This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62020CJ0283
Judgment of the Court (Fifth Chamber) of 24 February 2022.#CO and Others v MJ and Others.#Request for a preliminary ruling from the Tribunal du travail francophone de Bruxelles.#Reference for a preliminary ruling – Common Foreign and Security Policy (CFSP) – European Union Rule of Law Mission in Kosovo (Eulex Kosovo) – Joint Action 2008/124/CFSP – Article 8(3) and (5), Article 9(3) and Article 10(3) – Status of employer of the mission staff – Article 16(5) – Subrogation.#Case C-283/20.
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 24 februari 2022.
CO e.a. tegen MJ e.a.
Verzoek van de tribunal du travail francophone de Bruxelles om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) – Rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (Eulex Kosovo) – Gemeenschappelijk optreden 2008/124/GBVB – Artikel 8, leden 3 en 5, artikel 9, lid 3, en artikel 10, lid 3 – Hoedanigheid van werkgever van missiepersoneel – Artikel 16, lid 5 – Subrogerende werking.
Zaak C-283/20.
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 24 februari 2022.
CO e.a. tegen MJ e.a.
Verzoek van de tribunal du travail francophone de Bruxelles om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) – Rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (Eulex Kosovo) – Gemeenschappelijk optreden 2008/124/GBVB – Artikel 8, leden 3 en 5, artikel 9, lid 3, en artikel 10, lid 3 – Hoedanigheid van werkgever van missiepersoneel – Artikel 16, lid 5 – Subrogerende werking.
Zaak C-283/20.
Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2022:126
*A9* Tribunal du travail francophone de Bruxelles, Arrêt du 01/10/2019 (14/7656/A)
ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
24 februari 2022 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) – Rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (Eulex Kosovo) – Gemeenschappelijk optreden 2008/124/GBVB – Artikel 8, leden 3 en 5, artikel 9, lid 3, en artikel 10, lid 3 – Hoedanigheid van werkgever van missiepersoneel – Artikel 16, lid 5 – Subrogerende werking”
In zaak C‑283/20,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de tribunal du travail francophone de Bruxelles (Franstalige arbeidsrechtbank Brussel, België) bij beslissing van 1 oktober 2019, ingekomen bij het Hof op 25 juni 2020, in de procedure
CO e.a.
tegen
MJ,
Europese Commissie,
Europese Dienst voor extern optreden (EDEO),
Raad van de Europese Unie,
Eulex Kosovo,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: E. Regan (rapporteur), kamerpresident, K. Lenaerts, president van het Hof, waarnemend rechter van de Vijfde kamer, C. Lycourgos, I. Jarukaitis en M. Ilešič, rechters,
advocaat-generaal: E. Tanchev,
griffier: M. Krausenböck, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 16 juni 2021,
gelet op de opmerkingen van:
– |
CO e.a., vertegenwoordigd door N. de Montigny, avocate, |
– |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door B. Mongin, G. Gattinara en Y. Marinova als gemachtigden, |
– |
de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO), vertegenwoordigd door S. Marquardt, R. Spac en E. Orgován als gemachtigden, |
– |
de Raad van de Europese Unie, aanvankelijk vertegenwoordigd door P. Mahnič en A. Vitro, vervolgens door A. Vitro en K. Kouri als gemachtigden, |
– |
Eulex Kosovo, vertegenwoordigd door E. Raoult en M. Vicente Hernandez, avocates, |
– |
de Spaanse regering, aanvankelijk vertegenwoordigd door S. Jiménez García, vervolgens door M. J. Ruiz Sánchez als gemachtigden, |
