EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32023R1127

Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/1127 van de Commissie van 2 maart 2023 tot aanvulling van Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad met de uitvoerige methodologieën en procedures voor de toezichtsvergoedingen die de Commissie in rekening brengt aan aanbieders van zeer grote onlineplatforms en zeer grote onlinezoekmachines (Voor de EER relevante tekst)

C/2023/1257

PB L 149 van 9.6.2023, p. 16–25 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2023/1127/oj

9.6.2023   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 149/16


GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2023/1127 VAN DE COMMISSIE

van 2 maart 2023

tot aanvulling van Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad met de uitvoerige methodologieën en procedures voor de toezichtsvergoedingen die de Commissie in rekening brengt aan aanbieders van zeer grote onlineplatforms en zeer grote onlinezoekmachines

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2022/2065 van het Europees Parlement en de Raad van 19 oktober 2022 betreffende een eengemaakte markt voor digitale diensten en tot wijziging van Richtlijn 2000/31/EG (digitaledienstenverordening) (1), en met name artikel 43, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 43 van Verordening (EU) 2022/2065 wordt de Commissie verplicht om aanbieders van zeer grote onlineplatforms en zeer grote onlinezoekmachines jaarlijkse toezichtsvergoedingen in rekening te brengen, waarvan het totaalbedrag alle vooraf in redelijkheid te bepalen kosten moet dekken die de Commissie maakt voor de toezichthoudende taken uit hoofde van die verordening.

(2)

Bij de bepaling van de geraamde kosten voor de in jaar n in rekening gebrachte toezichtsvergoedingen moet rekening worden gehouden met alle personele middelen die de Commissie in jaar n+1 inzet voor de verrichting van de in artikel 43, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2065 bedoelde taken, waaronder ambtenaren, tijdelijke en contractuele medewerkers en gedetacheerde nationale deskundigen. Rekening houdend met het feit dat de raming betrekking heeft op toekomstige kosten, moet deze worden gebaseerd op de gemiddelde kosten, uitgedrukt in voltijdequivalenten, vermeerderd met de gemiddelde toepasselijke sociale bijdragen en operationele uitgaven in verband met deze personele middelen. Deze operationele uitgaven moeten derhalve de gemiddelde kosten omvatten die worden gemaakt om een voltijdequivalent van personeel in de IT- en fysieke infrastructuur van de Commissie te laten werken, bijvoorbeeld zoals regelmatig bepaald door de diensten van de Commissie in het kader van de berekening van de gemiddelde personeelskosten in het kader van de financiële memoranda.

(3)

Naast bovengenoemde kosten voor personele middelen moet de Commissie ook andere exploitatiekosten en administratieve uitgaven ramen die specifiek verband houden met de verrichting van de in artikel 43, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2065 bedoelde taken, waaronder onderzoek, de inschakeling van deskundigen, enquêtes, dienstreizen, de organisatie van bijeenkomsten of de ontwikkeling of het gebruik van specifieke software- of IT-tools of -diensten. In de jaarlijkse raming van het totaalbedrag moet bovendien rekening worden gehouden met het verschil tussen de geraamde kosten en de werkelijke kosten van het voorgaande jaar, zoals die blijken uit het door de Commissie vastgestelde jaarverslag.

(4)

Het totaalbedrag van de jaarlijks door de Commissie geraamde kosten moet door de aanbieders van zeer grote onlineplatforms en zeer grote onlinezoekmachines worden opgebracht door middel van de toezichtsvergoedingen die elk kalenderjaar in rekening worden gebracht voor de aangewezen diensten waarvoor de toezichtsvergoeding verschuldigd is. Om de samenhang met de aanwijzingsbesluiten ingevolge artikel 33, lid 4, van Verordening (EU) 2022/2065 te waarborgen, moet(en) onder een aanbieder van een of meer aangewezen diensten de partij(en) worden verstaan waaraan het desbetreffende aanwijzingsbesluit of de desbetreffende aanwijzingsbesluiten ingevolge artikel 33, lid 4, van Verordening (EU) 2022/2065 is of zijn gericht. Wanneer het ingevolge artikel 33, lid 4, van Verordening (EU) 2022/2065 vastgestelde besluit tot meer dan één rechtspersoon is gericht, moeten alle partijen waaraan dat besluit is gericht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de toezichtsvergoeding voor die dienst of diensten.

