EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32021R0607

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/607 van de Commissie van 14 april 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot uit Maleisië verzonden citroenzuur, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad

C/2021/2431

PB L 129 van 15.4.2021, p. 73–118 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 04/04/2024

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2021/607/oj

15.4.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 129/73


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/607 VAN DE COMMISSIE

van 14 april 2021

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uitgebreid tot uit Maleisië verzonden citroenzuur, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië, naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”), en met name artikel 11, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Voorafgaande onderzoeken en geldende maatregelen

(1)

Bij Verordening (EG) nr. 1193/2008 (2) heeft de Raad antidumpingrechten ingesteld op citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“VRC”, “China” of “het betrokken land”) (“de oorspronkelijke maatregelen”). Het onderzoek dat leidde tot de instelling van de oorspronkelijke maatregelen wordt hierna “het oorspronkelijke onderzoek” genoemd. De maatregelen bestonden uit een ad-valoremrecht van 6,6 % tot 42,7 %.

(2)

Bij Besluit 2008/899/EG (3) heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) de prijsverbintenissen die waren aangeboden door zes Chinese producenten-exporteurs (met inbegrip van een groep van producenten-exporteurs), samen met de Chinese Kamer van Koophandel van importeurs en exporteurs van metalen, mineralen en chemicaliën (“CCCMC”), aanvaard. De producenten waren Anhui BBCA Biochemical Co., Ltd (nu COFCO Bio-Chemical Energy (Yushu) Co., Ltd); Laiwu Taihe Biochemistry Co., Ltd; RZBC Co., Ltd en RZBC (Juxian) Co., Ltd; TTCA Co., Ltd; Weifang Ensign Industry Co., Ltd en Yixing Union Biochemical Co., Ltd (nu Jiangsu Guoxin Union Energy Co., Ltd).

(3)

Bij Besluit 2012/501/EU (4) heeft de Commissie de verbintenis van één producent-exporteur ingetrokken, te weten Laiwu Taihe Biochemistry Co. Ltd (“Laiwu Taihe”).

(4)

Bij Verordening (EU) 2015/82 (5) heeft de Commissie de definitieve antidumpingmaatregelen op citroenzuur van oorsprong uit de VRC opnieuw ingesteld naar aanleiding van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van maatregelen (het “vorige nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen”).

(5)

Bij Verordening (EU) 2016/32 (6) heeft de Commissie de maatregelen op citroenzuur van oorsprong uit de VRC uitgebreid tot citroenzuur verzonden vanuit Maleisië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië.

(6)

Bij Verordening (EU) 2016/704 (7) heeft de Commissie de verbintenis van twee bijkomende ondernemingen ingetrokken op basis van bevindingen met betrekking tot schendingen van de verbintenis en de onuitvoerbaarheid ervan, die beide de intrekking van de aanvaarding van de verbintenis rechtvaardigden.

(7)

Bij Verordening (EU) 2018/1236 (8) heeft de Commissie het onderzoek beëindigd naar de mogelijke ontwijking bij de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China, door de invoer van citroenzuur verzonden vanuit Cambodja, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Cambodja.

(8)

De thans geldende antidumpingrechten variëren tussen 15,3 % en 42,7 % voor invoer van de medewerkende producenten-exporteurs en een recht van 42,7 % voor invoer van alle andere ondernemingen.

1.2.   Verzoek om een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen

(9)

Na de bekendmaking van een bericht dat de maatregelen op korte termijn zouden vervallen (9), heeft de Commissie een verzoek om een nieuw onderzoek op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening ontvangen.

(10)

Het verzoek om een nieuw onderzoek werd op 21 oktober 2019 ingediend door N.V. Citrique Belge SA en Jungbunzlauer Austria AG (“de indieners van het verzoek”) in naam van producenten in de Unie die 100 % van de totale citroenzuurproductie in de Unie vertegenwoordigen. De reden voor dit verzoek om een nieuw onderzoek was dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting van dumping en herhaling van schade voor de bedrijfstak van de Unie.

1.3.   Opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen

(11)

Nadat de Commissie na raadpleging van het bij artikel 15, lid 1, van de basisverordening ingestelde comité tot de conclusie was gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal was om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen te openen, heeft zij op grond van artikel 11, lid 2, van de basisverordening een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen geopend met betrekking tot de invoer van citroenzuur van oorsprong uit China. Op 20 januari 2020 heeft de Commissie daartoe in het Publicatieblad van de Europese Unie (10) een bericht van opening bekendgemaakt (“het bericht van opening”).

1.4.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek en beoordelingsperiode

(12)

Het onderzoek naar de voortzetting of herhaling van dumping had betrekking op de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019 (“tijdvak van het nieuwe onderzoek” of “TNO”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schade had betrekking op de periode van 1 januari 2016 tot het einde van het tijdvak van het nieuwe onderzoek (“de beoordelingsperiode”).

1.5.   Belanghebbende partijen

(13)

In het bericht van opening werden de belanghebbenden uitgenodigd om de Commissie te benaderen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast heeft de Commissie de indieners van het verzoek, de haar bekende producenten-exporteurs, de Chinese autoriteiten, de haar bekende importeurs en gebruikers specifiek in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek en hen uitgenodigd mee te werken.

(14)

De belanghebbenden zijn tevens in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken over de opening van het nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen en een aanvraag in te dienen voor een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures.

1.6.   Steekproeven

(15)

In het bericht van opening heeft de Commissie verklaard dat zij mogelijk een steekproef van de belanghebbenden zou samenstellen overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening.

1.6.1.   Geen steekproef van producenten in de Unie

(16)

In het bericht van opening heeft de Commissie verklaard dat de twee bekende producenten in de Unie, N.V. Citrique Belge SA en Jungbunzlauer Austria AG, haar uiterlijk 37 dagen na de bekendmaking van dit bericht, tenzij anders aangegeven, de ingevulde vragenlijst moesten toesturen. De Commissie verzocht eventuele andere producenten en representatieve verenigingen in de Unie zich kenbaar te maken en een vragenlijst aan te vragen. Er heeft zich geen andere producent of representatieve vereniging kenbaar gemaakt.

1.6.2.   Steekproef van importeurs

(17)

Om te kunnen beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze te kunnen samenstellen, heeft de Commissie niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken.

(18)

Eén niet-verbonden importeur heeft de gevraagde informatie geleverd en heeft ermee ingestemd om in de steekproef te worden opgenomen. Gezien het geringe aantal reacties heeft de Commissie besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was.

1.6.3.   Steekproef van producenten-exporteurs in de VRC

(19)

Om te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, heeft de Commissie alle producenten-exporteurs in de VRC verzocht de in het bericht van opening gevraagde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft zij de vertegenwoordiging van de VRC bij de Europese Unie verzocht mogelijke andere producenten-exporteurs die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in medewerking aan het onderzoek, te achterhalen en/of met hen contact op te nemen.

(20)

Vier producenten-exporteurs uit het betrokken land hebben de gevraagde informatie verstrekt en ermee ingestemd in de steekproef te worden opgenomen. Gezien het geringe aantal reacties heeft de Commissie besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was.

(21)

In het algemeen was de medewerking van de Chinese producenten-exporteurs ontoereikend. Laiwu Taihe, de grootste producent-exporteur, die meer dan 53 % van de uitvoer uit de VRC naar de Unie vertegenwoordigt, heeft bovendien niet meegewerkt aan dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen. De Commissie heeft in plaats daarvan de gegevens gebruikt van de vier medewerkende producenten-exporteurs.

1.7.   Antwoorden op de vragenlijst

(22)

Bij de opening van het onderzoek heeft de Commissie de vragenlijsten voor de producenten in de Unie, de importeurs, de gebruikers en de producenten-exporteurs in de VRC beschikbaar gesteld in het dossier voor inzage door belanghebbenden en op de website van DG Handel (11). Daarnaast heeft de Commissie de overheid van de Volksrepubliek China (“Chinese overheid”) een vragenlijst toegezonden over het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening.

(23)

De Commissie heeft een ingevulde vragenlijst ontvangen van de indieners van het verzoek, een importeur, vier gebruikers en vier producenten-exporteurs. Van de Chinese overheid werd geen antwoord ontvangen op de vragenlijst over het bestaan van verstoringen van betekenis in de VRC.

1.8.   Controle

(24)

Ten gevolge van de uitbraak van de COVID-19-pandemie en de daaruit voortvloeiende maatregelen om de uitbraak aan te pakken, zoals beschreven in het bericht bekendgemaakt in het dossier (“het COVID-19-bericht” (12)), kon de Commissie geen controlebezoeken op grond van artikel 16 van de basisverordening ter plaatse verrichten bij de entiteiten die geantwoord hadden op de vragenlijst.

(25)

In plaats daarvan heeft de Commissie alle informatie die zij voor haar vaststellingen nodig achtte, op afstand getoetst. De Commissie heeft controles op afstand verricht bij de volgende ondernemingen/partijen:

 

Producenten in de Unie:

SA Citrique Belge N.V., Tienen, België;

Jungbunzlauer Austria AG, Wenen, Oostenrijk en Jungbunzlauer Ladenburg GmbH, Ladenburg, Duitsland.

 

Gebruikers:

Reckitt Benckiser (ENA) BV, Schiphol, Nederland;

Henkel AG & Co. KGaA, Düsseldorf, Duitsland.

 

Producenten-exporteurs in de VRC:

COFCO Bio-Chemical Energy (Yushu) Co. Ltd, Changchun, provincie Jilin, Volksrepubliek China;

Jiangsu Guoxin Union Energy Co., Ltd, Yixing, provincie Jiangsu, Volksrepubliek China;

RZBC Group, Rizhao, provincie Shandong, Volksrepubliek China;

Weifang Ensign Industry Co., Ltd, Weifang, provincie Shandong, Volksrepubliek China.

1.9.   Procedure voor de vaststelling van de normale waarde op grond van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening

(26)

Aangezien er bij de opening van het onderzoek voldoende bewijsmateriaal beschikbaar was dat wees op het bestaan van verstoringen van betekenis in de VRC in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening, achtte de Commissie het passend om het onderzoek te openen uit hoofde van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening.

(27)

Om de nodige gegevens te verzamelen voor de uiteindelijke toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening heeft de Commissie bijgevolg in het bericht van inleiding alle producenten-exporteurs in de VRC verzocht de in bijlage III bij het bericht van inleiding gevraagde informatie met betrekking tot de voor de productie van citroenzuur gebruikte basisproducten te verstrekken. Vier Chinese producenten-exporteurs hebben de relevante informatie verstrekt.

(28)

Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek met betrekking tot de gestelde verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening nodig achtte, heeft de Commissie ook aan de Chinese overheid een vragenlijst toegezonden. De Chinese overheid heeft die vragenlijst echter niet beantwoord. Vervolgens heeft de Commissie de Chinese overheid ervan in kennis gesteld dat zij overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening de beschikbare gegevens zou gebruiken om het bestaan van verstoringen van betekenis in de VRC vast te stellen.

(29)

In het bericht van opening heeft de Commissie alle belanghebbenden ook verzocht om binnen 37 dagen na de bekendmaking van het bericht van opening in het Publicatieblad van de Europese Unie hun standpunt kenbaar te maken, informatie te verstrekken en bewijsmateriaal in te dienen met betrekking tot de geschiktheid van de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. Naar aanleiding van het bericht van opening heeft de CCCMC opmerkingen ingediend over het bestaan van verstoringen van betekenis. Deze opmerkingen worden hieronder in detail geanalyseerd in punt 3.2.

(30)

In het bericht van opening heeft de Commissie ook vermeld dat zij, gezien het beschikbare bewijs, wellicht op grond van artikel 2, lid 6 bis, onder a), eerste streepje, van de basisverordening een geschikt representatief land moet kiezen om op basis van niet-verstoorde prijzen of benchmarks de normale waarde vast te stellen.

(31)

Op 5 maart 2020 heeft de Commissie een eerste mededeling in het dossier over de bronnen voor de vaststelling van de normale waarde (“de mededeling van 5 maart 2020”) bekendgemaakt, waarin de belanghebbenden overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder e), tweede alinea, van de basisverordening werd verzocht hun standpunt kenbaar te maken over de relevante bronnen die de Commissie zou kunnen gebruiken om de normale waarde vast te stellen (13). In die mededeling heeft de Commissie een lijst verstrekt van alle productiefactoren zoals grondstoffen, energie en arbeid die bij de productie van het onderzochte product door de producenten-exporteurs worden gebruikt. Daarnaast heeft de Commissie op basis van de criteria voor de keuze van niet-verstoorde prijzen of benchmarks in dat stadium Brazilië, Colombia en Thailand als mogelijke representatieve landen aangewezen. Op 13 maart 2020 heeft de Commissie op verzoek van de CCCMC bijlage IV bij de mededeling van 5 maart 2020 meegedeeld, met daarin de openbaar beschikbare gegevens uit de Global Trade Atlas (“GTA”) (14) die de diensten van de Commissie voorstelden te gebruiken voor de basisproducten en bijproducten vermeld in de mededeling van 5 maart 2020.

(32)

De Commissie heeft alle belanghebbenden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken. De Commissie heeft opmerkingen ontvangen van vier Chinese producenten-exporteurs, van de CCCMC en van de indieners van het verzoek. De Chinese overheid heeft geen opmerkingen ingediend.

