Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52003AE0069

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "XXXIe Verslag over het mededingingsbeleid 2001" (SEC(2002) 462 def.)

    PB C 85 van 8.4.2003, p. 118–125 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52003AE0069

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "XXXIe Verslag over het mededingingsbeleid 2001" (SEC(2002) 462 def.)

    Publicatieblad Nr. C 085 van 08/04/2003 blz. 0118 - 0125


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "XXXIe Verslag over het mededingingsbeleid 2001"

    (SEC(2002) 462 def.)

    (2003/C 85/25)

    De Commissie heeft op 29 april 2002 besloten, overeenkomstig art. 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het "XXXIe Verslag over het mededingingsbeleid 2001".

    De afdeling "Interne markt, productie en consumptie" die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 19 december 2002 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Barros Vale.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 396e zitting van 22 en 23 januari 2003 (vergadering van 22 januari) het volgende advies uitgebracht, dat met 120 stemmen voor en 9 tegen, bij 5 onthoudingen, is goedgekeurd.

    1. Inleiding

    1.1. De Commissie begint haar verslag met de opmerking dat de toepassing van de mededingingsregels, zoals bekend, cruciaal is voor de werking van de interne markt en tot de voornaamste taken van de Commissie behoort. Ook beklemtoont zij dat het mededingingsbeleid een essentiële rol speelt bij de uitwerking van een steeds evenwichtiger en billijker Europese regelgeving, die belangrijker wordt naarmate de globalisering van de economie terrein wint.

    1.2. In de inleiding geeft de Commissie al meteen een overzicht van alle thema's die in het verslag worden aangesneden. Zo zal worden ingegaan op de antitrustregels, de uitbreiding van de EU, staatssteun, en het belang van deze maatregelen voor de Europese burger.

    2. Achtergrond

    2.1. Nu op 1 januari 2002 de slotfase van de invoering van de euro is aangevangen en de Europese Unie voor een uitbreiding zonder weerga staat, moeten de antitrustregels en de voorschriften inzake concentraties en staatssteun worden gemoderniseerd, zodat de Commissie haar optreden kan afstemmen op het snel veranderende economische klimaat.

    2.1.1. Een van de prioriteiten van de Commissie blijft in dit verband de invoering van billijke concurrentievoorwaarden op de nieuwe markten, die nog niet volledig zijn opengesteld.

    2.2. Gevolg van de globalisering van de markten is dat ook de concentraties mondiale dimensies gaan aannemen. Versterking van de internationale samenwerking, met name binnen instanties als het Internationaal Mededingingsnetwerk, is dan ook geboden.

    2.3. Op het vlak van de staatssteun is in 2001 aanzienlijke vooruitgang geboekt, getuige de goedkeuring van het scorebord inzake staatssteun en de openstelling voor het publiek van een on-line-staatssteunregister.

    2.4. De Commissie geeft in haar verslag een overzicht van de voornaamste maatregelen op het gebied van concurrentiebeleid (zie verderop), waarmee zij de grote hinderpalen voor vrije mededinging uit de weg wil ruimen. Mechanismen die van invloed kunnen zijn op andere factoren die de concurrentie vervalsen worden door de Commissie evenwel niet vermeld, hoewel ook deze vanuit een Europese invalshoek bekeken bijzonder relevant zijn.

    2.5. Verder is niet duidelijk of de verschillende directoraten-generaal van de Commissie op het gebied van vrije mededinging een gemeenschappelijke koers hebben uitgezet waarbij ook aandacht wordt geschonken aan andere dan de expliciet in het verslag vermelde probleemgebieden (hier behandeld in de paragrafen 3.2.1, 3.2.2, 3.2.3 en 3.2.4). Het Comité zou graag vernemen of er al dan niet sprake is van een dergelijke samenwerking, in het kader waarvan bijzonder relevante aspecten van de vrije mededinging aan de orde zouden kunnen komen.

