Raad van Europa, de Internationale Arbeidsorganisatie en de UNESCO, moeten worden versterkt. Het recht van deelname aan deze activiteiten moet worden gewaarborgd voor alle lidstaten. |
— |
Om de periodieke voortgangsrapportage door nationale regeringen en de sociale partners te vergemakkelijken, moet een lijst van verwachte resultaten op korte termijn worden opgesteld. |
IV. VERWACHTE RESULTATEN OP KORTE TERMIJN 2011-2014
Uitgaande van bovengenoemde doelstellingen van de lidstaten en met volledige inachtneming van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de opzet en de inhoud van hun onderwijs- en opleidingsstelsel, zijn voor de volgende vier jaar (2011-2014) een aantal zaken geformuleerd die op korte termijn zouden moeten worden bereikt (23). Deze staan hieronder.
1. De kwaliteit en de doelmatigheid van beroepsonderwijs en -opleiding verbeteren — en daardoor de aantrekkelijkheid en de relevantie ervan vergroten
1.1. Vergroten van aantrekkelijkheid en excellentie
Acties op nationaal niveau
a) |
activiteiten organiseren om de aantrekkelijkheid en excellentie van beroepsonderwijs en -opleiding te bevorderen, waaronder bijvoorbeeld campagnes en vaardigheidswedstrijden; |
b) |
activiteiten ondersteunen waarbij jonge leerlingen in het verplichte onderwijs kennis kunnen maken met beroepen en carrièremogelijkheden. |
Ondersteuning op EU-niveau
— |
beleidsdocument over het belang van excellente vakbekwaamheid voor slimme en duurzame groei; |
— |
overwegen Europese steun te verlenen voor promotiecampagnes voor beroepsonderwijs en -opleiding, onder andere de Eurobarometer inzake de aantrekkelijkheid van beroepsonderwijs en -opleiding; |
— |
bevorderen van vaardigheidswedstrijden op Europees en/of mondiaal niveau. |
1.2. Meer kwaliteit en relevantie
Acties op nationaal niveau
a) |
passende maatregelen nemen om de aanbeveling inzake het Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (EQAVET) uit te voeren en vooruitgang te boeken met de nationale kaders voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding; |
b) |
waar nodig, ervoor zorgen dat de lesprogramma's van het initiële beroepsonderwijs en de initiële beroepsopleiding voldoende sleutelcompetenties en vaardigheden inzake loopbaanbeheer bevatten en dat er naderhand in het kader van bij- en nascholing op beroepsniveau op dat punt voldoende opleidingsmogelijkheden worden geboden; |
c) |
regeringen, sociale partners en aanbieders van beroepsopleiding en -onderwijs dienen de nodige regelingen te treffen om:
|
d) |
de werkzaamheden in verband met de registratiesystemen voor de overgang van opleiding naar werk voortzetten. |
Ondersteuning op EU-niveau
— |
begeleiding en technische steun verstrekken bij de invoering van het EQAVET; |
— |
in 2013 de invoering van het EQAVET op nationaal niveau evalueren; |
— |
binnen het Leonardo da Vinci-programma thematische netwerken van kwaliteitsborgingsprojecten opbouwen; |
— |
een vademecum opstellen/onderzoek verrichten betreffende succesvolle modellen voor beroepspraktijkvorming (met inbreng van het Cedefop); |
— |
bevorderen dat op de ontwikkeling van vaardigheden en bekwaamheden sterker wordt geanticipeerd, in het bijzonder via prognoses betreffende de benodigde vaardigheden (Cedefop) en door het oprichten van Europese raden inzake vaardigheden; |
— |
een gemeenschappelijke taal ontwikkelen voor de wereld van onderwijs en opleiding en die van het arbeidsleven (ESCO), die verenigbaar is met andere EU-instrumenten, zoals het Europees kwalificatiekader; |
— |
de vaststelling overwegen, op basis van een Commissievoorstel, van een EU-benchmark inzake inzetbaarheid; |
— |
werken aan beste praktijken en leidende beginstelen ten aanzien van de veranderende profielen van leraren en opleiders in beroepsonderwijs en -opleiding (in samenwerking met het Cedefop). |
2. Een leven lang leren en mobiliteit in de praktijk brengen
2.1. Ondersteunen van een leven lang leren
Acties op nationaal niveau
a) |
opdat beroepsonderwijs en -opleiding zoveel mogelijk kunnen bijdragen tot het bereiken van de 15 procentsbenchmark in het kader van „ET2020” inzake de deelname van volwassenen aan „Een leven lang leren”, de toepassing van stimulerende maatregelen, de rechten en de plichten voor alle betrokkenen opnieuw bezien, en passende maatregelen nemen om deelname aan bij- en nascholing te bevorderen; |
b) |
de aanbeveling inzake het Europees kwalificatiekader (EKK) uitvoeren;
|
c) |