(5)

Tot de diensten die in een bepaald jaar n in aanmerking moeten worden genomen, moeten ook de diensten behoren waarvoor reeds aan het begin van het jaar de verplichtingen voor zeer grote onlineplatforms en zeer grote onlinezoekmachines golden, alsmede de diensten waarvoor gedurende dat kalenderjaar een besluit tot aanwijzing of een besluit tot beëindiging van de aanwijzing van kracht zal worden, rekening houdend met het feit dat beide categorieën besluiten vier maanden nadat zij ingevolge artikel 33, lid 6, van Verordening (EU) 2022/2065 aan de aanbieder zijn meegedeeld, van kracht worden. Die termijn moet worden berekend overeenkomstig de algemene regels van Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad (2) houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden.

(6)

De Commissie moet bij de vaststelling van het totaalbedrag van de toezichtsvergoeding die jaarlijks aan elke aanbieder in rekening wordt gebracht eerst een basisbedrag per aangewezen dienst bepalen. Het basisbedrag per dienst moet worden verkregen door de voor jaar n+1 geraamde totale jaarlijkse kosten te delen door alle in jaar n in aanmerking genomen aangewezen diensten. Bij de bepaling van het basisbedrag moet rekening worden gehouden met het aantal dagen waarop in jaar n de aanwijzing van kracht was. Om vervolgens te waarborgen dat de individuele toezichtsvergoedingen in verhouding staan tot de omvang van de aangewezen dienst, zoals die blijkt uit het gemiddelde aantal maandelijkse actieve afnemers in de Unie, moet de Commissie op het basisbedrag een coëfficiënt toepassen die evenredig is met het aantal actieve afnemers dat blijkt uit de beschikbare informatie.

(7)

Overeenkomstig artikel 43, lid 5, van Verordening (EU) 2022/2065 is een aanbieder van de aangewezen dienst of diensten in geen geval een toezichtsvergoeding verschuldigd waarvan het totaalbedrag zijn economische capaciteit te boven gaat en meer bedraagt dan 0,05 % van zijn wereldwijde jaarlijkse netto-inkomsten. Een verwijzing naar netto-inkomsten, die totale inkomsten minus kosten van de aanbieder met zich meebrengt, moet ervoor zorgen dat rekening wordt gehouden met het vermogen van de aanbieder om te betalen, ook in het geval van verlieslijdende aanbieders. Om dit maximum overeenkomstig toepasselijke standaarden voor financiële verslaglegging te bepalen, moet worden verwezen naar het begrip “totale wereldwijde winst” in het voorgaande boekjaar, die moet worden bepaald op basis van de beste beschikbare cijfers van de aanbieder, blijkend uit de financiële jaarrekeningen, zoals aan de Commissie meegedeeld. Derhalve moet worden verwezen naar de internationale standaarden voor financiële verslaglegging die van toepassing zijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (3), indien deze door de betrokken aanbieder worden gebruikt, of, in het andere geval, naar de financiële overzichten die zijn opgesteld overeenkomstig de rapportageverplichtingen die gelden krachtens Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (4). Wanneer noch internationale standaarden voor financiële verslaglegging, noch Richtlijn 2013/34/EU van toepassing zijn of is op de betrokken aanbieder, moet worden verwezen naar elke andere standaard voor verslaglegging van een derde land die op die aanbieder van toepassing is, waaronder een standaard voor verslaglegging van een derde land die gelijkwaardig wordt geacht aan internationale standaarden voor financiële verslaglegging of enige andere standaard voor verslaglegging van een derde land die in algemene zin aanvaardbaar kan worden geacht voor de toepassing van andere wetgeving van de Unie. Wanneer een aanbieder een geconsolideerde jaarrekening heeft, is de geconsolideerde wereldwijde winst van het concern waarvan die aanbieder deel uitmaakt de beste maatstaf voor de economische capaciteit van die aanbieder en diens vermogen om de toezichtsvergoeding te voldoen, aangezien de aanbieder over de financiële middelen van het concern kan beschikken om het totaalbedrag te dragen van de vergoeding die in rekening wordt gebracht voor alle door die aanbieder aangeboden diensten.

