EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52020PC0453

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de leenfaciliteit voor de overheidssector in het kader van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie

COM/2020/453 final

Brussel, 28.5.2020

COM(2020) 453 final

2020/0100(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de leenfaciliteit voor de overheidssector in het kader van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie

{SWD(2020) 92 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Op 11 december 2019 heeft de Commissie een mededeling over de Europese Green Deal aangenomen met een routekaart voor een nieuw groeibeleid voor Europa. Dit groeibeleid is gebaseerd op ambitieuze klimaat- en milieudoelstellingen en op participatieve processen, waarbij burgers, steden en regio’s worden samengebracht in de strijd tegen klimaatverandering en vóór bescherming van het milieu. Overeenkomstig de doelstelling om uiterlijk in 2050 op een doeltreffende en rechtvaardige wijze een klimaatneutrale Unie tot stand te brengen, werd in de Europese Green Deal een mechanisme voor een rechtvaardige transitie aangekondigd. Doel daarvan was in de nodige middelen te voorzien om de klimaatproblematiek het hoofd te bieden zonder iemand aan zijn lot over te laten. De kwetsbaarste regio’s en mensen zijn het meest blootgesteld aan de schadelijke effecten van klimaatverandering en aantasting van het milieu. Tegelijkertijd zijn aanzienlijke structurele veranderingen nodig om deze transitie in goede banen te leiden. Burgers en werknemers zullen op verschillende manieren worden getroffen en niet alle lidstaten, regio’s en steden starten de transitie op hetzelfde beginpunt of beschikken over dezelfde capaciteit voor het nemen van maatregelen.

Zoals nader uiteengezet in de op 14 januari 2020 aangenomen mededeling over het investeringsplan voor de Europese Green Deal 1 , zal het mechanisme voor een rechtvaardige transitie zich vooral richten op de regio’s en sectoren die het zwaarst door de transitie worden getroffen doordat zij afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen (bijvoorbeeld steenkool, turf en olieschalie) of van broeikasgasintensieve industriële processen, en minder capaciteit hebben om de transitieproblemen het hoofd te bieden. Het mechanisme voor een rechtvaardige transitie heeft drie pijlers: het Fonds voor een rechtvaardige transitie, dat onder gedeeld beheer wordt uitgevoerd, een specifieke regeling voor een rechtvaardige transitie in het kader van InvestEU, en een leenfaciliteit voor de overheidssector om extra investeringen voor de betrokken regio’s te mobiliseren.

Het voorstel voor de oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie 2 is op 14 januari 2020 aangenomen door de Commissie. Daarin zijn onder andere de inhoud, het toepassingsgebied en de regels die gelden voor de uitvoering van het Fonds opgenomen. De territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie zijn essentieel voor de programmering en de uitvoering van het fonds: hierin moeten de belangrijkste stappen en het tijdschema van het overgangsproces worden beschreven en de gebieden worden aangegeven die het zwaarst worden getroffen door de transitie naar een klimaatneutrale economie.

Bijlage I bij het voorstel voor een Fonds voor een rechtvaardige transitie bevat ook een methode om de toewijzingen voor de lidstaten – uitgedrukt in percentages – in het kader van dit fonds te berekenen.

Reikwijdte en doel van het voorstel

De in dit voorstel genoemde leenfaciliteit voor de overheidssector vormt de derde pijler van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie. Deze faciliteit zal publieke investeringen ondersteunen door middel van preferentiële leningsvoorwaarden. Deze investeringen zullen ten goede komen aan de gebieden die het meest te lijden hebben onder de klimaattransitie. Die gebieden worden vermeld in de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie met het oog op de uitvoering van het Fonds voor een rechtvaardige transitie.

De faciliteit bestaat uit een subsidie- en een leningcomponent. De subsidie, die uit de EU-begroting wordt gefinancierd uit bestemmingsontvangsten en begrotingsmiddelen, zal ervoor zorgen dat de financiële last voor begunstigden, namelijk de terugbetaling van een lening aan een financiële partner, lager uitvalt. Bij de subsidiecomponent van 1,525 miljard EUR fungeert de Europese Investeringsbank (EIB) als financiële partner voor 10 miljard EUR, maar de mogelijkheid om met andere financiële partners samen te werken wordt opengelaten, zodat mettertijd andere vormen van samenwerking kunnen worden overwogen, met name als de middelen van de Unie in de toekomst zouden worden verhoogd of als er specifieke problemen met de uitvoering zijn. Met de bijdrage van 1,525 miljard EUR voor de subsidiecomponent van de steun van de Unie en de leningen ter hoogte van 10 miljard EUR die de EIB uit eigen middelen verstrekt, beoogt de leenfaciliteit voor de overheidssector in 2021‑2027 tussen 25 en 30 miljard EUR aan publieke investeringen aan te trekken. Publieke entiteiten in minder ontwikkelde regio’s hebben echter vaak te kampen met een lagere capaciteit voor overheidsinvesteringen. Daarom moeten projecten die door die entiteiten worden gesteund naar verhouding hogere subsidies krijgen, maar niet hoger dan 20 % van de lening (d.w.z. maximaal 5 procentpunten hoger). Onder minder ontwikkelde regio’s worden regio’s verstaan waarvan het bbp per hoofd van de bevolking minder dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU‑27 bedraagt, zoals gedefinieerd in de regels voor het cohesiebeleid.

In het werkprogramma voor de faciliteit zullen de criteria worden aangegeven voor de selectie van projecten en voor de vaststelling van de prioriteiten ervan, in geval de vraag de financiële middelen van de nationale toewijzingen overschrijdt. Deze criteria kunnen nader worden uitgewerkt in de oproep tot het indienen van voorstellen. In de criteria wordt rekening gehouden met de bijdrage die het project levert aan de verwezenlijking van de doelstellingen in de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie, de algemene doelstelling, namelijk het bevorderen van regionale en territoriale convergentie, en de bijdrage van de subsidie aan de levensvatbaarheid van de projecten. Projecten die rechtstreeks bijdragen aan de klimaattransitie krijgen prioriteit. De criteria kunnen ook het beginsel “energie-efficiëntie eerst” omvatten, zoals gedefinieerd in de Verordening inzake de governance van de energie-unie 3 , en in eenklank zijn met de beginselen en richtsnoeren als vermeld in punt 4.2 van de mededeling over het investeringsplan voor de Europese Green Deal.

Steun via de faciliteit wordt uitsluitend ter beschikking gesteld aan lidstaten met ten minste één territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie dat overeenkomstig artikel 7 van Verordening [JTF-verordening] is opgesteld en door de Commissie is goedgekeurd als onderdeel van een programma of een programmawijziging. Om de toegang tot de faciliteit te waarborgen, zal de subsidiecomponent voor subsidiabele projecten van de lidstaten beschikbaar worden gesteld door middel van nationaal geoormerkte toewijzingen die gedurende een eerste fase in acht moeten worden genomen (uitgedrukt als percentage van de beschikbare totale begroting van het instrument). Deze nationale percentages worden bepaald aan de hand van de in bijlage I bij Verordening [JTF-verordening] beschreven toewijzingsmethode.

Aangezien deze doelstelling echter moet worden verenigd met de noodzaak om de economische impact en de uitvoering van de faciliteit te optimaliseren, zouden deze nationale toewijzingen slechts tot en met 31 december 2024 moeten worden geoormerkt. Na die datum zullen de resterende middelen van de steun van de Unie voor de subsidiecomponent van de faciliteit zonder vooraf toegewezen nationaal percentage en op concurrerende basis op het niveau van de Unie beschikbaar worden gesteld. Zowel de Commissie als de EIB zullen ervoor zorgen dat bij de verdeling over de lidstaten in de laatste drie jaar van de periode 2021‑2027 de voorspelbaarheid voor de investeringen gegarandeerd is en een aanpak wordt gevolgd die op de behoeften is afgestemd en gericht is op regionale convergentie.

De faciliteit zal publieke entiteiten ondersteunen en een breed scala aan investeringen omvatten, op voorwaarde dat deze investeringen bijdragen aan de ontwikkelingsbehoeften die voortvloeien uit de uitdagingen als gevolg van de transitie naar een klimaatneutrale economie, zoals beschreven in de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie. Bij de opzet van deze investeringen zal rekening worden gehouden met de toegankelijkheid voor personen met een handicap, overeenkomstig het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap.

Door investeringen te ondersteunen die niet voldoende inkomsten genereren en die zonder een subsidiecomponent geen financiële steun zouden krijgen, wil de faciliteit extra middelen verschaffen aan entiteiten uit de publieke sector om de sociale, economische en milieu-uitdagingen als gevolg van de klimaattransitie aan te pakken. Ook kunnen deze publieke entiteiten dankzij het verstrekken van meer overheidsmiddelen zich beter weren tegen toekomstige symmetrische en asymmetrische schokken, waaronder rampen.

Daarnaast worden middelen uitgetrokken voor adviesverlening om de voorbereiding, ontwikkeling en uitvoering van subsidiabele projecten te stimuleren.

Complementariteit met de eerste en tweede pijler van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie

De steun van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (de eerste pijler van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie) is beperkt tot investeringen die de sociale en economische kosten van de klimaattransitie voor de vastgestelde gebieden moeten verminderen. Het is gericht op economische diversificatie in deze gebieden en omscholing, begeleiding bij het zoeken naar werk en integratie op de arbeidsmarkt van de betrokken werknemers, voornamelijk door middel van subsidies. Uit de tweede en derde pijler van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie kunnen meer uiteenlopende investeringen qua sector en geografische ligging worden gesteund om de acties en doelstellingen van het Fonds voor een rechtvaardige transitie te versterken. Daardoor kan aan een ruimere verscheidenheid van ontwikkelingsbehoeften worden voldaan: de steun komt immers ten goede aan regio’s die zijn vermeld in de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie.

De steun in het kader van de leenfaciliteit voor de overheidssector vormt eveneens een aanvulling op de financiële producten die worden aangeboden door de specifieke regeling voor een rechtvaardige transitie in het kader van InvestEU (de tweede pijler van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie). Die regeling is gericht op het aantrekken van particuliere investeringen en het ondersteunen van publieke investeringen die voldoende inkomsten genereren om financieel levensvatbaar te zijn, terwijl de leenfaciliteit voor de overheidssector gericht is op publieke investeringen met onvoldoende inkomsten, die niet via een lening zonder de subsidiecomponent zouden worden gefinancierd.

