EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52007AE0092

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Bevordering van waardig werk voor iedereen Bijdrage van de Europese Unie aan de uitvoering van de agenda voor waardig werk over de hele wereld (COM(2006) 249 final)

PB C 93 van 27.4.2007, p. 38–41 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

27.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 93/38


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Bevordering van waardig werk voor iedereen Bijdrage van de Europese Unie aan de uitvoering van de agenda voor waardig werk over de hele wereld

(COM(2006) 249 final)

(2007/C 93/09)

Op 13 juli 2006 heeft de Europese Commissie besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig art. 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, te raadplegen over de bovengenoemde mededeling.

De gespecialiseerde afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die belast was met de desbetreffende voorbereidende werkzaamheden, heeft haar advies goedgekeurd op 19 december 2006. Rapporteur was de heer Etty.

Tijdens zijn 432e zitting van 17 en 18 januari 2007 (vergadering van 17 januari) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht, dat werd goedgekeurd met 128 stemmen vóór en 3 stemmen tegen, bij 11 onthoudingen:

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1

Het EESC is ingenomen met de mededeling van de Commissie. Het heeft er alle vertrouwen in dat de Commissie, in nauwe samenwerking met de lidstaten, een belangrijke bijdrage zal leveren aan de verwezenlijking van het ideaal van waardig werk, zowel binnen de EU als in derde landen.

Het EESC is het eens met de Commissie dat doelstellingen van sociale aard in geen geval met een protectionistisch oogmerk mogen worden verwezenlijkt.

1.1.1

Het EESC dringt er bij de Commissie op aan het Comité te betrekken bij de voorbereiding van het follow-upverslag van de mededeling, dat tegen de zomer van 2008 zal verschijnen.

1.1.2

De Commissie wordt verzocht adequate indicatoren te ontwikkelen voor het evalueren van de implementatie van de agenda voor waardig werk door de EU.

1.1.3

De Commissie zal duidelijk moeten aangeven welke financiële consequenties haar eigen bijdrage aan het bevorderen van waardig werk, zowel binnen als buiten de EU, met zich meebrengt. Ze zal o.a. gegevens moeten verstrekken over de wijze waarop ze voornemens is steun te verlenen aan de IAO bij de uitvoering van de agenda voor waardig werk.

1.2

De Commissie zou dezelfde aanpak moeten hanteren als is aanbevolen in het EESC-advies over de sociale dimensie van de globalisering (maart 2005), d.w.z. versterken van de positieve gevolgen van de globalisering en tegelijk adequate acties ondernemen om de negatieve gevolgen ervan te bestrijden. Het Comité herhaalt hier nog eens de conclusies die het in zijn advies van maart 2005 heeft getrokken.

1.3

Een beleid voor waardig werk, zowel binnen als buiten de EU, heeft alleen kans van slagen als de sociale partners en meer in het algemeen het maatschappelijk middenveld hierbij worden betrokken.

1.4

Voor het verwezenlijken van de doestelling van waardig werk is het van cruciaal belang dat het beleid samenhang vertoont en dat er coördinatie is op alle niveaus, waaronder het nationale.

1.5

Het is bij het bevorderen van waardig werk van het grootste belang dat het systeem van toezicht in de IAO wordt versterkt.

1.6

Het EESC dringt er bij de Commissie op aan dat zij samen met de lidstaten analyseert welke factoren een rol hebben gespeeld bij de beslissing van ontvangende landen om niet over te gaan tot ratificatie van de internationale conventie van de VN inzake arbeidsmigratie.

1.7

Het is van wezenlijk belang dat de betreffende IAO-verdragen worden geratificeerd, omgezet in wetgeving en toegepast in de praktijk, zowel binnen de EU als in haar betrekkingen met derde landen.

1.8

Het EESC verzoekt de Commissie het belang van gezondheid en veiligheid op het werk onder de aandacht te brengen, zijnde een van de belangrijkste factoren bij de verwezenlijking van waardig werk.

1.9

De Commissie zou een actieplan inzake haar beleid op het gebied van waardig werk, zowel binnen als buiten de EU, moeten presenteren, incl. een begrotingsraming.