het gebruik van procedures voor de vanuit het EKK en de NKK's gesteunde validering van niet-formeel en informeel onderwijs, alsook van begeleiding, ontwikkelen en bevorderen; |
d) |
zorgen voor geïntegreerde begeleidingsdiensten, die zowel onderwijs, opleiding als werkgelegenheid bestrijken en die nauwe aansluiting bieden op de behoeften van de arbeidsmarkt; |
e) |
invoering van het Europees systeem voor studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET) zie deel 2.2. hieronder. |
Ondersteuning op EU-niveau
— |
beleidshandboek betreffende de toegang tot en de deelname aan bij- en nascholing op beroepsniveau; |
— |
begeleiding en technische steun voor de invoering van het EKK, met name met het oog op de toepassing van een leerresultatenaanpak; |
— |
in kaart brengen van ontwikkelingen bij de nationale kwaliteitskaders (NKK’s) door het Cedefop en de ETF; |
— |
aanbeveling van de Raad inzake de validatie van niet-formeel en informeel leren (2011); |
— |
het voortgangsverslag over de ontwikkeling van beleid, systemen en praktijk inzake levenslange begeleiding — 2011 (Cedefop, ETF en ELGPN. |
2.2. Verhoging van de mobiliteit
Acties op nationaal niveau
a) |
vorderingen maken met de invoering van het Europees systeem voor studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET) overeenkomstig de aanbeveling, en deelnemen aan het toetsen van het ECVET op het punt van mobiliteit; |
b) |
passende maatregelen nemen om de mobiliteit in beroepsonderwijs en -opleiding te bevorderen, bijvoorbeeld door:
|
Ondersteuning op EU-niveau
— |
voorlichting en technische steun bij de invoering van het ECVET; |
— |
regelmatige evaluatie van de invoering van het ECVET (in samenwerking met het Cedefop); |
— |
binnen het Leonardo da Vinci-programma thematische netwerken van ECVET-projecten opbouwen; |
— |
aanbeveling inzake leermobiliteit (2011); |
— |
mogelijke vaststelling, op basis van een Commissievoorstel, van een EU-benchmark inzake mobiliteit in beroepsonderwijs en -opleiding (2011); |
— |
voorstel voor een kwaliteitskader voor stages; |
— |
bevordering van de mobiliteit van leerlingen, met name door middel van een ondersteunend portaal, in het kader van de programma's „Een leven lang leren” en Leonardo da Vinci; |
— |
ontwikkeling van een Europees vaardighedenpaspoort als onderdeel van Europass, met als termijn 2012. |
3. Meer creativiteit, innovatie en ondernemerschap
Acties op nationaal niveau
a) |
de totstandkoming stimuleren van partnerschappen voor creativiteit en innovatie (door verstrekkers van beroepsonderwijs en -opleiding, instellingen voor hoger onderwijs, en design-, kunst-, onderzoeks- en innovatiecentra); |
b) |
het doeltreffende, innovatieve en aan kwaliteitsborging onderworpen gebruik van technologie door alle aanbieders van beroepsonderwijs en -opleiding (waaronder publiek-private netwerken en partnerschappen) bevorderen, dat beschikt over de noodzakelijke uitrusting, infrastructuur en netwerken en voortdurend wordt verbeterd door aanpassing aan de technologische en onderwijskundige ontwikkelingen; |
c) |
maatregelen nemen om ondernemerschap te stimuleren, bijvoorbeeld door te bevorderen dat relevante sleutelcompetenties worden verworven, door het aanbieden van praktijkervaring in bedrijven en middels medewerking van deskundigen uit het bedrijfsleven. |
Ondersteuning op EU-niveau
— |
een forum op EU-niveau oprichten voor contacten tussen beroepsonderwijs en -opleiding enerzijds en het bedrijfsleven anderzijds met nadruk op de volgende thema’s:
|
4. Kansengelijkheid, sociale cohesie en actief burgerschap bevorderen
Acties op nationaal niveau
a) |
preventieve en curatieve maatregelen nemen opdat beroepsonderwijs en -opleiding zoveel mogelijk aan de bestrijding van voortijdig schoolverlaten kunnen bijdragen; |
b) |
specifieke maatregelen overwegen om een grotere deelname van laaggeschoolde en andere „risicogroepen” aan onderwijs en opleiding te bevorderen, onder andere door het ontwikkelen van flexibele bij- en nascholingstrajecten en door gebruik te maken van de juiste begeleidings- en ondersteuningsdiensten; |
c) |
gebruik maken van ICT om maximaal toegang tot opleidingen te bieden en om actief leren te bevorderen, en om zowel in beroepsonderwijs en -opleiding op school als in de beroepspraktijkvorming nieuwe methoden te ontwikkelen om de deelname van „risicogroepen” te faciliteren; |
d) |
gebruikmaken van bestaande observatiesystemen om de deelname van „risicogroepen” in beroepsonderwijs en -opleiding te ondersteunen: zie punt 1.2.d) hierboven; |