(33)

De Commissie heeft de opmerkingen die zij had ontvangen over de mededeling van 5 maart behandeld in een tweede mededeling, van 30 november 2020, over de bronnen voor de vaststelling van de normale waarde (“de mededeling van 30 november 2020”) (15). De Commissie heeft ook een voorlopige lijst van productiefactoren opgesteld en geconcludeerd dat zij in dat stadium van plan was om Colombia te kiezen als representatief land in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder a), eerste streepje, van de basisverordening. De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd opmerkingen te maken en heeft opmerkingen ontvangen van de indieners van het verzoek en van de CCCMC. Deze opmerkingen worden in detail geanalyseerd in de punten 3.3 en 3.4.

2.   ONDERZOCHT PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Onderzocht product

(34)

Het nieuwe onderzoek betreft hetzelfde product als het oorspronkelijke onderzoek en het vorige nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, namelijk citroenzuur en trinatriumcitraat-dihydraat, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 2918 14 00 en ex 2918 15 00 (Taric-codes 2918150011 en 2918150019) (“het onderzochte product”).

(35)

Citroenzuur wordt gebruikt als een voedingszuur en pH-regelaar in een breed scala van toepassingen zoals in huishoudelijke detergenten, dranken, levensmiddelen, cosmetica en geneesmiddelen. De belangrijkste grondstoffen zijn suiker/melasse, tapioca, mais of glucose (verkregen uit granen) en verschillende middelen voor de microbiële fermentatie onder water van koolhydraten.

2.2.   Soortgelijk product

(36)

Net als het oorspronkelijke onderzoek en het vorige nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen, heeft dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen bevestigd dat de volgende producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

het onderzochte product van oorsprong uit het betrokken land;

het product dat in het betrokken land wordt vervaardigd en daar op de binnenlandse markt wordt verkocht, en

het product dat in de Unie door de bedrijfstak van de Unie wordt vervaardigd en aldaar wordt verkocht.

(37)

Deze producten worden derhalve beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

2.3.   Argumenten betreffende de productomschrijving

(38)

De Commissie heeft geen argumenten betreffende de productomschrijving ontvangen. De CCCMC heeft in zijn opmerkingen bij de opening van het onderzoek vermeld dat het onderzochte product zoals omschreven in het bericht van opening zowel de productsoorten omvat die onderworpen waren aan de oorspronkelijke maatregelen als de door het eerste nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen bestreken soorten.

3.   DUMPING

3.1.   Opmerkingen vooraf

(39)

Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of voortzetting of herhaling van dumping bij uitvoer uit de VRC waarschijnlijk is indien de geldende maatregelen zouden komen te vervallen.

(40)

De totale opgegeven productiecapaciteit van de medewerkende producenten-exporteurs bedroeg ongeveer 72 % van de totale geschatte Chinese productiecapaciteit. Gezien de geringe mate van medewerking heeft de Commissie artikel 18 toegepast en haar bevindingen over de Chinese citroenzuurmarkt, inclusief productie, capaciteit en reservecapaciteit, op de beschikbare gegevens gebaseerd.

(41)

De onderstaande bevindingen met betrekking tot de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping werden met name gebaseerd op de informatie in het verzoek om een nieuw onderzoek, de statistieken op basis van de door de lidstaten aan de Commissie verstrekte gegevens overeenkomstig artikel 14, lid 6, van de basisverordening (“databank van artikel 14, lid 6”), alsook de op het moment van opening verstrekte antwoorden in het kader van de steekproef en de antwoorden op de vragenlijst. Bovendien heeft de Commissie gebruikgemaakt van andere openbare bronnen, zoals de databanken GTA en Orbis van Bureau van Dijk (16) (“Orbis”).

3.2.   Normale waarde

(42)

Overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening is de normale waarde “normaal gebaseerd op de prijzen die door onafhankelijke afnemers in het land van uitvoer in het kader van normale handelstransacties worden betaald of dienen te worden betaald”.

(43)

In artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening is echter het volgende bepaald: “Wanneer […] wordt vastgesteld dat het wegens het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van punt b) in het land van uitvoer niet passend is gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in dat land, wordt de normale waarde uitsluitend berekend aan de hand van productie- en verkoopkosten waarin niet-verstoorde prijzen of benchmarks tot uitdrukking komen”, en de normale waarde “omvat een niet-verstoord en redelijk bedrag voor administratiekosten, verkoopkosten en algemene kosten en voor winst.”

(44)

Zoals hieronder nader toegelicht, heeft de Commissie in het onderhavige onderzoek geconcludeerd dat, op basis van het beschikbare bewijs en gezien het gebrek aan medewerking van de Chinese overheid, het passend was artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening toe te passen.

3.2.1.   Bestaan van verstoringen van betekenis

3.2.1.1.   Inleiding

(45)

In artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening worden verstoringen van betekenis gedefinieerd als “verstoringen die zich voordoen wanneer de gerapporteerde prijzen en kosten, waaronder de kosten van grondstoffen en energie, niet door de vrije marktwerking tot stand komen, doordat zij door aanzienlijk overheidsingrijpen worden beïnvloed. Bij de beoordeling van de aanwezigheid van verstoringen van betekenis, wordt onder meer acht geslagen op de mogelijke gevolgen van een of meer van de volgende factoren:

“het feit dat de markt in kwestie voor een groot deel wordt bediend door ondernemingen die in handen zijn van de autoriteiten van het land van uitvoer, waarover deze zeggenschap hebben of waarop deze beleidstoezicht uitoefenen;

overheidsdeelneming in bedrijven, waardoor inmenging van de overheid in de prijzen of kosten mogelijk wordt;

discriminerend overheidsbeleid of discriminerende overheidsmaatregelen die binnenlandse leveranciers bevoordelen of de vrije marktwerking anderszins beïnvloeden;

het ontbreken, de discriminerende toepassing of de ontoereikende handhaving van faillissements-, vennootschaps- of eigendomswetgeving;

verstoringen van loonkosten;

toegang tot financiering door instellingen die de doelstellingen van het overheidsbeleid uitvoeren of anderszins in hun werking niet onafhankelijk zijn ten opzichte van de staat”.

(46)

Overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening wordt bij de beoordeling van de aanwezigheid van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder a), onder meer rekening gehouden met de niet-uitputtende lijst van factoren in voornoemde bepaling. Overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening wordt bij de beoordeling van de aanwezigheid van verstoringen van betekenis acht geslagen op de mogelijke gevolgen van een of meer van deze factoren voor de prijzen en kosten in het land van uitvoer van het onderzochte product. Aangezien de lijst niet-cumulatief is, hoeft niet op alle factoren acht te worden geslagen om een verstoring van betekenis te kunnen vaststellen. Bovendien kunnen dezelfde feitelijke omstandigheden worden gebruikt om de aanwezigheid van een of meer factoren van de lijst aan te tonen. Alle conclusies ten aanzien van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder a), moeten echter worden getrokken op basis van al het voorhanden zijnde bewijsmateriaal. In de algehele beoordeling betreffende de aanwezigheid van verstoringen mag ook rekening worden gehouden met de algemene context en situatie in het land van uitvoer, in het bijzonder wanneer de overheid op grond van fundamentele elementen van de economische en bestuursstructuur van het land van uitvoer over ruime bevoegdheden beschikt om zodanig in te grijpen in de economie dat prijzen en kosten niet het gevolg zijn van vrije marktwerking.

(47)

In artikel 2, lid 6 bis, onder c), van de basisverordening is bepaald: “Wanneer de Commissie beschikt over gegronde aanwijzingen die duiden op de mogelijke aanwezigheid van verstoringen van betekenis zoals bedoeld onder b), in een bepaald land of een bepaalde sector in dat land, en waar passend voor de doeltreffende toepassing van deze verordening, stelt zij een rapport op waarin de marktomstandigheden, zoals bedoeld onder b), in dat land of die sector worden beschreven; zij maakt dat rapport openbaar en actualiseert het geregeld.”

(48)

In dit verband heeft de Commissie een landenrapport opgesteld met betrekking tot de VRC (“het rapport” of “het rapport inzake de VRC”) (17), waaruit blijkt dat er sprake is van aanzienlijk overheidsingrijpen op veel niveaus van de economie, waaronder specifieke verstoringen met betrekking tot veel belangrijke productiefactoren (zoals grond, energie, kapitaal, grondstoffen en arbeid) evenals met betrekking tot specifieke sectoren (zoals staal en chemie). De belanghebbenden werden uitgenodigd om het bewijsmateriaal dat zich ten tijde van de opening van het onderzoek in het onderzoeksdossier bevond, te weerleggen, aan te vullen of daarover opmerkingen te maken. Het rapport is in de openingsfase van het onderzoek in het onderzoeksdossier opgenomen.

(49)

In het verzoek van de indiener om een nieuw onderzoek werden niet alleen de in het rapport vastgestelde bevindingen herhaald, met name in de chemische sector, het bevatte tevens aanvullende informatie over eerdere Amerikaanse antidumpingprocedures met betrekking tot citroenzuur en in het bijzonder de bevindingen in de meest recente procedure, zoals gepubliceerd in het “Issues and Decision Memorandum for the Final Results of Countervailing Duty Administrative Review: Citric Acid and Certain Citrate Salts” van 7 december 2015. De indiener van het verzoek verwees in het bijzonder naar de bevindingen met betrekking tot: programmaleningen (leningen met lagere rentevoeten dan de marktrente, die door staatsbanken ter beschikking worden gesteld aan de citroenzuurindustrie); de verlaagde inkomstenbelasting (de citroenzuurindustrie profiteert van een verlaagde inkomstenbelasting en maakt aanspraak op belastingteruggave bij de aankoop van binnenlandse apparatuur); de goedkopere toegang tot grond- en hulpstoffen, met name chemicaliën, met inbegrip van zwavelzuur, bijtende soda, ketelkool, calciumcarbonaat of kalk; grond (bevindingen inzake grondgebruiksrechten verkregen tegen een minder dan toereikende vergoeding); elektriciteit (bevinding van het Ministerie van Handel van de Verenigde Staten dat de onderzochte onderneming elektriciteit had ontvangen tegen een minder dan toereikende vergoeding) alsook subsidies in de vorm van een rechtstreekse overdracht van middelen en een verrekening voor de milieubelasting.

(50)

Zoals aangegeven in respectievelijk overweging 23 en overweging 28 heeft de Chinese overheid geen opmerkingen gemaakt of bewijsmateriaal verstrekt ter ondersteuning of weerlegging van het bestaande bewijsmateriaal in het dossier, waaronder het rapport, en het door de indiener van het verzoek verstrekte aanvullende bewijsmateriaal over de aanwezigheid van verstoringen van betekenis en/of over de geschiktheid van de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening in het onderhavige geval.

(51)

Naar aanleiding van de opening van het onderzoek werden hierover opmerkingen ontvangen van de CCCMC namens bij de CCCMC aangesloten medewerkende producenten.

(52)

In de eerste plaats voerde de CCCMC aan dat artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening niet strookt met het WTO-recht. Ten eerste stelde de CCCMC dat het begrip “verstoringen van betekenis” niet wordt erkend in artikel 2.2 van de antidumpingovereenkomst van de WTO (“ADA”), dat de berekening van de normale waarde alleen toelaat wanneer er geen verkoop plaatsvindt in het kader van normale handelstransacties. De CCCMC merkte op dat in dit artikel geen gewag wordt gemaakt van verstoringen van betekenis die een berekening van de normale waarde mogelijk maken. Ten tweede stelde de CCCMC dat zelfs indien het begrip “verstoringen van betekenis” in overeenstemming met het WTO-recht zou zijn, de door berekening vastgestelde waarde zou moeten worden berekend overeenkomstig artikel 2.2.1.1. ADA en de uitlegging daarvan door de WTO-beroepsinstantie in EU — Biodiesel (DS478). Ten derde voerde de CCCMC aan dat hoewel het begrip “kader van normale handelstransacties” niet expliciet gedefinieerd is in de ADA, in artikel 2.2.1 is bepaald dat de verkoop van een product slechts mag worden beschouwd als verkoop die niet in het kader van normale handelstransacties heeft plaatsgevonden en buiten beschouwing mag worden gelaten “indien […] een dergelijke verkoop over een langere periode en in aanzienlijke hoeveelheden plaatsvindt tegen prijzen die het niet mogelijk maken […] alle kosten terug te verdienen”. Ten vierde moet de normale waarde volgens de ADA worden vastgesteld aan de hand van de verkoopprijzen of kosten die het prijs- of kostenniveau in het land van oorsprong weerspiegelen. De berekende prijs op basis van het representatieve land mag dus niet het prijs- en kostenniveau in het land van uitvoer weerspiegelen. Volgens de CCCMC bevat het WTO-recht geen bepaling die het mogelijk maakt gegevens van een derde land te gebruiken.

