Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009IP0117

    Sociale situatie van de Roma en de verbetering van hun toegang tot de arbeidsmarkt in de EU Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2009 over de sociale situatie van de Roma en de verbetering van hun toegang tot de arbeidsmarkt in de EU (2008/2137(INI))

    PB C 87E van 1.4.2010, p. 60–69 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    1.4.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 87/60


    Woensdag, 11 maart 2009
    Sociale situatie van de Roma en de verbetering van hun toegang tot de arbeidsmarkt in de EU

    P6_TA(2009)0117

    Resolutie van het Europees Parlement van 11 maart 2009 over de sociale situatie van de Roma en de verbetering van hun toegang tot de arbeidsmarkt in de EU (2008/2137(INI))

    2010/C 87 E/12

    Het Europees Parlement,

    gelet op de artikelen 3, 6, 7, 29 en 149 van het EG-Verdrag, met name de verplichting voor de lidstaten om te zorgen voor gelijke kansen voor alle burgers van de Unie,

    gelet op artikel 13 van het EG-Verdrag dat de Gemeenschap in staat stelt passende maatregelen te nemen om discriminatie op grond van onder meer ras of etnische afstamming te bestrijden,

    onder verwijzing naar zijn resoluties van 28 april 2005 over de situatie van de Roma in de Europese Unie (1), van 1 juni 2006 over de situatie van de Roma-vrouwen in de Europese Unie (2), van 31 januari 2008 over een Europese Roma-strategie (3) en van 10 juli 2008 over de telling van Roma op grond van etniciteit in Italië (4),

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 9 oktober 2008 over de bevordering van sociale integratie en de bestrijding van armoede, met inbegrip van armoede onder kinderen, in de EU (5),

    gezien Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (6) alsook Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (7),

    gezien de mededeling van de Commissie van 2 juli 2008 getiteld „Vernieuwde sociale agenda: kansen, toegang en solidariteit in het Europa van de 21ste eeuw” (COM(2008)0412) (de mededeling van de Commissie over een Vernieuwde sociale agenda),

    gezien het voorstel van de Commissie van 2 juli 2008 voor een richtlijn van de Raad betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid (COM(2008)0426),

    onder verwijzing naar zijn standpunt van 17 juni 2008 over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (2010) (8),

    onder verwijzing naar zijn resolutie van 23 mei 2007 over bevordering van waardig werk voor iedereen (9),

    gelet op de Raamovereenkomst van de Raad van Europa van 1 februari 1995 voor de bescherming van de nationale minderheden en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950,

    gezien het Verdrag van de Verenigde Naties (VN) van 10 december 1984 tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of bestraffing,

    gezien het op 27 november 2003 goedgekeurde Actieprogramma van de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa (OVSE) voor de verbetering van de situatie van de Roma en Sinti binnen het OVSE-gebied,

    gezien het jaarverslag 2007 van het Bureau van de Europese Unie voor de Grondrechten over racisme en vreemdelingenhaat in de lidstaten,

    gezien de verklaring over het Decennium van de Roma-integratie van 2 februari 2005 en de oprichting van het Romaonderwijsfonds op 12 mei 2005,

    gezien het verslag van de Commissie „De situatie van de Roma in een uitgebreide Europese Unie” van 2005,

    gezien het in april 2007 gepubliceerde verslag over „Etnische minderheden op de arbeidsmarkt: Een dringende oproep tot betere sociale insluiting”, opgesteld door de Deskundigengroep op hoog niveau voor de sociale integratie van etnische minderheden en hun volwaardige participatie op de arbeidsmarkt,

    gezien het in 2006 door de commissaris voor de mensenrechten van de Raad van Europa gepubliceerde eindverslag „The Human Rights Situation of the Roma, Sinti and Travellers in Europe”,

    gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de integratie van minderheden – Roma (10),

    gelet op artikel 45 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken en het advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A6-0038/2009),

    A.

    overwegende dat na de recente uitbreidingen van de Europese Unie de behoefte aan sociale integratie nieuwe uitdagingen heeft gecreëerd, die moeten worden aangepakt in nieuwe demografische en economische omstandigheden, en overwegende dat, hoewel deze uitdagingen moeten worden aangepakt in alle lidstaten, dit meer het geval is in de lidstaten in Midden- en Oost-Europa, als gevolg van de structurele, economische en sociale transformatie in deze lidstaten in de laatste twintig jaar; merkt daarom op dat kwetsbare sociale groepen, zoals de Roma, in de meest risicovolle situatie verkeren,

    B.

    overwegende dat in lidstaten waar industriesectoren zijn weggevaagd, regio's hun ontwikkelingskansen hebben zien slinken en als gevolg hiervan met name vele Roma door de snelle toename van de armoede naar de rand van de samenleving zijn verdrongen; overwegende dat het Parlement opmerkt en herhaalt dat hierbij het staatsburgerschap en het EU-burgerschap van de Roma is gedegradeerd en dat de voordelen van de uitbreiding hen niet op adequate wijze hebben bereikt, met als gevolg een verergering van hun marginalisering op diverse manieren en een toename van het risico van meervoudige discriminatie dat zij lopen,

    C.

    overwegende dat het strategisch-politieke offensief ter bevordering van gelijke kansen voor de Roma de strijd moet aanbinden met een uiterst complexe sociale situatie, daar de Roma, Europa's grootste etnische minderheid, de achterstandssituatie van andere groepen delen, en tevens overwegende dat deze strijd het efficiëntst gepaard kan gaan met een algemene strategie voor de Roma en een gecoördineerd pakket van instrumenten die zich uitstrekken tot een reeks beleidssectoren, waarvoor financiering wordt uitgetrokken,

