This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52020BP1974
Resolution (EU) 2020/1974 of the European Parliament of 14 May 2020 with observations forming an integral part of the decision on discharge in respect of the implementation of the general budget of the European Union for the financial year 2018, Section VII — Committee of the Regions
Resolutie (EU) 2020/1974 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VII — Comité van de Regio’s
Resolutie (EU) 2020/1974 van het Europees Parlement van 14 mei 2020 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VII — Comité van de Regio’s
PB L 417 van 11.12.2020, p. 437–443
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
11.12.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 417/437 |
RESOLUTIE (EU) 2020/1974 VAN HET EUROPEES PARLEMENT
van 14 mei 2020
met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VII — Comité van de Regio’s
HET EUROPEES PARLEMENT,
— |
gezien zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2018, afdeling VII — Comité van de Regio’s, |
— |
gezien artikel 100 van en bijlage V bij zijn Reglement, |
— |
gezien het verslag van de Commissie begrotingscontrole (A9-0071/2020), |
A. |
overwegende dat de kwijtingsautoriteit in het kader van de kwijtingsprocedure wenst te benadrukken dat het bijzonder belangrijk is de democratische legitimiteit van de instellingen van de Unie verder te versterken door de transparantie en de verantwoordingsplicht te verbeteren en door het concept van resultaatgericht begroten en een goed personeelsbeheer ten uitvoer te leggen; |
1.
stelt met tevredenheid vast dat de Rekenkamer in haar jaarverslag voor 2018 geen significante tekortkomingen heeft vastgesteld met betrekking tot de gecontroleerde aspecten in verband met personele middelen en het plaatsen van opdrachten door het Comité van de Regio’s (het “Comité”);
2.
is ingenomen met de conclusie van de Rekenkamer dat de betalingen als geheel over het per 31 december 2018 afgesloten jaar met betrekking tot de administratieve uitgaven van het Comité geen materiële fouten vertoonden en dat de onderzochte toezicht- en controlesystemen doeltreffend waren;
3.
betreurt, ondanks het feit dat rubriek 5 van het meerjarig financieel kader inzake administratie beschouwd wordt als een rubriek met een laag risico, dat de reikwijdte en conclusies van hoofdstuk 10 betreffende administratie van het jaarverslag van de Rekenkamer over 2018 nogal beperkt zijn;
4.
stelt vast dat de Rekenkamer een steekproef heeft onderzocht van 45 verrichtingen binnen rubriek 5 betreffende “administratie” van het meerjarig financieel kader, voor alle instellingen en organen van de Unie; stelt vast dat de steekproef zodanig was opgezet dat deze representatief was voor de uiteenlopende uitgaven binnen rubriek 5, die 6,3 % van de begroting van de Unie vertegenwoordigt; stelt vast dat uit de werkzaamheden van de Rekenkamer blijkt dat de administratieve uitgaven gekenmerkt worden door een laag risico; is evenwel van mening dat het aantal transacties die voor de “andere instellingen” zijn onderzocht ontoereikend is en verzoekt de Rekenkamer het aantal te controleren transacties met ten minste 10 % te verhogen;
5.
merkt op dat de begroting voor 2018 van het Comité 96 101 000 EUR bedroeg, tegenover 93 295 000 EUR in 2017, wat een verhoging inhoudt van 3 %; merkt op dat eind 2018 99,3 % van alle kredieten was vastgelegd (ten opzichte van 98 % in 2017 en 98,7 % in 2016) en dat in 2018 91 % was betaald (ten opzichte van 89,9 % in 2017 en 89,6 % in 2016);
6.
is ingenomen met het over het algemeen zorgvuldig en gezond financieel beheer van het Comité in de begrotingsperiode 2018; is ingenomen met het feit dat het vastleggingspercentage voor titel 1 “Aan de instelling verbonden personen” 99,1 % bedroeg en voor titel 2 “Gebouwen, meubilair, materieel en diverse huishoudelijke uitgaven” 99,6 %;
7.
neemt nota van het antwoord van het Comité met betrekking tot de uitvoeringspercentages van de betalingen (76,9 % in 2018, 77,1 % in 2017 en 74,5 % in 2016) voor begrotingstitel 2; wijst erop dat facturen voor onderhoud en energieverbruik grotendeels pas aan het begin van het volgende jaar binnenkomen; verzoekt het Comité maatregelen te nemen om deze situatie te verbeteren, waar mogelijk door in de desbetreffende dienstencontracten betalingsvoorwaarden op te nemen die een snellere betaling mogelijk maken;
8.
