EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005AE1248

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan de Raad over Europese beleidsmaatregelen voor jongeren Aandacht voor jongerenbelangen in Europa — implementatie van het Europees pact voor de jeugd en bevordering van actief burgerschap (COM(2005) 206 final)

PB C 28 van 3.2.2006, p. 35–41 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

3.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 28/35


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan de Raad over Europese beleidsmaatregelen voor jongeren Aandacht voor jongerenbelangen in Europa — implementatie van het Europees pact voor de jeugd en bevordering van actief burgerschap

(COM(2005) 206 final)

(2006/C 28/07)

De Europese Commissie heeft op 30 mei 2005 besloten, overeenkomstig art. 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de bovengenoemde mededeling.

De gespecialiseerde afdeling „Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 5 oktober 2005 goedgekeurd. Rapporteur was mevrouw van Turnhout.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 26 en 27 oktober 2005 gehouden 421e zitting (vergadering van 26 oktober 2005) onderstaand advies uitgebracht, dat met 126 stemmen vóór en geen stemmen tegen, bij 3 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Inleiding

1.1

Het Europees Economisch en Sociaal Comité is ingenomen met het Europees pact voor de jeugd en de uitwerking ervan zoals aangegeven in de Commissiemededeling over Europese beleidsmaatregelen voor jongerenDeze mededeling biedt een kader dat als basis kan dienen voor toekomstige beleidsontwikkelingen op gebieden die voor jongeren in de Europese Unie belangrijk zijn.

1.2

De toekomst van Europa hangt hoe langer hoe meer af van de vraag of Europa impulsen zal weten te geven aan voor kinderen en jongeren vriendelijke samenlevingen. Voor de terugkeer naar een situatie van aanhoudende duurzame groei in Europa is het van het allergrootste belang dat jongeren aan de samenleving en op de arbeidsmarkt kunnen participeren en hun mogelijkheden optimaal kunnen ontwikkelen. De Europese Raad heeft dit op zijn voorjaarsbijeenkomst in 2005 erkend en in het kader van de op groei en werkgelegenheid gerichte herziening van de Lissabonagenda een Europees pact voor de jeugd goedgekeurd.

1.3

Gelet op de vele uitdagingen waarmee jongeren in de huidige samenleving worden geconfronteerd, heeft het EESC meer dan een decennium lang herhaaldelijk bijdragen geleverd aan de uitstippeling van een jeugdbeleid op communautair niveau (1). Het heeft belangrijke debatten op gang gebracht op cruciale gebieden als werkgelegenheid, sociale integratie, onderwijs, mobiliteit en participatie van jongeren, alsmede over de rol van NGO's daarbij. Tegelijkertijd is het EESC zich ook bewust van de uitdagingen waarmee de Europese Unie thans geconfronteerd wordt en van de noodzaak het vertrouwen te herstellen.

1.4

Het zou daarom graag zien dat jongeren in dit verband een centrale plaats toebedeeld krijgen, alsmede aangemoedigd worden en ruimte krijgen om actief aan de ontwikkeling van het beleid deel te nemen. Bijdragen tot verandering is een belangrijk motief om jongeren te laten deelnemen. De lidstaten en instellingen moeten voor de nodige middelen, ondersteuning en mechanismen zorgen om jongeren op alle niveaus gemakkelijker te betrekken bij de besluitvorming en bij maatregelen die hun leven beïnvloeden. Alleen reële impact kan tot reële verantwoordelijkheid leiden.

1.5

Europa heeft meer dan ooit behoefte aan het niet aflatende engagement van jongeren om een eengemaakte, competitieve en veilige Unie op te bouwen waarin voor iedereen een plaats is weggelegd. Als de EU van betekenis wil zijn voor jongeren, moet ze ook voor hun alledaagse bestaan van belang zijn, duidelijk aandacht hebben voor hun behoeften en op een zichtbare en creatieve manier eraan tegemoetkomen. Het welslagen van dit initiatief hangt voorts ook af van de inbreng van alle betrokken partijen, met name de organisaties van jongeren zelf, alsook de regionale en lokale overheidsinstanties en de sociale partners. Het EESC onderschrijft de idee die naar voren wordt gebracht in het verslag van de groep op hoog niveau die zich over de toekomst van het sociaal beleid in de uitgebreide Unie buigt, nl. van een nieuw pact tussen generaties waarbij het oude pact dat gericht was op ouderen en gebaseerd was op angst wordt vervangen door een nieuw pact dat toegespitst is op jongeren en gebaseerd is op vertrouwen teneinde al deze angsten te veranderen in een proces dat voor alle partijen voordelen oplevert en steunt op een positieve visie op de toekomst en een nieuw evenwicht tussen generaties.

1.6

Het EESC hoopt dan ook dat deze mededeling op zowel Europees als nationaal niveau de basis zal vormen voor een ruimer partnerschap tussen beleidsmakers en jongeren. Reële en blijvende deelname van jongeren en jeugdorganisaties aan de beleidsontwikkeling en -tenuitvoerlegging zal ervoor zorgen dat met de echte behoeften van jongeren rekening wordt gehouden en dat jongeren zich ook meer betrokken voelen bij de uitvoering van de Lissabonagenda.