    D.

    overwegende dat de groep reizigers een karakteristiek etnisch verschijnsel is, waardoor het geoorloofd zou zijn deze in een apart document te behandelen, zowel vanuit mensenrechtelijke als sociale en arbeidsmarkttechnische overwegingen,

    E

    overwegende dat het proces waarbij de Romabevolking in de samenleving wordt geïntegreerd, niet unilateraal, maar multilateraal is en dat de Roma bij de ontwikkeling van beleid voor sociale insluiting actief moet worden betrokken bij de besluitvorming,

    F.

    overwegende dat de leefomstandigheden van de Roma, hun gezondheidstoestand en hun onderwijsniveau bepalend zijn voor hun sociale situatie en hun kansen op de arbeidsmarkt, en vaak dienen als voorwendsel voor hun uitsluiting uit de meerderheidssamenlevingen en voor racisme en overwegende dat dit alles de verbetering van hun levensvoorwaarden bemoeilijkt en hen verhindert hun meest fundamentele mensen- en burgerrechten uit te oefenen,

    G.

    overwegende dat povere transportinfrastructuur, een gebrek aan openbare administratieve instanties en diensten, met name onderwijsinstellingen van goede kwaliteit en gezondheidsvoorzieningen, en de verplaatsing van bedrijven jongeren dwingen thuis weg te gaan om economische redenen, hetgeen de regionale verschillen en de gettovorming verergert,

    H.

    overwegende dat het juist voor het eind van de tweede periode van het Lissabonproces uiterst belangrijk is om de sociale situatie en de werkgelegenheidsvooruitzichten van de Roma te beoordelen en een besluit te nemen over de maatregelen die genomen moeten worden,

    I.

    wijst erop, waarbij de betekenis van de structuurfondsen en het Cohesiefonds in de bevordering van de integratie wordt onderschreven, dat de oplossing van de sociale problemen van de Roma – vanwege hun complexiteit – niet alleen kan worden voorgesteld binnen de kaders van het voor de structuurfondsen en het Cohesiefonds kenmerkende projectsysteem,

    J.

    overwegende dat het zonder meer belangrijk is eerdere goede praktijken te erkennen, maar dat de geldigheid daarvan beperkt is tot een bepaalde tijd en plaats,

    K.

    overwegende dat veel Romagemeenschappen momenteel neigen tot immobiliteit en niet verhuizen naar gebieden waar zij mogelijk meer kans op werk hebben,

    De Roma op de arbeidsmarkt: opneming of uitsluiting?

    1.

    is van mening dat een gecoördineerde benadering noodzakelijk is om de kansen op de arbeidsmarkt en de leefomstandigheden van de Romagemeenschap te verbeteren en dat daarmee de volgende drie doelstellingen moeten worden nagestreefd:

    vergroting van economische kansen voor de Roma;

    opbouwen van menselijk kapitaal; en

    verbetering van sociaal kapitaal en gemeenschapsontwikkeling;

    2.

    wijst op het feit dat op Roma gerichte beleidsmaatregelen in een aantal gevallen niet hebben geleid tot verbetering van hun situatie; vraagt om belanghebbenden uit de Romagemeenschap te betrekken bij de besluitvorming over alle maatregelen van de Unie en van lidstaten die met name voor Roma gevolgen hebben, zodat recht kan worden gedaan aan hun eigen mogelijkheden en verantwoordelijkheden om zichzelf te organiseren;

    3.

    stelt vast dat de ongelijke toegang tot diensten en de sociaal-economische achterstelling waarmee Romakinderen te maken hebben, er in de praktijk toe leiden dat vroege ontwikkeling en hoogwaardig onderwijs buiten hun bereik blijven; wijst erop dat deze achterstelling weer negatieve gevolgen heeft voor hun emotionele, sociale, fysieke en persoonlijke ontwikkeling, alsmede voor hun latere kansen op de arbeidsmarkt en als gevolg hiervan voor hun integratie in de gewone maatschappij;

    4.

    is van mening dat de onderwijsstelsels selectief zijn en dat, ondanks de inspanningen van de lidstaten om segregatie te overwinnen, de vele en diverse systemen die ogenschijnlijk zijn ontworpen om segregatie aan te pakken, in werkelijkheid vaak dienen om de verschillen tussen sociale groepen te benadrukken en bijzondere benadeling inhouden voor de armen, met name de Roma, die in een neerwaartse spiraal terechtkomen; benadrukt daarom dat gericht onderwijsbeleid nodig is dat op Romagezinnen is gefocust en waarmee actieve participatie wordt bevorderd;

    5.

    benadrukt dat ondanks de toename in bepaalde lidstaten van het percentage jonge Roma in het middelbaar en hoger onderwijs hun opleidingspeil nog steeds ver onder het EU-gemiddelde ligt; wijst op de kloof tussen enerzijds tekorten op de arbeidsmarkt en anderzijds een hoge werkloosheid door ontoereikende vaardigheden van Roma; vraagt de lidstaten en de EU derhalve de Roma steunen om als prioriteit hun opleidingsniveau te verbeteren; wijst erop dat de situatie van de Roma op de arbeidsmarkt bij gebrek aan een formeel opleidingsniveau ook kan worden verbeterd met de uitwerking van een systeem voor de erkenning van praktijkkennis;