neemt nota van de ongebruikte kredieten voor verschillende begrotingsonderdelen, zoals Cursussen voor de leden van de instelling (post 1 0 5) met 59,0 % aan ongebruikte kredieten, Dienstreizen (post 1 6 2) met 33,3 %, Medische dienst (post 1 6 3 4) met 77,9 % en Inrichting van dienstruimten (post 2 0 0 7) met 92,7 %; herinnert eraan dat maatregelen moeten worden genomen om de budgettaire overschattingen tot een minimum te beperken;
9.
benadrukt dat de begroting van het Comité, ondanks zijn politieke activiteiten, wordt beschouwd als louter administratief, en goed is voor 1 % van rubriek 5 “Administratie” van de begroting van de Unie; verwelkomt de inspanningen van het Comité om bij zijn dagelijkse activiteiten de beginselen van prestatiegericht begroten toe te passen en is ingenomen met zijn bereidheid om op dit gebied tot verdere verbeteringen te komen, samen met de andere instellingen en organen van de Unie; wijst op succesvolle instrumenten als de evaluatie van de begrotingsuitvoering, bedoeld om de uitvoeringspercentages van de begroting van het Comité te controleren en te verbeteren; verwelkomt de algemene resultaatgerichte aanpak van het Comité;
10.
wijst erop dat het Comité een centraal register bijhoudt voor het melden van afwijkingen in verband met de niet-naleving van interne procedures en corrigerende maatregelen; is ingenomen met het feit dat het totale aantal financiële afwijkingen met 6,8 % is gedaald ten opzichte van 2017;
11.
verwelkomt de inspanningen van het Comité om de gemiddelde periode voor de betalingen (krachtens het Financieel Reglement moeten betalingen binnen 30 dagen worden verricht) te beperken tot gemiddeld 16 dagen in 2018, wat de kortste periode is van de afgelopen 10 jaar (vergeleken met 23 dagen in 2017, 26 dagen in 2016 en 20 dagen in 2015); neemt kennis van het feit dat er in 2018 geen gevallen van gedwongen betaling van rente wegens te late betalingen te melden waren;
12.
wijst erop dat het Comité is begonnen met een controle van de 16 internecontrolenormen (ICS) met behulp van een vragenlijst, en dat deze controle bedoeld is om de naleving en doeltreffendheid van de in elke ICS opgenomen vereisten te evalueren; wijst op de positieve resultaten van deze evaluatie en de conclusies dat met name aandacht moet worden besteed aan ICS 3 — personeelstoewijzing, ICS 10 — bedrijfscontinuïteit en ICS 12 — informatie en communicatie, met het oog op de toekomstige uitdagingen zoals een nieuw mandaat en het 25-jarig bestaan van het Comité;
13.
merkt op dat de controle van de interneauditfunctie plaatsvindt door een auditcomité dat bestaat uit één lid per politieke fractie van de Commissie financiële en administratieve zaken, en één adviseur op hoog niveau; wijst erop dat het streefdoel voor 2018 om 75 % van de zeer belangrijke aanbevelingen na zes maanden afgesloten te hebben niet is bereikt, maar dat slechts 50 % is gehaald, en dat het streefdoel om 100 % van de zeer belangrijke aanbevelingen na twaalf maanden afgesloten te hebben wel volledig is bereikt;
14.
wijst nogmaals op het belang van interinstitutionele samenwerking, zoals de overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau op het gebied van personeelsbeleid, en andere administratieve overeenkomsten; verzoekt het Comité de Commissie begrotingscontrole van het Parlement in kennis te stellen van de bedragen die zijn uitbetaald in het kader van de overeenkomsten inzake het dienstverleningsniveau door deze informatie op te nemen in het volgende jaarlijkse activiteitenverslag;
15.
benadrukt dat het zeer belangrijk is om de betrokkenheid van regionale en lokale autoriteiten te bevorderen, gezien hun rol bij de uitvoering van het beleid van de Unie;
16.