Gezien het verschil tussen de projecten, hun economische kenmerken en de beoogde begunstigden moeten de interventies in het kader van de drie pijlers elkaar aanvullen.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het optreden van de EU is gerechtvaardigd op grond van artikel 174, lid 1, VWEU: “De Unie ontwikkelt en vervolgt haar optreden gericht op de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang. De Unie stelt zich in het bijzonder ten doel, de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio’s en de achterstand van de minst begunstigde regio’s te verkleinen.”

Artikel 175, derde alinea, VWEU bepaalt ook dat “indien specifieke maatregelen buiten de fondsen om noodzakelijk blijken, zulke maatregelen, onverminderd de maatregelen waartoe in het kader van ander beleid van de Unie wordt besloten, door het Europees Parlement en de Raad volgens de gewone wetgevingsprocedure na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s kunnen worden vastgesteld”.

De EU-steun is gebaseerd op artikel 322, lid 1, VWEU: “Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van de Rekenkamer bij verordeningen: a) de financiële regels vast, met name betreffende de wijze waarop de begroting wordt opgesteld en uitgevoerd, alsmede de wijze waarop rekening en verantwoording wordt gedaan en de rekeningen worden nagezien; b) de regels vast betreffende de controle van de verantwoordelijkheid van de financiële actoren, met name van ordonnateurs en rekenplichtigen”.

Subsidiariteit en evenredigheid

Vanwege de schaal van de uitdagingen die de transitie naar een klimaatneutrale economie met zich meebrengt en die door het mechanisme voor een rechtvaardige transitie worden aangepakt, is actie op EU‑niveau vereist. De transitie is een uitdaging op EU‑niveau en ‑schaal en kan efficiënter worden aangepakt op EU‑niveau.

Meer bepaald moet de capaciteit van de publieke entiteiten om toegang te krijgen tot financiering, met het oog op de uitvoering van investeringen die niet voldoende inkomsten genereren, worden versterkt door het verstrekken van subsidies.

Het verlenen van deze steun op EU‑niveau, via direct beheer, garandeert dat de gebieden die het zwaarst worden getroffen door de klimaattransitie, gelijke toegang hebben tot publieke entiteiten uit alle lidstaten – zoals vermeld in de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie. Samen met de lening van de EIB maakt de subsidiecomponent van de faciliteit het voor andere financieringsbronnen of instellingen aantrekkelijker om te investeren.

Verder wordt in de opzet van de faciliteit rekening gehouden met het evenredigheidsbeginsel doordat tijdelijk geoormerkte nationale percentages worden toegewezen en doordat de steun voor verschillende gebieden afhankelijk van hun ontwikkelingsniveau op een verschillend niveau wordt vastgesteld.

Keuze van het instrument

Volgens de gewone wetgevingsprocedure als bedoeld in artikel 175, lid 3, van het Verdrag is de keuze van het instrument een verordening van het Europees Parlement en de Raad.

3.Effectbeoordeling en raadpleging van belanghebbenden

Raadpleging van belanghebbenden

In mei en juni 2018 heeft de Commissie haar voorstellen voor de langetermijnbegroting voor de periode na 2020 en de volgende generatie programma’s en fondsen goedgekeurd. Als wezenlijk onderdeel van dit proces heeft de Commissie een reeks openbare raadplegingen over belangrijke uitgavenprogramma’s gehouden om de standpunten van alle belanghebbende partijen in te winnen over de vraag hoe elke euro van de EU‑begroting optimaal kan worden benut.

De openbare raadpleging over de langetermijnbegroting van de EU op het gebied van cohesie vond plaats van 10 januari 2018 tot en met 9 maart 2018 en er werden 4 395 antwoorden ontvangen. 85 % van de respondenten vond de transitie naar een koolstofarme en circulaire economie waarbij voor de bescherming van het milieu en de weerbaarheid tegen klimaatverandering wordt gezorgd, een belangrijke uitdaging. Slechts 42 % van de respondenten echter vond dat de huidige programma’s/fondsen deze uitdaging adequaat aangaan.

In het kader van de onderhandelingen over de langetermijnbegroting voor de periode na 2020 heeft het Europees Parlement in zijn resolutie van 14 november 2018 aangedrongen op de invoering van een specifieke toewijzing (4,8 miljard EUR) voor een nieuw “Fonds voor een rechtvaardige energietransitie” om de maatschappelijke, sociaaleconomische en milieueffecten op werknemers en gemeenschappen die worden getroffen door de overgang van steenkool en koolstofafhankelijkheid aan te pakken.

Deze oproep is overgenomen door het Comité van de Regio’s, dat een advies 4 heeft uitgebracht over sociaaleconomische structurele verandering van steenkoolregio’s in Europa, waarin wordt opgeroepen extra middelen ter beschikking te stellen om aan de specifieke behoeften van steenkoolregio’s te voldoen. In dit verband wordt voorgesteld 4,8 miljard EUR toe te wijzen aan een nieuw “Fonds voor een eerlijke energietransitie”, dat is bedoeld om de maatschappelijke, sociaaleconomische en milieugevolgen van de transitie in deze regio’s te verzachten.

De Europese Raad heeft in zijn conclusies van 18 oktober 2019 benadrukt vastbesloten te zijn ervoor te zorgen dat de EU het voortouw blijft nemen in een sociaal rechtvaardige en billijke groene transitie in het kader van de uitvoering van de Overeenkomst van Parijs. In zijn conclusies van 12 december 2019 heeft de Europese Raad zich ook geschaard achter de doelstelling van een klimaatneutrale Unie tegen 2050, conform de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs. Voorts onderschreef de Raad het beginsel dat aan de regio’s en sectoren die het meest getroffen zijn door de transitie steun op maat moet worden verleend via een mechanisme voor een rechtvaardige transitie, waaronder een Fonds voor een rechtvaardige transitie, in combinatie met een specifieke regeling voor een rechtvaardige transitie in het kader van InvestEU en een leenfaciliteit voor de overheidssector.

Effectbeoordeling

Het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds 5 werd vergezeld door een effectbeoordeling 6 , waarmee het uitvoeringssysteem voor deze fondsen is gevalideerd.

In de effectbeoordeling zijn ook de uitdagingen onderzocht die in het kader van het volgende meerjarig financieel kader en het cohesiebeleid moeten worden aangepakt. In de effectbeoordeling wordt bevestigd dat – in overeenstemming met de resultaten van de openbare raadpleging – een schone en rechtvaardige energietransitie moet worden ondersteund door een specifieke beleidsdoelstelling en een bijbehorend mechanisme voor thematische concentratie (zie de hoofdstukken 2.2 en 3.2).

Daarom is de doelstelling van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie gerechtvaardigd: het mechanisme streeft immers naar een rechtvaardige energietransitie door de economische en sociale kosten van de transitie naar een klimaatneutrale economie te temperen. Het mechanisme voor een rechtvaardige transitie zal in het kader van de derde pijler de zwaarst getroffen gebieden ondersteunen, de ontwikkelingsproblemen als gevolg van de transitie aanpakken en entiteiten uit de publieke sector voorzien van middelen om te investeren in projecten die de transitie naar klimaatneutraliteit vergemakkelijken.

In de effectbeoordeling wordt ook gewezen op de ongelijk verdeelde effecten van de energietransitie (zie hoofdstuk 3.3). In de beoordeling wordt met name de aandacht gevestigd op de uitdagingen waarmee de zwaarst getroffen regio’s worden geconfronteerd vanwege hun afhankelijkheid van de productie van vaste brandstoffen en het hoge aandeel van vaste brandstoffen in hun mix voor het opwekken van elektriciteit. Deze beoordeling biedt rechtvaardiging voor het voorstel om de derde pijler van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie te concentreren op de zwaarst getroffen gebieden en om tijdelijk nationale percentages toe te wijzen voor de subsidiecomponent, volgens de in het kader van het Fonds voor een rechtvaardige transitie voorgestelde methode.

De bovenstaande analysen en de effectbeoordeling ondersteunen de doelstellingen en de belangrijkste kenmerken van de derde pijler van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie.

Het bereik van de sectoren die naar verwachting zullen profiteren van investeringssteun, is zeer groot en omvat potentieel alle publieke investeringen die onder de bevoegdheden van publieke entiteiten vallen; het kan bijvoorbeeld gaan om energie- en vervoersinfrastructuur, stadsverwarmingsnetwerken, openbaar vervoer, energie-efficiëntiemaatregelen waaronder renovatie van gebouwen, investeringen ter ondersteuning van de transitie naar een circulaire economie, bodemverbetering en -sanering, alsmede bij- en omscholing en sociale infrastructuur. Welke activiteiten worden ondersteund zal per geval worden bepaald, aan de hand van de specifieke ontwikkelingsbehoeften die in het kader van elk territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie zijn vastgesteld.

Dit voorstel gaat vergezeld van een werkdocument van de diensten van de Commissie waarin de achtergrond en motivering voor het opzetten van de faciliteit worden toegelicht, alsmede de beoogde mechanismen om de resultaten te monitoren en te evalueren.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De totale begroting voor de subsidiecomponent van de faciliteit bedraagt 1,525 miljard EUR. Het is de bedoeling dit bedrag hoofdzakelijk te financieren met 1,275 miljard EUR aan bestemmingsontvangsten en deels met kredieten die in het kader van het meerjarige financiële kader (MFK) 20212027 voor 250 miljoen EUR zijn geprogrammeerd.