    6.

    dringt er bij de lidstaten op aan te garanderen dat Romavrouwen en -meisjes gelijke toegang krijgen tot goed onderwijs en stimulerende maatregelen in te voeren (zoals carrièremogelijkheden) om goede leraren aan te trekken op scholen in gebieden met een sociaaleconomische achterstand, vooral in plattelandsgemeenten met een hoog aandeel aan Roma in de bevolking;

    7.

    vraagt de lidstaten om Romavrouwen betere toegang tot beroepsopleiding te geven en de beroepsopleiding aan te passen aan de behoeften van de plaatselijke arbeidsmarkt zodat Romavrouwen bruikbare vaardigheden verwerven;

    8.

    is van mening dat de overgrote meerderheid van Roma die hoger onderwijs hebben genoten na afronding van een universitaire studie niet terugkeert nar hun gemeenschappen, eventueel zelfs zijn afkomst ontkent of niet meer wordt opgenomen door hun gemeenschap;

    9.

    pleit voor de uitwerking van een omvattend programmapakket om afgestudeerde Roma te stimuleren en motiveren naar hun gemeenschap terug te keren en om te bevorderen dat Roma binnen en in het belang van hun gemeenschap werk vinden;

    10.

    ziet het als een feit dat Romaburgers in enkele lidstaten een specifieke impact op de bevolkingspiramide hebben; wijst er op dat het aandeel van Romakinderen in de bevolking hoog is, terwijl hun levensverwachting bij de geboorte wel tien jaar lager is dan die van mensen die behoren tot de groep die de meerderheid van de bevolking vormt;

    11.

    is van mening dat, ofschoon de lidstaten aanzienlijke EU- en nationale middelen hebben uitgetrokken om langdurig werklozen te helpen om werk te vinden, geen coherente oplossing op EU-niveau is gevonden: de lidstaten gaan op zeer uiteenlopende wijze en in zeer verschillende mate met de situatie om en hebben geen mogelijkheden geboden om op de lange termijn op de arbeidsmarkt terug te keren, terwijl hun maatregelen, zoals openbare tewerkstellingsprogramma's, de stigmatisering van de Roma verder hebben aangescherpt; verzoekt daarom de EU en de lidstaten om hun beleid te veranderen in een geïntegreerde benadering die alle aspecten van hun achterstanden aanpakt;

    12.

    roept de lidstaten op om programma's voor beroepsopleidingen aan te passen aan de vraag vanuit lokale arbeidsmarkten en om stimuleringsmaatregelen te ontwikkelen voor werkgevers die ongeschoolden (bijvoorbeeld Roma) in dienst nemen en scholing en kansen aanbieden om direct praktijkervaring op de werkvloer op te doen;

    13.

    roept de overheden van de lidstaten en lokale overheden op om jaarlijks naar sekse uitgesplitste evaluaties te maken van de aantallen langdurig werklozen (waaronder Roma) die weer een baan hebben gevonden na het volgen van arbeidsmarktgerichte scholing en om op basis van de daarbij opgedane ervaring nieuwe methodieken te ontwikkelen en scholingsprogramma's te starten die zijn afgestemd op de plaatselijke mogelijkheden en de economische vraag;

    14.

    roept de lidstaten op om EU-gelden te gebruiken voor bescherming en behoud van traditionele Roma-activiteiten;

    15.

    is het met de Commissie eens dat volwassen Roma door de diverse achterstellingen ondervertegenwoordigd zijn in de actieve bevolking en bij levenslang leren, vaak geen toegang hebben tot informatie- en communicatietechnologie en oververtegenwoordigd zijn onder de langdurig werklozen en in de groep van mensen die werken in banen die geringe achting genieten, hetgeen de grootste belemmeringen voor hun wederintreding op de arbeidsmarkt oplevert; roept derhalve op tot daadwerkelijke tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/78/EG, die voorziet in een verbod van discriminatie in werk en beroep op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid;

    16.

    onderschrijft het belang van een specifieke communautaire actie om beroepsopleiding-programma's voor Roma toegankelijker te maken;

    17.

    vestigt de aandacht van de lidstaten op het feit dat deze sociale tweedeling vele werkzoekende Roma ertoe kan brengen over te stappen van de legale naar de informele economie en dat een gecoördineerde inspanning op EU-niveau en op het niveau van de lidstaten nodig is om deze werknemers terug te lokken naar legale arbeid, met de bijbehorende werknemersrechten en rechten op sociale zekerheid;

    18.

    acht het noodzakelijk een inclusief sociaal-economisch beleid te stimuleren, onder andere via ad hoc maatregelen voor fatsoenlijke huisvesting;

    19.

    vestigt er nadrukkelijk de aandacht op dat aanmoediging van de mobiliteit van ongeschoolde arbeidskrachten tot ernstiger discriminatie van Romavrouwen kan leiden, die al zeer kwetsbaar zijn voor meerdere vormen van discriminatie tegelijk, en de toekomstige verbetering van hun positie op de arbeidsmarkt in de weg kan staan;

    20.

    vraagt de regeringen van de lidstaten de economische onafhankelijkheid van Romavrouwen te verbeteren door ervoor te zorgen dat zij gemakkelijk een eigen bedrijf kunnen opzetten en maatregelen te nemen voor het opstarten van kleine en middelgrote ondernemingen, toegang te bieden tot microkredieten en een diensteneconomie binnen hun eigen woongemeenschappen te stimuleren om de kennis en deskundigheid van Romavrouwen te vergroten;