(8)

Indien het basisbedrag dat aan een bepaalde aanbieder in rekening wordt gebracht, of de som van de desbetreffende basisbedragen wanneer een bepaalde aanbieder meer dan één aangewezen dienst aanbiedt, de algemene maximumgrens te boven gaat, moet de uiteindelijke toezichtsvergoeding die aan die aanbieder in rekening wordt gebracht, dienovereenkomstig worden verlaagd. Om te waarborgen dat in alle gevallen de totale jaarlijkse kosten worden opgebracht middels de toezichtsvergoedingen die over alle aangewezen diensten worden geheven, moet het restbedrag dat door de toepassing van de algemene maximumgrens niet aan aanbieders in rekening wordt gebracht, worden opgebracht door de overige aanbieders die onder de maximumgrens zijn gebleven, naar evenredigheid met de formule voor de toerekening van het basisbedrag. De toerekening van restbedragen aan andere aanbieders van aangewezen diensten na toepassing van de algemene maximumgrens moet worden herhaald tot er geen bedrag meer resteert.

(9)

Overeenkomstig artikel 43, lid 3, van Verordening (EU) 2022/2065 stelt de Commissie jaarlijks individuele uitvoeringshandelingen vast waarin het individuele bedrag wordt bepaald van de toezichtsvergoeding die aan elke aanbieder in rekening moet worden gebracht voor de aangewezen dienst of diensten waarvoor in dat kalenderjaar de toezichtsvergoeding verschuldigd is. De jaarlijkse procedure voor de heffing van de vergoeding moet derhalve zodanig worden georganiseerd dat die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld nadat de totale jaarlijkse kosten, die de basis zullen vormen voor de berekening van het totale bedrag van de in rekening te brengen toezichtvergoedingen, zijn vastgesteld zoals aangegeven in het voorbereidende document van de Commissie dat overeenkomstig artikel 41, lid 8, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (5) over de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie bij de ontwerpbegroting is gevoegd. Bovendien kunnen de afzonderlijke uitvoeringshandelingen pas na een bepaalde datum worden vastgesteld, wanneer het aantal en de omvang kunnen worden vastgesteld van de aangewezen diensten waarop de toezichtvergoedingen van toepassing zijn. In de procedure moet ook rekening worden gehouden met de economische capaciteit in termen van winst van de overeenkomstige aanbieders zoals vastgesteld op basis van de door de betrokken aanbieder verstrekte informatie. Bovendien moet het voorlopige bedrag van de in rekening te brengen vergoeding aan de betrokken aanbieder worden meegedeeld voordat een uitvoeringsbesluit door de Commissie wordt vastgesteld, om die aanbieder in de gelegenheid te stellen op dat voorlopige bedrag te reageren en met die reactie rekening te kunnen houden bij de uiteindelijke vaststelling van de toezichtsvergoeding. Na bestudering van de ingediende opmerkingen moet de Commissie de overeenkomstige uitvoeringshandeling vaststellen tot vaststelling van de individuele toezichtvergoeding die overeenkomstig artikel 98 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 als schuldvordering verschuldigd is en die aan het einde van datzelfde kalenderjaar moet worden betaald, zodat de nodige middelen beschikbaar zijn om de geraamde kosten voor het volgende jaar te dekken.

(10)

Bij niet-betaling binnen de in de uitvoeringshandelingen bepaalde termijn moet invordering plaatsvinden van het onbetaalde bedrag, tezamen met een achterstandsrente waarvan de rentevoet het door de Europese Centrale Bank op haar basisherfinancieringstransacties toegepaste percentage is, vermeerderd met 3,5 procentpunten, overeenkomstig artikel 99, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046.

(11)

Om verantwoording en transparantie te waarborgen van de kosten die de Commissie heeft gemaakt en de inkomsten die zij heeft verkregen voor de toezichthoudende taken die zij verricht krachtens Verordening (EU) 2022/2065, brengt de Commissie daarvan jaarlijks verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad en maakt zij dat verslag op haar website bekend. Om te waarborgen dat de raming van kosten en de voor dat jaar werkelijk gemaakte specifieke toezichtskosten met elkaar overeenkomen, moeten in het verslag de desbetreffende bedragen specifiek worden vergeleken, op basis van de betalingen die in de desbetreffende periode daadwerkelijk zijn verricht voor elke betrokken categorie van kosten als bedoeld in artikel 43, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2065 en van de eventuele betalingsverplichtingen die gedurende dat jaar zijn aangegaan, ook naar aanleiding van gedurende dat jaar gegeven rechterlijke beslissingen. Verschillen tussen het geraamde bedrag en de werkelijk gemaakte kosten mogen niet van invloed zijn op het bedrag aan toezichtsvergoedingen dat voor het desbetreffende jaar in rekening wordt gebracht, maar moeten in de volgende raming worden verwerkt door de totale geraamde kosten voor jaar n+2 te verminderen met een eventueel overschot of door de totale geraamde kosten voor jaar n+2 te vermeerderen met een eventueel tekort.