Van de verwachte bestemmingsontvangsten zou 1 miljard EUR afkomstig zijn uit de geraamde overschotten van de voorziening van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) na zijn opbouwfase, die in 2022 afloopt. In de EFSI-verordening is het voorzieningspercentage van de EU-garantie van 26 miljard EUR vastgesteld op 35 %, wat neerkomt op 9,1 miljard EUR die in het EFSI-garantiefonds moet worden gehouden. De opbouw van de voorziening is voor de periode 2015‑2020 voor vastleggingen en voor de periode 2016‑2022 voor betalingen geprogrammeerd. Het einde van de investeringsperiode waarin de EFSI-verordening voorziet, is 31 december 2020 voor de goedkeuringen en 31 december 2022 voor de ondertekening van contracten door de EIB en het Europees Investeringsfonds (EIF) met begunstigden of financiële intermediairs. Het voorzieningspercentage van 35 % is vastgesteld op basis van een evaluatie door de Commissie in september 2016, waarin de potentiële verliezen op 33,4 % werden geraamd. De huidige raming van de potentiële verliezen op basis van de door de EIB en het EIF verstrekte gegevens van 31 december 2019 ligt daaronder. Het lagere percentage van de voorziening heeft voornamelijk te maken met de volgende omstandigheden:

·het totale bedrag van de beroepen op de garantie – dat in de eerste vier jaar 180,2 miljoen EUR bedroeg – ligt lager dan de conservatieve ramingen voor de potentiële verliezen;

·de daadwerkelijke financieringskosten die tot nu toe door de EU‑garantie zijn gedekt, zijn lager dan verwacht vanwege de gunstige rente;

·de valutarisico’s zijn lager dan verwacht, grotendeels als gevolg van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de EU.

In dit verband valt te verwachten dat van de voorziening 1,17 miljard EUR niet door de EU‑garantie zal worden verbruikt en dat derhalve 1 miljard EUR zou kunnen worden toegewezen aan de voorgestelde faciliteit. Het is de bedoeling deze inkomsten vanaf 2023 toe te kennen zodra de totale EFSI-portefeuille is ondertekend door de EIB en het EIF en de potentiële verliezen nauwkeuriger kunnen worden geraamd. In de tussentijd moet de opbouw van de voorziening voor de EFSI-garantie doorgaan zoals oorspronkelijk gepland, aangezien het lage percentage aan verliezen in de eerste vier jaar geen garantie biedt voor de toekomstige ontwikkeling van de EFSI-portefeuille.

De resterende 525 miljoen EUR zal deels worden gefinancierd uit middelen uit de begroting van de Unie, voor een bedrag van 250 miljoen EUR in lopende prijzen. Het voorstel zal als input dienen voor de onderhandelingen over het volgende MFK en naar verwachting worden geïntegreerd in het kader van een algemeen akkoord over het volgende MFK.

Ten slotte wordt het voorstel gefinancierd met 275 miljoen EUR aan bestemmingsontvangsten uit de terugbetalingen uit financieringsinstrumenten die zijn vastgesteld door de in bijlage I bij deze verordening vermelde programma’s. Er is voorgesteld ook 1 miljard EUR van de voorziening van het programma InvestEU te financieren met terugvloeiende middelen uit dezelfde financieringsinstrumenten. De huidige raming van de terugbetalingen van deze financieringsinstrumenten in de periode 2021‑2032 bedraagt 2,1 miljard EUR, van 5,9 miljard EUR aan activa die zijn voorzien tegen 31 december 2020, hetgeen toereikend is om de behoeften van InvestEU en de leenfaciliteit voor de overheidssector te dekken.

Overeenkomstig artikel 21, lid 6, en artikel 22 van het Financieel Reglement wordt in de begrotingslijnen waarin de bestemmingsontvangsten van de leenfaciliteit voor de overheidssector en van InvestEU worden opgenomen, het geraamde bedrag van de inkomsten voor het jaar dat wordt toegewezen aan de leenfaciliteit voor de overheidssector en aan InvestEU, respectievelijk vermeld in de algemene opmerkingen in de door de Commissie voorgestelde jaarlijkse ontwerpbegroting.

Van de financiële middelen voor de subsidiecomponent wordt maximaal 25 miljoen EUR uit bestemmingsontvangsten toegewezen aan adviesdiensten ter ondersteuning van de voorbereiding en uitvoering van subsidiabele projecten.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Artikelsgewijze toelichting

Het rechtskader bestaat uit een specifiek voorstel voor een verordening betreffende de leenfaciliteit voor de overheidssector en is toegespitst op de volgende elementen:

·vaststelling van het onderwerp en het toepassingsgebied van de faciliteit;

·vaststelling van de doelstellingen van de faciliteit;

·nadere bepaling van de begrotingsmiddelen en de opeenvolgende toegang tot de tijdelijk op nationaal niveau toegewezen aandelen;

·vaststelling van de uitvoeringsmethode onder direct beheer;

·vaststelling van de voorwaarden voor subsidiabiliteit;

·nadere bepaling van de voorwaarde voor het beëindigen van de subsidieovereenkomsten;

·bepaling van de vorm van de steun en van de toepasselijke subsidiepercentages.

2020/0100 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de leenfaciliteit voor de overheidssector in het kader van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 175, derde alinea, en artikel 322, eerste alinea,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 7 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio's 8 ,

Gezien het advies van de Europese Rekenkamer,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)De Commissie heeft op 11 december 2019 een mededeling over de Europese Green Deal aangenomen 9 met een routekaart voor een nieuw groeibeleid voor Europa en met ambitieuze doelstellingen om de klimaatverandering tegen te gaan en de bescherming van het milieu te waarborgen. Overeenkomstig de doelstelling om uiterlijk 2050 op een doeltreffende en rechtvaardige wijze een klimaatneutrale Unie tot stand te brengen is in de Europese Green Deal een mechanisme voor een rechtvaardige transitie aangekondigd om middelen ter beschikking te stellen om de klimaatuitdaging aan te gaan zonder dat iemand achterblijft. De meest kwetsbare regio’s en mensen zijn het meest blootgesteld aan de schadelijke effecten van de klimaatverandering en de aantasting van het milieu. Tegelijkertijd zijn aanzienlijke structurele veranderingen nodig om de transitie in goede banen te leiden.

(2)De Commissie heeft op 14 januari 2020 een mededeling betreffende het investeringsplan voor de Europese Green Deal 10 aangenomen, waarbij het mechanisme voor een rechtvaardige transitie is vastgesteld, dat vooral gericht is op de regio’s en sectoren die het zwaarst door de transitie worden getroffen vanwege hun afhankelijkheid van fossiele brandstoffen – zoals steenkool, turf en olieschalie – of broeikasgasintensieve industriële processen, maar over minder capaciteit beschikken om de noodzakelijke investeringen te financieren. Het mechanisme voor een rechtvaardige transitie bestaat uit drie pijlers: het onder gedeeld beheer uitgevoerde Fonds voor een rechtvaardige transitie, een specifieke regeling voor een rechtvaardige transitie in het kader van InvestEU en een leenfaciliteit voor de overheidssector om extra investeringen voor de betrokken regio’s te mobiliseren.

(3)Het voorstel tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie is op 14 januari 2020 door de Commissie goedgekeurd 11 . Met het oog op een betere programmering en uitvoering van het Fonds moeten territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie worden goedgekeurd, waarin de belangrijkste stappen en het tijdschema van het transitieproces worden beschreven en de gebieden worden vastgesteld die het zwaarst door de transitie naar een klimaatneutrale economie worden getroffen en over minder capaciteit beschikken om de uitdagingen van de transitie aan te gaan.

(4)Er moet in een leenfaciliteit voor de overheidssector (de “Faciliteit”) worden voorzien. De Faciliteit vormt de derde pijler van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie en verleent steun aan entiteiten uit de overheidssector bij hun investeringen. Deze investeringen moeten aan de ontwikkelingsbehoeften voldoen die het gevolg zijn van de uitdagingen van de transitie die in de door de Commissie goedgekeurde territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie worden beschreven. De ondersteunde activiteiten moeten consistent zijn met en een aanvulling vormen op de activiteiten die in het kader van de twee andere pijlers van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie worden ondersteund.

(5)Om de economische diversificatie te bevorderen van gebieden die met de gevolgen van de transitie worden geconfronteerd, moet de faciliteit een grote verscheidenheid van investeringen bestrijken, op voorwaarde dat ze aan de ontwikkelingsbehoeften helpen voldoen bij de transitie naar een klimaatneutrale economie, zoals beschreven in de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie. De ondersteunde investeringen kunnen verband houden met energie- en vervoersinfrastructuur, stadsverwarmingsnetten, groene mobiliteit, slim afvalbeheer, schone energie en maatregelen voor energie-efficiëntie – onder meer renovaties en verbouwingen van gebouwen –, steun voor de transitie naar een circulaire economie, bodemherstel en -sanering, alsmede bij- en omscholing, opleiding en sociale infrastructuur, met inbegrip van sociale huisvesting. Bij de ontwikkeling van infrastructuur kan het ook gaan om oplossingen om de infrastructuur beter bestand te maken tegen rampen. De voorkeur moet worden gegeven aan een alomvattende benadering van investeringen, met name voor gebieden met belangrijke transitiebehoeften. Ook investeringen in andere sectoren kunnen worden ondersteund als ze consistent zijn met de goedgekeurde territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie. Door investeringen te ondersteunen die niet voldoende inkomsten genereren, beoogt de Faciliteit entiteiten uit de overheidssector te voorzien van de noodzakelijke extra middelen om de sociale, economische en milieu-uitdagingen als gevolg van de aanpassing aan de klimaattransitie aan te gaan. Om te helpen vaststellen welke in het kader van de faciliteit in aanmerking komende investeringen een aanzienlijk positief milieueffect sorteren, kan de EU-taxonomie inzake ecologisch duurzame economische activiteiten worden gebruikt.

(6)De door het Europees Parlement en de Raad op basis van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde horizontale financiële regels zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn in het Financieel Reglement vastgelegd en bepalen met name de procedure voor de vaststelling en uitvoering van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering; bovendien voorzien ze in controles van de verantwoordelijkheid van de financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels hebben ook betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie bij algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële voorwaarde is voor goed financieel beheer en doeltreffende EU-financiering.

(7)De Faciliteit moet steun verlenen in de vorm van door de Unie verstrekte subsidies in combinatie met door een financiële partner verstrekte leningen. De door de Commissie in direct beheer uitgevoerde financiële middelen van de subsidiecomponent moeten de vorm van niet aan de kosten gekoppelde financiering aannemen overeenkomstig artikel 125 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (het “Financieel Reglement”) 12 . Die vorm van financiering moet projectontwikkelaars ertoe helpen aanzetten op een efficiënte wijze in de verwezenlijking van de doelstellingen van de Faciliteit te participeren en bij te dragen in verhouding tot de grootte van de lening. De Europese Investeringsbank (“de EIB”) moet voor de leningcomponent zorgen. De Faciliteit kan ook worden verruimd tot andere financiële partners die voor de leningcomponent zorgen, wanneer extra middelen voor de subsidiecomponent beschikbaar worden of het voor de correcte uitvoering vereist is.

