EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62011CN0105

Zaak C-105/11 P: Hogere voorziening ingesteld op 2 maart 2011 door Koninkrijk der Nederlanden tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer — uitgebreid) van 16 december 2010 in de gevoegde zaken T-231/06 en T-237/06, Koninkrijk der Nederlanden (T-231/06) en Nederlandse Omroep Stichting (NOS) (T-237/06) tegen Europese Commissie

PB C 238 van 13.8.2011, p. 3–4 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

13.8.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 238/3


Hogere voorziening ingesteld op 2 maart 2011 door Koninkrijk der Nederlanden tegen het arrest van het Gerecht (Eerste kamer — uitgebreid) van 16 december 2010 in de gevoegde zaken T-231/06 en T-237/06, Koninkrijk der Nederlanden (T-231/06) en Nederlandse Omroep Stichting (NOS) (T-237/06) tegen Europese Commissie

(Zaak C-105/11 P)

2011/C 238/04

Procestaal: Nederlands

Partijen

Rekwirant: Koninkrijk der Nederlanden (vertegenwoordigers: C.M. Wissels en M. Noort, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Stichting Nederlandse Publieke Omroep, voorheen Nederlandse Omroep Stichting (NOS)

Conclusies

Rekwirant verzoekt het Hof:

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 16 december 2010 in de gevoegde zaken T-231/06 en T-237/06 te vernietigen;

zelf in de zaak te voorzien door beschikking 2008/136/EG (1) van de Commissie van 22 juni 2006 te vernietigen, voorzover de Commissie daarin heeft vastgesteld dat een bedrag van 42,457 miljoen EUR als nieuwe staatssteun moet worden aangemerkt en als onderdeel van een totale som van 76,327 miljoen EUR (vermeerderd met rente) moet worden teruggevorderd;

de Commissie te verwijzen in de kosten, met inbegrip van de kosten van de procedure voor het Gerecht.

Middelen en voornaamste argumenten

Met zijn middel voert rekwirant aan dat het Gerecht het Unierecht heeft geschonden, doordat het Gerecht uitgaat van een onjuiste uitleg van de artikelen 107, lid 1, VWEU en 108, leden 1 en 3, VWEU in samenhang met artikel 1, sub b, van verordening (EG) nr. 659/1999 (2) en doordat het Gerecht zijn oordelen niet, althans onvoldoende, heeft gemotiveerd.

Het middel omvat de volgende onderdelen:

1)

het Gerecht heeft zijn oordeel dat de overheveling nieuwe steun vormt, ten onrechte gebaseerd op de omstandigheid dat artikel 109a van de Mediawet na de inwerkingtreding van het Verdrag is ingevoerd;

2)

het Gerecht heeft zijn oordeel dat de overheveling nieuwe steun vormt, ten onrechte gebaseerd op bet criterium dat die steun beantwoordt aan „nauwkeurige behoeften” (van de publieke omroep);

3)

het Gerecht heeft zijn oordeel dat de overheveling nieuwe steun vormt. ten onrechte gebaseerd op de overweging dat de publieke omroep daardoor (extra) overcompensatie heeft ontvangen. De omvang van een eventuele overcompensatie is niet bepalend voor de vraag of de overheveling nieuwe steun vormt. Het oordeel van bet Gerecht is in elk geval onvoldoende gemotiveerd;

4)

het Gerecht heeft ten onrechte geoordeeld dat het voor de vraag of de overheveling nieuwe steun vormt, niet uitmaakt wat de herkomst van de overheveling is. Het Gerecht miskent hiermee het onderscheid tussen nieuwe en bestaande steun. Het oordeel van bet Gerecht is in elk geval onvoldoende gemotiveerd;

5)

het Gerecht heeft zijn oordeel dat het niet aannemelijk is dat de overgehevelde reserves afkomstig zijn uit de jaarlijkse financiering van de publieke omroep en dus uit bestaande steun, onvoldoende gemotiveerd;

6)

het Gerecht heeft zijn oordeel dat de overgehevelde middelen afkomstig zijn uit ad-hocbetalingen en daarom nieuwe steun vormen, onvoldoende gemotiveerd;

7)

ook indien de hiervoor bestreden oordelen van het Gerecht in hun onderlinge samenhang moeten worden gelezen, kunnen zij niet tot de conclusie leiden dat de overheveling nieuwe steun vormt.


(1)  Beschikking van de Commissie van 22 juni 2006 betreffende de door Nederland ten uitvoer gelegde ad-hocfinanciering van de Nederlandse publieke omroep Staatssteun Nr C 2/2004 (ex NN 170/2003) (PB 2008, L 49, blz. 1).

(2)  Verordening van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1).


Top