wijst erop dat de administratieve samenwerkingsovereenkomst die het Comité, het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) en het Parlement in 2014 hebben gesloten op 31 december 2019 afliep; merkt op dat er tot op heden over deze overeenkomst uit 2014 niet opnieuw is onderhandeld en dat zij niet werd vernieuwd; is van mening dat de overeenkomst uit 2014 zeer onvoordelig was voor het Comité en het EESC, omdat er in totaal 60 vertalers naar het Parlement gingen (waarvan 24 van het Comité) en het Comité en het EESC in ruil daarvoor alleen maar gebruik konden maken van de diensten van de Onderzoeksdienst van het Europees Parlement (EPRS); stelt met bezorgdheid vast dat hiervan het gevolg was dat het Comité en het EESC tijdelijk personeel moesten aanstellen en vertaalwerkzaamheden moesten uitbesteden; stelt met bezorgdheid vast dat het Parlement aan het EESC en het Comité een extra bedrag beschikbaar heeft gesteld (1 200 000 EUR van 2015 tot 2016) om de vermindering van het aantal vertalers te compenseren en dat deze fondsen bedoeld zijn om de kosten in verband met het uitbesteden van vertaalwerkzaamheden te dekken, maar als het daarvoor niet volledig wordt gebruikt, ook toegewezen kan worden aan andere beleidsgebieden; is van oordeel dat deze situatie niet strookt met de beginselen van verstandig en goed financieel beheer en dus bij verlenging van de huidige overeenkomst of onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst heroverwogen moet worden; is van oordeel dat deze overeenkomst vanuit politiek oogpunt geactualiseerd moet worden om in te kunnen spelen op de huidige uitdagingen, zoals het nieuwe meerjarig financieel kader en de nieuwe regels voor het cohesiebeleid;
17.
verwelkomt de campagne “Nadenken over Europa/De toekomst van Europa”, in het kader waarvan meer dan 209 evenementen zijn georganiseerd (tot februari 2019); stelt vast dat het Comité op deze succesvolle campagne voortbouwt door middel van de ontwikkeling van een model voor permanente raadpleging van de Europese burgers, in samenwerking met andere instellingen en organen van de Unie, met als doel om de resultaten van plaatselijke discussierondes mee te nemen bij de besluitvorming op Unieniveau; roept het Comité op om in zijn volgende jaarlijks activiteitenverslag verslag uit te brengen van de resultaten hiervan;
18.
is met het oog op de transparantie ingenomen met de opname in het jaarlijks activiteitenverslag van het Comité van een lijst van evenementen georganiseerd in 2017 en 2018 in het kader van de campagne “Nadenken over Europa/De toekomst van Europa”; neemt kennis van de namen van de betrokken leden van het Comité en van de naam, datum en plaats van de evenementen, alsmede van de totale kosten daarvan, te weten 41 747,87 EUR in 2018 (tegenover 45 505,93 EUR in 2017);
19.
wijst op het succes van het Comité op sociale media, met 12 658 likes op Facebook in 2018 (tegenover 9 013 in 2017) en 3 727 volgers op Twitter in 2018 (tegenover 3 425 in 2017); wijst op het succes in de hele Unie van de online enquête/mobiele app “Praat mee over Europa!”; complimenteert het Comité met zijn nieuwe website, die in 2018 101 983 page views had (tegenover 43 748 in 2017); is ingenomen met de gratis onlinecursus die in januari 2018 van start ging onder de titel “Make the most of EU resources for your region or city”, waarvoor zich bijna 15 000 deelnemers hebben aangemeld (tegenover 8 500 in 2015 en 5 500 in 2016);
20.
is verheugd dat het Comité 27 studies heeft gepubliceerd, waarmee de doelstelling van 15 studies ruim werd overschreden; stelt vast dat al deze studies op de website van het Comité zijn geplaatst;
21.
merkt op dat de overeenkomst tussen het EESC, het Comité en de Commissie over de gebouwenruil met betrekking tot het VMA-gebouw van de Commissie en BEL68/TRE74 van het Comité en het EESC op 28 augustus 2019 is ondertekend; wijst erop dat de ruil op 16 september 2022 zal plaatsvinden; stelt met bezorgdheid vast dat de belangrijkste prioriteit in het gebouwenbeleid van het EESC en het Comité de geografische concentratie van de gebouwen is; stelt met bezorgdheid vast dat de gebouwenruil leidt tot een oppervlakteverlies van 10 440 m2 voor het Comité en het EESC en dat er dus na de ruil voor ongeveer 200 personeelsleden extra kantoorruimte gezocht moet worden, en dat het oppervlakteverlies niet volledig gecompenseerd kan worden door alternatieve kortetermijnmaatregelen, zoals een intensiever gebruik van de beschikbare oppervlakte in de andere gebouwen en het bevorderen van telewerken, zodat het dus nodig zal zijn om een ander naburig pand te kopen om dit oppervlakteverlies te compenseren; wijst er daarnaast op dat het VMA-gebouw op de korte of middellange termijn gerenoveerd zal moeten worden; vreest voor de gevolgen van deze overeenkomst, niet alleen wat betreft de financiële situatie van het Comité, maar ook wat betreft het welzijn van het betrokken personeel; betreurt dat de juridische dienst niet geraadpleegd is over een kwestie met een zo grote omvang en een zo groot belang voor het Comité;
22.