(12)

In de kostenraming moeten de kosten worden vermeld die naar verwachting in het volgende kalenderjaar zullen worden gemaakt, om te waarborgen dat vooraf voldoende middelen aan de Commissie beschikbaar zullen worden gesteld. In de periode vanaf de inwerkingtreding van Verordening (EU) 2022/2065 tot 1 januari 2024 zal de Commissie krachtens artikel 43, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2065 reeds kosten hebben gemaakt of voornemens zijn te maken die niet door een eerdere toezichtvergoeding konden worden gedekt en derhalve in het algemeen moesten worden gedekt door andere kredieten die zijn opgenomen in de goedgekeurde begroting van de Unie voor 2023. Met het oog op de vaststelling van de totale vergoedingen die in 2023 in rekening moeten worden gebracht, kunnen derhalve alleen kosten die niet reeds door bestaande kredieten in de algemene begroting van de Unie voor 2023 worden gedekt, worden toegevoegd aan de voor 2024 geraamde kosten, overeenkomstig de informatie in het overzicht bij de raming. Voor de vaststelling van eventuele overschotten of tekorten die in de volgende raming in aanmerking moeten worden genomen, mag in het eerste verslag aan het Europees Parlement en de Raad derhalve alleen rekening worden gehouden met de kosten die zijn gemaakt in 2022 sinds de inwerkingtreding van Verordening (EU) 2022/2065 en in 2023 en die nog niet door bestaande kredieten werden gedekt,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)

“aangewezen dienst”: een tussenhandeldienst die krachtens artikel 33, lid 4, van Verordening (EU) 2022/2065 is aangewezen als een zeer groot onlineplatform of een zeer grote onlinezoekmachine;

2)

“aanbieder van een of meer aangewezen diensten”: elke aanbieder waaraan een of meer besluiten van de Commissie tot aanwijzing als zeer groot onlineplatform of zeer grote onlinezoekmachine krachtens artikel 33, lid 4, van Verordening (EU) 2022/2065 is gericht;

3)

“basisbedrag”: het bedrag dat voor elke aangewezen dienst overeenkomstig artikel 4 wordt berekend voordat de in artikel 5 bedoelde algemene maximumgrens wordt toegepast.

Artikel 2

Raming van de totale jaarlijkse kosten

1.   In elk jaar n raamt de Commissie volgens de procedure van artikel 6, lid 1, van deze verordening de totale jaarlijkse kosten die naar verwachting zullen worden gemaakt voor de verrichting van de in artikel 43, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2065 bedoelde taken in het volgende kalenderjaar (jaar n+1). Het bedrag van de voor jaar n+1 geraamde totale jaarlijkse kosten vormt de grondslag voor de vaststelling van het totaalbedrag van de toezichtsvergoedingen die in jaar n in rekening worden gebracht. Dat geraamde bedrag wordt volledig aan de aanbieders van aangewezen diensten in rekening gebracht middels de overeenkomstig deze verordening berekende toezichtsvergoedingen.

2.   Bij de raming van de totale jaarlijkse kosten houdt de Commissie rekening met:

a)

de personele middelen die benodigd zijn voor de verrichting van de in artikel 43, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2065 bedoelde taken, rekening houdend met de verschillende categorieën ambtenaren en andere personeelsleden van de Unie die bij de Commissie werkzaam zijn. De raming van kosten is gebaseerd op gemiddelde kosten, uitgedrukt in voltijdequivalenten, en omvat tevens een evenredig aandeel in de gemiddelde exploitatiekosten en de verschuldigde sociale bijdragen voor die personele middelen;

b)

alle overige exploitatiekosten of administratieve uitgaven die noodzakelijk zijn voor de verrichting van de in artikel 43, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2065 bedoelde taken en naar verwachting in jaar n+1 zullen worden gemaakt, rekening houdend met de niet-limitatieve lijst van uitgaven die is opgenomen in bijlage I bij deze verordening.

