EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51999PC0260

Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken van asielzoekers en van bepaalde andere vreemdelingen

/* COM/99/0260 def. - CNS 99/0116 */

PB C 337E van 28.11.2000, p. 37–62 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

51999PC0260

Voorstel voor een verordening (EG) van de Raad betreffende de instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken van asielzoekers en van bepaalde andere vreemdelingen /* COM/99/0260 def. - CNS 99/0116 */

Publicatieblad Nr. C 337 E van 28/11/2000 blz. 0037 - 0062


Voorstel voor een VERORDENING (EG) VAN DE RAAD betreffende de instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken van asielzoekers en van bepaalde andere vreemdelingen

TOELICHTING

INHOUD

1. ALGEMEEN

1.1. Achtergrond

1.2. Onderhandelingen over een overeenkomst en een protocol

2. VOORSTEL VOOR EEN VERORDENING VAN DE RAAD

2.1 Onderwerp

2.2 Rechtsgrondslag

3. MOTIVERING VAN HET VOORSTEL IN HET LICHT VAN HET EVENREDIGHEIDS- EN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL

4. AFZONDERLIJKE BEPALINGEN

4.1 Algemene doelstelling

4.2 Continuïteit

4.3 Aanpassing

4.4 Concordantietabel

4.5 Toelichting per artikel

1. ALGEMEEN

1.1 Achtergrond

Krachtens artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie stellen de lidstaten zich ten doel de Unie te handhaven en te ontwikkelen als een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is in combinatie met passende maatregelen met betrekking tot controles aan de buitengrenzen, asiel, immigratie, en voorkoming en bestrijding van criminaliteit.

Een van de manieren om deze doelstelling te verwezenlijken is de goedkeuring, binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam, van maatregelen inzake asiel, in overeenstemming met het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 en andere desbetreffende verdragen (artikel 63, punt 1). Krachtens artikel 61 moet de Raad ook onder andere met betrekking tot asiel de nodige begeleidende maatregelen aannemen. In dit artikel wordt uitdrukkelijk gesproken over de goedkeuring van begeleidende maatregelen overeenkomstig artikel 63, punt 1, onder a), waarin sprake is van de goedkeuring van criteria en instrumenten om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land wordt ingediend in één van de lidstaten.

De overeenkomst van Dublin van 15 juni 1990, waarbij alle lidstaten partij zijn, biedt een instrument om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is de behandeling van asielverzoeken die in één van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen zijn ingediend. De lidstaten waren echter van mening dat het moeilijk zou zijn bij de toepassing van de overeenkomst uitsluitend uit te gaan van bewijsstukken als identiteitskaarten en paspoorten, omdat deze gemakkelijk verloren kunnen gaan of worden vernietigd. In december 1991 kwamen de ministers voor immigratiezaken, die in Den Haag bijeen waren, daarom overeen dat een haalbaarheidsstudie zou worden verricht naar een communautair vingerafdrukkensysteem voor asielzoekers. Sindsdien is er gewerkt aan de ontwikkeling van een systeem voor het vergelijken van vingerafdrukken met behulp van de computer, teneinde de toepassing van de regels om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag, te vergemakkelijken.

1.2 Onderhandelingen over een overeenkomst en een protocol

In maart 1996 begonnen de lidstaten onderhandelingen over een overeenkomst tot vaststelling van een definitief identificatiesysteem op basis van de vergelijking van vingerafdrukken van asielzoekers. In het Eurodac-systeem zouden door de lidstaten vingerafdrukgegevens worden verzameld en doorgeven aan een centrale eenheid, die vervolgens op verzoek van de lidstaten afzonderlijke vingerafdrukken zou vergelijken met de in het systeem opgeslagen gegevens. Er werd een ontwerp-overeenkomst opgesteld op grond van Titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie, en in december 1998 werd in de Raad (Justitie en binnenlandse zaken) overeenstemming bereikt over het "in de ijskast zetten" van deze tekst in afwachting van de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam.

De lidstaten hebben tevens een protocol opgesteld, met de bedoeling om de toepassing van de Overeenkomst van Dublin verder te vereenvoudigen door middel van een regeling voor het verzamelen van vingerafdrukgegevens van personen die zijn aangehouden omdat zij illegaal de buitengrens van een lidstaat hebben overschreden. Deze gegevens zouden kunnen worden vergeleken met de vingerafdrukken van mensen die daarna asiel aanvragen in een van de lidstaten. Bovendien werd het met het protocol mogelijk gemaakt in bepaalde omstandigheden vingerafdrukken te vergelijken met de Eurodac-gegevens om na te gaan of iemand die illegaal in een lidstaat verblijft, eerder in een andere lidstaat asiel heeft aangevraagd. Ook over dit ontwerp-protocol bereikte de Raad (Justitie en binnenlandse zaken) overeenstemming, en in maart 1999 werd besloten deze tekst ook "in de ijskast te zetten".

De problematiek waarop deze teksten betrekking hebben valt nu onder artikel 63, lid 1, onder a) van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Deze ontwerp-Eurodac-verordening is het antwoord op de opdracht van de Raad (Justitie en binnenlandse zaken) van december 1998 en maart 1999 aan de Commissie om na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam een voorstel voor een communautair instrument in te dienen waarin de "in de ijskast gezette" teksten zijn verwerkt.

2. VOORSTEL VOOR EEN VERORDENING VAN DE RAAD

Omdat de ontwerp-Eurodac-overeenkomst en het ontwerp-Eurodac-protocol niet formeel zijn goedgekeurd en de overeenkomst en het protocol niet zijn ondertekend, zijn de bepalingen ervan uiteraard niet geldig. De Raad (Justitie en binnenlandse zaken) heeft tijdens de bijeenkomsten van 3-4 december 1998 en 12 maart 1999 besloten de tekst van de overeenkomst en het protocol "in de ijskast te zetten", en de Commissie verzocht na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam een voorstel in te dienen voor een communautair rechtsinstrument.

2.1 Onderwerp

Dit voorstel voor een verordening is het eerste voorstel van de Commissie op het gebied van asiel in het kader van Titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Het is bedoeld als hulpmiddel bij het vaststellen van de staat die krachtens de Overeenkomst van Dublin verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten wordt ingediend, en ook om de verdere toepassing van deze Overeenkomst volgens de in het voorstel vervatte voorwaarden te vereenvoudigen. De Commissie heeft de inhoud van de ontwerp-overeenkomst en het ontwerp-protocol overgenomen in dit voorstel voor een verordening, met de aanpassingen zoals die in punt 4.3 van deze toelichting zijn beschreven.

Dit voorstel is bedoeld om de lopende werkzaamheden van de instellingen als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam soepel te doen verlopen. Het onderwerp moet in samenhang worden gezien met het bredere werkprogramma dat in de nieuwe Titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is vervat, in het bijzonder in artikel 63, leden 1 en 2 (1).

(1) Een volledige schets van dit werkprogramma is te vinden in deel B van het werkdocument van de Commissie "Naar gemeenschappelijke normen inzake asielprocedures", Brussel, 3.3.1999, SEC(1999) 271 def.

2.2 Rechtsgrondslag

De problematiek waarop de ontwerp-overeenkomst en het ontwerp-protocol betrekking hebben valt nu onder artikel 63, punt 1, onder a) van het Verdrag. In artikel 61, onder a) van het Verdrag wordt benadrukt dat onder andere op het gebied van asiel begeleidende maatregelen nodig zijn overeenkomstig artikel 63, punt 1, onder a).

De vorm die voor dit instrument is gekozen - een verordening - is gebaseerd op het feit dat nauwkeurig geformuleerde en geharmoniseerde regels nodig zijn voor de opslag, de vergelijking en de vernietiging van vingerafdrukken, omdat het systeem anders niet werkt. Deze regels bestaan uit een aantal nauwkeurige, onvoorwaardelijke bepalingen die rechtstreeks en uniform toepasselijk en verbindend van aard zijn, en die niet door de lidstaten hoeven te worden omgezet in nationale wetgeving.

Dit instrument moet worden goedgekeurd volgens de procedure van artikel 67 van het Verdrag, dat bepaalt dat gedurende een overgangsperiode van vijf jaar na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam de Raad met eenparigheid van stemming moet besluiten op voorstel van de Commissie of op initiatief van een lidstaat, na raadpleging van het Europees Parlement.

De nieuwe Titel IV van het EG-Verdrag, die betrekking heeft op de problematiek die in dit voorstel voor een verordening wordt behandeld, is niet van toepassing op het Verenigd Koninkrijk en Ierland, tenzij zij kiezen voor een "opt in" overeenkomstig het aan het Verdrag gehechte Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Tijdens de bijeenkomst van de Raad (Justitie en binnenlandse zaken) van 12 maart 1999 hebben deze twee lidstaten laten weten volledig betrokken te willen worden bij de activiteiten van de Gemeenschap op het gebied van asiel. Zij zullen te zijner tijd de daartoe krachtens het Protocol geëigende procedure moeten beginnen.

Krachtens het aan het Verdrag gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken geldt Titel IV van het EG-Verdrag evenmin voor Denemarken. Denemarken heeft tot nu toe nog niet laten blijken een procedure te willen beginnen om deel te kunnen nemen aan het Eurodac-systeem.

Dit voorstel voor een verordening is geformuleerd op basis van de huidige situatie. Indien de positie van een of meer van de hierboven genoemde lidstaten verandert, zullen de nodige aanpassingen moeten worden aangebracht.

De Commissie is bereid zo nodig extra overwegingen en bepalingen toe te voegen om de territoriale werkingssfeer van de Verordening te motiveren.

De Commissie wijst erop dat overeenkomstig artikel 7 van de Overeenkomst die de Raad van de Europese Unie heeft gesloten met de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen betreffende het betrekken van deze twee landen bij de tenuitvoerlegging, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengen-acquis (2), een regeling moet worden getroffen inzake de criteria en instrumenten voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat in een van de lidstaten van de Europese Unie of in IJsland of Noorwegen wordt ingediend, en dat zo'n regeling inhoudt dat het Eurodac-systeem wordt uitgebreid tot deze twee landen.

(2) Op 18.5.1999 ondertekend, maar nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

3. MOTIVERING VAN HET VOORSTEL IN HET LICHT VAN HET EVENREDIGHEIDS- EN HET SUBSIDIARITEITSBEGINSEL

Wat wordt met het voorstel beoogd en hoe verhoudt zich dat tot de verplichtingen van de Gemeenschap?

De maatregel heeft ten doel te helpen bij het vaststellen van de staat die krachtens de Overeenkomst van Dublin verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten wordt ingediend, en ook om de verdere toepassing van deze Overeenkomst volgens de in het voorstel vervatte voorwaarden te vereenvoudigen. Deze doelstellingen sluiten aan bij de doelstelling van Titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap om een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen. Om dit te verwezenlijken neemt de Gemeenschap maatregelen aan die erop gericht zijn het vrije verkeer van personen te waarborgen, in samenhang met daarmee rechtstreeks verband houdende begeleidende maatregelen met betrekking tot onder andere asiel, overeenkomstig artikel 63, punt 1, onder a) van het Verdrag. Krachtens dit artikel moet de Gemeenschap maatregelen aannemen met betrekking tot criteria en instrumenten voor de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend.

Voldoet de maatregel aan het subsidiariteitsbeginsel?

De doelstellingen van deze maatregel kunnen niet worden verwezenlijkt door de lidstaten afzonderlijk en moeten daarom, vanwege de grensoverschrijdende problematiek, op het niveau van de Gemeenschap worden nagestreefd.

Voldoet de maatregel aan het evenredigheidsbeginsel?

Het voorgestelde instrument blijft beperkt tot dat wat nodig is om de doelstellingen te verwezenlijken.

De maatregelen die in de verordening worden voorgesteld sluiten aan bij de doelstelling, nl. de toepassing van de Overeenkomst van Dublin te vereenvoudigen, wat nodig is omdat veel asielzoekers in de Europese Unie niet over de juiste documenten beschikken om hun identiteit afdoende te bewijzen, waardoor het moeilijk is na te gaan of zij al eerder een asielverzoek hebben ingediend of hoe zij de Unie zijn binnengekomen.

De artikelen 8-10 van de verordening hebben betrekking op het vergelijken van gegevens over vingerafdrukken van personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van de buitengrenzen met die over vingerafdrukken van personen die daarna asiel aanvragen in een van de lidstaten. Indien deze gegevens met elkaar overeenkomen, wat erop wijst dat een asielzoeker eerder illegaal de buitengrens heeft overschreden, vergemakkelijkt dat de toepassing van artikel 6 van de Overeenkomst van Dublin, waarin is bepaald dat de lidstaat via welke een onderdaan van een derde land illegaal is binnengekomen, verantwoordelijk is voor de behandeling van een eventueel asielverzoek.

Volgens artikel 11 kan een lidstaat vingerafdrukgegevens van personen die zich illegaal op zijn grondgebied ophouden, vergelijken met gegevens van asielzoekers om na te gaan of de betrokken persoon eerder in een andere lidstaat een asielverzoek heeft ingediend. Indien de gegevens met elkaar overeenkomen, maakt dat de toepassing mogelijk van artikel 10, lid 1, onder c) en e) van de Overeenkomst van Dublin, waarin is bepaald dat deze illegaal in een lidstaat verblijvende personen moeten terugkeren naar de lidstaat die het asielverzoek behandelt of behandeld heeft.

4. AFZONDERLIJKE BEPALINGEN

4.1 Algemene doelstelling

Eurodac heeft ten doel te helpen bij het aanwijzen van de staat die krachtens de Overeenkomst van Dublin verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten wordt ingediend, en ook om de verdere toepassing van deze Overeenkomst volgens de in het voorstel vervatte voorwaarden te vereenvoudigen. Daartoe wordt binnen de diensten van de Commissie een centrale eenheid opgericht die de beschikking zal krijgen over een geautomatiseerde centrale gegevensbank voor het vergelijken van vingerafdrukken van asielzoekers en bepaalde andere personen.

Volgens de ontwerp-verordening kunnen vingerafdrukken van drie categorieën personen worden doorgegeven aan de centrale eenheid om te worden verwerkt in de centrale gegevensbank:

(a) Asielzoekers (artikelen 4 - 7). Volgens de verordening zijn de lidstaten verplicht vingerafdrukken te nemen van asielzoekers en deze door te geven aan de centrale Eurodac-eenheid. Deze gegevens zullen onmiddellijk worden vergeleken met de gegevens over vingerafdrukken van asielzoekers en andere in punt (b) bedoelde personen die al in de centrale gegevensbank zijn opgeslagen. Indien gegevens met elkaar overeenkomen wordt dit doorgegeven aan de lidstaat van oorsprong, voor een laatste controle, waarna de betrokken lidstaat de vergelijkingsresultaten zal gebruiken om de procedures van de Overeenkomst van Dublin toe te passen. Gegevens worden normaliter gedurende tien jaar bewaard, maar zullen eerder worden gewist indien de asielzoeker de nationaliteit van een van de lidstaten verkrijgt. (Daarnaast bepaalt artikel 12 dat de gegevens van degenen die als vluchteling worden erkend, in de centrale gegevensbank worden afgeschermd en dat statistieken zullen worden opgesteld.)

(b) Personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van de buitengrenzen (artikelen 8 - 10). Volgens de verordening zijn de lidstaten verplicht vingerafdrukken te nemen van personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van de buitengrenzen van de Europese Unie en deze door te geven aan de centrale eenheid. Deze gegevens zullen ten hoogste twee jaar worden opgeslagen in de centrale eenheid. Gegevens over vingerafdrukken van asielzoekers die zoals beschreven onder (a) zijn doorgegeven aan de centrale eenheid, worden ook vergeleken met deze gegevens. Indien deze gegevens met elkaar overeenkomen, wat erop wijst dat een asielzoeker eerder illegaal de buitengrens van de Unie heeft overschreden, vergemakkelijkt dat de toepassing van artikel 6 van de Overeenkomst van Dublin. De gegevens zullen vóór het verstrijken van de periode van twee jaar worden gewist indien de betrokkene een verblijfsvergunning krijgt, het grondgebied van de Unie verlaat of de nationaliteit van een van de lidstaten verkrijgt.

(c) Personen die zich illegaal op het grondgebied van een lidstaat ophouden (artikel 11). Volgens de verordening kan een lidstaat die van een persoon die zich illegaal op het grondgebied van die lidstaat ophoudt, vingerafdrukken heeft genomen, deze gegevens in bepaalde omstandigheden doorgeven aan Eurodac om na te gaan of de betrokken persoon eerder asiel heeft aangevraagd in een andere lidstaat. Indien de gegevens met elkaar overeenkomen, worden deze weer doorgegeven aan de lidstaat van oorsprong voor een laatste controle. Het bestaan van met elkaar overeenkomende gegevens kan de toepassing vergemakkelijken van artikel 10, lid 1, onder c) en e) van de Overeenkomst van Dublin. De gegevens betreffende personen die zich illegaal op het grondgebied van een lidstaat ophouden worden vernietigd zodra de vergelijking met Eurodac is afgerond.

De verordening bevat gedetailleerde voorschriften (artikelen 13 - 20) inzake het gebruik en de bescherming van de gegevens en over de beveiliging en de verantwoordelijkheid, teneinde ervoor te zorgen dat strenge beschermingsnormen worden nageleefd, overeenkomstig onder meer Richtlijn 95/46/EG en artikel 286 van het Verdrag.

4.2 Continuïteit

De Commissie heeft de inhoud van de "in de ijskast gezette" ontwerp-overeenkomst en het ontwerp-protocol overgenomen om de continuïteit van de onderhandelingsresultaten te waarborgen, maar zij heeft de bepalingen weggelaten die onverenigbaar zouden zijn met de aard van het voorgesteld rechtsinstrument en met het raamwerk voor de samenwerking op het gebied van asiel dat is geschapen bij Titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam.

4.3 Aanpassing

Gezien de evidente verschillen tussen enerzijds een overeenkomst en een protocol in het kader van de derde pijler en anderzijds een verordening van de Gemeenschap, wijkt de verordening in een aantal opzichten af van de tekst van de in de ijskast gezette ontwerp-overeenkomst en het ontwerp-protocol:

- Bevoegdheid van het Hof van Justitie: in tegenstelling tot artikel 17 van de overeenkomst behoeft het Hof van Justitie in de verordening niet bevoegd te worden verklaard, gezien artikel 68 en andere verdragsbepalingen die normaliter van toepassing zijn;

- Uitvoeringsbepalingen: in artikel 18 van de ontwerp-overeenkomst is bepaald dat de Raad toezicht houdt op de uitvoering en de toepassing, en toepassingsvoorschriften vaststelt. Het toezicht wordt nu krachtens de artikelen 211 en 226 van het Verdrag automatisch een taak van de Commissie. Wat het andere aspect betreft, kent de verordening de Commissie uitvoeringsbevoegdheden toe en kan zij deze uitoefenen door voorschriften vast te stellen, daarbij bijgestaan door een comité (Procedure III a) van het "comitologiebesluit"), in overeenstemming met de artikelen 202 en 211 van het Verdrag.

- Bepalingen inzake de vorm: de artikelen 19 (voorbehouden), 22 (toetreding) en 23 (depositaris) van de ontwerp-overeenkomst, en de overeenkomstige bepalingen van het ontwerp-protocol (artikelen 9, 11 en 12) passen niet in een communautair instrument.

- Inwerkingtreding en vankrachtwording: (artikel 20 van de ontwerp-overeenkomst en artikel 10 van het ontwerp-protocol) de artikelen 249 en 254 van het Verdrag zijn van toepassing op de inwerkingtreding van de verordening. Daarnaast bevat artikel 26 van de verordening een nieuwe regeling, waarin voor een benadering in twee stappen van inwerkingtreding en vankrachtwording is gekozen om rekening is gehouden met het feit dat er geen ratificatieperiode meer is waarin de lidstaten en de Commissie de nodige technische voorzieningen kunnen treffen.

- Territoriale werkingssfeer: in artikel 21 van de in de ijskast gezette ontwerp-overeenkomst is een speciale bepaling met betrekking tot het Verenigd Koninkrijk opgenomen, maar deze komt niet terug in de verordening. Zoals uiteengezet in punt 2.2 is het voorstel opgesteld op basis van de huidige situatie krachtens de nieuwe Titel IV van het EG-Verdrag en het aan de Verdragen gehechte Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Indien het Verenigd Koninkrijk de procedure van artikel 3 van het Protocol toepast, moet de tekst van de verordening dienovereenkomstig worden aangepast. Er moet echter in de verordening wel een bepaling over de werkingssfeer worden opgenomen (zie artikel 25) om ervoor te zorgen dat de territoriale werkingssfeer van de Eurodac-verordening aansluit bij de territoriale werkingssfeer van de Overeenkomst van Dublin, die ermee ten uitvoer wordt gelegd. De normale werkingssfeer krachtens artikel 299 van het Verdrag is daarom beperkt.

- Jaarverslag, toezicht en evaluatie: er is een nieuw artikel opgenomen in de verordening (artikel 23) over toezicht en evaluatie in het kader van SEM 2000 (gezond en doeltreffend beheer), geschraagd door artikel 2 van het Financieel Reglement (1231/77).

- Samenvoeging tot een enkel rechtsinstrument: het gelijktijdig onderhandelen over een ontwerp-overeenkomst en een ontwerp-protocol was onconventioneel, ook in het kader van de vorige Titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie. In verband met de wetgevingsconventies heeft de Commissie de tekst van de in de ijskast gezette ontwerp-overeenkomst en die van het ontwerp-protocol samengevoegd tot een enkel rechtsinstrument. Daardoor komen de artikelen 2 en 8 van het protocol te vervallen en is de tekst van de verordening her en der aangepast.