    21.

    roept de regeringen van de lidstaten op stimulerende maatregelen te treffen, onder andere via fiscale voordelen, voor bedrijven die Romavrouwen in dienst nemen;

    22.

    is van mening dat de aandacht moet gevestigd worden op het feit dat de ontbinding van de Roma-nederzettingen in de praktijk niet met gebruikmaking van EU-middelen gerealiseerd kan worden volgens de regels van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling die nu gelden, omdat voor lidstaten die na 2004 zijn toegetreden de minimale bevolkingsgrootte die nederzettingen moeten hebben om in aanmerking te komen voor geld uit de huisvestingspot zodanig is dat juist de mensen die in de slechtste omstandigheden leven in de kleinste nederzettingen niet bereikt worden;

    23.

    benadrukt dat voor een oplossing van de sociale en economische problemen van de Roma een totaalaanpak nodig is, naast gecoördineerde maatregelen voor de lange termijn, waarin aandacht wordt geschonken aan huisvesting, onderwijs, gezondheidszorg en arbeidsmarktbeleid; stelt daarom de Commissie en de lidstaten voor om alle maatregelen ter verbetering van de situatie van de Roma niet langer los te zien van maatregelen voor ondersteuning van regionale ontwikkeling en sociale insluiting;

    24.

    is van mening dat de lidstaten gebruik moeten maken van de herziene regels van de structuurfondsen en het Cohesiefonds, die meer ruimte laten voor complexe programma's door toe te staan dat meer dan 10 % tussen de fondsen overgedragen mag worden;

    25.

    neemt kennis van het voorstel voor een omvattende nieuwe richtlijn voor de bestrijding van discriminatie buiten de arbeidsmarkt op grond van leeftijd, handicap, seksuele geaardheid, godsdienst of overtuiging en roept op tot daadwerkelijke tenuitvoerlegging van Richtlijn 2000/43/EG; is van mening dat de Commissie in de geest van de Sociale Agenda specifieke doeleinden moet aanwijzen en evenwichtige programma's moet vaststellen om de discriminatie en stigmatisering van de Roma en de criminalisering van de Romagemeenschappen uit te bannen;

    26.

    benadrukt dat de basisvoorwaarde voor het bevorderen van de sociale insluiting en de toegang tot de arbeidsmarkt van de Roma, de erkenning is van gelijke sociale en politieke rechten; nodigt de lidstaten en de kandidaat-lidstaten met betrekking hiertoe uit om een strategie op te stellen die de verkiezingsparticipatie van de Roma op alle niveaus verbetert, zowel in de functie van kiezers als van kandidaten;

    27.

    onderschrijft het belang van microkredieten, waarvoor vanuit verschillende ooghoeken wordt gepleit in de mededeling van de Commissie over een Vernieuwde sociale agenda en het advies van het Europees Sociaal en Economisch Comité, omdat zij met minimale middelen de allerarmsten op weg kunnen helpen naar persoonlijke verantwoordelijkheid, ondernemerschap en de ontwikkeling van hun creatieve vermogens, eventueel zelfs door het eigen kapitaal in een zelfstandige onderneming door middel van een lening te verzekeren;

    28.

    steunt het voorstel van de EU-instellingen om het aantal Roma dat in overheidsdienst werkt met inachtneming van het beginsel van gelijke behandeling te vergroten; wijst er evenwel op dat dit alleen mogelijk is als de regeringen niet alleen een personeelsbeleid en een beleid op het gebied van de opleiding van werknemers voeren dat dit bevordert, maar zich ook speciaal inzetten en actieve steun bieden om bij de bevolking meer begrip voor het beginsel te kweken;

    29.

    benadrukt dat de sociale markt, de gezondheidszorg, de thuiszorg, kantinemaaltijden en kinderopvang en kinderopvoeding enz. nieuwe banen voor werkloze Roma, met name vrouwen, kunnen opleveren; wijst er echter nogmaals op dat de sociale markt een voortdurend contact vereist tussen de dienstverlener en degenen die gebruik maken van de diensten en dat een toename van het aantal Roma dat op de genoemde gebieden werkt, daarom alleen mogelijk is in een ontvankelijke maatschappelijk context, maar dat, als Roma op deze gebieden werken, dit de maatschappelijke aanvaarding ook bevordert;

    30.

    nodigt de lidstaten uit om de juiste maatregelen te treffen om een einde te maken aan de rassenhaat en het uitlokken van discriminatie en geweld tegen de Roma in de massamedia en in elke andere vorm van communicatietechnologie, en moedigt de grote media aan om goede praktijken in te voeren met betrekking tot personeelsaanname, zodanig dat dit een juiste weerspiegeling is van de bevolkingssamenstelling;

    31.

    wijst erop dat Romavrouwen vaak een rol spelen in de informele economie en dat een zeer gering percentage van hen werkt en is van mening dat er, ter bestrijding van veelvuldige discriminatie, hoge werkloosheid en armoede, met gerichte beleidsmaatregelen met name naar moet worden gestreefd om reële toegang tot de arbeidsmarkt voor Romavrouwen te creëren, hetgeen een eerste vereiste voor een verbetering van hun sociale status en hun positie in het gezin is;

    32.