3.   In de ramingen van de totale jaarlijkse kosten wordt in alle gevallen ook het overschot of tekort op de rekening van gemaakte kosten verwerkt dat blijkt uit het in artikel 8, lid 4, bedoelde verslag. Meer in het bijzonder wordt in geval van een tekort, dus wanneer het bedrag aan geraamde kosten voor jaar n lager was dan de in het verslag opgenomen werkelijke kosten voor dat jaar, het voor jaar n+2 geraamde bedrag aan totale jaarlijkse kosten dat in jaar n+1 in rekening wordt gebracht, vermeerderd met het bedrag van het tekort over jaar n. In geval van een overschot, dus wanneer het bedrag aan geraamde kosten voor jaar n hoger is dan de in het verslag opgenomen werkelijke kosten voor dat jaar, wordt het voor jaar n+2 geraamde bedrag aan totale jaarlijkse kosten dat in jaar n+1 in rekening wordt gebracht, verminderd met het bedrag van het overschot over jaar n.

Artikel 3

Jaarlijkse inventarisatie van aangewezen diensten

De aangewezen diensten waarvoor in een bepaald jaar n een toezichtsvergoeding in rekening wordt gebracht, zijn:

a)

alle diensten waarvoor, op 1 januari van dat jaar, reeds de verplichtingen van afdeling 5 van hoofdstuk III van Verordening (EU) 2022/2065 golden overeenkomstig artikel 33, lid 6, van die verordening, waaronder alle diensten waarvan de beëindiging van de aanwijzing krachtens artikel 33, lid 6, van die verordening na die datum van toepassing wordt;

b)

alle diensten waarvoor tussen 1 januari en 31 december van dat jaar de verplichtingen van afdeling 5 van hoofdstuk III van Verordening (EU) 2022/2065 gaan gelden overeenkomstig artikel 33, lid 6, van die verordening.

Artikel 4

Bepaling van het basisbedrag per dienst

1.   Voor elke aangewezen dienst waarvoor de in artikel 3 bedoelde toezichtsvergoedingen verschuldigd zijn, wordt het basisbedrag voor jaar n berekend als het deel van de overeenkomstig artikel 2 geraamde totale jaarlijkse kosten voor jaar n+1 dat evenredig is aan het gemiddelde aantal maandelijkse actieve afnemers van de aangewezen dienst, onder toepassing van de in lid 2 van dit artikel bedoelde coëfficiënt (U), en rekening houdend met de periode waarin de dienst was aangewezen, onder toepassing van de in lid 3 van dit artikel bedoelde coëfficiënt (T), volgens onderstaande formule:

 

Formula

2.   Coëfficiënt (U) voor de berekening van het basisbedrag voor elke aangewezen dienst heeft de in bijlage II vermelde waarde, overeenkomend met het gemiddelde aantal maandelijkse actieve afnemers, uitgedrukt in miljoenen eenheden, afgerond naar het dichtstbijzijnde veelvoud van honderdduizend.

Het gemiddelde aantal maandelijks actieve afnemers van elke aangewezen dienst dat de toepasselijke coëfficiënt bepaalt overeenkomstig de eerste alinea van dit lid, is het aantal dat resulteert uit gegevens die door de aanbieder van het onlineplatform of van de onlinezoekmachine zijn gerapporteerd overeenkomstig artikel 24, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2065, of uit informatie waarom is verzocht krachtens artikel 24, lid 3, van die verordening of uit andere informatie waarover de Commissie beschikt, zoals beschikbaar op 31 augustus van jaar n.

3.   De coëfficiënt (T) voor de berekening van het basisbedrag voor elke aangewezen dienst komt overeen met de verhouding tussen het aantal dagen waarop de dienst in jaar n is aangewezen en het aantal dagen in een jaar, berekend volgens onderstaande formule:

 

Formula

Overeenkomstig artikel 33, lid 6, van Verordening (EU) 2022/2065 wordt de periode van aanwijzing geacht vier maanden na de dag van kennisgeving van het aanwijzingsbesluit krachtens artikel 33, lid 4, van Verordening (EU) 2022/2065 aan te vangen, en wordt deze periode geacht vier maanden na de kennisgeving van het beëindigingsbesluit krachtens artikel 33, lid 5, van Verordening (EU) 2022/2065 te eindigen.

Artikel 5

Vaststelling van het totaalbedrag van de toezichtsvergoeding en toepassing van de algemene maximumgrens per aanbieder

1.   Elk jaar voldoet de betrokken aanbieder van een of meer aangewezen diensten een toezichtsvergoeding die bestaat uit het basisbedrag, of de som van basisbedragen, overeenkomstig artikel 4 berekend voor de aangewezen dienst of diensten die deze aanbieder aanbiedt, en de aanpassingen daarvan op grond van dit artikel.