- Overeenstemming met de voorschriften inzake gegevensbescherming die zijn vastgesteld krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap: Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens bij werkzaamheden die onder het Gemeenschapsrecht vallen. Omdat het Eurodac- systeem wordt opgezet op basis van Titel IV van het Verdrag (Visa, asiel, immigratie en andere beleidsterreinen die verband houden met het vrije verkeer van personen), gelden de beginselen die zijn vastgelegd in Richtlijn 95/46/EG ook voor de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten in het kader van het Eurodac-systeem. Daarnaast zijn de krachtens de Richtlijn aangewezen toezichthoudende autoriteiten verantwoordelijk voor het toezicht op de verwerking van persoonsgegevens door de lidstaten in het kader van Eurodac. Krachtens artikel 286 van het Verdrag is Richtlijn 95/46/EG ook van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de centrale eenheid, omdat deze binnen de diensten van de Commissie wordt opgericht. Krachtens artikel 286 van het Verdrag valt de centrale eenheid onder de door de Commissie voorgestelde verordening, en ook onder het toezicht van het in dat artikel bedoelde onafhankelijke controleorgaan. In de artikelen 13 tot 20 van deze verordening worden enkele van de beginselen van Richtlijn 95/46/EG verhelderd en nader gespecificeerd in verband met de specifieke situatie van Eurodac. De tekst van de ontwerp-overeenkomst is gewijzigd om ervoor te zorgen dat de verordening in overeenstemming is met de in Richtlijn 95/46/EG vastgestelde vereisten. Artikel 6 van het ontwerp-protocol, dat het recht op toegang van personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van de buitengrenzen beperkte, is niet overgenomen in de verordening, omdat dit strijdig zou zijn met Richtlijn 95/46/EG.

4.4 Concordantietabel

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4.5 Toelichting per artikel

HOOFDSTUK I - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 - Doel van "Eurodac"

In dit artikel worden de aard en het doel van het Eurodac-systeem beschreven. In lid 1 wordt een rechtstreeks en exclusief verband gelegd met de Overeenkomst betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend (de Overeenkomst van Dublin).

In lid 2 wordt bepaald dat Eurodac bestaat uit de centrale eenheid, een geautomatiseerde centrale gegevensbank voor het opslaan en bewaren van vingerafdrukken, en transmissiefaciliteiten tussen de lidstaten en de centrale gegevensbank. Daarnaast wordt in lid 2 gesteld dat de regels voor Eurodac eveneens van toepassing zijn op de handelingen die door de lidstaten worden verricht, van het toezenden van de gegevens naar de centrale eenheid tot het gebruik van de vergelijkingsresultaten.

Lid 3 bepaalt dat de verwerking van vingerafdrukken en andere persoonsgegevens uitsluitend mag plaatsvinden ten behoeve van de in artikel 15, lid 1, van de Overeenkomst van Dublin vermelde doeleinden. Deze doeleinden zijn: de vaststelling van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek; de behandeling van het asielverzoek; de tenuitvoerlegging van alle uit de Overeenkomst van Dublin voortvloeiende verplichtingen. Krachtens lid 3 kunnen de vingerafdrukken die door een lidstaat worden genomen en doorgegeven aan de centrale Eurodac-eenheid, ook worden gebruikt in gegevensbanken die volgens het nationale recht van die lidstaten voor andere doeleinden in het leven zijn geroepen.

Artikel 2 - Definities

In dit artikel worden termen die in de verordening worden gebruikt, gedefinieerd. In het algemeen hebben de termen die in Artikel 1 van de Overeenkomst van Dublin worden gedefinieerd, dezelfde betekenis in de Eurodac-verordening (zie lid 2). Onder de definitie van "asielzoeker" in de zin van Eurodac worden echter ook personen verstaan namens wie een asielverzoek is ingediend. Dit heeft vooral ten doel minderjarigen tussen de 14 en 18, namens wie een asielverzoek kan zijn ingediend door een voogd of een wettelijk vertegenwoordiger, onder de definitie te brengen.

De definitie van "persoonsgegevens" wijkt enigszins af van die in de ontwerp-overeenkomst die door de Raad in de ijskast is gezet. Bovendien is een definitie van "verwerking van persoonsgegevens" toegevoegd. Deze wijzigingen zijn aangebracht om ervoor te zorgen dat de tekst volledig in overeenstemming is met Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.

De definitie van "toezending van gegevens" heeft zowel betrekking op het doorgeven van gegevens aan de centrale eenheid voor opslag in de centrale gegevensbank als op het mededelen van de resultaten van de vergelijking aan de betrokken lidstaat. Het tweede streepje van de definitie is bedoeld voor de gevallen waarin een lidstaat over de technologie beschikt om gegevens rechtstreeks op te slaan in de centrale gegevensbank.

De definitie van "lidstaat van oorsprong" is voor asielzoekers en personen die zich illegaal in een lidstaat ophouden enigszins anders dan voor personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens. Dit verschil komt eenvoudigweg voort uit het feit dat bij deze laatste categorie geen sprake is van onmiddellijke vergelijking, waardoor er geen resultaten zijn om mede te delen aan de betrokken lidstaat. In lid f is artikel 4, lid 2, van het ontwerp-protocol opgenomen.

Artikel 3 - Centrale eenheid

Artikel 3 bevat bepalingen inzake de centrale eenheid. Volgens dit artikel wordt deze centrale eenheid opgericht bij de Commissie. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de verwerking van de gegevens die zij doorgegeven aan de centrale eenheid en de Commissie is de verwerker. Het geautomatiseerde vingerafdrukkenherkenningssysteem wordt ondergebracht bij de centrale eenheid.

Krachtens lid 3 kunnen uitvoeringsvoorschriften worden opgesteld betreffende de verzameling van statistische gegevens door de centrale eenheid. Dergelijke statistische gegevens zijn uiteraard zeer waardevol, omdat anders de doeltreffendheid van het Eurodac-systeem niet kan worden beoordeeld. De ontwerp-overeenkomst bevat niet zo'n bepaling, maar het is van wezenlijk belang dat goed toezicht gehouden kan worden op de resultaten en het nut van Eurodac. De Raad heeft op eigen initiatief ontwerp-uitvoeringsvoorschriften met betrekking tot dit punt opgesteld.

HOOFDSTUK II - ASIELZOEKERS

Artikel 4 - Verzameling, doorzending en vergelijking van vingerafdrukken

Dit artikel heeft betrekking op de procedure voor het nemen, doorgeven, opslaan en vergelijken van vingerafdrukken van asielzoekers.

Volgens lid 1 is elke lidstaat verplicht de vingerafdrukken te nemen van elke asielzoeker van ten minste 14 jaar oud. De procedure voor het nemen van de vingerafdrukken wordt echter overgelaten aan de betrokken lidstaat (wat niet wegneemt dat de lidstaten natuurlijk hun verplichtingen krachtens het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden moeten naleven). De vingerafdrukgegevens moeten samen met andere in artikel 5 genoemde gegevens worden doorgegeven aan de centrale eenheid. De bepaling in het overeenkomstige artikel in de ontwerp-overeenkomst dat de asielzoeker moet worden meegedeeld met wel doel zijn vingerafdrukken worden genomen, is weggelaten. Het geven van informatie wordt afdoende geregeld in artikel 18, lid 1, van de verordening, en bovendien is artikel 10 van Richtlijn 95/46/EG van toepassing op de verordening.

Lid 2 bepaalt dat de gegevens die krachtens lid 1 worden doorgegeven onmiddellijk moeten worden opgeslagen in de centrale gegevensbank.

Lid 3 bepaalt dat alle nieuwe vingerafdrukken van een asielzoeker die binnenkomen bij de centrale eenheid, door de centrale eenheid moeten worden vergeleken met de gegevens over vingerafdrukken die door andere lidstaten zijn toegezonden en reeds in de centrale gegevensbank zijn opgeslagen. Deze procedure moet ervoor zorgen dat alle meervoudige asielverzoeken op het grondgebied van de lidstaten worden ontdekt.

Krachtens lid 4 kan een lidstaat verzoeken dat de vingerafdrukken van asielzoekers die hij doorgeeft aan de centrale eenheid ook worden vergeleken met de gegevens over vingerafdrukken van asielzoekers die hij eerder zelf aan de centrale eenheid heeft doorgegeven. Dit houdt in dat een lidstaat niet noodzakelijkerwijs hoeft te beschikken over een eigen systeem voor het vergelijken van vingerafdrukken van asielzoekers op nationaal niveau.

In de leden 5 en 6 wordt de procedure beschreven voor het meedelen van de resultaten van de vergelijking. Indien de centrale eenheid geen overeenstemmende gegevens vindt, deelt zij dit mede aan de lidstaat van oorsprong. Indien de centrale eenheid wel gegevens vindt die lijken overeen te stemmen met de door de lidstaat toegezonden vingerafdrukken, moet zij dit samen met de in artikel 5, lid 1, genoemde gegevens betreffende de overeenstemmende vingerafdrukken mededelen aan de lidstaat van oorsprong. De lidstaat van oorsprong blijft echter verantwoordelijk voor de controle van de vergelijking. Deze lidstaat en de overige betrokken lidstaten moeten vervolgens volgens de procedures van de Overeenkomst van Dublin vaststellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek en bepalen of de asielzoeker kan worden overgedragen. Lid 6 bepaalt ook dat, indien na controle op nationaal niveau blijkt dat de volgens de centrale eenheid blijkbaar met elkaar overeenstemmende gegevens toch niet echt met elkaar overeenstemmen, of dat de gegevens anderszins onbetrouwbaar zijn, de lidstaat van oorsprong de gegevens vernietigt zodra dit is vastgesteld.

Lid 7 voorziet in het aannemen van toepassingsvoorschriften waarin de procedures die nodig zijn voor de toepassing van dit artikel, nauwkeurig worden beschreven. Volgens de ontwerp-overeenkomst zou de Raad deze toepassingsmaatregelen aannemen, en dit zou gebeuren bij een tweederde meerderheid. Deze bepaling is gewijzigd met het oog op de communautarisering van het asielbeleid. Krachtens lid 7 wordt deze uitvoeringsbevoegdheid nu gedelegeerd aan de Commissie, overeenkomstig artikel 202 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. In artikel 22 van deze verordening wordt gekozen voor Procedure III a) van Besluit 87/373/EEG van de Raad van 13 juli 1987 tot vaststelling van de voorwaarden die gelden voor de uitoefening van aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.

Artikel 5 - Gegevensvastlegging

Artikel 5 heeft betrekking op de vastlegging van gegevens. Lid 1 bevat een volledige lijst van gegevens die in de centrale gegevensbank moeten worden vastgelegd. In lid 2 is bepaald dat met het oog op de bescherming en de beveiliging van de gegevens, de dragers die zijn gebruikt voor het doorzenden van de vingerafdrukgegevens aan de Centrale eenheid moeten worden vernietigd, tenzij de lidstaat van oorsprong heeft verzocht deze terug te zenden.

Artikel 6 - Gegevensbewaring

In dit artikel wordt een maximumperiode vastgesteld voor het bewaren van gegevens over asielzoekers in Eurodac. Deze periode is vastgesteld op 10 jaar vanaf de datum waarop de vingerafdrukken werden genomen. Daarna moeten deze gegevens automatisch door de centrale eenheid uit de centrale gegevensbank worden gewist.

In dit artikel is de tekst van de ontwerp-overeenkomst heel licht gewijzigd. In de ontwerp-overeenkomst was sprake van een periode van tien jaar vanaf de datum waarop de vingerafdrukken het laatst werden genomen, wat inhield dat vingerafdrukken langer dan tien jaar konden worden bewaard als de vingerafdrukken van de betrokken persoon daarna nog een keer in de centrale eurodac-gegevensbank waren opgeslagen. In het onderhavige voorstel zijn de woorden "het laatst" geschrapt, om ervoor te zorgen dat vingerafdrukken in geen enkel geval langer dan tien jaar kunnen worden bewaard.

De tekst van de Commissie weerspiegelt het feit dat tijdens de onderhandelingen over de ontwerp-overeenkomst de Raad heeft ingestemd met een periode van tien jaar voor het bewaren van gegevens. In artikel 6, lid 1, onder e), van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens is bepaald dat in beginsel persoonsgegevens in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer mogen worden bewaard dan voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, noodzakelijk is. Het Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van personen terzake van de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens (Straatsburg, 1981) kent een vergelijkbaar uitgangspunt. De Commissie beveelt sterk aan dat de Raad opnieuw nagaat of het nodig is gegevens betreffende asielzoekers altijd gedurende tien jaar te bewaren, behalve in de in artikel 7 bedoelde gevallen, waarin de gegevens eerder worden verwijderd.

Artikel 7 - Vervroegde wissing van gegevens

Artikel 7 bepaalt dat gegevens over asielzoekers uit de centrale gegevensbank worden verwijderd voordat de in artikel 6 bedoelde periode van tien jaar is verstreken in het geval de betrokkene de nationaliteit van een van de lidstaten verkrijgt. Het eerder verwijderen van gegevens geldt, krachtens een bepaling van artikel 10 van de ontwerp-overeenkomst, ook voor vingerafdrukken van personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens. De Overeenkomst van Dublin is niet van toepassing op burgers van de Unie, dus het opslaan van vingerafdrukken van dergelijke personen in Eurodac is in geen enkel geval gerechtvaardigd.

De opmerkingen van de Commissie bij artikel 6 - over het verwijderen van gegevens overeenkomstig het beginsel dat persoonsgegevens in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren, niet langer mogen worden bewaard dan voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, noodzakelijk is - gelden ook voor dit artikel. De Commissie is in het bijzonder van mening dat de Raad serieus moet overwegen of zij overeenstemming kan bereiken over het onmiddellijk verwijderen van gegevens betreffende personen die als vluchteling zijn erkend en zijn toegelaten tot een van de lidstaten, zodat artikel 12 zou kunnen worden geschrapt. De Commissie beveelt de Raad ook aan te overwegen of gegevens betreffende asielzoekers die niet meer op het grondgebied van de lidstaten verblijven, in bepaalde gevallen eerder kunnen worden verwijderd. Bovendien zou moeten worden overwogen gegevens van asielzoekers die langdurig in een lidstaat verblijven, eerder te verwijderen.

HOOFDSTUK III - IN VERBAND MET ILLEGALE BUITENGRENSOVERSCHRIJDING AANGEHOUDEN PERSONEN

Artikel 8 - Verzameling en mededeling van gegevens over vingerafdrukken

Lid 1 bepaalt dat elke lidstaat verplicht is de vingerafdrukken te nemen van elke onderdaan van een derde land of statenloze persoon van ten minste veertien jaar oud die is aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van de grens van die lidstaat met een derde land. Krachtens lid 2 moet de betrokken lidstaat deze vingerafdrukken doorgeven aan de centrale eenheid, samen met gegevens over de lidstaat van oorsprong, het geslacht van de betrokkene, het toepasselijke referentienummer, de datum waarop de vingerafdrukken werden genomen en de datum waarop de vingerafdrukken werden doorgegeven aan de centrale eenheid.

Dit artikel stemt overeen met artikel 3 van het ontwerp-protocol, hoewel de in lid 2 van dat artikel gebruikte algemene omschrijving "andere relevante gegevens" is vervangen door een specifieke beschrijving van de relevante gegevens. De artikelen 8 - 10 van de verordening zijn bedoeld om de tenuitvoerlegging van artikel 6 van de Overeenkomst van Dublin te vereenvoudigen. Daarin is het volgende bepaald: "Wanneer een asielzoeker, komend uit een staat die geen lid is van de Europese Gemeenschappen, via het land, de zee of de lucht op illegale wijze de grens van een lidstaat heeft overschreden, dan is de lidstaat via welke hij aantoonbaar is binnengekomen, verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek". Met de artikelen 8 - 10 van de ontwerp-Eurodac-verordening wordt beoogd een gegevensbestand op te bouwen over personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van de buitengrenzen, waarmede de vingerafdrukken van personen die daarna asiel aanvragen in de Europese Unie, kunnen worden vergeleken.

Behalve over het in de ijskast zetten van de tekst van het ontwerp-protocol, bereikte de Raad ook overeenstemming over de volgende ontwerp-verklaring voor de notulen van de Raad:

"De lidstaten verklaren dat de verplichting om vingerafdrukken te nemen van vreemdelingen die zijn aangehouden "in verband met het op illegale wijze overschrijden van een buitengrens", niet beperkt is tot de situatie waarin een vreemdeling is aangehouden aan of dichtbij de buitengrens zelf. Onder deze bepaling vallen ook de gevallen waarin een vreemdeling is aangehouden voorbij de buitengrens, wanneer hij/zij nog onderweg is en er geen twijfel over bestaat dat hij/zij de buitengrens op illegale wijze heeft overschreden. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn wanneer een vreemdeling, na de buitengrens te hebben overschreden, bij treincontroles in een (hoge snelheids)trein wordt ontdekt, of wanneer een vreemdeling die in een verzegeld bedrijfsvoertuig is vervoerd, wordt aangehouden op het ogenblik waarop hij uit dat voertuig stapt."

De Raad zal moeten overwegen of hij een dergelijke verklaring ook wil goedkeuren en publiceren in verband met dit voorstel voor een verordening.

Artikel 9 - Vastlegging van gegevens

Artikel 9 bevat regels met betrekking tot het vastleggen en vergelijken van vingerafdrukgegevens van personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens. Artikel 9 bepaalt dat de gegevens die overeenkomstig artikel 8 zijn doorgezonden aan de Centrale eenheid, moeten worden vastgelegd in de centrale gegevensbank, en stelt duidelijke beperkingen aan het gebruik van deze gegevens. Ze mogen alleen worden vergeleken met gegevens over asielzoekers die daarna worden doorgezonden aan de centrale eenheid. Dit sluit aan bij de doelstelling om de tenuitvoerlegging van artikel 6 van de Overeenkomst van Dublin te vereenvoudigen. Dit houdt in dat de gegevens niet mogen worden vergeleken met gegevens - over asielzoekers of over personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens - die al eerder waren doorgezonden aan de Centrale eenheid. Zij mogen evenmin mogen worden vergeleken met daarna aan de Centrale eenheid doorgezonden gegevens over personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens. (De Commissie merkt op dat de laatste zin van de eerste alinea technisch overbodig is)

Voor de vergelijking die wel is toegestaan, gelden de in artikel 4 vervatte bepalingen.

Artikel 9 lijkt sterk op artikel 4 van het ontwerp-protocol. Lid 2 daarvan is echter verplaatst en opgenomen bij de definitie van "de lidstaat van oorsprong" in artikel 2 van de verordening. Door de nieuwe verwijzing naar de bepalingen van artikel 4 blijft het effect van artikel 8 van het ontwerp-protocol gehandhaafd, waarin was bepaald dat de bepalingen van de ontwerp-Eurodac-overeenkomst mutatis mutandis van toepassing waren op het ontwerp-Eurodac-protocol.

Artikel 10 - Gegevensbewaring

In artikel 10 zijn de regels vastgelegd voor het bewaren en verwijderen van gegevens over personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens van de Europese Unie. Lid 1 bepaalt dat deze gegevens ten hoogste twee jaar bewaard mogen blijven, waarna ze automatisch zullen worden gewist door de centrale eenheid. In lid 2 worden regels gegeven voor het verwijderen van de gegevens voordat de periode van twee jaar is verstreken. Er zijn drie gevallen waarin dit moet gebeuren.

In de eerste plaats moeten deze gegevens worden verwijderd zodra de betrokkene een verblijfsvergunning heeft gekregen. In dit verband wordt erop gewezen dat voor "verblijfsvergunning" de definitie van artikel 1, lid 1, onder e) van de Overeenkomst van Dublin wordt gehanteerd. Als iemand een verblijfsvergunning krijgt, valt een eventueel daarna ingediend asielverzoek in beginsel onder artikel 5 in plaats van onder artikel 6 van de Overeenkomst van Dublin. Met andere woorden: het feit dat de betrokkene illegaal een buitengrens van de Unie heeft overschreden speelt dan geen rol meer bij het bepalen wie verantwoordelijk is voor de behandeling van een daarna ingediend asielverzoek, en dus moeten deze gegevens worden gewist.

Het tweede geval waarin de gegevens eerder moeten worden verwijderd, is wanneer de betrokkene het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten. Zodra iemand het grondgebied van de lidstaten verlaat, speelt het feit dat hij de buitengrens eerder illegaal heeft overschreden, geen rol meer bij het vaststellen wie verantwoordelijk is voor de behandeling van een eventueel toekomstig asielverzoek. Indien dezelfde persoon later terugkeert naar het grondgebied van de lidstaten en daar een asielverzoek indient, ligt de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek in beginsel bij de lidstaat die verantwoordelijk is voor deze nieuwe aanwezigheid van de betrokkene op het grondgebied van de lidstaten.

Ten slotte moeten de gegevens voortijdig worden gewist indien de betrokken persoon de nationaliteit van een van de lidstaten verkrijgt. De redenen voor het wissen van de gegevens in deze gevallen worden uiteengezet in de toelichting bij artikel 7.

Volgens artikel 10 moeten de gegevens worden gewist zodra de lidstaat van oorsprong zich er rekenschap van geeft dat een van de hierboven beschreven drie gevallen zich voordoet.

Artikel 10 van de verordening stemt overeen met artikel 5 van het ontwerp-protocol, met de toevoeging dat de regels voor het verwijderen van gegevens over personen die de nationaliteit van een van de lidstaten hebben verkregen ook in dit geval van toepassing zijn. (Dit sluit aan bij artikel 8 van het ontwerp-protocol, volgens welk artikel 7 van de ontwerp-overeenkomst van toepassing is op personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens.)

De Commissie merkt nogmaals op dat moet worden overwogen ook voor andere gevallen het eerder verwijderen van gegevens mogelijk te maken. In het bijzonder is de Commissie van mening dat de Raad moet overwegen een bepaling op te nemen op grond waarvan vingerafdrukgegevens van iemand die is aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens uit de centrale gegevensbank kunnen worden gewist indien die persoon vervolgens asiel aanvraagt in een lidstaat en één van de lidstaten de verantwoordelijkheid op zich neemt dit asielverzoek in behandeling te nemen. In dergelijke gevallen kan ervan worden uitgegaan dat de vingerafdrukken die zijn genomen in verband met het illegaal overschrijden van de buitengrens geen nut meer hebben.

HOOFDSTUK IV - ZICH ILLEGAAL IN EEN LIDSTAAT OPHOUDENDE VREEMDELINGEN

Artikel 11 - Vingerafdrukkenvergelijking

Artikel 11 is bedoeld om de tenuitvoerlegging van artikel 10, lid 1, onder c) en e) van de Overeenkomst van Dublin te vergemakkelijken. In artikel 10, lid 1, onder c) is bepaald dat de lidstaat die op grond van de criteria van de Overeenkomst van Dublin verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, verplicht is een asielzoeker wiens verzoek in behandeling is en die zich illegaal in een andere lidstaat ophoudt, opnieuw toe te laten of terug te nemen. Volgens artikel 10, lid 1, onder e) is de lidstaat die op grond van de criteria van de Overeenkomst van Dublin verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, verplicht een vreemdeling wiens verzoek hij heeft afgewezen en die zich illegaal in een andere lidstaat ophoudt, terug te nemen.