(8)[250 000 000] EUR van de subsidiecomponent van de Faciliteit wordt naar verwachting uit de begroting van de Unie gefinancierd overeenkomstig het [nieuwe MFK-voorstel] en moet het voornaamste referentiebedrag vormen – in de zin van punt 17 van het Interinstitutioneel Akkoord van 2 december 2013 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer 13 – voor het Europees Parlement en de Raad tijdens de jaarlijkse begrotingsprocedure.

(9)275 000 000 EUR van de subsidiecomponent van de Faciliteit moet worden gefinancierd door terugbetalingen uit de financiële instrumenten die zijn vastgesteld bij de in bijlage I bij deze verordening vermelde programma’s. Deze ontvangsten zijn afkomstig van afgesloten programma’s die los staan van de Faciliteit, en moeten worden beschouwd als externe bestemmingsontvangsten in afwijking van artikel 21, lid 3, onder f), van het Financieel Reglement op grond van artikel 322, lid 1, VWEU.

(10)1 000 000 000 EUR van de subsidiecomponent van de Faciliteit moet worden gefinancierd uit het verwachte overschot van de voorziening voor de EUgarantie, die is opgericht bij Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad, waarbij ook het Europees Fonds voor strategische investeringen (de “EFSI-verordening”) is opgericht 14 . Daarom moet worden afgeweken van artikel 213, lid 4, onder a), van het Financieel Reglement – op grond waarvan alle overschotten van voorzieningen voor een begrotingsgarantie moeten worden teruggestort in de begroting – om dat overschot aan de Faciliteit toe te wijzen. Die bestemmingsontvangsten moeten worden beschouwd als externe bestemmingsontvangsten in afwijking van artikel 21, lid 3, onder f), van het Financieel Reglement op grond van artikel 322, lid 1, VWEU.

(11)Overeenkomstig artikel 12, lid 4, onder c), van het Financieel Reglement moeten de kredieten die overeenkomen met externe bestemmingsontvangsten, automatisch naar het vervolgprogramma of de vervolgactie worden overgedragen. Die bepaling maakt het mogelijk de meerjarenplanning van bestemmingsontvangsten af te stemmen op het uitvoeringstraject van de door de Faciliteit gefinancierde projecten.

(12)Er moet ook in middelen voor adviesverlening worden voorzien om de voorbereiding, de ontwikkeling en de uitvoering van projecten te bevorderen.

(13)Om ervoor te zorgen dat alle lidstaten van de subsidiecomponent kunnen profiteren, moet voor een mechanisme worden gezorgd om de in een eerste fase in acht te nemen geoormerkte nationale percentages vast te stellen op basis van de in de verordening tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie voorgestelde verdeelsleutel. Om die doelstelling te verzoenen met de noodzaak het economisch effect van de Faciliteit en de uitvoering ervan te optimaliseren, mogen deze nationale toewijzingen echter niet na 31 december 2024 worden geoormerkt. Daarna moeten de resterende beschikbare middelen voor de subsidiecomponent worden verleend zonder een vooraf toegewezen nationaal percentage en op concurrerende basis op het niveau van de Unie, terwijl tegelijkertijd de voorspelbaarheid voor investeringen wordt gewaarborgd en een op behoeften gebaseerde en naar regionale convergentie strevende aanpak wordt gevolgd.

(14)De specifieke subsidiabiliteits- en gunningscriteria moeten in het werkprogramma en de oproep tot het indienen van voorstellen worden vastgesteld. Bij die subsidiabiliteits- en gunningscriteria moet rekening worden gehouden met de relevantie van het project in het licht van de in de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie beschreven ontwikkelingsbehoeften, met de algemene doelstelling de regionale en territoriale convergentie te bevorderen en met het belang van de subsidiecomponent voor de levensvatbaarheid van het project. De bij deze verordening vastgestelde steun van de Unie mag dus alleen worden verleend aan lidstaten met ten minste één goedgekeurd territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie. Ook bij het werkprogramma en de oproepen tot het indienen van voorstellen zal met de door de lidstaten ingediende territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie rekening worden gehouden om ervoor te zorgen dat de samenhang en de consistentie tussen de verschillende pijlers van het mechanisme worden gewaarborgd.

(15)In het kader van deze Faciliteit mag alleen steun worden verleend aan projecten die onvoldoende eigen inkomsten genereren om financieel levensvatbaar te zijn en uitsluitend gefinancierd te worden met leningen tegen marktvoorwaarden. Eigen inkomsten zijn inkomsten – met uitzondering van overdrachten uit de begroting – die rechtstreeks door de activiteiten van het project worden gegenereerd, zoals verkopen, vergoedingen of tolgelden, en als incrementele besparingen als gevolg van de opwaardering van bestaande activa.

(16)Aangezien de subsidiecomponent de uiteenlopende ontwikkelingsbehoeften van de regio’s in de lidstaten moet weerspiegelen, moet deze steun gemoduleerd worden. Aangezien entiteiten uit de overheidssector in minder ontwikkelde regio’s in de zin van artikel 102, lid 2, van Verordening [nieuwe GB-verordening], in het algemeen een lagere capaciteit voor overheidsinvesteringen hebben, moeten de subsidiepercentages die op leningen aan dergelijke entiteiten van toepassing zijn, verhoudingsgewijs hoger zijn.

(17)Voor een doeltreffende uitvoering van de Faciliteit kan het noodzakelijk zijn advies te verlenen bij de voorbereiding, de ontwikkeling en de uitvoering van projecten. Dit advies moet via de InvestEU-advieshub worden verleend.

(18)Om de uitvoering te bespoedigen en ervoor te zorgen dat de middelen tijdig worden gebruikt, moet deze verordening specifieke waarborgen vaststellen die in de subsidieovereenkomsten moeten worden opgenomen. In het licht van die doelstelling moet de Commissie – overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel – de steun van de Unie kunnen verminderen of beëindigen bij een ernstig gebrek aan vooruitgang bij de uitvoering van het project. Het Financieel Reglement stelt regels vast voor de uitvoering van de begroting van de Unie. Met het oog op samenhang bij de uitvoering van de financieringsprogramma’s van de Unie moet het Financieel Reglement van toepassing zijn op de subsidiecomponent en de in het kader van deze Faciliteit verstrekte middelen voor het verlenen van advies.

(19)Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad en de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95, (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU) 2017/1939 van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd door evenredige maatregelen, daaronder begrepen voorkoming, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden en fraude, terugvordering van verloren gegane, onverschuldigd betaalde of onjuist bestede financiële middelen alsmede, in voorkomend geval, oplegging van administratieve sancties. In het bijzonder kan het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 administratieve onderzoeken, daaronder begrepen controles en verificaties ter plaatse, uitvoeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad. Overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 kan het Europees Openbaar Ministerie (EMO) overgaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad in de zin van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad. Personen of entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement ten volle meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, het EOM ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan de nauwere samenwerking overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939, en de Europese Rekenkamer, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van middelen van de Unie, gelijkwaardige rechten verlenen.

(20)Om bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening aan te vullen of te wijzigen moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot het delegeren van bepaalde uitvoeringstaken aan uitvoerende agentschappen en met betrekking tot de wijziging van de elementen in bijlage II bij deze verordening wat betreft de belangrijkste prestatie-indicatoren. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen kan overgaan, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(21)Om een passend financieel kader voor de subsidiecomponent van deze Faciliteit tot en met 31 december 2024 vast te stellen, moeten uitvoeringsbevoegdheden aan de Commissie worden verleend om de beschikbare nationale toewijzingen – uitgedrukt als percentages van de totale financiële middelen van de Faciliteit – voor elke lidstaat vast te stellen overeenkomstig de in bijlage I bij Verordening [de JTFverordening] beschreven methode. De uitvoeringsbevoegdheden moeten zonder comitéprocedures worden verleend, aangezien de percentages rechtstreeks voortvloeien uit de toepassing van een vooraf vastgestelde berekeningsmethode.

(22)De doelstelling van deze verordening – namelijk het aantrekken van overheidsinvesteringen in gebieden waar de gevolgen van de transitie naar klimaatneutraliteit het meest voelbaar zijn, door aan de betreffende ontwikkelingsbehoeften te voldoen – kan niet voldoende door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt. De belangrijkste redenen daarvoor zijn de moeilijkheden voor publieke entiteiten om – zonder subsidiesteun van de EU – investeringen te ondersteunen die onvoldoende eigen inkomsten genereren en ten goede komen aan de gebieden die het meest onder de klimaatverandering te lijden hebben, evenals de behoefte aan een coherent uitvoeringskader onder direct beheer. Aangezien die doelstellingen beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied

Deze verordening stelt de leenfaciliteit voor de overheidssector (de “Faciliteit”) vast ter ondersteuning van entiteiten uit de overheidssector door middel van een combinatie van subsidies uit de begroting van de Unie en door de financiële partners verstrekte leningen, evenals de doelstellingen van de Faciliteit. De verordening stelt regels vast voor de subsidiecomponent van de in het kader van deze Faciliteit verleende steun van de Unie, waarbij met name de begroting ervan voor de periode 2021‑2027, de vormen van de door de Unie verleende steun en de bepalingen inzake subsidiabiliteit aan bod komen.

De Faciliteit verleent steun aan gebieden in de Unie die met ernstige sociale, economische en milieu-uitdagingen worden geconfronteerd als gevolg van de transitie naar een klimaatneutrale economie in de Unie tegen 2050.

Artikel 2
Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.“administratieve overeenkomst”: het rechtsinstrument tot vaststelling van het kader voor samenwerking tussen de Commissie en een financiële partner waarin de respectieve taken en verantwoordelijkheden ter uitvoering van de Faciliteit overeenkomstig de bepalingen van deze verordening worden vastgesteld;

2.“begunstigde”: een juridische entiteit uit de overheidssector die in een lidstaat is gevestigd als publiekrechtelijke instelling of als privaatrechtelijke instelling met een openbare dienstverleningstaak en waarmee een subsidieovereenkomst in het kader van de Faciliteit is ondertekend;

3.“financiële partners”: de EIB, andere internationale financiële instellingen, nationale stimuleringsbanken en financiële instellingen waarmee de Commissie een administratieve overeenkomst ondertekent om binnen de Faciliteit samen te werken;

4.“project”: elke actie die door de Commissie als subsidiabel en financieel en technisch onafhankelijk is aangemerkt, een vooraf vastgesteld doel nastreeft en waarvoor een termijn is vastgesteld waarin zij moet worden uitgevoerd en voltooid;

5“territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie”: een plan dat overeenkomstig artikel 7 van Verordening [JTF-verordening] is opgesteld en door de Commissie is goedgekeurd;

6.“lening”: een lening die door financiële partners aan een begunstigde wordt verstrekt om een aantal vooraf identificeerbare projecten in het kader van de Faciliteit te financieren.