    3. Voornaamste thema's uit het Commissieverslag

    3.1. De Commissie verschaft in dit bijzonder omvangrijke document niet alleen een grote hoeveelheid informatie, zij beschrijft ook tal van praktijkgevallen, werpt vragen op en stelt oplossingen voor, en geeft daarmee een goed beeld van de vele activiteiten die zij in 2001 heeft ondernomen. Zo werden in 2001 in totaal 1036 nieuwe zaken geopend, iets minder dan in 2000, toen het aantal nieuwe zaken op 1211 lag. Daarentegen werd een groter aantal zaken afgesloten (1204), waarmee de achterstand gedeeltelijk is weggewerkt.

    3.2. Thematische indeling en opzet van dit XXXIe mededingingsverslag (2001) zijn hetzelfde gebleven als in het vorige verslag (2000). Het document is opgedeeld in vijf grote hoofdstukken, waarin de voornaamste thema's worden behandeld. Hieronder volgt een korte samenvatting van deze hoofdpunten.

    3.2.1. Antitrust (artikelen 81 en 82); staatsmonopolies en monopolierechten (artikelen 31 en 86)

    3.2.1.1. De modernisering van het wetgevend kader op mededingingsgebied, en met name de uitvoeringsbepalingen voor de artikelen 81 en 82, staat nog steeds op de agenda van de Commissie. Zo heeft zij in september 2000 een voorstel goedgekeurd voor een verordening ter invoering van een nieuwe regeling voor de toepassing van genoemde artikelen.

    3.2.1.2. In mei 2001 heeft de Raad tijdens een uitvoerige discussie over deze kwestie beklemtoond dat het netwerk van mededingingsautoriteiten erop moet toezien dat de artikelen in kwestie in alle lidstaten op dezelfde manier worden toegepast.

    3.2.1.3. Positief is ook dat de Commissie in 2001 nieuwe ontwerp-regels heeft aangenomen, die bedoeld zijn om met name kartels die gericht zijn op prijsafspraken beter te kunnen opsporen en ongedaan te maken. Nog in verband met de bestrijding van kartels werd de vijf jaar oude clementiemededeling herzien(1).

    3.2.1.4. Kartelvorming is nog steeds een van de ernstigste vormen van concurrentievervalsing. In 2001 is dan ook een recordaantal antikartelbeschikkingen genomen, wat blijkt uit het feit dat het aantal zaken in behandeling sterk is toegenomen.

    3.2.1.5. In december heeft de Commissie een verslag goedgekeurd waarin de werking van de verordening betreffende groepsvrijstellingen voor technologieoverdracht (hierna "GVTO" genoemd), wordt beoordeeld. Zij concludeert daarin dat de criteria van de GVTO meer betrekking hebben op de vorm van de overeenkomst dan op de reële gevolgen voor de markt. Ook zou de verordening te normatief zijn, en haar toepassingsgebied te beperkt.

    3.2.1.6. Daarnaast heeft de Commissie in december haar goedkeuring gehecht aan een bekendmaking inzake overeenkomsten van geringe betekenis die de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 81, lid 1, van het EG-Verdrag (de minimis). In deze nieuwe bekendmaking wordt duidelijker en vollediger aangegeven wanneer overeenkomsten tussen bedrijven niet worden verboden door het Verdrag.

    3.2.1.7. In mei 2001 heeft de Commissie een besluit betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures goedgekeurd. Hiermee krijgt de raadadviseur-auditeur meer bevoegdheden en kan hij zelfstandiger optreden, aangezien hij voortaan nog enkel afhangt van de voor concurrentie bevoegde commissaris.

    3.2.1.8. De sectorale ontwikkelingen op mededingingsgebied worden in het verslag uitgebreid onder de loep genomen. De Commissie besteedt in het bijzonder aandacht aan de energiesector (waarbij zij met name dieper ingaat op de liberalisering van de elektriciteits- en gasmarkt), de postdiensten, telecommunicatie, vervoer (door de lucht, over zee en per spoor), de media, de distributie van motorvoertuigen, financiële diensten (het concurrentiebeleid is erop gericht de Europese financiële markten concurrerender en efficiënter te maken), de informatiemaatschappij en het internet, sport en de farmaceutische industrie.

