This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52012IE0766
Opinion of the European Economic and Social Committee on ‘Principles, procedures and action for the implementation of Article 11(1) and (2) of the Lisbon Treaty' (own-initiative opinion)’
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Beginselen, procedures en acties voor de toepassing artikel 11, leden 1 en 2, van het Verdrag van Lissabon” (initiatiefadvies)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Beginselen, procedures en acties voor de toepassing artikel 11, leden 1 en 2, van het Verdrag van Lissabon” (initiatiefadvies)
PB C 11 van 15.1.2013, p. 8–15
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
15.1.2013 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 11/8 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „Beginselen, procedures en acties voor de toepassing artikel 11, leden 1 en 2, van het Verdrag van Lissabon” (initiatiefadvies)
2013/C 11/03
Rapporteur: Luca JAHIER
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (hierna: EESC) heeft op 14 juli 2011 besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over
Beginselen, procedures en acties voor de toepassing van de leden 1 en 2 van artikel 11 van het Verdrag van Lissabon.
De afdeling Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 3 september 2012.
Het EESC heeft tijdens zijn op 14 en 15 november 2012 gehouden 484e zitting (vergadering van 14 november) onderstaand advies uitgebracht, dat met 168 stemmen vóór en 3 tegen, bij 7 onthoudingen, werd goedgekeurd.
„Zonder de burgers kan niets tot stand worden gebracht, zonder instellingen is alles eindig”
Jean Monnet
1. Conclusies
1.1 |
Het EESC acht van doorslaggevend belang dat concrete voorstellen voor acties worden uitgewerkt. Daarmee moet ervoor worden gezorgd dat de diverse instellingen van de EU de hun toekomende initiatieven nemen om de leden 1 en 2 van artikel 11 van het VEU toe te passen. Hierin moet een kans worden gezien om de structuren van de dialoog met het maatschappelijk middenveld, zowel in EU-verband als in de lidstaten, regio's en steden, te verbreden en te consolideren. |
1.2 |
Representativiteit blijft de kern van democratie. Participatie vormt daarop een aanvulling. Participatie mag dus nooit in de plaats komen van representativiteit: op representativiteit zijn al onze samenlevingen gegrondvest. Zo is er ook geen strijdigheid tussen de burgerdialoog en de sociale dialoog, omdat elk daarvan, volgens de bepalingen van het Verdrag, een specifieke en geheel eigen rol speelt. |
1.3 |
Er moet een echte participatiedemocratie, waarvan sprake is in het VEU en waarmee de waarden en de identiteit van de EU worden weerspiegeld, tot stand worden gebracht. Juist in deze tijd van economische, sociale en politieke crises is het van het allergrootste belang dat artikel 11 onverkort wordt toegepast, omdat de EU dan bij de burgers aan democratische legitimiteit wint. Ten slotte kan Europa alleen door meer transparantie, een sterker gevoel van een Europese identiteit en meer participatie voor zijn burgers en maatschappelijke organisaties, zowel in de lidstaten als in EU-verband, extremisme voorkomen, zijn democratische waarden uitdragen en een „gemeenschappelijke lotsbestemming” tot stand brengen. |
1.4 |
De toepassing van de leden 1 en 2 van artikel 11 van VEU moet worden gezien als een beslissende kans om verder te gaan dan de overlegprocedures en procedures voor de participatie van het maatschappelijk middenveld die met het Witboek over Europese governance van 2001 zijn ontwikkeld. Er zijn al diverse werkwijzen voor de participatie van maatschappelijke organisaties uitgewerkt, waarvan sommige verder gaan dan alleen maar informatie-uitwisseling en als goede voorbeelden kunnen fungeren, waarop een gestructureerd kader voor de burgerdialoog in Europa kan worden gebaseerd, in toepassing van de leden 1 en 2 van artikel 11 van het VEU. |
1.5 |
Daarom doet het EESC de volgende aanbevelingen:
|
1.6 |
Het EESC zou er op die manier — d.w.z. door zich steeds meer en met steeds meer effect voor de opbouw van een Europese openbare ruimte in te zetten — bij de Commissie, de Raad en het Europees Parlement op kunnen aandringen om de leden 1 en 2 van artikel 11 van het VEU met steeds meer daadkracht te gaan toepassen, en kan zo een en ander bevorderen. Dan kunnen resultaten in de vorm van procedures en producten worden bereikt die bij alle instellingen en maatschappelijke organisaties van Europa in goede aarde vallen. |
2. Inleiding
2.1 |
Het EESC heeft de afgelopen twaalf jaar significante vorderingen gemaakt met zijn inspanningen om een omschrijving te geven van de Europese burgerdialoog als aanvulling op de representatieve democratie, en van het verschil tussen de burger- en de sociale dialoog. De burgerdialoog is omschreven als een democratisch proces waardoor het grote publiek zich een mening kan vormen die kan variëren naar gelang van de actoren die erbij worden betrokken. In het EESC is overeenstemming bereikt over de definitie van die actoren, de concepten die ten grondslag liggen aan de burgerdialoog en het verband tussen de burgerdialoog en participatie-governance (1). |
2.2 |
