Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000AC0093

    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's - Het werkgelegenheidsscheppend potentieel van het toerisme versterken"

    PB C 75 van 15.3.2000, p. 37–45 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52000AC0093

    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's - Het werkgelegenheidsscheppend potentieel van het toerisme versterken"

    Publicatieblad Nr. C 075 van 15/03/2000 blz. 0037 - 0045


    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad, aan het Europees Parlement, aan het Economisch en Sociaal Comité en aan het Comité van de Regio's - Het werkgelegenheidsscheppend potentieel van het toerisme versterken"

    (2000/C 75/14)

    De Commissie heeft op 10 mei 1999 besloten, overeenkomstig artikel 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de voornoemde mededeling.

    De Afdeling "Interne markt, productie en consumptie", die met de voorbereiding van de werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 14 december 1999 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Malosse.

    Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 369e zitting (vergadering van 26 januari 2000) het volgende advies uitgebracht, dat met 71 stemmen vóór en 2 stemmen tegen, bij één onthouding, is goedgekeurd.

    1. Achtergrond van de Commissiemededeling

    1.1. De Europese Commissie heeft het Economisch en Sociaal Comité, evenals de Raad, het Europees Parlement en het Comité van de Regio's een mededeling doen toekomen over de follow-up van de conclusies en aanbevelingen van de Groep op hoog niveau inzake toerisme en werkgelegenheid, die in oktober 1998 zijn gepubliceerd. Het advies van het Comité heeft dus ook betrekking op de werkzaamheden van de Groep op hoog niveau (GHN).

    1.2. Deze mededeling is het meest recente beleidsdocument waarmee wordt beoogd opnieuw een Europese politiek voor toerisme op gang te brengen, die sinds de in november 1997 door het Luxemburgs voorzitterschap georganiseerde Europese conferentie over toerisme in het slop is geraakt. Sinds 1996 wordt een voorstel voor een meerjarenprogramma ter ondersteuning van het Europese toerisme, Philoxenia(1), namelijk geblokkeerd door de Raad; het is nu dan ook niet meer actueel (ook al heeft de Commissie het nog wel opgenomen in haar strategie, waarin het sterk afgezwakte compromisvoorstel van het Oostenrijks voorzitterschap wordt genoemd). Deze mededeling zou daarom een nieuwe benadering kunnen bieden, waarop het Comité reeds heeft aangedrongen in een tijdens de zitting van 24 en 25 maart 1999 goedgekeurd initiatiefadvies(2).

    1.3. In deze mededeling zijn de conclusies van de Groep op hoog niveau (GHN) grotendeels overgenomen. In de eerste plaats wordt benadrukt dat op Europese schaal geactualiseerde informatie beschikbaar moet zijn over activiteiten in de toerismesector, en de belangrijkste knowhow en initiatieven op dat terrein. In de mededeling wordt terecht een verband gelegd tussen toerisme en de nationale werkgelegenheidsplannen, instrumenten van het Europese werkgelegenheidsbeleid sinds de speciale top van Luxemburg in 1997. Tot slot is in de mededeling een beperkt aantal voorstellen uit het verslag van de Groep op hoog niveau overgenomen, waarbij het accent met name ligt op mogelijke synergieën met de instrumenten voor structuurbeleid, onderzoeks- en ontwikkelingsbeleid, beleid voor onderwijs en opleiding, en ondernemingsbeleid. Aan een aantal voorstellen van de GHN, zoals de oprichting van een "waarnemingsnetwerk", had in de mededeling meer aandacht kunnen worden besteed. Concluderend kan worden gesteld dat in de mededeling terecht wordt gewezen op de noodzaak een strategie te formuleren en prioriteiten vast te stellen; er wordt echter geen orde van prioriteiten gegeven. Het Comité wil, middels dit advies, voorstellen aanreiken, perspectieven uitzetten en een orde van prioriteiten vaststellen. Hiertoe heeft het ESC het verslag van de GHN en de Commissiemededeling geanalyseerd, evenals andere elementen, op basis van eerdere werkzaamheden van het Comité en nieuwe inzichten en standpunten, die o.a. zijn gevormd door contacten in de toerismesector zelf.

    2. Standpunten en opmerkingen van het Comité over toerisme en werkgelegenheid

    2.1. Het Comité heeft een aantal adviezen over toerisme uitgebracht, waaronder een initiatiefadvies over "Toerisme en regionale ontwikkeling"(3), een advies over communautaire maatregelen die van invloed zijn op het toerisme(4), het advies over het programma Philoxenia(5) en recentelijk het reeds genoemde initiatiefadvies van 1999. Het standpunt van het Comité kan goed worden samengevat met de volgende zin uit laatstgenoemd advies:

    "Europa kan niet langer weigeren om politiek en beleidsmatig de snelst groeiende sector van onze economie de erkenning te geven die deze op grond van zijn economische en maatschappelijke positie verdient."

    2.2. Het Comité heeft reeds zijn goedkeuring gehecht aan de conclusies en aanbevelingen van de Groep (in zijn initiatiefadvies van maart 1999). Het Comité staat in principe achter de aanpak waarbij via een "nieuwe benadering" wordt afgestapt van "klantenwervende" praktijken uit het verleden, en in plaats daarvan een dynamischere visie wordt voorgesteld, gebaseerd op het werkgelegenheidsscheppend vermogen van het toerisme. Hoewel de in de mededeling en het verslag van de Groep op hoog niveau genoemde cijfers (9 miljoen arbeidsplaatsen vandaag en 2,2 tot 3 miljoen extra arbeidsplaatsen in de komende tien jaar) om talrijke redenen (moeilijk exact te bepalen omvang van de sector, seizoenwerk, zwartwerk enz.) slechts een schatting zijn, tonen ze wel aan dat de toekomst van het toerisme, net als voor de nieuwe communicatietechnologieën, zeer veelbelovend is.

    2.3. Het strategische belang van de sector staat dan wel vast, maar de rol en plaats van communautair beleid ter bevordering van een activiteit die werkgelegenheid schept, dienen nog te worden gedefinieerd. Punt 3.2 van het initiatiefadvies dat het Comité in maart 1999 heeft uitgebracht, kan hiervoor een eerste uitgangspunt vormen:

    "De activiteiten van een sector die bij uitstek grensoverschrijdend actief is, (verdienen) een Europees beleid (...) dat stimulerend en innoverend is, en zich pro-actief richt op de duurzame ontwikkeling van de bedrijven tegen de achtergrond van een wenselijke bescherming van de consument en in een harmonisch evenwicht met andere belangen, zoals bijvoorbeeld die van het milieu."