2.   Achtergrond

2.1

Tijdens de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad op 22 en 23 maart 2005 hebben de staatshoofden en regeringsleiders een „Europees pact voor de jeugd” goedgekeurd (2) Bij het voorstellen van dit pact hebben de staatshoofden en regeringsleiders van Frankrijk, Duitsland, Spanje en Zweden op de volgende vier belangrijke punten gewezen: de kwetsbare positie van jongerende noodzakelijke solidariteit tussen de generaties in een vergrijzende samenleving; de noodzaak jongeren d.m.v. onderwijs en scholing voldoende bagage mee te geven; de noodzakelijke verbetering van de onderlinge afstemming tussen alle voor jongeren belangrijke beleidsterreinen.

2.2

In de mededeling wordt een aantal kwesties en beleidsterreinen behandeld die van groot belang zijn voor jongeren in Europa en ook als dusdanig werden erkend in het witboek van de Commissie „Een nieuw elan voor Europa's jeugd” en in de daarop volgende resolutie van de Raad van 27 juni 2002, waarbij een kader voor het jongerenbeleid in Europa werd vastgesteld.

2.3

In aansluiting op de conclusies van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad, keurde de Europese Commissie op 12 april (3) geïntegreerde richtsnoeren goed. Dit pakket richtsnoeren, dat enerzijds een aanbeveling betreffende richtsnoeren voor het algemeen economisch beleid en anderzijds een goedgekeurd voorstel voor een besluit van de Raad betreffende richtsnoeren voor de werkgelegenheid bevat, moet als grondslag dienen voor de door de lidstaten vast te stellen nationale hervormingsprogramma's voor de komende drie jaar.

2.4

In de inleiding tot de richtsnoeren wordt het belang van deelname van alle betrokkenen aan de Lissabonstrategie onderstreept en wordt erop gewezen dat zowel de lidstaten als de EU iedere gelegenheid te baat moeten nemen om regionale en lokale besturen, sociale partners en maatschappelijke organisaties bij de tenuitvoerlegging van de geïntegreerde richtsnoeren te betrekken.

2.5

Terwijl de richtsnoeren voor het algemeen economisch beleid toegespitst zijn op de bijdrage van het economisch beleid aan de verwezenlijking van de Lissabondoelstellingen, verwijzen de richtsnoeren voor de werkgelegenheid met name naar de Europese werkgelegenheidsstrategie en hebben zij tot doel het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten te coördineren. In de richtsnoeren voor de werkgelegenheid wordt specifiek naar het Europees pact voor de jeugd verwezen en worden enkele actielijnen van het pact in de geïntegreerde richtsnoeren opgenomen. Met name de volgende twee richtsnoeren zijn van het Europees pact voor de jeugd overgenomen: richtsnoer nr. 18, dat betrekking heeft op ontwikkeling van trajecten waardoor jongeren aan de slag worden geholpen en de jeugdwerkloosheid afneemt, meer mogelijkheden om werk en gezin te combineren en meer kinderopvang; richtsnoer nr. 23, dat ernaar streeft het aantal voortijdige schoolverlaters terug te dringen, en de toegankelijkheid van beroepsonderwijs, voortgezet onderwijs en hoger onderwijs, met inbegrip van het leerlingwezen en de ondernemersopleidingen, te verbeteren. Ook richtsnoer nr. 24 is erop gericht het aanbod van onderwijs- en opleidingsinstrumenten uit te breiden, alsmede structuren tot stand te brengen die de transparantie en erkenning van kwalificaties bevorderen en validering van niet-formeel en informeel leren mogelijk maken. Tot slot van de werkgelegenheidsrichtsnoeren wordt herhaald dat de lidstaten een breed partnerschap voor verandering moeten opzetten waarin parlementaire organen en belanghebbenden worden betrokken, ook op regionaal en plaatselijk niveau.

2.6

Dit initiatief benadrukt de rol van jongeren op belangrijke terreinen van het partnerschap voor de verwezenlijking van de Lissabonagenda voor groei en werkgelegenheid, en met name in de Europese werkgelegenheidsstrategie, de Europese strategie ter bevordering van sociale integratie, en het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010”; tevens wordt gepleit voor samenhang tussen de maatregelen die in dit verband op de diverse terreinen worden genomen.

2.7

De goedkeuring van het pact valt samen met het eind van de eerste implementatiecyclus van het Witboek „Een nieuw elan voor Europa's jeugd” uit 2001 en het vervolg daarop, de resolutie van de Raad van juni 2002. Hierbij werd een raamwerk vastgesteld dat Europese samenwerking mogelijk maakt bij de bevordering van actief burgerschap onder jongeren, via de opencoördinatiemethode (OCM) en door de integratie van jongeren in al het overige beleid.