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 30 september 2021,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 8, leden 3 en 5, artikel 9, lid 3, en artikel 10, lid 3, van gemeenschappelijk optreden 2008/124/GBVB van de Raad van 4 februari 2008 inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, Eulex Kosovo (PB 2008, L 42, blz. 92). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen CO e.a., te weten 45 leden of voormalige leden van het internationale civiele personeel van de in artikel 1 van gemeenschappelijk optreden 2008/124 bedoelde rechtsstaatmissie in Kosovo, genaamd „Eulex Kosovo” (hierna: „Eulex Kosovo”), tegen MJ, in zijn hoedanigheid van hoofd van de missie, de Europese Commissie, de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) en de Raad van de Europese Unie betreffende de aanpassing van hun arbeidsvoorwaarden en voor sommigen onder hen, het niet verlengen van hun arbeidsovereenkomst. |
Toepasselijke bepalingen
Gemeenschappelijk optreden 2008/124
3 |
Artikel 1 van gemeenschappelijk optreden 2008/124, met als opschrift „Missie”, bepaalt in lid 1: „De Europese Unie stelt hierbij een rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo (Eulex Kosovo) in.” |
4 |
Artikel 2 van dit gemeenschappelijk optreden heeft als opschrift „Missieverklaring” en luidt als volgt: „Eulex Kosovo staat de instellingen, het justitieel apparaat en de wetshandhavingsinstanties van Kosovo bij in hun vorderingen op weg naar duurzaamheid en verantwoordingsplicht en bij de verdere ontwikkeling en versterking van een onafhankelijk multi-etnisch justitieel apparaat en een multi-etnisch politioneel en douaneapparaat; daarbij moet ervoor worden gezorgd dat deze instellingen vrij zijn van politieke inmenging en de internationaal erkende normen en Europese beste praktijken naleven. Eulex Kosovo vervult, in volledige samenwerking met de bijstandsprogramma’s van de Europese Commissie, zijn mandaat door monitoring, begeleiding en advies, en blijft over een aantal uitvoeringsbevoegdheden beschikken.” |
5 |
Artikel 8 van dit gemeenschappelijk optreden, met als opschrift „Hoofd van de missie”, bepaalt: „1. Het hoofd van de missie neemt de verantwoordelijkheid voor Eulex Kosovo op zich en oefent het commando en de controle erover uit op het terrein. [...] 3. Het hoofd van de missie geeft instructies aan alle personeelsleden van Eulex Kosovo, waaronder in dit geval ook aan het ondersteunend element in Brussel, met het oog op de effectieve uitvoering van Eulex Kosovo op het terrein, en zorgt voor de coördinatie en de dagelijkse leiding van de operatie volgens de instructies van de civiele bevelhebber. [...] 5. Het hoofd van de missie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de begroting van Eulex Kosovo. Daartoe ondertekent het hoofd van de missie een contract met de Commissie. [...] 7. Het hoofd van de missie vertegenwoordigt Eulex Kosovo in het operatiegebied en zorgt voor passende zichtbaarheid van Eulex Kosovo. [...]” |
6 |
Artikel 9 van dit gemeenschappelijk optreden, met als opschrift „Personeel”, luidt: „1. Het aantal en het niveau van de personeelsleden van Eulex Kosovo zijn in overeenstemming met de in artikel 2 bedoelde missieverklaring, met de in artikel 3 bedoelde taken en met de in artikel 6 bedoelde structuur van Eulex Kosovo. 2. Eulex Kosovo bestaat voornamelijk uit personeel dat door de lidstaten of de instellingen van de [Unie] wordt gedetacheerd. Elke lidstaat of instelling [van de Unie] draagt de kosten in verband met elk door hem of haar gedetacheerd personeelslid, met inbegrip van kosten voor vervoer van en naar de plaats van detachering, salarissen, ziektekosten en andere vergoedingen dan dagvergoedingen en toeslagen voor gevaren en ongemakken. 3. Eulex Kosovo kan ook naargelang van de behoeften internationaal en plaatselijk personeel op contractbasis aanwerven. [...]” |
