Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004AE1644

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over „Een doeltreffender gemeenschappelijk Europees asielstelsel: één uniforme procedure als volgende stap”(COM(2004) 503 def. — SEC(2004) 937)

    PB C 157 van 28.6.2005, p. 96–98 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    28.6.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 157/96


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over „Een doeltreffender gemeenschappelijk Europees asielstelsel: één uniforme procedure als volgende stap”

    (COM(2004) 503 def. — SEC(2004) 937)

    (2005/C 157/17)

    De Commissie heeft op 15 oktober 2004 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig de bepalingen van art. 262 van het EG-Verdrag, te raadplegen over voornoemde Mededeling

    De gespecialiseerde afdeling „Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap”, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 25 november 2004 goedgekeurd. Rapporteur was mevrouw LE NOUAIL- MARLIÈRE.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 413e zitting van 15 en 16 december 2004 (vergadering van 15 december) het volgende advies uitgebracht, dat met 132 stemmen vóór en geen stemmen tegen, bij 10 onthoudingen, is goedgekeurd.

    1.   Samenvatting van de Mededeling van de Commissie

    1.1

    De Mededeling waarover het Comité is gevraagd zich te buigen, is bedoeld om de procedures voor de erkenning van de status van vluchteling of persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, te verbeteren en vlotter te laten verlopen.

    1.2

    De Commissie bestudeert de mogelijke voordelen van een snellere en doeltreffender uniforme asielprocedure, en van vereenvoudigde procedures voor aanvragers. Zij hecht belang aan een betere perceptie in de publieke opinie van de wijze waarop wordt omgesprongen met asielverzoeken en de eventuele terugkeer van personen die hiervoor niet in aanmerking komen.

    1.3

    De Commissie verdedigt de meerwaarde van een versterkte samenwerking en een gemeenschappelijke methodologie van de lidstaten, die gebaseerd moeten zijn op twee elkaar opvolgende, onderling samenhangende benaderingen: eerst een voorbereidende fase, en vervolgens de vaststelling van communautaire wetgeving.

    1.4

    De voorbereidende fase is een periode waarin raadplegingen plaatsvinden en besprekingen worden gevoerd tussen de lidstaten over de maatregelen die zij moeten nemen om de procedures te harmoniseren die leiden tot de twee soorten statussen die zijn vastgelegd in de richtlijn betreffende de erkenning van vluchtelingen. (1)

    1.5

    Deze voorbereidende fase zou in januari 2005 beginnen te lopen en samenvallen met de tenuitvoerlegging van de wetgeving van de reeds goedgekeurde „eerste fase van het gemeenschappelijk Europees asielstelsel”. (2)

    1.6

    De Commissie zal vóór eind 2004 haar „one-stop shop”-actieplan voorleggen.

    1.7

    De voorbereidende fase heeft vier doelstellingen:

    sturen en onderbouwen van het debat over de maatregelen die de EU moet nemen ter verwezenlijking van een uniforme procedure;

    een inventaris opmaken van de vereiste wijzigingen;

    een eerste begin met deze wijzigingen maken door de werkwijzen zoveel mogelijk vóór of tegelijk met de uitvaardiging van wetgeving aan te passen;

    als platform dienen voor het raadplegingproces.

    1.8

    De vaststelling van communautaire wetgeving vormt de tweede fase, waarin een uniforme procedure wordt vastgesteld voor het onderzoek van zowel verzoeken om de erkenning van de vluchtelingenstatus in de zin van het Verdrag van Genève uit 1951 en het protocol van New York uit 1967, als van verzoeken om subsidiaire bescherming in de zin van de richtlijn betreffende de erkenning van vluchtelingen. (3)

    1.9

    De Commissie geeft in haar Mededeling aan hoe de wetgevende aanpak eruit zal zien: zij beschrijft achtereenvolgens hoever haar ambitie gaat, het tijdschema voor het nemen van de nodige maatregelen, de werkingssfeer, de beroepsmogelijkheid, de waarborging van de integriteit van het Verdrag van Genève, de handhaving van de kwaliteit van beslissingen, de terugkeermodaliteiten en de wisselwerking met andere instrumenten.