    3.2.2. Controle op concentraties

    3.2.2.1. Hoewel het aantal concentraties in 2001 lichtjes is gedaald (na een voortdurende snelle stijging gedurende zeven jaar), zet de Commissie haar activiteiten op dit gebied onverminderd voort. Ondanks de afname van het aantal aanmeldingen heeft de Commissie 339 eindbeschikkingen gegeven, waaronder vijf verbodsbeschikkingen (op jaarbasis het hoogste aantal tot nog toe(2).

    3.2.2.2. De Commissie heeft zich er in 2001 niet toe beperkt de mededinging daadwerkelijk te herstellen door een gunstig klimaat te creëren voor nieuwe concurrenten. Zij heeft bewezen open te staan voor alternatieve vormen van afstoting, én voor andere maatregelen die complexer zijn dan afstoting zonder meer.

    3.2.2.3. Er is gebleken dat de bedrijven die betrokken waren bij goedgekeurde zaken, in 2001 al aanzienlijke vooruitgang hadden geboekt bij de tenuitvoerlegging van de in 2000 genomen besluiten.

    3.2.2.4. De controle op concentraties blijft in de eerste plaats bedoeld om de consument te beschermen tegen de gevolgen van monopolies of een overheersende positie (stijging van de prijzen, daling van de kwaliteit en minder innovatie).

    3.2.2.5. Een centraal onderdeel in de mededingingsanalyse is de afbakening van de relevante geografische markt. In 2001 heeft de Commissie dan ook een analyse gemaakt van de marktomschrijvingen die zij in haar concentratiebeschikkingen van de laatste vijf jaar heeft gehanteerd. Daarnaast heeft zij ook de productmarkten uitgebreid onder de loep genomen, om tot de conclusie te komen dat de afbakening van geografische en productmarkten beslist niet neerkomt op een statische analyse, waarbij de marktaandelen eenvoudig bij elkaar worden opgeteld, maar de basis legt voor een grondige analyse van de marktdynamiek in een specifieke bedrijfstak.

    3.2.2.6. De meest opmerkelijke gebeurtenis op het vlak van concentraties is wel de publicatie van het Groenboek over de herziening van de concentratieverordening(3), waarin de Commissie ingaat op de nieuwe uitdagingen die verband houden met de mondiale fusies, de invoering van de euro en de uitbreiding van de EU tot 25 of meer lidstaten.

    De door de Commissie voorgestelde wijzigingen hebben zowel betrekking op bevoegdheidskwesties als op inhoudelijke en procedurele kwesties.

    3.2.2.6.1. De Commissie stelt voor de Gemeenschap automatisch bevoegd te maken in zaken waarin meervoudige aanmeldingen in drie of meer lidstaten vereist zijn, zodat kan worden afgestapt van het systeem van omzetdrempels.

    3.2.2.6.2. Ook stelt de Commissie voor de voorwaarde voor verwijzingen te vereenvoudigen en roept zij op tot een adequate taakverdeling tussen de Commissie en de lidstaten.

    3.2.2.6.3. Omdat de bedrijfspraktijken zijn veranderd is het gerechtvaardigd dat ook het begrip concentratie wordt bijgesteld. De Commissie merkt op dat het hier om een bijzonder gevoelige materie gaat, maar stelt toch voor de huidige bepalingen over meervoudige transacties op bepaalde punten te wijzigen. Voorts stelt de Commissie in haar groenboek de vraag in hoeverre de in de concentratieverordening genoemde toetsing van de machtspositie nuttig is bij de beoordeling van fusies, zonder evenwel zelf antwoord te geven.

    3.2.2.6.4. Er worden diverse maatregelen ter vereenvoudiging van de procedures voorgesteld, met name voor zaken die vanuit mededingingsoogpunt geen probleem vormen, en voor risicokapitaaltransacties.

    3.2.2.6.5. Ten slotte zij opgemerkt dat de Commissie op het gebied van concurrentie ook samenwerkt met derde landen, wat heeft geleid tot de oprichting van een internationaal mededingingsnetwerk. Ook hebben zich in 2001 nieuwe ontwikkelingen voorgedaan in de verwijzing van de analyse van concentraties naar de nationale autoriteiten.

    3.2.3. Overheidssteun

    3.2.3.1. Tijdens de Europese Top van Stockholm in maart 2001 is beklemtoond dat het totale peil van de overheidssteun hoe dan ook naar beneden moet, en dat de steun moet worden gericht op horizontale doelstellingen van gemeenschappelijk belang.