    Onze werkzaamheden zullen gebaseerd zijn op een vergelijkende studie van de mededeling en het verslag van de Groep op hoog niveau.

    2.4. Tenuitvoerlegging van een geïntegreerde strategie ter bevordering van de werkgelegenheid

    2.4.1. In de toerismesector kan worden geëxperimenteerd met geïntegreerde strategieën voor het scheppen van banen, en wel om de volgende redenen:

    - het economische belang en het groeipotentieel van deze sector;

    - de gevolgen van toerisme voor een groot aantal andere sectoren (vervoer, handel enz.), evenals het feit dat het toerisme van deze sectoren afhankelijk is;

    - de verschillende bevolkingsgroepen die in deze sector actief zijn, met name de meest kwetsbare groepen, zoals jongeren, vrouwen en ongeschoolden;

    - het bestaan van ondergekwalificeerde en precaire arbeidsplaatsen en seizoenarbeid;

    - de bijdrage van toerisme aan regionale ontwikkeling: landelijke gebieden waar diversifiëring gewenst is, voormalige industriegebieden waar wordt gezocht naar alternatieven, stadscentra waar wordt gestreefd naar optimale benutting van het cultureel erfgoed;

    - veranderingen in de aard van de dienstverlening, onder invloed van de wensen van toeristen, die banden met opleidings- en zelfs onderzoeksvoorzieningen noodzakelijk maken.

    2.4.2. Deskundigen in de toerismebranche wijzen er terecht op dat hun sector tegenwoordig nog één van de weinige is waar productiviteit en groei van arbeidsplaatsen hand in hand kunnen gaan. Verbetering van de kwaliteit en de diversiteit van de toeristische dienstverlening - waarop de consument overigens rekent - vormt immers een bron van nieuwe werkgelegenheid.

    2.5. Nieuwe vaardigheden voor nieuwe beroepen

    2.5.1. De behoeften van toeristen zijn, onder invloed van demografische omstandigheden, aan veranderingen onderhevig. Er worden steeds meer eisen gesteld aan de kwaliteit van service en activiteiten, en het culturele en recreatieve aanbod moet steeds worden vernieuwd. Dit leidt tot problemen ten aanzien van opleiding en nascholing.

    2.5.2. Probleem blijft dat opleidingen en onderwijs altijd achter de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt zullen aanlopen. Het is dan ook van belang op deze ontwikkelingen te anticiperen, door rekening te houden met bij de consument geconstateerde behoeften, en daarnaast beroepsopleiding en nascholing te stimuleren zodat vaardigheden en diploma's beter op deze behoeften aansluiten. Dit vooruitlopen op de toekomst biedt uitzicht op duurzame arbeidsplaatsen en is nodig gezien de ontwikkelingen in de toeristische sector: meer professionalisering is geboden, terwijl tevens beter op de vraag moet worden ingespeeld.

    2.6. Inspelen op veranderingen in de behoeften van toeristen

    2.6.1. Aanvankelijk was toerisme voornamelijk een activiteit van welgestelde bevolkingsgroepen in rijke landen. Geleidelijk aan kwam het toerisme ook binnen bereik van nieuwe bevolkingsgroepen, dankzij de economische groei, de arbeidswetgeving met geleidelijk meer vakantie en toename van de transportfaciliteiten. Dit ging gepaard met de komst en noodzaak van investeringen in nieuwe producten, die voor werkgelegenheid zorgden en een uiting waren van nieuwe wensen en praktijken op cultureel en sportgebied, en ontspanning in de vrije natuur: themaparken, nieuwe vlieg- en watersporten, meer mogelijkheden voor trekvakanties, excursies enz.

    2.6.2. Tegen deze achtergrond biedt de culturele sector bijvoorbeeld ruimte voor mogelijke initiatieven en banen. Uit statistieken over bezoek aan monumenten, musea, festivals en kunstmanifestaties blijkt dat slechts een zeer klein aantal hiervan uit toeristisch oogpunt echt adequaat wordt benut. In veel gevallen zou een professionelere benadering een positief effect hebben op het aantal bezoekers en de werkgelegenheid.

    2.6.3. Als aan dit zoeken naar nieuwe producten een Europese dimensie wordt gegeven en miskend erfgoed en miskende initiatieven worden opgewaardeerd, zouden daarvoor communautaire actieprogramma's kunnen worden opgezet. Het uitwisselen van ervaringen met concrete initiatieven en strategieën tussen regio's, evenals partnerschappen tussen bedrijven uit verschillende landen moeten worden gestimuleerd. Voorbeelden hiervan zijn het Interreg-programma en het JEV-programma ("Joint European Venture"), die technische en financiële ondersteuning bieden voor projecten die helpen bij de opzet van bedrijven waarin verschillende EU-landen samenwerken - innoverende initiatieven die arbeidsplaatsen opleveren.

    2.7. Arbeidstijden - toerisme het hele jaar door, flexibiliteit en beloning

    2.7.1. Arbeidsplaatsen in de toeristische sector zijn vaak seizoengebonden en tamelijk onzeker. Als gevolg van het veelvuldig wisselen van baan hebben werknemers praktisch geen binding met één bepaald bedrijf. Bovendien ligt het salarisniveau - afgezien van enkele hogere functies - duidelijk onder het gemiddelde van dat in andere sectoren.

    2.7.2. Voor een beter management moet rekening worden gehouden met het seizoengebonden karakter van het werk in deze sector. Alle nationale regelgeving schrijft rustdagen voor; bij de specifieke eisen van de seizoenarbeid dient daarmee rekening te worden gehouden.

    2.7.3. Tal van regio's zijn er met behulp van doelgerichte maatregelen reeds in geslaagd, het toeristenseizoen te verlengen. Een op Europees niveau gecoördineerde vakantiespreiding zou hieraan een extra impuls kunnen geven. Een dergelijke verlenging van het toeristenseizoen, reorganisatie van de arbeidstijd, uitbreiding van de vraag (bezoek van toeristen uit niet-Europese en Oost-Europese landen, toerisme toegankelijk maken voor nieuwe bevolkingsgroepen, ontwikkelen van nieuwe vormen van toerisme) zijn factoren die de werkgelegenheid ten goede komen.