Artikel 11 schept niet de mogelijkheid of verplichting voor lidstaten om op grond van het Gemeenschapsrecht vingerafdrukken te nemen van personen die zich illegaal op hun grondgebied ophouden. De betrokken lidstaat kan dat alleen doen als dat is toegestaan krachtens de nationale wetgeving. De bepalingen van artikel 11 over personen die zich illegaal ophouden in een lidstaat wijken in dit belangrijke opzicht af van de bepalingen van artikel 4 met betrekking tot asielzoekers en de bepalingen van artikel 8 betreffende personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens.

Artikel 11 schept voor de lidstaten de mogelijkheid om, indien zij dat wensen, gebruik te maken van Eurodac om na te gaan of iemand die zich illegaal op hun grondgebied ophoudt, eerder asiel heeft aangevraagd in een andere lidstaat. In lid 1 worden de omstandigheden beschreven die in de regel aanleiding geven om zo'n onderzoek uit te voeren. Er worden drie specifieke situaties beschreven.

In lid 2 worden de regels gegeven voor het doorgeven en vergelijken van vingerafdrukgegevens over personen die zich illegaal in een lidstaat ophouden. De betrokken gegevens mogen alleen worden vergeleken met gegevens over asielzoekers die al eerder door andere lidstaten zijn doorgegeven aan de centrale eenheid en die zijn opgeslagen in de centrale gegevensbank. De gegevens mogen niet worden vergeleken met overeenkomstig artikel 8 aan de centrale eenheid doorgegeven gegevens over personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens. De gegevens mogen ook niet worden opgeslagen in de centrale gegevensbank. Lid 4 bepaalt dat de centrale eenheid de vingerafdrukken die zij krachtens dit artikel heeft ontvangen, moet vernietigen zodra de resultaten van de vergelijking zijn medegedeeld aan de lidstaat van oorsprong.

Artikel 11 komt overeen met artikel 7 van het ontwerp-protocol. Het gebruik van vrijblijvende formuleringen zoals in het ontwerp-protocol, is naar mening van de Commissie ongebruikelijk in een communautaire verordening. Aanpassing van de tekst aan een meer juridisch gebruikelijke formulering schijnt echter niet te stroken met het compromis dat de Raad hierover heeft bereikt.

HOOFDSTUK V - ERKENDE VLUCHTELINGEN

Artikel 12 - Gegevensafscherming

Dit artikel bepaalt hoe gegevens over personen die als vluchteling zijn erkend, moeten worden behandeld. In lid 1 is bepaald dat dergelijke gegevens in de centrale gegevensbank moeten worden afgeschermd. Gedurende vijf jaar mogen de gegevens alleen worden gebruikt voor het opstellen van statistieken over personen die in één van de lidstaten al zijn erkend als vluchteling maar niettemin asiel aanvragen in een andere lidstaat. Tijdens deze periode worden de lidstaten niet ingelicht indien de centrale eenheid overeenstemmende gegevens vindt betreffende personen die zijn erkend als vluchteling.

Lid 2 bepaalt dat vijf jaar na de aanvang van de activiteiten van Eurodac een besluit wordt genomen over de vraag of gegevens over personen die zijn erkend als vluchteling maar daarna asiel aanvragen in een andere lidstaat, (a) op dezelfde manier moeten worden behandeld als gegevens over alle andere asielzoekers, of (b) eerder moeten worden gewist zodra de betrokkene is erkend en toegelaten als vluchteling. Voor beide gevallen wordt in dit artikel in de nodige veranderingen in de procedure voor de behandeling van deze gegevens voorzien.

Hoewel artikel 12 in grote lijnen overeenstemt met artikel 8 van de ontwerp-overeenkomst, is lid 2 op drie punten gewijzigd. Ten eerste is een verwijzing opgenomen naar de in artikel 26 van de verordening bedoelde nieuwe regeling voor het begin van de activiteiten van Eurodac. Ten tweede zijn de bepalingen betreffende de procedure die moet worden gevolgd bij het besluit dat na vijf jaar moet worden genomen in overeenstemming gebracht met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Er wordt uitdrukkelijk verwezen naar artikel 67 van het EG-Verdrag. In artikel 12 is geen sprake meer van een besluit van de Raad, omdat tegen de tijd dat het besluit over wat er moet gebeuren met gegevens over vluchtelingen moet worden genomen, wellicht krachtens artikel 67 de medebeslissingsprocedure van artikel 251 van het EG-Verdrag moet worden gevolgd. De derde wijziging in lid 2, derde alinea, is dat onder b), uitdrukkelijk wordt verwezen naar de toepasselijke procedure voor het wissen van de betrokken gegevens.

Lid 3 heeft betrekking op de goedkeuring van toepassingsvoorschriften voor het opstellen van statistieken over personen die in één van de lidstaten zijn erkend als vluchteling maar daarna asiel hebben aangevraagd in een andere lidstaat. Volgens de ontwerp-overeenkomst zouden deze voorschriften met een tweederde meerderheid door de Raad moeten worden goedgekeurd. Deze bepaling is gewijzigd met het oog op de communautarisering van het asielbeleid. Lid 3 van de verordening bepaalt nu dat deze bevoegdheid wordt gedelegeerd aan de Commissie overeenkomstig artikel 202 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. De gekozen procedure, die in artikel 22 van de verordening wordt uiteengezet, is procedure III a) van Besluit 87/373/EEG van de Raad van 13 juli 1987 tot vaststelling van de voorwaarden die gelden voor de uitoefening van aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden.

De opmerkingen bij artikel 7 gelden ook in dit geval. De Commissie beveelt aan het onmiddellijk vernietigen van gegevens over erkende vluchtelingen opnieuw in overweging te nemen. Indien de Raad daarover tot overeenstemming zou kunnen komen, zou artikel 12 kunnen worden geschrapt en zou in artikel 7 een bepaling kunnen worden opgenomen betreffende het voortijdig verwijderen van de betrokken gegevens.

HOOFDSTUK VI - GEBRUIK EN BESCHERMING VAN GEGEVENS, BEVEILIGING EN AANSPRAKELIJKHEID

Artikel 13 - Verantwoordelijkheid voor het gegevensgebruik

Binnen het Eurodac-systeem treden de lidstaten op als voor de verwerking verantwoordelijke, i.e. de instantie die het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt. De centrale eenheid verwerkt persoonsgegevens in opdracht van de lidstaten (zie artikel 3) en treedt dus op als verwerker. Richtlijn 95/46/EG kent de meeste taken toe aan de voor de verwerking verantwoordelijke. De verwerker heeft meer specifieke taken en mag alleen handelen in opdracht van de voor de verwerking verantwoordelijke.

In de leden 1 tot 3 van artikel 13 worden de verantwoordelijkheden van de lidstaat van oorsprong beschreven, die bij het verzamelen, doorgeven en ontvangen van persoonsgegevens optreedt als voor de verwerking verantwoordelijke. Lid 4 bepaalt welke voorwaarden voor de verwerker gelden op het gebied van vertrouwelijkheid en beveiliging (artikelen 16 en 17 van Richtlijn 95/46/EG) en stelt uitdrukkelijk vast dat de centrale eenheid handelt in opdracht van de lidstaten.

Artikel 14 - Beveiliging

Artikel 14 is een toepassing van artikel 17 van Richtlijn 95/46/EG en bepaalt welke maatregelen moeten worden genomen om de gegevens veilig te kunnen verwerken. Lid 1 heeft betrekking op de voor de verwerking verantwoordelijke en lid 2, dat aansluit bij artikel 17, lid 3, tweede streepje, op de verwerker. Om redenen van wetgevingstechniek is de formulering van lid 2 enigszins aangepast ten opzichte van de ontwerp-overeenkomst.

Artikel 15 - Toegang tot en rechtzetting respectievelijk wissing van de in Eurodac vastgelegde gegevens

Toegang tot en rechtzetting c.q. verwijdering van persoonsgegevens die zijn opgeslagen in de centrale gegevensbank is voorbehouden aan de lidstaat van oorsprong, behalve in gevallen waarin de centrale eenheid gegevens automatisch moet wissen of van de lidstaat van oorsprong opdracht krijgt gegevens te wijzigen of te wissen. Dit is in overeenstemming met en een aanvulling op de in de artikelen 13 en 14 beschreven verantwoordelijkheden van de lidstaat van oorsprong en moet toegang tot en wijziging of verwijdering van persoonsgegevens door onbevoegden voorkomen.

Artikel 16 - Registratie door de centrale eenheid

Dit artikel moet ervoor zorgen dat de centrale eenheid met het oog op het gegevensbeheer en de beveiliging nauwkeurig bijhoudt welke gegevens binnen de eenheid worden verwerkt. Voor dit doel mag deze informatie ten hoogste een jaar worden bewaard. Hoewel een dergelijke bepaling in de ontwerp-overeenkomst ontbreekt, is de Commissie van mening dat deze beschermingsmaatregel, die ondertussen in de Raad verder is ontwikkeld in het kader van de werkzaamheden met betrekking tot ontwerp-toepassingsvoorschriften, moet worden opgenomen in de verordening.

Artikel 17 - Aansprakelijkheid

In dit artikel worden de regels vastgelegd inzake de aansprakelijkheid voor schade die verband houdt met Eurodac. De tekst van lid 1 is gebaseerd op artikel 23 van Richtlijn 95/46/EG. De tekst van de ontwerp-overeenkomst heeft slechts betrekking op een bepaald geval van onrechtmatige gegevensverwerking, hetgeen een beperking is van de regels die zijn vastgesteld in Richtlijn 95/46/EG. In beginsel is de voor de verwerking verantwoordelijke (de verantwoordelijke lidstaat) aansprakelijk voor schade ten gevolge van elke onrechtmatige verwerking en elke andere daad die onverenigbaar is met de bepalingen van de verordening. De betrokken lidstaat kan worden ontheven van deze aansprakelijkheid indien hij kan bewijzen dat hij niet verantwoordelijk is voor de gebeurtenis die de schade heeft veroorzaakt. Indien bijvoorbeeld de verwerker, i.e. de centrale eenheid, verantwoordelijk is voor de toegebrachte schade, is de betrokken lidstaat ontheven van zijn aansprakelijkheid.

In lid 2 wordt de aansprakelijkheid van de lidstaten voor schade aan de centrale gegevensbank geregeld.

De bepalingen in de ontwerp-overeenkomst met betrekking tot de aansprakelijkheid van de Gemeenschap zijn niet opgenomen in de verordening, omdat de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap in verband met het gebruik van het Eurodac-systeem geregeld wordt door de desbetreffende bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Artikel 18 - Rechten van de betrokkene

Dit artikel bepaalt de rechten van de betrokken personen, en moet worden gelezen in samenhang met Richtlijn 95/46/EG.

De oorspronkelijke tekst van lid 1 was te beperkt en is daarom vervangen door een tekst die in overeenstemming is met artikel 10 van Richtlijn 95/46/EG en waarin een opsomming wordt gegeven van de punten waarover de betrokken persoon moet worden ingelicht. Daarnaast wordt uitdrukkelijk vermeld wanneer deze informatie moet worden verstrekt.

Lid 2 is aangepast om ervoor te zorgen dat de tekst voldoet aan de eisen die worden gesteld in artikel 12 van Richtlijn 95/46/EG.

Lid 3 is gewijzigd in die zin dat de betrokkene in elke lidstaat kan vragen om correctie of verwijdering van de gegevens. Indien dit niet de lidstaat is die de gegevens heeft doorgegeven, moet krachtens lid 4 de lidstaat waarin om correctie of verwijdering wordt verzocht, contact opnemen met de lidstaat die de gegevens heeft doorgegeven.

De leden 5 en 6 zijn een specificatie van artikel 12 van Richtlijn 95/46/EG. Om ervoor te zorgen dat de betrokkene zijn rechten doeltreffend kan uitoefenen, heeft hij het recht zonder bovenmatige vertraging schriftelijk antwoord te ontvangen op zijn verzoek.

Lid 7 behelst de praktische toepassing van de leden 2 en 3.

Lid 8 verplicht de bevoegde autoriteiten van de lidstaten ervoor te zorgen dat de procedure van lid 4 soepel verloopt.

In lid 9 is een verwijzing naar artikel 28, lid 4, van Richtlijn 95/46/EG opgenomen. Deze bepaling behelst de verplichting klachten van personen met betrekking tot de bescherming van (alle) rechten en vrijheden in verband met de verwerking van persoonsgegevens in behandeling te nemen.

Lid 10 specificeert de verplichtingen die zijn vastgelegd in artikel 28, lid 4 en lid 6, tweede alinea, van Richtlijn 95/46/EG. Het biedt de betrokkene de mogelijkheid zich te wenden tot de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat waar hij zich bevindt. Deze toezichthoudende autoriteit is vervolgens verplicht contact op te nemen met de toezichthoudende autoriteit van de lidstaat die de gegevens heeft doorgegeven. Daarnaast kan de betrokkene zich wenden tot de gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit. De verwijzing naar het Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, dat in 1981 werd ondertekend, is geschrapt, omdat de gegevensbescherming niet langer gebaseerd is op dit verdrag maar op Richtlijn 95/46/EG.

In lid 11 worden de artikelen 22 en 28, lid 4, van Richtlijn 95/46/EG toegepast, in die zin dat de betrokkenen het recht wordt toegekend zich tot een toezichthoudende autoriteit of een rechterlijke instantie te wenden indien hun de in lid 2 bedoelde toegang wordt ontzegd.

Ook in lid 12 worden de artikelen 22 en 28, lid 4, van Richtlijn 95/46/EG toegepast, want hier wordt de betrokkenen het recht toegekend zich tot een toezichthoudende autoriteit of een rechterlijke instantie te wenden indien zij hun gegevens willen laten corrigeren of verwijderen.

Er zij op gewezen dat artikel 6 van het ontwerp-protocol niet is opgenomen in de verordening, omdat het niet strookte met artikel 12 van Richtlijn 95/46/EG. Artikel 18 is van toepassing op alle betrokkenen, ongeacht hun rechtspositie.

Artikel 19 - Nationale toezichthoudende autoriteit

Dit artikel verwijst expliciet naar artikel 28 van Richtlijn 95/46/EG en laat er geen twijfel over bestaan dat de nationale toezichthoudende autoriteiten de bevoegdheid hebben om te oordelen over de rechtmatigheid van de verwerking van de persoonsgegevens door de lidstaten. De nogal ingrijpende wijzigingen ten opzichte van de tekst van de ontwerp-overeenkomst zijn het gevolg van de toepassing van Richtlijn 95/46/EG.

Artikel 20 - Gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit

In de leden 1 tot 10 wordt bepaald dat er tijdelijk een onafhankelijke gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit wordt opgericht om toezicht te houden op de verwerking van persoonsgegevens door de centrale eenheid totdat het in artikel 286 van het EG-Verdrag bedoelde controleorgaan is opgericht. Er zijn enkele kleine wijzigingen in de tekst van de leden 1 tot 10 van de ontwerp-overeenkomst aangebracht om rekening te houden met de communautarisering van het asielbeleid. Het zou kunnen dat het in artikel 286 van het EG-Verdrag bedoelde onafhankelijke controleorgaan al is opgericht voordat de werkzaamheden van Eurodac beginnen.

De laatste zin van lid 11 van de ontwerp-overeenkomst is geschrapt omdat één orgaan anders onder twee namen functioneert. Lid 12 van de tekst van de ontwerp-overeenkomst, volgens welk de Raad alle aanvullende maatregelen zou kunnen aannemen die hij noodzakelijk acht teneinde het controleorgaan voor de centrale eenheid in staat te stellen zijn taken te vervullen, is ook geschrapt, omdat deze bepaling niet past in een verordening die is gebaseerd op Titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Krachtens artikel 286 van het EG-Verdrag kan de Raad volgens de procedure van artikel 251 zo nodig andere bepalingen terzake aannemen. Elke andere regeling voor het goedkeuren van aanvullende maatregelen zou strijdig zijn met artikel 286 van het EG-Verdrag.

HOOFDSTUK VII - SLOTBEPALINGEN

Artikel 21 - Kosten

In dit artikel wordt bepaald dat de kosten in verband met de nationale eenheden en hun verbinding met de centrale gegevensbank ten laste komen van de respectieve lidstaten. Ook de communicatie- en transmissie kosten (voor het mededelen van gegevens in beide richtingen) komen ten laste van de lidstaten. Dit artikel weerspiegelt de overeenstemming die in het kader van de ontwerp-overeenkomst werd bereikt over de financiering. Alleen de kosten die niet ten laste komen van de communautaire begroting moeten in een communautair instrument uitdrukkelijk worden vermeld. Daarom hoeft in de verordening niet te worden vermeld dat de kosten in verband met het oprichten en het functioneren van de centrale eenheid ten laste komen van de begroting van de Gemeenschap.

Artikel 22 - Comité

Dit artikel is bedoeld om de uitoefening van de krachtens de artikelen 3, 4 en 12 aan de Commissie gedelegeerde bevoegdheden aan regels te onderwerpen die overeenstemmen met Besluit 87/373 EEG van de Raad van 13 juli 1987 tot vaststelling van de voorwaarden die gelden voor de uitoefening van aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden. Dit artikel moet wellicht worden aangepast indien wordt besloten het "comitologiebesluit" te herzien.

Artikel 23 - Jaarverslag, toezicht en evaluatie

Met het oog op de doorzichtigheid is in dit artikel bepaald dat de Commissie een jaarverslag over de activiteiten van de centrale eenheid aan de Raad en het Europees Parlement moet voorleggen.

In dit artikel zijn de voorschriften op het gebied van toezicht en evaluatie in het kader van SEM 2000 (gezond en doeltreffend beheer) opgenomen, geschraagd door artikel 2 van het Financieel Reglement (EEG/1231/77). In dit artikel zijn de aanbevelingen van de recente mededeling van de Commissie over beter besteden (tenuitvoerlegging van het evaluatiebeleid van de Commissie) (SEC(1999)69/4) terug te vinden. In de mededeling wordt gesteld dat alle afdelingen indicatoren moeten ontwikkelen en vanaf het begin van een programma of een actie doeltreffende toezichtsystemen moeten instellen voor het verzamelen van relevante indicatoren, teneinde de validiteit en analytische kwaliteit van de evaluatie te waarborgen; indien bestaande voorschriften niet voorzien in een goede toezichtregeling, moeten ze wellicht worden herzien. Naar aanleiding van deze mededeling streeft de Commissie ernaar in verordeningen steeds op overeenkomstige wijze bepalingen inzake toezicht en evaluatie op te nemen. Het is nu algemeen gebruik uitdrukkelijke bepalingen inzake het soort toezicht en het tijdstip en het doel van belangrijke evaluaties op te nemen. Het lijkt de Commissie aannemelijk dat het in dit geval zou kunnen gaan om de tijd die de centrale eenheid nodig heeft om een verzoek van een lidstaat te beantwoorden, om beveiligingsmaatregelen en om de nauwkeurigheid van de vergelijkingen die door de centrale eenheid worden verricht in het licht van de eindcontrole door de lidstaten.

Artikel 24 - Sancties

Dit artikel verplicht de lidstaten ertoe in hun nationale wetgeving passende, evenredige, doeltreffende en ontmoedigende straffen op te nemen die moeten worden toegepast bij misbruik van de gegevens die zijn opgeslagen in de centrale gegevensbank. Deze bepaling vormt een wezenlijke aanvulling op regelingen inzake gegevensbescherming en beveiliging, en is een aangepaste versie van artikel 9, lid 5, van de ontwerp-overeenkomst.

Artikel 25 - Territoriale werkingssfeer

Dit artikel is bedoeld om de werkingssfeer van de verordening af te stemmen op de werkingssfeer van de Overeenkomst van Dublin van 15 juni 1990, omdat de normale werkingssfeer van het Verdrag ruimer is dan de in artikel 19 van de Overeenkomst van Dublin vastgelegde werkingssfeer. Voor de Franse Republiek geldt de verordening derhalve alleen voor het Europese grondgebied, en niet voor de overzeese departementen, die normaliter krachtens artikel 299, lid 2, van het EG-Verdrag wel onder wetgeving in het kader van de eerste pijler zouden vallen. In de verordening is geen bepaling opgenomen over de territoriale toepassing in het Verenigd Koninkrijk, hoewel dat in de ontwerp-overeenkomst wel het geval was, om de in de punten 2.2 en 4.3. van deze toelichting uiteengezette redenen.

Artikel 26 - Inwerkingtreding en vankrachtwording

Krachtens dit artikel treedt de verordening in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, en vanaf die dag moeten de lidstaten haar ten uitvoer leggen. Vanwege de technische aspecten van het opzetten van het Eurodac-systeem, kan de verordening niet tegelijkertijd in werking treden en van kracht worden. Daarom moet hierover een specifieke bepaling worden opgenomen in de verordening, terwijl dat in de ontwerp-overeenkomst niet nodig was omdat ervan werd uitgegaan dat de technische voorbereidingen konden worden getroffen tussen de ondertekening van de overeenkomst en de ratificatie ervan door de lidstaten. Daarom wordt in dit artikel bepaald dat de Commissie de datum waarop Eurodac van kracht wordt bekend maakt in het Publicatieblad nadat alle lidstaten de Commissie hebben medegedeeld dat zij nodige technische maatregelen hebben getroffen en de centrale eenheid klaar is om met de werkzaamheden te beginnen.

Voorstel voor een VERORDENING (EG) VAN DE RAAD betreffende de instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken van asielzoekers en van bepaalde andere vreemdelingen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, punt 1, onder a),

Gezien het voorstel van de Commissie (3),

(3) PB C

Gezien het advies van het Europees Parlement (4),

(4) PB C

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Lidstaten hebben de Overeenkomst betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend (5), gesloten, die op 15 juni 1990 te Dublin is ondertekend, hierna "Overeenkomst van Dublin" genoemd;

(5) PB C 254 van 19.8.1997, blz. 1.