2.   Algemene opmerkingen

2.1

Het Comité is ingenomen met de mededeling van de Commissie. De agenda voor waardig werk biedt een krachtig antwoord op de globalisering en kan een belangrijke bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de Millenniumdoelstellingen inzake ontwikkeling, zoals erkend door de Verenigde Naties. Als belangrijke speler op het wereldtoneel kan de Europese Unie hier een grote rol spelen, zowel door deze agenda „in eigen huis ”door te voeren als door te ijveren voor de uitvoering ervan in haar betrekkingen met derde landen, groepen van derde landen en internationale instellingen. Het realiseren van waardig werk is direct van invloed op de uitvoering van de Lissabonagenda doordat er op deze manier in belangrijke mate toe wordt bijgedragen dat het arbeidsproces in de EU een duurzaam karakter krijgt. Een actieve rol bij het bevorderen van waardig werk voor iedereen maakt niet alleen integraal deel uit van de Europese Sociale Agenda en het streven van de EU om op te komen voor haar eigen waarden, maar is ook in het belang van de EU omdat hiermee kan worden voorkomen dat het Europese Sociale Model wordt ondergraven door de globalisering.

2.2

Het begrip „waardig werk ”is in 1999 geïntroduceerd door de Internationale Arbeidsorganisatie ( IAO of ILO) (1). Het wordt wel omschreven als het „convergentiepunt ”van alle vier de strategische doelstellingen van de IAO, te weten:

bevordering van rechten op het werk;

werkgelegenheid;

sociale zekerheid, en

sociale dialoog.

Het begrip is een wezenlijk onderdeel van het Europese sociale model, waarin de nadruk ligt op: productieve en zelf gekozen arbeid waarbij de rechten van de werknemer worden beschermd, dat een adequaat inkomen oplevert en waarbij een adequate sociale bescherming wordt geboden, en waarin bijzondere aandacht is voor gelijke kansen. Tripartiet overleg en sociale dialoog staan in dezen garant voor participatie en een goed verloop van het democratische proces.

Gender en ontwikkeling zijn in dit opzicht te beschouwen als horizontale thema's.

2.2.1

In aansluiting op de ILO-agenda voor waardig werk zou de Commissie in haar mededeling duidelijker moeten onderstrepen dat mannen en vrouwen gelijk behandeld dienen te worden en dus gelijke kansen moeten hebben, en dat vrouwen in staat moeten worden gesteld om hun armoede achter zich te laten.

2.3

In zijn advies over de sociale dimensie van het globaliseringsproces (2) heeft het EESC waardig werk aangemerkt als een centrale doelstelling en een zaak van prioritair belang voor de EU en haar lidstaten, zowel intern als in haar externe betrekkingen en ontwikkelingshulp.

2.4

Het Comité onderschrijft datgene wat de Commissie in de Inleiding bij haar mededeling stelt, nl. dat de agenda voor waardig werk moet worden opgevat als een „geheel van richtsnoeren met universele strekking die niet aan een specifiek ontwikkelingsmodel gebonden zijn”, en als de „organisatie van een ontwikkeling rond waarden en beginselen voor actie en governance waarbij economische concurrentiekracht en sociale rechtvaardigheid hand in hand gaan”. Uitgangspunt bij het streven naar waardig werk is dat elk land, ongeacht zijn niveau van ontwikkeling, zijn eigen doelstellingen vaststelt om de kloof tussen enerzijds de doelstelling van waardig werk en anderzijds onvoldoende werkgelegenheid, de schending van arbeidsrechten, inadequate sociale bescherming en een tekortschietende sociale dialoog.

2.5

Verder is het EESC ingenomen met het feit dat de Commissie er in haar mededeling de nadruk op legt dat alle multilaterale instellingen en alle regeringen zich effectief dienen in te zetten voor waardig werk, wat bekrachtigd is in de verklaring van de ECOSOC van de VN in juli 2006.

2.6

Het EESC neemt er met belangstelling kennis van dat verschillende aanbevelingen die het gedaan heeft in zijn advies „De sociale dimensie van het globaliseringsproces ”zijn terug te vinden in de mededeling.

2.7

Helaas besteedt de Commissie maar weinig aandacht aan de aanbeveling dat de internationale financiële instellingen (IFI's), de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO/ILO) niet alleen elk afzonderlijk een samenhangend beleid moeten voeren, maar hun beleidsmaatregelen ook onderling — met name op het niveau van de lidstaten — dienen te coördineren. Het Comité had zowel de Commissie als de Raad van Ministers verzocht te zorgen voor nog meer coördinatie en samenhang van het beleid op het niveau van de lidstaten, zulks met volledige participatie van het maatschappelijk middenveld.

Het Comité dringt er dan ook nogmaals bij de Commissie en de lidstaten op aan om zich in te zetten voor het bevorderen van waardig werk in deze instellingen.