(53)

De Commissie was van oordeel dat de bepaling in artikel 2, lid 6 bis, volledig in overeenstemming is met de WTO-verplichtingen van de Europese Unie en de jurisprudentie aangehaald door de CCCMC. De Commissie meent dat, overeenkomstig het advies van het WTO-panel en de Beroepsinstantie in EU — Biodiesel (DS473), de bepalingen van de basisverordening die over het algemeen voor alle WTO-leden gelden, en met name artikel 2, lid 5, tweede alinea, gebruikmaking van gegevens van een derde land toestaan, die naar behoren kunnen worden gecorrigeerd wanneer een dergelijke correctie noodzakelijk en onderbouwd is. Het bestaan van verstoringen van betekenis maakt de kosten en prijzen in het land van uitvoer ongeschikt voor de berekening van de normale waarde. In deze omstandigheden is in deze bepaling voorzien in een berekening van productie- en verkoopkosten aan de hand van niet-verstoorde prijzen of benchmarks, waaronder die in een geschikt representatief land met een vergelijkbaar ontwikkelingsniveau als het land van uitvoer. Daarom verwierp de Commissie dit argument.

(54)

In de tweede plaats voerde de CCCMC aan dat er in het onderhavige geval geen aanwijzingen zijn voor verstoringen van betekenis. Ten eerste stelde de CCCMC dat de indieners van het verzoek niet voldoende bewijsmateriaal met betrekking tot het bestaan van verstoringen van betekenis hebben verstrekt om de opening van een onderzoek op grond van artikel 5, lid 3, van de basisverordening te rechtvaardigen, in het bijzonder omdat het bewijsmateriaal erg algemeen was en niet specifiek betrekking had op de citroenzuurindustrie. Ten tweede werd het rapport bekendgemaakt in december 2017, terwijl het huidige TNO betrekking had op 2019. Het in het rapport verzamelde bewijsmateriaal was derhalve achterhaald en vormde geen afspiegeling van de situatie van de citroenzuurindustrie in het onderhavige geval. Ten derde concludeerde de Beroepsinstantie in US — Countervailing Measures (China) (Article 21.5) (DS437) dat “het bestaan van prijsverstoring als gevolg van overheidsingrijpen moet worden vastgesteld en voldoende moet worden toegelicht” en dat “de vaststelling […] voor elk geval afzonderlijk moet worden bepaald”. Derhalve voerde de CCCMC aan dat het rapport een ongeschikte bron was om als bewijslast te gebruiken in de citroenzuurindustrie, aangezien het verstoringen beschrijft in de bredere chemische sector. Ten vierde betoogde de CCCMC dat de door de indieners van het verzoek aangehaalde Amerikaanse antidumpingprocedures in dit geval niet relevant zijn, aangezien zij betrekking hebben op bevindingen die dateren van vóór het TNO.

(55)

In antwoord hierop herinnerde de Commissie eraan dat in punt 4.1 van het bericht van opening naar een aantal elementen in de Chinese citroenzuurmarkt werd verwezen om te staven dat die werd beïnvloed door de verstoringen in de Chinese petrochemische, chemische en grondstoffensector. De Commissie was van mening dat het bewijsmateriaal dat vermeld staat in het bericht van opening voldoende was om de opening van een onderzoek op basis van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening te rechtvaardigen. Bovendien vormen de bevindingen in door autoriteiten van andere landen uitgevoerde onderzoeken naar dumping weliswaar niet automatisch bewijs voor verstoringen in antidumpingonderzoeken van de EU, maar kunnen zij wel andere relevante bewijselementen bevatten om aan te tonen dat er op de relevante markt van het land van uitvoer bepaalde afwijkingen zijn, zoals hier het geval was voor de Chinese citroenzuurindustrie.

(56)

Aangaande het argument dat het rapport achterhaald zou zijn, herinnerde de Commissie eraan dat tot op heden geen bewijs is geleverd om aan te tonen dat het verslag achterhaald is. Integendeel, de Commissie merkte met name op dat de belangrijkste beleidsdocumenten en bewijslast in het verslag, met in het bijzonder de relevante vijfjarenplannen en de wetgeving die op het onderzochte product van toepassing is, nog steeds relevant waren tijdens het TNO en dat noch de CCCMC noch andere partijen hebben bewezen dat dit niet langer het geval zou zijn.

(57)

Verder wees de Commissie erop dat US — Countervailing Measures (China) (DS437) geen betrekking had op de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening, wat voor de vaststelling van de normale waarde in dit onderzoek de relevante rechtsgrondslag vormt. Dat geschil had betrekking op een andere feitelijke situatie en betrof de uitlegging van de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, niet de ADA. Hoe dan ook houdt het aangedragen bewijsmateriaal, zoals toegelicht in de overwegingen 49 en 55, duidelijk verband met de Chinese citroenzuurmarkt en dus met het onderzochte product in het onderhavige geval. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(58)

Wat betreft het laatste argument van de CCCMC dat de bevindingen in de Amerikaanse antidumpingprocedures in dit geval irrelevant waren, merkt de Commissie op dat het door de indiener van het verzoek vermelde bewijsmateriaal in het bericht van opening ook andere bevindingen bevat naast de resultaten van Amerikaanse onderzoeken, met name een aantal op het rapport gebaseerde bewijselementen. Het bewijsmateriaal werd voldoende geacht om de opening van een onderzoek op basis van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening te rechtvaardigen. Hoewel het Amerikaanse onderzoek plaatsvond vóór het TNO, dienden de bij de opening van het onderzoek door de indieners van het verzoek verstrekte opmerkingen als aanvullende ondersteunende indicatie van onregelmatigheden op de Chinese markt.

(59)

Daarnaast heeft de CCCMC opmerkingen ingediend inzake de eerste mededeling over de bronnen voor de vaststelling van de normale waarde. In deze opmerkingen herhaalde de CCCMC eerst zijn opmerkingen bij de opening van het onderzoek. Ten tweede stelde de instantie dat volgens artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening uitsluitend die productie- en verkoopkosten waarvan was bewezen dat zij verstoord waren, zouden moeten worden vervangen door niet-verstoorde prijzen of benchmarks. De CCCMC merkte met name op dat de indieners van het verzoek niet hadden bewezen dat de loonkosten in China verstoord waren, en dat de Commissie zodoende de daadwerkelijke loonkosten zoals gerapporteerd door de producenten-exporteurs had moeten gebruiken. De CCCMC verklaarde dat het vervangen van de loonkosten door die van een derde land onredelijk was, omdat die loonkosten door meerdere factoren werden beïnvloed, zoals het verband tussen vraag en aanbod op de betrokken markt, de mate van automatisering van de productie en het prijsniveau van grondstoffen in de regio waar de producenten gevestigd zijn. De CCCMC voegde eraan toe dat de loonkosten niet alleen varieerden tussen verschillende landen, maar ook tussen verschillende Chinese producenten. Bovendien merkte de CCCMC op dat de energiekosten varieerden naargelang van een aantal factoren, waaronder het soort energie en de beschikbaarheid ervan in het desbetreffende gebied, de technologie voor het opwekken van de energie, het verband tussen vraag en aanbod enz. De energieprijzen in één land kunnen het niveau van de energieprijzen onder normale marktomstandigheden in een ander land derhalve niet weerspiegelen.

(60)

De Commissie merkte op dat, zodra is vastgesteld dat het wegens het bestaan van verstoringen van betekenis voor het land van uitvoer overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), niet passend is gebruik te maken van binnenlandse prijzen en kosten in het land van uitvoer, zij overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a), normale prijzen of benchmarks kan berekenen in een geschikt representatief land voor elke producent-exporteur. Volgens artikel 2, lid 6 bis, onder a), mogen binnenlandse kosten uitsluitend worden gebruikt als duidelijk is vastgesteld dat zij niet verstoord zijn. In het licht van het beschikbare bewijsmateriaal kon echter niet worden vastgesteld dat individuele arbeids- en energiekosten en/of andere inputkosten voor de productie en verkoop van het onderzochte product niet-verstoord waren. De Commissie heeft, zoals blijkt uit de punten 3.2.1.1 tot en met 3.2.1.9, vastgesteld dat er sprake is van verstoringen van betekenis in de citroenzuurindustrie en er was geen duidelijk bewijs dat de productiefactoren van individuele producenten-exporteurs niet verstoord waren.

(61)

In elk geval was de berekening van de loon- en energiekosten gebaseerd op de respectieve hoeveelheid arbeid en energie die werd gebruikt in het fabricageproces, zoals aangegeven door de producenten-exporteurs. De hoeveelheid arbeid en energie kwam daarom overeen met het reële gebruik van die factoren door Chinese producenten; alleen de loon- en energiekosten werden immers vervangen door de niet-verstoorde waarde uit het representatieve land. Hoewel de loon- en energiekosten tot op zekere hoogte kunnen variëren tussen verschillende geografische gebieden, gebruikt de Commissie alleen kosten die niet onderhevig zijn aan verstoringen in een geschikt representatief land overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a). De Commissie publiceerde in het dossier twee mededelingen over de productiefactoren zodat de partijen ruimschoots de gelegenheid hadden om opmerkingen te maken, onder meer door te wijzen op eventuele afwijkingen of andere overwegingen die in het representatieve land of de representatieve landen van invloed zouden kunnen zijn op de productiefactoren. In dat verband hebben de belanghebbende partijen het niveau van de loon- en/of energiekosten in het geschikte representatieve land in de mededeling van 30 november 2020 niet in twijfel getrokken. Derhalve werden deze argumenten verworpen.

(62)

Ten derde merkte de CCCMC op dat in artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening is bepaald dat de beoordeling met betrekking tot het bestaan van verstoringen van betekenis voor iedere producent-exporteur afzonderlijk moet worden uitgevoerd. Derhalve was de Commissie verplicht de situatie van iedere in de steekproef opgenomen Chinese producent te analyseren en voor ieder van hen te beslissen of er factoren van de productie- of verkoopkosten verstoord zijn.

(63)

De Commissie merkte op dat het bestaan van verstoringen van betekenis die aanleiding zijn voor de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening wordt vastgesteld voor het gehele land en dus van toepassing is op alle producenten-exporteurs in dat land, zoals hier het geval is. Zoals in overweging 60 is vermeld, is in dezelfde bepaling van de basisverordening bepaald dat binnenlandse kosten kunnen worden gebruikt indien wordt vastgesteld dat zij niet worden beïnvloed door verstoringen van betekenis, in welke gevallen zij worden gebruikt voor de berekening van de normale waarde. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(64)

In afzonderlijk ingediende antwoorden hebben de producenten-exporteurs Weifang Ensign Industry, RZBC en Jiangsu Guoxin Union Energy de argumenten van de CCCMC inzake de eerste mededeling herhaald. In de opmerkingen van COFCO Bio-Chemical Energy (Yushu) merkt deze producent-exporteur op dat de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening indruist tegen de bepaling van artikel 2.2 van de ADA.

(65)

De Commissie merkte op dat de kwestie van de verenigbaarheid van artikel 2, lid 6 bis, met het WTO-recht reeds is besproken in overweging 53.

(66)

Na de mededeling van feiten en overwegingen hebben de CCCMC en Weifang Ensign Industry, RZBC en Jiangsu Guoxin Union Energy (“de drie producenten-exporteurs”) opmerkingen ingediend over het bestaan van verstoringen van betekenis.

(67)

Ten eerste herhaalden de CCCMC en de drie producenten-exporteurs het argument dat artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening onverenigbaar is met de artikelen 2.2.1.1 en 2.2 van de ADA en met de bevindingen in de volgende WTO-zaken: EU — Biodiesel (Argentina) (Panel and AB findings), EU-Biodiesel (Indonesia) (Panel findings), Ukraine — Ammonium Nitrate (Panel and AB findings), Australia — Copy Paper (Panel findings) en EU — COST Adjustment Methodologies (Panel findings). Deze partijen verwijzen specifiek naar de bevindingen in laatstgenoemd panelverslag, namelijk dat de vermeende Russische overheidsinterventie/marktverstoring geen toereikende basis vormde om te concluderen dat de administratie van de producenten-exporteurs geen redelijk beeld gaf van de kosten in verband met de productie en verkoop van het betrokken product.

(68)

De Commissie herinnerde eraan dat geen van de hierboven aangehaalde WTO-zaken betrekking had op de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening en op de voorwaarden voor de toepassing ervan. Bovendien verschillen de onderliggende feitelijke situaties in die zaken allemaal van de onderliggende situatie en de criteria die aanleiding geven tot de toepassing van de methode uit hoofde van deze bepaling van de basisverordening. Wat het WTO-geschil EU — COST Adjustment Methodologies betreft, herinnerde de Commissie eraan dat zowel de EU als Rusland beroep hebben aangetekend tegen de bevindingen van het panel, die derhalve niet definitief zijn en derhalve, volgens vaste rechtspraak van de WTO, geen juridische status hebben in het GATT- of WTO-systeem, aangezien deze niet zijn bekrachtigd door besluiten van de overeenkomstsluitende partijen bij de GATT of WTO-leden. In elk geval werd in het panelverslag specifiek geoordeeld dat de bepalingen van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening buiten het toepassingsgebied van het geschil vielen. Het panel was van oordeel dat deze bepalingen van wezenlijk belang zijn en andere rechtsgevolgen hebben dan de bepalingen van artikel 2, lid 5, van de basisverordening, die het voorwerp van dat geschil waren, en dat de bepalingen van artikel 2, lid 6 bis, niet in de plaats kwamen van laatstgenoemde bepalingen toen zij werden ingevoerd (18). Daarom zijn de bevindingen in bovengenoemde zaken niet relevant voor de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, dat een nieuwe bepaling is en nooit het voorwerp is geweest van een WTO-procedure, en niet in de plaats komt van artikel 2, lid 5 en/of artikel 2, lid 3. Deze bevindingen zijn derhalve niet van belang voor de beoordeling van de verenigbaarheid van artikel 2, lid 6 bis, met de relevante WTO-regels. Om deze redenen werd dat argument afgewezen.