Ondersteuning op EU-niveau
— |
opstellen van een vademecum van beste praktijken betreffende de opneming van „risicogroepen” via een combinatie van beroepspraktijkvorming en het verwerven van sleutelcompetenties; |
— |
de aanbeveling van de Raad over het terugdringen van voortijdig schoolverlaten (2011). |
5. Horizontale doelstellingen, governance en ownership van het proces van Kopenhagen
Acties op nationaal niveau
a) |
opstellen van strategieën voor de communicatie met de verschillende groepen betrokkenen, met de nadruk op de invoering en de meerwaarde van de instrumenten (ECVET, ECTS, het afstemmen van de NKK's op het EKK, kwaliteitsborgingsystemen die sporen met het EQAVET); |
b) |
gestructureerde mechanismen opzetten voor de samenwerking tussen de sector beroepsopleiding en -onderwijs en de diensten, op alle niveaus (beleid en uitvoering) voor de arbeidsvoorziening, met inbegrip van de sociale partners; |
c) |
ertoe bijdragen dat op EU-niveau betere gegevens beschikbaar komen betreffende de leerlingen in het initiële beroepsonderwijs en de initiële beroepsopleiding, onder andere betreffende hun mobiliteit en inzetbaarheid. |
Ondersteuning op EU-niveau
— |
helpen bovenstaande doelstellingen te verwezenlijken via het programma „Een leven lang leren” en, waar mogelijk, de Europese structuurfondsen; |
— |
intercollegiaal leren („peer learning”) tussen de lidstaten en tussen innovatieprojecten bevorderen; |
— |
invoeren van een versterkte coördinatieprocedure voor de invoering van gemeenschappelijke Europese instrumenten op het gebied van onderwijs en opleiding; |
— |
zorgen voor een Europese communicatiestrategie betreffende de Europese transparantie-instrumenten; |
— |
op EU-niveau structurele samenwerking ontwikkelen met organisaties van verstrekkers van beroepsonderwijs en -opleiding; |
— |
de structurele samenwerking tussen het gebied van onderwijs en opleiding, en dat van het werkgelegenheidsbeleid versterken; |
— |
ervoor zorgen dat op EU-niveau betere gegevens beschikbaar komen betreffende de leerlingen in het initiële beroepsonderwijs en de initiële beroepsopleiding, onder andere betreffende hun mobiliteit en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt; |
— |
de sociale partners op alle niveaus dienen een actieve rol te blijven spelen in het Kopenhagenproces (governance en ownership) en bij te dragen tot het verwezenlijken van bovengenoemde op korte termijn te realiseren resultaten; |
— |
verslag uitbrengen over de ontwikkelingen op het gebied van beroepsonderwijs en -opleiding in de lidstaten en de partnerlanden; |
— |
de uitwisseling met kandidaat-lidstaten en nabuurschapslanden versterken. |
VERZOEKEN DERHALVE DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE, BINNEN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN:
1. |
Maatregelen uit te voeren teneinde:
|
2. |
De in deze conclusies geschetste visie, doelstellingen en beginselen uitdragen in de bredere samenhang van het Kopenhagenproces, zulks via onderlinge samenwerking tussen de lidstaten, regionale en plaatselijke autoriteiten, de Commissie, de kandidaat-lidstaten, de EVA-EER-landen en de sociale partners. |
(1) PB C 13 van 18.1.2003, blz. 2.
(2) PB L 394 van 30.12.2006, blz. 10.
(3) PB C 290 van 4.12.2007, blz. 1.
(4) PB C 140 van 6.6.2008, blz. 10.
(5) PB C 320 van 16.12.2008, blz. 6.
(6) PB C 319 van 13.12.2008, blz. 4.
(7) Doc. 9876/09.
(8) PB C 119 van 28.5.2009, blz. 2.
(9) Respectievelijk doc. EUCO 7/1/10 REV 1 en doc. EUCO 13/1/10 REV 1.
(10) PB C 135 van 26.5.2010, blz. 2.
(11) Vgl. voetnoot 10.
(12) Zie de voortgangsverslagen 2010 van het Cedefop en de Europese Stichting voor opleiding (ETF).
(13) Besluit nr. 2241/2004/EG, PB L 390 van 31.12.2004, blz. 6.
(14) PB C 111 van 6.5.2008, blz. 1.
(15) PB C 155 van 8.7.2009, blz. 11.
(16) PB C 155 van 8.7.2009, blz. 1.
(17) Komt overeen met strategische doelstelling 2 van het „ET 2020”-kader.
(18) Europese classificatie van vaardigheden, competenties en beroepen (ESCO).
(19) Komt overeen met strategische doelstelling 1 van het „ET 2020”-kader.
(20) Komt overeen met strategische doelstelling 4 van het „ET 2020”-kader.
(21) PB C 141 van 7.6.2008, blz. 17-20.
(22) Komt overeen met strategische doelstelling 3 van het „ET 2020”-kader.
(23) Na overleg tussen de directeuren-generaal beroepsopleiding en binnen het Raadgevend Comité voor de beroepsopleiding.