Artikel 3
Doelstellingen

1.De algemene doelstelling van de Faciliteit bestaat erin ernstige sociaal-economische uitdagingen als gevolg van de transitie naar een klimaatneutrale economie aan te gaan ten behoeve van de gebieden in de Unie die in de door de lidstaten overeenkomstig artikel 7 van Verordening [JTF-verordening] opgestelde territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie zijn aangewezen.

2.De specifieke doelstelling van de Faciliteit bestaat erin investeringen in de overheidssector die aan de ontwikkelingsbehoeften van de in de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie aangewezen regio’s voldoen, aan te zwengelen door de financiering te vergemakkelijken van projecten die onvoldoende eigen inkomsten genereren en niet zonder subsidiesteun uit de begroting van de Unie gefinancierd zouden worden.

3.Bij het streven naar de verwezenlijking van de in lid 2 bedoelde specifieke doelstelling beoogt deze verordening – waar nodig – ook te voorzien in advies bij de voorbereiding, de ontwikkeling en de uitvoering van subsidiabele projecten. Dat advies wordt verleend overeenkomstig de regels en uitvoeringsmethoden voor de bij artikel [20] van Verordening [de InvestEU-verordening] opgerichte InvestEU-advieshub.

Artikel 4
Begroting

1.Onverminderd extra middelen die in de begroting van de Unie voor de periode 20212027 worden toegewezen, wordt de subsidiecomponent van de in het kader van deze Faciliteit verleende steun gefinancierd uit:

a)middelen uit de begroting van de Unie ten bedrage van 250 000 000 EUR in lopende prijzen, en

b)de in lid 2 bedoelde bestemmingsontvangsten tot een maximumbedrag van 1 275 000 000 EUR in lopende prijzen.

2.De in lid 1, onder b), bedoelde middelen zijn afkomstig van terugbetalingen uit de bij de in bijlage I bij deze verordening vermelde programma’s vastgestelde financiële instrumenten tot een maximumbedrag van 275 000 000 EUR, en van het overschot van de voorziening voor de bij de EFSI-Verordening opgerichte EUgarantie tot een maximumbedrag van 1 000 000 000 EUR.

3.De in lid 1 bedoelde middelen kunnen worden aangevuld met financiële bijdragen van de lidstaten, derde landen en niet-Unie-organen. Deze middelen vormen externe bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.

4.In afwijking van artikel 21, lid 3, onder f), van het Financieel Reglement vormen middelen die afkomstig zijn van de in lid 1, onder b), bedoelde terugbetalingen externe bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement. In afwijking van artikel 213, lid 4, onder a), van het Financieel Reglement vormen middelen die afkomstig zijn van het in lid 1, onder b), bedoelde overschot van de EFSI-voorziening, externe bestemmingsontvangsten in de zin van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.

5.Een bedrag van maximaal 2 % van de in lid 1 bedoelde middelen kan worden gebruikt voor technische en administratieve bijstand bij de uitvoering van de Faciliteit, zoals voorbereidende activiteiten en activiteiten op het gebied van monitoring, controle, audit en evaluatie – met inbegrip van institutionele informatie- en technologiesystemen –, evenals voor administratieve uitgaven en vergoedingen van de financiële partners.

6.Maximaal 25 000 000 EUR van de in lid 1 bedoelde middelen, is bestemd voor in artikel 3, lid 3, bedoelde activiteiten.

7.Budgettaire vastleggingen voor maatregelen waarvan de uitvoering zich over meer dan één begrotingsjaar uitstrekt, mogen gespreid over verscheidene jaren in jaarlijkse tranches worden uitgesplitst.

HOOFDSTUK II
STEUN VAN DE UNIE

Artikel 5
Vormen van door de Unie verleende steun en uitvoeringsmethoden

1.De steun van de Unie in het kader van de Faciliteit wordt verleend in de vorm van subsidies overeenkomstig titel VIII van het Financieel Reglement.

2.De steun van de Unie in het kader van de Faciliteit wordt in direct beheer uitgevoerd overeenkomstig het Financieel Reglement.

3.De Commissie kan – overeenkomstig artikel 69 van het Financieel Reglement – bevoegdheden om taken met betrekking tot de in het kader van de Faciliteit verleende steun van de Unie uit te voeren aan uitvoerende agentschappen delegeren met het oog op optimaal beheer en optimale efficiëntie van de Faciliteit.

Artikel 6
Beschikbaarheid van middelen

1.De in artikel 4, lid 1, bedoelde middelen worden – na aftrek van een voorziening voor de in artikel 4, lid 5, bedoelde technische en administratieve uitgaven – gebruikt voor de financiering van projecten overeenkomstig de leden 2 en 3.

2.Voor subsidies die worden toegekend op grond van uiterlijk op 31 december 2024 gelanceerde oproepen tot het indienen van voorstellen, mag de steun van de Unie voor subsidiabele projecten in een lidstaat niet meer bedragen dan de nationale percentages die zijn vastgesteld in het besluit dat de Commissie overeenkomstig lid 4 moet vaststellen.

3.Voor subsidies die worden toegekend op grond van met ingang van 1 januari 2025 gelanceerde oproepen tot het indienen van voorstellen, wordt de steun van de Unie voor subsidiabele projecten verleend zonder een vooraf toegewezen nationaal percentage en op concurrerende basis op het niveau van de Unie, totdat de resterende middelen zijn opgebruikt. Bij de toekenning van dergelijke subsidies wordt rekening gehouden met de noodzaak de voorspelbaarheid van de investeringen en de bevordering van regionale convergentie te waarborgen.

4.De Commissie stelt door middel van een uitvoeringshandeling een besluit vast waarin de respectieve aandelen voor elke lidstaat met behulp van de in bijlage I bij Verordening [JTF-verordening] vastgestelde methode worden vastgesteld in de vorm van percentages van de totale beschikbare middelen.

Artikel 7
Administratieve overeenkomsten met financiële partners

Er wordt een administratieve overeenkomst tussen de Commissie en de financiële partner ondertekend voordat de Faciliteit met die financiële partner wordt uitgevoerd. In de overeenkomst worden de respectieve rechten en plichten van elke partij bij de overeenkomst vastgesteld, onder meer op het gebied van audit en communicatie.

HOOFDSTUK III
SUBSIDIABILITEIT

Artikel 8
In aanmerking komende projecten

Alleen projecten die tot de in artikel 3 bedoelde doelstellingen bijdragen en aan alle onderstaande voorwaarden voldoen, komen in aanmerking voor steun van de Unie in het kader van de Faciliteit:

a)de projecten sorteren een meetbaar effect bij het aangaan van ernstige sociale, economische of milieu-uitdagingen als gevolg van het transitieproces naar een klimaatneutrale economie en komen ten goede aan in een territoriaal plan voor een rechtvaardige transitie aangewezen gebieden, zelfs als ze niet in die gebieden gelegen zijn;

b)de projecten ontvangen geen steun in het kader van andere programma’s van de Unie;

c)de projecten ontvangen een lening van de financiële partner in het kader van de Faciliteit; en

d)de projecten genereren onvoldoende eigen inkomsten om zonder steun van de Unie te worden gefinancierd.

Artikel 9
In aanmerking komende personen en entiteiten

Onverminderd de criteria van artikel 197 van het Financieel Reglement komen alleen juridische entiteiten uit de overheidssector die in een lidstaat zijn gevestigd als publiekrechtelijke instelling of als privaatrechtelijke instelling met een openbare dienstverleningstaak, in aanmerking om zich als potentiële begunstigde in het kader van deze verordening aan te melden.

HOOFDSTUK IV
SUBSIDIES

Artikel 10
Subsidies

1.Subsidies nemen de vorm aan van niet aan de kosten gekoppelde financiering overeenkomstig artikel 125, lid 1, onder a), van het Financieel Reglement.

2.De subsidie bedraagt niet meer dan 15 % van de door de financiële partner in het kader van deze Faciliteit verstrekte lening. Voor projecten in gebieden in regio’s van NUTS-niveau 2 met een bbp per hoofd van de bevolking van niet meer dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU27 als bedoeld in artikel [102, lid 2] van Verordening [nieuwe GB-verordening], bedraagt de subsidie niet meer dan 20 % van de door de financiële partner verstrekte lening.

3.Betalingen van een toegekende subsidie kunnen worden gesplitst in een aantal tranches die gekoppeld zijn aan de in de subsidieovereenkomst vastgestelde voortgang bij de uitvoering.

Artikel 11
Verlaging of beëindiging van subsidies

1.Naast de in artikel 131, lid 4, van het Financieel Reglement genoemde redenen en na raadpleging van de financiële partner, kan de subsidie worden verlaagd of de subsidieovereenkomst worden beëindigd, als uiterlijk twee jaar na de datum van ondertekening van de subsidieovereenkomst het economisch meest significante contract voor leveringen, werken of diensten niet is ondertekend, wanneer de subsidieovereenkomst in de sluiting van een dergelijk contract voorziet.

2.Wanneer de steun van de Unie met leningen wordt gecombineerd en wanneer niet in contracten voor leveringen, werken of diensten is voorzien, is lid 1 niet van toepassing.

In dergelijke gevallen en na raadpleging van de financiële partner kan de subsidie worden verlaagd of de subsidieovereenkomst worden beëindigd en kunnen eventueel betaalde gerelateerde bedragen worden teruggevorderd overeenkomstig de in de subsidieovereenkomst vastgestelde voorwaarden.

HOOFDSTUK V
ADVIESDIENSTEN

Artikel 12
Adviesdiensten

1.Advies in het kader van deze verordening wordt in indirect beheer verleend overeenkomstig de regels en uitvoeringsmethoden voor de bij artikel [20] van Verordening [de InvestEU-verordening] opgerichte InvestEU-advieshub.