    1.10

    De uniforme procedure waarover dit advies gaat, bestaat dus uit één enkele procedure voor asielzoekers en personen die om internationale bescherming verzoeken, ongeacht de status van de aanvrager:

    de vluchtelingenstatus in de zin van het Verdrag van Genève uit 1951 en het protocol van New York uit 1967, of

    de status van persoon die in aanmerking komt voor subsidiaire bescherming, in de zin van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004. (4)

    2.   Algemene opmerkingen

    2.1

    Het Comité is ingenomen met de ambitie waarvan de Commissie in deze Mededeling blijk geeft, en deelt haar zienswijze dat met een uniforme procedure de integriteit van het Verdrag van Genève uit 1951 niet mag worden aangepast. Derhalve moeten de rechten van vluchtelingen overeenkomstig de bepalingen van de „Richtlijn betreffende de erkenning van vluchtelingen” in de eerste plaats in het licht van de procedures van het Verdrag uit 1951 worden onderzocht, en mag een verzoek om subsidiaire bescherming pas worden onderzocht indien de voorwaarden voor het verkrijgen van de vluchtelingenstatus niet zijn vervuld.

    2.2

    Het Comité beveelt aan dat deze volgorde expliciet wordt nageleefd, welk lot de uniforme procedure in de toekomst uiteindelijk ook beschoren is.

    2.3

    Het Comité beveelt aan dat een afwijzing van een verzoek om internationale bescherming, en met name een afwijzing van de vluchtelingenstatus in de zin van het Verdrag van Genève uit 1951, altijd moet worden gemotiveerd, zelfs als de subsidiaire bescherming wél wordt erkend. Het Comité beschouwt dit als noodzakelijk om de integriteit van het Verdrag van Genève uit 1951, waaraan de Commissie veel belang hecht, te waarborgen.

    2.4

    Met betrekking tot de behoeften aan subsidiaire bescherming moet het Comité wel toegeven dat asielzoekers moeilijk kunnen beoordelen wat het verschil is tussen de verdragrechtelijke vluchtelingenstatus en de subsidiaire beschermingsstatus, zodat het voor hen extra moeilijk is in een land op andere gronden een nieuw verzoek in te dienen wanneer de vluchtelingenstatus op grond van het Verdrag van Genève uit 1951 is geweigerd. Dit leidt vaak tot onbegrip, ontmoediging en ondraaglijk lange wachttijden.

    2.5

    Het Comité dringt er bij de Commissie op aan om in haar Mededeling en bij het van start gaan van de voorbereidende en wetgevende fase, rekening te houden met het beginsel van non refoulement, wat inhoudt dat niemand wordt teruggestuurd naar een land waar hij/zij het risico loopt weer vervolgd te worden (art. 33 van het Verdrag van Genève), en dat in geval van een afwijzende beslissing moet worden gezorgd voor een recht van opschortend beroep. Eventueel moet een ambtshalve onderzoek (administratief onderzoek) kunnen worden ingesteld naar de gronden voor subsidiaire bescherming, nadat is onderzocht of aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de vluchtelingenstatus van het Verdrag van Genève is voldaan, en moet ook tegen beslissingen tot verwijdering opschortend beroep kunnen worden ingesteld, conform de internationale en Europese mensenrechtenverdragen.

    2.6

    Om die reden zouden de NGO's en de UNHCR niet uit de administratieve beroepsinstanties mogen worden geweerd, daar waar zij bestaan, en in landen waar dat niet het geval is zouden zij vrije toegang moeten hebben tot de aanvragers en hun dossiers, om de toegankelijkheid en de uitvoering van het beroepsrecht te vergemakkelijken.

    2.7

    Het Comité verzoekt de Commissie om de werkingssfeer van de gewijzigde „Richtlijn asielprocedures”, die de Raad op 19 november 2004 heeft goedgekeurd en die opnieuw aan het EP moeten worden voorgelegd, uit te breiden met subsidiaire bescherming, in de zin van de „Richtlijn betreffende de erkenning van vluchtelingen”. Ook zou de aanduiding „veilige derde landen” voor landen van herkomst of doorreis moeten worden herzien, omdat asielzoekers hiermee het recht wordt ontzegd een onderzoek te laten instellen naar hun individuele situatie, en daaraan rechten te ontlenen.