neemt er nota van dat het Comité en het EESC onlangs een gezamenlijke werkgroep hebben opgericht die deze problematiek zal analyseren en zal werken aan passende oplossingen; stelt vast dat er een andere werkgroep is opgericht die zich buigt over nieuwe werkmethoden; benadrukt dat de gebouwenruil absoluut geen negatieve gevolgen mag hebben voor het welzijn van het personeel, de werkmethodes en de werkomgeving; herinnert eraan dat het personeel over deze gebouwenruil geraadpleegd moet worden en dat de mening van het personeel ook moet worden meegewogen; verzoekt het Comité en het EESC om de Commissie begrotingscontrole en de Begrotingscommissie van het Parlement in kennis te stellen van alle resultaten op dit gebied;
23.
is zeer bezorgd over het feit dat bevestigd is dat er op belangrijke plekken in het VMA-gebouw, waaronder de parkeergarage, asbest aanwezig is; betreurt ten zeerste het feit dat er in september 2019, slechts één maand na de ondertekening van de overeenkomst met de Commissie, door een gespecialiseerd extern bedrijf een asbestinventaris is opgemaakt; betreurt dat de overeenkomst is ondertekend zonder dat alle belanghebbenden vooraf waren geïnformeerd over de mogelijke aanwezigheid van asbest in het VMA-gebouw; betreurt eveneens dat de leden en personeelsleden niet over de situatie geïnformeerd zijn en vindt publicatie op het intranet van het Comité, waar de informatie moeilijk te vinden is, onvoldoende;
24.
merkt op dat het Comité en het EESC in september 2019 voor het VMA-gebouw een asbestattest hebben ontvangen, waarin staat dat er in het gebouw asbest aanwezig is, maar dat dit bij normaal gebruik van het gebouw geen gevaren met zich meebrengt; maakt zich ernstig zorgen over de toekomstige ontwikkelingen met betrekking tot deze kwestie, omdat er in de nabije toekomst geen sprake zal zijn van normaal gebruik, maar van een verbouwing;
25.
merkt op dat de effecten van langdurige en onveilige blootstelling aan asbest voor de gezondheid van mensen algemeen bekend zijn en gewoonlijk leiden tot grote bezorgdheid en verontrusting bij de bevolking; verzoekt het Comité en het EESC om zowel voorafgaand aan als tijdens de verhuizing naar het VMA-gebouw en daarna volledige transparantie te betrachten en proactief informatie te verstrekken over de manier waarop deze situatie wordt aangepakt, en tegelijkertijd paniek te voorkomen;
26.
wijst op de gebouwenstrategie van het Comité die op 29 november 2017 werd goedgekeurd en die zicht richt op “geografische concentratie” en “fysieke verbinding” van de gebouwen met het hoofdgebouw van het Comité, het Jacques Delorsgebouw, waarmee aanzienlijke financiële een niet-financiële voordelen te behalen zijn; wijst erop dat het VMA-gebouw op zo kort mogelijke termijn (2020 tot 2022) een beperkte renovatie zal moeten ondergaan en dat het gebouw in 2028, wanneer het Comité en het EESC het gebouw volledig in eigendom zullen hebben, grondiger gerenoveerd zal moeten worden; wijst erop dat de kosten door het EESC en het Comité gedekt zullen worden volgens een verdeelsleutel die is vastgesteld in het kader van de overeenkomst voor administratieve samenwerking;
27.
verwelkomt alle maatregelen die zijn genomen om passende (cyber)veiligheidsnormen te waarborgen; wijst erop dat nieuwe apparatuur voor toegangscontrole is geïnstalleerd en dat er maatregelen zijn genomen op het gebied van IT-veiligheid, waardoor de toegepaste veiligheidsnormen nu net zo streng zijn als bij het Parlement en de Commissie;
28.
betreurt het feit dat het Comité nog niet beschikt over een juridisch kader voor de behandeling van intimidatiezaken waar zijn leden bij betrokken zijn; herhaalt de oproep van de Europese Ombudsman aan de instellingen van de Unie om regels inzake intimidatie vast te stellen waar hun leden zich aan moeten houden; verzoekt het Comité dringend om dergelijke regels vast te stellen en daarbij aan te sluiten bij het Besluit van het Bureau van het Parlement van 2 juli 2018 over de behandeling van klachten inzake intimidatie; roept het Comité op om aan het Parlement verslag uit te brengen van de genomen maatregelen;
29.