(2) Voor de doeleinden van de toepassing van de Overeenkomst van Dublin is het noodzakelijk de identiteit vast te stellen van asielzoekers en van personen die in verband met de illegale overschrijding van de buitengrens van de Gemeenschap zijn aangehouden. Tevens is het met het oog op doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin, en met name van artikel 10, lid 1, punten c) en e), van die Overeenkomst wenselijk elke lidstaat de mogelijkheid te bieden om na te gaan of een vreemdeling die zich illegaal op hun grondgebied ophoudt, in een andere lidstaat om asiel heeft verzocht;

(3) Vingerafdrukken vormen een belangrijk element om de juiste identiteit van die personen vast te stellen hetgeen ertoe noopt een systeem voor de vergelijking van hun vingerafdrukken in te stellen;

(4) Daartoe is het noodzakelijk om een systeem op te zetten, "Eurodac" te noemen, bestaande uit een bij de Commissie in te stellen centrale eenheid die een geautomatiseerde centrale gegevensbank van vingerafdrukken beheert, alsmede uit de elektronische middelen voor doorzending tussen de lidstaten en de centrale gegevensbank;

(5) Het is tevens noodzakelijk dat de lidstaten van elke asielzoeker en van elke in verband met de illegale overschrijding van de buitengrens van de Gemeenschap aangehouden vreemdeling, voor zover deze 14 jaar of ouder is, onverwijld vingerafdrukken nemen;

VERVOLG VAN DE TEKST ONDER NUMMER: 599PC0260.1

(6) Het is noodzakelijk nauwkeurige regels vast te stellen voor de doorzending van deze vingerafdrukgegevens aan de Centrale eenheid, de vastlegging van deze vingerafdrukgegevens en van andere relevante gegevens in de centrale gegevensbank, de bewaring van die gegevens, de vergelijking ervan met andere vingerafdrukgegevens, de doorzending van de resultaten van die vergelijking alsmede voor de afscherming en de wissing van de vastgelegde gegevens. Dergelijke regels kunnen verschillend zijn voor en dienen specifiek te worden afgestemd op de situatie van de verschillende categorieën vreemdelingen;

(7) Vreemdelingen die in één lidstaat om asiel hebben verzocht hebben nog tal van jaren de mogelijkheid om dat ook in een andere lidstaat te doen. Daarom moet het maximale tijdsbestek gedurende hetwelk vingerafdrukken door de Centrale eenheid dienen te worden bewaard, vrij lang zijn. Gezien het feit dat de meeste vreemdelingen die een aantal jaren in de Gemeenschap hebben verbleven, na die periode een vaste status of zelfs het burgerschap van de Unie hebben verkregen dient een periode van tien jaar voor de bewaring van vingerafdrukgegevens als een redelijke termijn te worden beschouwd;

(8) Deze bewaringstermijn dient te worden bekort in bepaalde bijzondere omstandigheden waarin bewaring van vingerafdrukgegevens voor een zo lange duur onnodig is. Vingerafdrukgegevens van vreemdelingen dienen onverwijld te worden gewist zodra die vreemdelingen het burgerschap van de Unie verkrijgen;

(9) Het is nodig de respectieve verantwoordelijkheden van de Commissie, wat de Centrale eenheid betreft, en van de lidstaten wat het gebruik van de gegevens, de beveiliging, de toegang tot en de correctie van de vastgelegde gegevens betreft, duidelijk te omschrijven;

(10) Daar de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap in verband met het beheer van het Eurodac-systeem door de desbetreffende verdragsbepalingen wordt geregeld moeten voor de niet-contractuele aansprakelijkheid van de lidstaten in verband met het beheer van het systeem specifieke bepalingen worden vastgesteld;

(11) Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (6) dient op de verwerking, door de lidstaten, van persoonsgegevens in het raam van het Eurodac-systeem van toepassing te zijn;

(6) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(12) Overeenkomstig het subsidiariteits- en het proportionaliteitsbeginsel die in artikel 5 van het Verdrag besloten liggen, kan de doelstelling van de overwogen maatregelen, namelijk de instelling van een systeem voor de vingerafdrukvergelijking om bij de tenuitvoerlegging van het asielbeleid van de Gemeenschap dienstig te zijn, juist door de aard ervan onvoldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt hetgeen derhalve beter door de Gemeenschap kan geschieden. Deze verordening blijft beperkt tot het minimum wat nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken en reikt niet verder dan hetgeen daartoe nodig is;

(13) Krachtens artikel 286 van het Verdrag is Richtlijn 95/46/EG ook van toepassing op de instellingen en organen van de Gemeenschap. Aangezien de Centrale eenheid bij de Commissie is ingesteld geldt die richtlijn ook voor de verwerking van persoonsgegevens door die eenheid;

(14) De beginselen van Richtlijn 95/46/EG met betrekking tot de bescherming van de rechten en vrijheden van natuurlijke personen, met name het recht op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer, in verband met de verwerking van persoonsgegevens dienen te worden aangevuld of verduidelijkt, vooral voorzover het bepaalde sectoren betreft;

(15) Het is dienstig op de prestaties van Eurodac toezicht te houden en deze te evalueren.

(16) Lidstaten dienen voor inbreuken op deze verordening in een sanctieregeling te voorzien.

(17) Het is dienstig de territoriale werkingssfeer van deze verordening te beperken zodat deze overeenkomt met die van de Overeenkomst van Dublin;

(18) Deze verordening dient in werking te treden op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen ten einde als rechtsgrondslag te dienen voor de uitvoeringsbepalingen die met het oog op een spoedige toepassing van de verordening nodig zijn voor het treffen van de noodzakelijke technische maatregelen door de lidstaten en door de Commissie. Aan de Commissie dient bijgevolg de taak te worden opgedragen om na te gaan of deze voorwaarden zijn vervuld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Doel van "Eurodac"

1. Er wordt een systeem, "Eurodac" geheten, ingesteld om dienstig te zijn bij de vaststelling van de lidstaat die krachtens de Overeenkomst van Dublin voor de behandeling van een, in een lidstaat ingediend asielonderzoek verantwoordelijk is en tevens om de toepassing van de Overeenkomst van Dublin onder de in deze verordening vervatte voorwaarden te vergemakkelijken.

2. Eurodac bestaat uit:

(a) de in artikel 3 bedoelde Centrale eenheid,

(b) een geautomatiseerde centrale gegevensbank, waarin de in artikel 5, lid 1, in artikel 8, lid 2, en in artikel 11, lid 2, bedoelde gegevens worden verwerkt om de vingerafdrukken van asielzoekers en van bepaalde andere vreemdelingen te vergelijken,

(c) gegevensdoorzending tussen de lidstaten en de centrale gegevensbank.

De regels die voor Eurodac gelden, zijn eveneens van toepassing op verrichtingen door de lidstaten, van de doorzending van gegevens naar de Centrale eenheid tot de gebruikmaking van de vergelijkingsresultaten.

3. Onverminderd het gebruik door de lidstaat van oorsprong van de voor Eurodac bestemde gegevens in overeenkomstig zijn nationaal recht ingerichte gegevensbestanden, mogen in Eurodac vingerafdrukken en andere persoonsgegevens uitsluitend voor de in artikel 15, lid 1, van de Overeenkomst van Dublin genoemde doeleinden worden verwerkt.

Artikel 2 Definities

1. Voor de doeleinden van deze verordening wordt verstaan onder:

(a) "Overeenkomst van Dublin", de op 15 juni 1990 te Dublin ondertekende Overeenkomst betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend.

(b) "asielzoeker", een vreemdeling die een asielverzoek heeft ingediend of namens wie dat verzoek is gedaan.

(c) "persoonsgegevens", iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon, hierna "betrokkene" genoemd; als identificeerbaar wordt beschouwd een persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificatienummer of van een of meer specifieke elementen die kenmerkend zijn voor zijn of haar fysieke, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit.

(d) "verwerking van persoonsgegevens", hierna "verwerking" genoemd, elke bewerking of elk geheel van bewerkingen met betrekking tot persoonsgegevens; al dan niet uitgevoerd met behulp van automatische procédés, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiden of op enigerlei andere wijze ter beschikking stellen, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens.

(e) "doorzending van gegevens":

(i) de mededeling van persoonsgegevens door lidstaten aan de Centrale eenheid voor vastlegging in de centrale gegevensbank en de mededeling aan lidstaten van de resultaten van de door de Centrale eenheid verrichte vergelijking,

(ii) de vastlegging van persoonsgegevens rechtstreeks door lidstaten in de centrale gegevensbank en de rechtstreekse mededeling van de vergelijkingsresultaten aan die lidstaten;

(f) "lidstaat van oorsprong":

(i) in verband met een asielzoeker of een onder artikel 11 begrepen persoon, de lidstaat die de persoonsgegevens aan de Centrale eenheid doorzendt en de resultaten van de vergelijking ontvangt;

(ii) in verband met een onder artikel 8 begrepen persoon, de lidstaat welke die gegevens aan de Centrale eenheid mededeelt;

(g) "vluchteling", degene die als vluchteling is erkend overeenkomstig het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967.

2. De in artikel 1 van de Overeenkomst van Dublin gedefinieerde begrippen hebben in deze verordening, tenzij anders bepaald, dezelfde betekenis als in die Overeenkomst.

Artikel 3 Centrale eenheid

1. Bij de Commissie wordt een Centrale eenheid opgericht die ten behoeve van de lidstaten verantwoordelijk is voor het beheer van de centrale gegevensbank voor vingerafdrukken. De Centrale eenheid wordt uitgerust met een geautomatiseerd vingerafdrukkenherkenningssysteem.

2. Gegevens over asielzoekers, over de onder artikel 8 en over onder artikel 11 begrepen personen worden ten behoeve van de lidstaat van oorsprong bij de Centrale eenheid verwerkt.

3. Overeenkomstig de bij artikel 22 vastgestelde procedure kan de Centrale eenheid met bepaalde statistische taken op grond van de bij die eenheid verwerkte gegevens worden belast.

HOOFDSTUK II - ASIELZOEKERS

Artikel 4 Verzameling, doorzending en vergelijking van vingerafdrukken

1. Elke lidstaat neemt onverwijld de vingerafdrukken van elke asielzoeker van 14 jaar of ouder en zendt de in artikel 5, lid 1, punten a) tot en met f) genoemde gegevens onverwijld aan de Centrale eenheid. De procedure voor het nemen van vingerafdrukken wordt bepaald overeenkomstig de nationale praktijk van de betrokken lidstaat.

2. De in artikel 5, lid 1, genoemde gegevens worden onmiddellijk door de Centrale eenheid of, voorzover de technische omstandigheden voor die doeleinden voorhanden zijn, rechtstreeks door de lidstaat van oorsprong in de centrale gegevensbank vastgelegd.

3. De door een lidstaat doorgezonden vingerafdrukgegevens in de zin van artikel 5, lid 1, punt b), worden door de Centrale eenheid met de door andere lidstaten doorgezonden en reeds in de centrale gegevensbank bewaarde vingerafdrukgegevens vergeleken.

4. Op verzoek van een lidstaat draagt de Centrale eenheid ervoor zorg dat de in lid 3 bedoelde vergelijking de door die lidstaat voordien toegezonden vingerafdrukgegevens bestrijkt in aanvulling op de gegevens van andere lidstaten.

5. De Centrale eenheid deelt de vergelijkingsresultaten onverwijld mede aan de lidstaat van oorsprong, samen met de in artikel 5, lid 1, genoemde gegevens in verband met die vingerafdrukken die, naar het oordeel van de Centrale eenheid, dermate gelijkend zijn dat zij kunnen worden beschouwd als overeen te stemmen met de vingerafdrukken die door die lidstaat zijn doorgezonden.

Indien de technische omstandigheden voor dat doel voorhanden zijn, mogen de vergelijkingsresultaten rechtstreeks naar de lidstaat van oorsprong worden doorgezonden.

6. De vergelijkingsresultaten worden in de lidstaat van oorsprong onverwijld gecontroleerd. De definitieve identificatie geschiedt door de lidstaat van oorsprong, in samenwerking met de betrokken lidstaten, overeenkomstig artikel 15 van de Overeenkomst van Dublin.

Van de Centrale eenheid ontvangen informatie met betrekking tot het ontbreken van overeenstemming van gegevens of met betrekking tot andere gegevens die onbetrouwbaar zijn gebleken, wist de lidstaat van oorsprong deze gegevens zodra deze niet-overeenstemming of onbetrouwbaarheid van de gegevens wordt vastgesteld.

7. De uitvoeringsvoorschriften waarin de procedures voor de toepassing van de leden 1 tot en met 6 zijn vervat, worden volgens de procedure van artikel 22 vastgesteld.

Artikel 5 Gegevensvastlegging

1. Slechts de volgende gegevens worden in de centrale gegevensbank vastgelegd:

(a) lidstaat van oorsprong, plaats en datum van het asielverzoek;

(b) vingerafdrukken;

(c) geslacht;

(d) referentienummer dat door de lidstaat van oorsprong wordt gebruikt;

(e) datum waarop de vingerafdrukken zijn genomen;

(f) datum waarop de gegevens aan de Centrale eenheid zijn doorgezonden;

(g) datum waarop de gegevens in de centrale gegevensbank zijn ingevoerd;

(h) nadere informatie met betrekking tot de ontvanger(s) aan wie de gegevens zijn doorgezonden en de datum (data) van doorzending.

2. Na vastlegging van de gegevens in de centrale gegevensbank vernietigt de Centrale eenheid de voor de doorzending gebruikte gegevensdragers, tenzij de lidstaat van oorsprong om terugzending ervan heeft verzocht.

Artikel 6 Gegevensbewaring

Elk geheel van gegevens als genoemd in artikel 5, lid 1, wordt in de centrale gegevensbank bewaard gedurende tien jaar gerekend vanaf de datum waarop de vingerafdrukken zijn genomen.

Na het verstrijken van die termijn worden de gegevens automatisch door de Centrale eenheid in de centrale gegevensbank gewist.

Artikel 7 Vervroegde wissing van gegevens

Gegevens over een persoon die het burgerschap van de Unie heeft verkregen, worden vóór het verstrijken van de in artikel 6 bedoelde termijn in de centrale gegevensbank gewist overeenkomstig artikel 15, lid 3, zodra de lidstaat van oorsprong ervan kennis krijgt dat die persoon het burgerschap van de Unie heeft verkregen.

HOOFDSTUK III - IN VERBAND MET ILLEGALE BUITENGRENSOVERSCHRIJDING AANGEHOUDEN VREEMDELINGEN

Artikel 8 Verzameling en mededeling van gegevens over vingerafdrukken

1. Elke lidstaat neemt onverwijld de vingerafdrukken van elke vreemdeling van veertien jaar oud of ouder die, komende uit een derde land, door de bevoegde controleautoriteiten van een lidstaat in verband met het illegaal over land, over zee of in de lucht overschrijden van de grens van die lidstaat wordt aangehouden en niet wordt teruggewezen.

2. De betrokken lidstaat deelt de volgende gegevens over elke in lid 1 bedoelde vreemdeling onverwijld aan de Centrale eenheid mede:

(a) lidstaat van oorsprong;

(b) vingerafdrukken;

(c) geslacht;

(d) referentienummer dat door de lidstaat van oorsprong wordt gebruikt;

(e) datum waarop de vingerafdrukken zijn genomen;

(f) datum waarop de gegevens aan de Centrale eenheid werden medegedeeld.

Artikel 9 Vastlegging van gegevens

1. De in artikel 5, lid 1, en in artikel 8, lid 2, bedoelde gegevens worden in de Centrale gegevensbank vastgelegd.

Onverminderd artikel 3, lid 3, worden gegevens die overeenkomstig artikel 8, lid 2, aan de Centrale eenheid zijn medegedeeld, uitsluitend vastgelegd voor de vergelijking met gegevens over asielzoekers die vervolgens aan de Centrale eenheid worden doorgezonden.

De Centrale eenheid vergelijkt overeenkomstig artikel 8, lid 2, aan haar medegedeelde gegevens niet met de eerder in de centrale gegevensbank vastgelegde gegevens en evenmin met gegevens die nadien haar overeenkomstig artikel 8, lid 2, worden medegedeeld.

2. De procedures van artikel 4, leden 1 tot en met 6, en artikel 5, lid 2, alsmede de bepalingen die krachtens artikel 4, lid 7, zijn vastgesteld, zijn van toepassing:

Artikel 10 Gegevensbewaring

1. Elk geheel van gegevens over een vreemdeling als bedoeld in artikel 8, lid 1, wordt in de centrale gegevensbank bewaard gedurende twee jaar, gerekend vanaf de datum waarop de vingerafdrukken van de vreemdeling zijn genomen. Na het verstrijken van die termijn worden de gegevens automatisch door de Centrale eenheid in de centrale gegevensbank gewist.

2. De gegevens over een vreemdeling als bedoeld in artikel 8, lid 1, worden onverwijld in de centrale gegevensbank overeenkomstig artikel 15, lid 3, gewist, wanneer de lidstaat van oorsprong vóór het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn van twee jaar van één van de volgende omstandigheden kennis krijgt:

(a) de vreemdeling heeft een verblijfsvergunning gekregen;

(b) de vreemdeling heeft het grondgebied van de lidstaten verlaten;

(c) de vreemdeling heeft het burgerschap van de Unie verkregen.

HOOFDSTUK IV - ZICH ILLEGAAL IN EEN LIDSTAAT OPHOUDENDE VREEMDELINGEN

Artikel 11 Vingerafdrukkenvergelijking

1. Ten einde na te gaan of een vreemdeling van wie is gebleken dat deze zich illegaal op het grondgebied van een lidstaat ophoudt, reeds eerder in een andere lidstaat een asielverzoek heeft ingediend, kan elke lidstaat de vingerafdrukken van die vreemdeling van veertien jaar oud of ouder, samen met het door die lidstaat gebruikte referentienummer aan de Centrale eenheid voorleggen.

In de regel zijn er redenen om na te gaan of de vreemdeling reeds eerder een asielverzoek in een andere lidstaat heeft ingediend, indien:

(a) de vreemdeling verklaart dat hij of zij een asielverzoek heeft ingediend, zonder te vermelden in welke lidstaat hij of zij dit verzoek heeft ingediend;

(b) de vreemdeling niet om asiel verzoekt, maar tegen terugwijzing naar zijn of haar land van oorsprong bezwaar maakt, omdat hij respectievelijk zij beweert daar in gevaar te verkeren;

(c) de vreemdeling anderszins zijn respectievelijk haar verwijdering tracht te voorkomen door te weigeren om aan de vaststelling van zijn respectievelijk haar identiteit mee te werken, in het bijzonder door geen of valse identiteitspapieren te tonen.

2. De vingerafdrukken van een vreemdeling als bedoeld in lid 1 worden de centrale eenheid uitsluitend medegedeeld voor de vergelijking met die van asielzoekers welke door andere lidstaten zijn doorgezonden en die reeds in de centrale gegevensbank zijn vastgelegd.

De vingerafdrukken van een dergelijke vreemdeling worden niet in de centrale gegevensbank bewaard en evenmin vergeleken met de gegevens die overeenkomstig artikel 8, lid 2, aan de Centrale eenheid zijn medegedeeld.

3. De procedures van artikel 4, leden 1 tot en met 6, alsmede de bepalingen die krachtens artikel 4, lid 7, zijn vastgesteld, zijn van toepassing.

4. De Centrale eenheid vernietigt onverwijld de haar overeenkomstig lid 1 meegedeelde vingerafdrukken eens dat de vergelijkingsresultaten aan de lidstaat van oorsprong zijn medegedeeld.

HOOFDSTUK V - ERKENDE VLUCHTELINGEN

Artikel 12 Gegevensafscherming

1. De gegevens over een persoon die in een lidstaat als vluchteling is erkend en toegelaten, worden in de centrale gegevensbank afgeschermd. Die afscherming geschiedt door de Centrale eenheid, op aanwijzingen van de lidstaat van oorsprong.

2. Vijf jaar na de aanvang van de activiteiten van Eurodac en op basis van door de Centrale eenheid opgestelde betrouwbare statistieken over de personen die in een lidstaat een asielverzoek hebben ingediend na in een andere lidstaat als vluchteling te zijn erkend en toegelaten, wordt overeenkomstig de in artikel 67 van het Verdrag bedoelde procedure een besluit genomen over de vraag of de gegevens over personen die als vluchteling in een lidstaat zijn erkend en toegelaten:

(a) ofwel overeenkomstig artikel 6 moeten worden bewaard ten behoeve van de in artikel 4, lid 3 bedoelde vergelijking,

(b) ofwel vervroegd moeten worden gewist eens dat een persoon als vluchteling is erkend en toegelaten.

In het geval van de eerste alinea, punt a), wordt de afscherming van krachtens lid 1 afgeschermde gegevens opgeheven en geldt de in dat lid bedoelde procedure niet langer.

In het geval van de eerste alinea, punt b), worden:

(a) gegevens die krachtens lid 1 zijn afgeschermd, onverwijld door de centrale eenheid gewist,

(b) gegevens over personen die vervolgens als vluchteling worden erkend en toegelaten, overeenkomstig artikel 15, lid 3, gewist zodra de lidstaat van oorsprong ervan kennis krijgt dat die persoon in een lidstaat als vluchteling is erkend en is toegelaten.

3. De toepassingsbepalingen betreffende de in lid 2 bedoelde opstelling van statistieken worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 22.

HOOFDSTUK VI - GEBRUIK EN BESCHERMING VAN GEGEVENS, BEVEILIGING EN AANSPRAKELIJKHEID

Artikel 13 Verantwoordelijkheid voor het gegevensgebruik

1. De lidstaat van oorsprong is ervoor verantwoordelijk zorg te dragen voor:

(a) het rechtmatig nemen van de vingerafdrukken;

(b) de rechtmatige doorzending van de vingerafdrukken en van de overige in artikel 5, lid 1, in artikel 8, lid 2 en in artikel 11, lid 2, bedoelde gegevens aan de Centrale eenheid;

(c) de juistheid en het bijgehouden zijn van de gegevens wanneer deze aan de Centrale eenheid worden doorgezonden;

(d) de rechtmatige vastlegging, bewaring, rechtzetting en wissing van gegevens in de centrale gegevensbank onverminderd de verantwoordelijkheden van de Commissie;

(e) het rechtmatig gebruik van de door de centrale eenheid doorgezonden resultaten van de vingerafdrukvergelijkingen.

2. Overeenkomstig artikel 14 zorgt de lidstaat van oorsprong voor de beveiliging van deze gegevens vóór en tijdens de doorzending aan de Centrale eenheid, alsmede voor de beveiliging van de gegevens die hij van de Centrale eenheid ontvangt.

3. De lidstaat van oorsprong is verantwoordelijk voor de definitieve identificatie van de gegevens overeenkomstig artikel 4, lid 6.

