Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005AE1313

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2000/14/EG inzake de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten betreffende de geluidsemissie in het milieu door materieel voor gebruik buitenshuis (COM(2005) 370 final — 2005/0149 (COD))

PB C 28 van 3.2.2006, p. 104–106 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

3.2.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 28/104


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2000/14/EG inzake de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten betreffende de geluidsemissie in het milieu door materieel voor gebruik buitenshuis”

(COM(2005) 370 final — 2005/0149 (COD))

(2006/C 28/23)

De Raad heeft op 16 september 2005 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig art. 95 van het EG-Verdrag te raadplegen over het bovengenoemde voorstel.

Het bureau van het Comité heeft op 27 september 2005 de gespecialiseerde afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling en milieu belast met de voorbereiding van de werkzaamheden.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 26 en 27 oktober gehouden 421e zitting (vergadering van 27 oktober) de heer PEZZINI tot algemeen rapporteur benoemd in verband met het dringend karakter van de werkzaamheden en daarop het volgende advies uitgebracht, dat met 81 stemmen voor en 1 stem tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd:

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het Europees Economisch en Sociaal Comité verwelkomt het voorstel van de Commissie tot wijziging van richtlijn 2000/14/EG (de „geluidsemissierichtlijn”) (1).

1.2

Het Comité wil erop wijzen dat het juist de werktuigen en machines zijn die in richtlijn 2000/14/EG zijn opgesomd en die worden gebruikt in de bouw, de tuin en in het bos, die de belangrijkste bronnen van geluidsoverlast vormen. De door de leveranciers verstrekte technische gegevens en garanties zijn fundamenteel voor het juiste beheer van de geluidsoverlast door de werkgevers.

1.3

Het Comité merkt verder op dat het voor het inperken van de geluidsoverlast voor het milieu van belang is dat richtlijn 2000/14/EG in zijn geheel wordt uitgevoerd, vanaf het moment dat publieke en private aanbestedende partijen specifieke voorwaarden beginnen op te nemen inzake werkmaterieel dat weinig geluidsoverlast veroorzaakt.

1.4

Tot slot herinnert het Comité eraan dat er geharmoniseerde regelgeving bestaat voor het meten van geluidsoverlast. De geluidsemissierichtlijn is gebaseerd op de beginselen en begrippen van de nieuwe aanpak op het gebied van de technische harmonisatie en normalisatie, zoals uiteengezet in de resolutie van de Raad van 7 mei 1985 (2) en Besluit 93/465/EEG van de Raad van 22 juli 1993 (3).

2.   Toelichting

2.1

Dit voorstel betreft een wijziging van richtlijn 2000/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2000 inzake de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten betreffende de geluidsemissie in het milieu door materieel voor gebruik buitenshuis (de „geluidsemissierichtlijn”).

2.2

Sinds 3 januari 2002 moeten 57 typen materieel die binnen het toepassingsgebied vallen, aan de eisen van de geluidsemissierichtlijn voldoen om in de Europese Gemeenschap in de handel te mogen worden gebracht of in gebruik te mogen worden genomen.

2.3

In de richtlijn zijn voor 22 typen materieel maximaal toelaatbare geluidsniveaus vastgesteld. Bovendien is bepaald dat op deze typen materieel, alsook op de overige 35 typen, de geluidsemissie moet worden vermeld.

2.3.1

De invoering van maximaal toelaatbare geluidsvermogensniveaus geschiedt in twee fasen. Fase I is op 3 januari 2002 in werking getreden en fase II zal op 3 januari 2006 ingaan.

2.3.2

De leden van de door de Commissie benoemde werkgroep „WG7” (4) waren het erover eens dat de in fase II toe te passen gemeten geluidsvermogensniveaus voor een aantal typen materieel technisch niet haalbaar zijn.

2.3.3

Door de voorgestelde wijziging worden de toelaatbare geluidsvermogensniveaus van fase II voor deze typen materieel louter indicatief. De definitieve waarden worden vastgesteld bij de wijziging van de geluidsemissierichtlijn naar aanleiding van het in artikel 20 bedoelde verslag.

2.4

Bij gebreke van een dergelijke wijziging blijven de waarden voor fase I van toepassing voor fase II.

3.   Algemene opmerkingen

3.1

Hoewel het Comité het voorstel tot wijziging van richtlijn 2000/14/EG toejuicht, wil het toch twee belangrijke aspecten eruit lichten:

3.2

Het eerste aspect betreft het vasthouden aan en doorzetten van de lijn die werd uitgezet met richtlijn 2000/14/EG. Het onderhavige wijzigingsvoorstel moet immers een aanvulling betekenen op verschillende communautaire maatregelen inzake geluidsoverlast veroorzaakt door de belangrijkste geluidsbronnen (met name weg- en spoorwegvoertuigen en bijbehorende infrastructuur; luchtvaartuigen; materieel voor gebruik buitenshuis; industriële werktuigen; mobiel materieel) en de grondslag bieden voor het opstellen van aanvullende maatregelen op korte, middellange en lange termijn.