(69)

Ten tweede voerden de CCCMC en de drie producenten-exporteurs aan dat ondanks de bevindingen van de WTO waarnaar in overweging 67 wordt verwezen en die een integrerend deel vormen van de EU-bevindingen inzake de normale waarde op grond van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening, in de mededeling van feiten en overwegingen geen motivering werd gegeven over de wijze waarop deze bepaling in overeenstemming was met de bepalingen van artikel 2.2.1.1 van de ADA en de overeenkomstige bepalingen van artikel 2, lid 5, van de basisverordening. Evenmin was er een verband tussen artikel 2, lid 6 bis, en een potentiële “bijzondere marktsituatie” als bedoeld in artikel 2, lid 2, van de ADA en de overeenkomstige bepalingen van artikel 2, lid 3, van de basisverordening. Bovendien hebben de CCCMC en de drie producenten-exporteurs aangevoerd dat de Commissie geen uitleg heeft verstrekt over de wijze waarop het gebruik door de Commissie van gegevens over derde landen gerechtvaardigd zou zijn op grond van artikel 2, lid 5, tweede alinea, van de basisverordening. Daarom hebben de CCCMC en de drie producenten-exporteurs aangevoerd dat de Commissie de juridische samenhang van artikel 2, lid 6 bis, met de aangehaalde WTO-jurisprudentie niet heeft uitgelegd.

(70)

De Commissie herinnerde er eerst aan dat de bepalingen van artikel 2, lid 5, en artikel 2, lid 3, van de basisverordening van toepassing zijn op antidumpingonderzoeken, mits aan de desbetreffende voorwaarden van deze respectieve bepalingen is voldaan. De bepalingen van artikel 2, lid 6 bis, hebben daarentegen betrekking op het specifieke geval van onderzoeken naar producten van oorsprong uit landen waar het bestaan van verstoringen van betekenis is bevestigd, en wanneer het bestaan van verstoringen van betekenis de binnenlandse kosten en prijzen ongeschikt maakt voor de berekening van de normale waarde. De op grond van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening toegepaste procedure en de inhoud van de beoordeling verschillen derhalve van die van artikel 2, lid 3, en artikel 2, lid 5, van de basisverordening. In hun argument gaan de CCCMC en de drie producenten-exporteurs ervan uit dat de bepalingen van artikel 2, lid 6 bis, noodzakelijkerwijs verband houden met de bepalingen van artikel 2, lid 5, en artikel 2, lid 3, van de basisverordening, en voeren zij aan dat de Commissie de toepassing van de methode uit hoofde van artikel 2, lid 6 bis, op grond van artikel 2, lid 5, en/of artikel 2, lid 3, van de basisverordening juridisch moet rechtvaardigen. Deze veronderstelling van de CCCMC en de drie producenten-exporteurs was louter speculatief, omdat in artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening is bepaald dat, zodra aan de relevante voorwaarden voor de toepassing ervan is voldaan, de methode van dit artikel moet worden toegepast. Deze bepaling bevat geen vereisten voor het uitvoeren van een aanvullende juridische analyse op grond van artikel 2, lid 3, en/of artikel 2, lid 5, van de basisverordening, laat staan de onderliggende jurisprudentie ervan, zoals de CCCME en de drie producenten-exporteurs ten onrechte beweren. Deze bepalingen staan los van elkaar. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(71)

Ten derde voerden CCCMC en de drie producenten-exporteurs aan dat de bevindingen van het panel in EU — COST Adjustment Methodologies met betrekking tot de toepassing van artikel 2, lid 5, van de basisverordening ook van toepassing zijn op artikel 2, lid 6 bis. Bovendien voerden de CCCMC en de drie producenten-exporteurs aan dat in de mededeling van feiten en overwegingen geen melding werd gemaakt van correcties van Colombiaanse gegevens om de productiekosten in de VRC weer te geven, hetgeen een vereiste stap zou zijn op grond van artikel 2.2 van de ADA, dat voorziet in een aanpassing van gegevens uit derde landen die door de onderzoekende autoriteit worden gebruikt om de productiekosten in het land van oorsprong weer te geven.

(72)

In haar antwoord hierop merkte de Commissie op dat, zoals reeds uiteengezet in de overwegingen 68 en 70, de bevindingen in de WTO-onderzoeken tot dusver, met inbegrip van EU — COST Adjustment Methodologies, niet specifiek betrekking hadden op de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening, maar op de toepassing van artikel 2, lid 5, van de basisverordening. Het belangrijkste is dat de bevindingen in dat geschil niet definitief zijn, aangezien zowel de EU als Rusland daartegen beroep hebben aangetekend en derhalve, volgens vaste rechtspraak van de WTO, geen juridische status hebben in het GATT- of WTO-systeem, aangezien zij niet zijn bekrachtigd door besluiten van de overeenkomstsluitende partijen bij de GATT of WTO-leden. Bovendien is in dit rapport van het Panel specifiek verklaard dat de respectieve bepalingen niet van dezelfde inhoud zijn en andere rechtsgevolgen hebben dan artikel 2, lid 6 bis. Even belangrijk is, zoals uiteengezet in overweging 53 en nader besproken in overweging 74, krachtens de desbetreffende WTO-jurisprudentie het gebruik van gegevens uit een derde land toegestaan wanneer dat gerechtvaardigd is. Wat de Colombiaanse gegevens betreft, baseren de CCCMC en de drie producenten-exporteurs hun argument opnieuw op een combinatie van de bepalingen van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening met artikel 2, lid 3, van de basisverordening. Zoals in de punten 3.3 tot en met 3.8 van deze verordening en in de specifieke bekendmakingen nader wordt toegelicht, heeft de Commissie de relevante gegevens in Colombia (of uit andere bronnen voor bepaalde productiefactoren) volledig in overeenstemming met artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening gebruikt. Er zijn bepaalde correcties toegepast op de relevante waarde om te komen tot niet-verstoorde prijzen of benchmarks voor de berekening van de normale waarde. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(73)

Ten vierde voerden de CCCMC en de drie producenten-exporteurs aan dat de bevindingen van de Commissie over de waarschijnlijkheid van voortzetting van dumping in de overwegingen 170 tot en met 186 van de mededeling van feiten en overwegingen en haar voornemen om de bestaande maatregelen te handhaven, niet gerechtvaardigd waren in het licht van de bevindingen van het panel in EU — COST Adjustment Methodologies met betrekking tot de toepassing van artikel 11, lid 3, van de ADA. De CCCMC en de drie producenten-exporteurs drongen er bij de Commissie op aan haar juridische argument in overweging 53 van de mededeling van feiten en overwegingen dat de op artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening gebaseerde methode in overeenstemming is met de toepasselijke ADA-bepalingen en rechtspraak, gedetailleerd toe te lichten en te motiveren.

(74)

De Commissie wijst er nogmaals op dat de bevindingen van dit verslag van het WTO-panel niet definitief zijn, aangezien zij zowel door de EU als door Rusland zijn aangevochten en derhalve, volgens vaste rechtspraak van de WTO, geen juridische status hebben in het GATT- of WTO-systeem, aangezien zij niet zijn bekrachtigd door besluiten van de overeenkomstsluitende partijen bij de GATT of WTO-leden. Bovendien heeft het panel uitdrukkelijk geoordeeld dat artikel 2, lid 6 bis, buiten zijn taakomschrijving viel gezien de andere wezenlijke inhoud en juridische implicaties van deze bepaling in vergelijking met die van artikel 2, lid 5. Voorts was de Commissie, zoals uiteengezet in overweging 53, van oordeel dat volgens de bevindingen in de WTO-zaak EU — Biodiesel (DS473) de bepalingen van de basisverordening die algemeen van toepassing zijn op alle WTO-leden, met name artikel 2, lid 5, tweede alinea, het gebruik van gegevens uit een derde land, naar behoren aangepast wanneer een dergelijke aanpassing noodzakelijk en onderbouwd is, toestaan. Aangezien het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de WTO geen specifieke bevindingen heeft gedaan met betrekking tot de bepalingen van artikel 2, lid 6 bis, was de Commissie van oordeel dat, indien de bevindingen in de zaak EU — Biodiesel (DS473) relevant worden geacht in de verschillende context en situatie die onder artikel 2, lid 6 bis, van de antidumpingbasisverordening vallen, zij hoe dan ook volledig in overeenstemming zouden zijn met de mogelijkheid om gegevens uit het buitenland te gebruiken om niet-verstoorde waarden in een geschikt representatief land te verkrijgen. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(75)

Ten vijfde voerden de CCCMC en de drie producenten-exporteurs aan dat er sinds het verstrijken van het WTO-toetredingsprotocol voor China in december 2016 in de WTO geen rechtsgrondslag is om buiten het kader van de ADA van de WTO een berekening van de normale waarde toe te passen. De EU is derhalve gebonden aan haar internationale verplichtingen om zich strikt te houden aan de bepalingen van artikel 2 van de ADA die van toepassing zijn op de vaststelling van de normale waarde.

(76)

De Commissie herinnerde er om te beginnen aan dat in antidumpingprocedures betreffende producten uit China de delen van afdeling 15 van het toetredingsprotocol van China tot de WTO die nog niet zijn verstreken, van toepassing blijven bij de vaststelling van de normale waarde, zowel met betrekking tot de norm voor een markteconomie als met betrekking tot het gebruik van een methode die niet is gebaseerd op een strikte vergelijking met Chinese prijzen of kosten. Voorts herinnerde de Commissie eraan dat artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening is ingevoerd bij Verordening (EU) 2017/2321 van het Europees Parlement en de Raad (19), waarin wordt verwezen naar artikel 207, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie als rechtsgrondslag. Zoals ook wordt verduidelijkt in overweging 53, zijn de bepalingen van artikel 2, lid 6 bis, volledig in overeenstemming met de internationale verplichtingen van de EU, met inbegrip van de desbetreffende WTO-regels. Aangezien de Commissie in deel 3.2.1 heeft geconcludeerd dat het passend is artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening toe te passen op dit onderzoek en deze bepaling volledig in overeenstemming is met de WTO-regels, werd dit argument afgewezen.

(77)

Ten zesde verklaarden de CCCMC en de drie producenten-exporteurs dat de bevindingen van het onderzoek grotendeels waren gebaseerd op het verslag van de Commissie van 2017, dat niet specifiek betrekking heeft op de citroenzuursector, maar meer in het algemeen op de bredere chemische sector, de toeleveringsmarkten voor grondstoffen en/of op elementen van de Chinese economie en het Chinese overheidsbeleid die duidelijk niet specifiek zijn voor de citroenzuursector. In dit verband merkten de CCCMC en de drie producenten-exporteurs op dat de Commissie volgens de bevindingen van de WTO-beroepsinstantie in US — Countervailing Measures per geval moet vaststellen of er sprake is van verstoringen. De CCCMC en de drie producenten-exporteurs voegden hieraan toe dat zij het niet eens waren met de verklaring van de Commissie dat deze bevindingen niet relevant zijn voor deze zaak omdat zij betrekking hebben op de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (“OSCM”). De CCCMC en de drie producenten-exporteurs benadrukten dat die bevindingen ook in het onderhavige geval relevant zijn.

(78)

De Commissie herinnerde eraan dat in het kader van de OSCM de context van de verstoringen wordt aangepakt vanuit het specifieke oogpunt van de subsidiëring die zij ten gunste van de producenten-exporteurs veroorzaken. Het gevolg van deze procedure is de toepassing van een compenserend recht dat specifiek wordt berekend op basis van het bedrag van de door een onderzoekende autoriteit vastgestelde immateriële subsidiëring. In de antidumpingcontext overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening is de analyse daarentegen niet gericht op de vraag of deze verstoringen een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie vormen en aan de relevante voorwaarden voldoen, maar of zij significant zijn in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder b), en dus de toepassing rechtvaardigen van de methode voor de berekening van de normale waarde waarin deze bepaling voorziet. De achterliggende rechtsorde, situaties en context zijn verschillend, hebben verschillende doeleinden en leiden tot verschillende rechtsgevolgen. Daarom bleef de Commissie bij haar standpunt dat de bevindingen in bovengenoemde zaak niet relevant zijn voor het huidige onderzoek en heeft zij dit argument derhalve afgewezen.