Daarenboven heeft het EESC het beginsel van subsidiariteit in Europa weer naar voren gehaald. Het heeft een lijst van veertien kwantitatieve en kwalitatieve criteria voorgesteld waaraan de representativiteit kan worden getoetst van maatschappelijke organisaties die aan de horizontale, verticale en sectorgebonden burgerdialoog kunnen deelnemen. Ook heeft het nauwgezet het verschil omschreven tussen raadpleging (een top-down-proces) en de burgerdialoog (een proces dat bottom-up is, maar wellicht nog beter kan worden omschreven als „circulerend”). Hiermee heeft het EESC bijgedragen aan institutionele verworvenheden die vervolgens hun beslag hebben gekregen in artikel 11 van het VEU (2). |
2.3 |
Met het in december 2009 in werking getreden VEU wordt formeel erkenning gegeven aan de rol van de participatiedemocratie (burgerdialoog, raadpleging, Europees burgerinitiatief). De bepalingen van artikel 11 (3) komen nog bovenop de spilfunctie van de representatieve democratie (artikelen 10 en 12) en bekrachtigen die spilfunctie (4), wat een innoverend model voor democratie op zijn Europees oplevert. |
2.4 |
Thans komt het erop aan om artikel 11 waarin een algemeen kader is vastgelegd, concreet te gaan toepassen. Zo moeten met name de leden 1 en 2 van dit artikel op stapel worden gezet, omdat de in lid 3 bedoelde raadplegingsprocedures al ver zijn gevorderd en het Europees burgerinitiatief al naar behoren is gereguleerd (5). Het EESC weet uit ervaring wat nodig is voor goed werkende dialoogstructuren: een nauwgezet regelgevingskader en institutionele continuïteit. |
2.5 |
Het EESC heeft de Commissie in maart 2010 gevraagd om „… te komen met een groenboek over de civiele dialoog waarin concrete voorstellen ter implementatie van de artikelen 11.1 en 11.2 zijn vervat. In het groenboek kan worden ingegaan op de reeds opgedane ervaringen, kunnen de procedures en principes nader worden omschreven en geëvalueerd en kunnen in overleg met het maatschappelijk middenveld verbeteringen worden aangebracht en m.n. duidelijke structuren worden geschapen.” (6) Dit verzoek werd een jaar later, in 2011, herhaald op een buitengewone vergadering die groep III van het EESC over de vooruitzichten voor de participatiedemocratie in Europa had belegd. Op deze vergadering is ook een stappenplan voor de participatiedemocratie goedgekeurd (7). |
2.6 |
Het EESC stelt vast dat er, afgezien van de gangbare raadplegingen en de op 1 april 2012 van kracht geworden JEV-verordening, nog steeds geen schot zit in de regelingen voor de burgerdialoog die de diverse instellingen overeenkomstig de leden 1 en 2 van artikel 11 van het VEU moeten treffen. Ook is er nog niets in huis gekomen van het Groenboek waarom het heeft gevraagd. |
2.7 |
Ondertussen woedt overal in Europa een structurele economische crisis waardoor het Europese bouwsel aan het wankelen is gebracht. Ook werkt deze crisis een tweeledig, gevaarlijk verschijnsel in de hand: aan de ene kant vallen de lidstaten weer terug op onderhandelingen tussen regeringen om oplossingen voor de crisis te vinden (vandaar het toenemende aantal Europese Toppen), aan de andere kant groeit de kloof tussen de (organisaties van de) burgers en de instellingen van de EU. Bovendien onstaat algemeen de indruk dat de EU er niet alleen niet in slaagt om de crisis te overwinnen, maar ook nog eens bezuinigingsmaatregelen afdwingt die gevolgen hebben voor het leven van alle burgers van Europa, waarbij maatschappelijke organisaties nauwelijks iets in de melk te brokkelen hebben als er keuzen moeten worden gemaakt. Kortom, het onbegrip neemt toe en de kloof wordt groter, waardoor een mijnenveld ontstaat dat op den duur een bedreiging kan vormen voor de legitimiteit van de instellingen van de EU. |
2.8 |
Er zou krachtdadig en vastberaden moeten worden opgetreden om de „communautaire methode” nieuw leven in te blazen. Die noodzaak vloeit voort uit dat wat door het VEU op gang is gebracht en de rijke verscheidenheid aan vraagstukken en prioriteiten op de politieke agenda van de EU. Daaraan kan alleen gevolg worden gegeven als die „communautaire methode” wordt geconsolideerd en vernieuwd, als de parlementaire democratie als bakermat van de EU-instellingen kracht wordt bijgezet en als er een nieuw tijdperk wordt ingeluid van rechtstreekse betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld dat het op zich neemt om de Europese identiteit te versterken en de belangstelling van de burgers te wekken. Meer inspraak voor de burgers door middel van de burgerdialoog van artikel 11 van het VEU — d.w.z. rechtstreekse inspraak van burgers, maar ook inspraak via de organisaties die hen vertegenwoordigen — wordt zo langzamerhand een conditio sine qua non voor de eenwording van Europa. Wat op het spel staat, zijn eigen inbreng, draagvlak, transparantie en een meer democratische legitimering van de besluitvorming. |
2.9 |
Artikel 11 van het VEU en de manier waarop daaraan uitvoering wordt gegeven, zijn dus van onschatbaar belang als middel om die dynamiek voor de participatiedemocratie op gang te brengen. Het EESC beschikt over alle ervaring die nodig is om, in nauwe samenwerking met de diverse instellingen van de EU en de voornaamste Europese en nationale netwerken van maatschappelijke organisaties, als katalysator te fungeren voor de versterking van de democratie in Europa. |
2.10 |