2.   Het totaalbedrag van de toezichtsvergoeding die in een bepaald jaar in rekening wordt gebracht aan een aanbieder van een of meer aangewezen diensten gaat de algemene maximumgrens van 0,05 % van diens wereldwijde winst in het voorgaande boekjaar niet te boven. Indien een aanbieder een geconsolideerde jaarrekening heeft, wordt voor het vaststellen van de algemene maximumgrens van de vergoeding uitgegaan van de geconsolideerde wereldwijde winst van het concern waarvan die aanbieder deel uitmaakt.

Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid wordt onder wereldwijde winst de winst verstaan die blijkt uit de beste beschikbare cijfers uit de financiële jaarrekening voor het meest recente volledige boekjaar van de betrokken aanbieder, in de zin van:

a)

de toepasselijke internationale standaarden voor financiële verslaglegging overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002, indien deze door de aanbieder worden gebruikt;

b)

bijlage V, punt 17, of bijlage VI, punt 15, bij Richtlijn 2013/34/EU;

c)

elke aanvaardbare standaard voor verslaglegging van een derde land, wanneer punt a) noch punt b) door de aanbieder wordt gebruikt.

3.   Wanneer het basisbedrag of de som van basisbedragen, overeenkomstig artikel 4 berekend voor de door een bepaalde aanbieder aangeboden aangewezen dienst of diensten, de in lid 2 van dit artikel vastgestelde algemene maximumgrens te boven gaat, wordt het totaalbedrag van de aan die aanbieder in rekening gebrachte toezichtsvergoeding tot die grens verminderd.

4.   De som van restbedragen die ingevolge lid 3 van dit artikel niet in rekening worden gebracht, wordt in rekening gebracht aan de overige aanbieders van aangewezen diensten waarvoor de algemene maximumgrens niet wordt bereikt, naar evenredigheid met het gemiddelde aantal maandelijkse actieve afnemers van de aangewezen dienst, uitgedrukt als de in artikel 4, lid 2, bedoelde coëfficiënt (U), en rekening houdend met de periode gedurende welke de dienst is aangewezen, uitgedrukt als de in artikel 4, lid 3, bedoelde coëfficiënt (T), volgens onderstaande formule:

 

Formula

Wanneer door de toepassing van dit lid de algemene maximumgrens van toepassing wordt voor een of meer overgebleven aanbieders van een of meer aangewezen diensten, blijven lid 3 en dit lid van toepassing tot er geen bedrag meer resteert.

Artikel 6

Jaarlijkse procedure voor de vaststelling van de individuele vergoedingen

1.   Overeenkomstig artikel 41, lid 8, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 bepaalt de Commissie, in het kader van de opstelling van de ontwerpbegroting voor jaar n+1, voor elk relevant begrotingsonderdeel het geraamde bedrag aan externe bestemmingsontvangsten uit toezichtsvergoedingen dat aan het begin van jaar n+1 beschikbaar zal worden gesteld, zijnde de bedragen die overeenkomen met de overeenkomstig artikel 2 van deze verordening geraamde totale jaarlijkse kosten voor jaar n+1.

De in de eerste alinea van dit lid bedoelde raming gaat vergezeld van een door de Commissie opgesteld overzicht van de elementen die in die raming zijn verwerkt, ingedeeld in de verschillende categorieën van kosten van artikel 2, dat uiterlijk op 30 juni van elk kalenderjaar op de website van de Commissie wordt bekendgemaakt.

2.   Uiterlijk op 31 augustus van elk jaar verstrekt elke aanbieder van een of meer aangewezen diensten waarvoor krachtens artikel 3 de toezichtsvergoeding wordt geheven de Commissie zijn meest recente financiële overzicht en eventuele andere bewijsstukken voor de bepaling van de algemene maximumgrens ingevolge artikel 5, alsmede, in voorkomend geval, alle benodigde informatie voor de toepassing van de vergoeding. Wanneer een aanbieder de voor de bepaling van de algemene maximumgrens noodzakelijke documenten niet verstrekt, wordt aangenomen dat die grens door die aanbieder in dat kalenderjaar niet wordt bereikt.

3.   Uiterlijk op 30 september van elk jaar deelt de Commissie elke in artikel 3 bedoelde aanbieder van een of meer aangewezen diensten het voorlopig vastgestelde bedrag van de toezichtsvergoeding voor alle door die aanbieder aangeboden aangewezen diensten mee, dat is berekend overeenkomstig de artikelen 4 en 5. De aanbieder moet binnen twee weken na ontvangst van de kennisgeving van die voorlopige vaststelling bij de Commissie opmerkingen over die berekening indienen.