    2.7.3.1. Voorwaarde voor een structureel gunstige uitwerking op de werkgelegenheid is echter een tijdig en vooruitziend personeelsbeleid, evenals het bieden van arbeidsplaatsen tegen marktconforme lonen en arbeidsvoorwaarden.

    2.7.4. Bovendien is arbeidstijdverkorting een algemene trend; bij een nieuwe indeling van de beschikbare tijd moeten de specifieke behoeften van de toeristische sector in aanmerking worden genomen. Toerisme wordt in grote mate bepaald door dienstverlening in (ongeregelde) piekperioden, wanneer de activiteiten van andere economische sectoren op een lager pitje staan; direct gevolg hiervan is dat in de sector zeer specifieke arbeidsomstandigheden gelden. Over dit probleem dient grondig te worden nagedacht, want het is in hoge mate bepalend voor de toekomst van de gehele sector. De kwaliteit van de dienstverlening is afhankelijk van de beschikbaarheid en de motivatie van het personeel. Door middel van een sociale dialoog moet daarom overeenstemming worden gevonden tussen de specifieke eisen van de toeristische sector en eisen aangaande de kwaliteit van het bestaan, de kwaliteit van de dienstverlening en mogelijkheden van banengroei d.m.v. arbeidstijdverkorting.

    2.7.5. De ervaring heeft aangetoond dat bezuinigen op arbeidskosten in deze sector negatieve gevolgen heeft voor de kwaliteit van de dienstverlening en dus ingaat tegen de wezenlijke belangen van toerisme en de bedrijven die in deze sector actief zijn. Werkgevers en werknemers hebben op lange termijn dan ook duidelijk een gemeenschappelijk belang, zodat het vaak negatieve beeld dat jongeren van deze sector hebben, zou moeten kunnen worden weggenomen. De toekomst van het toerisme in Europa is erbij gebaat dat de jongere generaties worden aangetrokken, door middel van goede arbeidsvoorwaarden en carrièremogelijkheden. Wil men het toerisme stimuleren, dan dient dus absoluut de nadruk te worden gelegd op het belang van carrièreperspectieven van de vrouwen en mannen die in de sector werkzaam zijn, en op de noodzaak van permanente scholing. Het succes van een aantal grote hotelketens is trouwens grotendeels op deze principes gebaseerd: motiverende salarissen, carrièremogelijkheden en na- en bijscholing gedurende het gehele beroepsleven.

    2.7.6. Over al deze punten dient een sociale dialoog op gang te komen tussen beroepsorganisaties die werkelijk representatief zijn voor de sector, met name de kleine en middelgrote ondernemingen, en vakbonden. Het grensoverschrijdende karakter van toerisme vraagt om een dialoog op Europees niveau. Ook het opsporen van "goede praktijken" op dit terrein in Europees verband zou zeker een pluspunt vormen.

    3. Opmerkingen over de Mededeling van de Commissie

    3.1. Informatie over toerisme in Europa

    3.1.1. Hoewel de Commissie thans over verbeterde statistische instrumenten inzake toerisme beschikt, die een globale beoordeling van de sector mogelijk maken ("Tourism Satellite Accounts"), er gemeenschappelijke instrumenten zijn die door Eurostat worden beheerd en de gegevens betrekkelijk geharmoniseerd zijn, blijven toeristische activiteiten uit de aard der zaak zeer moeilijk te evalueren. Bezoeken van EU-burgers aan een andere lidstaat kunnen niet meer exact worden becijferd; mensen verplaatsen zich steeds vaker, en dan is het moeilijk deze reizen te onderscheiden naar vakantie, een zakenreis of bijvoorbeeld familiebezoek. Steeds meer mensen beschikken over een vakantiehuis, en gaan op bezoek bij vrienden, terwijl er ook nog mensen zijn die seizoenarbeid of zwartwerk verrichten enz.

    3.1.2. De enige manier waarop betrouwbare en afdoende informatie over de impact van toerisme kan worden verkregen, zodat hierop kan worden ingespeeld, is het vaststellen van methodes voor definiëring en onderzoek, waarbij een adequaat niveau van meten - overeenkomstig de EU-normen - wordt gewaarborgd, en een representatief beeld wordt gegeven van de realiteit en de behoeften van de openbare en particuliere sector.

    3.1.3. Om een betere analyse en afbakening van de feitelijke situatie en trends in de sector mogelijk te maken stelt het Comité voor, de suggestie van de GHN over te nemen voor het oprichten van een "waarnemings- en actienetwerk" van bestaande lokale en regionale instanties (promotiebureaus, agentschappen, kamers van koophandel enz.), die hun markt goed kennen en als enige in staat zijn om soms zeer uiteenlopende situaties in kaart te brengen. Deze instanties zouden tevens als "Adviescentra inzake toerisme" kunnen functioneren voor informatievoorziening aan bedrijven in de toerismebranche, met name ten aanzien van kwaliteitsnormen en consumentenonderzoek. De rol van de Europese Commissie kan er dan uit bestaan om, in samenwerking met de nationale en lokale overheden, labels aan dergelijke lokale organisaties toe te kennen, de opleiding van de bestuurders daarvan te verzorgen en deze organisaties als een echt gestructureerd Europees netwerk (naar het voorbeeld van de Euro Info Centres) te laten functioneren.

    3.1.4. De Unie zal, dankzij een uitwisselingsplatform, een rol kunnen spelen bij het vergaren van informatie op Europees en internationaal niveau (want het experiment zou ook in de mediterrane partnerlanden en in Midden- en Oost-Europa kunnen worden uitgevoerd), en zo knowhow kunnen ontwikkelen en prestatie-indicatoren kunnen vaststellen. Via een dergelijk platform, dat steunt op een netwerk van bij ervaren lokale structuren gevestigde lokale waarnemingsposten, kunnen interregionale samenwerkingsprojecten worden gelanceerd en kan daadwerkelijk benchmarking, dat wil zeggen uitvoering van beste praktijken, plaatsvinden.