Het EESC is zich ervan bewust alle verschillende geledingen van wat als het „maatschappelijk middenveld” wordt aangeduid, slechts voor een deel te weerspiegelen (8). Daarom heeft het gekozen voor een pragmatische benadering en neemt het nu al lang tal van initiatieven om zijn betrekkingen met maatschappelijke organisaties in Europa steeds verder uit te breiden. In tijden van crisis is versterking van die functie van het EESC, nl. om een brug te slaan tussen instellingen en maatschappelijke organisaties, van cruciaal belang ter begeleiding van de structurele beleidskeuzen die moeten worden gemaakt en van de institutionele hervormingen die de EU moet doorvoeren om haar toekomst veilig te stellen. |
2.11 |
Van het hele artikel 11 van het VEU gaat een duidelijk signaal uit: er spreekt vertrouwen uit in de toegevoegde waarde van actief burgerschap, participatiedemocratie en de mogelijkheid voor de participatiedemocratie om het maatschappelijk draagvlak voor het Europese project te vergroten, omdat daaraan een publieke opinie ontspruit die steeds beter ingelicht is en consistenter wordt. Met lid 3 van artikel 11 worden de inmiddels stevig verankerde raadplegingsprocedures die het EESC al lang toepast, in een proces van participatie gesitueerd. Daarentegen wordt met de leden 1 en 2 van artikel 11 wel degelijk een betekenisvolle stap vooruit gezet naar een meer geavanceerd model van een gestructureerde dialoog. |
2.12 |
Na vijftien jaar lang theoretiseren en stap-voor-stap-acties (zie hiervoor het al eerder genoemde compendium (9)) is de tijd thans rijp voor doelgerichte acties en specifieke instrumenten voor iedere instelling van de EU. Tegelijkertijd moet een — gecoördineerd en samenhangend — alomvattend kader in het leven worden geroepen om het doel dat in artikel 11 is verwoord, nog beter te verwezenlijken. |
2.13 |
Er moet niet worden gezwicht voor de verleiding om het in artikel 11 (en dan met name in de leden 1 en 2 daarvan) voorgestane systeem om te vormen tot iets wat louter beschrijvend is, bijna als een foto van wat er al is. Daarmee zou geenszins worden tegemoetgekomen aan de bedoeling van de wetgever, noch aan de hoge verwachtingen die de maatschappelijke organisaties van Europa koesteren. |
3. Uitgaan van wat al werkt
3.1 |
Het EESC pleit ervoor om voor de toepassing van de leden 1 en 2 van artikel 11 van het VEU van de inmiddels deugdelijk gebleken bestaande methoden uit te gaan. Dat moet in het achterhoofd worden gehouden als wordt begonnen met het uitwerken van concrete maatregelen in die zin. |
3.2 |
De afgelopen tien jaar zijn er in de EU geleidelijk vormen van samenwerking met het maatschappelijk middenveld ontstaan. In veel gevallen gaat het om raadplegingsstructuren die op aandringen van de Commissie tot stand werden gebracht. |
3.3 |
In de Commissie zelf heeft een groeiend aantal DG's een aantal van die structuren opgezet, met voor elk van die structuren doelstellingen, een regelmaat in de raadpleging, en een variërende vorm en invloed. Het gaat om structuren die zich grotendeels los van elkaar hebben ontwikkeld en soms zijn uitgegroeid tot ware raadplegingsfora: een verscheidenheid aan situaties en resultaten die al tot vrij gestructureerde vormen van een vaste dialoog met maatschappelijke organisaties (10) heeft geleid. Hoe dan ook mag „raadpleging” als juridische structuur niet worden verward met het nieuwe begrip ‧burgerdialoog”, dat op den duur een gestructureerd en permanent karakter moet krijgen. |
3.4 |
Zo kan worden gedacht aan het door DG SANCO (gezondheid en consumenten) opgerichte gezondheidsforum van de EU, het platform voor de grondrechten van het Bureau voor de grondrechten van de EU, de contactgroep voor maatschappelijke organisaties van DG DEVCO (groei en samenwerking EuropeAid) en de door DG TRADE (handel) opgezette dialoog met het maatschappelijk middenveld. |
3.5 |
Dat laatste voorbeeld is misschien wel de meest geavanceerde vorm van een sectorale gestructureerde dialoog, niet alleen vanwege het grote aantal deelnemers eraan en hun verscheidenheid (meer dan 800 organisaties hebben zich ervoor ingeschreven), maar ook omdat het hoofdkantoor van nagenoeg de helft van al die organisaties buiten Brussel, in een lidstaat is gevestigd. Ook is dit de enige dialoog waarvoor DG TRADE een externe evaluatie heeft laten uitvoeren (11). |
3.6 |
Een ander voorbeeld is het in 2009 gezamenlijk door het EESC en de Commissie opgerichte Europese integratieforum (12), dat een stabiel ledental heeft van zo'n honderd Europese en nationale stakeholders. Ook wordt er voortdurend aan deelgenomen door het Europees Parlement, het Comité van de Regio's en vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten. Dit aanvankelijk moeizaam op gang gekomen forum is inmiddels uitgegroeid tot een gestructureerde dialoog als aanknooppunt met de concrete evolutie van de EU-agenda voor integratiebeleid, vooral in de aanloopfase. |
3.7 |
Dan zijn er, als derde voorbeeld, ook nog de fora van het maatschappelijk middenveld als onderdeel van het complexe stelsel van externe betrekkingen van de EU. Zo moet met name worden gedacht aan het succes van de GRC's (gemengde raadgevende comités), die het daglicht zien in het kader van onderhandelingen over toetreding tot de EU, en aan de rol die wordt gespeeld door het raadgevende comité Cariforum-EU (monitoring van de partnerschapovereenkomst tussen de EU en Cariforum) en het maatschappelijk middenveld in het kader van de vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en Korea. |
3.8 |