4.   Uiterlijk op 30 november van elk jaar stelt de Commissie, rekening houdend met de in lid 3 bedoelde opmerkingen, overeenkomstig artikel 43, lid 3, van Verordening (EU) 2022/2065 een uitvoeringsbesluit vast dat zij meedeelt aan elke in artikel 3 van deze verordening bedoelde aanbieder van een of meer aangewezen diensten en strekt tot vaststelling van de toezichtsvergoeding voor de door die aanbieder aangeboden aangewezen dienst of diensten, berekend overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van deze verordening. In het uitvoeringsbesluit worden de bedragen vastgesteld die verschuldigd zijn als toezichtsvergoeding in de zin van artikel 98 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 en wordt 31 december van dat jaar vastgesteld als uiterste betalingsdatum voor de toezichtsvergoedingen. Wanneer een ingevolge artikel 33, lid 4, van Verordening (EU) 2022/2065 vastgesteld besluit aan meer dan één rechtspersoon is gericht, zijn alle partijen waaraan dat besluit is gericht, hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de toezichtsvergoeding voor de aangewezen dienst of diensten.

Artikel 7

Wijze van betaling en financiële gevolgen bij niet-betaling

1.   Alle toezichtsvergoedingen zijn verschuldigd in euro en moeten worden voldaan in overeenstemming met de betalingsgegevens die zijn opgenomen in het krachtens artikel 6, lid 4, vastgestelde uitvoeringsbesluit.

2.   In geval van niet-tijdige betaling, gedeeltelijke betaling, niet-betaling of niet-naleving van de betalingsvoorwaarden die zijn opgenomen in het in artikel 6, lid 4, van deze verordening bedoelde uitvoeringsbesluit vindt invordering plaats van het openstaande bedrag, vermeerderd met rente waarvan het percentage is vastgesteld in artikel 99, lid 2, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046. Deze betalingen laten de toepasselijke geldboetes en dwangsommen krachtens de artikelen 74 en 76 van Verordening (EU) 2022/2065 onverlet.

Artikel 8

Verslag van gemaakte kosten en van de in rekening gebrachte toezichtsvergoedingen

1.   Uiterlijk op 31 maart van elk jaar n brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over het bedrag van de totale jaarlijkse kosten die zijn gemaakt voor de verrichting van haar taken ingevolge Verordening (EU) 2022/2065 en over het totaalbedrag van de jaarlijkse toezichtsvergoedingen dat in het voorgaande jaar (jaar n-1) in rekening is gebracht ingevolge artikel 6, lid 4, van deze verordening.

2.   In het in lid 1 bedoelde verslag worden de specifieke kosten vermeld die zijn gemaakt voor de verrichting van de in artikel 43, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2065 bedoelde taken, ingedeeld in de categorieën van kosten die zijn omschreven in artikel 2, lid 2, van deze verordening. In deze kosten worden alle verplichtingen verwerkt die gedurende jaar n-1 zijn aangegaan, ook indien de betalingen wegens die verplichtingen nog niet hebben plaatsgevonden.

3.   In het in lid 1 bedoelde verslag wordt het totaalbedrag van de toezichtsvergoedingen vermeld dat aan elke aanbieder van een of meer aangewezen diensten in rekening is gebracht, alsmede de dag van respectieve betalingen, ontbrekende of niet-tijdige betaling, lopende gerechtelijke procedures in verband met de in artikel 6, lid 4, bedoelde uitvoeringsbesluiten en in artikel 7, lid 2, bedoelde invorderingsprocedures in verband met de in rekening gebrachte toezichtsvergoedingen, op de dag van voltooiing van het verslag.

4.   In het verslag worden naargelang van het geval de ingevolge lid 2 gemaakte kosten vermeld die het bedrag aan geraamde kosten voor jaar n-1 te boven zijn gegaan, of het overschot dat is ontstaan wanneer de geraamde kosten voor jaar n-1 hoger waren dan de werkelijke kosten die in dat jaar ingevolge lid 2 zijn gemaakt.

5.   De Commissie maakt het in lid 1 bedoelde verslag op haar website bekend.

Artikel 9

Overgangsbepalingen

1.   Kosten uit hoofde van artikel 2, leden 1 en 2, die reeds zijn gemaakt of gepland voor de periode van 16 november 2022 tot en met 31 december 2023, kunnen worden toegevoegd aan de eerste raming van de kosten die betrekking hebben op de periode 2024 overeenkomstig artikel 6, lid 1, tenzij zij reeds worden gedekt door oorspronkelijke kredieten die door het Europees Parlement en de Raad zijn goedgekeurd voor de algemene begroting van de Unie voor 2023.