3.2.1

De richtlijn sluit inderdaad aan op de bepalingen inzake geluidsemissies van bepaalde categorieën machines:

Richtlijn 70/157/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting van motorvoertuigen;.

Richtlijn 77/311/EEG van de Raad van 29 maart 1977 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake het geluidsniveau op oorhoogte van bestuurders van landbouw- of bosbouwtrekkers op wielen;

Richtlijn 80/51/EEG van de Raad van 20 december 1979 inzake de beperking van geluidsoverlast van subsone luchtvaartuigen en de aanvullende richtlijnen;

Richtlijn 92/61/EEG van de Raad van 30 juni 1992 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen;

Richtlijn 2000/14/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 mei 2000 inzake de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten betreffende de geluidsemissie in het milieu door materieel voor gebruik buitenshuis.

3.2.2

Voordat de milieuwetgeving echt vorm kreeg, hadden maatregelen die bescherming moesten bieden tegen geluidsoverlast toch meer met de toepassing van de regels van de vrije mededinging en het vrij verkeer van goederen te maken dan met bescherming van het milieu (5).

3.2.3

In het huidige voorstel lijkt een passend evenwicht te zijn gevonden tussen milieuoverwegingen en de bescherming van de vrije markt.

3.3

Het tweede aspect betreft de samenhang tussen het voorstel en de door de EU goedgekeurde programma's, acties en doelstellingen ter bescherming van het milieu en van de volksgezondheid/bescherming tegen geluidsoverlast.

3.3.1

In het kader van het communautair beleid dient te worden bijgedragen tot de verwezenlijking van een hoog niveau van bescherming van de volksgezondheid en van het milieu. Bescherming tegen geluidsoverlast is één van de vastgestelde doelstellingen.

3.3.2

In het Groenboek over een toekomstig beleid inzake de bestrijding van geluidshinder beschrijft de Commissie geluidsoverlast als één van de belangrijkste milieuproblemen in Europa.

3.4

Het Commissievoorstel houdt rechtstreeks verband met de maatregelen die werden goedgekeurd met het oog op de toepassing van actieprogramma's, evenals met de Europese strategie op het gebied van milieu en volksgezondheid zoals die is verwoord in de conclusies van de Raad van de Europese Unie van 27 oktober 2003.

3.4.1

In dit verband dient te worden opgemerkt dat de Gemeenschap met richtlijn 2002/49 al eerder regels heeft uitgevaardigd ter bestrijding van geluidsoverlast. Met die richtlijn heeft de Commissie een belangrijke stap gezet en gezorgd voor regelgeving en specifieke criteria ten aanzien van een voor het milieu aanvaardbaar geluidsniveau.

3.5

De communautaire instellingen hebben gemeenschappelijke meetmethoden opgesteld en het concept van grenswaarden ingevoerd. Het is aan de lidstaten om grenswaarden vast te stellen voor de verschillende stedelijke gebieden en de nationale wetten aan te passen.

3.5.1

Het was noodzakelijk om tot gemeenschappelijke meetcriteria te komen omdat de resultaten inzake de toegestane geluidsoverlast anders zouden kunnen variëren van land tot land. Hierdoor zou bepaalde motorvoertuigen of luchtvaartuigen in sommige landen bijvoorbeeld de doorgang kunnen worden geweigerd en zou het gebruik van bepaalde vervoersmiddelen op het nationale grondgebied kunnen worden beperkt.

3.6

Met richtlijn 2002/49 wil de Commissie werkelijk de strijd met de geluidsoverlast aanbinden. Haar eerste zorg is om de voor de mens schadelijke effecten van de blootstelling aan geluidsoverlast weg te nemen.

3.6.1

Voor de blootstelling aan lawaai tijdens beroepswerkzaamheden, hetgeen onomkeerbare schade voor het gehoor tot gevolg kan hebben en zelfs ongevallen op de werkplek kan veroorzaken, bestaan de volgende welbekende richtlijnen die minimale normen voor de volksgezondheid en voor de veiligheid voorschrijven:

Richtlijn 89/391/EEG van de Raad van 12 juni 1989 betreffende de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers op het werk;

Richtlijn 2003/10/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 6 februari 2003 betreffende de minimumvoorschriften inzake gezondheid en veiligheid met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico's van fysische agentia (lawaai);

Richtlijn 89/655/EEG van de Raad van 30 november 1989 over minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen.Met die richtlijn wordt bepaald dat de werkgever alle werkzaamheden die lawaai veroorzaken dusdanig moet organiseren dat blootstelling eraan zoveel mogelijk beperkt wordt, met name door stillere machines te gebruiken, door controles uit te voeren aan de bron en door de werknemers te raadplegen.

Brussel, 27 oktober 2005

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Anne-Marie SIGMUND


(1)  PB C 162 van 3.7.2000, blz. 1.

(2)  PB L 136 van 4.6.1985, blz. 1.

(3)  PB L 220 van 30.8.1993, blz. 23.

(4)  Werkgroep Materieel voor gebruik buitenhuis (door de diensten van de Commissie aangestelde groep van deskundigen)

(5)  Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van 12 maart 2002, zaak C-27/00 en C-122/00


Top