EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62009CN0472

Zaak C-472/09 P: Hogere voorziening ingesteld op 26 november 2009 door het Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 9 september 2009 in de gevoegde zaken T-227/01 tot en met T-229/01, T-265/01, T-266/01 en T-270/01, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava en Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen

PB C 37 van 13.2.2010, p. 12–13 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

13.2.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 37/12


Hogere voorziening ingesteld op 26 november 2009 door het Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vijfde kamer — uitgebreid) van 9 september 2009 in de gevoegde zaken T-227/01 tot en met T-229/01, T-265/01, T-266/01 en T-270/01, Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava en Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak C-472/09 P)

2010/C 37/14

Procestaal: Spaans

Partijen

Rekwirant: Territorio Histórico de Álava — Diputación Foral de Álava (vertegenwoordigers: I. Sáenz-Cortabarría Fernández en M. Morales Isasi, abogados)

Andere partijen in de procedure: Comunidad Autónoma del País Vasco — Gobierno Vasco, Territorio Histórico de Vizcaya — Diputación Foral de Vizcaya, Territorio Histórico de Guipúzcoa — Diputación Foral de Guipúzcoa, Confederación Empresarial Vasca (Confebask), Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Vizcaya, Cámara Oficial de Comercio e Industria de Álava, Cámara Oficial de Comercio, Industria y Navegación de Guipúzcoa, Commissie van de Europese Gemeenschappen, Comunidad Autónoma de la Rioja

Conclusies

de onderhavige hogere voorziening ontvankelijk en gegrond verklaren;

het bestreden arrest vernietigen;

het in eerste aanleg ingestelde beroep toewijzen, met name de subsidiaire vordering tot nietigverklaring van artikel 3 van de bestreden beschikking;

subsidiair, de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg verwijzen en het in voorkomend geval gelasten het afgewezen bewijsaanbod alsnog te onderzoeken;

de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening, en de Comunidad Autónoma de la Rioja, interveniënte, verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg.

Middelen en voornaamste argumenten

1.

Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht in het onderhavige geval van oordeel was dat geen sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de litigieuze belastingmaatregel kunnen wekken, dat zich verzet tegen terugvordering van de steun overeenkomstig artikel 14, lid 1, van verordening (EG) nr. 659/1999 (1) in samenhang met het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen. Verdraaiing van het voorwerp van het geding in eerste aanleg, en schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Schending van de rechtspraak inzake motivering. Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake de bewijswaardering niet in acht heeft genomen door de materiële inhoud van de processtukken buiten beschouwing te laten.

Noch het formele verschil tussen de litigieuze belastingmaatregel en de maatregel waarop beschikking 93/337 (2) betrekking heeft, noch het feit dat de Commissie het selectieve karakter van de maatregel aan de hand van andere criteria had kunnen bepalen dan die welke uitdrukkelijk in beschikking 93/337 worden genoemd, en evenmin de onverenigbaarverklaring in beschikking 93/337 is een toereikende grond ervoor dat het Gerecht niet erkent dat sprake is van een uitzonderlijke omstandigheid die alleen of samen met andere omstandigheden van het onderhavige geval de Commissie belet terugvordering van de in de bestreden beschikking bedoelde steun te gelasten.

Door de bestreden maatregelen in de gevoegde zaken T-30/01 tot en met T-32/01 en T-86/02 tot en met T-88/02 om redenen van fiscale techniek en omvang van de voordelen niet vergelijkbaar met de betrokken belastingmaatregel te achten, heeft het Gerecht het voorwerp van het geding tussen partijen verdraaid, heeft het het beginsel van hoor en wederhoor genegeerd, en heeft het bovendien kennelijk inbreuk gemaakt op bepaalde rechtspraak inzake motivering.

Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting met de vaststelling dat het standpunt van de Commissie met betrekking tot de belastingvrijstelling en/of het belastingkrediet van 1993 — zoals blijkt uit de processtukken die het Gerecht in strijd met de procedureregels niet heeft beoordeeld — niet als een uitzonderlijke omstandigheid kan worden aangemerkt die een of ander gewettigd vertrouwen in de regelmatigheid van de bestreden belastingmaatregel had kunnen wekken, dat zich verzet tegen terugvordering van de steun op grond van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 wegens strijd met het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen.

2.

Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht artikel 14, lid 1, van verordening nr. 659/1999 in samenhang met het evenredigheidsbeginsel niet in acht heeft genomen, dat zich verzet tegen terugvordering van de investeringssteun die de maximumbedragen van regionale steun niet overschrijdt.

Het Gerecht heeft het algemene evenredigheidsbeginsel geschonden omdat het niet heeft vastgesteld dat de Commissie inbreuk op dit beginsel heeft gemaakt door terugvordering te verlangen van alle overeenkomstig het belastingkrediet van 45 % van de investeringen toegekende bedragen en niet alleen van die welke de maximumbedragen van regionale steun in Baskenland overschreden.

3.

Onjuiste rechtsopvatting omdat het Gerecht de procedureregels inzake de bewijsvoering niet in acht heeft genomen en heeft besloten niet in te gaan op het bewijsaanbod van verzoeker met betrekking tot de overlegging van bepaalde documenten van de Commissie, dat in het licht van de argumenten van het Gerecht tot afwijzing van verzoekers vordering essentieel voor de verdediging van diens belangen blijkt te zijn. Schending van het recht op een eerlijk proces, van het beginsel van gelijke wapens en van het recht van verweer.

Daar het Gerecht het gevraagde bewijs niet heeft onderzocht, heeft het verzoekers fundamentele recht op een eerlijk proces geschonden, omdat het een bewijsaanbod heeft afgewezen dat van fundamenteel belang voor verzoeker is, zodat het diens recht van verweer heeft geschonden; verzoekers vordering is afgewezen met het betoog dat hij niet heeft bewezen wat hij juist met het niet-onderzochte bewijs wilde aantonen: het uitdrukkelijke definitieve standpunt van de Commissie met betrekking tot de klacht van 1994 tegen belastingbepalingen van 1993 (waaronder een belastingkrediet), die in wezen dezelfde maatregelen als de bestreden maatregel zijn, of indien dat bewijs als niet geleverd wordt beschouwd, ten minste het gedrag van de Commissie dat als een uitzonderlijke omstandigheid zou kunnen worden aangemerkt, voor zover dit gedrag het gewettigd vertrouwen in de regelmatigheid van de belastingmaatregelen van 1993 zou hebben gewekt, wat tot de vaststelling van de bestreden belastingmaatregel heeft geleid.


(1)  van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).

(2)  van de Commissie van10 mei 1993 betreffende een regeling inzake fiscale investeringssteun in het Baskenland (PB L 134, blz. 25).


Top