7 |
Artikel 10 van gemeenschappelijk optreden 2008/124, met als opschrift „Status van Eulex Kosovo en van het personeel van Eulex Kosovo”, bepaalt in lid 3: „De arbeidsvoorwaarden en de rechten en plichten van het internationale en het plaatselijke civiele personeel staan in contracten tussen het hoofd van de missie en de betrokken personeelsleden.” |
Gemeenschappelijk optreden 2008/124, zoals gewijzigd bij besluit 2014/349
8 |
Gemeenschappelijk optreden 2008/124 is met name gewijzigd bij besluit 2014/349/GBVB van de Raad van 12 juni 2014 (PB 2014, L 174, blz. 42) (hierna: „gemeenschappelijk optreden 2008/124, zoals gewijzigd”) en werd door dit besluit verlengd tot en met 14 juni 2016. |
9 |
Overweging 6 van besluit 2014/349 luidt als volgt:
|
10 |
Artikel 15 bis van gemeenschappelijk optreden 2008/124, zoals gewijzigd, bepaalt: „Eulex Kosovo heeft de bevoegdheid diensten en leveringen aan te besteden, contracten en administratieve regelingen te sluiten, personeel in dienst te nemen, bankrekeningen te bezitten, eigendommen te verkrijgen of te vervreemden en haar schulden te vereffenen, en in rechte op te treden, zoals vereist om uitvoering te geven aan dit gemeenschappelijk optreden.” |
11 |
Artikel 16, lid 5, van gemeenschappelijk optreden 2008/124, zoals gewijzigd, bepaalt: „Eulex Kosovo is met ingang van 15 juni 2014 verantwoordelijk voor eventuele vorderingen en verplichtingen die uit de uitvoering van het mandaat voortvloeien, met uitzondering van vorderingen met betrekking tot ernstig wangedrag van het hoofd van de missie, waarvoor de verantwoordelijkheid op laatstgenoemde blijft rusten.” |
12 |
Artikel 20 van gemeenschappelijk optreden 2008/124, zoals gewijzigd, bepaalt: „Dit gemeenschappelijk optreden treedt in werking op de dag waarop het wordt aangenomen. Het verstrijkt op dinsdag 14 juni 2016.” |
13 |
Op grond van artikel 2 van besluit 2014/349 is dit besluit in werking getreden op de dag waarop het werd vastgesteld, te weten 12 juni 2014. |
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
14 |
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat verzoekers in het hoofdgeding als internationaal civiel personeel werkzaam waren of zijn bij Eulex Kosovo, op grond van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die achtereenvolgens werden verlengd. Deze overeenkomsten bevatten een forumkeuzebeding voor de rechtbanken van Brussel (België). In bepaalde overeenkomsten in kwestie werd dit beding later vervangen door een beding waarbij vanaf oktober 2014 het Hof van Justitie van de Europese Unie bevoegd werd verklaard. |
15 |
Van 1 februari 2013 tot en met 14 oktober 2014 bekleedde MJ de functie van hoofd van de missie, zoals met name bepaald in de overeenkomsten die hij op 1 februari en 7 juni 2013 met de Commissie had gesloten. |
16 |
In de lente van 2012 werd een herindeling van de verschillende functies binnen Eulex Kosovo doorgevoerd, wat volgens verzoekers in het hoofdgeding heeft geleid tot een wijziging van hun functieomschrijving en een aanzienlijke vermindering van hun bezoldiging. Deze herindeling werd gevolgd door drie „golven”, in de lente en de zomer van 2013, in de herfst van 2014 en in de herfst van 2016, waarin arbeidsovereenkomsten niet werden verlengd. |
17 |