(79)

Met betrekking tot het argument dat het verslag van de Commissie van 2017 geen specifiek hoofdstuk over citroenzuur bevat, merkte de Commissie op dat het bestaan van de verstoringen van betekenis die aanleiding geven tot de toepassing van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening geen verband houdt met het bestaan van een specifiek sectoraal hoofdstuk dat betrekking heeft op het onderzochte product. Het rapport beschrijft verschillende soorten in de VRC voorkomende verstoringen die van toepassing zijn op de gehele Chinese economie en de prijzen en/of grondstoffen en productiekosten van het onderzochte product beïnvloeden. Bovendien is het verslag niet de enige bron van bewijs die de Commissie voor haar vaststelling heeft gebruikt, aangezien er voor dit doel aanvullende elementen op proeftijd worden gebruikt. Zoals uiteengezet in de onderstaande punten 3.2.1.2 tot en met 3.2.1.9, is de citroenzuurindustrie onderworpen aan een aantal in het rapport beschreven vormen van overheidsingrijpen (onderwerping aan de vijfjarenplannen en andere documenten, verstoringen van de grondstoffenmarkt, verstoringen van de financiële markten enz.), die expliciet worden opgesomd en waarnaar expliciet wordt verwezen in deze verordening. Daarnaast wordt in de overwegingen 94, 97, 100 en 101 van deze verordening tevens een beschrijving gegeven van een aantal verstoringen van de citroenzuursector en/of de markt voor de daarvoor gebruikte grondstoffen en basisproducten, naast de reeds in het rapport opgenomen verstoringen van betekenis. De marktomstandigheden en het beleid en de plannen die daaraan ten grondslag liggen vormen de aanleiding voor de verstoringen van betekenis die nog steeds voor de citroenzuursector gelden en voor de productiekosten ervan, ondanks het feit dat het rapport in december 2017 gepubliceerd is. Geen van de partijen heeft bewijs van het tegendeel verstrekt. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(80)

In de zevende plaats voerden CCCMC en de drie producenten-exporteurs aan dat de Commissie weliswaar verschillende leidende overheidsconcepten en uitvoeringsbepalingen vermeldde die overheidsingrijpen in de economie mogelijk maken en zelfs uitdrukkelijk kunnen verplichten, maar dat de Commissie niet heeft aangetoond dat er sprake was van feitelijke verstoringen als gevolg daarvan. De CCCMC en de drie producenten-exporteurs hebben daaraan toegevoegd dat krachtens de bevindingen van de Beroepsinstantie in US — Countervailing Measures “het bestaan van prijsverstoring als gevolg van overheidsingrijpen moet worden vastgesteld en voldoende moet worden toegelicht” en dat “de vaststelling […] voor elk geval afzonderlijk moet worden bepaald”. De CCCMC en de drie producenten-exporteurs hebben verder aangevoerd dat de prijsverstoringsanalyse van de Commissie op individuele basis, producent per producent en kost per kost worden uitgevoerd, omdat daadwerkelijke uitoefening van overheidsinterventie bijvoorbeeld op verschillende overheidsniveaus en met betrekking tot verschillende regio’s in het land kan plaatsvinden, en derhalve niet alle producenten van het onderzochte product in alle delen van het land op dezelfde manier treft.

(81)

De Commissie herinnerde eraan dat bij artikel 2, lid 6 bis, onder b), is bepaald dat de Commissie bij de beoordeling van het bestaan van verstoringen van betekenis rekening moet houden met de “mogelijke gevolgen” van de in dat artikel genoemde elementen. Uit de bevindingen in de punten 3.2.1.2 tot en met 3.2.1.9 van deze verordening blijkt dat de Chinese citroenzuurproducenten preferentiële toegang hebben tot overheidsfinanciering en dat er sprake is van verstoringen voor het gehele land met betrekking tot alle zes elementen die wijzen op verstoringen, zoals vermeld in artikel 2, lid 6 bis, onder b). Daarom is de aanwezigheid van dergelijke verstoringen in de sector relevant voor de beoordeling van het bestaan van verstoringen op grond van artikel 2, lid 6 bis, onder b). De Commissie herinnerde er voorts aan dat ongeacht of de producenten-exporteurs daadwerkelijk worden getroffen door rechtstreeks overheidsingrijpen, zoals de ontvangst van subsidies, hun leveranciers of andere actoren die betrokken zijn bij de upstream- of downstreammarkten van de productie van het betrokken product, waarschijnlijk gevolgen ondervinden van overheidsingrijpen, zoals preferentiële toegang tot financiering, wat een extra indicator is dat prijzen of kosten niet het resultaat zijn van de vrije marktwerking. Met betrekking tot de verwijzing naar de WTO-bevindingen in US — Countervailing measures, zoals uiteengezet in de overwegingen 57 en 78, herhaalt de Commissie dat deze niet relevant zijn in het kader van dit onderzoek, aangezien zij betrekking hebben op het antisubsidie-instrument, en hoe dan ook geen wijziging inhouden van de bevindingen inzake het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening. Derhalve werd dit argument afgewezen.

(82)

Tot slot voerden CCCMC en de drie producenten-exporteurs aan dat de mededeling van feiten en overwegingen, zowel wat betreft de verwijzingen naar het beleid of de plannen van de overheid als met betrekking tot het vermeende overheidsingrijpen in de citroenzuursector, consequent heeft nagelaten om gevallen van feitelijk overheidsingrijpen in de activiteiten van de Chinese citroenzuurproducenten met een verstoring van de prijzen van deze producenten tot gevolg, aan te halen. Zo hebben CCCMC en de drie producenten-exporteurs geciteerd uit het in overweging 76 van de mededeling genoemde overheidsplan, waarin de citroenzuurproducenten werden aangemoedigd grotere ondernemingen op te richten door middel van fusies en reorganisaties. De CCCMC en de drie producenten-exporteurs voerden aan dat het genoemde plan slechts betrekking heeft op bepaalde provincies, regio’s of productiegebieden, wat betekent dat zelfs de aanmoediging niet breed wordt uitgebreid tot alle producenten in de VRC, wat opnieuw een analyse en bekendmaking per producent zou rechtvaardigen. Bovendien hebben de CCCMC en de drie producenten-exporteurs daaraan toegevoegd dat een eenvoudige “aanmoediging” in feite niet gelijkstaat aan daadwerkelijke interventie om fusies/reorganisaties te eisen en dat de Commissie geen voorbeelden van daadwerkelijke interventie heeft gegeven. Tot slot hebben de CCCMC en de drie producenten-exporteurs aangevoerd dat hetzelfde document andere maatregelen omvatte, zoals de toepassing van milieubeschermingsnormen, inspanningen voor de verificatie van schone productie en uitgebreide verbeteringen op het gebied van energiebesparing en emissiereductie, vermindering van energie- en waterverbruik en bevordering van schone productie en recycling. Al deze maatregelen zouden redelijkerwijs efficiënter kunnen worden toegepast als de productie-eenheden groter zijn, waartoe de overheid aanmoedigt.

(83)

De Commissie herinnerde eraan dat de “aanmoediging” door de overheid van bepaalde acties, zoals fusies en reorganisaties om grotere conglomeraten op te richten, niet alleen lege verklaringen en aanbevelingen zijn, maar dat er daadwerkelijke financiële stimulansen zijn die de aanbevelingen van de regering in de officiële plannen ondersteunen (zie met name punt 3.2.1.8 en overweging 110). Zelfs indien de Chinese regering, op basis van haar plan, de ondernemingen niet zou dwingen of verplichten zich te groeperen in grotere entiteiten, quod non, zijn er in elk geval bepaalde financiële voordelen of gunstige kredietvoorwaarden beschikbaar voor de ondernemingen die besluiten de aanbevelingen van het plan op te volgen, zodat de vrije marktkrachten die de ondernemingen zonder dergelijke plannen zouden sturen, verstoord zijn. De analyse en bevindingen in de punten 3.2.1.2 tot en met 3.2.1.9 van deze verordening wijzen hoe dan ook duidelijk op het bestaan van verstoringen van betekenis in de citroenzuursector en op het feit dat zij waarschijnlijk gevolgen zullen hebben voor de leveranciers van grondstoffen aan de producenten van het betrokken product.

(84)

De Commissie heeft vervolgens onderzocht of het wegens het bestaan van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening al dan niet passend was gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten in de VRC. Daartoe heeft zij gebruikgemaakt van het beschikbare bewijsmateriaal in het dossier, met inbegrip van het bewijsmateriaal in het rapport, dat gebaseerd is op openbaar beschikbare bronnen. Bij deze analyse is niet alleen gekeken naar het aanzienlijke overheidsingrijpen in de economie van de VRC in het algemeen, maar ook naar de specifieke marktsituatie in de betrokken sector, met inbegrip van het onderzochte product. Op grond hiervan werden deze argumenten afgewezen.

3.2.1.2.   Verstoringen van betekenis die van invloed zijn op de binnenlandse prijzen en kosten in de VRC

(85)

Het Chinese economische stelsel is gebaseerd op het concept van een “socialistische markteconomie”. Dat concept is vastgelegd in de Chinese grondwet en bepaalt het economische bestuur van de VRC. Het kernbeginsel is “socialistische publieke eigendom van de productiemiddelen, namelijk eigendom van het gehele volk en collectieve eigendom van de werkende bevolking”. De staatseconomie is de “leidende kracht van de nationale economie” en de staat heeft het mandaat “om de consolidatie en groei ervan te waarborgen” (20). Bijgevolg maakt de wijze waarop de Chinese economie is ingericht, niet alleen aanzienlijk overheidsingrijpen in de economie mogelijk, maar is dergelijk ingrijpen ook uitdrukkelijk voorgeschreven. Het gehele rechtsstelsel is doordrongen van de notie dat publiek eigendom superieur is aan particulier eigendom en deze notie wordt in alle belangrijke wetgeving als algemeen beginsel benadrukt. De Chinese eigendomswetgeving vormt bij uitstek een voorbeeld hiervan: het verwijst naar het feit dat de VRC zich in de eerste fase van het socialisme bevindt en geeft de staat de opdracht het fundamentele economische stelsel in stand te houden waarin staatseigendom een overheersende rol speelt. Andere vormen van eigendom worden getolereerd, waarbij de wet toestaat dat deze zich samen met het staatseigendom ontwikkelen (21).

(86)

Daarnaast wordt naar Chinees recht de socialistische markteconomie ontwikkeld onder leiding van de Chinese Communistische Partij (“CCP”). De structuren van de Chinese staat en van de CCP zijn op alle niveaus (juridisch, institutioneel, persoonlijk) met elkaar vervlochten en vormen een superstructuur waarin de rollen van de CCP en de staat niet van elkaar te onderscheiden zijn. Na een wijziging van de Chinese grondwet in maart 2018 werd de leidende rol van de CCP nog prominenter gemaakt door de herbevestiging ervan in artikel 1 van de grondwet. Na de reeds bestaande eerste zin van de bepaling, “[h]et socialistische systeem is het fundamentele stelsel van de Volksrepubliek China”, is een nieuwe tweede zin ingevoegd, die luidt: “[D]e bepalende eigenschap van het socialisme met Chinese kenmerken is het leiderschap van de Communistische Partij van China.” (22) Dit illustreert de onbetwiste en steeds toenemende zeggenschap van de CCP over het economische stelsel van de VRC. Dit leiderschap en deze zeggenschap is inherent aan het Chinese systeem en gaat veel verder dan de gebruikelijke situatie in andere landen waar de regering algemene macro-economische zeggenschap uitoefent binnen de limieten van de vrije marktwerking.

(87)

De Chinese staat voert een interventionistisch economisch beleid om zijn doelen na te streven, die niet zozeer een afspiegeling zijn van de heersende economische omstandigheden op een vrije markt, maar veeleer samenvallen met de politieke agenda van de CCP (23). De Chinese autoriteiten hanteren talrijke interventionistische economische instrumenten, waaronder het systeem van industriële planning, het financiële stelsel en het niveau van de regelgeving.

(88)

Ten eerste, wat de algehele administratieve controle betreft, wordt de Chinese economie gestuurd door middel van een complex systeem van industriële planning dat gevolgen heeft voor alle economische activiteiten in het land. Al deze plannen samen bestrijken een complete en complexe matrix van sectoren en transversale beleidsmaatregelen en zijn aanwezig op alle overheidsniveaus. De plannen op provinciaal niveau zijn gedetailleerd, terwijl in de nationale plannen bredere doelen worden gesteld. In de plannen worden ook de middelen beschreven om de betrokken bedrijfstakken/sectoren te ondersteunen, en het tijdsbestek waarin de doelstellingen moeten worden gerealiseerd. Sommige plannen bevatten nog steeds expliciete productiestreefcijfers, terwijl dit in eerdere planningscycli de regel was. In het kader van de plannen worden afzonderlijke industriële sectoren en/of projecten aangewezen als (positieve of negatieve) prioriteiten in overeenstemming met de prioriteiten van de regering en worden er specifieke ontwikkelingsdoelstellingen aan toegekend (industriële modernisering, internationale expansie enz.). De marktdeelnemers, zowel particuliere als staatsondernemingen, moeten hun bedrijfsactiviteiten daadwerkelijk aanpassen aan de door het planningssysteem opgelegde realiteiten. Dit geldt niet slechts vanwege de bindende aard van de plannen, maar ook omdat de Chinese autoriteiten zich op alle overheidsniveaus aan het plansysteem houden en de aan hen verleende bevoegdheden dienovereenkomstig gebruiken, en de marktdeelnemers er aldus toe bewegen zich te houden aan de prioriteiten die in de plannen zijn gesteld (zie ook punt 3.2.1.5) (24).