2.Activiteiten die nodig zijn om de voorbereiding, de ontwikkeling en de uitvoering van projecten te ondersteunen, komen in aanmerking voor advies.

HOOFDSTUK VI
PROGRAMMERING, TOEZICHT, EVALUATIE EN CONTROLE

Artikel 13
Werkprogramma’s

De Faciliteit wordt uitgevoerd door middel van werkprogramma’s die overeenkomstig artikel 110 van het Financieel Reglement worden opgesteld. In de werkprogramma’s worden de nationale percentages aan middelen – met inbegrip van eventuele extra middelen – voor elke lidstaat vastgesteld overeenkomstig artikel 4, lid 1, en artikel 6, lid 2, van deze verordening.

Artikel 14
Toezicht en verslagen

1.In bijlage II worden essentiële prestatie-indicatoren vastgesteld voor het toezicht op de uitvoering en de voortgang van de Faciliteit bij de verwezenlijking van de in artikel 3 vermelde doelstellingen.

2.Het systeem voor de rapportage over prestaties waarborgt dat gegevens met betrekking tot de in lid 1 bedoelde indicatoren efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld. De begunstigden verstrekken de Commissie de gegevens met betrekking tot die indicatoren in samenwerking met de financiële partners.

3.De Commissie is krachtens artikel 17 bevoegd gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage II te wijzigen door de in lid 1 bedoelde indicatoren te veranderen.

Artikel 15
Evaluatie

1.De evaluaties van de uitvoering van de Faciliteit en van het vermogen van de Faciliteit om de in artikel 3 vermelde doelstellingen te verwezenlijken, worden tijdig uitgevoerd zodat ze bij de besluitvorming kunnen worden gebruikt.

2.De tussentijdse evaluatie van de Faciliteit wordt uiterlijk op 30 juni 2025 uitgevoerd, wanneer naar verwachting voldoende informatie over de uitvoering van de Faciliteit beschikbaar zal zijn. Bij de evaluatie wordt met name nagegaan hoe de in het kader van de Faciliteit verleende steun van de Unie ertoe heeft bijgedragen dat wordt voldaan aan de behoeften van gebieden die de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie uitvoeren.

3.Aan het einde van de uitvoeringsperiode en uiterlijk op 31 december 2031 wordt een eindevaluatieverslag over de resultaten en het langetermijneffect van de Faciliteit opgesteld.

Artikel 16
Audits

1.Audits van het gebruik van de in het kader van de Faciliteit verleende steun van de Unie door personen of entiteiten – met inbegrip van andere personen of entiteiten dan die welke door de instellingen of organen van de Unie zijn gemachtigd – vormen de basis van de algemene zekerheid in de zin van artikel 127 van het Financieel Reglement.

2.De financiële partners verstrekken de Commissie en de aangewezen controleurs alle beschikbare documenten die deze beide instanties nodig hebben om hun taken uit te voeren.

Artikel 17
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.De in artikel 14 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend tot en met 31 december 2028.

3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 14 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

HOOFDSTUK VII
OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 18
Informatie, communicatie en publiciteit

1.De begunstigden en de financiële partners zorgen voor de zichtbaarheid van de in het kader van de Faciliteit verleende steun van de Unie – met name wanneer zij de projecten en de projectresultaten promoten – door gerichte informatie te verstrekken aan tal van doelgroepen, waaronder de media en het grote publiek.

2.De Commissie zorgt voor informatie en communicatie met betrekking tot de Faciliteit, de gefinancierde projecten en de projectresultaten. De aan de Faciliteit toegewezen financiële middelen dragen tevens bij aan de institutionele communicatie over de politieke prioriteiten van de Unie, voor zover zij verband houden met de in artikel 3 vermelde doelstellingen.

Artikel 19
Overgangsbepalingen
 

Zo nodig kunnen kredieten in de begroting na 2027 worden opgenomen om de betaling van tranches van de overeenkomstig artikel 6, lid 2, verleende subsidiesteun van de Unie te dekken om het beheer van niet op 31 december 2027 voltooide acties mogelijk te maken.

Artikel 20
Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de […] [twintigste] dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief 

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de leenfaciliteit voor de overheidssector in het kader van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie

1.2.Betrokken beleidsterrein(en) (programmacluster)

Milieu en klimaatactie in afwachting van de goedkeuring van de voorstellen van het MFK

1.3.Het voorstel/initiatief betreft: 

X een nieuwe actie 

 een nieuwe actie na een proefproject/voorbereidende actie 15  

 de verlenging van een bestaande actie 

 de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie 

1.4.Motivering van het voorstel/initiatief 

1.4.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

Tweede helft van 2020 – Vaststelling van de verordening

Vanaf 2020 – Opstelling van territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie in de lidstaten

Eerste helft van 2021 – Ondertekening van de administratieve overeenkomst met de Europese Investeringsbank

Eerste helft van 2021 – Vaststelling van het meerjarig werkprogramma als uitvoeringshandeling

Tweede helft van 2021 – Lancering van de eerste oproepen tot het indienen van projecten

1.4.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.

Het optreden van de EU voor de leenfaciliteit voor de overheidssector (de “Faciliteit”) is gerechtvaardigd op grond van de doelstellingen die zijn vastgesteld in artikel 174 van het VWEU, waarin is bepaald dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de regio’s die een industriële overgang doormaken en de regio’s die kampen met ernstige en permanente belemmeringen.

De transitie naar een klimaatneutrale economie is een uitdaging voor alle lidstaten. De transitie zal bijzonder lastig zijn voor lidstaten die sterk afhankelijk zijn van fossiele brandstoffen of koolstofintensieve industrieën die geleidelijk zullen verdwijnen of zwaar zullen worden getroffen door de transitie, en die niet over de nodige financiële middelen beschikken om zich aan te passen met het oog op klimaatneutraliteit. De Faciliteit helpt de transitieproblemen in de meest getroffen gebieden op te lossen door investeringen in de publieke sector te ondersteunen met behulp van preferentiële financieringsvoorwaarden.

1.4.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

N.v.t.

1.4.4.Verenigbaarheid en eventuele synergie met andere passende instrumenten

De Faciliteit zal worden uitgevoerd in synergie en complementariteit met de andere pijlers van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie, zoals het Fonds voor een rechtvaardige transitie (de 1e pijler) en de regeling voor een rechtvaardige transitie in het kader van het programma InvestEU (de 2e pijler).

De steun uit het Fonds voor een rechtvaardige transitie is beperkt tot investeringen die tot doel hebben de sociale en economische kosten van de klimaattransitie voor de aangewezen gebieden op te vangen. Het Fonds streeft er vooral naar deze gebieden economisch te diversifiëren en de getroffen werknemers om te scholen, bij hun zoektocht naar werk te begeleiden en op de arbeidsmarkt te integreren met behulp van voornamelijk subsidies. De tweede en de derde pijler van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie zullen een vanuit sectoraal en geografisch oogpunt breder scala aan investeringen kunnen ondersteunen om de maatregelen en de doelstellingen van het Fonds voor een rechtvaardige transitie te versterken. Het zal daarom mogelijk zijn aan een ruimer aantal ontwikkelingsbehoeften te voldoen.

De steun in het kader van de Faciliteit zal ook complementair zijn met de financiële producten die worden aangeboden door de specifieke regeling voor een rechtvaardige transitie in het kader van InvestEU. Terwijl die regeling economisch levensvatbare investeringen ondersteunt, zal de Faciliteit eerder gericht zijn op investeringen met onvoldoende inkomsten om zonder de subsidiecomponent te worden gefinancierd.

1.5.Duur en financiële gevolgen 

 beperkte geldigheidsduur

   van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

X    Financiële gevolgen vanaf 2021 tot en met 2027 voor vastleggingskredieten en vanaf 2021 tot en na 2027 voor betalingskredieten.

 onbeperkte geldigheidsduur

Uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,

gevolgd door een volledige uitvoering.

1.6.Beheersvorm(en) 16   

X Direct beheer door de Commissie

X door haar diensten;

X    door een uitvoerend agentschap (zie hieronder).

 Gedeeld beheer met de lidstaten

 Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

derde landen of de door hen aangewezen organen;

internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

de EIB en het Europees Investeringsfonds;

de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

publiekrechtelijke organen;

privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;

privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder “Opmerkingen”.

Opmerkingen

Afhankelijk van het resultaat van een aanstaande kosten-batenanalyse, zou het grootste deel van de begroting kunnen worden uitgevoerd door een uitvoerend agentschap. In dat geval zou alleen de beoordeling van de oproepen direct door de diensten van de Commissie worden beheerd.

2.BEHEERSMAATREGELEN 

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen 

Vermeld frequentie en voorwaarden.

De Faciliteit zal uiterlijk 30 juni 2025 tussentijds worden geëvalueerd om de efficiëntie, de doeltreffendheid, de relevantie en de coherentie ervan te beoordelen en aan te tonen hoe de steun van de Unie ertoe zal hebben bijgedragen aan de ontwikkelingsbehoeften van de door de transitie getroffen gebieden te voldoen.

Het systeem voor de rapportage over prestaties zal waarborgen dat de gegevens voor het toezicht op de uitvoering en de resultaten efficiënt, doeltreffend en tijdig worden verzameld. Daartoe zullen evenredige rapportagevereisten worden opgelegd aan de begunstigden van de subsidiecomponent van de Faciliteit.

Op grond van deze rapportage zal ook de aan de voortgang van de uitvoering gekoppelde uitbetaling worden gepland van de gesplitste kredieten van de subsidiecomponent overeenkomstig de modaliteiten van de subsidieovereenkomsten.

2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en) 

2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie

De Faciliteit wordt onder direct beheer uitgevoerd. Het beheer kan – afhankelijk van het resultaat van een kosten-batenanalyse en de daarmee samenhangende besluiten – worden gedelegeerd aan een uitvoerend agentschap met het oog op een solide projectenpijplijn.

De Faciliteit wordt uitgevoerd via een combinatie van subsidies voor begunstigden die ook de kredietnemers van de leningcomponent zijn met individuele of kaderleningen.

De controlestrategie zal dienovereenkomstig worden ontwikkeld en zich – overeenkomstig het Financieel Reglement – toespitsen op drie belangrijke fasen van de uitvoering van de subsidiecomponent:

- de organisatie van oproepen en de selectie van voorstellen die beantwoorden aan de beleidsdoelstellingen van de Faciliteit;

- operationele controles, toezicht en voorafgaande controles met betrekking tot de uitvoering van projecten, overheidsopdrachten, voorfinanciering, tussentijdse en saldobetalingen enzovoort.