De Commissie zou moeten ijveren voor een beter gecoördineerde rol van de lidstaten in de IFI's, zeker als het gaat om de beleidsadviezen van deze instellingen, hun samen met regeringen opgezette ontwikkelingshulpprogramma's en hun leningen aan particuliere ondernemingen.

2.8

Over het algemeen is het EESC van mening dat de voorstellen voor maatregelen die de Commissie in haar mededeling doet weloverwogen en constructief zijn.

2.8.1

Een ernstige tekortkoming is dat niet wordt erkend dat versterking van het systeem van toezicht binnen de IAO een cruciale voorwaarde is voor de bevordering van waardig werk. Ratificatie van verdragen is belangrijk maar niet voldoende. Men zal ook voortdurend rekening moeten houden met de reële situatie ter plekke, d.w.z.: een en ander dient ook juridisch en praktisch volledig zijn beslag te krijgen. Het Comité dringt er bij de Commissie op aan om, in nauwe samenwerking met de IAO, in dezen een gemeenschappelijk optreden van de lidstaten te stimuleren en te coördineren.

2.8.2

Een ander punt waar het EESC de aandacht op wil vestigen is dat de IAO door de globalisering niet alleen wordt genoodzaakt om haar verdragen en aanbevelingen aan te passen, maar ook nieuwe normen zal moeten formuleren om zich in te stellen op veranderende situaties ten gevolge van nieuwe fenomenen in de wereld van het werk. Het is zaak dat de nieuwe instrumenten betrekking hebben op fundamentele zaken en bepalingen bevatten die aansluiten op de realiteit. De EU en haar lidstaten (alsmede de sociale partners in de lidstaten) moeten worden aangemoedigd om hier een proactieve rol te spelen.

3.   Bijzondere opmerkingen

3.1   „Een factor voor ontwikkeling, governance en prestatie”

3.1.1

In haar mededeling heeft de Commissie het over een bipartiete en tripartiete sociale dialoog en over het betrekken van „de sociale partners en de civiele maatschappij ”resp. „de sociale partners en andere actoren van de civiele maatschappij”. De Commissie zou er geen misverstand over moeten laten bestaan dat de „sociale dialoog ”een zaak is van de sociale partners, al dan niet met deelname van vertegenwoordigers van de overheid, terwijl bij de „civiele dialoog ”ook ngo's en andere actoren van de civiele maatschappij een stem hebben. Wat haar mededeling betreft zou het duidelijk moeten zijn dat een ware sociale dialoog alleen mogelijk is met vrije, onafhankelijke en democratische organisaties.

3.1.2

In dit hoofdstuk worden alle aspecten van het begrip „waardig werk ”onder de loep genomen. Opvallend genoeg wordt amper aandacht besteed aan veiligheid en gezondheid op het werk (er wordt slechts summier verwezen naar „arbeidskwaliteit”). Dit zal ermee te maken hebben dat de kwestie van veiligheid en gezondheid op het werk ook in het Commissiedocument als geheel een weinig prominente plaats inneemt. Dat zou kunnen komen door de moeite die de Commissie en de lidstaten hebben met de desbetreffende verdragen van de IAO. Deze zijn slechts door een klein aantal lidstaten van de EU geratificeerd; werknemers in de EU worden uiteraard over het algemeen door de betreffende communautaire wet- en regelgeving beter beschermd dan door de overeenkomstige IAO-instrumenten. Het feit dat zo weinig lidstaten tot ratificatie zijn overgegaan, is geen aanmoediging voor andere landen om de verdragen van de IAO inzake veiligheid en gezondheid op het werk wel te ratificeren. Dit komt de verwezenlijking van de agenda voor waardig werk door de EU dan ook niet ten goede. Het EESC roept de Commissie en de lidstaten op om op korte termijn serieus verbetering in deze onbevredigende situatie te brengen. Verder vindt het Comité dat de lidstaten IAO-verdragen inzake veiligheid en gezondheid op het werk alleen zouden moeten kritiseren als ze besloten hebben een actueel verdrag op een soortgelijk terrein te ratificeren.

3.1.3

Het EESC is het eens met de Commissie dat doelstellingen van sociale aard in geen geval met een protectionistisch oogmerk mogen worden verwezenlijkt. Tegelijkertijd zou het graag willen opmerken dat een „sociale clausule ”in multilaterale handelsovereenkomsten, waar in eerdere adviezen van het Comité over is gesproken, hier niet voor kan worden gebruikt, omdat deze uitsluitend de acht fundamentele IAO-normen op het gebied van mensenrechten omvat (aangaande het recht op organisatie en collectieve onderhandelingen, gedwongen arbeid, discriminatie inzake arbeid en beroepsuitoefening en kinderarbeid), die allemaal door de overgrote meerderheid van de lidstaten van IAO zijn geratificeerd. Als deze lidstaten hun constitutionele verplichtingen zijn nagekomen, betekent dit dat genoemde normen geïntegreerd zijn in de eigen nationale wetgeving of andere bepalingen, zoals dat ook door de IAO wordt geëist en gecontroleerd.