dringt er bij het Comité op aan zich meer in te zetten voor de geplande gedragscode voor zijn leden betreffende het voorkomen en oplossen van belangenconflicten; verzoekt het Comité de desbetreffende regels en procedures op zijn website te publiceren;
30.
neemt nota van de degelijke procedure van het Comité voor de behandeling van intimidatiezaken waar personeelsleden bij betrokken zijn, en waarbij uitsluitend gebruik wordt gemaakt van interne regels voor toepassing van de relevante bepalingen van het personeelsstatuut; is ingenomen met het feit dat er trainingen voor alle personeelsleden zijn opgezet inzake het voorkomen van intimidatie, in het kader waarvan aandacht wordt besteed aan de geldende regels en bepalingen en procedures die ingezet kunnen worden voor de behandeling van klachten op dit gebied; wijst erop dat het Comité een team heeft opgezet van vertrouwenspersonen (momenteel zijn er zes personen aangewezen en staan er twee op een reservelijst) die allemaal training op dit gebied hebben gevolgd;
31.
wijst erop dat de kredieten voor het uitbesteden van vertalingen zijn verhoogd in het kader van de samenwerkingsovereenkomst met het Parlement en de daaruit voortvloeiende vermindering van het aantal vertalers; wijst erop dat de uitbesteding van vertalingen in 2018 20,2 % van het totale aantal vertalingen bedroeg, iets boven het streefdoel van 20 %, wat mede werd veroorzaakt door de hoge werkdruk (21 % hoger dan in dezelfde periode in 2017); wijst er verder op dat de totale kosten van de uitbestede vertalingen in 2018 in totaal 3 251 855 EUR bedroegen (in vergelijking met 5 263 108 EUR, die de kosten voor interne vertaling van al deze documenten zouden zijn geweest);
32.
wijst op de inspanningen van het Comité die hebben geleid tot een aanzienlijke reorganisatie in het kader van een nieuwe strategie voor meertaligheid, gericht op een rationeler gebruik van middelen; betreurt dat van 2014 t.e.m. 2017 de overheveling van posten van de taaldiensten naar het Parlement gecompenseerd moest worden met een verhoging van het aantal arbeidscontractanten; verzoekt het Comité het Parlement regelmatig op de hoogte te houden van de ontwikkelingen op dit gebied;
33.
neemt kennis van het evaluatieverslag over het proefproject betreffende gezamenlijk management van een aantal vertaalafdelingen, waarin werd geconcludeerd dat niet alleen een vermindering van de overheadkosten voor management mogelijk is, maar dat ook synergiën kunnen worden bereikt op het niveau van de vertaalassistenten nadat alle vertaalafdelingen zijn samengevoegd en de nodige technische aanpassingen zijn doorgevoerd; wijst erop dat het Bureau van het Comité zijn secretaris-generaal een mandaat heeft gegeven om een nieuwe personeelsformatie uit te werken en voor te stellen, in samenwerking met de secretaris-generaal van het EESC; wijst erop dat de samenvoeging van de afdelingen tijdens het proefproject sindsdien is geformaliseerd en dat in 2019 nog twee samenvoegingen zullen plaatsvinden; roept het Comité op verslag uit te brengen aan het Parlement van alle maatregelen die zijn genomen om het produceren van vertalingen betaalbaar te houden;
34.
wijst op de inspanningen om de procedures in verband met het personeelsbeleid verder te vereenvoudigen, zoals de geleidelijke invoering van papierloze werkmethodes (voor o.a. facturen, werkbezoeken en dossiers); verzoekt het Comité zich meer in te spannen voor de modernisering van de procedures voor de aankoop van IT-tools, bijvoorbeeld door een elektronische procedure in te voeren om het papiergebruik om laag te brengen; wijst op de vooruitgang die is geboekt op het gebied van elektronische facturering, die nu volledig elektronisch plaatsvindt;
35.
wijst erop dat in 2018 de personeelsformatie 538 personeelsleden omvatte (tegenover 533 in 2017); is ingenomen met het feit dat het aantal vacante posten in 2018 (minder dan 2 %) lager was dan in 2017 (ongeveer 2,5 %); is ingenomen met het feit dat er in 2018 werd gestart met een evaluatie van de werklast, om vast te stellen hoe de menselijke hulpbronnen van het Comité zo efficiënt mogelijk gebruikt kunnen worden en na te gaan op welke punten verbeteringen mogelijk zijn; wijst erop dat het eindverslag van deze evaluatie in het voorjaar van 2019 werd ingediend; verzoekt het Comité om in zijn volgende jaarlijkse activiteitenverslag de stand van zaken uitvoerig toe te lichten;
36.