2.8

In het Europees pact voor de jeugd, dat tijdens de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad definitief werd goedgekeurd, wordt erop gewezen dat er een beleids- en maatregelenpakket voor jongeren moet komen, dat volledig in de herziene Lissabonagenda past. Tegelijk wordt ernaar gestreefd onderwijs, opleiding, mobiliteit en integratie van jongeren op sociaal gebied en in het beroepsleven te verbeteren, alsmede de combinatie van werk en gezinstaken te vergemakkelijken. Het pact is er ook op gericht de algemene samenhang van initiatieven op dit gebied te verzekeren en een aanzet te geven voor een krachtig en duurzaam engagement van jongeren. Het pact kan alleen een succes worden als alle spelers, waaronder eerst en vooral de nationale, regionale en lokale organisaties van jongeren zelf, maar ook de Europese, regionale en lokale overheidsinstanties en de sociale partners medewerking verlenen. Voorgesteld wordt dat de lidstaten actielijnen uitstippelen op de volgende drie gebieden: 1) werkgelegenheid, integratie en sociale vooruitgang; 2) onderwijs, scholing en mobiliteit; en 3) een betere combinatie van werk en gezinstaken.

3.   Inbreng van jongeren

3.1

Bij het opstellen van dit advies heeft het EESC op 6 september 2005 vertegenwoordigers van jongerenorganisaties geraadpleegd. De resultaten van deze raadpleging zijn in dit advies verwerkt.

3.2

Uitgangspunt voor alle actielijnen is de betrokkenheid van jongeren. Alle maatregelen voor jongeren moeten gebaseerd zijn op het principe van participatie door jongeren — dit principe wordt op zowel Europees als internationaal niveau bevestigd (4). Hoewel het EESC ingenomen is met de maatregelen inzake het raadplegen van jongeren op Europees niveau, met name via de organisatie van een „Algemene Vergadering” in 2005, is het er niet over te spreken dat in de mededeling niet voldoende aan de hand van concrete aanbevelingen duidelijk wordt gemaakt hoe jongeren en jongerenorganisaties op nationaal niveau zullen participeren. Het EESC roept de Commissie en de lidstaten op om creatiever te zijn bij het zoeken naar methoden om jongeren te bereiken en in te schakelen.

3.3

Het EESC onderstreept het belang van actieve participatie en autonomie van jongeren, niet alleen op de arbeidsmarkt maar ook in de samenleving in haar geheel. Deze actieve participatie en autonomie van jongeren moeten zowel een doel als een midel zijn, die bijdragen tot de persoonlijke ontplooiing van jongeren, hun zin voor initiatief, hun sociale integratie en tot sociale samenhang in het algemeen.

3.4

Het EESC betreurt dat de mechanismen om jongeren en hun organisaties echt te laten participeren in de mededeling niet goed uit de verf komen. Tijdens de in par. 3.1 vermelde hoorzitting van 6 september 2005 hebben de studentenorganisaties er bv. op gewezen dat het feit dat aan jongeren bevoegdheden worden gedelegeerd om systemen van algemeen belang te beheren — in dit geval het verplichte socialezekerheidsstelsel voor studenten — de jongeren in hun geheel — en niet alleen de jongerenorganisaties — de kans geeft verantwoordelijkheden op te nemen en hun eigen groep te vertegenwoordigen. Het Comité roept de Commissie en de lidstaten op om hun beleid in samenwerking met jongeren en jongerenorganisaties te ontwikkelen en ten uitvoer te leggen en hen bij alle fasen ervan te blijven betrekken. Jongeren, hun organisaties en de sociale partners moeten worden geraadpleegd over de maatregelen die ten behoeve van dit initiatief in de nationale, conform de Lissabonagenda op te stellen hervormingsprogramma's dienen te worden genomen, alsook over de wijze waarop de implementatie moet worden gemonitord.

3.5

Het EESC kijkt uit naar het samenvattende verslag (5) waarin de Commissie zal uiteenzetten welke inspanningen de lidstaten tot dusver hebben geleverd op het gebied van participatie van jongeren als onderdeel van het OCM-proces (6). Hopelijk zal dit verslag voorbeelden van goede praktijken opleveren die in andere lidstaten kunnen worden nagevolgd.

3.6

Het EESC zou graag zien dat de rol van de maatschappelijke organisaties, met name de jongerenorganisaties, in het OCM-proces wordt verduidelijkt. Er zij aan herinnerd dat de rol van NGO's bij de open coördinatiemethode in punt 38 van de conclusies van de Europese Raad van Lissabon wordt beschreven (7). Gelet op zijn ervaring en expertise kan het EESC op dit gebied een actieve rol spelen en ertoe bijdragen dat een mechanisme voor de deelname van jongeren en jongerenorganisaties in het leven wordt geroepen en binnen het Comité wordt geïntroduceerd.

4.   Jongeren in het partnerschap voor de verwezenlijking van deLissabonagenda voor groei en werkgelegenheid

4.1

Het EESC is ermee ingenomen dat in het pact bijzondere aandacht wordt geschonken aan de kwestie van werkgelegenheid voor jongeren. Het pact voor de jeugd moet evenwel worden uitgewerkt en ten uitvoer gelegd vanuit het oogpunt dat het een belangrijk doel op zich is, en niet alleen als onderdeel van de Lissabonstrategie. Bovendien is niet alleen het welslagen van de Lissabonstrategie belangrijk voor jongeren, maar zijn jongeren ook belangrijk voor het welslagen van de Lissabonstrategie. Investeren in jongeren is van cruciaal belang om betere groei- en werkgelegenheidscijfers te halen en om duurzame innovatie en kordater ondernemerschap te verzekeren. Deelname van jongeren aan de strategie en hun zeggenschap en engagement ten aanzien van de daarmee samenhangende doelstellingen zijn noodzakelijk om van de Lissabonagenda een succes te maken.