(89)

Ten tweede, wat de toewijzing van financiële middelen betreft, wordt het financiële stelsel van de VRC gedomineerd door handelsbanken in staatseigendom. Bij het vaststellen en uitvoeren van hun kredietverleningsbeleid moeten deze banken niet zozeer de economische merites van een bepaald project beoordelen, maar zich in de eerste plaats voegen naar de doelstellingen van het industriële beleid van de overheid (zie ook punt 3.2.1.8) (25). Hetzelfde geldt voor de andere onderdelen van het Chinese financiële systeem, zoals de aandelenmarkten, obligatiemarkten, private-equitymarkten enz. Ook deze niet-bancaire onderdelen van de financiële sector zijn institutioneel en operationeel opgezet op een manier die er niet op gericht is de efficiënte werking van de financiële markten te maximaliseren, maar de zeggenschap van de staat en de CCP te waarborgen en hun ingrijpen mogelijk te maken (26).

(90)

Ten derde, wat het regelgevingsklimaat betreft, grijpt de staat op een aantal manieren in de economie in. Regels omtrent overheidsopdrachten worden bijvoorbeeld regelmatig gebruikt om andere beleidsdoelstellingen na te streven dan economische doelmatigheid, waardoor het beginsel van marktwerking op dit gebied wordt ondermijnd. In de toepasselijke wetgeving is uitdrukkelijk bepaald dat overheidsopdrachten worden geplaatst om de verwezenlijking van in het overheidsbeleid vastgestelde doelstellingen te bevorderen. De aard van deze doelstellingen wordt echter niet omschreven, waardoor de besluitvormende organen over een ruime beoordelingsmarge beschikken (27). Ook op het gebied van investeringen behoudt de Chinese overheid aanzienlijke zeggenschap over en invloed op de bestemming en de omvang van zowel staats- als particuliere investeringen. Het doorlichten van investeringen en diverse stimulansen, beperkingen en verbodsbepalingen in verband met investeringen worden door de autoriteiten gebruikt als een belangrijk instrument ter ondersteuning van de doelstellingen van het industriebeleid, zoals de handhaving van de zeggenschap van de staat over belangrijke sectoren of de versterking van de binnenlandse industrie (28).

(91)

Kortom, het Chinese economische model is gebaseerd op bepaalde fundamentele axioma’s die voorzien in grootschalig overheidsingrijpen en dit aanmoedigen. Dergelijk aanzienlijk overheidsingrijpen staat haaks op de vrije marktwerking en leidt tot een verstoring van de doeltreffende toewijzing van middelen volgens de marktbeginselen (29).

3.2.1.3.   Verstoringen van betekenis volgens artikel 2, lid 6 bis, onder b), eerste streepje, van de basisverordening: het feit dat de markt in kwestie voor een groot deel wordt bediend door ondernemingen die in handen zijn van de autoriteiten van het land van uitvoer, waarover deze zeggenschap hebben of waarop deze beleidstoezicht uitoefenen

(92)

In de VRC vormen ondernemingen die in handen zijn van de staat, waarover de staat zeggenschap heeft of waarop de staat beleidstoezicht uitoefent, een essentieel onderdeel van de economie.

(93)

De Chinese overheid en de CCP houden structuren in stand waarmee hun blijvende invloed op ondernemingen, en met name staatsondernemingen, wordt verzekerd. De staat (en in veel opzichten de CCP) speelt niet alleen een actieve rol in het formuleren en controleren van de uitvoering van algemeen bedrijfseconomisch beleid door individuele staatsondernemingen, maar eist ook het recht op om deel te nemen aan de operationele besluitvorming in staatsondernemingen. Dit gebeurt doorgaans door de roulatie van leidinggevend personeel tussen overheidsinstanties en staatsondernemingen, door de aanwezigheid van partijleden in de uitvoerende organen van staatsondernemingen en van partijcellen in ondernemingen (zie ook punt 3.2.1.4), alsook door het vormgeven van de bedrijfsstructuur van de sector staatsondernemingen (30). In ruil daarvoor genieten staatsondernemingen een bijzondere status binnen de Chinese economie, wat een aantal economische voordelen inhoudt, zoals met name afscherming tegen concurrentie en preferentiële toegang tot relevante productiemiddelen, waaronder financiële middelen (31). De factoren die wijzen op het bestaan van zeggenschap van de staat over ondernemingen in de citroenzuursector worden nader beschreven in punt 3.2.1.4.

(94)

Met name in de citroenzuursector is een deel van de ondernemingen in handen van de Chinese overheid. Het onderzoek heeft aangetoond dat ten minste drie van de producenten-exporteurs, COFCO, Jiangsu Guoxin Union Energy en Laiwu Taihe, staatsondernemingen zijn. Bovendien wordt de citroenzuurindustrie volgens het dertiende vijfjarenplan voor graan- en olieverwerking aangemoedigd om grotere ondernemingen te vormen door middel van fusies en reorganisaties (32). Deze aanmoediging vormt een aanwijzing voor overheidsinmenging in de industrie.

(95)

Door de hoge mate van overheidsingrijpen in de citroenzuursector en het voorkomen van staatsondernemingen in de sector, worden zelfs particuliere producenten verhinderd om onder marktvoorwaarden te opereren. Zowel staats- als particuliere ondernemingen in de citroenzuursector staan immers onder beleidstoezicht, zoals nader omschreven in punt 3.2.1.5.

3.2.1.4.   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), tweede streepje, van de basisverordening: overheidsdeelneming in bedrijven, waardoor inmenging van de overheid in de prijzen of kosten mogelijk wordt

(96)

Naast de uitoefening van zeggenschap over de economie door staatsondernemingen en andere instrumenten in handen te hebben, kan de Chinese overheid zich ook in de prijzen en kosten mengen via overheidsdeelneming in ondernemingen. Het recht van overheidsinstanties om belangrijk leidinggevend personeel in staatsondernemingen te benoemen en te ontslaan, zoals bepaald in de Chinese wetgeving, kan worden beschouwd als afspiegeling van de corresponderende eigendomsrechten (33), maar daarnaast vormen de CCP-cellen in ondernemingen, niet alleen in staatsondernemingen maar ook in particuliere ondernemingen, een ander kanaal door middel waarvan de staat zich in de besluitvorming van bedrijven kan mengen. Overeenkomstig het Chinese vennootschapsrecht moet in elke onderneming een CCP-organisatie (met ten minste drie CCP-leden zoals bepaald in de statuten van de CCP (34)) worden opgezet en de onderneming dient de noodzakelijke voorwaarden voor de activiteiten van de partijorganisatie te scheppen. Deze eis lijkt in het verleden niet altijd te zijn gevolgd of strikt te zijn gehandhaafd. In elk geval sinds 2016 echter heeft de CCP haar aanspraken op zeggenschap bij zakelijke beslissingen in staatsondernemingen nadrukkelijk als politiek beginsel doen gelden. Ook zijn er berichten dat de CCP druk heeft uitgeoefend op particuliere ondernemingen om “vaderlandslievendheid” voorop te stellen en zich naar de partijlijn te voegen (35). In 2017 werd bericht dat in 70 % van de circa 1,86 miljoen ondernemingen in particuliere eigendom partijcellen aanwezig waren, en dat er toenemende druk was om de CCP-organisaties het laatste woord te laten hebben bij de zakelijke besluitvorming in de betrokken ondernemingen (36). Deze regels zijn van algemene toepassing in de hele Chinese economie, in alle sectoren, ook bij de producenten van citroenzuur en de leveranciers van de basisproducten daarvoor.

(97)

Zoals reeds is opgemerkt, zijn specifiek in de citroenzuurindustrie sommige producenten in handen van de staat. Bovendien bleek uit het onderzoek dat bij vijf van de citroenzuurproducenten, waaronder Cofco, Weifang Ensign, RZBC, Jiangsu Guoxin en Laiwu Taihe Biochemistry, het hogere management banden heeft met de CCP en dat er sprake is van partijopbouwende activiteiten.

(98)

De aanwezigheid van de staat op de financiële markten en het ingrijpen daarin door de staat (zie ook punt 3.2.1.8), alsmede het ingrijpen door de staat in de levering van grondstoffen en basisproducten, hebben een aanvullend verstorend effect op de markt (37). De aanwezigheid van de staat in ondernemingen, met inbegrip van staatsondernemingen, in de citroenzuurindustrie en andere sectoren (zoals de financiële sector en de sector voor basisproducten) maakt het de Chinese overheid dus mogelijk zich te mengen in de prijzen en kosten.

3.2.1.5.   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), derde streepje, van de basisverordening: discriminerend overheidsbeleid of discriminerende overheidsmaatregelen die binnenlandse leveranciers bevoordelen of de vrije marktwerking anderszins beïnvloeden

(99)

De koers van de Chinese economie wordt in aanzienlijke mate bepaald door een uitgebreid planningssysteem waarin prioriteiten worden gesteld en waarin de doelstellingen worden voorgeschreven waar de centrale en lokale overheden zich op moeten concentreren. Op alle overheidsniveaus bestaan plannen die vrijwel alle economische sectoren bestrijken. De bij de planningsinstrumenten bepaalde doelstellingen zijn van bindende aard en de autoriteiten op elk bestuurlijk niveau houden toezicht op de uitvoering van de plannen door het desbetreffende lagere overheidsniveau. Over de gehele linie leidt het planningssysteem in de VRC ertoe dat er middelen worden toegewezen aan sectoren die door de overheid als strategisch of anderszins politiek belangrijk zijn bestempeld, waarbij de marktwerking buiten beschouwing blijft (38).

(100)

Hoewel de citroenzuurindustrie op zich geen belangrijke sector is in de VRC, zijn de voor de productie van citroenzuur gebruikte grondstoffen sterk gereglementeerd in het land. De voornaamste grondstof, mais, is onderworpen aan intensieve reglementering.

(101)

De VRC bewaart grote voorraden mais, waardoor de overheid de prijzen van deze grondstof kunstmatig kan verlagen of verhogen door op de markt grote hoeveelheden mais te kopen of te verkopen. Ofschoon de VRC het probleem van de buitensporige maisvoorraden in 2016 is beginnen aan te pakken, bewaart het land nog altijd enorme voorraden, wat een verstorend effect heeft op de prijzen (39). Daarnaast heeft de overheid zeggenschap over de diverse aspecten van de gehele maiswaardeketen, met inbegrip van subsidies voor de productie van mais (40) en toezicht op de verwerking: “[a]lle lokale overheidsinstanties zullen het toezicht op en de analyse van de vraag naar en het aanbod van mais in de relevante gebieden uitbreiden, het toezicht op de opbouwfase van projecten voor de intensieve bewerking van mais en de fase daarna versterken, het evenwicht van de vraag naar en het aanbod van mais bevorderen en de nationale voedselzekerheid waarborgen” (41). In de VRC gelden ook maatregelen voor het toezicht op investeringen: “[D]e bouwaanvraag voor projecten voor de intensieve bewerking van mais is onderworpen aan geharmoniseerd beheer overeenkomstig Besluit nr. 673 van de Staatsraad.” (42) Deze overheidsinmenging in de gehele waardeketen heeft of kan tenminste een verstorend effect hebben op de prijzen.

(102)

Samengevat heeft de Chinese overheid maatregelen getroffen om marktdeelnemers ertoe te bewegen zich aan de doelstellingen van het overheidsbeleid te houden om aangemoedigde bedrijfstakken te ondersteunen, waaronder de productie van mais; waarbij mais de belangrijkste grondstof is voor de productie van citroenzuur. Dergelijke maatregelen belemmeren de vrije marktwerking.

3.2.1.6.   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), vierde streepje, van de basisverordening: het ontbreken, de discriminerende toepassing of de ontoereikende handhaving van faillissements-, vennootschaps- of eigendomswetgeving

(103)

Volgens de informatie in het dossier slaagt het Chinese systeem voor faillissementen er niet in zijn belangrijkste doelstellingen te verwezenlijken, zoals een billijke vereffening van vorderingen en schulden en de bescherming van de wettelijke rechten en belangen van crediteuren en debiteuren. Dit lijkt zijn oorsprong te hebben in het feit dat het Chinese faillissementsrecht, ook al berust het formeel op beginselen die gelijkenis vertonen met de beginselen van het overeenkomstige recht in andere landen dan de VRC, wordt gekenmerkt door structureel ontoereikende handhaving. Het aantal faillissementen is nog altijd opvallend laag in verhouding tot de omvang van de economie van het land, niet in de laatste plaats doordat de insolventieprocedures lijden aan een aantal tekortkomingen die in de praktijk ontmoedigen om een faillissementsaanvraag in te dienen. Bovendien blijft de staat een vooraanstaande en actieve rol in de insolventieprocedures spelen, met vaak een directe invloed op de uitkomst ervan (43).

(104)

Daarnaast zijn de tekortkomingen van het systeem van eigendomsrechten met name evident met betrekking tot eigendom van grond en grondgebruiksrechten in de VRC (44). Alle grond is eigendom van de Chinese staat (collectieve landbouwgrond en stedelijke grond in staatseigendom). De toewijzing ervan is volledig in handen van de staat. Er zijn wettelijke bepalingen waarmee wordt beoogd de rechten op het gebruik van grond op transparante wijze en tegen marktprijzen toe te wijzen, bijvoorbeeld door invoering van biedprocedures. Het komt echter regelmatig voor dat deze bepalingen niet worden nageleefd en dat sommige kopers hun grond kosteloos of onder de marktprijs verkrijgen (45). Bovendien streven de autoriteiten bij het toewijzen van grond vaak specifieke politieke doelen na, waaronder de uitvoering van de economische plannen (46).