Het geval van de Cotonou-overeenkomst (13) is wellicht het meest complex en ingewikkeld, niet alleen qua aantal betrokken landen en actoren, maar ook qua aantal acties dat wordt uitgevoerd. Er wordt formeel erkenning gegeven aan de aanvullende rol en potentiële bijdrage aan het ontwikkelingsproces van niet-gouvernementele actoren, die worden omschreven als: particuliere sector, economische en sociale partners, en maatschappelijke organisaties (14). Het EESC organiseert op grond van een specifiek mandaat om de zoveel tijd bijeenkomsten met de sociaaleconomische actoren van de EU en de ACS-landen. Bovendien is er in de diverse landen een speciaal programma voor financiële steun opgezet, dat onder beheer staat van de respectieve delegaties van de EU. De betrokkenheid daarbij van de scoiaaleconomische actoren wordt steeds groter en het programma wordt gebruikt om in capaciteitsopbouw te investeren (15). |
3.9 |
Ten slotte moet nog melding worden gemaakt van het in 2007 opgestarte initiatief van het Europees Parlement om zogenoemde „Agora” te organiseren, waarbij de burgers over van tevoren gekozen thema's discussiëren. Zij het dat die Agora niet regelmatig worden gehouden en de resultaten ervan wisselend zijn, de deelname eraan door maatschappelijke organisaties is groot (16). Intern heeft het Europees Parlement deze Agora laten toetsen aan de noodzaak om de impact ervan te vergroten als er de komende jaren een vervolg aan wordt gegeven. |
3.10 |
Ook zijn er vermeldenswaardige internationale voorbeelden van daadwerkelijke deelname van maatschappelijke organisaties aan besluitvorming, waaronder het Verdrag van Aarhus (17) van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties en de door de Conferentie van internationale ngo's goedgekeurde gedragscode voor burgerparticipatie in de besluitvorming (18). |
3.11 |
In het Verdrag van Aarhus is vastgelegd dat burgers en relevante organisaties van het maatschappelijk middenveld niet alleen recht hebben op toegang tot milieu-informatie van de overheid, maar ook op inspraak in de besluitvorming en, in voorkomend geval, op de aanvechting van door de overheid genomen besluiten. Bovendien kunnen vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties hun leden afvaardigen naar een comité dat toeziet op de toepassing van het verdrag en kunnen zij zitting hebben in het dagelijks bestuur. Verder krijgen bedoelde organisaties financiële steun. |
3.12 |
Verder heeft de door de Raad van Ministers van de Raad van Europa goedgekeurde gedragscode tot doel om verbetering te brengen in de inspraak van maatschappelijke organsaties in de lokale, regionale en nationale besluitvorming. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen vier niveaus van inspraak (voorlichting, raadpleging, dialoog en partnerschap), die zowel door het maatschappelijk middenveld als door de overheid als blauwdruk kunnen worden gebruikt. |
3.13 |
Daarnaast zijn er goede regionale en nationale voorbeelden. Vooral in het oog springt het Franse project „Grenelle Environnement” (19). Dit op initiatief van de Franse president in 2007 in het leven geroepen forum brengt vertegenwoordigers van de overheid, lokale organisaties, ngo's en de sociale partners bijeen voor dialoog en partnerschap en heeft respectievelijk in 2008 en in 2010 twee belangrijke milieuwetgevingspakketten opgeleverd. Bovendien is de naam van de Franse sociaaleconomische raad in 2008 - nadat het voorstel voor „Grenelle environnement” was gedaan - van CES (conseil économique et social) veranderd in CESE (conseil économique, social et environnemental), waarna er ook leden in zijn benoemd die de milieusector vertegenwoordigen (20). Ten slotte worden er ook nog andere nationale en lokale modellen voor de burgerdialoog ontwikkeld in de vorm van „samenwerkingsplatforms”, „compact”, „samenwerkingsovereenkomsten en -protocollen” e.d. Ook aan die modellen moet recht worden gedaan. |
4. Lering die kan worden getrokken en kansen die moeten worden aangegrepen
4.1 |
Er zijn tegenwoordig voorbeelden van buitengewoon interessante ontwikkelingen waardoor de facto al verder wordt gegaan dan wat tot dusverre de norm was, nl. louter raadpleging. In sommige gevallen is sprake van processen die complexer zijn dan raadpleging en een grotere stabiliteit vertonen en gericht zijn op actieve participatie en consolidering van samenwerkingsvormen als opstap naar mogelijke vormen van een gestructureerde burgerdialoog, zoals die van artikel 11 van het VEU. Alleen genieten die processen meestal onvoldoende bekendheid buiten de betrokken sectoren. Daarom is het zaak dergelijke procedures te analyseren, nog meer te promoten, te verbreden en stabieler te maken. |
4.2 |
Hoe dergelijke fora (en vooral de doeltreffendheid ervan) door de diverse belanghebbende partijen worden ervaren, hangt bovendien af van een reeks factoren: de vraag in hoeverre de belanghebbende partijen zich de desbetreffende procedures eigen hebben gemaakt (eigen inbreng of ownership) (de verschillen in dit opzicht zijn groot); de mate waarin de deelnemende partijen als representatief worden ervaren (21); de vraag of minder gestructureerde organisaties zonder vertegenwoordiging in Brussel die mee willen doen, al dan niet financiële steun krijgen en zo ja, hoeveel; de technische capaciteit om actief aan de discussie deel te nemen en daaraan een follow-up te geven; de bereidheid van de instellingen van de EU om erin te blijven investeren. |
4.3 |
De volgende aspecten van die processen moeten worden benadrukt:
|
4.4 |