Bij verzoekschrift van 6 augustus 2013 hebben enkele verzoekers in het hoofdgeding bij het Gerecht van de Europese Unie een beroep op grond van artikel 263 VWEU ingesteld tegen de Commissie, de EDEO en Eulex Kosovo, waarbij zij verzochten om nietigverklaring van de door MJ als het hoofd van de missie genomen besluiten om de arbeidsovereenkomst van die verzoekers na een bepaalde datum niet te verlengen. |
18 |
Bij beschikking van 30 september 2014, Bitiqi e.a./Commissie e.a. (T‑410/13, niet gepubliceerd, EU:T:2014:871) heeft het Gerecht dat beroep wegens onbevoegdheid verworpen, op grond dat de in geding zijnde rechtsverhouding van contractuele aard was en derhalve onder het beding in de arbeidsovereenkomsten viel waarbij de rechtbanken van Brussel bevoegd werden verklaard voor gedingen die uit dergelijke overeenkomsten voortvloeien of daarop betrekking hebben. |
19 |
Bij verzoekschriften, neergelegd op 11 juli, 14 juli en 21 oktober 2014, hebben verzoekers in het hoofdgeding bij de verwijzende rechter, de tribunal du travail francophone de Bruxelles (Franstalige arbeidsrechtbank Brussel, België), beroepen ingesteld waarbij zij opkwamen tegen de herkwalificatie van hun functies en/of het niet verlengen van hun arbeidsovereenkomsten, evenals tegen het op hen toegepaste statuut, met name op het gebied van de sociale zekerheid, en waarbij zij schadevergoeding vorderden. |
20 |
Aanvankelijk waren die beroepen ingesteld tegen MJ als het hoofd van de missie, de Raad, de Commissie en de EDEO. Deze vier verwerende partijen in het hoofdgeding hebben evenwel gesteld dat, overeenkomstig artikel 16, lid 5, van gemeenschappelijk optreden 2008/124, zoals gewijzigd, enkel Eulex Kosovo zowel voor de toekomst als voor het verleden aansprakelijk was voor eventuele vorderingen en verplichtingen die uit de uitvoering van het mandaat voortvloeien. |
21 |
In antwoord daarop hebben verzoekers in het hoofdgeding verzoekschriften tot gedwongen tussenkomst ingediend, opdat Eulex Kosovo in het geding voor de verwijzende rechter zou worden gedaagd. Deze rechter heeft de behandeling van de verzoekschriften tot gedwongen tussenkomst echter losgekoppeld van de behandeling van de voorafgaande ontvankelijkheids‑ en procedurele kwesties inzake de hoofdvorderingen van verzoekers in het hoofdgeding tegen de eerste vier verweerders in het hoofdgeding. |
22 |
Bij tussenvonnis van 1 juni 2018 heeft de verwijzende rechter vastgesteld dat MJ voor de periode na 12 juni 2014 buiten het geding diende te worden gesteld, aangezien op deze datum besluit 2014/349 was vastgesteld en laatstbedoelde vanaf die datum bijgevolg moest worden geacht niet meer in eigen naam op te treden, maar enkel als „vertegenwoordiger” van Eulex Kosovo. De verwijzende rechter heeft tevens beslist dat de Raad, de Commissie en de EDEO voor die periode buiten het geding dienden te worden gesteld, aangezien op die datum eigen rechtspersoonlijkheid werd toegekend aan Eulex Kosovo en de handelingen in kwestie in haar naam werden verricht. Wat echter de periode vóór 12 juni 2014 betreft, heeft de verwijzende rechter de heropening van de procedure gelast, zodat de partijen hun standpunten konden uiteenzetten over het bestaan van het mandaat dat gedurende die periode beweerdelijk aan MJ en zijn voorgangers in hun hoedanigheid van hoofd van de missie is verleend. |
23 |
Na de standpunten van de partijen te hebben gehoord, merkt de verwijzende rechter op dat hij nog steeds twijfels heeft over de vraag of MJ heeft opgetreden in eigen naam of voor rekening van een of meerdere instellingen. |
24 |