4. De Commissie draagt ervoor zorg dat de Centrale eenheid overeenkomstig de bepalingen van deze verordening en van de toepassingsbepalingen ervan wordt beheerd. Dit houdt met name in dat de Commissie:

(a) maatregelen vaststelt welke waarborgen dat de bij de Centrale eenheid werkzame personen de in de centrale gegevensbank vastgelegde gegevens slechts in overeenstemming met het doel van Eurodac zoals omschreven in artikel 1, lid 1, gebruiken;

(b) ervoor zorg draagt dat de bij de Centrale eenheid werkzame personen gevolg geven aan alle door lidstaten krachtens deze verordening gedane verzoeken met betrekking tot vastlegging, vergelijking, rechtzetting en wissing van gegevens waarvoor zij verantwoordelijk zijn;

(c) de nodige maatregelen neemt om de beveiliging van de Centrale eenheid te waarborgen, overeenkomstig artikel 14;

(d) ervoor zorg draagt dat enkel personen die gemachtigd zijn om bij de Centrale eenheid te werken tot de in de centrale gegevensbank vastgelegde gegevens toegang hebben, onverminderd artikel 20 en de bevoegdheden van het onafhankelijke controleorgaan dat krachtens artikel 286, lid 2, van het Verdrag wordt opgericht.

De Commissie licht het Europees Parlement en de Raad in over de maatregelen die zij krachtens de eerste alinea neemt.

Artikel 14 Beveiliging

1. De lidstaat van oorsprong neemt de nodige maatregelen om:

(a) te voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot de nationale installaties waarin de lidstaat handelingen verricht die met het doel van Eurodac in overeenstemming zijn;

(b) te voorkomen dat onbevoegden gegevens en gegevensdragers in Eurodac lezen, kopiëren, wijzigen of wissen;

(c) te waarborgen dat het mogelijk is achteraf na te gaan en vast te stellen welke gegevens wanneer en door wie in Eurodac zijn vastgelegd;

(d) te voorkomen dat ongeoorloofd gegevens in Eurodac worden vastgelegd en in Eurodac vastgelegde gegevens ongeoorloofd worden gewijzigd of gewist;

(e) te waarborgen dat, voor het gebruik van Eurodac, bevoegde personen uitsluitend toegang hebben tot gegevens die binnen hun bevoegdheid vallen;

(f) te waarborgen dat het mogelijk is na te gaan en vast te stellen aan welke autoriteiten in Eurodac vastgelegde gegevens door middel van datatransmissieuitrusting mogen worden doorgezonden;

(g) te voorkomen dat gegevens ongeoorloofd worden gelezen, gekopiëerd, gewijzigd of gewist tijdens zowel de rechtstreekse doorzending van gegevens naar of van de centrale gegevensbank als het transport van gegevensdragers naar en van de Centrale eenheid.

2. De Commissie is wat het beheer van de Centrale eenheid betreft, verantwoordelijk voor de toepassing van de in lid 1 genoemde maatregelen

Artikel 15 Toegang tot en rechtzetting respectievelijk wissing van

in Eurodac vastgelegde gegevens

1. De lidstaat van oorsprong heeft toegang tot de gegevens die hij heeft doorgezonden en die in de centrale gegevensbank zijn vastgelegd in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening.

Geen lidstaat mag naspeuringen doen in de gegevens die door een andere lidstaat zijn doorgezonden, noch dergelijke gegevens ontvangen, met uitzondering van die welke uit de in artikel 4, lid 5, genoemde vergelijking resulteren.

2. De autoriteiten van lidstaten die krachtens lid 1 toegang hebben tot de in de centrale gegevensbank vastgelegde gegevens, worden door de respectieve lidstaten aangewezen. Elke lidstaat verstrekt de Commissie een lijst van deze autoriteiten.

3. Slechts de lidstaat van oorsprong is gerechtigd om de gegevens die hij aan de Centrale eenheid heeft doorgezonden, te wijzigen door die gegevens recht te zetten of aan te vullen of te wissen, onverminderd de wissing overeenkomstig artikel 6, artikel 10, lid 1, of artikel 12, lid 2, derde alinea, punt a).

Indien de lidstaat van oorsprong de gegevens rechtstreeks in de centrale gegevensbank vastlegt, mag hij de gegevens rechtstreeks wijzigen of wissen.

Indien de lidstaat van oorsprong de gegevens niet rechtstreeks in de centrale gegevensbank vastlegt, worden de gegevens op verzoek van die lidstaat door de Centrale eenheid gewijzigd of gewist.

4. Indien een lidstaat of de Centrale eenheid over bewijzen beschikt die erop duiden dat in de centrale gegevensbank vastgelegde gegevens feitelijk onjuist zijn, stelt hij de lidstaat van oorsprong zo spoedig mogelijk daarvan in kennis.

Indien een lidstaat over bewijzen beschikt die erop duiden dat bepaalde gegevens in strijd met deze verordening in de centrale gegevensbank werden vastgelegd, stelt hij de lidstaat van oorsprong eveneens zo spoedig mogelijk daarvan in kennis. De laatstgenoemde lidstaat controleert de betrokken gegevens en wijzigt of wist die gegevens onmiddellijk.

Artikel 16 Registratie door de Centrale eenheid

1. De Centrale eenheid registreert alle gegevensverwerkende handelingen binnen de Centrale eenheid. Uit de registratie moet het doel van de toegang blijken, alsmede de datum en het tijdstip, de doorgezonden gegevens, de gegevens die voor onderzoek zijn gebruikt en de naam van zowel de eenheid die de gegevens invoert of opvraagt, als de verantwoordelijke personen.

2. De registratie mag uitsluitend worden gebruikt voor de bescherming van de gegevens, het toezicht op de toelaatbaarheid van de gegevensverwerking en de beveiliging van de gegevens krachtens artikel 14. De registratie moet met passende maatregelen tegen ongeoorloofde toegang worden beschermd en na één jaar worden gewist, indien zij niet nodig is voor reeds aangevangen controleprocedures.

Artikel 17 Aansprakelijkheid

1. Eenieder of een lidstaat die fysieke of morele schade heeft geleden als gevolg van een onrechtmatige gegevensverwerking of een andere handeling die met de bepalingen van deze verordening strijdig is, is gerechtigd om van de lidstaat die voor de geleden schade verantwoordelijk is, vergoeding te ontvangen. De betrokken lidstaat kan geheel of gedeeltelijk van zijn aansprakelijkheid worden ontheven indien hij kan aantonen voor de gebeurtenis die de schade heeft doen ontstaan, niet verantwoordelijk te zijn.

2. Indien aan de centrale gegevensbank schade ontstaat omdat een lidstaat zijn verplichtingen uit hoofde van deze verordening niet is nagekomen, is deze lidstaat aansprakelijk, tenzij en voor zover de Commissie naliet redelijke stappen te ondernemen om het ontstaan van de schade te voorkomen of om de omvang ervan zo gering mogelijk te doen zijn.

3. Tegen een lidstaat gerichte eisen tot vergoeding van de in de leden 1 en 2 bedoelde schade zijn onderworpen aan de bepalingen van nationaal recht van de verwerende lidstaat.

Artikel 18 Rechten van de betrokkene

1. De lidstaat van oorsprong licht de onder deze verordening vallende persoon bij het nemen van zijn of haar vingerafdrukken in over:

(a) het doel van het nemen van de vingerafdrukken;

(b) de doorzending of de mededeling van de in artikel 5, lid 1, artikel 8, lid 2, of artikel 11, lid 2, bedoelde gegevens aan de Centrale eenheid;

(c) de verplichting om vingerafdrukken te laten nemen, indien van toepassing;

(d) het bestaan van het recht op toegang tot de hem of haar betreffende gegevens en van het recht om deze te corrigeren.

2. In elke lidstaat mag elke betrokkene overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van die Staat de rechten waarin artikel 12 van Richtlijn 95/46/EG voorziet, uitoefenen.

Onverminderd de verplichting om overeenkomstig artikel 12, punt a), van Richtlijn 95/46/EG andere informatie te verstrekken, verkrijgt de betrokkene mededeling van de over hem respectievelijk haar in de centrale gegevensbank vastgelegde gegevens en van de lidstaat die deze gegevens aan de Centrale eenheid heeft doorgezonden. Deze toegang tot gegevens kan slechts door een lidstaat worden toegestaan.

3. Eenieder mag in elke lidstaat verzoeken dat feitelijk onjuiste gegevens worden rechtgezet of onrechtmatig vastgelegde gegevens worden gewist. De rechtzetting en de wissing worden uitgevoerd door de lidstaat die de gegevens, overeenkomstig zijn wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen heeft doorgezonden.

4. Indien de rechten inzake rechtzetting en wissing worden uitgeoefend in een andere lidstaat dan in die welke de gegevens heeft, respectievelijk hebben doorgezonden, nemen de autoriteiten van eerstgenoemde lidstaat contact op met die van de betrokken lidsta(a)t(en) opdat deze kan, respectievelijk kunnen controleren of de gegevens juist zijn en of de doorzending ervan en de vastlegging ervan in de centrale gegevensbank rechtmatig zijn.

5. Indien blijkt dat de in de centrale gegevensbank vastgelegde gegevens feitelijk onjuist zijn of onrechtmatig zijn vastgelegd, worden zij door de lidstaat die deze gegevens heeft doorgezonden, overeenkomstig artikel 15, lid 3, rechtgezet of gewist. Deze lidstaat bevestigt, zonder bovermatige vertraging, de betrokkene schriftelijk dat het nodige door die lidstaat is gedaan om de met betrokkene verband houdende gegevens recht te zetten of te wissen.

6. Indien de lidstaat die de gegevens heeft doorgezonden niet aanvaardt dat de in de centrale gegevensbank vastgelegde gegevens feitelijk onjuist zijn of daarin onrechtmatig zijn vastgelegd, verstrekt hij de betrokkene zonder bovenmatige vertraging schriftelijk uitleg waarom bij de lidstaat geen bereidheid bestaat om de gegevens recht te zetten of te wissen.

De lidstaat geeft de betrokkene ook informatie over de stappen die hij respectievelijk zij kan ondernemen indien hij respectievelijk zij de verstrekte uitleg niet aanvaardt. Dit houdt mede in dat de betrokkene erover wordt ingelicht hoe een rechtsvordering in te stellen of, in voorkomend geval, een klacht bij de bevoegde autoriteiten of bij de rechterlijke instanties van deze lidstaat in te dienen, alsmede over eventuele financiële of andere bijstand die overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van deze lidstaat ter beschikking staat.

7. Elk verzoek overeenkomstig de leden 2 en 3 omvat alle nodige bijzonderheden om de betrokkene te kunnen identificeren, met inbegrip van diens vingerafdrukken. Deze gegevens worden uitsluitend gebruikt voor de uitoefening van de in de leden 2 en 3 bedoelde rechten en worden onmiddellijk nadien vernietigd.

8. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten werken actief mee om prompt aan de in de leden 3, 4 en 5 genoemde rechten gevolg te geven.

9. In elke lidstaat verleent de nationale toezichthoudende autoriteit overeenkomstig artikel 28, lid 4, van Richtlijn 95/46/EG de betrokkene bijstand bij de uitoefening van zijn respectievelijk haar rechten.

10. De nationale toezichthoudende autoriteit van de lidstaat die de gegevens heeft doorgezonden en de nationale toezichthoudende autoriteit van de lidstaat waarin de betrokkene verblijft, geven de betrokkene bij de uitoefening van zijn respectievelijk haar rechten inzake rechtzetting of wissing van gegevens bijstand en desgevraagd, advies. Beide nationale toezichthoudende autoriteiten werken daartoe samen. Het verzoek om die bijstand wordt gericht tot de nationale toezichthoudende autoriteit van de lidstaat waarin de betrokkene zich bevindt, die het verzoek vervolgens aan de autoriteit van de lidstaat zendt die de gegevens heeft doorgezonden. De betrokkene mag zich voor bijstand en advies eveneens tot de bij artikel 20 bedoelde gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit wenden.

11. Eenieder mag in elke lidstaat in overeenstemming met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van die Staat een rechtsvordering instellen of, in voorkomend geval, een klacht indienen bij de bevoegde autoriteiten of bij de rechterlijke instanties van die lidstaat indien hem respectievelijk haar het bij lid 2 vervatte recht van toegang wordt geweigerd.

12. Eenieder mag, in overeenstemming met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die de gegevens heeft doorgezonden, een rechtsvordering instellen of, in voorkomend geval, een klacht indienen bij de bevoegde autoriteiten of bij de rechterlijke instanties van die lidstaat betreffende de in de centrale gegevensbank vastgelegde gegevens, die met hem, respectievelijk haar verband houden teneinde zijn respectievelijk haar rechten overeenkomstig lid 3 te doen gelden. Gedurende deze procedure blijft de verplichting voor de nationale toezichthoudende autoriteiten om overeenkomstig lid 10 bijstand en, desgevraagd, advies te verlenen, voortbestaan.

Artikel 19 Nationale toezichthoudende autoriteit

1. Elke lidstaat draagt ervoor zorg dat de overeenkomstig artikel 28, lid 1, van Richtlijn 95/46/EG aangewezen nationale toezichthoudende autoriteit respectievelijk autoriteiten in overeenstemming met de respectieve nationale wetgeving onafhankelijk toezicht houdt, respectievelijk houden op de rechtmatige verwerking, in overeenstemming met de bepalingen van deze verordening, van persoonsgegevens door deze lidstaat, alsmede op de doorzending daarvan aan de Centrale eenheid.

2. Elke lidstaat draagt ervoor zorg dat zijn nationale toezichthoudende autoriteit toegang heeft tot advies van personen met voldoende kennis van vingerafdrukgegevens.

Artikel 20 Gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit

1. Er wordt een onafhankelijke gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit ingesteld, die uit ten hoogste twee vertegenwoordigers van de nationale toezichthoudende autoriteiten van elke lidstaat bestaat. Elke delegatie beschikt over één stem.

2. De gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit heeft tot taak de werkzaamheden van de Centrale eenheid te controleren opdat de rechten van de betrokkenen niet door de verwerking of het gebruik van de gegevens waarover de centrale eenheid beschikt, worden geschaad. Tevens ziet zij toe op de rechtmatigheid van de doorzending van persoonsgegevens aan de lidstaten door de Centrale eenheid.

3. De gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit is tevens bevoegd om toepassingsproblemen in verband met de werking van Eurodac en mogelijke moeilijkheden bij controles door de nationale toezichthoudende autoriteiten te behandelen en om aanbevelingen te doen voor gezamenlijke oplossingen voor bestaande problemen.

4. De gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit wordt indien nodig bij de uitoefening van haar taken door de nationale toezichthoudende autoriteiten actief bijgestaan.

5. De gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit heeft toegang tot advies van personen met voldoende kennis van vingerafdrukgegevens.

6. De Commissie staat de gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit bij de uitoefening van diens taken bij. Daarbij verstrekt zij met name de door de gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit gevraagde informatie, verleent zij toegang tot alle documenten en dossiers en tot de in het systeem opgeslagen gegevens en te allen tijde tot al haar gebouwen en terreinen.

7. De gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit stelt met eenparigheid van stemmen haar reglement van orde vast.

8. Verslagen van de gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit worden openbaar gemaakt en aan de instanties waaraan de nationale toezichthoudende autoriteiten verslag uitbrengen, alsmede ter informatie aan het Europees Parlement, aan de Raad en aan de Commissie toegezonden. Tevens kan de gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit met het oog op haar taakvervulling, het Europees Parlement, de Raad en de Commissie te allen tijde opmerkingen of suggesties voor verbeteringen voorleggen.

9. Bij de uitoefening van hun bevoegdheden ontvangen de leden van de gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit geen instructies van regeringen of instanties.

10. De gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit wordt geraadpleegd over het op dit orgaan betrekking hebbende gedeelte van de ontwerp-begroting voor de Centrale eenheid van Eurodac. Het advies van de gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit wordt bij de betrokken ontwerp-begroting gevoegd.

11. De gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit wordt opgeheven zodra het in artikel 286, lid 2, van het Verdrag bedoelde onafhankelijke controleorgaan is opgericht. Dit onafhankelijk controleorgaan treedt in de plaats van de gemeenschappelijke toezichthoudende autoriteit en oefent alle bevoegdheden uit waarover het beschikt krachtens het besluit waarbij het wordt opgericht.

HOOFDSTUK VII - SLOTBEPALINGEN

Artikel 21 Kosten

1. De kosten in verband met de nationale eenheden en die voor hun verbinding met de centrale gegevensbank komen ten laste van de respectieve lidstaten.

2. De kosten van doorzending of mededeling van gegevens vanuit de lidstaat van oorsprong, alsook die van doorzending of mededeling van de vergelijkingsresultaten aan die lidstaat, komen ten laste van die lidstaat.

Artikel 22 Comité

De Commissie wordt bijgestaan door een comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de Voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 205, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De Voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité.

Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad, na verloop van een termijn van drie maanden na de datum van indiening van het voorstel bij de Raad, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Artikel 23 Jaarverslag, toezicht en evaluatie

1. De Commissie legt aan het Europees Parlement en aan de Raad jaarlijks een verslag voor over de activiteiten van de Centrale eenheid. Het jaarverslag bevat informatie over het beheer en de resultaten van het systeem, in het licht van vooraf vastgestelde kwantitatieve indicatoren voor de in lid 2 bedoelde doelstellingen.

2. De Commissie draagt ervoor zorg dat er systemen beschikbaar zijn om de werking van de Centrale eenheid te toetsen aan vooraf vastgestelde doelstellingen op het gebied van resultaten, kosteneffectiviteit en kwaliteit van de dienstverlening.

3. De Commissie beoordeelt regelmatig de werking van de Centrale eenheid om vast te stellen of de doelstellingen kosteneffectief zijn behaald en om richtsnoeren op te stellen ter verbetering van de effectiviteit van toekomstige werkzaamheden te verbeteren.

4. Eén jaar nadat de werkzaamheden van Eurodac zijn aangevangen, stelt de Commissie een evaluatieverslag over de Centrale eenheid op, waarin wordt ingegaan op de omvang van de vraag, in verhouding tot hetgeen werd verwacht, en in het licht van de ervaring op operationele problemen en beheersaangelegenheden, teneinde mogelijke verbeteringen op korte termijn vast te stellen.

5. Drie jaar nadat de werkzaamheden van Eurodac zijn aangevangen, en elke zes jaar nadien, stelt de Commissie een algehele beoordeling van Eurodac op waarin de bereikte resultaten worden afgezet tegen de doelstellingen en waarin wordt nagegaan of de uitgangspunten nog gelden en welke gevolgen er voor toekomstige werkzaamheden zijn.

Artikel 24 Sancties

De lidstaten stellen het stelsel van straffen van toepassing op schendingen van de bepalingen van deze verordening vast en treffen alle nodige maatregelen om de uitvoering ervan te waarborgen. De aldus vastgestelde straffen moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op van de desbetreffende bepalingen in kennis en delen haar alle latere wijzigingen ervan zo spoedig mogelijk mede.

Artikel 25 Territoriale werkingssfeer

Voor de Franse Republiek gelden de bepalingen van deze verordening slechts voor het Europese grondgebied van de Franse Republiek.

Artikel 26 Inwerkingtreding en toepasselijkheid

1. Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

2. Deze verordening is van toepassing en de werkzaamheden van Eurodac vangen aan op de dag die daartoe in een door de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend te maken mededeling wordt aangewezen wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

(a) alle lidstaten hebben aan de Commissie kennis gegeven dat zij overeenkomstig de krachtens artikel 4, lid 7, vastgestelde uitvoeringsmaatregelen de nodige technische maatregelen hebben getroffen om gegevens aan de Centrale eenheid door te zenden, respectievelijk mede te delen, en

(b) de Commissie heeft overeenkomstig de krachtens artikel 4, lid 7 vastgestelde, uitvoeringsmaatregelen de nodige technische maatregelen genomen zodat de Centrale eenheid haar werkzaamheden kan aanvangen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, op

Voor de Raad

De Voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM

1. BENAMING VAN DE MAATREGEL

Verordening (EG) nr. [...../.....] van de Raad van [........] betreffende de instelling van "Eurodac" voor de vergelijking van vingerafdrukken van asielzoekers en van bepaalde andere vreemdelingen

2. BETROKKEN BEGROTINGSONDERDEEL

B5-801 : Eurodac

3. RECHTSGRONDSLAG

Artikel 63, lid 1, punt a) van het EG-Verdrag

4. OMSCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

4.1. Algemene doelstelling

Het doel van Eurodac is te helpen bij het bepalen welke lidstaat krachtens de Overeenkomst van Dublin van 15 juni 1990 verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat wordt ingediend bij een lidstaat en ook anderszins de toepassing van de Overeenkomst van Dublin volgens de in het voorstel vervatte voorwaarden te vereenvoudigen.

Deze maatregelen zijn bedoeld om te voorkomen dat situaties ontstaan die ertoe leiden dat asielzoekers te lang in onzekerheid verkeren over het gevolg dat waarschijnlijk aan hun verzoek zal worden gegeven, om elke asielzoeker de garantie te geven dat zijn verzoek door een van de lidstaten in behandeling zal worden genomen en om ervoor te zorgen dat asielzoekers niet van de ene naar de andere lidstaat worden verwezen zonder dat een van deze lidstaten zichzelf bevoegd verklaart het asielverzoek te behandelen.

Bovendien is deze maatregel bedoeld de toepassing van de Overeenkomst van Dublin verder te vereenvoudigen door te voorzien in de mogelijkheid gegevens te verzamelen over personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens. Daarnaast wordt het mogelijk in bepaalde omstandigheden gegevens te controleren om na te gaan of iemand die zich illegaal in een lidstaat ophoudt reeds eerder in een andere lidstaat asiel heeft aangevraagd.

De verordening maakt het derhalve mogelijk de vingerafdrukken van drie groepen personen door te geven of mede te delen aan de centrale eenheid en deze in de centrale gegevensbank te verwerken, te weten van asielzoekers, personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens en personen die zich illegaal op het grondgebied van een lidstaat ophouden. Voor elk van deze categorieën afzonderlijk zijn specifieke bepalingen opgenomen met betrekking tot de verwerking van de gegevens.

4.2. Looptijd van de maatregel

Onbepaald

5. INDELING VAN DE UITGAVEN

5.1 Verplichte/Niet-verplichte uitgaven

Niet-verplichte uitgaven

5.2 Gesplitste/Niet-gesplitste kredieten

Gesplitste kredieten

5.3 Aard van de betrokken ontvangsten

Niet van toepassing

6. AARD VAN DE UITGAVEN

100%

7. FINANCIËLE GEVOLGEN

7.1 Methode om de totale kosten van de maatregel te berekenen

Investeringen in het centrale systeem (2000) : 8,5 MEUR

De innovatieve aard van dit initiatief en de voortdurende technologische en commerciële ontwikkelingen die daarop van invloed zijn, maken het bijzonder moeilijk per activiteit of per investeringspost de kosten per eenheid te berekenen.