    3.2.3.2. Op het gebied van transparantie is duidelijk vooruitgang geboekt, getuige het nieuwe openbare staatssteunregister en de publicatie van het scorebord voor overheidssteun.

    3.2.3.3. De Commissie is begonnen met de vereenvoudiging van de staatssteunprocedures voor met name de minst complexe zaken.

    3.2.3.4. In oktober 2001 is een ontwerpverordening goedgekeurd waarin wordt bepaald dat de lidstaten steun niet hoeven aan te melden als deze gericht is op de creatie van nieuwe arbeidsplaatsen.

    3.2.3.5. De mededeling van de Commissie betreffende staatssteun en risicokapitaal is bedoeld om de verschaffing van risicokapitaal in verschillende lidstaten te stimuleren; hieruit blijkt dat de voorschriften worden aangepast aan de evolutie van de markt.

    3.2.3.6. De controle op fiscale staatssteun via belastingen blijft een prioriteit voor de Commissie. Daarbij wordt in het bijzonder aandacht besteed aan voordelige belastingregelingen voor bepaalde soorten activiteiten, zoals financiële diensten en offshoreactiviteiten. Het Comité wijst erop dat ook in het kader van de uitbreiding niet zonder meer voorbij mag worden gegaan aan dit soort regelingen.

    3.2.3.7. De Commissie gaat in dit gedeelte in op het begrip staatssteun. Deze is onaanvaardbaar als de begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties de concurrentie vervalst of dreigt te vervalsen.

    3.2.3.8. De problematiek van directe steunverlening door de EU aan bedrijven, die als staatssteun moet worden beschouwd, komt hier niet aan de orde; de Commissie zou hier in de toekomst wel terdege aandacht aan moeten besteden.

    3.2.4. Diensten van algemeen belang

    3.2.4.1. De Commissie blijft grote waarde hechten aan de diensten van algemeen economisch belang, die bijdragen tot de sociale en territoriale samenhang van de EU en een essentiële schakel in het Europese maatschappijmodel zijn.

    3.2.4.2. Tijdens de Europese Raad van Laken in december 2001 is erop aangedrongen dat de rechtszekerheid bij de toepassing van het mededingingsrecht op de diensten van algemeen economisch belang zou worden verhoogd. Ook is ervoor gepleit dat de financiering van de diensten van algemeen economisch belang en het toezicht op de staatssteun beter op elkaar zouden worden afgestemd, en dat regelmatig een evaluatie van de diensten van algemeen economisch belang zou worden opgesteld.

    3.2.4.3. Verder verbindt de Commissie zich ertoe in haar toekomstige jaarverslagen over het mededingingsbeleid telkens een hoofdstuk over diensten van algemeen belang op te nemen, dit om de transparantie te vergroten.

    3.2.4.4. Conform de conclusies van de Europese Raad van Lissabon van maart 2000 heeft de Commissie ook in 2001 geijverd voor de openstelling van de markten (gas, elektriciteit, postdiensten en vervoer). Zo heeft zij nieuwe wetgevingsvoorstellen ingediend en toezicht uitgeoefend op de uitvoering van de bestaande EU-wetgeving op mededingingsgebied.

    3.2.4.5. Voorts heeft de Commissie zich in 2001 in het kader van het algemeen economisch belang met name toegelegd op de voorbereiding van de toetreding van nieuwe lidstaten en de onderhandelingen daarover, op bilaterale samenwerking (i.h.b. met de Verenigde Staten, Canada en andere OESO-landen), en op multilaterale samenwerking.

    3.2.4.6. Ten slotte heeft de Commissie regelmatig rapporten opgesteld over de vooruitgang in elk van de kandidaat-lidstaten.

    3.2.5. Vooruitzichten voor de toekomst

    3.2.5.1. De Commissie stelt voor een nieuwe verordening voor de uitvoering van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag op te stellen(4).

    3.2.5.2. Ook is de Commissie voornemens een bijgewerkte en herziene mededeling over de handhavingsactiviteiten goed te keuren.