4.2

De werkgelegenheidsproblematiek is een centraal probleem voor de Europese burgers; alles moet dan ook in het werk worden gesteld om de strijd aan te gaan met de werkloosheid, die zo onaanvaardbaar groot is dat zij de samenhang van onze maatschappij bedreigt (8). De jongerenwerkloosheid in Europa ligt daarbij nog meer dan twee keer zo hoog als het gemiddelde werkloosheidscijfer. Tal van jongeren worden geconfronteerd met de reële mogelijkheid werkloos te zijn, of moeten van een laag inkomen rond zien te komen. Voor jongeren in achterstandsposities, etnische minderheden, immigranten, gehandicapten en vrouwen liggen de risico's om sociaal uitgesloten te worden zelfs nog hoger. Meer algemeen worden jongeren, als geheel beschouwd, getroffen door situaties van onzekerheid, verarming en afhankelijkheid, wat zowel voor een historisch drama zonder voorgaande zorgt als een nieuwe kans schept om jongeren en samenleving in solidariteit met elkaar te verenigen teneinde deze nooit eerder geziene situatie in Europa te boven te komen.

4.3

Jongeren lopen een relatief groter risico werkloos te zijn, of, indien ze een baan hebben, slechts een laag loon te krijgen (9). De Lissabonstrategie is daarom niet alleen gericht op meer maar ook op betere banen. Om ervoor te zorgen dat iedere jongere een reële kans op werk krijgt, dient er meer aandacht te worden geschonken aan passende opleidingen, onderwijs, leerlingwezen en aan mogelijkheden voor hen om de vaardigheden te verwerven die nodig zijn om zich op persoonlijk vlak en in hun beroepsleven te kunnen ontplooien en in hun bestaan te voorzien. Voorts is het van belang dat de opleiding die zij op school hebben genoten, van die aard is dat zij hen in staat stelt hun loopbaan te beheren en met succes gebruik te maken van de mogelijkheden voor levenslang leren.

4.4

Het EESC neemt er nota van dat de demografische veranderingen in Europa worden onderkend en wijst erop dat de link moet worden gelegd met het desbetreffende Groenboek van de Commissie (10). Zo zal de leeftijdsgroep van 0- tot 14-jarigen van 2000 tot 2015 met 11 % verminderen en tot 2030 met 6 % blijven dalen. Voorts vestigt het EESC ook de aandacht op de sociale, culturele en politieke veranderingen in Europa. Demografische veranderingen zijn niet louter een zaak van statistieken en cijfers, maar moeten in een ruimer perspectief worden bekeken wanneer acties en maatregelen worden overwogen. Zoals de groep op hoog niveau betreffende de toekomst van het sociaal beleid in een uitgebreide Europese Unie aangeeft, kan deze demografische situatie waarbij het relatieve gewicht van de groep jongeren tot ten minste 2025 aanzienlijk zal verminderen, een buitenkans vormen, daar dit immers een geringere vraag naar maatschappelijke middelen impliceert en er, bij gelijkblijvende kosten, ruimte komt voor aanzienlijke verbeteringen op dit gebied.

4.5

Het EESC is daarom van mening dat het Europees pact voor en met jongeren de kans biedt om de levensomstandigheden en vooruitzichten van jongeren in Europa aanzienlijk te verbeteren en tegelijkertijd een doeltreffende tenuitvoerlegging van de Lissabonstrategie ten goede zal komen.

5.   Het Europees pact voor de jeugd

5.1

Het EESC onderschrijft de conclusies van de Europese Raad dat er een beleids- en maatregelenpakket voor jongeren moet komen, dat volledig in de herziene Lissabonagenda past.

5.2

In de mededeling wordt vastgesteld dat de volgende aspecten van de geïntegreerde richtsnoeren de impact van het pact voor de jeugd kunnen maximaliseren:

i)

maatregelen voor de werkgelegenheid, integratie en maatschappelijke positie van jongeren. De nadruk ligt op de bijdrage die het werkgelegenheidsbeleid aan meer en betere werkgelegenheid kan leveren;

ii)

maatregelen voor onderwijs, scholing en mobiliteit. In de geïntegreerde richtsnoeren wordt onderstreept dat Europa meer en efficiënter in haar human capital moet investeren en dat de onderwijs- en scholingsstelsels moeten worden aangepast. Voorts worden de lidstaten opgeroepen meer kansen voor mobiliteit te creëren, waaronder ook meer mogelijkheden voor jongeren om in het buitenland te werken en te studeren;

iv)

maatregelen voor de combinatie van werk en gezinstaken. In de geïntegreerde richtsnoeren wordt gewezen op de noodzaak tot een evenwichtige verhouding tussen werk en privé-leven te komen, door te voorzien in kinderopvang, familievriendelijke arbeidsmodellen en gelijke kansen.