Er zijn echter een aantal keuzemogelijkheden. Deze zijn gebaseerd op studies die in 1997/98 zijn verricht door Bossard Consultants, omdat noch de Commissie noch de lidstaten in staat waren alle benodigde technische en financiële middelen te ramen. De studie werd besproken met nationale deskundigen op het gebied van automatische vingerafdrukherkenning (AFIS) en door de lidstaten goedgekeurd in de Raad.

In de Bossard-studie wordt een reeks technische varianten genoemd die variëren naar gelang van de in het systeem gehanteerde toepassings- en zoekcriteria, de omvang van het systeem, de gebruikte techniek, enz.

De drie belangrijkste varianten gaan uit van verschillende technieken voor de overdracht van gegevens tussen de centrale eenheid en de lidstaten.

Deze alternatieven zijn:

- Variant 1: 100% van de vingerafdrukken wordt elektronisch doorgegeven: vier werkstations, acht personeelsleden;

- Variant 2: 75% van de vingerafdrukken wordt elektronisch doorgegeven, de overige 25% per post; 7 werkstations, tien personeelsleden;

- Variant 3: 25% van de vingerafdrukken wordt elektronisch doorgegeven, de overige 75% per post; 11 werkstations, 17 personeelsleden.

Criteria die zijn gebruikt voor deze raming

Wat de apparatuur en de communicatiemethoden betreft, kiest de Commissie voor het systeem waarbij alle vingerafdrukken elektronisch tussen de werkplekken* worden overgedragen en dus niets per post wordt verzonden, behalve als back-up ("mogelijkheid 1"). Bij de huidige ramingen van de Commissie is geen rekening gehouden met het gebruik van papieren formulieren in noodgevallen. Dit moet te zijner tijd worden besproken met de lidstaten. De andere varianten zouden inhouden dat er meer personeelsleden nodig zijn en dat in verschillende mate gegevens per fax of per post zouden worden verzonden. De Commissie vindt dit niet aanvaardbaar, noch met het oog op de veiligheid, noch met het oog op de doeltreffendheid. De gekozen mogelijkheid betekent ook dat met minder ** gewerkt hoeft te worden (vijf in plaats van respectievelijk zes of tien bij de andere varianten). Variant 1 is met andere woorden de meest kosteneffectieve.

- Er is uitgegaan van een basispopulatie van 900 000 personen, waartoe asielzoekers behoren en personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van een buitengrens en personen die zich illegaal op het grondgebied van een lidstaat ophouden. De laatste twee categorieën worden geraamd op 500 000, maar de beschikbare cijfers zijn onbetrouwbaar en dienen met voorzichtigheid te worden benaderd zolang dit punt niet verder is opgehelderd. Zij zullen enkel onder het systeem vallen voor zover zij moeten worden vergeleken met de asielzoekers.

- De initiële investeringskosten variëren naargelang van andere criteria, zoals de vraag of er al dan niet gebruik wordt gemaakt van classificatie. Dit is een technische procedure die wellicht te ingewikkeld is voor de beginfase van het Eurodac-systeem en is daarom niet opgenomen in de raming van de Commissie.

- Het geslacht is opgenomen als zoekcriterium (zie artikel 5).

- Alle ramingen zijn gebaseerd op de veronderstelling dat er wordt gezocht en vergeleken op basis van twee vingerafdrukken. Dit drukt de kosten van vergelijking, ook al zou een groter aantal vingerafdrukken nauwkeuriger resultaten kunnen opleveren.

De oorspronkelijke door het door de lidstaten gekozen adviesbureau geraamde investering op basis van variant 1 beliep 5,2 miljoen EUR voor een systeem waarbij het geslacht als zoekcriterium, voor het onderzoek twee vingerafdrukken en geen classificatie werd gebruikt. Nauwkeurige cijfers voor de andere twee varianten worden in de studie niet gegeven. Er wordt echter wel een marge genoemd van 5,4 miljoen EUR tot 9,1 miljoen EUR, op basis van de door de fabrikanten aangegeven prijzen.

Er dient op te worden gewezen dat de in de studie vervatte ramingen betrekking hebben op een systeem dat minder behoeft te presteren dan hetgeen sedertdien nodig is gebleken.

De kosten die het gevolg zijn van de toevoeging van bepaalde categorieën vreemdelingen, en dus de uitbreiding van de populatie die het systeem zal moeten omvatten zijn buiten beschouwing gelaten. Deze uitbreiding van de populatie heeft rechtstreekse gevolgen voor het aantal vingerafdrukken of kaarten die moeten worden opgeslagen; dit stijgt van 1,6 miljoen tot 2,6 miljoen voor de eerste twee jaren. Dit zal niet alleen meer opslagcapaciteit vereisen maar ook tot gevolg hebben dat er hogere eisen worden gesteld aan de andere systeemeigenschappen, hetgeen doorwerkt in de kosten.

Daarenboven moeten er voorzieningen worden getroffen in verband met eventuele problemen op het gebied van de technische compatibiliteit tussen nationale systemen. Dit vraagstuk wordt bestudeerd, maar exacte implicaties voor de kosten zullen eerst duidelijk worden wanneer de technische specificaties zijn uitgewerkt door een onafhankelijk adviesbureau (via openbare aanbesteding) in 1999.

7.2 Specificatie van de kosten

De raming van de Commissie is gebaseerd op het verslag van een door de lidstaten gekozen adviesbureau. Het is duidelijk dat dit verslag moet worden bijgewerkt, en de toestand zal duidelijker in beeld worden gebracht door middel van een soortgelijke studie, die in 1999 moet worden voltooid. Deze studie zal de Commissie naar verwacht van exacte technische en kostenspecificaties voorzien.

Het is evenzeer duidelijk dat de uitvoering van de voorgestelde verordening van de Raad als zodanig meer duidelijkheid zal brengen ten aanzien van kosten en optimale of realistische technische oplossingen.

De boven uiteengezette bijkomende kostenfactoren waren niet opgenomen in de oorspronkelijke studie en waren bijgevolg buiten beschouwing gelaten in de raming van Bossard van 5,2 miljoen EUR, die als minimum gold. Totdat de resultaten van de nieuwe studie beschikbaar zijn kunnen deze bijkomende kostenfactoren niet met grote nauwkeurigheid worden geraamd. Het is niettemin duidelijk dat er extra middelen nodig zullen zijn om de centrale eenheid tot stand te brengen.

Het huidige voorstel van de Commissie van 8,5 miljoen EUR is daarom een voorlopige raming die gebaseerd is op:

- een significante uitbreiding van de doelpopulatie en de grotere capaciteit die dit vereist;

- de kosten die verbonden zijn met het compatibel maken van het centrale systeem met alle nationale systemen (integratiekosten);

- een grotere nadruk op opleiding van personeel om het voor te bereiden op de specifieke problemen die verbonden zijn aan het functioneren in een multinationale en politiek gevoelige omgeving;

- een vergelijking met de aanschaffingskosten van 2 miljoen EUR van een bestaand nationaal AFIS-systeem dat een capaciteit heeft van minder dan 25% van die welke van Eurodac wordt verlangd en de integrerende of veiligheidselementen mist die voor Eurodac nodig zijn.

Een specificatie van de raming van de Commissie volgt hieronder:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Werkingskosten van het centrale systeem (vanaf 2001) : 0,800 miljoen EUR/jaar

De Commissie gaat ervan uit dat het systeem tegen 2001 operationeel dient te zijn. De geraamde investeringskosten zullen daarom in hun geheel ten laste komen van de begroting 2000. Wanneer het systeem eenmaal operationeel is zullen administratiekosten een belangrijk onderdeel vormen van de uitgaven (zie punt 10) omdat, gezien de delicate aard van het werk, alle personeelsleden ambtenaren van de Commissie zullen moeten zijn. Het Eurodac-systeem zal in het kader van en onder direct gezag van de Commissie worden toegepast en bij de Commissie worden ondergebracht. Het systeem zal 24 uur per dag en 365 dagen per jaar operationeel zijn. Het aantal specifiek (en uitsluitend) voor Eurodac vereiste vaste ambten wijst hierop: 8 personen, die continu vijf werkstations zullen bezetten.

De jaarlijkse werkingskosten vanaf 2001 worden geraamd op 0,800 miljoen EUR/jaar

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

8. FRAUDEBESTRIJDINGSMAATREGELEN

De interne aanbestedingsprocedures van de Commissie, die naleving verzekeren van de Gemeenschapswetgeving inzake overheidsopdrachten, zullen strikt worden toegepast. De lidstaten zullen volledig op de hoogte worden gehouden van de openbare-aanbestedingsprocedure en zullen commentaar kunnen leveren op het definitieve ontwerp.

9. ELEMENTEN VOOR EEN KOSTEN-BATENANALYSE

9.1. Doelpopulatie

De maatregel is gericht op asielzoekers (wier aantal voor de Europese Unie wordt geraamd op 350 000 tot 400 000 per jaar), personen die zijn aangehouden in verband met het illegaal overschrijden van buitengrenzen en personen die zich illegaal op het grondgebied van een lidstaat ophouden. De beide laatstgenoemde categorieën vertegenwoordigen naar schatting tot 500 000 personen per jaar in de Europese Unie.

9.2. Motivering van de maatregel

De bedoeling van de maatregel is bij te dragen tot het bepalen van de lidstaat die ingevolge de Overeenkomst van Dublin verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten wordt ingediend en anderszins bij te dragen tot de toepassing van de Overeenkomst van Dublin onder de in het voorstel genoemde voorwaarden. Deze doelstellingen komen overeen met het in titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gestelde doel een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen. Teneinde een dergelijke ruimte te creëren dient de Gemeenschap maatregelen te nemen die gericht zijn op het verzekeren van het vrije verkeer van personen, tezamen met directe begeleidende maatregelen, onder andere betreffende asiel uit hoofde van artikel 63, lid 1, onder a) van het Verdrag. Ingevolge artikel 63, lid 1, onder a) van het Verdrag is de Gemeenschap verplicht maatregelen te nemen inzake criteria en organisatorische voorzieningen om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land in een van de lidstaten wordt ingediend.

9.3. Controle en evaluatie van de maatregel

De verordening bevat gedetailleerde bepalingen inzake het gebruik van gegevens, gegevensbescherming, verantwoordelijkheid en beveiliging om te verzekeren dat er strenge normen ten aanzien van bescherming worden gehanteerd in overeenstemming met onder andere Richtlijn 95/46/EG en artikel 286 van het Verdrag. Deze bepalingen betreffen in het bijzonder de verantwoordelijkheid voor het gebruik van gegevens, beveiligingsregelingen en aansprakelijkheid voor schade in de context van Eurodac.

De verrichtingen die uit de verordening voortvloeien en betrekking hebben op de centrale eenheid zullen onder rechtstreekse controle staan van statutair personeel van de Commissie. Op de naleving van de voorschriften in verband met gegevensbescherming zal worden toegezien door een onafhankelijk toezichthoudend orgaan.

De Commissie zal de werkwijze en prestaties van de centrale eenheid regelmatig evalueren en controleren om ervoor te zorgen dat deze beantwoordt aan de in de verordening vervatte doelstellingen en vereisten en overeenkomt met de specificaties die zijn opgenomen in de artikelen 3, lid 3, en 4, lid 7, van de uitvoeringsbepalingen.

Met deze evaluatie wordt beoogd kwantitatieve en kwalitatieve informatie te verkrijgen als basis voor mogelijke verdere ontwikkeling. Aan het einde van elk begrotingsjaar zal de Commissie verslag uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad betreffende het resultaat van deze evaluatie en, zo nodig, heroriëntaties of aanpassingen van de werkwijze van het systeem voorstellen.

10. HUISHOUDELIJKE UITGAVEN (Afdeling III van de algemene begroting)

De vrijmaking van de noodzakelijke huishoudelijke middelen geschiedt op grond van het jaarlijkse besluit van de Commissie met betrekking tot de toewijzing van de middelen, rekening houdend met onder meer de bijkomende posten en begrotingskredieten die haar zijn toegestaan door de begrotingsautoriteit.

10.1 Effect op het aantal posten

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

10.2 Globaal financieel effect van het bijkomend personeel

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

10.3 Stijging van de overige huishoudelijke uitgaven als gevolg van de maatregel

in miljoen EUR

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGEN

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

INLEIDENDE NOTA

van : // het secretariaat-generaal

aan : // het Comité van Permanente Vertegenwoordigers/de Raad

nr. Vorig doc. : // 6094/99 EURODAC 3

Betreft : // Ontwerp-akte van de Raad tot vaststelling van een protocol voor de uitbreiding van de personele werkingssfeer van de overeenkomst betreffende de oprichting van "Eurodac" voor het vergelijken van vingerafdrukken van asielzoekers

1. De Raad (Justitie en Binnenlandse Zaken) van 3/4 december 1998 heeft geconstateerd dat er, onder voorbehoud van parlementaire bestudering door Denemarken, Italië en het Verenigd Koninkrijk, overeenstemming bestaat over de inhoud van de ontwerp-Eurodac-overeenkomst, die "bevroren" moet worden in afwachting van de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam. De Raad heeft er nota van genomen dat, zodra het Verdrag in werking treedt, de Commissie met een voorstel zal komen voor een communautair rechtsinstrument waarin de inhoud van de ontwerp-overeenkomst wordt opgenomen.

2. Met betrekking tot het ontwerp-protocol bij de ontwerp-Eurodac-overeenkomst (dat de personele werkingssfeer ervan uitbreidt) heeft de Raad ermee ingestemd de tekst in document 12298/98 voor advies naar het Europees Parlement te sturen en tevens het Comité van Permanente Vertegenwoordigers verzocht de resterende hangpunten van de tekst te blijven bestuderen opdat de Raad, in het licht van het advies van het Europees Parlement, in zijn volgende zitting overeenstemming kan bereiken over het ontwerp-protocol.

3. De Groep Eurodac heeft verscheidene vergaderingen aan dit ontwerp-protocol gewijd en op die van 16/17 februari 1999 een ruime overeenstemming bereikt over de tekst in bijlage dezes.

4. Het Comité K.4 van 23 februari 1999 heeft de overeenstemming (7) van de Groep bevestigd.

(7) De delegaties van Italië en het Verenigd Koninkrijk handhaafden hun parlementair studievoorbehoud. Diverse delegaties handhaafden een taalkundig voorbehoud.

5. Het Comité van Permanente Vertegenwoordigers wordt verzocht de Raad in overweging te geven

- zijn overeenstemming over de inhoud van het ontwerp-protocol bij de ontwerp-Eurodac-overeenkomst in bijlage dezes vast te leggen in de notulen;

- te besluiten de tekst van het ontwerp-protocol in afwachting van de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam te "bevriezen";

- er nota van te nemen dat de Commissie, zodra het Verdrag van Amsterdam in werking treedt, met een voorstel zal komen voor een communautair rechtsinstrument waarin de inhoud van het ontwerp-protocol is opgenomen, zulks rekening houdend met het binnenkort verwachtte advies van het Europees Parlement.

BIJLAGEONTWERP-

AKTE VAN DE RAAD

van ...

tot vaststelling van een protocol

voor de uitbreiding van de personele werkingssfeer

van de overeenkomst betreffende de oprichting van "Eurodac"

voor het vergelijken van vingerafdrukken van asielzoekers

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzonderheid op artikel K.3, lid 2, onder c),

overwegende dat het asielbeleid volgens artikel K.1, onder 1, van het Verdrag door de lid-staten als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang beschouwd wordt;

overwegende dat de Raad een overeenkomst heeft opgesteld betreffende de oprichting van "Eurodac" voor het vergelijken van vingerafdrukken van asielzoekers (de "Eurodac-overeenkomst") ter toepassing van de Overeenkomst van Dublin van 15 juni 1990 (8) betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend1, inzonderheid van artikel 15;

(8) PB C 254 van 19.08.1997, blz. 1.

overwegende dat het voor een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin, inzonderheid van artikel 6, eveneens nodig is maatregelen te treffen opdat aan "Eurodac" de vingerafdrukken worden doorgegeven van personen die aangehouden zijn omdat zij illegaal de buitengrens van een lidstaat hebben overschreden;

overwegende dat het voor een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin, inzonderheid van artikel 10, lid 1, onder c) en e), eveneens wenselijk is dat elke lidstaat kan nagaan of een vreemdeling die zich illegaal op zijn grondgebied ophoudt een asielverzoek in een andere lidstaat heeft ingediend;

besloten hebbend dat daartoe een aanvullend protocol bij de Eurodac-overeenkomst wordt opgesteld waarvan de tekst, die heden door de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten is ondertekend, in de bijlage staat;

na bestudering van de opvattingen van het Europees Parlement, dat overeenkomstig artikel K.6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie door het voorzitterschap is geraadpleegd;

BEVEELT AAN dat de lidstaten dit protocol overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aannemen, waarbij zij er zorg voor dragen dat het protocol tegelijk met de Eurodac-overeenkomst in werking treedt.

Gedaan te

voor de Raad

de Voorzitter

Bijlage bij de BIJLAGE

PROTOCOL

opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie

houdende uitbreiding van de personele werkingssfeer

van de overeenkomst betreffende de oprichting van "Eurodac"

voor het vergelijken van vingerafdrukken van asielzoekers

DE HOGE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN bij dit protocol, lidstaten van de Europese Unie,

VERWIJZEND naar de akte van de Raad van de Europese Unie van ....,

ERKENNEND dat de Overeenkomst van Dublin van 15 juni 1990 betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend, een maatregel is op het vlak van het vrije verkeer van personen, in overeenstemming met de doelstelling van artikel 7 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;

ERAAN HERINNEREND dat de Raad ter toepassing van de Overeenkomst van Dublin, inzonderheid van artikel 15, een overeenkomst heeft opgesteld betreffende de oprichting van "Eurodac" voor het vergelijken van vingerafdrukken van asielzoekers;

OVERWEGENDE dat het voor een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin, inzonderheid van artikel 6, ook nodig is maatregelen te treffen opdat aan "Eurodac" de vingerafdrukken worden doorgegeven van personen die aangehouden zijn omdat zij illegaal de buitengrens van een lidstaat overschreden hebben;

OVERWEGENDE dat het voor een doeltreffende toepassing van de Overeenkomst van Dublin, inzonderheid van artikel 10, lid 1, onder c) en e), eveneens wenselijk is dat elke lidstaat in "Eurodac" kan nagaan of een vreemdeling die zich illegaal op zijn grondgebied ophoudt een asielverzoek in een andere lidstaat heeft ingediend,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OVER DE VOLGENDE BEPALINGEN:

Artikel 1

Uitbreiding van "Eurodac"

De bepalingen van de overeenkomst betreffende de oprichting van "Eurodac" voor het vergelijken van vingerafdrukken van asielzoekers (hierna "de Eurodac-overeenkomst" genoemd) worden, onder voorbehoud van de bepalingen van dit protocol, uitgebreid tot gegevens over vingerafdrukken van bepaalde andere vreemdelingen, ter vergemakkelijking van de vaststelling van de lidstaat die krachtens de Overeenkomst van Dublin van 15 juni 1990 verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een lidstaat is ingediend en ook om de toepassing van laatstgenoemde overeenkomst te vergemakkelijken.

Artikel 2

Definities

Tenzij anders bepaald is, hebben de in artikel 2 van de Eurodac-overeenkomst en in artikel 1 van de Overeenkomst van Dublin van 15 juni 1990 omschreven begrippen in dit protocol dezelfde betekenis.

Artikel 3

Verzamelen en meedelen van gegevens over vingerafdrukken van vreemdelingen

die illegaal een buitengrens hebben overschreden

1. Elke lidstaat neemt onverwijld de vingerafdrukken van elke vreemdeling van ten minste veertien jaar oud die, komende uit een derde land, door de bevoegde controleautoriteiten van een lidstaat is aangehouden in verband met het op illegale wijze via het land, de zee of de lucht overschrijden van de grens van die lidstaat en die niet teruggezonden is.

2. De betrokken lidstaat deelt de vingerafdrukken van de in lid 1 bedoelde vreemdelingen en de andere relevante gegevens als genoemd in artikel 5, lid 1, van de Eurodac-overeenkomst onverwijld mee aan de centrale eenheid van Eurodac.

Artikel 4

Opslag van gegevens over vreemdelingen

die illegaal een buitengrens hebben overschreden

1. Gegevens die overeenkomstig artikel 3 van dit protocol aan de centrale eenheid zijn meegedeeld worden alleen in de centrale gegevensbank opgeslagen ter vergelijking met gegevens over asielzoekers die daarna aan de centrale eenheid worden toegezonden. Derhalve vergelijkt de centrale eenheid overeenkomstig artikel 3 aan haar meegedeelde gegevens niet met gegevens die eerder in de centrale gegevensbank zijn opgeslagen, noch met gegevens die haar daarna overeenkomstig artikel 3 worden meegedeeld.

2. Voor zover de bepalingen van de Eurodac-overeenkomst van toepassing zijn op gegevens over vreemdelingen als bedoeld in artikel 3 van dit protocol, wordt onder "lidstaat van oorsprong" verstaan de lidstaat die dergelijke gegevens aan de centrale eenheid meedeelt.

Artikel 5

Bewaring van gegevens over vreemdelingen

die illegaal een buitengrens hebben overschreden

1. Elke groep gegevens over een vreemdeling als bedoeld in artikel 3 van dit protocol wordt in de centrale gegevensbank van Eurodac bewaard voor een periode van twee jaar vanaf de datum waarop de vingerafdrukken van de vreemdeling zijn genomen. Daarna worden de gegevens automatisch door de centrale eenheid uit de centrale gegevensbank verwijderd.

2. Onverminderd het bepaalde in lid 1, worden de gegevens over een vreemdeling als bedoeld in artikel 3 onverwijld uit de centrale gegevensbank verwijderd zodra de lidstaat van oorsprong er zich vóór het verstrijken van de in lid 1 genoemde periode van twee jaar rekenschap van geeft:

a) dat de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft gekregen, of

b) dat de vreemdeling het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten.