    2.8

    Het Comité beveelt aan om in de voorbereidende fase aandacht te schenken aan eventuele fouten en problemen van bestaande procedures inzake de statusbepaling van vluchtelingen.

    2.9

    Met het oog op de bilaterale overeenkomsten inzake wederopname zou de Raad de mogelijkheid moeten hebben om bij de voorbereiding een geharmoniseerd solidariteitsnetwerk (5) tussen de lidstaten op te zetten (bijvoorbeeld een hervestigingsprogramma of een lastenverdelingssysteem), ten einde alle lidstaten in staat te stellen hun internationale verplichtingen en de Europese richtlijnen na te leven.

    2.10

    Ook zou de Commissie de zogenaamde versnelde procedure moeten herzien, die asielzoekers het recht ontzegt een diepgaand onderzoek te laten instellen naar hun individuele situatie en hun de daaruit voortvloeiende rechten ontneemt, met name de opschortende werking van een beroep, waardoor zij naar hun land van herkomst dreigen te worden teruggestuurd vóórdat het beroep door een bevoegde rechtbank is onderzocht.

    2.11

    Het Comité roept de Commissie op om bij de mogelijkheden en redenen om iemand terug te sturen naar het land van herkomst, niet uit het oog te verliezen dat dit soms op grond van daadwerkelijke belemmeringen of op humanitaire gronden (bijv. ziekte) niet mogelijk is.

    Brussel, 15 december 2004

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    A.-M. SIGMUND


    (1)  Zie richtlijn 2004/83/EG van de Raad van 29 april 2004 inzake minimumnormen voor de erkenning van de vluchtelingenstatus en het desbetreffende EESC-advies in PB C 221 van 17/09/2002 (rapporteur: mevrouw LE NOUAIL-MARLIÈRE)

    (2)  Zie Beschikking nr. 2000/596/EG van de Raad tot instelling van een Europees Vluchtelingenfonds en het desbetreffende advies van het EESC in PB C 168 van 16/06/2000 (rapporteur: mevrouw zu EULENBURG); Richtlijn nr. 2001/55/EG betreffende de tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en het desbetreffende advies van het EESC in PB C 155 van 29/05/2001 (rapporteur: mevrouw CASSINA); de richtlijn betreffende minimumnormen voor de procedures voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus, waarover de Raad op 19/11/2004 een akkoord heeft bereikt, en het desbetreffende EESC-advies in PB C 193 van 10/07/2001 (rapporteur: de heer MELICÍAS); Richtlijn nr. 2003/9/EG tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten en het desbetreffende advies van het EESC in PB C 48 van 21/02/2001 (rapporteurs: de heer MENGOZZI et de heer PARIZA CASTAÑOS); Verordening nr. 2003/343/EG tot vaststelling van de criteria en instrumenten voor de behandeling van een asielverzoek (Dublin II) en het desbetreffende advies van het EESC in PB C 125 van 27/05/2002 (rapporteur: de heer SHARMA); Richtlijn nr. 2004/83/EG inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, die de Raad op 29/04/2004 heeft goedgekeurd, en het desbetreffende EESC-advies in PB C 221 van 17/09/2002 (rapporteur: mevrouw LE NOUAIL-MARLIÈRE); het besluit tot oprichting van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2005–2010, waarover de Raad op 08/06/2004 een politiek akkoord heeft bereikt, en het desbetreffende advies CESE PB C 241 (28.9.2004).

    (3)  Zie Richtlijn nr. 2004/83/EG inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, die de Raad op 29/04/2004 heeft goedgekeurd, en het desbetreffende EESC-advies in PB C 221 van 17/09/2002 (rapporteur: mevrouw LE NOUAIL-MARLIÈRE)

    (4)  Zie de richtlijn betreffende minimumnormen voor de erkenning en de status van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchtelingen of als personen die anderszins internationale bescherming behoeven, waarover de Raad op 29/04/2004 een akkoord heeft bereikt.

    (5)  Zie par. 3.13.1 van het EESC-advies over de mededeling van de Commissie „Studie naar de samenhang tussen legale en illegale migratie” (COM(2004) 412 def.), goedgekeurd op 15/16 december 2004 (rapporteur: de heer PARIZA CASTAÑOS)


    Top