5.3

Het EESC is teleurgesteld omdat er in de mededeling weliswaar voor elk van de bovenstaande gebieden acties, maar geen expliciete en meetbare doelstellingen voor de lidstaten of de Commissie zijn vastgesteld. Nu de burgers het belang van de Europese Unie in twijfel trekken, is het zonder meer zaak dat Europa effectief actie onderneemt. Doelstellingen moeten daarom ondubbelzinnig en gericht zijn.

5.4

Nationale regeringen moeten worden aangemoedigd om doelstellingen te kwantificeren en in hun nationale hervormingsprogramma's duidelijke streefcijfers vast te stellen. Deze doelstellingen en streefcijfers mogen niet alleen betrekking hebben op de uitdagingen waarmee jongeren op de eerder vermelde gebieden geconfronteerd worden, maar moeten ook kwesties bestrijken die, ook al zij het indirect, de verwezenlijking van deze doelstellingen aanzienlijk beïnvloeden zoals bv. met name de huisvestingsproblematiek en de behoefte aan een gezinsbeleid voor jonge ouders. Het is van belang dat er op zowel Europees als nationaal niveau doeltreffende coördinatiemechanismen komen om op alle gebieden een coherente aanpak te waarborgen.

5.5

Het EESC zou graag zien dat de lidstaten de volgende doelstellingen in hun nationale hervormingsprogramma's in het kader van de Lissabonstrategie opnemen:

iedere lidstaat moet ernaar streven het aantal werkloze jongeren in de periode 2006-2010 met minstens 50 % te verminderen (thans zijn er in de Europese Unie 17,9 % jongeren onder de 25 werkloos) (11);

er moeten sociale beschermingsstelsels worden ontwikkeld die jongeren in staat stellen hun eigen toekomst te bepalen;

er moeten maatregelen worden getroffen om de sociale integratie van jongeren te bevorderen, en met name de problemen aan te pakken van jongeren die geen onderwijs of opleiding genieten, of werkloos zijn;

er moeten doelstellingen worden vastgesteld om de verschillen in toegang tot beroeps- en technologische opleidingen tussen jongens en meisjes weg te werken en om de loonverschillen bij aanwerving te verminderen;

het aantal vroegtijdige schoolverlaters moet in de periode 2006-2010 met 50 % worden verminderd en het opdoen van ervaring in bedrijven moet worden aangemoedigd;

de kennis van vreemde talen moet worden bevorderd door meer kansen op onderwijs en werkgelegenheid te scheppen en de mobiliteit van jongeren te verbeteren;

jong ondernemerschap moet worden aangemoedigd door financiële en technische bijstand te verstrekken en de bureaucratische rompslomp bij overname, overdracht en starten van een onderneming te beperken;

gereguleerde en gecontroleerde universele opvang en onderwijs van jonge kinderen volgens overeengekomen normen moet worden ondersteund;

gezinnen in achterstandsposities moeten aanvullende bijstand krijgen.

5.6

Het EESC moedigt de Commissie aan om haar werkzaamheden betreffende de erkenning van het werk van jongeren voort te zetten en kijkt uit naar de lancering van initiatieven zoals de „Jongerenpass”. Het is evenwel van mening dat een initiatief als „Jongerenpass” niet volstaat om het werk van jongeren meer erkenning te geven. Het zou daarom graag zien dat de Commissie samen met werkgevers- en werknemersorganisaties, vertegenwoordigers van de formele onderwijsstelsels en betrokken NGO's een flexibele methodologie uitwerkt om het publiek bewust te maken van de wijze waarop jeugdwerk aan de ontwikkeling van jongeren bijdraagt, en van de vaardigheden, waarden en levenshouding die jongeren via hun actieve betrokkenheid bij jeugdorganisaties en jeugdwerk verwerven. Het EESC kan dit proces vergemakkelijken.

5.7

De Europese landen die qua concurrentievermogen op het door het Wereldeconomisch Forum opgestelde scorebord het hoogst genoteerd staan, vertonen allemaal een hoog niveau van investeringen in sociaal beleid en sociale bescherming, samen met hoge werkgelegenheidscijfers en een laag armoedepercentage na sociale overdrachten (12). Op het solidariteitsbeginsel gebaseerde, duurzame socialezekerheidsstelsels, die het individu de nodige bescherming bieden tegen de grootste risico's die hij in zijn leven kan lopen, vormen de basis van dit succes.

5.8

Het EESC dringt aan op meer aandacht voor de situatie van jongeren in plattelands- en verpauperde stedelijke gebieden. Jongeren zijn vaak in het nadeel door de regio waarin zij leven. In vele rurale en arme stedelijke gebieden hebben jongeren geen toegang tot onderwijs, opleiding, mobiliteit, gezondheidszorg, ontspanning of werkgelegenheid van goede kwaliteit en krijgen zij geen kansen om aan de civiele samenleving deel te nemen. Specifieke maatregelen zijn nodig om ervoor te zorgen dat jongeren in sommige geografische regio's de geboden kansen ten volle kunnen benutten en keuzes kunnen maken m.b.t. hun leven. Daar vele plattelandsgebieden veraf gelegen zijn, hebben jongeren geen gemakkelijke toegang tot informatie, met name betreffende de bestaande mogelijkheden.