Uit het voorgaande blijkt dat de voorwaarden zijn verenigd waarmee mogelijkerwijs de kritieke massa kan worden bereikt die - mits verheven tot een systeem en bekend genoeg gemaakt - als belangrijke bouwsteen voor de totstandbrenging van een participatiedemocratie in Europa kan dienen. In ieder geval kan daarmee, zowel onder de burgers als in de diverse instellingen, bekendheid worden gegeven aan deze pijler van Europa's democratie. Participatiedemocratie zou op die manier meer als zodanig worden herkend. Ook zou er meer waardering komen voor de mate waarin Europese burgerorganisaties daar nu al aan bijdragen en voor de inzet die al lang voor participatiedemocratie in de EU wordt getoond. |
4.5 |
Het EESC stelt de Commissie daarom voor om, met medewerking van alle andere instellingen, een lans te breken voor een uitgebreider en complexer onderzoek naar deze materie. |
4.6 |
Nu, tien jaar na het Witboek over Europese governance (23), zouden met een dergelijk onderzoek méér afdoende gegevens kunnen worden vergaard waardoor het mogelijk wordt om de balans op te maken van alle bereikte resultaten, van de concrete impact van participatie op wetgeving, van de overwachte ontwikkelingen die op gang zijn gebracht en waarmee proeven zijn genomen, van de problemen waarop bij participatie is gestuit, van de onvolkomen- en tegenstrijdigheden van participatie en van de met participatie gemoeide kosten. Daarbij zou moeten worden uitgemaakt wat nodig is om participatie adequater te maken en meer ingang te doen vinden. Ook zou in dit onderzoek moeten worden gekeken naar de concrete doeltreffendheid en draagwijdte van alle bestaande vormen van gestructureerde samenwerking met maatschappelijke organisaties, met aandacht voor de vraag welke criteria moeten worden gehanteerd en welke voorwaarden moeten worden vervuld om die samenwerking doeltreffender te maken en voor de vraag aan welke werkwijzen een voorbeeldfunctie moet worden gegeven en hoe de meest geslaagde methoden verder kunnen worden uitgewerkt. Ook zou moeten worden nagegaan in hoeverre buiten de betrokken sectoren bekendheid is gegeven aan het vele werk dat al is verzet, hoe daaraan bekendheid is gegeven en hoe er buiten de sector tegenaan wordt gekeken. Verder zou moeten worden uitgezocht in hoeverre en hoe dat vele werk dat is verzet, bijdraagt aan de uitbreiding van de participatiedemocratie, aan de vergroting van het maatschappelijk draagvlak voor het Europese project en dus ook aan de opbouw van een Europese openbare ruimte. Ten slotte zou in dit onderzoek een overzicht moeten worden gegeven van alle factoren die een rol spelen voor de effectbeoordeling, zowel vanuit het oogpunt van de instellingen als vanuit het oogpunt van de diverse belanghebbende componenten van het maatschappelijk middenveld. |
4.7 |
Als dit onderzoek wordt uitgevoerd in de zin van artikel 11 (24) en het maatschappelijk middenveld er rechtstreeks en actief bij wordt betrokken, kan het een goed uitgangspunt worden om richtsnoeren uit te werken en praktische methoden op te sporen waarmee de gestructureerde dialoog verder kan worden ontwikkeld volgens artikel 11 van het VEU. Op die manier kan alle informatie worden verzameld die de Commissie en de andere instellingen van de EU nodig hebben om nauwgezettere operationele voorstellen uit te werken, ook in overeenstemming met het in par. 2.5 al aangehaalde Groenboek waarvan het belang wordt benadrukt door het EESC. Waar het vooral op aan komt, is dat wordt uitgemaakt welke aanpak en gewoonten alle instellingen, met inachtneming van hun autonomie, gemeen hebben. Dan kan aan het feitelijke, inclusieve en transparante proces voor de gestructureerde participatie van maatschappelijke organisaties aan de verwezenlijking van het Europese project een eensluidend karakter worden gegeven. |
4.8 |
Vast staat dat het EESC dankzij zijn werkzaamheden, bekwaamheden en netwerken actief kan meewerken aan dit onderzoek, niet alleen in de fase waarin het wordt opgezet, maar ook bij de uitvoering ervan en als vervolgens bekendheid moet worden gegeven aan de resultaten ervan, vooral in de lidstaten. |
4.9 |
De Commissie en het Europees Parlement hebben op 23 juni 2011een gemeenschappelijk transparantieregister in het leven geroepen (als opvolger van het register dat de Commissie in 2008 reeds had opgezet). Bij dit register zijn nu al duizenden organisaties aangesloten, die de meest uiteenlopende geledingen van het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen. De ingeschreven organisaties moeten behoorlijk gedetailleerde informatie verschaffen en zich ertoe verbinden om een gemeenschappelijke gedragscode toe te passen (25). Dat twee instellingen van de EU besluiten om één gemeenschappelijk register aan te houden (en de Raad heeft ook al belangstelling getoond), is tekenend voor hun bereidheid om als instellingen van de EU gecoördineerd te werk te gaan op een gebied dat erg gevoelig ligt en van groot belang is voor de betrekkingen met het maatschappelijk middenveld. |
4.10 |
Dit register, dat momenteel alleen is opgezet om een overzicht te verkrijgen van al degenen die contact onderhouden met instellingen van de EU om hun beleid te beïnvloeden, zou geleidelijk kunnen uitgroeien tot een middel om uit te vinden wie de belanghebbende partijen van de burgerdialoog zijn, met verwijzing naar het vraagstuk van de representativiteit. In het hiervoor genoemde onderzoek zou daarom ook aandacht moeten worden besteed aan de mogelijke bijdrage van dit register aan de totstandbrenging van een gestructureerde burgerdialoog. |