    3.2. Steun aan bedrijven

    3.2.1. De Europese toeristische industrie bestaat voornamelijk uit kleine en middelgrote ondernemingen, die vaak moeite hebben om concurrerend te blijven (toegang tot leveranciers van toeristische activiteiten, naamsbekendheid, moderne promotietechnieken, kwaliteit, betrekkingen met de consument enz.). Ook wordt zij gekenmerkt door het bestaan van een groot aantal andere, kleine operatoren die in grote mate van het toerisme afhankelijk zijn: bedrijven met een ambachtelijk karakter, winkeliers, kleine zelfstandigen enz.

    3.2.2. Deze situatie verschilt van die in de VS (waar de activiteiten zeer geconcentreerd zijn) en in de opkomende industrielanden (waar buitenlandse bedrijven of overheidsmonopolies de boventoon voeren) en vormt tevens een belangrijk pluspunt van het Europese toerisme: diversiteit, kwaliteit en originaliteit van de voorzieningen, nauwe binding van organisatoren van toeristische activiteiten met de culturele omgeving enz.

    3.2.3. De Europese Unie zou zich niet moeten neerleggen bij de geleidelijke verdwijning van deze Europese diversiteit, maar moet deze juist uitbuiten. Bekend is dat de enorme diversiteit van actoren de beste garantie vormt voor behoud van de werkgelegenheid en voor het scheppen van lokale arbeidsplaatsen in toeristische gebieden - vaak tevens regio's waar steeds minder werkgelegenheid is (landelijke gebieden, gebieden met een ontwikkelingsachterstand, eiland- en land-locked-gebieden enz.).

    3.2.4. Een aantal toeristische gebieden in de EU kent de risico's van massatoerisme: aantasting van de natuurlijke omgeving, overheersing van de markt door "leveranciers", d.w.z. tour operators, inbreuk op de cultuur van de lokale bevolking. Kortom, dergelijke regio's worden gewoonweg "toeristische bestemmingen" en verliezen geleidelijk aan hun ware rijkdom, zoals traditionele gastvrijheid, ongerepte natuur, hun tradities en cultuur. Deze zogenaamde "bestemmingen" kunnen van de ene dag op de andere door de tour operators worden ingeruild voor meer afgelegen, vaak niet-Europese landen, zodat ze niet alleen cultureel verwoest, maar ook economisch verzwakt achterblijven. Hieruit blijkt hoe gevaarlijk het is alle troeven op toerisme in te zetten, met een wanverhouding tussen lokale ondernemingen en de grote tour operators, die zich steeds meer concentreren en vaak als oligopolies, met take-it-or-leave-it voorwaarden, optreden.

    3.2.5. Partnerschappen tussen zowel kleine als middelgrote ondernemingen in de sector lijken een uitstekende manier om té sterke overheersing van tour operators te voorkomen en het probleem van te kleine bedrijven te omzeilen. Daarom dient de EU de nationale en regionale overheden te adviseren, het vormen van groepen en verenigingen aan te moedigen. Op grensoverschrijdend niveau zouden in het kader van het JEV-programma, dat zeer doeltreffende ondersteuning biedt voor samenwerkingsverbanden tussen Europese kleine en middelgrote ondernemingen, specifiek voor de toerismesector promotiecampagnes op touw moeten worden gezet. Voorts dient in het Europees concurrentiebeleid te worden gekeken naar de verhoudingen tussen tour operators en lokale ondernemingen, en hierin meer evenwicht te worden aangebracht.

    3.2.6. Zo zullen ook alle communautaire maatregelen ter verbetering van het ondernemingsklimaat voor het MKB een positieve invloed op het toerisme hebben: verlaging van de BTW op arbeid, vermindering van de administratieve formaliteiten, verkorting van de betalingstermijnen, strengere toepassing van de concurrentievoorschriften ter voorkoming van monopolies of illegale overeenkomsten, gelijke behandeling van alle actoren in de sector, inclusief coöperaties en verenigingen zonder winstoogmerk. Op dit terrein vraagt het Comité de Raad, die onlangs beroepen in de toerismesector heeft uitgesloten van de mogelijkheid een lager BTW-tarief toe te passen, wat meer durf te tonen; het gaat immers ontegenzeggelijk om één van de meest arbeidsintensieve sectoren.

    3.3. Openbaar/particulier partnerschap

    3.3.1. Het Comité is van mening dat de overheid, op lokaal, nationaal en communautair niveau, een essentiële taak heeft bij het ontwikkelen en ondersteunen van beleidsstrategieën inzake toerisme. Tegenwoordig kan de bijdrage van de particuliere sector echter een katalyserende werking hebben.

    3.3.2. Groei in de toeristische sector is namelijk vaak - met name in de minst welvarende regio's - afhankelijk van hoogwaardige infrastructuren, zoals waterzuiveringsinstallaties, vooral in kustgebieden, ontwikkeling van kuststreken, wintersportvoorzieningen, exploitatie van (geneeskrachtige) bronnen in kuuroorden en badplaatsen, sportvoorzieningen, jachthavens, luchthavens enz. De daarvoor benodigde investeringen kunnen vaak niet door de overheden alleen worden opgebracht. De Europese Unie kan en moet ook een bijdrage leveren, via het structuurbeleid voor de minst welvarende gebieden. De EU kan ook, langs deze weg en via aanbestedingsbeleid, openbare/particuliere financiering en concessieverlening stimuleren, zodat privékapitaal in dergelijke projecten kan worden geïnvesteerd. Door stimuleringsmaatregelen op Europees niveau voor deze moderne vorm van financiering van projecten van algemeen belang zou een nuttige bijdrage aan de ontwikkeling van het groeipotentieel van deze sector worden geleverd.

    3.4. Toerisme en onderzoek & ontwikkeling

    3.4.1. In de Mededeling wordt terecht benadrukt dat het toerisme baat kan hebben bij innovering en nieuwe technologieën. In dit verband verdient de bijdrage van het vijfde kaderprogramma voor onderzoek, met name via de horizontale programma's ("Bevorderen van innovatie en stimuleren van deelneming van het MKB") of bepaalde kernactiviteiten, zoals "Geïntegreerde ontwikkeling van plattelands- en kustgebieden" of "De stad van morgen") vermelding. Deze activiteiten vallen helaas buiten het bereik van de meeste actoren in de toeristische sector. Het Comité dringt aan op soepele procedures voor bijstand aan kleine bedrijven met onbenutte innovatiemogelijkheden, en voor zeer gerichte projecten ter verspreiding van technologische kennis, uitgevoerd in samenwerking met beroepsorganisaties. Om een zo groot mogelijke transparantie te waarborgen en toegang tot het vijfde kaderprogramma - dat voor 98 % van de bedrijven nog steeds ontoegankelijk is - te vergemakkelijken, pleit het Comité voor de opening van een gebruikersvriendelijk "informatieloket" op Internet, met een aantal steunpunten (de Euro Info Centres of Europese Adviescentra).