    3.2.5.3. Daarnaast wordt verder gegaan met de raadplegingen waartoe het Groenboek betreffende de herziening van de concentratieverordening de aanzet heeft gegeven(5).

    3.2.5.4. Eenvoudige gevallen van staatssteun moeten sneller en vlotter worden afgehandeld, en er moeten transparantere procedures en regels komen.

    3.2.5.5. Op internationaal vlak zal de Commissie haar tweesporenbeleid voortzetten; dit houdt in dat zij de bilaterale samenwerking met haar externe tegenhangers (de Verenigde Staten, Canada en Japan) versterkt en tevens meer multilaterale samenwerkingsverbanden tot stand tracht te brengen.

    4. Conclusies en aanbevelingen

    4.1. Nu de uitbreiding voor de deur staat is het in de ogen van het Comité cruciaal dat de Commissie de nodige aandacht besteedt aan de kandidaat-lidstaten. Het is immers de bedoeling dat overal in de EU dezelfde regels op dezelfde efficiënte wijze worden toegepast.

    4.2. Het Comité vraagt zich af of de LMOE na de toetreding wel in staat zullen zijn het hele communautaire acquis op mededingingsgebied over te nemen; overheidssteun aan het bedrijfsleven is in deze landen immers altijd schering en inslag geweest.

    4.3. Er moet dringend een nieuwe, efficiëntere en gedecentraliseerde regeling worden ingevoerd, die tegelijkertijd minder omslachtig is. Een en ander impliceert dat de nationale mededingingsautoriteiten meer bevoegdheden krijgen, zonder dat daarom de speelruimte van de Commissie op het gebied van onderzoek en toezicht wordt ingeperkt; doel hiervan is de interne markt te versterken en bedrijven gelijke voorwaarden te garanderen.

    4.3.1. Met het oog op een coherente toepassing van deze regels is het belangrijk dat aanmelding niet verplicht wordt gesteld en dat overeenkomsten waarbij het maximum marktaandeel niet wordt overschreden, in principe toegelaten zijn.

    4.4. Daar het opsporen van geheime overeenkomsten een van de kernpunten van het mededingingsbeleid is, meent ook het Comité dat de onderzoeksbevoegdheden van de Commissie absoluut moeten worden versterkt en uitgebreid.

    4.5. Zoals al werd opgemerkt in par. 3.2.2.6.1 kan het Comité zich vinden in het voorstel om de Gemeenschap automatisch bevoegd te maken, zodat de Commissie in bepaalde gevallen onmiddellijk in actie kan komen. Een dergelijke aanpassing zou de concurrentievoorwaarden op het gebied van Europese concentraties verder gelijk trekken.

    4.6. Door de versnelde globalisering van de markten zien de mededingingsautoriteiten uit de afzonderlijke landen en/of economische blokken zich gedwongen tot nauwere samenwerking, hetzij in het kader van de WTO, hetzij in andere, meer informele fora. Belangrijk is hierbij dat ook geschillen worden beslecht en dat de uiteenlopende begrippen en waarden die op de verschillende regionale markten gelden, met elkaar in overeenstemming worden gebracht.

    4.7. Het Comité deelt de zienswijze van de Commissie dat de groepsvrijstellingsverordening voor overeenkomsten voor technologieoverdracht niet langer dienst mag doen als "dwangbuis", maar moet worden aangewend om transacties efficiënter en evenwichtiger te doen verlopen.

    4.8. Bijval verdient verder ook het feit dat in de nieuwe bekendmaking inzake overeenkomsten van geringe betekenis ("de minimis" bekendmaking) sterker de nadruk wordt gelegd op economische aspecten, en dat de administratieve formaliteiten tot een minimum worden beperkt, wat met name voor de kleinere ondernemingen een voordeel is.

    4.9. Het Comité is een overtuigd voorstander van de invoering van mechanismen ter verhoging van de concurrentie, met name op streng gereguleerde markten waar weinig concurrentie is en afnemers in hoge mate afhankelijk zijn van een beperkt aantal leveranciers.

    4.10. Bijzonder interessant zou zijn dat de Commissie in haar verslag duidelijk aangaf op welke manier de kandidaat-lidstaten zijn voorbereid, met name wat de juridische aspecten van mededinging aangaat.