In die omstandigheden heeft de tribunal du travail francophone de Bruxelles de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag: „Dienen artikel 8, lid 3, en artikel 10, lid 3, van gemeenschappelijk optreden [2008/124], in voorkomend geval in combinatie met alle andere eventueel relevante bepalingen, aldus te worden uitgelegd dat zij het hoofd van de missie, in eigen naam en voor eigen rekening, de hoedanigheid toekennen van werkgever van het bij [Eulex Kosovo] werkzame internationale civiele personeel in de periode vóór 12 juni 2014, of dat zij, met name gezien artikel 8, lid 5, en artikel 9, lid 3, van gemeenschappelijk optreden [2008/124] de hoedanigheid van werkgever toekennen aan de [Unie] en/of aan een van haar instellingen, zoals de [Commissie], de [EDEO], de [Raad] of een eventuele andere instelling, voor rekening waarvan het hoofd van de missie tot deze datum zou hebben opgetreden krachtens een volmacht, delegatie van bevoegdheid of een zo nodig te bepalen andere vorm van vertegenwoordiging?” |
Beantwoording van de prejudiciële vraag
Ontvankelijkheid
25 |
De Commissie is van mening dat het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk is, aangezien het niet relevant is voor de beslechting van het hoofdgeding. |
26 |
In de eerste plaats heeft dit verzoek volgens haar betrekking op Unierechtelijke bepalingen die niet meer van kracht waren toen de verzoeken bij deze rechterlijke instantie werden ingediend. Uit artikel 16, lid 5, van gemeenschappelijk optreden 2008/124, zoals gewijzigd, dat op 12 juni 2014 in werking is getreden, volgt immers dat Eulex Kosovo – die handelingsbevoegd is – met ingang van 15 juni 2014 verantwoordelijk is voor eventuele vorderingen en verplichtingen die uit de uitvoering van het mandaat van de missie voortvloeien. Verzoekers in het hoofdgeding hebben overigens om die reden bij dezelfde nationale rechter op basis van dezelfde feiten een parallelle procedure tegen Eulex Kosovo ingeleid. |
27 |
In de tweede plaats stelt de Commissie op basis van de punten 34 tot en met 51 van het arrest van 5 juli 2018, Jenkinson/Raad e.a. (C‑43/17 P, EU:C:2018:531), het door de verwijzende rechter gemaakte onderscheid tussen de tijdvakken vóór en na 12 juni 2014 ter discussie. |
28 |
In dit verband dient evenwel in herinnering te worden gebracht dat het volgens vaste rechtspraak van het Hof uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing om, rekening houdend met de bijzonderheden van de zaak, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt, te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (arrest van 15 juli 2021, The Department for Communities in Northern Ireland, C‑709/20, EU:C:2021:602, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
29 |
Bijgevolg geldt voor prejudiciële vragen over het Unierecht een vermoeden van relevantie. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een prejudiciële vraag van een nationale rechterlijke instantie wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, het vraagstuk van hypothetische aard is, of het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest van 15 juli 2021, The Department for Communities in Northern Ireland, C‑709/20, EU:C:2021:602, punt 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
30 |
In casu moet worden vastgesteld dat de vermeende niet-toepasselijkheid op het hoofdgeding van de bepalingen waarvan uitlegging wordt gevraagd, niet duidelijk blijkt uit het dossier waarover het Hof beschikt. In het bijzonder blijkt niet dat het bestaan van een afzonderlijk rechtsgeding tegen Eulex Kosovo in staat is aan te tonen dat de door de verwijzende rechter opgeworpen vragen met betrekking tot die bepalingen niet reëel zijn of dat de uitlegging ervan geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding. |
31 |