Artikel 6

Recht van toegang tot de gegevens

Het recht van een vreemdeling als bedoeld in artikel 3 om toegang te krijgen tot de op hem betrekking hebbende gegevens in de centrale gegevensbank, wordt uitgeoefend overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat waar hij zich op dat recht beroept. Indien de nationale wetgeving daarin voorziet, beslist het nationale controleorgaan als bedoeld in artikel 14 van de Eurodac-overeenkomst, of en hoe de gegevens worden meegedeeld. In het in de vorige zin bedoelde geval kan een lidstaat die de gegevens niet heeft doorgegeven, informatie over die gegevens pas meedelen, indien hij de lidstaat van oorsprong eerst de gelegenheid heeft gegeven zijn standpunt uiteen te zetten.

Artikel 7

Vergelijking van vingerafdrukken van vreemdelingen die zich illegaal

in een lidstaat ophouden

1. Om na te gaan of een vreemdeling die zich illegaal op het grondgebied van een lidstaat ophoudt, al eerder in een andere lidstaat een asielverzoek heeft ingediend, kan elke lidstaat de vingerafdrukken van die vreemdeling van ten minste veertien jaar oud meedelen aan de centrale eenheid. In de regel zijn er redenen om te verifiëren of de vreemdeling al eerder een asielverzoek in een andere lidstaat heeft ingediend indien

- de vreemdeling verklaart dat hij een asielverzoek heeft ingediend, zonder echter te vermelden in welke lidstaat dit heeft plaatsgevonden;

- de vreemdeling niet om asiel verzoekt, maar bezwaar maakt tegen terugzending naar zijn land van oorsprong, omdat hij beweert daar gevaar te lopen, of

- de vreemdeling anderszins verwijdering probeert te verhinderen door te weigeren om mee te werken aan de vaststelling van zijn identiteit, in het bijzonder door geen of valse identiteitspapieren over te leggen.

2. De vingerafdrukken van een vreemdeling als bedoeld in lid 1 worden alleen aan de centrale eenheid meegedeeld ter vergelijking met de vingerafdrukken van asielzoekers die door andere lidstaten zijn toegezonden en die reeds in de centrale gegevensbank zijn opgeslagen. De vingerafdrukken van een dergelijke vreemdeling worden niet in de centrale gegevensbank bewaard, noch vergeleken met de gegevens die overeenkomstig artikel 3 van dit protocol aan de centrale eenheid zijn meegedeeld.

3. De centrale eenheid vernietigt de haar overeenkomstig lid 1 meegedeelde vingerafdrukken onverwijld, zodra de vergelijkingsresultaten aan de lidstaat van oorsprong zijn meegedeeld.

Artikel 8

Toepassing van de bepalingen van de Eurodac-overeenkomst

Tenzij dit protocol anders bepaalt of uit de context een andere betekenis blijkt, zijn alle bepalingen van de Eurodac-overeenkomst van overeenkomstige toepassing op dit protocol.

Artikel 9

Voorbehouden

Bij dit protocol kunnen geen voorbehouden worden gemaakt.

Artikel 10

Inwerkingtreding

1. Dit protocol wordt de lidstaten ter aanneming volgens hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen voorgelegd.

2. De lidstaten stellen de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie in kennis van de voltooiing van de overeenkomstig hun grondwettelijke bepalingen voor de aanneming van dit protocol vereiste procedures.

3. Dit protocol treedt in werking op de eerste dag van de derde maand nadat de laatste van de staten die op de datum van de aanneming door de Raad van de akte tot vaststelling van dit protocol lid zijn van de Europese Unie, de kennisgeving als bedoeld in lid 2 heeft gedaan, op voorwaarde dat de Eurodac-overeenkomst op dezelfde dag als dit protocol in werking treedt.

Artikel 11

Toetreding

1. Elke staat die lid wordt van de Europese Unie kan tot dit protocol toetreden.

2. De door de Raad van de Europese Unie opgestelde tekst van dit protocol in de taal van de toetredende lidstaat is authentiek.

3. De akten van toetreding worden neergelegd bij de depositaris.

4. Dit protocol treedt voor de toetredende lidstaat in werking op de eerste dag van de derde maand nadat diens akte van toetreding is neergelegd, of op de datum van inwerkingtreding van dit protocol indien dit bij het verstrijken van voornoemde periode nog niet in werking is getreden, op voorwaarde dat de Eurodac-overeenkomst voor de toetredende lidstaat op dezelfde dag in werking treedt als dit protocol.

Artikel 12

Depositaris

1. De secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie is depositaris van dit protocol.

2. De depositaris maakt de stand van de aannemingen, toetredingen en verklaringen en andere kennisgevingen met betrekking tot dit protocol bekend in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder dit protocol hebben gesteld.

............................... (enz.) (in alle talen) .............................

Gedaan te ..................., ............................, opgesteld in één exemplaar in de Duitse, de Engelse, de Deense, de Spaanse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, neergelegd in het archief van het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie.

........................... (enz.) (in alle talen) ..............................

Voor de Regering van het Koninkrijk België

........................... (enz.) (alle lidstaten) ...........................

BIJLAGE

EUROPESE UNIE Brussel, 17 november 1998 (30.11)

DE RAAD (OR.en)

12942/98

LIMITE

ASIM 236

EURODAC 11

ONTWERP-AKTE VAN DE RAAD

van

tot vaststelling van de overeenkomst betreffende de oprichting van "Eurodac" voor het vergelijken van vingerafdrukken van asielzoekers

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzonderheid op artikel K.3, lid 2, onder c),

overwegende dat het asielbeleid volgens artikel K.1, onder 1, van het Verdrag door de lidstaten als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang beschouwd wordt en dat het voor de daadwerkelijke toepassing van de overeenkomst betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend (op 15 juni 1990 te Dublin ondertekend) (9), inzonderheid artikel 15, noodzakelijk is een geautomatiseerd systeem op te zetten voor het vergelijken van vingerafdrukken van personen die asiel zoeken in een lidstaat,

(9) PB C 254 van 19.08.1997, blz. 1.

besloten hebbende, de overeenkomst waarvan de tekst in de bijlage is opgenomen en die heden door de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie is ondertekend, vast te stellen,na bestudering van de opvattingen van het Europees Parlement, dat overeenkomstig artikel K.6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie door het voorzitterschap is geraadpleegd;

BEVEELT AAN dat de lidstaten deze overeenkomst overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aannemen, en wel op zodanige wijze dat zij op dezelfde dag in werking treedt als een Protocol houdende uitbreiding van de werking ratione personae van deze Overeenkomst ten behoeve van de verdere vereenvoudiging van de toepassing van de Overeenkomst van Dublin.

Gedaan te

Voor de Raad

de Voorzitter

BIJLAGE

OVEREENKOMST

opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, betreffende de oprichting van "Eurodac" voor het vergelijken van vingerafdrukken van asielzoekers

DE HOGE OVEREENKOMSTSLUITENDE PARTIJEN, lidstaten van de Europese Unie,

VERWIJZEND naar de akte van de Raad van de Europese Unie van .......................,

HERINNEREND aan de doelstelling om de beleidsmaatregelen van de lidstaten inzake asiel te harmoniseren, zoals geformuleerd door de Europese Raad van Straatsburg van 8 en 9 december 1989, en verder uitgewerkt door de Europese Raad van Maastricht van 9 en 10 december 1991 en de Europese Raad van Brussel van 10 en 11 december 1993, alsook door de Commissie in haar mededeling over het immigratie- en asielbeleid van 23 februari 1994;

VASTBESLOTEN, in overeenstemming met hun gemeenschappelijke humanitaire traditie, vluchtelingen een passende bescherming te garanderen, overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951 betreffende de status van vluchtelingen, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967, en de lopende dialoog met de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen over alle vragen met betrekking tot de toepassing van dat verdrag voort te zetten;

OVERWEGENDE het gemeenschappelijk doel van een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is volgens artikel 7 A van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap;ZICH BEWUST van de noodzaak maatregelen te nemen om te voorkomen dat de verwezenlijking van dit doel leidt tot situaties waarin de asielzoeker te lang in het ongewisse blijft over het gevolg dat aan zijn verzoek kan worden gegeven en verlangend aan elke asielzoeker de waarborg te geven dat zijn aanvraag door een van de lidstaten wordt behandeld en te voorkomen dat asielzoekers successievelijk van de ene lidstaat naar de andere worden gestuurd zonder dat een van deze staten zich bevoegd verklaart voor de behandeling van het asielverzoek;

OVERWEGENDE dat de Overeenkomst van Dublin van 15 juni 1990 betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend (10), juist tot doel heeft dit probleem op te lossen;

(10) PB C 254 van 19.08.1997, blz. 1.

OVERWEGENDE dat het voor de toepassing van de Overeenkomst van Dublin noodzakelijk is de identiteit van de asielzoekers vast te stellen;

OVERWEGENDE dat vingerafdrukken een belangrijk element vormen om de exacte identiteit van deze personen vast te stellen en dat er een systeem voor het vergelijken van hun vingerafdrukken in het leven moet worden geroepen;

OVERWEGENDE dat het bepaalde in onderhavige overeenkomst alleen mag worden toegepast met inachtneming van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950;

OVERWEGENDE dat deze gegevens slechts verwerkt mogen worden met inachtneming van de strengste geheimhoudingsnormen en van het Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, dat op 28 januari 1981 te Straatsburg is ondertekend,

HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT OVER DE VOLGENDE BEPALINGEN:

Artikel 1

Doel van "Eurodac"

1. Hierbij wordt een systeem, "Eurodac" geheten, ingesteld dat uitsluitend tot doel heeft vast te stellen welke staat krachtens de Overeenkomst van Dublin verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een lidstaat is ingediend.

2. Daartoe omvat Eurodac:

- de in artikel 3 bedoelde centrale eenheid,

- een geautomatiseerde centrale gegevensbank, waarin de in artikel 5, lid 1, bedoelde gegevens worden opgeslagen en bewaard om de vingerafdrukken van asielzoekers te kunnen vergelijken,

- transmissiefaciliteiten tussen de lidstaten en de centrale gegevensbank.

De regels voor Eurodac zijn eveneens van toepassing op de handelingen die door de lidstaten worden verricht, van het toezenden van de gegevens naar de centrale eenheid tot het gebruik van de vergelijkingsresultaten.

3. Onverminderd het gebruik dat de lidstaat van oorsprong kan maken van de voor Eurodac bestemde gegevens in overeenkomstig zijn nationaal recht ingestelde gegevensbestanden, mag de verwerking in Eurodac van vingerafdrukken en andere persoonsgegevens uitsluitend plaatsvinden ten behoeve van de in artikel 15, lid 1, van de Overeenkomst van Dublin vermelde doeleinden.

Artikel 2

Definities

In deze overeenkomst:

1. wordt verstaan onder "Overeenkomst van Dublin", de op 15 juni 1990 te Dublin ondertekende overeenkomst betreffende de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij een van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend;

2. hebben de in artikel 1 van de Overeenkomst van Dublin gedefinieerde begrippen, tenzij anders bepaald, dezelfde betekenis;

3. wordt verstaan onder "asielzoeker", een vreemdeling die een asielverzoek heeft ingediend of namens wie een asielverzoek is ingediend;

4. wordt verstaan onder "toezending van gegevens";

- de mededeling van persoonsgegevens door de lidstaten aan de centrale eenheid voor opslag in de centrale gegevensbank en de mededeling aan de lidstaten van de resultaten van de door de centrale eenheid verrichte vergelijking, en

- de rechtstreekse opslag van persoonsgegevens door de lidstaten in de centrale gegevensbank en de rechtstreekse mededeling van de vergelijkingsresultaten aan die lidstaten;

5. wordt verstaan onder "persoonsgegevens", iedere informatie betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon; als identificeerbaar wordt beschouwd een persoon die direct of indirect kan worden geïdentificeerd, met name aan de hand van een identificatienummer of van een of meer specifieke elementen die kenmerkend zijn voor zijn fysieke identiteit;

6. wordt verstaan onder "lidstaat van oorsprong", de lidstaat die de persoonsgegevens toezendt aan de centrale eenheid en de vergelijkingsresultaten ontvangt.

Artikel 3

Centrale eenheid

1. Er wordt bij de Commissie een centrale eenheid opgericht om ten behoeve van de lidstaten de centrale gegevensbank te beheren waarin de vingerafdrukken van asielzoekers worden opgeslagen. De centrale eenheid wordt uitgerust met een geautomatiseerd vingerafdrukken-herkenningssysteem.

2. Gegevens over asielzoekers worden bij de centrale eenheid ten behoeve van de lidstaat van oorsprong verwerkt.

3. De Commissie legt aan de Raad en het Europees Parlement een jaarverslag over de activiteiten van de centrale eenheid voor.

Artikel 4

Procedure

1. Elke lidstaat neemt onverwijld de vingerafdrukken van elke asielzoeker van ten minste 14 jaar oud en zendt de in artikel 5, lid 1, punten 1 tot en met 6, genoemde gegevens met spoed toe aan de centrale eenheid. De procedure voor het nemen van vingerafdrukken wordt bepaald overeenkomstig de praktijk van de betrokken lidstaat. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, lid 1, wordt de asielzoeker meegedeeld met welk doel zijn vingerafdrukken worden genomen.

2. De in artikel 5, lid 1, genoemde gegevens worden onmiddellijk in de centrale gegevensbank opgeslagen:

i) door de centrale eenheid of,

ii) voorzover de technische omstandigheden zulks toelaten, rechtstreeks door de lidstaat van oorsprong.

3. De in artikel 5, lid 1, punt 2, genoemde vingerafdrukken die door een lidstaat zijn toegezonden, worden door de centrale eenheid vergeleken met de gegevens over vingerafdrukken die door andere lidstaten zijn toegezonden en reeds in de centrale gegevensbank zijn opgeslagen.

4. Iedere lidstaat kan verzoeken dat de in lid 3 bedoelde vergelijking niet alleen wordt verricht met de gegevens over vingerafdrukken van andere lidstaten, maar ook met de gegevens die hijzelf eerder heeft toegezonden.

5. De centrale eenheid deelt de vergelijkingsresultaten terstond mee aan de lidstaat van oorsprong, samen met de in artikel 5, lid 1, genoemde gegevens in verband met de vingerafdrukken die, naar de mening van de centrale eenheid, dermate gelijkend zijn dat ze kunnen worden beschouwd als overeenstemmend met de vingerafdrukken die de lidstaat heeft toegezonden. Indien de technische omstandigheden zulks toelaten, mogen de vergelijkingsresultaten rechtstreeks worden gemeld aan de lidstaat van oorsprong.

6. De vergelijkingsresultaten worden in de lidstaat van oorsprong onverwijld gecontroleerd. De definitieve identificatie geschiedt door de lidstaat van oorsprong, in samenwerking met de lidstaten die daar overeenkomstig artikel 15 van de Overeenkomst van Dublin eventueel belang bij hebben. Indien de centrale eenheid meedeelt dat bepaalde gegevens niet met elkaar overeenstemmen of anderszins onbetrouwbaar blijken te zijn, verwijdert de lidstaat van oorsprong deze gegevens uit het bestand zodra vaststaat dat deze niet met elkaar overeenstemmen of onbetrouwbaar zijn.

7. De Raad neemt de toepassingsvoorschriften aan die nodig zijn om de in dit artikel vastgestelde procedures toe te passen.

Artikel 5

Gegevensopslag

1. Alleen de volgende gegevens worden in de centrale gegevensbank opgeslagen:

1. lidstaat van oorsprong, plaats en datum van het asielverzoek;

2. vingerafdrukken (11), overeenkomstig de door de Raad aangenomen voorschriften voor de toepassing van deze overeenkomst;

(11) Met "vingerafdrukken" worden hier zowel de vingerafdrukken zelf als gegevens daarover bedoeld.

3. geslacht;

4. referentienummer dat gebruikt wordt door de lidstaat van oorsprong;

5. datum waarop de vingerafdrukken zijn genomen;

6. datum waarop de gegevens aan de centrale eenheid zijn toegezonden;

7. datum waarop de gegevens in de centrale gegevensbank zijn ingevoerd;

8. nadere informatie met betrekking tot de ontvanger(s) aan wie de gegevens zijn toegezonden en de datum (data) van toezending.

2. Na opslag van de gegevens in de centrale gegevensbank vernietigt de centrale eenheid de voor de toezending gebruikte gegevensdragers, tenzij de lidstaat van oorsprong heeft verzocht deze terug te zenden.

Artikel 6

Bewaring van gegevens

Elke reeks gegevens als vermeld in artikel 5, lid 1, wordt in de centrale gegevensbank bewaard voor een periode van tien jaar vanaf de datum waarop de vingerafdrukken het laatst zijn genomen. Daarna worden de gegevens automatisch door de centrale eenheid uit de centrale gegevensbank verwijderd.

Artikel 7

Eerder verwijderen van gegevens

Onverminderd het bepaalde in artikel 6, worden de gegevens over een persoon die de nationaliteit van een lidstaat heeft verkregen uit de centrale gegevensbank verwijderd. Overeenkomstig artikel 11, lid 3, worden die gegevens verwijderd, hetzij rechtstreeks door de lidstaat van oorsprong, hetzij door de centrale eenheid op verzoek van de lidstaat van oorsprong, zodra die lidstaat verneemt dat de betrokkene de nationaliteit van een lidstaat heeft verkregen.

Artikel 8

Afscherming van de gegevens

1. Onverminderd het bepaalde in artikel 6, worden de gegevens over een persoon die overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag van Genève van 28 juli 1951, gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967, in een lidstaat als vluchteling is erkend en toegelaten, in de centrale gegevensbank afgeschermd. Die afscherming wordt uitgevoerd door de centrale eenheid, op instructie van de lidstaat van oorsprong.

2. Vijf jaar na de aanvang van de activiteiten van Eurodac neemt de Raad met eenparigheid van stemmen, op basis van door de centrale eenheid opgestelde betrouwbare statistieken over de personen die in een lidstaat een asielverzoek hadden ingediend nadat zij in een andere lidstaat als vluchteling in de zin van lid 1 waren erkend en toegelaten, een procedure aan die hem in staat stelt te beslissen of de gegevens over personen die als vluchteling in een lidstaat zijn erkend en toegelaten

a) overeenkomstig artikel 6 vrijgegeven en bewaard moeten worden ten behoeve van de in artikel 4, lid 3 bedoelde vergelijking. In dat geval is de procedure van lid 1 niet meer van toepassing, of

b) bij voorbaat moeten worden gewist zodra een persoon als vluchteling is erkend en toegelaten. In dat geval

- worden gegevens die krachtens lid 1 zijn afgeschermd onmiddellijk door de centrale eenheid gewist, en

- is de laatste zin van artikel 7 mutatis mutandis van toepassing op gegevens over personen die vervolgens als vluchteling zijn erkend en toegelaten.

3. De Raad neemt de toepassingsvoorschriften aan voor het opstellen van de in lid 2 bedoelde statistieken.

Artikel 9

Verantwoordelijkheid voor het gebruik van de gegevens

1. De lidstaat van oorsprong is verantwoordelijk voor:

a) de rechtmatigheid van het nemen van de vingerafdrukken;

b) de rechtmatigheid van de toezending van de vingerafdrukken en van de andere in artikel 5, lid 1, bedoelde gegevens aan de centrale eenheid;

c) de juistheid en de actualiteit van de gegevens die hij aan de centrale eenheid toezendt;

d) de rechtmatigheid van de opslag (12), bewaring, rechtzetting en verwijdering van die gegevens in de centrale gegevensbank, zulks onverminderd de verantwoordelijkheden van de Commissie;

(12) Indien toezending gebeurt overeenkomstig artikel 2, lid 4, tweede streepje, omvat zij reeds opslag.

e) de rechtmatigheid van het gebruik van de door de centrale eenheid toegezonden resultaten van de vingerafdrukvergelijking. Overeenkomstig artikel 10 zorgt de lidstaat van oorsprong voor de beveiliging van deze gegevens vóór en tijdens toezending aan de centrale eenheid, alsmede voor de beveiliging van de gegevens die hij van de centrale eenheid ontvangt.

3. De lidstaat van oorsprong is verantwoordelijk voor de definitieve identificatie van de gegevens overeenkomstig artikel 4, lid 6.

4. De Commissie zorgt ervoor dat de centrale eenheid wordt beheerd volgens de bepalingen van de overeenkomst en van alle door de Raad aangenomen toepassingsvoorschriften. Dit houdt met name in dat de Commissie:

a) maatregelen vaststelt om ervoor te zorgen dat de bij de centrale eenheid werkzame personen de in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens niet gebruiken op een wijze die strijdig is met het doel van Eurodac als omschreven in artikel 1, lid 1;

b) ervoor zorgt dat de bij de centrale eenheid werkzame personen alle verzoeken inwilligen die de lidstaten ingevolge de overeenkomst indienen met betrekking tot het opslaan, vergelijken, rechtzetten en verwijderen van gegevens waarvoor ze verantwoordelijk zijn;

c) de nodige maatregelen neemt om te zorgen voor de beveiliging van de centrale eenheid overeenkomstig artikel 10.

d) ervoor zorgt dat enkel personen die gemachtigd zijn om bij de centrale eenheid te werken toegang hebben tot de in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens, onverminderd artikel 15.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat gebruik van de in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens dat strijdig is met het doel van Eurodac als omschreven in artikel 1, lid 1, op adequate wijze bestraft wordt.

Artikel 10

Beveiliging

1. De lidstaat van oorsprong neemt de nodige maatregelen om

a) te voorkomen dat onbevoegden toegang hebben tot de nationale apparatuur waarmee hij handelingen verricht in overeenstemming met het doel van Eurodac (controle op de fysieke toegang tot de installatie);

b) te voorkomen dat onbevoegden gegevens en gegevensdragers in Eurodac lezen, kopiëren, wijzigen of verwijderen (controle op de gegevensdragers);

c) te waarborgen dat achteraf kan worden nagegaan en vastgesteld welke gegevens wanneer en door wie in Eurodac zijn opgeslagen (controle op de gegevensopslag);

d) te beletten dat onbevoegden gegevens in Eurodac invoeren en in Eurodac opgeslagen gegevens wijzigen of verwijderen (controle op de gegevensinvoer);

e) te waarborgen dat bevoegde personen voor het gebruik van Eurodac uitsluitend toegang hebben tot gegevens die binnen hun bevoegdheid vallen (controle op de toegang); (13)

(13) Of Eurodac pogingen van onbevoegden om zich toegang tot de gegevens te verschaffen moet kunnen registreren, moet gespecificeerd worden in de toepassingsvoorschriften of bij het opstellen van de algemene voorwaarden.

f) te waarborgen dat kan worden nagegaan en vastgesteld aan welke autoriteiten in Eurodac opgeslagen gegevens mogen worden verzonden door middel van datatransmissie-apparatuur (controle op de transmissie);

g) te beletten dat onbevoegden gegevens lezen, kopiëren, wijzigen of verwijderen tijdens de rechtstreekse verzending van gegevens van en naar de centrale gegevensbank en het transport van gegevensdragers van lidstaten naar de centrale eenheid en omgekeerd (controle op het transport).2. De Commissie is verantwoordelijk voor de toepassing van de bovenvermelde be-palingen met betrekking tot het beheer van de centrale eenheid.