    4.11. De Commissie gaat in haar verslag voorbij aan de kwestie van de door beroepsverenigingen vastgestelde concurrentievoorwaarden. Gezien de implicaties daarvan is het Comité van mening dat dit probleem moet worden aangepakt, en dat de Commissie, indien nodig, moet kunnen optreden.

    4.12. In verband met het hoofdstuk sport, en met name de passage betreffende voetbal, wil het Comité erop wijzen dat de in kader 5 vermelde straffen het vrije verkeer van werknemers kunnen belemmeren, en aldus de concurrentie kunnen vervalsen. De Commissie zou alle overeenkomsten die het vrije verkeer van werknemers op de helling zetten nader moeten bekijken.

    4.13. Verder zou de Commissie veel meer bekendheid moeten geven aan de mededingingswetgeving en de burger moeten laten weten hoe hij klacht kan indienen. De bevolking is immers een van de belangrijkste medestanders in de strijd tegen concurrentievervalsing, en moet zich dus bewust zijn van de problemen en weten hoe een klachtenprocedure op gang kan worden gebracht.

    4.14. De regels en normen voor de analyse van de relevante geografische markten moeten transparant en duidelijk zijn.

    4.15. Met het oog op de leesbaarheid suggereert het Comité dat de Commissie de praktijkvoorbeelden voortaan aan het eind van het verslag opneemt, zodat het eenvoudiger is om daarvan kennis te nemen.

    4.16. Een aantal kwesties die niet rechtstreeks onder de verantwoordelijkheid van het DG mededinging vallen en dus niet onder de grote, in het verslag behandelde thema's terug te vinden zijn, verdienen volgens het Comité toch een plaats in een analyse van de concurrentieproblematiek. Concreet gaat het om de volgende onderwerpen: concurrentie MKB vs grote ondernemingen, perifere en/of achtergestelde regio's vs regio's met een gunstiger ligging; rijke landen vs arme landen, en ten slotte juridisch kader en normen inzake de jaarrekeningen in Europa vs juridisch kader en normen inzake de jaarrekeningen in de VS. Wat die voorschriften inzake de jaarrekeningen aangaat zou bovendien ook nog moeten worden gekeken naar de impact daarvan op de mate waarin de effectenbeurzen kapitaal aantrekken.

    4.17. Met het oog op de globalisering van de markten mag een herziening van de concentratieverordening zeker niet achterwege blijven. Daarbij dient rekening te worden gehouden met het feit dat de handelsbetrekkingen zich vandaag afspelen in een steeds globaler context, en dat allerhande internationale instanties de Commissie kunnen helpen bij de tenuitvoerlegging van preventieve maatregelen ter bescherming van de concurrentie.

    4.18. Zoals al blijkt uit par. 3.2.2.6.3 zal een betere en duidelijker afbakening van de begrippen er ongetwijfeld toe bijdragen dat de controle op concentraties vlotter en coherenter verloopt.

    4.19. Het is in de ogen van het Comité van cruciaal belang dat wordt ingespeeld op het Groenboek en dat de hervorming van de concentratieverordening op een open manier wordt voortgezet, wat inhoudt dat alle betrokkenen (ondernemingen en lidstaten) de kans krijgen opbouwende kritiek te leveren.

    4.20. Het zou nuttig zijn de nationale autoriteiten bij het toezicht op concentraties te betrekken: over het algemeen zijn zij immers beter op de hoogte van wat er reilt en zeilt in de sectoren en op de markten in kwestie. Dit neemt vanzelfsprekend niet weg dat de Commissie over duidelijk afgebakende controlebevoegdheden moet beschikken.

    4.21. Een dergelijke vorm van samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten zou het risico op onsamenhangende of tegenstrijdige besluiten ongetwijfeld verkleinen.

    4.22. Verder mag niet worden vergeten dat ook fusies en overnames in de banksector de concurrentieverhoudingen scheef kunnen trekken: de daling van het aantal concurrenten kan nefaste gevolgen hebben voor de consument, vooral wat de toegang tot het krediet aangaat.