    is van mening dat werken door Romavrouwen ook bevorderd moet worden door een arbeidsvriendelijke uitvoering van de socialebijstandstelsels en door middel van gepaste opleidings- en specialisatiemogelijkheden, om hen op lange termijn voor te bereiden op werk waarmee zij in hun levensonderhoud kunnen voorzien en gezinsleven en werk kunnen combineren; roept de lidstaten op maatregelen te nemen die bijdragen aan een toename van het aantal plaatsen voor Romakinderen in kinderdagverblijven, zelfs als hun moeder thuis is met haar andere kinderen;

    33.

    benadrukt dat betere huisvesting en gezondheidszorg de toegang van Romavrouwen tot de arbeidsmarkt kan verbeteren, en hun kansen om hun werk langer te houden kan vergroten;

    34.

    wijst erop dat sociaal en werkgelegenheidsbeleid behoort bij te dragen aan de individuele mogelijkheden en behoeften van mensen en meer mogelijkheden moet creëren voor de grootste groep arbeidskrachten, die ouderen, personen met handicaps en arme ongeschoolden, met inbegrip van de Roma, omvat;

    35.

    wijst erop dat de vele vormen van discriminatie waarmee Romavrouwen te kampen hebben ook moeten worden erkend en in het bijzonder moeten worden bestreden in beleidsmaatregelen voor Romavrouwen die langdurige en positieve effecten zouden moeten hebben op zowel henzelf als andere gezinsleden, met name kinderen;

    36.

    is het niet eens met de opvatting dat subsidies voor werkgevers dan wel werknemers om langdurig werklozen (onder wie veel Roma) te helpen om werk te vinden niet verenigbaar zijn met het beginsel van de mededingingsneutraliteit, want de re-integratie van de Roma is een doelstelling van het sociaal beleid die slechts te verwezenlijken is als gesubsidieerde marktposities worden gecreëerd; is van mening dat het subsidiëren van banen op de arbeidsmarkt om Roma weer te integreren de voorkeur heeft boven het subsidiëren van langdurig werklozen;

    37.

    is zich ervan bewust dat sommige traditionele Romaberoepen, zoals kunstnijverheid en ambachtelijk werk, zowel kunnen helpen om de karakteristieke kenmerken van deze gemeenschap te behouden als om de materiële situatie van de Roma te verbeteren en hun maatschappelijke integratie te bevorderen, en acht het wenselijk om bepaalde beroepsactiviteiten te ondersteunen;

    De strijd om het bestaan in de marge van de samenleving

    38.

    stelt vast dat de Romacultuur zich onder de culturen van de Europese Unie onderscheidt door een sterke familietraditie; dat in het beeld dat in de publieke opinie bestaat van de Romafamilies de nadruk ligt op de traditionele man-vrouwrollen, grote aantallen kinderen, meerdere generaties die samen onder een dak wonen, de neiging van verwanten om dicht bij elkaar te wonen en sterke cultivering van verwantschapsbetrekkingen; is van mening dat daarom in de EU-programma's en de programma's van de lidstaten voor Romagezinnen voortgebouwd moet worden op de sterke kanten van dit natuurlijke bijstandsnetwerk;

    39.

    onderstreept het belang van het behoud en de erkenning van specifieke culturele kenmerken van de Roma voor het beschermen van hun identiteit en het verminderen van de vooroordelen jegens hen, en acht het daarom noodzakelijk dat de lidstaten en de Commissie zich actiever opstellen bij het ondersteunen van het geestelijk leven van de Romaminderheid;

    40.

    is het eens met het standpunt van het Europees Economisch en Sociaal Comité dat Romavrouwen in de familiehiërarchie een lage positie innemen, op jonge leeftijd trouwen en vaak slachtoffer van huiselijk geweld, prostitutie of mensenhandel zijn;

    41.

    is derhalve van mening dat de EU en de lidstaten zich in hun programma's voor Roma moeten richten op individuele emancipatie van traditionele hiërarchieën en de sociaal-economische onafhankelijkheid van leden van Romagemeenschappen, met name van vrouwen;

    42.

    wijst erop dat de neiging van Roma om op jonge leeftijd de school voor gezien te houden ten koste gaat van hun opleiding, maatschappelijke integratie en kansen op de arbeidsmarkt, terwijl, wat Romavrouwen betreft, hun lichamelijke en geestelijke gezondheid en het feit dat zij vroegtijdig van school gaan gevolgen hebben voor de gezondheidstoestand en de opleiding van hun kinderen en de sociale uitsluiting van deze kinderen in de hand werken; onderstreept daarom dat bij de verstrekking van informatie aan Romavrouwen diensten belangrijk zijn die het bewustzijn vergroten;

    43.

    dringt er bij de lidstaten op aan te garanderen dat in bestaande en toekomstige juridische kaders bepalingen worden opgenomen voor de preventie en aanpak van de diverse vormen van discriminatie waarmee Romavrouwen te maken hebben, zodat hun sociaaleconomische positie wordt verbeterd, en ervoor te zorgen dat zij toegang krijgen tot hoogwaardige gezondheidszorg, kinderopvang en onderwijs als eerste voorwaarden voor werk;

    44.