Artikel 11

Toegang tot en rechtzetting c.q. verwijdering van in Eurodac opgeslagen gegevens

1. De lidstaat van oorsprong heeft in overeenstemming met de bepalingen van deze overeenkomst toegang tot de gegevens die hij heeft verzonden en die in de centrale gegevensbank zijn opgeslagen. Lidstaten hebben geen toegang tot de gegevens die door een andere lidstaat zijn verzonden, en mogen evenmin dergelijke gegevens ontvangen, met uitzondering van de gegevens die het resultaat zijn van de in artikel 4, lid 5, genoemde vergelijking.

2. Elke lidstaat bepaalt welke nationale autoriteiten in overeenstemming met lid 1 toegang hebben tot de in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens. Elke lidstaat zendt de depositaris de lijst van die autoriteiten toe.

3. Alleen de lidstaat van oorsprong is bevoegd de gegevens die hij aan de centrale eenheid heeft toegezonden, te wijzigen door ze recht te zetten of aan te vullen, of ze te verwijderen, onverminderd de verwijdering overeenkomstig artikel 6. Indien de lidstaat van oorsprong de gegevens rechtstreeks in de centrale gegevensbank opslaat, wijzigt of verwijdert hij de gegevens rechtstreeks. Indien de lidstaat van oorsprong de gegevens niet rechtstreeks in de centrale gegevensbank opslaat, worden deze door de centrale eenheid gewijzigd of verwijderd op verzoek van die lidstaat.

4. Indien een lidstaat of de centrale eenheid aanwijzingen heeft dat in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens feitelijk onjuist zijn, stelt hij de lidstaat van oorsprong hiervan zo spoedig mogelijk in kennis. Indien een lidstaat bovendien aanwijzingen heeft dat bepaalde gegevens in strijd met deze overeenkomst in de centrale gegevensbank zijn opgeslagen, stelt hij de lidstaat van oorsprong hiervan eveneens zo spoedig mogelijk in kennis. De laatstgenoemde lidstaat controleert de bewuste gegevens en zorgt er, voorzover noodzakelijk, voor dat zij onverwijld worden gewijzigd of verwijderd.

Artikel 12

Schade

1. De lidstaat van oorsprong is overeenkomstig zijn nationale wetgeving aansprakelijk voor aan personen of andere lidstaten toegebrachte schade die het gevolg is van onrechtmatig gebruik van de resultaten van de door de centrale eenheid toegezonden vingerafdrukvergelijking.

2. De Europese Gemeenschap is overeenkomstig artikel 215, tweede alinea, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap aansprakelijk voor schade die aan personen of lidstaten door bij de centrale eenheid werkzame personen is toegebracht in strijd met hun plichten krachtens deze overeenkomst. Artikel 178 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is van toepassing.

3. De Europese Gemeenschap is eveneens aansprakelijk voor schade aan de centrale gegevensbank. Als de schade echter te wijten is aan een lidstaat die zijn verplichtingen krachtens deze overeenkomst niet is nagekomen, is deze lidstaat aansprakelijk, tenzij de Commissie geen redelijke maatregelen heeft genomen om de schade te voorkomen of de omvang ervan te beperken.

4. Op vorderingen tot vergoeding van de in de leden 1 en 3 bedoelde schade zijn de bepalingen van de nationale wetgeving van de zich verwerende lidstaat van toepassing.

Artikel 13

Rechten van betrokken personen

1. De lidstaten brengen de asielzoeker bij het nemen van zijn vingerafdrukken op de hoogte van het in artikel 1, lid 1, omschreven doel daarvan, evenals van zijn rechten overeenkomstig dit artikel en van de wijze waarop deze in de praktijk geëerbiedigd worden.

2. In elke lidstaat kan eenieder overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat met betrekking tot de over hem in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens een recht van toegang doen gelden. Toegang tot gegevens kan alleen door de lidstaten worden verschaft. Aan de betrokken persoon wordt meegedeeld welke gegevens die op hem betrekking hebben in de centrale gegevensbank zijn opgeslagen en welke lidstaat deze aan de centrale eenheid heeft toegezonden.3. Als de betrokken persoon de juistheid van die gegevens of de rechtmatigheid van de opslag ervan in de centrale gegevensbank betwist, mag hij verlangen dat feitelijk onjuiste gegevens rechtgezet en onrechtmatig opgeslagen gegevens verwijderd worden. De rechtzetting en de verwijdering van de gegevens worden uitgevoerd door de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden, overeenkomstig zijn wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen.

3. Indien de rechten inzake rechtzetting en verwijdering worden uitgeoefend in een andere lidstaat dan de lidsta(a)t(en) die de gegevens heeft (hebben) toegezonden, nemen de autoriteiten van eerstgenoemde lidstaat contact op met de autoriteiten van de respectieve lidsta(a)t(en) opdat deze controleren of de gegevens juist zijn en of de verzending en de opslag in de centrale gegevensbank rechtmatig zijn.

4. Indien blijkt dat de in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens feitelijk onjuist zijn of onrechtmatig zijn opgeslagen, worden zij door de lidstaat die ze heeft toegezonden, rechtgezet of verwijderd overeenkomstig artikel 11, lid 3. De lidstaat bevestigt schriftelijk aan de betrokken persoon dat hij het nodige heeft gedaan om de gegevens in verband met die persoon recht te zetten of te verwijderen.

5. Indien de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden niet aanvaardt dat de in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens feitelijk onjuist zijn of onrechtmatig zijn opgeslagen, legt hij de betrokken persoon schriftelijk uit waarom hij niet bereid is de gegevens recht te zetten of te verwijderen. De lidstaat geeft de betrokken persoon ook informatie over de stappen die deze kan ondernemen indien hij de verstrekte uitleg niet aanvaardt. Dit houdt mede in dat de betrokkene moet worden meegedeeld hoe hij een rechtsvordering kan instellen of, in voorkomend geval, een klacht kan indienen bij de bevoegde autoriteiten of de rechter van deze lidstaat, alsmede over welke financiële of andere bijstand hij overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van deze lidstaat kan beschikken.

6. Elk verzoek overeenkomstig de leden 2 en 3 omvat alle bijzonderheden om de betrokken persoon te kunnen identificeren, met inbegrip van zijn vingerafdrukken. Deze gegevens worden uitsluitend gebruikt voor de uitoefening van de in de leden 2 en 3 bepaalde rechten en worden vervolgens onmiddellijk vernietigd.

7. De lidstaten verbinden zich ertoe dat hun bevoegde autoriteiten actief meewerken aan de snelle uitvoering van de in de leden 3 tot en met 5 genoemde rechten met betrekking tot het rechtzetten en verwijderen van gegevens.

8. In elke lidstaat verleent het nationale controleorgaan overeenkomstig artikel 14, lid 3, bijstand aan de betrokken persoon bij de uitoefening van zijn recht van toegang.10. Het nationale controleorgaan van de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden verleent bijstand aan elke in een andere lidstaat verblijvende betrokken persoon bij de uitoefening van zijn rechten inzake rechtzetting of verwijdering. Deze bijstand wordt verleend overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaat ter uitvoering van het Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, dat op 28 januari 1981 te Straatsburg is ondertekend. Het verzoek om bijstand wordt gericht tot het nationale controle-orgaan van de lidstaat van verblijf, die het verzoek vervolgens toezendt aan de autoriteit van de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden. Een andere mogelijkheid is dat de betrokken persoon zich rechtstreeks laat bijstaan door het bij artikel 15 ingesteld gemeenschappelijk controleorgaan.

9. In elke lidstaat kan eenieder in overeenstemming met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van die lidstaat een rechtsvordering instellen of in voorkomend geval een klacht indienen bij de bevoegde autoriteiten of de rechter van die lidstaat indien hem het bij lid 2 bepaalde recht van toegang wordt ontzegd.

10. Eenieder kan, in overeenstemming met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden, een rechtsvordering instellen of in voorkomend geval een klacht indienen bij de bevoegde autoriteiten of de rechter van die lidstaat in verband met de over hem in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens, teneinde zijn rechten overeenkomstig lid 3 te doen gelden.

Artikel 14

Nationaal controleorgaan

1. Elke lidstaat wijst een of meer nationale controleorganen aan die in de respectieve lidstaat verantwoordelijk zijn voor de bescherming van persoonsgegevens en tot taak hebben in overeenstemming met hun respectieve nationale wetgeving onafhankelijk toe te zien op de rechtmatige verwerking, in overeenstemming met de bepalingen van deze overeenkomst, van persoonsgegevens door deze lidstaat, alsmede op de verstrekking daarvan aan de centrale eenheid, en te toetsen of de rechten van de betrokkenen hierdoor niet worden geschaad. Daartoe heeft het controleorgaan toegang tot de gegevens die door de respectieve lidstaat worden verwerkt. Voorts verstrekt de lidstaat het nationaal controle-orgaan alle gevraagde inlichtingen en verleent hij inzage in alle documenten en dossiers en te allen tijde toegang tot alle dienstruimten.

2. Elke lidstaat zorgt ervoor dat zijn nationaal controleorgaan advies kan inwinnen bij personen met een adequate kennis van vingerafdrukgegevens.3. Eenieder heeft het recht het nationale controleorgaan te verzoeken om te toetsen of het opslaan en het verstrekken aan de centrale eenheid van zijn persoonsgegevens, alsmede het opvragen en het gebruik van deze gegevens door de respectieve lidstaat, rechtmatig zijn. Dit recht wordt uitgeoefend overeenkomstig het nationale recht dat van toepassing is op het nationale controleorgaan waarbij het verzoek is ingediend.

Artikel 15

Gemeenschappelijk controleorgaan

1. Er wordt een onafhankelijk gemeenschappelijk controleorgaan ingesteld, dat bestaat uit ten hoogste twee vertegenwoordigers van de nationale controle-organen van elke lidstaat. Elke delegatie beschikt over één stem.

2. Het gemeenschappelijk controleorgaan heeft tot taak de werkzaamheden van de centrale eenheid te controleren opdat de rechten van de betrokken personen niet geschaad worden door de verwerking of het gebruik van de gegevens waarover de centrale eenheid beschikt. Tevens ziet het toe op de rechtmatigheid van de verstrekking van persoonsgegevens aan de lidstaten door de centrale eenheid.

3. Het gemeenschappelijk controleorgaan is tevens bevoegd om een onderzoek in te stellen naar toepassings- of interpretatie-kwesties in verband met de werking van Eurodac, naar kwesties in verband met het door de nationale controleautoriteiten uitgevoerde toezicht, alsook om voorstellen te formuleren om voor bestaande problemen gezamenlijk een oplossing te vinden.

4. Het gemeenschappelijk controleorgaan wordt indien nodig bij zijn taakvervulling actief bijgestaan door de nationale controleorganen.

5. Het gemeenschappelijk controle-orgaan kan advies inwinnen bij personen met een adequate kennis van vingerafdrukgegevens.

6. De Commissie steunt het gemeenschappelijk controleorgaan bij zijn taakvervulling. Daarbij dient er in het bijzonder voor te worden gezorgd dat aan het gemeenschappelijk controle-orgaan alle gevraagde informatie wordt verstrekt, dat het inzage in alle documenten en dossiers heeft, evenals toegang tot de opgeslagen gegevens en te allen tijde toegang tot alle dienstruimten.

7. Het gemeenschappelijk controleorgaan stelt met eenparigheid van stemmen zijn reglement van orde vast.8. Het gemeenschappelijk controleorgaan rapporteert aan de autoriteiten waaraan de nationale controleorganen rapporteren, en ter informatie aan de Raad. Tevens kan het gemeenschappelijk controleorgaan met het oog op zijn taakvervulling de Raad te allen tijde opmerkingen of suggesties voor verbeteringen voorleggen.

9. Bij de uitoefening van hun bevoegdheden ontvangen de leden van het gemeenschappelijk controleorgaan geen instructies van regeringen of instanties.

10. Het gemeenschappelijk controleorgaan wordt geraadpleegd over het op dit orgaan betrekking hebbende gedeelte van de ontwerp-begroting voor de centrale eenheid van Eurodac. Het advies van het gemeenschappelijk controle-orgaan wordt bij de betrokken ontwerp-begroting gevoegd.

11. Het gemeenschappelijk controleorgaan wordt opgeheven zodra het controleorgaan voor de centrale eenheid overeenkomstig het bij het Verdrag van Amsterdam in het EG-Verdrag ingevoegde artikel 286, lid 2, is opgericht. Dit onafhankelijk controleorgaan neemt de taken van het gemeenschappelijk controleorgaan over en beschikt voor de uitoefening van het toezicht op de centrale eenheid over alle bevoegdheden die aan het orgaan worden verleend krachtens het besluit waarbij het onafhankelijk controleorgaan wordt opgericht. In deze overeenkomst wordt naar het onafhankelijk controleorgaan verwezen als naar "het controleorgaan voor de centrale eenheid".

12. De Raad kan alle aanvullende maatregelen aannemen die hij noodzakelijk acht teneinde het controleorgaan voor de centrale eenheid in staat te stellen zijn taken te vervullen.

Artikel 16

Kosten

1. De kosten in verband met de oprichting en het beheer van de centrale eenheid komen ten laste van de begroting van de Europese Gemeenschappen.

2. De kosten in verband met de nationale eenheden en hun verbinding met de centrale gegevensbank komen ten laste van de respectieve lidstaten.

3. De kosten van het toezenden van gegevens vanuit de lidstaat van oorsprong, alsook het toezenden van de vergelijkingsresultaten aan die lidstaat, komen ten laste van die lidstaat.

Artikel 17

Jurisdictie van het Hof van Justitie

1. Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen in elk geschil tussen lidstaten betreffende de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst wanneer de Raad er niet in slaagt het geschil te regelen binnen zes maanden te rekenen vanaf het tijdstip waarop een van zijn leden het hem heeft voorgelegd.

2. Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen in elk geschil tussen een of meer lidstaten en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de uitlegging of de toepassing van deze overeenkomst wanneer het geschil niet door onderhandelingen kan worden beslecht.

3. Iedere gerechtelijke instantie van een lidstaat kan aan het Hof van Justitie een prejudiciële beslissing vragen over een vraag betreffende de uitlegging van deze overeenkomst.

4. Het Hof van Justitie bezit de in lid 3 bedoelde bevoegdheid alleen als de betrokken lidstaat daarmee instemt door middel van een verklaring in die zin, die wordt afgelegd bij de in artikel 20, lid 2, bedoelde kennisgeving dan wel op een later tijdstip.

5. Een lidstaat die de in lid 4 bedoelde verklaring aflegt, kan de mogelijkheid om een prejudiciële beslissing aan het Hof van Justitie te vragen, beperken tot zijn gerechtelijke instanties waarvan de beslissingen volgens het nationaal recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep.

6. a) Het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap en het Reglement voor de procesvoering van het Hof zijn van toepassing.

b) Overeenkomstig dat statuut heeft elke lidstaat, ongeacht of hij de in lid 4 bedoelde verklaring heeft afgelegd, het recht een memorie of schriftelijke opmerkingen aan het Hof voor te leggen in zaken die uit hoofde van lid 3 aanhangig worden gemaakt. Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam houdende wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie, de verdragen tot oprichting van de Europese Gemeenschappen en sommige bijbehorende akten:

- zijn de leden 1 tot en met 5 en lid 6 b) van dit artikel niet meer van toepassing, en

- worden alle ter zake doende bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, zoals gewijzigd bij het Verdrag van Amsterdam, inzake de bevoegdheden van het Hof van Justitie, met inbegrip van artikel 68, mutatis mutandis van toepassing en te dien einde worden verwijzingen naar "dit Verdrag" in genoemde bepalingen of in bepalingen waarnaar zij verwijzen, evenals verwijzingen naar "deze titel" in het geval van artikel 68, opgevat als verwijzingen naar "deze Overeenkomst".

Artikel 18

Toezicht op de uitvoering

De Raad ziet toe op de uitvoering en toepassing van de bepalingen van deze overeenkomst om ervoor te zorgen dat Eurodac doeltreffend werkt. Om dit te bewerkstelligen stelt de Commissie de Raad op de hoogte van maatregelen die krachtens artikel 9, lid 4 van deze overeenkomst zijn genomen en van de praktische regelingen die zijn getroffen voor het technisch beheer van de centrale eenheid.

De Raad stelt met een meerderheid van twee derde van de stemmen van de Hoge Overeen-komstsluitende Partijen de nodige toepassingsvoorschriften vast.

Artikel 19

Voorbehouden

Bij deze overeenkomst kunnen geen voorbehouden worden gemaakt.

Artikel 20

Inwerkingtreding

1. Deze overeenkomst wordt de lidstaten ter aanneming volgens hun onderscheiden grond-wettelijke bepalingen voorgelegd.

2. De lidstaten stellen de secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie in kennis van de voltooiing van de overeenkomstig hun grondwettelijke bepalingen voor de aanneming van deze overeenkomst vereiste procedure.

3. Artikel 4, lid 7 en artikel 8, lid 3 van deze overeenkomst treden in werking op de dag volgende op die waarop de laatste van de staten die op de datum van de aanneming door de Raad van de Akte tot vaststelling van deze overeenkomst lid zijn van de Europese Unie, de kennisgeving als bedoeld in lid 2 heeft gedaan. De overige bepalingen van deze overeenkomst treden in werking op de eerste dag van de derde maand volgende op deze kennisgeving, op voorwaarde dat er op dezelfde dag een protocol in werking treedt houdende uitbreiding van de werking ratione personae van deze Overeenkomst ten behoeve van de verdere vereenvoudiging van de toepassing van de Overeenkomst van Dublin.

4. Onverminderd lid 3 zullen de activiteiten van Eurodac in overeenstemming met deze overeenkomst slechts een aanvang nemen wanneer de in artikel 4, lid 7, en artikel 8, lid 3, bedoelde toepassingsvoorschriften aangenomen zijn.

Artikel 21

Territoriale werkingssfeer

Ten aanzien van het Verenigd Koninkrijk zijn de bepalingen van deze overeenkomst alleen van toepassing op het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Artikel 22

Toetreding

1. Elke staat die lid wordt van de Europese Unie kan tot deze overeenkomst toetreden.

2. De door de Raad van de Europese Unie vastgestelde tekst van deze overeenkomst in de taal van de toetredende lidstaat is authentiek.

3. De akten van toetreding worden neergelegd bij de depositaris.

4. Deze overeenkomst treedt ten aanzien van de toetredende lidstaat in werking op de eerste dag van de derde maand nadat diens akte van toetreding is neergelegd, of op de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst indien deze bij het verstrijken van voornoemde periode nog niet in werking is getreden, op voorwaarde dat op dezelfde dag voor de toetredende lidstaat een protocol in werking treedt houdende uitbreiding van de werking ratione personae van deze Overeenkomst ten behoeve van de verdere vereenvoudiging van de toepassing van de Overeenkomst van Dublin.

Artikel 23

Depositaris

1. De secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie is depositaris van deze overeenkomst.

2. De depositaris maakt de stand van de aannemingen, toetredingen en verklaringen en andere kennisgevingen met betrekking tot deze overeenkomst bekend in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekende gevolmachtigden hun handtekening onder deze overeenkomst hebben gesteld.

.............................. (enz.) (in alle talen) .............................

Gedaan te ..................., ............................, opgesteld in één exemplaar in de Duitse, de Engelse, de Deense, de Spaanse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Ierse, de Italiaanse, de Nederlandse, de Portugese en de Zweedse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, hetwelk wordt nedergelegd in het archief van het secretariaat-generaal van de Raad van de Europese Unie.

........................... (enz.) (in alle talen) ..............................

Voor de Regering van het Koninkrijk België

............................. (enz.) (alle lidstaten) ...............................

EUROPESE UNIE

DE RAAD Brussel, 26 november 1998 (07.01)

(OR.en)

12942/98

COR 1

LIMITE

ASIM 236

EURODAC 11

CORRIGENDUM

op de

ONTWERP-

AKTE VAN DE RAAD

van

tot vaststelling van de Overeenkomst betreffende de oprichting van "Eurodac" voor het vergelijken van vingerafdrukken van asielzoekers

Blz. 16. De tekst van artikel 13, leden 10 en 12, moet als volgt worden gelezen:

"10. Het nationale controleorgaan van de lidstaat die die gegevens heeft toegezonden en het nationale controleorgaan van de lidstaat waarin de betrokkene zich ophoudt, verleent deze persoon bijstand en adviseert hem desgewenst bij de uitoefening van zijn rechten inzake rechtzetting of verwijdering van gegevens. De twee nationale controleorganen werken daartoe samen. Deze bijstand wordt verleend overeenkomstig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de betrokken lidstaten ter uitvoering van het Verdrag van de Raad van Europa tot bescherming van personen met betrekking tot de geautomatiseerde verwerking van persoonsgegevens, dat op 28 januari 1981 te Straatsburg is ondertekend. Het verzoek om bijstand kan worden gericht tot het nationale controleorgaan van de lidstaat waarin de betrokkene zich ophoudt, die het verzoek vervolgens toezendt aan de autoriteit van de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden. De betrokkene kan zich eveneens laten bijstaan en adviseren door het bij artikel 15 ingesteld gemeenschappelijk controleorgaan.

12. Eenieder kan, in overeenstemming met de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaat die de gegevens heeft toegezonden, een rechtsvordering instellen of in voorkomend geval een klacht indienen bij de bevoegde autoriteiten of de rechter van die lidstaat in verband met de over hem in de centrale gegevensbank opgeslagen gegevens, teneinde zijn rechten overeenkomstig lid 3 te doen gelden. De op de nationale controleorganen rustende verplichting om de betrokkene overeenkomstig lid 10 bij te staan en desgewenst te adviseren, blijft gedurende de hele procedure van kracht."

Top