Het Hof heeft in de punten 34 tot en met 51 van het arrest van 5 juli 2018, Jenkinson/Raad e.a. (C‑43/17 P, EU:C:2018:531), inderdaad geoordeeld dat de bevoegdheid van het Gerecht om te oordelen over een verzoek om herkwalificatie van de laatste arbeidsovereenkomst die was gesloten door een personeelslid van Eulex Kosovo, impliceerde dat die rechterlijke instantie rekening moest houden met de eerder door dat personeelslid gesloten overeenkomsten, ook al was deze rechterlijke instantie ratione temporis niet bevoegd om over die overeenkomsten te oordelen. Deze oplossing leidt er echter niet toe dat de vraag van de verwijzende rechter hypothetisch is. Deze vraag heeft namelijk geen betrekking op de bevoegdheid ratione temporis van die rechter om uitspraak te doen in het hoofdgeding, maar op de identificatie van de entiteit die verantwoordelijk is voor de uitvoering van de missie Eulex Kosovo en bijgevolg van de entiteit die de hoedanigheid van verwerende partij heeft in het beroep in het hoofdgeding. |
32 |
Gelet op een en ander moet worden vastgesteld dat de voorgelegde vraag niet irrelevant kan worden geacht voor de uitkomst van het hoofdgeding en dus ontvankelijk is. |
Ten gronde
33 |
Vooraf dient eraan te worden herinnerd dat het volgens vaste rechtspraak in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, de taak is van het Hof om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan deze het bij hem aanhangige geding kan beslechten. Daartoe dient het Hof de hem voorgelegde vragen indien nodig te herformuleren. Bovendien kan het Hof bepalingen van het Unierecht in aanmerking nemen waarvan de nationale rechter in de formulering van die vragen geen melding heeft gemaakt [arrest van 5 december 2019, Centraal Justitieel Incassobureau (Erkenning en tenuitvoerlegging van geldelijke sancties), C‑671/18, EU:C:2019:1054, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. |
34 |
In de onderhavige zaak blijkt om te beginnen uit de gegevens waarover het Hof beschikt dat de verwijzende rechter met zijn vraag wenst vast te stellen welke entiteit vóór 12 juni 2014 verantwoordelijk was voor de uitvoering van de missie Eulex Kosovo en bijgevolg moet worden aangemerkt als verwerende partij in het beroep in het hoofdgeding. |
35 |
Voorts moet worden opgemerkt dat de verwijzende rechter formeel gezien het Hof niet alleen verzoekt om zich uit te spreken over de uitlegging van artikel 8, leden 3 en 5, artikel 9, lid 3, en artikel 10, lid 3, van gemeenschappelijk optreden 2008/124, maar ook over de uitlegging van „alle andere eventueel relevante bepalingen”, gelezen in samenhang met die artikelen. Artikel 16, lid 5, van gemeenschappelijk optreden 2008/124, zoals gewijzigd, preciseert dat Eulex Kosovo met ingang van 15 juni 2014 instaat voor eventuele vorderingen en verplichtingen die uit de uitvoering van de aan hem toevertrouwde missie voortvloeien, met uitzondering van vorderingen met betrekking tot ernstig wangedrag van het hoofd van de missie. |
36 |
Teneinde een nuttig antwoord te geven op de gestelde vraag, moet er bijgevolg van worden uitgegaan dat de verwijzende rechter met zijn vraag in essentie wenst te vernemen of artikel 8, leden 3 en 5, artikel 9, lid 3, en artikel 10, lid 3, van gemeenschappelijk optreden 2008/124, alsmede artikel 16, lid 5, van gemeenschappelijk optreden 2008/124, zoals gewijzigd, aldus moeten worden uitgelegd dat zij het hoofd van de missie, optredend in eigen naam en voor eigen rekening, en/of de Commissie, de EDEO, de Raad of enige andere entiteit aanwijzen als de werkgever van het personeel van Eulex Kosovo in de periode vóór 12 juni 2014. |
37 |