5.9

Het EESC is ingenomen met het voorstel om in 2005 onderzoek te verrichten naar de sociale integratie van jongeren met bijzondere achterstanden. De lidstaten dienen evenwel grotere inspanningen te leveren om armoede onder kinderen te bestrijden en doelstellingen voor de onmiddellijke toekomst vast te stellen. Daartoe dient een alomvattend, duurzaam en met voldoende middelen ondersteund actieprogramma te worden opgezet dat de vele facetten van armoede onder kinderen aanpakt. Armoede heeft zware gevolgen voor kinderen op tal van gebieden (bv. gezondheid, onderwijs) en vermindert zelfs hun „levenskansen” om in de toekomst ooit uit deze situatie van armoede weg te raken. De lidstaten dienen onmiddellijk maatregelen te treffen die het hele spectrum van deze problematiek bestrijken.

5.10

De Commissie ijvert ervoor om de gehandicaptenproblematiek te mainstreamen en bevestigt dit uitdrukkelijk in het Europees actieplan (2003) voor Gelijke kansen voor personen met een handicap. (13) Zij heeft daarom de plicht in al haar acties discriminatie tegen te gaan. Mainstreaming van gehandicaptenvraagstukken is noodzakelijk om volledige participatie op voet van gelijkheid, alsmede integratie van gehandicapten in de samenleving te garanderen. Om gehandicapte jongeren volledig bij het jeugdbeleid te betrekken, moeten volgens het EESC de volgende punten absoluut in de mededeling worden opgenomen: gelijke deelname aan de activiteiten van het Jeugdprogramma; gelijke toegang tot informatie over jeugdbeleid en jongerenprojecten, en maatregelen met het oog op bewustmaking.

5.11

Jongeren zijn geen homogene groep. Het EESC adviseert daarom om nationaal beleid voldoende te differentiëren en zulk beleid te laten aansluiten op zowel de behoeften van de arbeidsmarkt als de individuele behoeften van jongeren. Tevens doet het Comité de Europese Commissie de aanbeveling om een analyse te maken van de huidige stand van zaken rond jongeren in Europa en van hun behoeften.

6.   Actief burgerschap van jongeren

6.1

Het EESC looft de Commissie omdat zij actief burgerschap van jongeren in dit initiatief heeft opgenomen terwijl dit in het Europees pact voor de jeugd terzijde werd gelaten. Het onderschrijft het voorstel van de Commissie om de huidige vier doelstellingen te handhaven en te versterken: deelname, voorlichting, vrijwilligersactiviteiten en kennis van jongerenaangelegenheden. Het Comité onderstreept evenwel dat het van belang is er nu voor te zorgen dat de open coördinatiemethode concrete resultaten oplevert. Als er dus gebreken in het OCM-proces worden vastgesteld, moeten ze worden vermeld en verholpen.

6.2

Tegen eind 2005 moeten door de lidstaten ook verslagen worden voorgelegd over de gemeenschappelijke doelstellingen op het gebied van participatie en voorlichting, en in 2006 over het vrijwilligerswerk en de verbetering van de kennis over jongerenvraagstukken. Het EESC dringt evenwel aan op verstrekt partnerschap en wijst erop dat het van belang is alle stakeholders en met name jongeren en jongerenorganisaties bij het opstellen van de nationale voortgangsverslagen te betrekken. Met het oog op transparantie is het ook zaak dat deze verslagen in alle openbaarheid worden opgesteld en/of achteraf publiek beschikbaar zijn. Ook NGO's zouden kunnen worden aangemoedigd en financieel worden ondersteund om zelf een evaluatie van het OCM-proces te maken.

6.3

Maatschappelijke organisaties en de sociale partners maken integrerend deel uit van elke pluralistische democratie. In deze context spelen jongerenorganisaties een waardevolle rol in de bevordering van actief burgerschap en participatie. Zij doen dit door rechtstreeks met en voor jongeren te werken, door de persoonlijke vaardigheden en het zelfvertrouwen van jongeren te ontwikkelen, zodat deze hun potentieel volledig kunnen ontplooien en een optimale levensstandaard en –kwaliteit kunnen bereiken. De bedoelde organisaties zijn werkzaam in het veld en pakken lokale kwesties aan met de steun van individuen en groepen uit de omgeving. Zij ijveren er ook voor om de capaciteiten van jongeren om voor zichzelf op te komen, te bevorderen en ontwikkelen. Jongeren-NGO's moeten passende financiële ondersteuning krijgen, samen met de nodige erkenning en middelen om als echte actoren aan de besluitvorming en de samenleving op alle niveaus deel te nemen.