4.11 |
Bovendien is door het Verdrag van Lissabon een nieuwe opening ontstaan naar de Europese Raad. De Europese Raad heeft door dit Verdrag een vaste structuur gekregen en de voorzitter van de Europese Raad wordt voortaan verkozen voor een hernieuwbare mandaatsperiode van twee en een half jaar. Daarmee is de grondslag gelegd voor een meer op de lange termijn gerichte opzet en stabielere betrekkingen met het maatschappelijk middenveld. Immers, de Europese Raad moet zich ook aan de verplichtingen van artikel 11 van het VEU houden en de taak die de Europese Raad nu heeft, nl. om de algemene beleidskoers van de EU uit te stippelen, verhoogt nog het strategisch belang van de ontwikkeling van een vorm van samenwerking die geleidelijk uitgroeit tot een gestructureerde burgerdialoog. De Raad zou een speciale eenheid met de dialoog met het maatschappelijk middenveld moeten belasten. Het EESC is bereid om, binnen de grenzen van zijn specifieke functies, nauw samen te werken met de Raad om hieraan concreet vorm te geven. |
5. De rol van het EESC
5.1 |
Ook het EESC heeft zijn werkmethoden het afgelopen decennium drastisch veranderd. Zo is het met name steeds meer stakeholders, deskundigen en maatschappelijke organisaties bij zijn werkzaamheden gaan betrekken. |
5.2 |
De gevolgen daarvan zijn overal voelbaar: voor het verloop van het meest traditionele onderdeel van zijn werkzaamheden (het uitbrengen van adviezen) wordt steeds vaker een beroep op deskundigen gedaan en worden steeds vaker (kleine of grote) hoorzittingen georganiseerd; er is een groep opgericht die speciaal met de betrekkingen met het maatschappelijk middenveld is belast; er worden door de afdelingen, groepen en voorzitterschappen zowel in als buiten Brussel congressen en evenementen georganiseerd; voor de toepassing van de Europa 2020-strategie wordt samengewerkt met de nationale SER's en aanverwante organisaties; de activiteiten van het EESC in zijn eigen externe betrekkingen worden steeds meer gediversifieerd. |
5.3 |
Het beeld dat ontstaat is er één van consequente en voortdurend in aantal toenemende betrekkingen en dialogen met steeds bredere kringen en uiteenlopendere geledingen van het maatschappelijk middenveld. Het gaat hier om een zeer complexe en sectorgebonden ontwikkeling waarin wat de één doet, niet altijd bekend is bij de ander. Wat vooral opvalt is dat acties onvoldoende worden benut om het potentieel van het EESC als geheel te vergroten. |
5.4 |
Om die reden moet het EESC zich er toe verbinden om:
|
5.5 |
Het EESC moet altijd gebruik maken van zinvolle synergiewerking met de andere instellingen van de EU als middel om artikel 11 van het VEU naar behoren toe te passen. Daarom gaat het op zoek naar nieuwe werkbetrekkingen met de Europese Raad en zal het alle bestaande mogelijkheden voor samenwerking met het Europees Parlement, de Commissie en het Comité van de Regio's consolideren en verder uitbreiden. |
5.6 |
Het nieuwe samenwerkingsprotocol dat het EESC en de Commissie hebben gesloten (27) en waarin de rol van het EESC als bevoorrechte schakel tussen het maatschappelijke middenveld en de instellingen van de EU naar voren wordt gehaald, biedt veel mogelijkheden waarvan met overtuiging gebruik moet worden gemaakt. In dit protocol worden de samenwerkingsmogelijkheden waaraan de afgelopen jaren is gewerkt, verder geconsolideerd en worden er tegelijkertijd nieuwe, concrete en ambitieuze mogelijkheden gecreëerd om artikel 11 van het VEU samen geleidelijk te gaan toepassen, met als doel om zich samen in te zetten „… voor de ontwikkeling van een participatiedemocratie op het niveau van de Unie, met als doel haar democratische legitimiteit te versterken.” (28) Benadrukt wordt dat „De Commissie … die samenwerking (beschouwt) als een zeer belangrijk instrument om een open, transparante en regelmatige dialoog te organiseren met de representatieve organisaties van het maatschappelijk middenveld in de zin van artikel 11 van het VEU.” (29) |
5.7 |
Van belang is dat in dit protocol twee openingen worden genoemd die bij uitstek geschikt zijn om een dergelijke samenwerking tot stand te helpen brengen. De daardoor ontstane mogelijkheden kunnen uitgroeien tot een stabiel en gestructureerd kader waarvan een zo breed mogelijk netwerk van organisaties die het maatschappelijke middenveld van Europa vertegenwoordigen, geleidelijk onderdeel kan worden. Hiermee wordt weer een concrete stap gezet op de weg naar de gestructureerde burgerdialoog van artikel 11, lid 2, van het VEU. Die openingen zijn de volgende:
|
5.8 |
Ook moet het EESC streven naar synergiewerking met nationale en Europese maatschappelijke organisaties om op beide niveaus een gestructureerde samenwerking tot stand te brengen. |
5.9 |
Die gestructureerde samenwerking kan met name in de lidstaten tot stand worden gebracht in het licht van de bijdrage die in het samenwerkingsprotocol van het EESC wordt gevraagd: „Het Comité draagt bij tot de evaluatie van de uitvoering van de wetgeving van de Unie en zulks met name met betrekking tot de horizontale clausules van de artikelen 8 tot en met 12 van het VWEU.” (30) Met het oog daarop moet in de toekomst nog meer worden samengewerkt met de nationale SER's en aanverwante organisaties dan nu al het geval is. |