    3.4.2. Aangezien Europees O& TO zich niet beperkt tot het vijfde kaderprogramma voor onderzoek (dat nog geen 4 % van het onderzoek in Europa omvat), is het Comité echter van mening dat ook gemeenschappelijke projecten en activiteiten dienen te worden opgezet door gebruik te maken van de voorzieningen voor gedeelde kosten van het COST-programma en artt. 168 en 169 (voormalig artikel 130k en l) van het Verdrag inzake gemeenschappelijke acties via het Eureka-programma.

    3.5. Plaats van de sociale dialoog in het werkgelegenheids- en opleidingsbeleid

    3.5.1. Het Comité wil graag, evenals de Groep op hoog niveau, benadrukken hoe belangrijk werkgelegenheids- en opleidingsbeleid zijn voor de ontwikkeling en stabilisatie van de sector. In deze optiek vormt de sociale dialoog een essentiële factor, met name in zijn Europese dimensie, gezien het grensoverschrijdende karakter van de toerismebranche.

    3.5.2. Het zou zelfs benadrukt moeten worden dat EU-beleid juist op het sociale en menselijke vlak zijn rechtvaardiging vindt. De vrees voor "sociale dumping" tussen regio's kan ertoe leiden dat bepaalde bedrijven niet in hun personeel investeren (opleiding, scholing, verbetering van vaardigheden, motivering van personeel) of op zoek gaan naar goedkope of laaggeschoolde arbeidskrachten. Een sociale dialoog over de grote uitdagingen van deze sector (opleiding, werktijden enz.), gevoerd in elk der belangrijke toeristische gebieden (bijv. de eilanden van de Middellandse Zee, bergstreken), zou het vaststellen van beste praktijken mogelijk maken, zodat de motivatie van het personeel en de kwaliteit van de dienstverlening erop vooruitgaan.

    3.5.3. In het licht van de ervaring met de dialoog in de horecasector kan worden gesteld dat vooruitgang mogelijk is, met name op het punt van laaggekwalificeerde arbeid en werktijden, en wel in het kader van de werkgelegenheidsrichtsnoeren waarin de verlenging van het toeristenseizoen als gunstige factor voor de seizoenarbeid wordt genoemd.

    3.5.4. Het Comité toont zich bezorgd over de representativiteit van toeristische instanties en het slecht functioneren van de sociale dialoog in veel landen. Het Comité acht het dan ook noodzakelijk - op basis van de beste praktijken in bepaalde lidstaten - de werkzaamheden van de sociale partners te stimuleren en hun representativiteit te verbeteren, met name voor het MKB en seizoenarbeiders. Ook op Europees niveau dient de realiteit in de toeristische sector beter in aanmerking te worden genomen.

    3.5.5. Het Comité zou graag zien dat de lidstaten in hun nationale werkgelegenheidsplannen laten zien welke activiteiten zij hebben ondernomen, ook op financieel niveau, ter bevordering van de werkgelegenheid in de toerismesector, en kwalitatieve gegevens voorleggen over de ontwikkeling van de sociale dialoog in deze branche.

    3.5.6. In de dialoog tussen de sociale partners dient ook aandacht te worden besteed aan opleiding en mobiliteit: verbetering van het opleidingsniveau, en zorgen voor mogelijkheden om werknemers opnieuw te werk te stellen en voor aanvullende activiteiten voor seizoenarbeiders.

    3.5.7. Ten aanzien van de erkenning van diploma's en toegang tot het beroep, benadrukt het Comité het belang van volledige inachtneming van het beginsel van vrijheid van vestiging en gelijkwaardigheid en wederzijdse erkenning van diploma's, overeenkomstig onderzoek dat is uitgevoerd in het kader van de Waarnemingspost Interne Markt van het ESC(6). Bepaalde beroepen (men denke bijv. aan makelaars, touringcarbedrijven, gidsen, enz.) ondervinden nl. nog steeds talrijke belemmeringen waar het gaat om de vrijheid van dienstverlening of van vestiging. Deze zijn zowel van feitelijke als van juridische aard. Consumentenbescherming is essentieel, maar evenzeer dienen vrij verkeer en het recht op vrije beroepsuitoefening te worden gewaarborgd.

    3.5.8. Het Comité betreurt dat in de Mededeling voor het aspect beroepsopleiding slechts wordt verwezen naar financiering via de Structuurfondsen. In eerste instantie is namelijk niet zozeer financiering nodig, maar een beraad op Europees niveau over opleiding in de toerismesector. Het Comité stelt daarom voor, in 2000 een ministersconferentie te organiseren, waarbij de Raad van ministers van Toerisme en die van ministers van Onderwijs, zich samen over dit onderwerp zouden kunnen buigen. Vooruitlopend op eventuele voorstellen tijdens deze conferentie, zou het Comité reeds een uitgebreid grensoverschrijdend stageprogramma kunnen voorstellen, gefinancierd uit nationale of regionale middelen, evenals bijdragen van de betrokken bedrijven en eventueel aanvullende communautaire middelen. Tijdens deze conferentie zouden specifieke programma's in het kader van Leonardo II kunnen worden gelanceerd, waarmee Europese modelprogramma's kunnen worden ontwikkeld, evenals jumelages en schoolnetwerken. In de grote grensoverschrijdende toeristische gebieden zouden gemeenschappelijke studies verricht moeten worden om te bepalen welke behoeften aan scholing deze gebieden, en met name de bedrijfshoofden, gemeen hebben, zodat aan bestaande opleidingsinstrumenten een nieuwe inhoud kan worden gegeven of nieuwe cursussen kunnen worden opgezet.