6.4

Bij de discussies over de representativiteit van Europese maatschappelijke organisaties die bij de civiele dialoog betrokken zijn, heeft het EESC reeds herhaaldelijk (14) onderstreept dat de actoren van de civiele samenleving alleen op basis van duidelijk vastgestelde representativiteit op adequate wijze aan het proces van formulering en voorbereiding van de communautaire besluiten kunnen deelnemen, zulks naar het voorbeeld van de rol die de sociale partners spelen in het kader van de Europese sociale dialoog.

6.5

Het EESC is er niet over te spreken dat de Commissie als belangrijkste bijdrage van vrijwilligers aan de samenleving alleen de rol noemt die zij in geval van natuurrampen spelen. Hoewel dit hoe dan ook een belangrijke rol is, vindt het EESC dat de Commissie en de lidstaten de blijvende en duurzame rol die vrijwilligers in uiteenlopende NGO's op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau spelen, moeten erkennen en in het licht stellen. Het verzoekt met name de lidstaten vrijwilligerswerk ook via passende fiscale maatregelen aan te moedigen, daar dergelijke activiteiten niet alleen aan psychologische en ethische wensen van jongeren tegemoet komen maar het aldus ook mogelijk maken te voorzien in tal van sociale en zorgdiensten of de kosten daarvan te drukken.

6.6

Het EESC betreurt dat de voorgestelde acties zo beperkt van opzet zijn en geen duidelijk doel lijken te dienen. Dit is een gemiste kans om op dit cruciale punt vooruitgang te boeken.

6.7

Europese programma's leveren een belangrijke bijdrage tot de doelstellingen van de open coördinatiemethode en het Europees pact voor de jeugd, alsook tot de versterking van de betrokkenheid van jongeren bij andere beleidsmaatregelen die hen aanbelangen. Het EESC valt het standpunt van de Commissie bij dat er in het kader van de verschillende communautaire programma's op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau projecten moeten worden ontwikkeld die jongeren ertoe aanzetten actieve en geëngageerde burgers te worden en hen helpen hun vaardigheden te ontwikkelen. Hoewel tal van programma's inderdaad voor dat doel kunnen worden ingeschakeld, moet het gebruik van deze programma's door en voor jongeren en jongerenorganisaties worden aangemoedigd en moeten deze programma's voor hen ook gebruiksvriendelijker worden gemaakt. Het gebruik van verschillende programma's, en met name die in het kader van het Europees Sociaal fonds en de structuurfondsen, biedt uitstekende kansen om op het gebied van het jeugdbeleid de daad bij het woord te voegen. Tal van projecten die erop gericht zijn de levensomstandigheden of werkgelegenheid van jongeren te verbeteren, zijn vaak te kleinschalig om via deze fondsen te worden ondersteund. De Commissie en de lidstaten zouden daarom samen met de jongerenorganisaties moeten bekijken hoe financiering via Europese programma's voor jongeren in Europa makkelijker kan worden gemaakt.

6.8

Het EESC is van mening dat het Europese Jeugdprogramma de meeste mogelijkheden biedt om de persoonlijke en sociale ontplooiing van jongeren te verbeteren en actief burgerschap te bevorderen. Het verheugt zich over het nieuwe programma „Jeugd in actie” 2007-2013 en zal actief aan de voorbereiding ervan blijven meewerken. Gelet op de uitbreiding van het programma en de toenemende vraag van jongeren om eraan deel te nemen, zou het graag zien dat de Raad op het voorstel ingaat om de financiering van dit programma licht te verhogen en het budget tot 1.200 miljoen euro op te trekken. Voorts moeten jongeren, Europese jongerenorganisaties en het Europees Jeugdforum regelmatig over de tenuitvoerlegging van het programma worden geraadpleegd. Het EESC verzoekt de nationale sociaal-economische raden mee te werken aan vernieuwende experimenten om de deelname van jongeren aan nationale raadplegingsprocedures te vergemakkelijken en om, uitgaande van de plaats die hun instanties aan jongeren toekennen, goede praktijken uit te wisselen.

7.   Aandacht voor jongeren in al het overige beleid

7.1

Het EESC onderschrijft het voorstel van de Commissie om zich in eerste instantie toe te spitsen op beleidsterreinen die onder het Europees pact voor de jeugd vallen. Als er maatregelen voor jongeren worden uitgestippeld, is een geïntegreerd en sectoroverschrijdend jeugdbeleid volgens het EESC evenwel van groot belang.

7.2

Een horizontale benadering van de beleidsontwikkeling zal een beter gecoördineerde en doeltreffender strategie garanderen. Lidstaten plegen geregeld overleg met werkgevers- en vakbondsorganisaties als er maatregelen als bv. de werkgelegenheidsrichtsnoeren worden ontwikkeld. Zo ook moeten jongeren en hun organisaties worden geraadpleegd als het gaat om maatregelen die hen aanbelangen.

7.3

Het EESC stelt in zijn initiatiefadvies „Obesitas in Europa — rol en verantwoordelijkheid van de partners uit het maatschappelijk middenveld” (15) dat bij ruim 14 miljoen kinderen in Europa obesitas kan worden vastgesteld; 3 miljoen daarvan lijden aan ernstig overgewicht. Nog alarmerender is evenwel dat dit aantal jaarlijks met 400.000 toeneemt. Het EESC roept dan ook op tot collectief engagement van alle betrokkenen, met inbegrip van de jongeren.