(105)

De Commissie heeft voorlopig geconcludeerd dat de Chinese faillissements-, vennootschaps- en eigendomswetgeving niet naar behoren functioneert en dus verstoringen veroorzaakt wanneer in de VRC insolvente ondernemingen op de been worden gehouden en grondgebruiksrechten worden toegewezen. Net als andere sectoren in de Chinese economie zijn de producenten van citroenzuur onderworpen aan deze wetten en dus ook aan de verstoringen van bovenaf die het gevolg zijn van de discriminerende toepassing of ontoereikende handhaving ervan. Uit het onderhavige onderzoek is niets naar voren gekomen dat deze bevindingen ter discussie stelt.

(106)

In het licht van het bovenstaande heeft de Commissie geconcludeerd dat er sprake was van discriminerende toepassing of ontoereikende handhaving van de faillissements- en eigendomswetgeving in de citroenzuursector, ook ten aanzien van het onderzochte product.

3.2.1.7.   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), vijfde streepje, van de basisverordening: verstoringen van loonkosten

(107)

Een systeem van marktgebaseerde lonen kan zich in de VRC niet volledig ontwikkelen, omdat werknemers en werkgevers worden belemmerd in hun recht op collectieve organisatie. Een aantal essentiële verdragen van de International Arbeidsorganisatie (“IAO”), met name die inzake de vrijheid van vereniging en collectieve onderhandelingen, is door de VRC niet geratificeerd (47). Krachtens het nationale recht is er slechts één vakbondsorganisatie actief. Deze organisatie is echter niet onafhankelijk van de overheid en houdt zich slechts in beperkte mate bezig met collectieve onderhandelingen en de bescherming van de rechten van werknemers (48). Bovendien wordt de mobiliteit van werknemers in de VRC beperkt door het systeem van registratie van huishoudens, dat de toegang tot het volledige scala van socialezekerheids- en andere voorzieningen beperkt tot de lokale inwoners van een bepaald administratief gebied. Dit leidt er doorgaans toe dat werknemers die niet als lokale ingezetene zijn geregistreerd, zich in een kwetsbare werkgelegenheidssituatie bevinden en een lager inkomen ontvangen dan de houders van de ingezetenenregistratie (49). Deze bevindingen leiden tot verstoring van de loonkosten in de VRC.

(108)

Er is geen bewijsmateriaal ingediend waaruit blijkt dat de citroenzuursector niet onderworpen zou zijn aan het hierboven beschreven Chinese arbeidsrechtstelsel. De citroenzuursector staat derhalve bloot aan verstoringen van de loonkosten, zowel direct (bij het vervaardigen van het onderzochte product of de belangrijkste grondstof voor de vervaardiging ervan) als indirect (bij het krijgen van toegang tot kapitaal of basisproducten van ondernemingen die in de VRC aan hetzelfde arbeidsrechtstelsel onderworpen zijn).

3.2.1.8.   Verstoringen van betekenis overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder b), zesde streepje, van de basisverordening: toegang tot financiering door instellingen die de doelstellingen van het overheidsbeleid uitvoeren of anderszins in hun werking niet onafhankelijk zijn ten opzichte van de staat

(109)

De toegang tot kapitaal voor ondernemingen in de VRC is onderhevig aan diverse verstoringen.

(110)

Ten eerste wordt het Chinese financiële systeem gekenmerkt door de sterke positie van staatsbanken (50), die bij het verschaffen van toegang tot kapitaal andere criteria dan de economische levensvatbaarheid van een project hanteren. Net als niet-financiële staatsondernemingen blijven de banken verbonden met de staat, niet alleen via de eigendomsrelatie maar ook via persoonlijke betrekkingen (de hoogste bestuurders van de grote financiële instellingen in handen van de overheid worden in laatste instantie door de CCP benoemd) (51), en zij voeren, wederom net als niet-financiële staatsondernemingen, geregeld overheidsbeleid uit. Hiermee voldoen de banken aan een uitdrukkelijke wettelijke verplichting om te handelen in overeenstemming met de behoeften van de nationale economische en sociale ontwikkeling en overeenkomstig het industriebeleid van de staat (52). Daarbij komen nog aanvullende bestaande regels, die geldmiddelen naar sectoren leiden die volgens de overheid moeten worden aangemoedigd of anderszins als belangrijk zijn aangemerkt (53).

(111)

Hoewel wordt erkend dat in diverse wettelijke bepalingen is vastgesteld dat het normale gedrag van banken en de prudentiële regels, zoals de noodzaak om de kredietwaardigheid van de kredietnemer te onderzoeken, moeten worden geëerbiedigd, wijst het overgrote deel van het bewijsmateriaal, waaronder de bevindingen van handelsbeschermingsonderzoeken, erop dat deze bepalingen bij de toepassing van de verschillende rechtsinstrumenten slechts een secundaire rol spelen.

(112)

Voorts zijn obligatie- en kredietratings dikwijls om verscheidene redenen verstoord, onder meer omdat de risicobeoordeling wordt beïnvloed door het strategische belang dat een bedrijf voor de Chinese overheid heeft, en door de kracht die uitgaat van een impliciete garantie van de overheid. Ramingen geven sterk de indruk dat Chinese kredietratings systematisch samengaan met lagere internationale ratings (54).

(113)

Daarbij komen nog aanvullende bestaande regels, die geldmiddelen naar sectoren leiden die volgens de overheid moeten worden aangemoedigd of anderszins als belangrijk zijn aangemerkt (55). Dit leidt ertoe dat gemakkelijker leningen worden verstrekt aan staatsondernemingen, grote particuliere bedrijven met goede connecties en bedrijven in belangrijke industriële sectoren, wat impliceert dat de beschikbaarheid en de kosten van kapitaal niet voor alle spelers op de markt gelijk zijn.

(114)

Ten tweede zijn de financieringskosten kunstmatig laag gehouden om de groei van investeringen te stimuleren. Dit heeft geleid tot een buitensporig gebruik van kapitaalinvesteringen met steeds lagere rendementen. Dit wordt geïllustreerd door de recente toename van de schulden van de ondernemingen in de overheidssector ondanks een scherpe daling van de winstgevendheid, waaruit blijkt dat de mechanismen in het bankwezen niet volgens normale commerciële beginselen reageren.

(115)

Ten derde zijn de prijssignalen, ondanks de liberalisering van de nominale rente in oktober 2015, nog steeds niet het resultaat van de vrije marktwerking, maar worden zij beïnvloed door verstoringen die door de overheid zijn veroorzaakt. Het aandeel verstrekte kredieten tegen of onder de referentierente maakt immers nog steeds 45 % van alle kredieten uit, en gerichte kredietverlening lijkt te zijn geïntensiveerd, aangezien dit aandeel sinds 2015 ondanks de verslechterende economische omstandigheden aanzienlijk is toegenomen. Kunstmatig lage rentetarieven leiden tot te lage prijzen en daarmee tot buitensporig gebruik van kapitaal.

(116)

De algemene toename van kredietverlening in de VRC wijst op een steeds minder efficiënte kapitaaltoewijzing, zonder dat er tekenen zijn van een krappere kredietverlening die men in een niet-verstoorde marktomgeving zou verwachten. Als gevolg hiervan is het aantal niet-renderende leningen de afgelopen jaren snel gestegen. Geconfronteerd met een situatie van toenemende risicovolle schulden, heeft de Chinese overheid ervoor gekozen wanbetalingen te voorkomen. Als gevolg hiervan is het probleem van oninbare vorderingen aangepakt door schulden door te rollen, wat heeft geleid tot het ontstaan van “zombie”-ondernemingen, of door de eigendom van de schuld over te dragen (bv. via fusies of schuldconversies), zonder dat daarbij noodzakelijkerwijs het totale schuldprobleem werd verholpen of de onderliggende oorzaken van dat probleem werden weggenomen.

(117)

In essentie wordt het stelsel voor ondernemingskredieten in de VRC, ondanks de stappen die onlangs zijn genomen om de markt te liberaliseren, beïnvloed door verstoringen van betekenis als gevolg van de voortdurende en alomtegenwoordige rol van de staat op de kapitaalmarkten.

(118)

Er is geen bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat de citroenzuursector, en/of de leveranciers van deze bedrijfstak, niet onderworpen zouden zijn aan het hierboven beschreven overheidsingrijpen in het financiële systeem. Daarom leidt het aanzienlijke overheidsingrijpen in het financiële stelsel ertoe dat de marktomstandigheden op alle niveaus sterk worden beïnvloed.

3.2.1.9.   Systemische aard van de beschreven verstoringen

(119)

De Commissie heeft opgemerkt dat de in het rapport beschreven verstoringen kenmerkend zijn voor de Chinese economie. Uit het beschikbare bewijs blijkt dat de feiten en kenmerken van het Chinese systeem zoals beschreven in de punten 3.2.1.1 tot en met 3.2.1.5, en in deel A van het rapport, van toepassing zijn op het hele land en alle sectoren van de economie. Hetzelfde geldt voor de beschrijving van de productiefactoren zoals beschreven in de punten 3.2.1.6 tot en met 3.2.1.8 en in deel B van het rapport.

(120)

De Commissie herinnerde eraan dat voor de productie van citroenzuur een brede waaier van basisproducten nodig is, waaronder mais, gedroogde zoete aardappelen, zwavelzuur, zoutzuur, steenkool enz. Volgens het bewijsmateriaal in het dossier kochten de meeste in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs al hun basisproducten aan in de VRC en vormen de ingevoerde basisproducten een verwaarloosbaar deel van de grondstoffen van die producenten-exporteurs die een aantal basisproducten in het buitenland aankopen. Wanneer de citroenzuurproducenten deze basisproducten inkopen of daarvoor een contract sluiten, zijn de prijzen die zij betalen (en die als kosten worden geregistreerd) duidelijk blootgesteld aan dezelfde systemische verstoringen als hierboven genoemd. Zo zetten leveranciers van basisproducten bijvoorbeeld arbeidskrachten in die aan de verstoringen onderhevig zijn. Zij hebben mogelijk middelen geleend die onderhevig zijn aan de verstoringen in de financiële sector. Daarnaast zijn zij onderworpen aan het planningssysteem dat op alle niveaus van de overheid en op alle sectoren van toepassing is.

(121)

Dientengevolge zijn niet alleen de binnenlandse verkoopprijzen van citroenzuur ongeschikt om te worden gebruikt in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening, maar zijn alle kosten voor basisproducten (waaronder grondstoffen, energie, grond, financiering, arbeid enz.) aangetast omdat de prijsvorming ervan wordt beïnvloed door aanzienlijk overheidsingrijpen, zoals beschreven in de delen A en B van het rapport. Het overheidsingrijpen dat met betrekking tot de toewijzing van kapitaal, grond, arbeid, energie en grondstoffen is beschreven, vindt namelijk plaats in de gehele VRC. Dit betekent bijvoorbeeld dat elk basisproduct dat in de VRC is geproduceerd, zelfs als het een reeks productiefactoren combineert, aan verstoringen van betekenis onderhevig is. Hetzelfde geldt voor het basisproduct van het basisproduct enz. Noch de Chinese overheid noch de producenten-exporteurs hebben in het kader van dit onderzoek bewijzen of argumenten van het tegendeel aangedragen.

3.2.1.10.   Conclusie

(122)

Uit de analyse in de punten 3.2.1.2 tot en met 3.2.1.9, waarbij al het beschikbare bewijsmateriaal over het ingrijpen van de VRC in haar economie in het algemeen en in de citroenzuursector (inclusief het onderzochte product) is onderzocht, is gebleken dat de prijzen en kosten van het onderzochte product, waaronder de kosten van grondstoffen, energie en arbeid, niet door de vrije marktwerking tot stand zijn gekomen doordat zij worden beïnvloed door aanzienlijk overheidsingrijpen in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening, hetgeen wordt aangetoond door de daadwerkelijke of mogelijke gevolgen van een of meer van de daarin genoemde factoren. Op grond daarvan en gezien het gebrek aan medewerking van de Chinese overheid heeft de Commissie geconcludeerd dat het in dit geval niet passend is om voor het vaststellen van de normale waarde gebruik te maken van de binnenlandse prijzen en kosten.

(123)

Bijgevolg heeft de Commissie de normale waarde uitsluitend berekend aan de hand van productie- en verkoopkosten waarin niet-verstoorde prijzen of benchmarks tot uitdrukking komen, dat wil zeggen in dit geval aan de hand van de overeenkomstige productie- en verkoopkosten in een passend representatief land in overeenstemming met artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening en zoals wordt besproken in het volgende punt.

3.3.   Representatief land

(124)

Overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening heeft de Commissie een geschikt representatief land gekozen om op basis van de volgende criteria de niet-verstoorde prijzen of benchmarks vast te stellen voor de productie- en verkoopkosten van het onderzochte product:

een niveau van economische ontwikkeling dat vergelijkbaar is met dat van de VRC. Hiervoor heeft de Commissie landen in overweging genomen met een bruto nationaal inkomen dat volgens de databank van de Wereldbank vergelijkbaar is met dat van de VRC;

vervaardiging van het onderzochte product in dat land;

beschikbaarheid van relevante openbare gegevens in dat land, en

waar er sprake is van meer dan één mogelijk representatief land, zou in voorkomend geval de voorkeur gegeven worden aan een land met een toereikend niveau van sociale en milieubescherming.