is ingenomen met de invoering van een nieuw beoordelingssysteem waarbij de nadruk ligt op de individuele resultaten en met de invoering van een nieuw systeem voor bevorderingen op basis van verdienste, en wijst erop dat op dit gebied in 2018 een intensieve sociale dialoog heeft plaatsgevonden; wijst erop dat er eind 2016 onder het personeel een tevredenheidsenquête is gehouden, waarna een actieplan is opgesteld dat heeft geleid tot de invoering van een managementprogramma voor zowel middenkader- als junior managers, waarin diverse onderwerpen aan bod komen die verband houden met de tevredenheid onder het personeel;
37.
is ingenomen met het feit dat het afwezigheidspercentage de afgelopen jaren is afgenomen (van 4,86 % in 2015 tot 4,6 % in 2016, 4,5 % in 2017 en 4,29 % in 2018); merkt evenwel op dat 23 personeelsleden in 2018 langer dan 90 dagen met ziekteverlof waren en dat drie van deze personeelsleden vanwege ernstige ziekte respectievelijk 352, 296,5 en 280,5 dagen afwezig waren; is bekend met het omvattende beleid van het Comité inzake absentiebeheer in het kader waarvan gezorgd wordt voor een follow-up van afwezigheden en uitvoering wordt gegeven aan gestructureerde beleidsmaatregelen inzake de terugkeer naar het werk;
38.
is met het oog op gelijke kansen ingenomen met de maatregelen die zijn genomen op het gebied van lichamelijke beperkingen, diversiteit en genderevenwicht, zoals het netwerk van contactpunten voor gelijke kansen in de verschillende directoraten, met als doel om voorlichting op dit gebied te verstrekken en acties uit te voeren binnen alle dienstonderdelen van het Comité; is ingenomen met de inspanningen van het Comité op het gebied van flexibele arbeidsvoorwaarden, die erop gericht zijn om werknemers van beide geslachten in staat te stellen leidinggevende taken te verrichten door betere mogelijkheden te bieden voor het combineren van werk en gezinsleven;
39.
neemt met belangstelling kennis van het feit dat het Comité een geïntegreerde strategie voor talentmanagement heeft goedgekeurd die betrekking heeft op een groot aantal terreinen en beleidsgebieden, met als doel om de prestaties en inzet van het personeel te vergroten; wijst erop dat de functies van adjunct-afdelingshoofd, sectorhoofd en teamleider officieel erkend zijn als nieuw managementniveau en dat het Comité interne trainingen voor deze functies heeft opgezet;
40.
waardeert de inspanningen die het Comité heeft verricht om te zorgen voor een geografisch evenwicht op managersniveau binnen het Comité, waardoor personen uit de lidstaten die in of na 2014 tot de Unie zijn toegetreden inmiddels 22,2 % van de managersposten bekleden (het streefdoel was 20 %), hetgeen een iets hoger percentage is dan het aandeel van de bevolking van deze landen in de totale bevolking van de Unie;
41.
stelt vast dat het Comité er nog niet in slaagt om het aandeel vrouwen in middelhoge en hoge managementfuncties te vergroten (35,6 % vrouwen in managementposities); merkt op dat het Comité een instelling van beperkte omvang is, met een middenkader dat bestaat uit een aantal relatief jonge managers; wijst op maatregelen als de gids voor goede praktijken op het gebied van aanwerving, op basis waarvan de regel is vastgesteld dat in elk aanwervingspanel zowel vrouwen als mannen zitting dienen te hebben; roept het Comité op zijn inspanningen op dit terrein op te voeren en verslag uit te brengen aan het Parlement van de geboekte vooruitgang;
42.
wijst er nogmaals op dat de kwijtingsprocedure gestroomlijnd en versneld moet worden; stelt in dit kader voor om te bepalen dat de jaarlijkse activiteitenverslagen uiterlijk op 31 maart van het jaar volgend op het boekjaar moeten worden ingediend; is ingenomen met de bereidheid van het Comité om deze werkwijze te hanteren, omdat daarmee de looptijd van de kwijtingsprocedure kan worden ingekort;
43.