    3.5.9. Strategieën ter ontwikkeling van passende scholing zouden niet alleen gericht moeten zijn op dienstverlening (logies, hotelwezen enz.), maar ook op het opleiden van "ontwikkelaars" die formules moeten gaan uitdenken waarin meerdere producten zijn verenigd: vervoer, recreatie, gastronomie, cultuur enz. Hiertoe dienen brede vaardigheden op het terrein van toerisme te worden ontwikkeld: deze sector wordt namelijk gekenmerkt door alternerende opleiding en het leerlingwezen, het gebruik van nieuwe communicatietechnologieën voor producenten en "ontwikkelaars", specifieke scholing inzake kwaliteit en taalonderwijs. Doelstelling is het op universitair niveau grondig opleiden van "ontwikkelaars" die over uiteenlopende vaardigheden beschikken en in staat zijn verschillende vormen van activiteiten te ontplooien.

    4. Andere benaderingen voor een "nieuwe Europese strategie voor toerisme"

    4.1. Groeicrisis

    4.1.1. In het advies over toerisme en regionale ontwikkeling(7), dat door het Comité tijdens zijn vergadering van 20 september 1990 is goedgekeurd, werden al nieuwe ideeën over sociaal toerisme, cultureel toerisme, toerisme op het platteland en bergtoerisme opgeworpen. Deze zijn nog steeds actueel. In het advies werd erop gewezen dat het toerisme in een crisissituatie is terechtgekomen, omdat het in zekere zin slachtoffer is geworden van zijn eigen succes (bij de vraag achterblijvend aanbod, aantasting van het milieu enz.). Tien jaar later zijn deze analyses nog steeds even relevant; er is inderdaad sprake van een "groeicrisis".

    4.1.2. Ondanks veelbelovende cijfers vertoont het aandeel van Europa in het mondiale toerisme een almaar dalende lijn: verwacht wordt dat het aantal toeristen in de wereld in twintig jaar zal verdubbelen, maar Europa zal dan nog slechts 45 à 46 % van het internationale toerisme aantrekken, tegen 60 % nu. Alleen het zakelijke toerisme en bezoeken aan wereldberoemde, maar overbevolkte plaatsen (Rome, Athene, Parijs) doen het nog goed, terwijl de traditionele vakantiebestemmingen in Europa vaak op hun retour zijn. Hieraan liggen allerlei oorzaken ten grondslag: overbevolking in het toeristenseizoen, tanende kwaliteit en service, toename van de onveiligheid, milieuschade (kwaliteit van het water, gebouwen enz.).

    4.1.3. Toerisme is een in economisch opzicht winstgevende activiteit, die zeker gestimuleerd, maar evenzeer in goede banen geleid dient te worden. Hoe men het ook bekijkt, toerisme is cultureel en sociologisch gezien niet neutraal. Het brengt verschillende volkeren en gemeenschappen bij elkaar. Het heeft gevolgen voor de economische praktijken en de arbeidsomstandigheden. Het kan de natuurlijke en stedelijke omgeving schaden: aantasting van historisch erfgoed, onesthetische bouwprojecten, verspilling, verwoesting van flora en fauna. Seizoengebonden massatoerisme dwingt overheden ertoe zeer kostbare infrastructuur aan te leggen waarvan slechts een paar maanden per jaar gebruik wordt gemaakt, zodat deze moeilijk renderend kan worden en de betrokken autoriteiten zich soms in schulden steken. Ook kan toerisme - weliswaar indirect - criminaliteit in de hand werken: drugsmisbruik, misdaad, prostitutie.

    4.1.4. Door deze mogelijke negatieve effecten wijst de lokale bevolking toerisme - soms zeer heftig - af. Ongebreideld massatoerisme kan leiden tot frustratie, waarbij de bevolking het gevoel heeft van haar land, tradities, cultuur en waarden beroofd te zijn: "we geven alles, maar krijgen er niets voor terug". Hieruit blijkt duidelijk het streven naar toerisme dat goed in de hand wordt gehouden en is afgestemd op de natuurlijke omgeving en de lokale cultuur. Deze vorm van toerisme bestaat reeds in een groot aantal Europese regio's waar het massatoerisme nog niet is doorgedrongen. Tegen deze achtergrond wijst het Comité op de rol van maatschappelijke organisaties in de toeristische regio's: zij moeten, naast deskundigen en politiek verantwoordelijken, kunnen worden betrokken bij en geraadpleegd over een lokale strategie voor "duurzame" ontwikkeling van het toerisme.

    4.2. Toerisme en interne markt

    4.2.1. De interne markt voor toerisme is nog lang niet voltooid. De komst van de euro zal tekortkomingen en discrepanties op een groot aantal gebieden alleen nog maar duidelijker maken. In het advies van 1990(8) zijn deze reeds aan de orde gekomen, waaronder:

    - standaardisering van het categoriesysteem voor de indeling van toeristenaccommodatie, dat nu een ware puzzel vormt voor Europese en andere toeristen;

    - interoperabiliteit van reserveringssystemen;

    - erkenning van diploma's en vrijheid van vestiging;

    - "beveiliging" van betalingssystemen, geldigheid van contracten, betalingstermijnen, juridische geschillen enz.;

    - spreiding van toeristenstromen, die geen enkele zin meer heeft als dit alleen op nationaal niveau gebeurt.

    4.2.2. Hierbij komt nog regelgeving met betrekking tot verkoop op afstand, die momenteel een enorme groei doormaakt dankzij Internet.

    4.3. Toerisme en cultuur

    4.3.1. De mogelijkheden van het Europese cultuurerfgoed zijn enorm en vormen een belangrijke troef voor de ontwikkeling van het toerisme in het eigen land en in de steden. Daarvoor zou wel de inventaris moeten worden opgemaakt van minder bekende plaatsen, en moeten die in het netwerk van toeristische locaties worden opgenomen. Cultureel toerisme moet door marketingstrategieën worden ondersteund. Er dient te worden geïnvesteerd in de promotie en commercialisering van cultureel waardevolle plaatsen, zodat deze vaker worden bezocht, financieel rendabel kunnen worden en zo verder kunnen worden ontwikkeld.

    4.3.2. Op het vlak van de werkgelegenheid moet dat worden vertaald in nieuwe beroepen die op het raakvlak liggen van toerisme en cultuur: tussenpersonen, personeel voor de ontwikkeling van projecten, onderzoeksassistenten, promotoren van regionale talen, ontwerpers van instrumenten voor informatie en promotie, meertalig personeel enz. De hiervoor benodigde combinatie van de vaardigheden en middelen op het gebied van toerisme en cultuur, is onmisbaar voor de ontwikkeling van dergelijke vormen van toerisme.