    is van mening dat het integratieproces in een vroeg levensstadium moet worden gestart, zodat effectief alternatieven voor armoede en sociale uitsluiting kunnen worden geboden; acht daarom een institutioneel kader nodig voor lokale sociale en educatieve voorzieningen voor kinderen en gezinnen waarmee in de regionale en persoonlijke behoeften wordt voorzien en waarmee gelijke toegang tot hoogwaardige dienstverlening wordt gewaarborgd; roept de Commissie bijgevolg op om bijzondere steun te verlenen aan programma's voor de vroegtijdige integratie van Romakinderen in alle landen waar EU-middelen, zoals het instrument voor pretoetredingssteun (Instrument for Pre-accession Assistance, IPA) of de structuurfondsen en het Cohesiefonds, beschikbaar zijn;

    45.

    stelt vast dat Romakinderen oververtegenwoordigd zijn op speciale scholen, dat veel van hen ten onrechte op een dergelijke school terechtkomen, in de meeste gevallen vanwege discriminatie; wijst erop dat het discriminerend is en een ernstige schending van het grondrecht op kwalitatief onderwijs vormt als kinderen ten onrechte worden aangemerkt als geestelijk gehandicapt en gedwongen worden naar een speciale school te gaan, en dat een dergelijke praktijk verdere studie en het vinden van werk bemoeilijkt en leidt tot een grotere waarschijnlijkheid van inactiviteit op de arbeidsmarkt, en dus ook een last voor de begroting vormt;

    46.

    onderschrijft de opvatting van het Europees Economisch en Sociaal Comité dat het belang van de ontwikkeling van jonge kinderen gediend is bij complexe vormen van steun die zich op het hele gezin richten en zowel aansluiten bij de behoefte van het gezin als op maat gesneden praktische bijstand leveren (zoals het „sure start”-programma);

    47.

    onderschrijft de aanbeveling van het Europees Economisch en Sociaal Comité dat de Romagemeenschap – door haar demografische kenmerken – asymmetrische toegang tot sociale voorzieningen heeft; benadrukt dat sociale voorzieningen bedoeld zijn om de lasten of gebreken te compenseren die het gevolg zijn van de individuele levenssituatie, de plicht om de kinderen te verzorgen en andere sociaal nuttige taken;

    48.

    onderschrijft de opvatting van het Europees Economisch en Sociaal Comité dat de participatie op de officiële arbeidsmarkt bevorderd kan worden door extra steun te verlenen aan mensen die van baan veranderen; benadrukt dat geregistreerde arbeid zowel voor werknemers als werkgevers aantrekkelijk gemaakt moet worden;

    49.

    onderstreept dat het deel van hun actieve leven dat de Roma in een staat van uitsluiting doorbrengen hun toegang tot de gezondheidszorg belemmert en de oorzaak is van hun hulpeloosheid als zij oud zijn en wijst erop dat reeds op jonge leeftijd werken, frequente werkloosheid, gebrekkige arbeidsbescherming en onzichtbaar werk in de informele economie dat lichamelijk vaak zwaar is, terwijl zij met dergelijke arbeidsperioden geen recht op pensioen opbouwen, er allemaal toe leiden dat Roma geen noemenswaardig pensioen ontvangen en geen waardige oude dag beleven;

    50.

    doet de Commissie de aanbeveling om het voortouw te nemen bij het in kaart brengen van de manieren waarop de maatschappelijke, economische en culturele integratie van de grootste minderheid in de Europese Unie het beste kan worden bevorderd, en benadrukt de noodzaak van samenwerking tussen de Commissie en de regeringen van de lidstaten bij het nemen van gerichte acties voor het oplossen van de complexe transnationale problemen van de Roma;

    Conclusies

    51.

    is van mening dat de instandhouding van de taal en de cultuur van de Roma een communautaire waarde vertegenwoordigt; onderschrijft evenwel niet het idee dat de Roma behoren tot een „Europese natie” zonder staat, omdat dit de lidstaten hun verantwoordelijkheid zou ontnemen en de mogelijkheid van integratie in het geding zou brengen;

    52.

    wijst de lidstaten erop dat aan het nemen van excessieve maatregelen jegens de Romagemeenschappen het risico is verbonden dat de toch al dramatische situatie van deze minderheid en hun kansen op integratie verder verslechteren;

    53.

    roept de Commissie en de lidstaten op tezamen met niet-gouvernementele organisaties (NGO's) en de Romagemeenschappen en -leiders te werken aan de ontwikkeling van een acceptabel plan om in nauwe samenwerking de maatschappelijke opname van de Roma te bewerkstelligen;

    54.

    roept de lidstaten op projecten op te zetten en uit te voeren ter bestrijding van negatieve stereotypen van de Roma op alle niveaus, hetgeen kan worden ondersteund door de structuurfondsen en het Cohesiefonds en tevens door specifieke programma's zoals Progress en initiatieven zoals het Europees jaar van de culturele dialoog 2008 en het aanstaande Europees jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting 2010;

    55.

    merkt op dat, alhoewel verbetering van de sociale en financiële toestand van de Roma een belangrijke overweging vormde van het uitbreidingsproces, de vooruitgang op dit vlak over het algemeen zeer beperkt is; roept de lidstaten en de Commissie op de afgesloten en nog lopende programma's te bestuderen en de resultaten ervan te evalueren; is van mening dat de Europese Unie de plicht heeft de instrumenten voor sociale insluiting beter en nauwer te coördineren en dat dit moet helpen de armoede te bestrijden, de toegang van de Roma tot betere, vastere en stabielere arbeid te bevorderen, richting te geven aan de inspanningen om de regelingen voor sociale insluiting en bescherming efficiënter te maken en als middel dient om te leren van de politieke ervaringen en van elkaar;

    56.