- controles achteraf van projecten en betalingen.

2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken

De volgende risico’s zijn geïdentificeerd:

- vertragingen bij het indienen van aanvragen, met name met betrekking tot kaderleningen;

- vertragingen bij de uitvoering van de projecten;

- mogelijke fouten of wanbeheer van EU-middelen.

Deze risico’s moeten met behulp van een reeks maatregelen worden aangepakt:

- betrokkenheid van de belanghebbenden, vanaf een vroeg stadium en bij het opstellen van de territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie;

- advies – op vraaggestuurde basis – bij de voorbereiding van projecten;

- optimalisering van de organisatie van de oproepen voor projecten;

- passende budgettaire flexibiliteit, met name met betrekking tot de uitbetaling van gesplitste tranches van de subsidiesteun;

- de mogelijkheid om subsidieovereenkomsten te beëindigen en de subsidiesteun te verlagen bij een onbevredigende en te langzame uitvoering van de projecten.

Deze controles zullen worden ondersteund door een jaarlijkse bottom-up risicobeoordeling, een systematische beoordeling van het controlekader, een passende rapportage over afwijkingen (register inzake uitzonderingen en niet-naleving) en corrigerende maatregelen naar aanleiding van aanbevelingen van de dienst Interne Audit, de Europese Rekenkamer of de kwijtingsautoriteit.

2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting). 

Kosten en baten van controles

Als de Faciliteit door de Commissie wordt beheerd, zouden de kosten van de controles minder dan 0,5 % van de betalingskredieten kunnen bedragen.

De controles leveren de volgende baten op:

- vermeden wordt dat zwakkere en ongeschikte voorstellen worden geselecteerd;

- de planning en het gebruik van EU-middelen worden geoptimaliseerd om de EU-meerwaarde te vrijwaren;

- de kwaliteit van de subsidieovereenkomsten wordt gewaarborgd en fouten bij de identificatie van juridische entiteiten die de begunstigden zijn, worden vermeden;

- in de auditfase worden fouten opgespoord die afbreuk doen aan de wettigheid en de rechtmatigheid van concrete acties.

Geschat foutenpercentage:

- aangezien de Faciliteit een nieuw instrument is, kan het foutenpercentage niet naar behoren worden geschat;

- op basis van soortgelijke programma’s onder direct beheer kan het restfoutenpercentage geschat worden op 1 à 2 %.

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.

Het directoraat-generaal van de Commissie dat verantwoordelijk is voor de subsidies in het kader van deze verordening, is vastbesloten de financiële belangen van de Unie te beschermen overeenkomstig de “Fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie: krachtiger optreden om de EU-begroting te beschermen” COM(2019) 196 final van 29 april 2019. De antifraudemaatregelen voorzien met name in preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere illegale activiteiten; doeltreffende controles; de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen en, indien er onregelmatigheden worden geconstateerd, doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties overeenkomstig Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad, Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad en Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad.

De diensten van de Commissie zien erop toe dat hun beleid inzake frauderisicobeheer erop gericht is gebieden met een hoog risico op te sporen, rekening houdend met een sectorspecifieke kostenbatenanalyse en de door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) uitgevoerde werkzaamheden inzake fraudepreventie en risicoanalyse.

De contracten voor subsidies en opdrachten die door het uitvoerende DG worden gesloten, zijn gebaseerd op standaardmodellen, waarin de algemeen geldende fraudebestrijdingsmaatregelen zijn opgenomen, met inbegrip van de auditbevoegdheid, controles ter plaatse en de bovenvermelde inspecties. De Commissie, haar vertegenwoordigers en de Rekenkamer zijn bevoegd om op basis van documenten en ter plaatse audits uit te voeren bij alle begunstigden van subsidies, contractanten en subcontractanten die middelen van de Unie hebben ontvangen.

OLAF is bevoegd om overeenkomstig de procedures van Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 controles en inspecties ter plaatse bij de direct of indirect bij de financiering betrokken economische subjecten uit te voeren om vast te stellen of er sprake is van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een contract betreffende financiering door de Unie, waardoor de financiële belangen van de Europese Unie zijn geschaad. Overeenkomstig Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad kan het Europees Openbaar Ministerie (EOM) overgaan tot onderzoek en vervolging van fraude en andere strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad.

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

3.1.Rubriek van het meerjarige financiële kader en voorgesteld(e) nieuw(e) begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven 

Rubriek van het meerjarige financiële kader

Begrotingsonderdeel

Soort 
uitgave

Bijdrage

GK/NGK 17

van EVA-landen 18

van kandidaat-lidstaten 19

van derde landen

in de zin van artikel [21, lid 2, onder b),] van het Financieel Reglement

03. Natuurlijke hulpbronnen en milieu

XX.YY.01 [Mechanisme voor een rechtvaardige transitie - leenfaciliteit voor de overheidssector]

GK

NEE

NEE

NEE

NEE

XX.YY.01 [Mechanisme voor een rechtvaardige transitie - Administratieve steun in het kader van de leenfaciliteit voor de overheidssector]

NGK

NEE

NEE

NEE

NEE

3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven 

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven 

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Rubriek van het meerjarige financiële  kader

3

“Natuurlijke hulpbronnen en milieu”

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Na 2027

TOTAAL

Beleidskredieten (uitgesplitst naar de onder 3.1 vermelde begrotingsonderdelen)

Vastleggingen

(1)

0

0

50,000

50,000

50,000

50,000

50,000

250,000

Betalingen

(2)

0

0

50,000

50,000

50,000

50,000

50,000

250,000

TOTAAL kredieten voor het budget van het programma

Vastleggingen

=1+3

0

0

50,000

50,000

50,000

50,000

50,000

250,000

Betalingen

=2+3

0

0

50,000

50,000

50,000

50,000

50,000

-

250,000

250 000 000 EUR van de financiële middelen voor de leenfaciliteit voor de overheidssector in het kader van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie zal worden gefinancierd onder het maximum van rubriek 3 van het meerjarige financiële kader 2021‑2027.

Het grootste deel van de financiële middelen van de Faciliteit, d.w.z. de resterende 1 275 000 000 EUR, zal worden gefinancierd met externe bestemmingsontvangsten uit de geraamde overschotten van de voorziening van het Europees Fonds voor strategische investeringen en uit terugbetalingen van financiële instrumenten. Maximaal 25 000 000 EUR van dit bedrag kan worden gebruikt om de in artikel 3, lid 3, bedoelde activiteiten (advies) te ondersteunen en 29 700 000 EUR is bestemd voor administratieve uitgaven, met inbegrip van de kosten voor extern personeel.

De indicatieve uitsplitsing van de uitgaven (vastleggingen en betalingen), met inbegrip van de financiering uit externe bestemmingsontvangsten, is als volgt:

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Totaal

9,100

9,100

600,000

502,000

201,600

101,600

101,600

1 525,000

daarvan bedragen de kredieten voor administratieve uitgaven

4,100

4,100

4,100

4,100

4,100

4,600

4,600

29,700



Rubriek van het meerjarige financiële  kader

7

“Administratieve uitgaven”

Dit deel moet worden ingevuld aan de hand van de “administratieve begrotingsgegevens”, die eerst moeten worden opgenomen in de bijlage bij het financieel memorandum , te uploaden in DECIDE met het oog op overleg tussen de diensten.

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Na 2027

TOTAAL

Personele middelen

Andere administratieve uitgaven

TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 7 van het meerjarige financiële kader

(totaal vastleggingen = totaal betalingen)

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Na 2027

TOTAAL

TOTAAL kredieten voor alle RUBRIEKEN van het meerjarige financiële kader 

Vastleggingen

50,000

50,000

50,000

50,000

50,000

250,000

Betalingen

50,000

50,000

50,000

50,000

50,000

250,000

3.2.2.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

X Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Jaar

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

TOTAAL

RUBRIEK 7 
van het meerjarige financiële kader

Personele middelen

Andere administratieve uitgaven

Subtotaal RUBRIEK 7 
van het meerjarige financiële kader

buiten RUBRIEK 7 20  
van het meerjarige financiële kader

Personele middelen

1,600

1,600

1,600

1,600

1,600

1,600

1,600

11,200

Andere administratieve uitgaven

2,500

2,500

2,500

2,500

2,500

3,000

3,000

18,500

Subtotaal buiten RUBRIEK 7 
van het meerjarige financiële kader

4,100

4,100

4,100

4,100

4,100

4,600

4,600

29,700

TOTAAL

4,100

4,100

4,100

4,100

4,100

4,600

4,600

29,700

De benodigde kredieten voor personeel en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.



3.2.2.1.Geraamde personeelsbehoeften

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig.

X    Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in voltijdequivalenten

Jaar

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

• Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

Zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie

Delegaties

Onderzoek

Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE) - AC, AL, END, INT en JED  21

Rubriek 7

Gefinancierd uit RUBRIEK 7 van het meerjarige financiële kader 

- zetel

- delegaties

Gefinancierd uit het budget van het programma  22

- zetel

- delegaties

Onderzoek

Andere (bestemmingsontvangsten)

20

20

20

20

20

20

20

TOTAAL

Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen. Extra personeel zal alleen extern personeel zijn en uitsluitend uit bestemmingsontvangsten worden gefinancierd.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijk personeel

(bestaand personeel)

·Beleidsontwikkeling en strategie

·Coördinatie en overleg met alle belanghebbenden (lidstaten, derde landen, andere DG’s en andere EU-instellingen, thematische en regionale fora, enz.).

·Opstellen van het jaarlijkse werkprogramma, selectieprocedure

·Ontwerp van jaarlijkse oproepen tot het indienen van voorstellen, evaluatie

Extern personeel

·Steun voor de selectieprocedure

·Steun voor het beheer van de jaarlijkse oproepen tot het indienen van voorstellen en selectie van projecten voor financiële steun van de EU

·Steun voor het financieel en projectbeheer

·Steun voor de organisatie van de evaluaties

3.2.3.Bijdragen van derden 

Het voorstel/initiatief:

X    voorziet niet in medefinanciering door derden voor de subsidie

   voorziet in medefinanciering door derden, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Jaar

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

TOTAAL

Medefinancieringsbron 

TOTAAL medegefinancierde kredieten

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten 

X Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.

Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

voor de eigen middelen

voor overige ontvangsten

Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven X    

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

Gevolgen van het voorstel/initiatief 23

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

Vermeld voor de toegewezen ontvangsten het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

XX.YY.01 [Mechanisme voor een rechtvaardige transitie - leenfaciliteit voor de overheidssector]

Andere opmerkingen (bijvoorbeeld over de methode/formule voor de berekening van de gevolgen voor de ontvangsten of andere informatie). 

[…]

(1)    COM(2020) 21 final.
(2)    COM(2020) 22 final.
(3)    Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).
(4)    Europees Comité van de Regio’s, Advies over sociaaleconomische structurele verandering van steenkoolregio’s in Europa, 136e zitting, 7‑9 oktober 2019, ECON‑VI/041.
(5)    COM(2018) 372 final.
(6)    SWD(2018) 282 final.
(7)    PB C van , blz. .
(8)    PB C van , blz. .
(9)    COM(2019) 640 final.
(10)    COM(2020) 21 final.
(11)    COM(2020) 22 final.
(12)    Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.
(13)    PB C 373 van 20.12.2013, blz. 1.    
http://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=uriserv:OJ.C_.2013.373.01.0001.01.ENG&toc=OJ:C:2013:373:TOC
(14)    Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 – Het Europees Fonds voor strategische investeringen (PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1).
(15)    In de zin van artikel 58, lid 2, onder a) of b), van het Financieel Reglement.
(16)    Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: https://myintracomm.ec.europa.eu/budgweb/EN/man/budgmanag/Pages/budgmanag.aspx  
(17)    GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.
(18)    EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.
(19)    Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, aspirant-kandidaten van de Westelijke Balkan.
(20)    Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
(21)    AC = Agent Contractuel (arbeidscontractant); AL = Agent Local (plaatselijk functionaris); END = Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); INT = Intérimaire (uitzendkracht); JPD = Junior Professionals in Delegations (jonge deskundige in delegaties).
(22)    Subplafond voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen).
(23)    Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 20 % aan inningskosten.
Top

Brussel, 28.5.2020

COM(2020) 453 final

BIJLAGEN

bij

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD








betreffende de leenfaciliteit voor de overheidssector in het kader van het mechanisme voor een rechtvaardige transitie






{SWD(2020) 92 final}


BIJLAGE I

Financieringsinstrumenten waarvan de terugbetalingen voor de Faciliteit kunnen worden gebruikt

A. Eigenvermogensinstrumenten:

   Europese Technologiefaciliteit (ETF98): Besluit 98/347/EG van de Raad van 19 mei 1998 betreffende maatregelen voor financiële bijstand aan innoverende en werkgelegenheid scheppende kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) - Het groei- en werkgelegenheidsinitiatief (PB L 155 van 29.5.1998, blz. 43).

   TTP: Besluit van de Commissie tot vaststelling van een aanvullend financieringsbesluit betreffende de financiering van acties van de activiteit “Interne goederenmarkt en sectoraal beleid” van het directoraat-generaal Ondernemingen en Industrie voor 2007 en tot vaststelling van het kaderbesluit betreffende de financiering van de voorbereidende actie “De Europese Unie speelt zijn rol in een geglobaliseerde wereld” en van vier proefprojecten “Erasmus voor jonge ondernemers”, “Maatregelen ter bevordering van samenwerking en partnerschappen tussen micro-, kleine en middelgrote ondernemingen”, “Technologie-overdracht” en “Europese topbestemmingen” van het directoraat-generaal Ondernemingen en Industrie voor 2007 (C(2007) 531).

   Europese Technologiefaciliteit (ETF01): Beschikking 2000/819/EG van de Raad van 20 december 2000 betreffende een meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap, met name voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) (2001‑2005) (PB L 333 van 29.12.2000, blz. 84).

   Faciliteit voor snelgroeiende, innovatieve kleine en middelgrote ondernemingen (GIF): Besluit nr. 1639/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007‑2013) (PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15).

   Connecting Europe Facility Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129), zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 — het Europees Fonds voor strategische investeringen (PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1).

   Eigenvermogensfaciliteit voor groei van Cosme (Cosme-EFG): Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (Cosme) (2014‑2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1639/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 33).

   InnovFin-eigenvermogensfaciliteit

   Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014‑2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104);

   Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van “Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014‑2020)” en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81);

   Besluit 2013/743/EU van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van “Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014‑2020)” en tot intrekking van de Besluiten 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965).

   Programma voor werkgelegenheid en sociale innovatie (EaSI) - Investeringen in capaciteitsopbouw: Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende een programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie (“EaSI”) en tot wijziging van Besluit nr. 283/2010/EU tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting ( PB L 347 van 20.12.2013, blz. 238).

B. Garantie-instrumenten:

   Garantiefaciliteit voor kmo’s ’98 (SMEG98): Besluit 98/347/EG van de Raad van 19 mei 1998 betreffende maatregelen voor financiële bijstand aan innoverende en werkgelegenheid scheppende kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) - Het groei- en werkgelegenheidsinitiatief (PB L 155 van 29.5.1998, blz. 43).

   Garantiefaciliteit voor kmo’s ’01 (SMEG01): Beschikking 2000/819/EG van de Raad van 20 december 2000 betreffende een meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap, met name voor het midden- en kleinbedrijf (mkb) (2001‑2005) (PB L 333 van 29.12.2000, blz. 84).

   Garantiefaciliteit voor kmo’s ’07 (SMEG07): Besluit nr. 1639/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006 tot vaststelling van een kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007‑2013) (PB L 310 van 9.11.2006, blz. 15).

   Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit - Garantie (EPMF-G): Besluit nr. 283/2010/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2010 tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting (PB L 87 van 7.4.2010, blz. 1).

   Proefgarantiefaciliteit voor O&I-gestuurde kleine, en middelgrote bedrijven en kleine midcapondernemingen (RSI)

   Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007‑2013) Verklaringen van de Commissie (PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1);

   Beschikking 2006/971/EG van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma Samenwerking tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007‑2013) (PB L 400 van 30.12.2006, blz. 86);

   Beschikking 2006/974/EG van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma Capaciteiten tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007‑2013) (PB L 400 van 30.12.2006, blz. 299).

   EaSI-garantie: Verordening (EU) nr. 1296/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende een programma van de Europese Unie voor werkgelegenheid en sociale innovatie (“EaSI”) en tot wijziging van Besluit nr. 283/2010/EU tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 238).

   Leninggarantiefaciliteit van Cosme (Cosme-LGF): Verordening (EU) nr. 1287/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van een programma voor het concurrentievermogen van ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen (Cosme) (2014‑2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1639/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 33).

   InnovFin Debt:

   Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van “Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014‑2020)” en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81);

   Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014‑2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104);

   Besluit 2013/743/EU van de Raad van 3 december 2013 tot vaststelling van het specifieke programma tot uitvoering van “Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014‑2020)” en tot intrekking van de Besluiten 2006/971/EG, 2006/972/EG, 2006/973/EG, 2006/974/EG en 2006/975/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 965).

   Garantiefaciliteit voor de culturele en creatieve sectoren (CCS GF): Verordening (EU) nr. 1295/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van het programma Creatief Europa (2014‑2020) en tot intrekking van de Besluiten nr. 1718/2006/EG, nr. 1855/2006/EG en nr. 1041/2009/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 221).

   Garantiefaciliteit voor studentenleningen (SLGF): Verordening (EU) nr. 1288/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs, opleiding, jeugd en sport en tot intrekking van Besluiten nr. 1719/2006/EG, nr. 1720/2006/EG en nr. 1298/2008/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 50).

   Particuliere financiering van energie-efficiëntie (PF4EE): Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 614/2007 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 185).

C. Instrumenten voor risicodeling:

   InnovFin:

   Verordening (EU) nr. 1290/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de regels voor de deelname aan acties en de verspreiding van resultaten in het kader van “Horizon 2020 – het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014‑2020)” en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1906/2006 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 81);

   Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014‑2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

   Schuldinstrument van de Connecting Europe Facility (CEF DI): Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).

   Faciliteit voor de financiering van natuurlijk kapitaal (NCFF): Verordening (EU) nr. 1293/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake de vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 614/2007 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 185).

D. Specifieke investeringsinstrumenten:

   Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit – Fonds commun de placements – Fonds d’investissements spécialisés (EPMF FCP-FIS): Besluit nr. 283/2010/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 maart 2010 tot instelling van een Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit voor werkgelegenheid en sociale insluiting (PB L 87 van 7.4.2010, blz. 1).

   Marguerite:

   Verordening (EG) nr. 680/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2007 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van de trans-Europese netwerken voor vervoer en energie (PB L 162 van 22.6.2007, blz. 1);

   Besluit van de Commissie van 25 februari 2010 over de deelname van de Europese Unie aan het Europees Fonds 2020 voor energie, klimaatverandering en infrastructuur (het Margueritefonds) (C(2010) 941).

   Europees Fonds voor energie-efficiëntie (EEEF): Verordening (EU) nr. 1233/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2010 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 663/2009 tot vaststelling van een programma om het economische herstel te bevorderen via financiële bijstand van de Gemeenschap aan projecten op het gebied van energie (PB L 346 van 30.12.2010, blz. 5).



BIJLAGE II

Kernprestatie-indicatoren

1.Volume van de toegekende subsidies

2.Volume van de ondertekende leningen

2.1Afzonderlijke leningen

2.2Kredietregelingen

3.Totale gemobiliseerde investeringen, als volgt verdeeld:

3.1Gemobiliseerd bedrag aan particuliere financiering

3.2Gemobiliseerd bedrag aan publieke financiering

4.Aantal ondersteunde projecten, inclusief geografische dekking

4.1Land

4.2NUTS 2-regio

4.3In het kader van een rechtvaardige transitie ondersteund gebied  

5.Aantal in het kader van de Faciliteit gefinancierde projecten

6.Aantal projecten per sector

6.1Vervoer

6.2Sociale infrastructuur

6.3Openbare nutsvoorzieningen (water, afvalwater, stadsverwarming, energie, afvalbeheer)

6.4Rechtstreekse steun voor transitie (hernieuwbare energie, energie-efficiëntie)

6.5Milieubescherming

6.6Stedelijke infrastructuur (inclusief huisvesting)

6.7Overige

7.Vermindering van de broeikasgasemissies

Top