3.1.4

De EU dient het aspect van waardig werk volledig te integreren in haar ontwikkelingsbeleid en haar beleidsverklaringen kracht bij te zetten door voldoende financiële middelen ter beschikking te stellen.

3.2   „Verbintenissen en richtsnoeren voor het EU-beleid”

3.2.1

De EU zou waardig werk „in eigen huis ”moeten bevorderen door de lidstaten alle relevante IAO-verdragen, m.i.v. die inzake non-discriminatie en integratie van kwetsbare groepen, te laten ratificeren en implementeren.

3.2.2

In het subhoofdstuk „Betere benutting van het externe beleid van de EU ”(onder „Uitbreiding”) wekt de Commissie de indruk dat ze IAO-verdragen 87 en 98 inzake de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en collectieve onderhandelingen uitsluitend van toepassing acht als het gaat om de rechten van vakverenigingen. Dat is niet terecht: het gaat hier duidelijk ook om de rechten van werkgevers. Zowel de grondrechten van vakverenigingen als die van de werkgevers dienen door de Commissie te worden bevorderd.

3.2.3

Het EESC kan zich vinden in de standpunten van de Commissie t.a.v. „nabuurschap ”Niettemin is het van mening dat ook hier ook de nodige aandacht besteed dient te worden aan de sociale dialoog en ratificatie van IAO-verdrag 144 inzake tripartiet overleg op dit terrein.

3.2.4

Met betrekking tot het onderdeel „Regionale en bilaterale betrekkingen ”stelt het EESC vast dat China een speciaal geval vormt waarover discussie dient plaats te vinden en waar de Commissie een oplossing voor zal moeten bedenken. China is een verklaard tegenstander van de vrijheid tot het oprichten van vakverenigingen en het recht op collectieve onderhandelingen tussen onafhankelijke vakbonden en werkgeversorganisaties. Gelet op de prominente rol die China op het wereldtoneel speelt, kan men hiervoor niet de ogen dichtknijpen als men vooruitgang wil boeken via de agenda voor waardig werk.

3.2.5

Onder de acties die worden opgesomd in het onderdeel „Ontwikkelingssamenwerking ”zou de Commissie ook melding moeten maken van acties die in samenwerking met de IAO worden genomen en bedoeld zijn als bijdrage om de informele economie op te nemen in de formele economie. Waardig werk is immers net zo belangrijk voor de informele als voor de formele economie. De Commissie zou moeten samenwerken met de IAO bij het zoeken naar nieuwe methoden om de huidige actoren te helpen met het ontwikkelen van actiemodellen ter bescherming van de rechten en ter versterking van de mogelijkheden van personen die hun brood verdienen in de informele economie, alsmede om nieuwe actoren in staat te stellen een rol te spelen op het gebied van belangenbehartiging.

3.2.6

In hetzelfde onderdeel zou het EESC ook graag de bevordering van organisaties van de sociale economie, zoals coöperatieven, opgenomen willen zien. Dit wordt ook aangeduid als een prioriteit van het Comité in zijn advies over de sociale dimensie van de globalisering.

3.2.7

De Commissie zou ook een beleid moeten uitstippelen om, in nauwe samenwerking met de IAO, de rol van het MKB bij het bevorderen van waardig werk te versterken.

3.2.8

Wat het onderdeel „De handel als factor voor duurzame ontwikkeling ”betreft verwijst het Comité naar de voorstellen die het m.b.t. gezamenlijke bilaterale waarnemingsposten en export processing zones heeft gedaan in zijn advies over de sociale dimensie van de globalisering.

3.2.9

Het EESC is verheugd dat de Commissie zich ervoor inzet dat meer landen de IAO-verdragen ratificeren en dat de bepalingen hierin daadwerkelijk worden uitgevoerd, maar wijst er wel op dat in dit verband op het gebied van internationale handel de toezeggingen nader geconcretiseerd zouden kunnen worden. In de eerste plaats zou de Commissie op multilateraal niveau de bevordering van waardig werk voor iedereen tot een van de doelstellingen van de EU binnen de WTO moeten maken. Overwogen moet worden of er naar het voorbeeld van de „commissie voor handel en milieu ”niet ook een „commissie voor handel en waardig werk ”in de WTO moet worden opgericht. Waardig werk zou als onderdeel van „duurzame ontwikkeling ”moeten worden opgenomen in het herziene handelsbeleid van de WTO. Ook zou er, in samenwerking met de IAO, een WTO-werkprogramma moeten worden opgesteld. De Commissie en de EU-lidstaten zouden zich ervoor moeten inspannen dat de andere leden van de WTO overtuigd raken van het nut van meer aandacht voor waardig werk binnen de WTO.

