Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62009CN0483

    Zaak C-483/09: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia provincial de Tarragona (Spanje) op 30 november 2009 — Strafzaak tegen Magatte Gueye

    PB C 37 van 13.2.2010, p. 19–19 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    13.2.2010   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 37/19


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Audiencia provincial de Tarragona (Spanje) op 30 november 2009 — Strafzaak tegen Magatte Gueye

    (Zaak C-483/09)

    2010/C 37/20

    Procestaal: Spaans

    Verwijzende rechter

    Audiencia provincial de Tarragona

    Partijen in het hoofdgeding

    Verweerder: Magatte Gueye

    Andere partijen: Ministerio Fiscal en Eva Caldes

    Prejudiciële vragen

    1.

    Moet het recht van het slachtoffer om begrepen te worden als bedoeld in punt 8 van de considerans van kaderbesluit [(2001/220/JBZ) van de Raad van 15 maart 2001 inzake de status van het slachtoffer in de strafprocedure] (1) aldus worden uitgelegd dat op de met vervolging en bestraffing van victimiserende gedragingen belaste overheidsautoriteiten een positieve verplichting rust om het slachtoffer in de gelegenheid te stellen zijn overwegingen en mening kenbaar te maken over de mogelijke rechtstreekse gevolgen die voor zijn leven kunnen voortvloeien uit het feit dat straffen worden opgelegd aan de dader met wie het een gezins- of affectieve relatie heeft?

    2.

    Moet artikel 2 van kaderbesluit 2001/220/JBZ aldus worden uitgelegd dat de verplichting van de lidstaten om de rechten en rechtmatige belangen van het slachtoffer te erkennen, inhoudt dat rekening dient te worden gehouden met zijn mening, wanneer door de straffen die in het kader van de procedure zijn opgelegd, zijn recht op vrije ontwikkeling van de persoonlijkheid en dat op een privéleven en een familie- en gezinsleven rechtstreeks en in de kern kunnen worden aangetast?

    3.

    Moet artikel 2 van kaderbesluit 2001/220/JBZ aldus worden uitgelegd dat de overheidsautoriteiten niet mogen voorbijgaan aan de vrije wil van het slachtoffer, wanneer het zich ertegen verzet dat een straatverbod wordt opgelegd aan of gehandhaafd jegens de dader die lid van zijn gezin is, er geen objectief gevaar voor recidive wordt vastgesteld en het slachtoffer blijk geeft van een niveau van persoonlijke, sociale, culturele en emotionele bekwaamheid dat de mogelijkheid van onderwerping aan de dader uitsluit, of moet deze maatregel, gelet op de specifieke kenmerken van huiselijk geweld, daarentegen in elk geval worden gehandhaafd?

    4.

    Moet artikel 8 van kaderbesluit 2001/220/JBZ, volgens welk elke lidstaat een passend niveau van bescherming voor het slachtoffer waarborgt, aldus worden uitgelegd dat op grond daarvan op algemene en verplichte wijze een straat- of contactverbod als bijkomende straf mag worden opgelegd in alle gevallen waarin iemand slachtoffer wordt van huiselijk geweld, zulks gelet op de specifieke kenmerken van dit soort geweld, of verlangt artikel 8 daarentegen dat een individuele afweging wordt gemaakt waarmee het passende niveau van bescherming geval per geval kan worden bepaald met inachtneming van de aan de orde zijnde belangen?

    5.

    Moet artikel 10 van kaderbesluit 2001/220/JBZ aldus worden uitgelegd dat op grond daarvan bemiddeling in strafzaken met betrekking tot huiselijk geweld op algemene wijze kan worden uitgesloten gelet op de specifieke kenmerken van dit soort geweld, of moet bemiddeling daarentegen ook in dit type zaken mogelijk zijn, zodat de aan de orde zijnde belangen geval per geval kunnen worden afgewogen?


    (1)  PB L 82, blz. 1.


    Top