Wat in casu de draagwijdte van artikel 16, lid 5, van gemeenschappelijk optreden 2008/124, zoals gewijzigd, betreft, is de verwijzende rechter van oordeel dat de temporele werkingssfeer van deze bepaling onduidelijk is, aangezien in essentie de uitdrukking „met ingang van 15 juni 2014” zou kunnen worden opgevat als een verwijzing naar de datum waarop Eulex Kosovo verantwoordelijk is geworden voor vorderingen en verplichtingen die voortvloeien uit de uitvoering van het mandaat, met inbegrip van vorderingen en verplichtingen die voortvloeien uit eerder gepleegde handelingen, dan wel als het verantwoordelijk stellen van Eulex Kosovo louter voor rechtssituaties die vanaf die datum zijn ontstaan. |
38 |
Volgens vaste rechtspraak van het Hof moet bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling rekening worden gehouden met de bewoordingen en de context ervan en met de doelstellingen die worden nagestreefd met de regeling waarvan zij deel uitmaakt [zie in die zin arrest van 29 april 2021, X (Europees aanhoudingsbevel – Ne bis in idem), C‑665/20 PPU, EU:C:2021:339, punt 69 en aldaar aangehaalde rechtspraak]. |
39 |
Uit de bewoordingen van artikel 16, lid 5, van gemeenschappelijk optreden 2008/124, zoals gewijzigd, blijkt dat Eulex Kosovo met ingang van 15 juni 2014 verantwoordelijk is voor eventuele vorderingen en verplichtingen die uit de uitvoering van het mandaat voortvloeien, met uitzondering van vorderingen met betrekking tot ernstig wangedrag van het hoofd van de missie, waarvoor de verantwoordelijkheid op laatstgenoemde blijft rusten. |
40 |
Hieruit volgt dat deze bepaling beoogt te verduidelijken wie verantwoordelijk is voor de vorderingen en verplichtingen in verband met de uitvoering van de aan Eulex Kosovo toevertrouwde missie, hetgeen betekent dat zij niet beoogt vast te stellen wie met ingang van 15 juni 2014 als de auteur van de onder die missie vallende handelingen moet worden beschouwd, maar wie vanaf die datum moet instaan voor die handelingen. |
41 |
Bijgevolg moeten de bewoordingen „met ingang van 15 juni 2014” aldus worden opgevat dat zij niet de datum aangeven waarop eventuele handelingen, verplichtingen of vorderingen moeten zijn ontstaan of zijn geformuleerd om onder de verantwoordelijkheid van Eulex Kosovo te vallen, maar de datum vanaf welke Eulex Kosovo moet worden geacht de verantwoordelijkheid op zich te nemen voor alle schade en verplichtingen die uit de uitvoering van de aan haar toevertrouwde missie zijn ontstaan of zullen ontstaan; Eulex Kosovo wordt bijgevolg vanaf die datum gesubrogeerd in de rechten en verplichtingen van de persoon of personen die voordien verantwoordelijk waren voor de uitvoering van die missie, met uitzondering van de verplichtingen die voortvloeien uit ernstig wangedrag van het hoofd van de missie, waarvoor de verantwoordelijkheid op laatstgenoemde blijft rusten. |
42 |
Deze uitlegging vindt steun in zowel de context van artikel 16, lid 5, van gemeenschappelijk optreden 2008/124, zoals gewijzigd, als de met die regeling nagestreefde doelstellingen. |
43 |
Wat de context van deze bepaling betreft, moet worden opgemerkt dat ingevolge de inwerkingtreding – op 12 juni 2014 – van artikel 15 bis van gemeenschappelijk optreden 2008/124, zoals gewijzigd, Eulex Kosovo de bevoegdheid heeft gekregen om diensten en leveringen aan te besteden, contracten en administratieve regelingen te sluiten, personeel in dienst te nemen, bankrekeningen te bezitten, eigendommen te verkrijgen of te vervreemden en haar schulden te vereffenen, en in rechte op te treden, zoals vereist om uitvoering te geven aan dit gemeenschappelijk optreden. |
44 |