is ingenomen met het feit dat in het kader van de tussentijdse evaluatie die begin 2018 is afgerond is vastgesteld dat de interinstitutionele samenwerkingsovereenkomst tussen het EESC en het Comité goed functioneert; wijst erop dat de gemeenschappelijke diensten beide comités ondersteuning bieden op het gebied van vertaling, infrastructuur, logistiek en IT; wijst erop dat met de uitvoering van de gemeenschappelijke diensten en de bezoldigingen in verband daarmee tezamen jaarlijks een bedrag van ruim 100 miljoen EUR gemoeid is;
44.
merkt op dat de samenwerkingsovereenkomst die het Comité en het EESC in 2016 hebben ondertekend een krachtig rechtskader vormt voor langdurige doeltreffende en doelmatige samenwerking, en laat zien dat de comités in partnerschapsverband optreden en daarbij elkaars bevoegdheden en prerogatieven eerbiedigen; merkt op dat deze overeenkomst, die op 31 december 2019 eindigde, met één jaar is verlengd en dat er onderhandeld wordt over een nieuwe overeenkomst; verzoekt de comités om de nodige inspanningen te leveren om zo snel mogelijk tot overeenstemming te komen over een nieuwe overeenkomst, omdat daarmee synergieën worden benut en besparingen worden gerealiseerd;
45.
herinnert eraan dat het Comité en het EESC samen wederom minder dan 3 % van hun totale begroting besteed hebben aan IT en dat er wat betreft IT-projecten en -apparatuur al een aantal jaren sprake is van structurele onderfinanciering; stelt met bezorgdheid vast dat beide comités, om hun achterstand met betrekking tot IT-projecten en -systemen aan te pakken, nog altijd de aanpak hanteren om niet-bestede kredieten aan het eind van elk begrotingsjaar te gebruiken ter financiering van IT-projecten; dringt er bij het Comité en het EESC op aan om zo snel mogelijk uitvoering te geven aan de nieuwe digitale strategie en het meerjarig uitgavenplan voor IT;
46.
verzoekt het Comité om de situatie verder te analyseren teneinde na te gaan welke diensten nog meer met het EESC gedeeld kunnen worden; benadrukt dat deze vorm van interinstitutionele samenwerking de totale uitgaven van het Comité aanzienlijk kan helpen verlagen; verzoekt het Comité de Commissie begrotingscontrole van het Europees Parlement in kennis te stellen van eventueel behaalde resultaten;
47.
verwelkomt de vooral voor nieuwe werknemers bedoelde onlinetraining die het Comité aanbiedt, met specifieke aandacht voor ethiek, die op de beginpagina van het intranet van het Comité is geplaatst om de training zo toegankelijk mogelijk te maken; waardeert, met het oog op de transparantie, de publicatie van bepaalde beleidsmaatregelen, zoals klokkenluidersregelingen en de regelingen inzake beroepsactiviteiten van voormalige hoge ambtenaren, op de website van het Comité; spoort het Comité aan te blijven werken aan digitalisering van zijn diensten;
48.
herinnert eraan dat een voormalig intern controleur op 23 augustus 2018 overeenkomstig artikel 90, lid 2, van het Statuut bij het tot aanstelling bevoegde gezag een klacht tegen het Comité heeft ingediend naar aanleiding van het besluit van het Comité van 24 mei 2018 om hem niet als te goeder trouw handelend klokkenluider te erkennen; betreurt het besluit van het Comité, dat niet in overeenstemming is met het standpunt van het Parlement dat de intern controleur een te goeder trouw handelende klokkenluider is, zoals door het Parlement in zijn kwijtingsresolutie van 2001 (1) werd bekrachtigd; dringt er bij het Comité op aan om de status van de intern controleur volledig te erkennen en publiekelijk zijn excuses aan te bieden voor de onjuiste behandeling van deze zaak;
49.
merkt op dat het Comité op 20 december 2019 aan de voormalig intern controleur een voorstel voor een minnelijke schikking heeft gedaan, met een geheimhoudingsovereenkomst, maar dat de voormalig intern controleur met dit voorstel niet akkoord is gegaan vanwege het gebrek aan transparantie; dringt er bij het Comité op aan om zijn voorstel aldus te wijzigen dat de voormalig intern controleur formeel erkend wordt als te goeder trouw handelende klokkenluider, en er met het oog op de transparantie voor te zorgen dat een eventuele schikkingsovereenkomst openbaar wordt gemaakt;
50.