    4.3.3. Cultureel toerisme levert bovendien een essentiële bijdrage tot het wederzijds begrip tussen de volkeren. Deze vorm van toerisme moet niet slechts gericht zijn op bevordering van kennis van het erfgoed, maar ook steunen op hedendaagse cultuuruitingen en creativiteit. Een nieuwe Europese strategie zou moeten bestaan uit een gezamenlijke inspanning ter bevordering van grensoverschrijdende culturele trajecten, het opzetten van gemeenschappelijke activiteiten om de culturele rijkdom van Europa voor bezoekers uit derde landen te promoten, en steun uit de structuurfondsen voor acties om de waarde van het Europees erfgoed en hedendaagse kunstuitingen in het licht te stellen.

    4.4. Toerisme en Europees burgerschap

    4.4.1. Het Comité is ervan overtuigd dat toerisme in dit opzicht de Europese integratie bevordert. Schengen en de invoering van de euro vormen - in principe - een zeer concrete stap in de goede richting. Dit aspect zou verder moeten worden uitgediept, met name de gevolgen voor de werkgelegenheid en de perspectieven die de sector biedt voor de beroepsmobiliteit. Ook de service en voorzieningen voor toeristen uit derde landen zouden uit dit oogpunt moeten worden bezien.

    4.5. Toerisme, samenhang en duurzame ontwikkeling

    4.5.1. Het behoeft geen betoog meer dat toeristische ontwikkeling van minder welvarende gebieden bijdraagt aan versterking van de samenhang. De schaduwzijde van deze ontwikkeling (milieuschade, ongebreidelde verstedelijking, weinig positieve effecten voor de lokale economie, weerstand van de lokale bevolking) maant echter tot voorzichtigheid.

    4.5.2. Toeristische voorzieningen vormen een zware belasting voor de onmiddellijke sociale omgeving en het milieu en hebben daardoor vaak negatieve gevolgen welke zich keren tegen de inspanningen om het toerisme te ontwikkelen. Daarom dient te worden gezocht naar nieuwe, "duurzame" concepten voor de inrichting en ontwikkeling van toeristische plaatsen. Voor toeristische voorzieningen wordt vaak specifieke infrastructuur aangelegd. Het komt echter geregeld voor dat dergelijke voorzieningen - waarvan sommige een aantasting van het landschap zijn - een groot deel van het jaar niet worden gebruikt.

    4.5.3. De huidige systemen van het toerisme zijn veelal gebaseerd op de concentratie van een groot aantal mensen op zeer beperkte plaatsen, gedurende zeer korte periodes. Dit zorgt voor de nodige problemen inzake afvalbeheer, watervoorziening en energie, alsmede problemen ten aanzien van vervoer en de exploitatie daarvan.

    4.5.4. Milieubeheer vormt slechts één aspect van duurzame ontwikkeling; het gaat daarbij ook om globaliseren, anticiperen en concentreren.

    4.5.5. Daarom is voor een doeltreffend beleid inzake toerisme en samenhang een nieuwe aanpak geboden die gericht is op duurzame ontwikkeling, waarbij het behoud van natuurlijke hulpbronnen voorop staat. De concepten duurzaam toerisme en ecotoerisme vormen daarbij het uitgangspunt.

    4.5.6. Het is duidelijk dat de regio's in het kader van een Europese strategie om van toerisme een echte banenschepper te maken, vaak meer behoefte hebben aan methodiek dan aan financiële middelen. Het opzetten van benchmarking-acties op regionaal niveau is een rol die de EU op zich kan nemen.

    4.6. Sociaal toerisme

    4.6.1. Om veel banen te kunnen scheppen moet toerisme voor zo veel mogelijk mensen bereikbaar worden gemaakt. In de richtsnoeren voor de werkgelegenheid zou daarom de nadruk moeten worden gelegd op het multipliereffect van verschillende nationale maatregelen ter ondersteuning van sociaal toerisme en zouden dergelijke activiteiten in het kader van de Europese interne markt (netwerken van vakantiedorpen, jongerenprogramma's, initiatieven voor ouderen en gepensioneerden) moeten worden gestimuleerd.

    4.6.2. Er dienen maatregelen te worden uitgewerkt om vakantie voor iedereen mogelijk te maken, waarbij er voortdurend voor moet worden opgepast dat er geen getto's ontstaan op plaatsen waar alleen financieel minder bevoorrechte bevolkingsgroepen vertoeven.

    4.6.3. Ter vergemakkelijking van de menselijke betrekkingen moet naar manieren worden gezocht om segregatie tussen de verschillende bevolkingsgroepen te voorkomen. Toerisme moet in de toekomst in belangrijke mate tot de integratie bijdragen, en aldus sociale uitsluiting tegengaan.

    4.6.4. Het toegankelijk maken van toerisme voor alle bevolkingsgroepen moet niet worden opgevat als een aansporing tot massatoerisme, met alle nadelen die daaraan kleven: matige dienstverlening, gebrek aan culturele inhoud enz. Toerisme dient juist te worden gezien als een bron van verrijking en ontdekking. Uit ervaring blijkt overigens ook dat consumenten uit lagere inkomensgroepen grote interesse tonen voor vakanties die uitnodigen tot contact met andere volkeren en culturen: Bed & Breakfast-formules, verblijf in vakantiehuisjes (op het platteland), trektochten en culturele vakanties.

    4.7. Toerisme en onderwijs

    4.7.1. Door een op Europees niveau georganiseerde spreiding van de schoolvakanties zal de kwaliteit van het toerisme in gezinsverband ongetwijfeld worden verbeterd, en zullen de meest bezochte gebieden minder worden belast (o.a. in milieu- en economisch opzicht).

    4.7.2. Overleg over dit onderwerp is weliswaar niet eenvoudig (gezien de verschillende tradities, klimaten en culturele achtergronden), maar het Comité roept de bevoegde Europese Raden (onderwijs, industrie-toerisme) op, zich opnieuw in deze kwestie te verdiepen.