5.10 |
Het EESC heeft in 2004 de Verbindingsgroep met de Europese organisaties en netwerken van het maatschappelijk middenveld opgericht (waarnaar ook wordt verwezen in het herziene protocol). In het licht van de geschetste vooruitzichten is de rol van die verbindingsgroep thans toe aan herziening, herstructurering en herlancering. Zo zou de verbindingsgroep met name moeten worden opengesteld voor alle sectoren van het maatschappelijk middenveld, ook gezien de meer complexe samenstelling van de drie groepen van het EESC. Als dit doorgaat, nl. dat de verbindingsgroep nieuw leven wordt ingeblazen, dan zou dat kunnen betekenen dat daarmee een specifieke bijdrage wordt geleverd aan een ontwikkeling die beslissend is voor de tenuitvoerlegging van met name lid 1 van artikel 11 van het VEU, dat over de horizontale burgerdialoog gaat. Immers, dan wordt het EESC een platform dat die horizontale burgerdialoog verder helpt. Eenmaal herzien en geconsolideerd, kan de verbindingsgroep een steeds belangrijkere rol gaan spelen in het EESC, vooral voor het toezicht op de toepassing van artikel 11 van het VEU. |
6. Een gestructureerde ruimte voor de Europese burgerdialoog
6.1 |
Het EESC ziet het als zijn plicht om steeds meer te gaan fungeren als forum bij uitstek voor de Europese burgerdialoog. Dit kan door de bestaande instrumenten verder uit te bouwen en het ontstaan van nieuwe vormen van een gestructureerde dialoog en van open participatiefora te stimuleren. Daarvoor is een alomvattende strategie nodig en moet de participatie van organisaties van Europa's maatschappelijk middenveld steeds intensiever worden, met als uiteindelijke doel om geslaagde methoden op alle niveaus te gaan toepassen. Op die manier kan het EESC een beslissende bijdrage leveren aan de toepassing van artikel 11 van het VEU. |
6.2 |
Ook moet een begin worden gemaakt met een zichtbaar kader waarmee het tijdperk van participatiedemocratie wordt ingeluid: participatiedemocratie is niet alleen qua inhoud en methode een vernieuwing, maar ook een stimulans voor democratie in het algemeen en op zich al een communicatie-evenement. Ook moet er een manier in worden gezien om vorm en inhoud te geven aan een Europese openbare ruimte, die volgens de filosoof J. Habermas onontbeerlijk is voor het integratieproces, maar nog verre van verwezenlijkt. Dat die ruimte op stapel moet worden gezet, is vooral nodig vanwege de crisis en de al eerder vermelde risico's op de afbrokkeling van het democratisch draagvlak voor de eenwording van Europa. |
6.3 |
Dit denkbeeld van een Europese openbare ruimte werd al eerder geopperd, nl. op in het EESC-gebouw georganiseerde conferenties (31) en in een recent gezaghebbend advies van het EESC over De vernieuwing van de communautaire methode (32). |
6.4 |
Een dergelijke gestructureerde ruimte voor de Europese burgerdialoog zou de vorm kunnen aannemen van een jaarlijks terugkerend evenement met de volgende kenmerken en doeleinden:
|
6.5 |
Een dergelijk evenement is volgens het EESC voor alle instellingen van de EU een constructieve prikkel om van de burgerdialoog een transversale doelstelling te maken, d.w.z. een taak voor àlle DG's van de Commissie, voor àlle werkgroepen van de Raad en voor àlle commissies van het Europees Parlement. Hieraan moet – zoals het Europees Parlement destijds al heeft gevraagd (35) - op transparante en evenwichtige wijze gevolg worden gegeven, met dien verstande dat alle geledingen van het maatschappelijk middenveld evenwichtig vertegenwoordigd moeten zijn. |
6.6 |
Om dit streven kracht bij te zetten en samenhang te geven, zou de Commissie met een nieuw nauwgezet en dit keer afdoend voorstel moeten komen voor het Europees statuut van Europese organisaties: de Europese maatschappelijke organisaties vragen met klem om dit statuut en het EESC heeft daar al in meerdere adviezen op aangedrongen. |
Brussel, 14 november 2012
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Staffan NILSSON
(1) Een goede samenvatting van die begrippen is te vinden in de door groep III van het EESC opgestelde document „Participerende democratie in vijf punten” (maart 2011) http://www.eesc.europa.eu/?i=portal.en.publications.15525.
(2) Dit alles wordt uitvoerig uitgelegd in het compendium „Participerende democratie: een retrospectief overzicht van het door het EESC afgelegde traject” http://www.eesc.europa.eu/?i=portal.en.events-and-activities-participatory-democracy-prospects-compend.
(3) Artikel 11, lid 1: De instellingen bieden de burgers en de representatieve organisaties langs passende wegen de mogelijkheid hun mening over alle onderdelen van het optreden van de Unie kenbaar te maken en daarover in het openbaar in discussie te treden; lid 2: De instellingen voeren een open, transparante en regelmatige dialoog met representatieve organisaties en met het maatschappelijk middenveld; lid 3: Ter wille van de samenhang en de transparantie van het optreden van de Unie pleegt de Europese Commissie op ruime schaal overleg met de betrokken partijen; lid 4: Wanneer ten minste één miljoen burgers van de Unie, afkomstig uit een significant aantal lidstaten, van oordeel zijn dat inzake een aangelegenheid een rechtshandeling van de Unie nodig is ter uitvoering van de Verdragen, kunnen zij het initiatief nemen de Europese Commissie te verzoeken binnen het kader van de haar toegedeelde bevoegdheden een passend voorstel daartoe in te dienen.