Uit deze handelingsbevoegdheid, die bij artikel 15 bis van gemeenschappelijk optreden 2008/124, zoals gewijzigd, aan Eulex Kosovo is verleend, waaronder de bevoegdheid om partij te zijn in gerechtelijke procedures, volgt dat deze entiteit reeds vóór 15 juni 2014 verantwoordelijkheid droeg die verband hield met de uitvoering van de aan haar toevertrouwde missie. In die omstandigheden kan artikel 16, lid 5, van dat gemeenschappelijk optreden, zoals gewijzigd, niet aldus worden uitgelegd dat de verantwoordelijkheid die bij dat gemeenschappelijk optreden aan Eulex Kosovo wordt opgelegd, enkel betrekking heeft op handelingen, verplichtingen of vorderingen die met ingang van 15 juni 2014 zijn ontstaan of geformuleerd. |
45 |
Met betrekking tot de doelstellingen van gemeenschappelijk optreden 2008/124, zoals gewijzigd, blijkt uit overweging 6 van besluit 2014/349 dat dit besluit is vastgesteld om het hoofd te bieden aan een mogelijk verslechterende situatie die de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie als geformuleerd in artikel 21 VEU kan hinderen. De in het onderhavige arrest gegeven uitlegging – volgens welke artikel 16, lid 5, van gemeenschappelijk optreden 2008/124, zoals gewijzigd, Eulex Kosovo heeft gesubrogeerd in de rechten en verplichtingen van de persoon of personen die voordien verantwoordelijk waren voor de uitvoering van de missie – is in overeenstemming met de doelstelling van besluit 2014/349 om de aan Eulex Kosovo toevertrouwde missie te versterken. |
46 |
Gelet op het voorgaande moet artikel 16, lid 5, van gemeenschappelijk optreden 2008/124, zoals gewijzigd, aldus worden uitgelegd dat het met ingang van 15 juni 2014 aan Eulex Kosovo in beginsel de verantwoordelijkheid overdraagt voor eventuele vorderingen en verplichtingen die reeds zijn ontstaan of nog zullen ontstaan uit de uitvoering van het aan haar toevertrouwde mandaat, en dat het bijgevolg Eulex Kosovo vanaf die datum subrogeert in de rechten en verplichtingen van de persoon of personen of de instellingen die voordien verantwoordelijk waren voor de uitvoering van die missie, met inbegrip van de aanhangige rechtsgedingen. |
47 |
Bijgevolg dient op de gestelde vraag te worden geantwoord dat artikel 16, lid 5, van gemeenschappelijk optreden 2008/124, zoals gewijzigd, aldus moet worden uitgelegd dat Eulex Kosovo met ingang van 15 juni 2014 wordt aangewezen als verantwoordelijke en bijgevolg als verwerende partij in elke rechtsvordering betreffende de gevolgen van de uitvoering van de aan haar toevertrouwde missie, en dit ongeacht of de feiten die aan een dergelijke rechtsvordering ten grondslag liggen, zich hebben voorgedaan vóór 12 juni 2014, de datum van inwerkingtreding van besluit 2014/349. |
Kosten
48 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht: |
Artikel 16, lid 5, van gemeenschappelijk optreden 2008/124/GBVB van de Raad van 4 februari 2008 inzake de rechtsstaatmissie van de Europese Unie in Kosovo, Eulex Kosovo, zoals gewijzigd bij besluit 2014/349/GBVB van de Raad van 12 juni 2014, moet aldus worden uitgelegd dat de in artikel 1 van dat gemeenschappelijk optreden bedoelde rechtsstaatmissie in Kosovo, genaamd „Eulex Kosovo”, met ingang van 15 juni 2014 wordt aangewezen als verantwoordelijke en bijgevolg als verwerende partij in elke rechtsvordering betreffende de gevolgen van de uitvoering van de aan haar toevertrouwde missie, en dit ongeacht of de feiten die aan een dergelijke rechtsvordering ten grondslag liggen, zich hebben voorgedaan vóór 12 juni 2014, de datum van inwerkingtreding van besluit 2014/349. |
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Frans.