7.4

Het Comité is het eens met de Commissie om prioriteit te geven aan acties voor de gezondheid van kinderen en jongeren, en met name ter bevordering van een levensstijl die een goede gezondheid bevordert. Het is van mening dat deze acties dringend zijn en door de burgers met bijzondere aandacht worden gevolgd en zou dan ook graag zien dat het voor 2006 geplande initiatief ter ondersteuning van dit soort acties, reeds in 2005 wordt gelanceerd, mede gelet op de raadplegingen en werkzaamheden die in dit verband reeds werden aangevat.

7.5

Het EESC vindt het een goede zaak dat in het kader van het Zevende kaderprogramma zal worden gekeken naar de effecten van de bijdrage van jongeren aan de representatieve democratie en het vrijwilligerswerk. Dit onderzoek zal mogelijk inzicht verschaffen in de impact van participatie.

Brussel, 26 oktober 2005

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Anne-Marie SIGMUND


(1)  Witboek inzake jongerenbeleid (PB C 116 van 20 april 2001 – rapporteur: mevrouw Hassett - van Turnhout)

Witboek van de Europese Commissie: een nieuw elan voor Europa's jeugd (PB C 149 van 21 juni 2002 – rapporteur: mevrouw Hassett - van Turnhout)

Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van het Europees Jaar van opvoeding door sport 2004 (PB C 149) van 21 juni 2002 – rapporteur: de heer Koryfidis)

Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van organisaties die op Europees niveau actief zijn op het terrein van jeugdzaken- ( PB C 10 van 14 januari 2004 – rapporteur: mevrouw Hassett – van Turnhout)

SOC/174 Relaties tussen generaties (PB C 157 van 28.6.2005 – rapporteur: de heer Bloch-Lainé)

SOC/177 Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het programma „Jeugd in actie” voor de periode 2007-2013 (PB C 234 van 22.9.2005 – rapporteur: de heer Rodríguez García-Caro)

(2)  http://ue.eu.int/ueDocs/cms_Data/docs/pressData/en/ec/84335.pdf

(3)  SOC/206 Werkgelegenheidsrichtsnoeren 2005-2008 (PB C 286 van 17.11.2005 – rapporteur: de heer Malosse).

(4)  EESC-advies over het witboek inzake jongerenbeleid, PB C 116 van 20.4.2001; VN-Verklaring m.b.t. het Internationaal Jaar van de Jeugd 1985 „Vrede, participatie, ontwikkeling”; VN-Verdrag over de rechten van het kind, 1989; Europees handvest over participatie van jongeren in het gemeentelijk en regionaal leven van het Congres voor lokale en regionale overheden in Europa, 1992; resolutie van de Raad en de ministers voor jeugdzaken, in het kader van de Raad van 8 februari 1999 bijeen (PB C 42 uit 1999, p. 1).

(5)  Dit verslag zal naar verwachting eind 2005 worden gepubliceerd.

(6)  Open coördinatiemethode

(7)  In punt 38 van de Lissabonconclusies wordt gezegd dat de Europese Commissie via netwerken met verschillende aanbieders en gebruikers, met name de sociale partners, het bedrijfsleven en de NGO's, een methode zal uitwerken voor benchmarking van de beste praktijken wat het inspelen op veranderingen betreft.

(8)  Conclusies van het voorzitterschap van de Europese Raad van Luxemburg 1997.

(9)  Verslag van de groep op hoog niveau die zich over de toekomst van het sociaal beleid in een uitgebreide Unie buigt.

(10)  COM(2005) 94. - Demografische veranderingen: naar een nieuwe solidariteit tussen de generaties

(11)  Zie de mededeling van de Commissie

(12)  Verslag van de groep op hoog niveau die zich over de toekomst van het sociaal beleid in de uitgebreide Unie buigt, mei 2004.

(13)  COM (2003) 650 final van 30 oktober 2003

(14)  Zie bijv. de documentatie betreffende de „Eerste Conventie van de Europese civiele samenleving” van 15 en 16 oktober 1999 en betreffende de „Conferentie over het maatschappelijk middenveld en de Europese governance” van 8 en 9 november 2001, alsmede de adviezen over dit onderwerp, te weten: „De rol en bijdrage van de maatschappelijke organisaties bij de opbouw van Europa”, uitgebracht op 23 september 1999 - PB C 329 van 17 november 1999); „De Commissie en niet-gouvernementele organisaties: bouwen aan een sterker partnerschap”, uitgebracht op13 juli 2000 - PB C 268 van 19 september 2000); „De georganiseerde civiele samenleving en Europese Governance - Bijdrage van het Economisch en Sociaal Comité tot het opstellen van het witboek over Europese governance”, uitgebracht op 26 april 2001 - PB C 193 van 10 juli 2001), en „Europese governance – een Witboek”, uitgebracht op 21 maart 2002 – PB C 125 van 27 mei 2002).

(15)  SOC 201 (2005) - Obesitas in Europa - rol en verantwoordelijkheid van de partners uit het maatschappelijk middenveld


Top