    verzoekt de Commissie om specifiek na te gaan wat de gevolgen van de doelstellingen en instrumenten van elk onderdeel van haar sectorbeleid voor de Roma zijn, en om tegelijkertijd een coherente politieke strategie te ontwikkelen en te zorgen voor een hoge mate van coördinatie; verzoekt de Commissie de lidstaten te vragen om in de verslagen over de geïntegreerde indicatoren en de open coördinatiemethode voor maatschappelijke integratie aandacht aan de verandering van de situatie van de Roma te besteden; verzoekt de Commissie te volgen hoezeer er wordt gediscrimineerd en de situatie van de Roma regelmatig te beoordelen met betrekking tot de veranderingen op het gebied van onderwijs, werkgelegenheid, sociale zaken, gezondheidszorg en huisvesting in de lidstaten en in de kandidaat-lidstaten;

    57.

    verzoekt de Commissie de lidstaten te vragen om voor groepen in een achterstandspositie, waaronder de actieve Romabevolking, zo spoedig mogelijk een duidelijk werkgelegenheidsbeleid vast te stellen, met flankerende maatregelen voor het bevorderen van een geleidelijke integratie in de arbeidsmarkt, waardoor de gevolgen van de afhankelijkheid van de bijstand worden bestreden;

    58.

    verzoekt de Commissie om met de diverse internationale organisaties samen te werken en steun te verlenen aan de ontwikkeling van een academisch netwerk van Roma-experten dat via onderzoek, analyse, bewijsvergaring en het opstellen van aanbevelingen wetenschappelijke gegevens en steun zou aandragen bij de bestudering van het Romavraagstuk, de besluitvorming over agenda's, een serieuze behandeling van de Romathematiek op basis van de door die organisaties opgestelde verslagen en ten minste om de twee jaar de inventaris op te maken voor de EU als geheel;

    59.

    bekritiseert de lidstaten die het Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden van de Raad van Europa nog altijd niet hebben geratificeerd; roept die lidstaten op dit verdrag zo snel mogelijk te ratificeren; roept de lidstaten die restrictieve verklaringen bij het Kaderverdrag hebben afgelegd die van invloed zijn op de erkenning van de Roma als nationale minderheid, om deze verklaringen in te trekken;

    60.

    pleit ervoor bij de lidstaten dat

    a)

    zij op EU-niveau een groep deskundigen oprichten die Romavertegenwoordigers omvat, om de strategie van de lidstaten ten aanzien van de Roma en de aanwending van de fondsen voor de bevordering hiervan te coördineren;

    b)

    zij partnerrelaties opbouwen tussen de verschillende belangenorganisaties voor Roma en de bevoegde instellingen van de lidstaten;

    c)

    zij instrumenten ontwerpen, zoals leningen tegen gunstige voorwaarden of overheidssubsidies, en dat zij bij de programmering van de landbouwsteun als belangrijk doel bepalen dat Romaburgers in de gelegenheid worden gesteld om door agrarische activiteiten in hun levensonderhoud te voorzien; is van mening dat ervoor moet worden gezorgd dat de Roma naast of in plaats van betaald werk in de landbouw te zoeken, open staan voor de idee te zoeken naar innoverende vormen van landbouwactiviteit, inclusief sociale coöperatieven, zodat de verstrekking van de nodige middelen is verantwoord;

    61.

    is van mening dat de doelgroepen (in Roma-nederzettingen en bepaalde delen daarvan) in sommige lidstaten effectief bereikt kunnen worden door gebruik te maken van de definitie van „meervoudige achterstanden”, maar dat via deze doelgroep kleinere eenheden zoals het gezin en het individu moeilijk te bereiken zijn;

    62.

    is evenwel van mening dat de wettelijke voorwaarden geschapen moeten worden voor het begin van vrijwillige en anonieme verzameling van gegevens en de vorming van een vergelijkende databank, waarbij terdege rekening gehouden moet worden met de bescherming van persoonsgegevens en de mensenrechten en geen methoden toegepast mogen worden die ingaan tegen de menselijke waardigheid; is van mening dat de Commissie stappen moet zetten om de vereiste wetswijzigingen tot stand te brengen;

    63.

    roept de Commissie op tot het faciliteren van het samenstellen, verifiëren en bevestigen van een lijst van „best practices” van programma's voor Roma, onder andere op het gebied van huisvesting, onderwijs, werkgelegenheid, op basis van een analyse van een onafhankelijke instantie;

    64.

    is van mening dat de vorming van deze databank geen alternatief is maar een voorwaarde voor een beoordeling- en evaluatiesysteem, dat als tegenwicht kan dienen voor de uitwisseling van beste praktijken en de aanwending van middelen; meent dat hiervoor een indicatorsysteem nodig is dat alle gebieden van het leven bestrijkt en door iedereen gebruikt kan worden, dat naast indicatoren voor de output en input van programma's ook betrekking heeft op het gebruik van indicatoren voor de sociale resultaten en gevolgen, ook als voorwaarde voor financiering; beveelt de Commissie dan ook aan dit stelsel van indicatoren vast te leggen in de kaderverordening betreffende de structuurfondsen en in de verordeningen betreffende andere overheidssubsidies;

    65.