    4.23. Ook de grote verdelers kunnen de concurrentieverhoudingen verstoren: bij de onderhandelingen trekken zowel hun leveranciers als hun kleinere concurrenten meer dan eens aan het kortste eind. In het kader van de strijd tegen misbruik van monopolies zou de Commissie ook aan dit probleem de nodige aandacht moeten schenken.

    4.24. Wat de overheidssteun aangaat meent het Comité dat de Commissie er goed aan doet zich verder in te spannen om de bestaande voorschriften betreffende risicokapitaal en kredietsteun aan kleine en middelgrote ondernemingen ook daadwerkelijk te doen naleven. Ook het feit dat de Commissie het beleid inzake steun voor werkgelegenheid, onderzoek en ontwikkeling en grote regionale onderzoeksprojecten voortdurend herziet, is positief.

    4.25. Fundamenteel is een waterdichte controle op de overheidssteun, zodat de middelen efficiënt worden aangewend en bijdragen tot een gunstig economisch klimaat; het Comité denkt in dit verband met name aan duurzame werkgelegenheid voor de Europeanen.

    4.26. De ex-ante- en ex-postevaluaties in het kader van het scorebord inzake staatssteun zijn naar de mening van het Comité behoorlijk effectief.

    4.26.1. Minder geslaagd is de openstelling voor het publiek van het on-line-staatssteunregister. Het blijft immers moeilijk toegang te krijgen tot het register, wat zowel te wijten is aan de opzet daarvan, als aan het feit dat het gros van de informatie maar in één taal beschikbaar is. Het Comité stelt dan ook voor dat de Commissie de pagina aanpast, zodat het publiek duidelijke en transparante informatie krijgt. Ook de toevoeging van een zoekmachine zou nuttig zijn.

    4.27. De inspanningen om de communautaire voorschriften op het gebied van staatssteun te vereenvoudigen, te moderniseren en te verduidelijken, moeten worden voortgezet.

    4.27.1. Met de middelen die daardoor zouden vrijkomen kunnen dan de meest frappante gevallen van concurrentievervalsing worden aangepakt.

    4.28. Voorts meent het Comité dat de invoering (in 2002) van een communautair kader voor staatssteun aan ondernemingen die zich bezig houden met diensten van algemeen economisch belang, de rechtszekerheid ten goede zal komen.

    4.29. Tot slot zou het Comité de Commissie willen bedanken voor haar inspanningen. Het wil er echter ook op wijzen dat de Commissie haar besluiten aangaande mededingingszaken met degelijke en uitputtende informatie moet kunnen onderbouwen.

    5. Het beleid van DG concurrentie inzake concentratiebewegingen is onlangs uitdrukkelijk veroordeeld door het Hof van Justitie. Er heeft zich de laatste tijd een opmerkelijke kentering voorgedaan in de situatie inzake fusies en overnames. Zo heeft het Hof een aantal beschikkingen vernietigd, waarbij vooral de bekende zaken Schneider-Legrand en Tetra-Laval in het oog springen.

    5.1. De uitspraken van het Hof van Justitie zijn gebaseerd op de vaststelling dat de Commissie in deze zaken duidelijk over onvoldoende technische informatie beschikte.

    5.2. De Commissie lijkt deze gerechtelijke besluiten te verantwoorden, maar geeft wel toe dat zij op bepaalde vlakken te kort schiet en dat een "Chef-econoom" zou moeten worden aangesteld om dit soort onder haar bevoegdheid vallende zaken te coördineren.

    5.3. Het Comité heeft inlichtingen ingewonnen over de personeelsleden, de financiële middelen en de technische en economische informatie waarover het DG Concurrentie beschikt. De situatie is als volgt:

    - Personeel:

    - personeelsleden met een universitaire opleiding op economisch gebied: 71

    - personeelsleden met een universitaire opleiding op juridisch gebied: 141

    - personeelsleden met een universitaire opleiding op andere gebieden (wiskundigen, ingenieurs, filosofen, enz.): 59

    - personeelsleden met een andere opleiding: 187

    - Jaarlijkse begroting (2002): 1414417 EUR (zonder personeel)

    - Externe studies: 31 studies, ten bedrage van 939475 EUR.