    4.8. Toerisme en uitbreiding

    4.8.1. De EU-uitbreiding zal de mogelijkheden van de toeristische sector vergroten. Allereerst zijn er de toeristen uit Midden- en Oost-Europa die onze landen zullen komen bezoeken. Daarbij komt de - vaak onderschatte - toeristische aantrekkingskracht van de LMOE. Beide factoren zullen tot dynamisering van de toeristische sector leiden. Het is dan ook van essentieel belang dat de Midden- en Oost-Europese landen bij een Europees initiatief voor toerisme worden betrokken, met name via geïntegreerde initiatieven voor specifieke gebieden (de Oostzee, de Karpaten, het gebied rond de Oder enz.)

    4.8.2. Deze redenering gaat, bij overigens gelijkblijvende omstandigheden, ook op voor de landen in het Middellandse-Zeegebied, in het kader van een toerismebeleid per groot toeristisch gebied.

    5. Aanbevelingen: methode en principes voor een Europees beleid

    5.1. Gelet op:

    5.1.1. de positieve effecten van de Europese eenwording voor de ontwikkeling van het toerisme (vrij verkeer van personen, Schengen, de euro, enz;)

    5.1.2. de belangrijke bijdrage die toerisme kan leveren aan de verbetering van de werkgelegenheidssituatie in Europa, aangezien het één van de weinige sectoren is waar productiviteit en groei van arbeidsplaatsen hand in hand kunnen gaan;

    5.1.3. de keuze voor behoud en erkenning van de diversiteit van Europa - nu en na de uitbreiding - met een rijk menselijk, cultureel en natuurlijk erfgoed;

    5.1.4. de risico's van ongebreideld toerisme, met name de mogelijke gevaren voor het milieu, het erfgoed en de culturele diversiteit, die een uiting zijn van een groeicrisis waardoor de groeimogelijkheden in de sector gevaar kunnen lopen;

    5.1.5. de noodzaak om laaggekwalificeerde arbeidsplaatsen op te waarderen en minder precair te maken zodat die aantrekkelijker worden;

    5.1.6. het belang van een globaal beleid op het gebied van kwaliteit en diversifiëring van het aanbod;

    5.1.7. de reële situatie van EU-regio's die in grote mate afhankelijk zijn van toerisme en nadeel ondervinden van de hoge kosten van infrastructuur (vooral eilandgebieden en ultraperifere gebieden);

    5.1.8. het bestaan van concurrentiedistorsies, met name in de verhoudingen tussen lokale ondernemingen en tour operators;

    5.1.9. het nut van een Europese benadering, gezien het duidelijk grensoverschrijdende karakter van toerisme, en omdat problemen in de verschillende regio's veel overeenkomst vertonen; het lijkt qua kostenbesparing en doelmatigheid dan ook alleszins interessant om naar gemeenschappelijke oplossingen te zoeken.

    5.2. beveelt het Economisch en Sociaal Comité de Raad, het Europees Parlement, de lidstaten en de Commissie aan, een Initiatief voor een Europese Strategie inzake Toerisme (IEST) te lanceren, bestaande uit:

    5.2.1. cofinanciering van proefprojecten voor het uitwisselen van ervaringen en benchmarking, in het bijzonder voor het vaststellen van lokale strategieën, milieubehoud, kwaliteit van de dienstverlening, de sociale dialoog en opleiding voor nieuwe beroepen in de toerismesector, via een gestructureerd netwerk van bij bestaande organisaties opgezette lokale actie- en waarnemingsposten voor het toerisme;

    5.2.2. bevoorrechte toegang tot bestaande communautaire instrumenten (structuurfondsen, ondernemingsbeleid, onderzoeks- en ontwikkelingsbeleid, de programma's Leonardo, JEV en LIFE enz.) ter ondersteuning van de meest van toerisme afhankelijke gebieden en ter bevordering van innovatie en partnerschappen;

    5.2.3. daadwerkelijke toepassing van de mededingingsvoorschriften in de sector, met name om concurrentievervalsing, monopolies en oligopolies tegen te gaan, die de positie van honderdduizenden kleine bedrijfjes bedreigen;

    5.2.4. uitbreiding van de sociale dialoog op Europees niveau, o.a. over scholingsniveaus, opleiding, mobiliteit, arbeidsomstandigheden, werktijden, onstabiele arbeidsplaatsen;

    5.2.5. bestudering in een aantal proefsectoren, in samenwerking met deskundigen, consumentenorganisaties en vakbonden van de mogelijkheden van een Europees Kwaliteitshandvest met gemeenschappelijke normen en instrumenten voor certificering en evaluatie;

    5.2.6. kwalitatieve elementen over werkgelegenheidsbeleid en het functioneren van de sociale dialoog, die de lidstaten zouden moeten presenteren in het kader van de nationale werkgelegenheidsplannen;

    5.2.7. onmiddellijke tenuitvoerlegging van de elementen uit het IEST-initiatief in de kandidaat-lidstaten, in het bijzonder voor financiering via Phare en Sapard;

    5.2.8. jaarlijkse publicatie door de Commissie van een verslag over de tenuitvoerlegging van de strategie, over de impact van communautair beleid in de sector (interne markt, GLB, externe betrekkingen, sociaal beleid ...), evenals cijfers over de toekenning van Europese kredieten;

    5.2.9. regelmatige raadpleging door de Europese instellingen van de economische en sociale actoren in de sector, met name ten einde de gevolgen van de Europese wetgeving en de beleidsmaatregelen op het gebied van het toerisme na te gaan;

    5.2.10. het houden van een jaarlijkse conferentie voor follow-up en synthese, met deelname van o.a. de lidstaten, de betrokken actoren (vakmensen, werknemers, consumenten, aanverwante sectoren), het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité.

    Brussel, 26 januari 2000.

    De voorzitter

    van het Economisch en Sociaal Comité

    B. Rangoni Machiavelli

    (1) COM(96) 168 def.- PB C 222 van 31.7.1996, blz. 9; ESC-advies PB C 30 van 30.1.1997, blz. 103.

    (2) ESC-advies 323/99 van 24 maart 1999 - PB C 138 van 18.5.1999, blz. 4.

    (3) PB C 332 van 31.12.1990, blz. 157.

    (4) PB C 19 van 21.1.1998, blz. 116.

    (5) PB C 30 van 30.1.1997, blz. 103.

    (6) ESC-advies 789/98, PB C 235 van 27.7.1998, blz. 10.

    (7) PB C 332 van 31.12.1990, blz. 157.

    (8) PB C 332 van 31.12.1990, blz. 157.

    Top