3.2.10

In de tweede plaats zou de Commissie in haar bilaterale handelsrelaties, en ook in de economische partnerschapsovereenkomsten, ratificatie en toepassing van de fundamentele arbeidsnormen van de IAO tijdens onderhandelingen hoog op de agenda moeten zetten. Tijdens al deze onderhandelingen dient er gebruik te worden gemaakt van duurzaamheidseffectbeoordelingen (SIA's) waarin ook indicatoren voor waardig werk zijn opgenomen, en zal er gehoor moeten worden gegeven aan de aanbevelingen die daaruit voortvloeien.

3.2.11

Met betrekking tot het systeem van gunstige handelsvoorwaarden (SAP Plus) is er behoefte aan krachtige begeleidende maatregelen, anders zal het niet doeltreffend zijn. Hierbij kan vooral worden gedacht aan een tussentijdse beoordeling (begin 2007) van de landen die onder SAP Plus vallen, bedoeld om de betrokken regeringen te laten inzien dat ze daadwerkelijk de betreffende verdragen zullen moeten uitvoeren en een begin moeten maken met gepaste maatregelen op dit gebied.

3.2.12

Naar aanleiding van het onderdeel „Beter beheer van economische migratie ”zou het Comité nog eens willen terugkomen op de internationale conventie van de VN inzake arbeidsmigratie. Het gaat hier om moeilijke en gecompliceerde kwestie. Tot nu toe heeft nog geen enkel belangrijk „ontvangend land ”deze conventie ondertekend. Het EESC heeft zich in zijn desbetreffende advies van juni 2004 (3) positief uitgelaten over de conventie. Het is frappant dat de Commissie dit instrument in haar mededeling doodzwijgt. Het Comité nodigt de Commissie uit om zich samen met de lidstaten te buigen over de redenen waarom de lidstaten niet willen ratificeren, en om op grond daarvan een duidelijk beleid uit te stippelen. Verder wordt de Commissie opgeroepen om samen met de lidstaten die tot nu toe de IAO-verdragen 97 en 143 inzake arbeidsmigranten niet hebben geratificeerd te verkennen welke mogelijkheden er voor ratificatie in de nabije toekomst zijn.

3.2.13

De Commissie is van plan haar steun te verlenen aan het sluiten van transnationale collectieve overeenkomsten en van mondiale raamovereenkomsten (subhoofdstuk „Samenwerking met de civiele maatschappij en de ondernemingen”). Het EESC dringt erop aan dat de mogelijkheden hiertoe worden verkend in nauwe samenwerking met de betreffende werkgeversorganisaties en vakverenigingen.

3.2.14

De Commissie zou ook met genoemde organisaties en andere relevante maatschappelijke organisaties van gedachten moeten wisselen over het bevorderen van maatschappelijk verantwoord ondernemen in landen waar een diepe kloof gaapt tussen wetgeving en toepassing van de wet in de praktijk. Het EESC wil beklemtonen dat maatschappelijk verantwoord ondernemen een aanvulling vormt op de wetgeving en deze niet kan vervangen.

Het Comité zou graag willen dat de Commissie bedrijven ertoe aanzet om in hun vrijwillige gedragscodes expliciet te verwijzen naar de richtsnoeren van de OESO voor multinationale ondernemingen en de Tripartiete Verklaring van de IAO over multinationale ondernemingen en sociaal beleid.

Brussel, 17 januari 2006

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

D. DIMITRIADIS


(1)  „Decent work”, rapport van de directeur-generaal van de IAO aan de 87e zitting van de Internationale Arbeidsconferentie (Genève, 1999).

(2)  EESC-advies van 9.3.2005„De sociale dimensie van de globalisering — hoe de EU ertoe bijdraagt dat iedereen er voordeel van heeft”. Rapporteurs: Etty en Hornung Draus (PB C 234 van 22.9.2005).

(3)  EESC-advies van 30.6.2004 over „De internationale conventie inzake arbeidsmigratie”. Rapporteur: de heer Pariza Castaños (PB C 302 van 7.12.2004).


Top