betreurt dat er nog geen gevolg is gegeven aan het verzoek van het Parlement in zijn kwijtingsresolutie voor 2017 (2) om een bemiddelingsprocedure tot stand te brengen tussen het Comité en de voormalige intern controleur en dat dit volgens planning pas begin 2020 zal gebeuren; betreurt voorts dat het Comité pas na meer dan 20 jaar een bemiddelingsprocedure met de voormalig intern controleur inleidt; wijst er nogmaals op, zoals het ook reeds in diverse resoluties heeft gedaan, dat het Parlement het belangrijk vindt dat deze kwestie met de voormalig intern controleur op een rechtvaardige en eerlijke manier wordt opgelost en dat het Comité publiekelijk zijn excuses aanbiedt voor de fouten die het bij de behandeling van deze kwestie heeft gemaakt;
51.
wijst op het besluit van de derde invaliditeitscommissie waaruit onomstotelijk blijkt dat de intern controleur arbeidsongeschikt werd verklaard om beroepsgerelateerde redenen en het slachtoffer is geworden van pesterijen door het Comité;
52.
wijst erop dat het Comité op 20 december 2019 een voorstel voor een minnelijke schikking en een ontwerp voor een openbare mededeling heeft gepresenteerd, maar dat de voormalige intern controleur dit voorstel heeft verworpen en daarbij heeft aangegeven dat hij wenst dat er een bemiddelingsprocedure wordt gestart, omdat hij dat ziet als de meest geschikte manier om deze kwestie op een eerlijke manier tot een oplossing te brengen;
53.
is verheugd over het feit dat, met het oog op het bereiken van een minnelijke schikking, het Parlementslid Sophie in ‘t Veld benoemd is tot bemiddelaar in het geschil tussen het Comité en de voormalige intern controleur; herinnert aan zijn verzoek om bij deze bemiddeling ook aandacht te besteden aan de status van de voormalig intern controleur als te goeder trouw handelende klokkenluider (zoals door het Parlement erkend in zijn kwijtingsresolutie van 2001) en aan het feit dat hij in het belang van de Unie handelde door wanpraktijken binnen de instellingen van de Unie te melden;
54.
dringt erop aan dat het Comité deze bemiddelingsprocedure per direct accepteren om uitvoering te geven aan het besluit van de derde invaliditeitscommissie, en daarbij alle maatregelen nemen die nodig zijn om gevolg te geven aan de verzoeken die het Parlement in zijn eerdere resoluties heeft gedaan;
55.
merkt op dat het Comité er in het kader van zijn “draaideurbeleid” voor zorgt dat alle personeelsleden die de dienst verlaten, met name hogere leidinggevenden, proactief en systematisch worden herinnerd aan hun verplichting om, indien zij voornemens zijn een beroepsactiviteit uit te oefenen, dit te melden; is verheugd dat het Comité er ook aan herinnert dat personeelsleden die de dienst tijdelijk verlaten wegens onbetaald verlof of wegens invaliditeit, hun verplichtingen uit hoofde van artikel 16 van het Statuut en het interne besluit van het Comité nr. 66/2014 inzake externe activiteiten en opdrachten moeten nakomen;
56.
wijst erop dat de Raad heeft bepaald dat vanaf de datum waarop de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie van kracht wordt, drie van de 24 vrijkomende zetels van het Verenigd Koninkrijk in het Comité zullen worden toegekend aan Estland, Cyprus en Luxemburg; wijst erop dat het Comité dus na de brexit slechts 21 zetels minder heeft;
57.
wijst op al het werk dat de afgelopen jaren is verricht op gebieden zoals resultaatgericht begroten, het ethisch kader met alle bijbehorende regels en procedures, de verbeterde communicatieactiviteiten en het toenemend aantal maatregelen om de transparantie te verbeteren; is ingenomen met het aanzienlijke aantal interinstitutionele dienstverlenings- en samenwerkingsovereenkomsten; wijst op het belang van samenwerking en het delen van ervaringen tussen de instellingen en organen van de Unie; pleit ervoor dat het Comité nagaat of er mogelijkheden zijn voor gestructureerde netwerkactiviteiten op diverse gebieden, zodat beste praktijken kunnen worden gedeeld en er gemeenschappelijke oplossingen kunnen worden ontwikkeld.
(1) Resolutie van het Europees Parlement van 29 januari 2004 met opmerkingen bij het besluit inzake kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2001 — Afdeling VII — Comité van de Regio’s (PB L 57 van 25.2.2004, blz. 8).
(2) Resolutie (EU) 2019/1429 van het Europees Parlement van 26 maart 2019 met de opmerkingen die een integrerend deel uitmaken van het besluit over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2017, afdeling VII — Comité van de Regio’s (PB L 249 van 27.9.2019, blz. 123).