    5.4. Voorts is het Comité nog tot de volgende conclusies gekomen:

    - Het DG Concurrentie is voor de Commissie een belangrijke bron van inkomsten. Zo hebben met name de boetes in 2001 circa 2 miljard EUR opgebracht, geld dat evenwel niet wordt gebruikt om de stellingnames van de Commissie terdege te onderbouwen.

    - Het DG Concurrentie maakt opvallend weinig gebruik van de diensten van gespecialiseerde externe organisaties, of het nu gaat om het verzamelen en verwerken van de technische en economische informatie die aan de basis van haar besluiten ligt, of om de verdediging van haar standpunten voor de rechtbank.

    - Het DG Concurrentie put onvoldoende uit de technische en economische informatie die de nationale mededingingsautoriteiten (op verzoek) ter beschikking stellen of kunnen stellen.

    - De Commissie spreekt zich uit over grote concentratiebewegingen waarbij enorme economische belangen en gigantische bedragen op het spel staan. De betrokkenen beschikken dan ook over de nodige middelen om hun argumenten te staven (economische studies, internationale consultants) en gespecialiseerde, bekwame juristen aan te stellen; de Commissie, die financieel minder sterk staat, blijkt hiertegen niet opgewassen.

    - De bedrijven die volgens de vigerende wetgeving de Commissie bij fusies of overnames om toestemming moeten vragen, hoeven voor die dienst geen vergoeding te betalen; wanneer een zaak aanhangig wordt gemaakt daarentegen, moeten gerechtskosten worden betaald.

    5.5. De hervorming van het DG Concurrentie - die ook volgens de bevoegde commissaris noodzakelijk is - moet worden voorafgegaan door een studie van o.m. de volgende aspecten: het beheer van het personeel en de financiële middelen, en de vraag of meer middelen noodzakelijk zijn en hoe deze dan kunnen worden verhoogd; het DG moet onafhankelijk kunnen werken; de technische, economische en juridische informatie aan de hand waarvan de Commissie besluiten neemt en haar standpunten voor de rechtbank verdedigt, moet correct en gedetailleerd zijn; en de vraag of de vastgelegde termijnen voor de besluitvorming compatibel zijn met het verzamelen en verwerken van het nodige materiaal (kwaliteit en kwantiteit).

    Brussel, 22 januari 2003.

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    R. Briesch

    (1) Advies van het Comité: PB C 48 van 21.2.2002.

    (2) Inmiddels zijn twee van deze beschikkingen door het Hof van Justitie ongeldig verklaard.

    (3) Het Comité heeft hierover reeds een gunstig advies uitgebracht (PB C 241 van 7.10.2002).

    (4) Advies van het Comité: PB C 155 van 29.5.2001.

    (5) Het Comité heeft hierover reeds een gunstig advies uitgebracht (PB C 241 van 7.10.2002).

    BIJLAGE

    bij het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Het volgende tijdens de discussie verworpen wijzigingsvoorstel heeft meer dan een kwart van de uitgebrachte stemmen gekregen:

    Par. 4.12

    Te schrappen.

    Motivering

    In het ontwerpverslag worden de eigen regelingen van de beroepsverenigingen en de daarin opgenomen bepalingen voor beroepsuitoefening en marktgedrag als monopolistisch bestempeld. Dit is echter zowel op grond van de economische als de juridische definitie van het begrip monopolie niet juist. Bovendien hebben het EP (commissie "Juridische zaken en interne markt") en het EHJ zich over de regelingen van de beroepsverenigingen gebogen en in resoluties en uitspraken verklaard dat deze in principe geoorloofd en doelmatig zijn.

    In dit verslag worden in dit verband geen andere verdergaande aspecten m.b.t. opstelling en tenuitvoerlegging van de regelingen van beroepsverenigingen (vertrouwenspositie, verplichting te handelen in het algemeen belang) besproken. Door hier toch nader op in te gaan en daarbij de verschillende argumenten tegen elkaar af te wegen, zou de reikwijdte van het verslag geweld worden aangedaan en het zwaartepunt ervan compleet worden verlegd.

    Uitslag van de stemming

    Vóór: 31, tegen: 80, onthoudingen: 12.

    Top