2.   Het eerste verslag ingevolge artikel 8 wordt door de Commissie uiterlijk op 31 maart 2024 vastgesteld en bestrijkt de periode van 16 november 2022 tot en met 31 december 2023. Voor de identificatie van de gemaakte kosten overeenkomstig artikel 8, lid 2, worden de uit de in lid 1 bedoelde kredieten betaalde kosten afzonderlijk vermeld en worden zij niet in aanmerking genomen voor het in artikel 8, lid 4, bedoelde saldo.

Artikel 10

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 2 maart 2023.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 277 van 27.10.2022, blz. 1.

(2)  Verordening (EEG, Euratom) nr. 1182/71 van de Raad van 3 juni 1971 houdende vaststelling van de regels die van toepassing zijn op termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden (PB L 124 van 8.6.1971, blz. 1).

(3)  Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1).

(4)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

(5)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).


BIJLAGE I

Niet-limitatieve lijst van exploitatiekosten en administratieve uitgaven

Voor de toepassing van artikel 2, lid 2, punt b), kunnen de navolgende posten in verband met de verrichting van taken als bedoeld in artikel 43, lid 2, van Verordening (EU) 2022/2065 in aanmerking worden genomen:

een voorzichtige raming van dienstreizen die worden gemaakt in het kader van de uitoefening van de bevoegdheden die in afdeling 4 van hoofdstuk IV van Verordening (EU) 2022/2065 aan de Commissie worden verleend, rekening houdend met een raming van het aantal aangewezen diensten;

de geraamde kosten voor de fysieke bijeenkomsten van de Europese digitaledienstenraad ingevolge Verordening (EU) 2022/2065;

de voorgenomen aanwezigheid bij, of de organisatie van bijeenkomsten of evenementen in verband met de ontwikkeling van deskundigheid en capaciteit met betrekking tot het toezicht op opkomende en systemische problemen;

een voorzichtige raming voor onderzoek en externe advisering met betrekking tot een bepaalde aangewezen dienst, met inbegrip van audits daarvan, of voor analyses van een bepaalde categorie risico’s die blijken uit de door aangewezen diensten ingevolge artikel 34 van Verordening (EU) 2022/2065 te verrichten risicoanalyse;

bestaande of voorgenomen overeenkomsten tussen diensten van de Commissie en andere organen, bureaus of agentschappen van de Unie of andere nationale autoriteiten met betrekking tot de analyse die ten grondslag ligt aan het controlerend toezicht op aangewezen diensten;

elke ontwikkeling of elk gebruik van digitale instrumenten of omgevingen, waaronder software en API’s, die specifiek zijn ontworpen met het oog op analyses en beproeving van, en toezicht op de werking van aangewezen diensten om de naleving te waarborgen van Verordening (EU) 2022/2065;

een voorzichtige raming voor de toegang tot databanken en de uitvoering van onderzoek gericht op de opsporing van aan te wijzen diensten en op de beoordeling van de effecten van de werking van aangewezen diensten met betrekking tot aspecten waarop Verordening (EU) 2022/2065 van toepassing is;

een voorzichtige raming van de uitgaven in verband met de opzet, de aanschaf, de licentieverlening, de inschrijving, de ontwikkeling, het onderhoud en de exploitatie van het in artikel 85 van Verordening (EU) 2022/2065 bedoelde informatie-uitwisselingssysteem en van de ingevolge artikel 24, lid 5 van Verordening (EU) 2022/2065 door de Commissie beheerde databank.


BIJLAGE II

U-coëfficiënt

Gemiddeld aantal maandelijkse actieve afnemers van de aangewezen dienst (in miljoenen, afgerond op één cijfer achter de komma)

Coëfficiënt

45 -54,9

1

55 -64,9

1,2

65 -74,9

1,4

75 -84,9

1,6

85 -94,9

1,8

95 -104,9

2

Voor aantallen van meer dan 105 miljoen, of minder dan 45 miljoen (in afwachting van de uitwerking van een besluit ingevolge artikel 33, lid 5, van Verordening (EU) 2022/2065): een schijf van telkens 10 miljoen actieve afnemers, waarbij de overeenkomstige U-coëfficiënt wordt berekend als

Formula
, afgerond op één cijfer achter de komma.


Top