    pleit ervoor dat de Commissie consistentere en uniformere vooruitzichten vaststelt voor alle ontwikkelingsprogramma's die met EU-geld worden gefinancierd, zodat rekenschap gevraagd kan worden voor de maatregelen die bedoeld zijn om de sociale uitsluiting van de Romaminderheid te verhinderen of terug te draaien; is van mening dat nationale en EU-organen alle ontwikkelingsprojecten die zijn gefinancierd uit de structuurfondsen en het cohesiefonds moeten onderzoeken op de gevolgen die de programma's hebben voor de sociale integratie van het Romavolk; pleit er voorts voor dat in elk programma bij de selectie ontwikkelingen voorrang genieten die zich de verbetering van de situatie van arme, werkloze Roma in zeer achtergestelde gebieden ten doel hebben gesteld;

    66.

    roept de Commissie op in samenwerking met elk van de lidstaten een verreikende voorlichtingscampagne op te zetten en uit te voeren, die gericht is op het algemene publiek en de Roma en die informatie biedt over de programma's in de lidstaten ter verbetering van de leefomstandigheden van de Roma en de voortdurende uitvoering daarvan;

    67.

    roept de Commissie op blijvend toezicht te houden op de maatregelen en activiteiten, alsmede op hun effecten op de verbetering van de positie van de Roma op de arbeidsmarkt;

    68.

    wenst dat de EU-besluitvormers kunnen beschikken over „doelgerichte” programma's om de achterstanden van de Roma op het gebied van onderwijs en opleiding weg te werken waarbij voor steun en advies ook deskundigen worden betrokken die afkomstig zijn van organisaties met expertise op dit terrein; hoopt dat bij de verdeling van middelen van de EU, van de lidstaten en uit andere bronnen naast de toewijzing van steun voor vroegtijdige ontwikkeling en openbaar onderwijs, ook wordt bekeken of plaatselijke bestuursorganen, organisaties, etc. die steun hebben aangevraagd hebben voldaan aan hun verplichtingen om een eind te maken aan segregatie;

    69.

    vraagt de Commissie om de nationale autoriteiten aan te moedigen te stoppen met de discriminerende praktijk van het veroordelen van bewoners van Romasloppenwijken en in plaats daarvan concrete huisvestingsprojecten op te zetten met steun van de technische expertise en de toezichtsmechanismen van onder andere de Commissie, de Wereldbank en NGO's die zich met de Romakwestie bezig houden; gelooft dat het oplossen van het huisvestingsprobleem van de Roma op het platteland prioriteit moet hebben en moet worden tot een specifiek punt van zorg en een gebied waarop actie moet worden ondernomen;

    70.

    verzoekt de Commissie om niet alleen bijzondere aandacht te besteden aan maatschappelijke organisaties, maar ook aan het vermogen van de Roma om zichzelf te organiseren en het integratiebeleid te ondersteunen, om de ontwikkeling van gemeenschappen met name te bevorderen door middel van projecten die de deelneming van de Roma aan de besluitvorming vergroten alsook hun verantwoordelijkheid voor besluiten die in overleg met hen worden genomen;

    71.

    roept de Commissie en de lidstaten op in samenspraak met NGO's die zich met de Romakwestie bezig houden de bestaande beleidsmaatregelen en -programma's te evalueren om zo lessen te trekken uit mislukte projecten uit het verleden;

    72.

    verzoekt de Commissie steun te verlenen aan NGO's die zich met de Romakwestie bezig houden, op EU-niveau, nationaal en lokaal niveau, voor het bewaken van de voortgang van beleid en programma's die zich richten op de Roma, alsook om steun te verlenen aan communautair onderwijs in democratie en mensenrechten;

    73.

    stelt aan de Commissie en aan de lidstaten voor om op EU-niveau een forum op te richten, waarop maatschappelijke krachten, vakbonden en NGO's die de Roma en hun belangen vertegenwoordigen permanent een beroep kunnen doen voor het opstellen van richtsnoeren en de uitwisseling van goede praktijken, teneinde een gestructureerde aanpak op EU-niveau te bevorderen;

    74.

    roept de lidstaten op proactiever te zijn in het aanmoedigen van het verplaatsen van banen naar waar de Romagemeenschappen zich bevinden, en om de Roma aan te moedigen te verhuizen naar waar de banen zijn;

    75.

    herinnert de lidstaten en de Commissie eraan dat, al speelt bijstand een belangrijke rol bij het ondersteunen en versterken van achtergestelde gemeenschappen zoals de Roma, het bevorderen van zelfbehulpzaamheid eveneens belangrijk is; is van oordeel dat een cultuur van onafhankelijkheid, in plaats van een cultuur van afhankelijkheid, de doelstelling op lange termijn moet zijn;

    76.

    is van mening dat veel meer prioriteit moet worden gegeven aan het aanbieden van plaatselijke banen en het stimuleren van ondernemerschap en plaatselijke ambachten, alsmede aan de ontwikkeling van basisvaardigheden om deze te vervullen, zodat zowel het welzijn als het gevoel van zelfwaarde wordt ontwikkeld;

    *

    * *

    77.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaatlanden.


    (1)  PB C 45 E van 23.2.2006, blz. 129.

    (2)  PB C 298 E van 8.12.2006, blz. 283.

    (3)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0035.

    (4)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0361.

    (5)  Aangenomen teksten, P6_TA(2008)0467.

    (6)  PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

    (7)  PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.

    (8)  Aangenomen teksten, P6_ΤΑ(2008)0286.

    (9)  PB C 102 Ε van 24.4.2008, blz. 321.

    (10)  PB C 27 van 3.2.2009, blz. 88.


    Top