(4) Artikel 10, lid 1: De werking van de Unie is gegrond op de representatieve democratie; en lid 3: Iedere burger heeft het recht aan het democratisch bestel van de Unie deel te nemen. De besluitvorming vindt plaats op een zo open mogelijke wijze, en zo dicht bij de burgers als mogelijk is.
(5) http://ec.europa.eu/citizens-initiative/public/welcome. In ieder geval zou er binnen één jaar een uitgebreide evaluatie moeten komen, in samenwerking met ook het maatschappelijk middenveld, over het concreet functioneren van het burgerinitiatief.
(6) PB C 354 van 28 december 2010, blz. 59. PB C 354 van 28 december 2010, blz. 59.
(7) http://www.eesc.europa.eu/resources/docs/roadmap-final-for-web.pdf
(8) Het EESC „bestaat uit vertegenwoordigers van de organisaties van werkgevers, werknemers en andere vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, met name sociaal-economische en culturele organisaties en burger- en beroepsorganisaties”, artikel 300, lid 2, van het VWEU.
(9) Zie voetnoot 2.
(10) Wat volgt, zijn beknopte omschrijvingen
(11) http://trade.ec.europa.eu/civilsoc/index.cfm.
(12) http://ec.europa.eu/ewsi/en/policy/legal.cfm.
(13) Hoofdstuk 2, artikel 4.
(14) Hoofdstuk 2, artikel 6.
(15) De slotverklaring van het regionaal seminar dat van 7 t/m 10 juli 2010 in Addis Abeva is gehouden, geeft een idee van die monitoring-rol van het EESC: www.eesc.europa.eu/?i=portal.en.acp-eu-eleventh-regional-seminar-documents.10876.
(16) http://www.europarl.europa.eu/aboutparliament/en/00567de5f7/Agora.html.
(17) In 1998 gesloten verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter voor milieuaangelegenheden: http://www.unece.org/env/pp/introduction.html.
(18) Deze gedragscode werd goedgekeurd in oktober 2009: www.coe.int/ngo.
(19) ‧Grenelle Environnement‧ – http://www.legrenelle-environnement.fr/.
(20) Zie voor nog meer voorbeelden van inspraak voor het maatschappelijk middenveld het verslag van de ter voorbereiding van dit advies gehouden hoorzitting: http://www.eesc.europa.eu/?i=portal.en.events-and-activities-articles-11-1-2-lisbon-treaty.
(21) Veel hangt echter af van de criteria die onder uiteenlopende omstandigheden worden gehanteerd voor representativiteit. Zie hiervoor het advies dat het EESC over die — kwantitatieve en kwalitatieve — criteria heeft uitgebracht, rapporteur: Olsson (PB C 88 van 11.4.2006, blz. 41).
(22) In dit verband zij herinnerd aan de gigantische hoeveelheid lokale, nationale en regionale organisaties die de afgelopen jaren aan concrete en specifieke Europese projecten hebben meegewerkt en die, naar behoren gestimuleerd en „vernetwerkt”, bij een nog levendiger dynamiek zouden kunnen worden betrokken, die leidt tot participatie en burgerdialoog, en die in staat zijn om het maatschappelijk draagvlak voor het Europese project aan de basis, d.w.z. nationaal en lokaal, te vergroten.
(23) PB C 193 van 10 juli 2011, blz. 117, PB C 125 van 27 mei 2002, blz. 61 en COM(2001) 428 final.
(24) „De instellingen voeren een open … dialoog …” (artikel 11, lid 2 van het VEU).
(25) http://europa.eu/transparency-register/index_en.htm
(26) Zie ook de resolutie van het Europees Parlement van 13 januari 2009 (no 21) over de vooruitzichten voor de ontwikkeling van de burgerdialoog in het kader van het Verdrag van Lissabon - P6_TA(2009)0007.
(27) http://www.eesc.europa.eu/?i=portal.en.eu-cooperation.22469
(28) Preambule van het samenwerkingsprotocol, zesde alinea.
(29) Preambule van het samenwerkingsprotocol, zevende alinea.
(30) Preambule van het samenwerkingsprotocol.
(31) Zie punt 4 van de slotverklaring van de voornaamste maatschappelijke organisaties die hebben deelgenomen aan op 10 februari 2010 in het EESC-gebouw gehouden conferentie: … de organisatie van een jaarlijkse conferentie van het maatschappelijk middenveld om bij te dragen aan de opstelling van de Europese politieke agenda.
(32) PB C 51 van 17 februari 2011, blz. 29, par. 5.6 (rapporteurs: Henri Malosse en Georgios Dassis)
(33) Deze Open Days, die het Comité van de Regio's in 2012 voor het tiende achtereenvolgende jaar zal houden, bieden een forum voor (politieke) discussies, maar ook voor de uitwisseling van voorbeelden van geslaagde methoden en samenwerking. Voor de deelnemers, waarvan het aantal inmiddels is opgelopen tot ruim 6 000, worden een honderdtal workshops, drie algemene thematische bijeenkomsten en een afsluitende zitting georganiseerd; Die laatste zitting wordt bijgewoond door hoge vertegenwoordigers van alle instellingen van de EU.
(34) Men denke ook aan de geslaagde methode van het door het EESC opgezette Programma voor Europa: voorstellen van het maatschappelijk middenveld, voorjaar 2009.
(35) Zie resolutie van het Europees Parlement P6-TA (2009)0007 van 13 januari 2009 over de vooruitzichten voor de burgerdialoog in het kader van het Verdrag van Lissabon (rapporteur: G. Grabowska).