(125)

Op basis hiervan heeft de Commissie in het dossier twee mededelingen bekendgemaakt over de bronnen voor de vaststelling van de normale waarde en over het representatieve land.

(126)

In de mededeling van 5 maart 2020 heeft de Commissie gedetailleerde informatie over de bovenstaande criteria verstrekt en Brazilië, Colombia en Thailand als potentiële geschikte representatieve landen aangemerkt. De Commissie heeft ook de producenten van het onderzochte product geïdentificeerd in de mogelijk geschikte representatieve landen waarvoor zij openbaar beschikbare financiële gegevens ter beschikking had.

(127)

De Commissie heeft belanghebbenden uitgenodigd opmerkingen te maken in dit verband. De Commissie heeft van de CCCMC, de vier medewerkende producenten-exporteurs en de bedrijfstak van de Unie opmerkingen ontvangen over diverse aspecten van de selectie van het representatieve land.

(128)

In hun opmerkingen van 23 maart 2020 gaven de CCCMC en de vier Chinese producenten-exporteurs te kennen dat Brazilië het beste representatieve land zou zijn. Ten eerste sluit het bruto nationaal inkomen (“bni”) van Brazilië volgens de databank van de Wereldbank het dichtst aan bij dat van de VRC, terwijl het bni van Colombia en Thailand veel lager ligt. Ook waren de twee als citroenzuurproducenten geïdentificeerde Braziliaanse ondernemingen de afgelopen jaren winstgevend. Daarnaast heeft Brazilië een toereikend niveau van sociale en milieubescherming. Tegelijkertijd gaven de CCCMC en de medewerkende producenten te kennen dat zij tegen de keuze van Colombia als geschikt representatief land waren. Zij betoogden dat sommige invoergegevens van Colombia met betrekking tot bepaalde productiefactoren niet beschikbaar of representatief waren. Zij voerden ook aan dat de Colombiaanse invoerprijzen van een aantal belangrijke grondstoffen (zwavelzuur, zoutzuur en ruwe steenkool) aanzienlijk en onredelijk veel hoger waren dan die van de andere mogelijke representatieve landen en bijgevolg niet mochten worden beschouwd als niet-verstoorde prijzen die zouden kunnen worden gebruikt om de normale waarde van citroenzuur te berekenen.

(129)

De CCCMC en de medewerkende producenten-exporteurs stelden ook dat Thailand geen geschikt representatief land was, aangezien twee van de drie vastgestelde citroenzuurproducenten in 2018 niet winstgevend waren en de derde hoofdzakelijk gericht is op uitvoermarkten.

(130)

De bedrijfstak van de Unie voerde in zijn opmerkingen aan dat Colombia de meest geschikte keuze was om de niet-verstoorde kosten te bepalen. Hij benadrukte dat de financiële gegevens van de ondernemingen in Thailand niet waren gecontroleerd, wat de betrouwbaarheid ervan sterk aantast. Bovendien betoogde de bedrijfstak van de Unie dat Chinese ondernemingen of de Chinese staat een meerderheidsbelang hadden in twee van de drie vastgestelde producenten in Thailand en dat deze ondernemingen zich vooral op de uitvoer richtten. Wat Brazilië betreft, voerde de bedrijfstak van de Unie aan dat de twee Braziliaanse ondernemingen tot groepen behoorden en dat de invloed van groepen op de financiële gegevens moeilijk te beoordelen leek, en dat deze ondernemingen een breed scala van producten verkochten.

(131)

Na een gedetailleerde analyse van bovenstaande argumenten heeft de Commissie op 30 november 2020 een tweede mededeling bekendgemaakt, waarin zij inging op al deze opmerkingen aan de hand van bovengenoemde criteria en de belanghebbenden op de hoogte stelde van haar voorlopige conclusies. De Commissie verklaarde in deze mededeling dat zij voornemens was Colombia te gebruiken als geschikt representatief land indien het bestaan van verstoringen van betekenis zou worden bevestigd. Voorts wees de Commissie erop dat zij voor de berekening van de normale waarde ook gebruik mag maken van geschikte niet-verstoorde internationale prijzen, kosten of benchmarks en dat zij voor niet-verstoorde verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (“VAA-kosten”) en winst alle geschikte alternatieven in overweging nemen mag nemen die beschikbaar zijn overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening. Aangezien de enige Colombiaanse onderneming die het onderzochte product vervaardigt in 2018 een lage winstgevendheid registreerde en in 2017 verliesgevend was — vergelijkbaar met de situatie van de producenten in Thailand en Brazilië — zou de Commissie met name recentere gegevens overwegen indien die beschikbaar waren en indien uit die gegevens een redelijk niveau van VAA-kosten en winstgevendheid zouden blijken. De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd opmerkingen te maken.

(132)

Met betrekking tot de mededeling van 30 november 2020 heeft de Commissie opmerkingen ontvangen van de CCCMC en de producenten in de Unie.

(133)

In zijn opmerkingen van 9 december 2020 bleef de CCCMC erbij dat Colombia geen geschikt representatief land was en dat Brazilië zou moeten worden gekozen als het geschikte land. De CCCMC voerde aan dat de lagere invoerprijzen voor mais in Brazilië niet werden veroorzaakt door verstoringen, maar door voordelen met betrekking tot vervoersafstanden en hoeveelheden. De CCCMC betoogde voorts dat indien de Braziliaanse invoerprijzen niet konden worden gebruikt, internationale prijzen zouden moeten worden gebruikt in plaats van Brazilië volledig buiten beschouwing te laten bij de keuze van het representatieve land. De CCCMC voerde ook aan dat Colombia geen geschikt representatief land was aangezien de aangeduide producent onredelijke bedrijfskosten had.

(134)

Volgens de bedrijfstak van de Unie was Colombia het meest geschikte representatieve land. Aangezien de Colombiaanse onderneming die het onderzochte product vervaardigt verliesgevend was of een lage winstgevendheid kende in 2018 en ook in 2019, waarvoor intussen gegevens beschikbaar waren geworden, wees een van de producenten in de Unie een aantal ondernemingen aan die een product vervaardigen dat gelijkenissen vertoont met het onderzochte product. De producent in de Unie richtte zich met name op ondernemingen die ingrediënten vervaardigen voor de dranken-, de schoonmaak-, de levensmiddelen- en de gezondheidssector en de farmaceutische sector in Colombia en waarvan de financiële gegevens overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening een redelijk niveau van VAA-kosten en winst lieten zien.

(135)

De Commissie heeft alle argumenten die door alle partijen werden aangevoerd zorgvuldig overwogen. Wat Thailand betreft, was de Commissie het eens met de CCCMC en met de producent in de Unie dat dit geen geschikt representatief land is, aangezien de producenten van het onderzochte product verliesgevend zijn en/of dochterondernemingen zijn van Chinese ondernemingen en er bovendien uitvoerbeperkingen bestaan voor bepaalde productiefactoren. Ook legden de ondernemingen die het onderzochte product vervaardigden geen redelijk niveau van VAA-kosten en winst voor. Derhalve werd Thailand verworpen.

(136)

De Commissie spitste haar analyse bijgevolg toe op Brazilië en Colombia. De Commissie analyseerde ten eerste of er uitvoerbeperkingen of andere verstoringen bestonden met betrekking tot de belangrijkste productiefactoren. De belangrijkste productiefactor van het onderzochte product, die meer dan 70 % van de totale kosten voor basisproducten vertegenwoordigt voor de producenten-exporteurs, is mais. De Commissie merkte op dat de hoeveelheid ingevoerde mais in Brazilië slechts 1,5 miljoen ton bedroeg, vergeleken met de Braziliaanse binnenlandse maisproductie van meer dan 100 miljoen ton (56). De CCCMC betwistte het feit dat deze naar Brazilië ingevoerde hoeveelheden mais laag waren. Vergeleken met de omvang van de Braziliaanse productie vertegenwoordigen deze ingevoerde hoeveelheden echter slechts 1,5 % van de productie. Gezien deze zeer beperkte hoeveelheid invoer in vergelijking met de grote binnenlandse productie, controleerde de Commissie ook de prijzen van de invoer naar Brazilië en merkte zij op dat die aanzienlijk verschilden van de internationale prijzen voor mais. De CCCMC betwistte in zijn opmerkingen bij de mededeling van 30 november dat de prijzen aanzienlijk verschilden en verzocht om aanvullende informatie over de prijsvergelijking. De gemiddelde internationale prijs voor mais die de Commissie in de mededeling van 30 november aanhaalt voor 2019, bedroeg volgens IndexMundi (57) 151 EUR per ton op fob-basis, terwijl de gemiddelde invoerprijs van mais in Brazilië volgens GTA slechts 116 EUR per ton op fob-basis bedroeg. Dit cijfer toont duidelijk aan dat de prijzen bij invoer in Brazilië aanzienlijk lager waren dan de internationale prijsindex.

(137)

Daarnaast voerde de CCCMC aan dat de invoerprijzen voor mais lager lagen in Brazilië dan in Colombia vanwege de lagere vervoerskosten, aangezien de invoer in Brazilië hoofdzakelijk afkomstig was uit buurlanden zoals Argentinië en Paraguay, terwijl Colombia mais hoofdzakelijk invoert uit de VS en uit Argentinië. Die bewering was niet onderbouwd, aangezien de CCCMC noch de werkelijke oorsprong en haven van binnenkomst in de respectieve landen, noch dat de invloed van de vervoerskosten naar de respectieve landen van invloed aantoonde. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(138)

De CCCMC stelde ook dat Chinese producenten een grote deel van hun mais in eigen land aankopen. De CCCMC beweerde derhalve dat de Braziliaanse invoerprijs beter zou aansluiten op de situatie inzake de aankopen van mais door de Chinese producenten. De Commissie merkte op dat dit argument niets afdoet aan het feit dat de in Brazilië ingevoerde hoeveelheden objectief gezien laag zijn in vergelijking met de omvang van de binnenlandse productie, hetgeen de representativiteit van de invoerprijs van mais in Brazilië ondermijnt. Dit argument doet ook geen afbreuk aan de conclusie dat prijzen bij invoer in Brazilië aanzienlijk verschillen van de internationale maisprijzen, waarschijnlijk vanwege de beperkte invoer en de aanzienlijke omvang van de binnenlandse productie. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(139)

De CCCMC betoogde voorts dat, zelfs als de prijzen voor de invoer van mais in Brazilië niet konden worden gebruikt omdat zij niet representatief waren, wat niet het geval was, Brazilië toch als representatief land zou moeten worden gekozen en er een passende niet-verstoorde internationale prijs voor mais zou moeten worden toegepast in plaats van de prijzen bij invoer in Brazilië.

(140)

In antwoord hierop merkte de Commissie op dat zij, zoals nader wordt toegelicht in dit punt, Colombia als een geschikt representatief land in dit onderzoek beschouwde op grond van de in de basisverordening opgenomen relevante elementen, waaronder de beschikbaarheid van geschiktere financiële gegevens voor producenten van producten die vergelijkbaar zijn met citroenzuur vergeleken met Brazilië. Wat de ingevoerde hoeveelheden en maisprijzen voor Colombia betreft, bedraagt de totale binnenlandse maisproductie in Colombia volgens IndexMundi 1,5 miljoen ton, terwijl de maisinvoer volgens GTA-gegevens ongeveer 5,5 miljoen ton bedraagt en dus 365 % van de productie vertegenwoordigt. Deze vergelijking toont aan dat de ingevoerde hoeveelheden in Colombia, in tegenstelling tot in Brazilië, representatief lijken te zijn gelet op de omvang van de binnenlandse productie. Wat de maisprijzen betreft, bedroeg de gemiddelde invoerprijs voor mais in Colombia in 2019 volgens GTA 174 EUR per ton op cif-basis, een prijs die veel dichter aanleunt bij en in overeenstemming is met de gemiddelde internationale prijs voor mais van 151 EUR per ton op fob-basis, aangezien de internationale invoerprijs op cif-basis hoger zou zijn. Aangezien Colombia in andere opzichten als een geschikt representatief land wordt beschouwd, zoals hieronder nader wordt uiteengezet; de invoerprijzen voor mais in Colombia grotendeels overeenkomen met de internationale maisprijzen, en er geen bewijs is voor een verstoring die de maisprijzen in Colombia zou beïnvloeden; is er geen reden om Brazilië te kiezen als een geschikt representatief land en een internationale benchmark te gebruiken in plaats van de prijzen bij invoer in het geschikte representatieve land, zoals voorgeschreven bij artikel 2, lid 6 bis, onder a), tweede alinea, eerste streepje.

(141)

Met betrekking tot de overige productiefactoren bestaan er uitvoerbeperkingen voor bepaalde productiefactoren in Brazilië (vergunningseis voor de uitvoer van kalk) en Thailand (vergunningseis voor de uitvoer van gips), terwijl die niet bestaan in Colombia, zoals wordt bevestigd door de relevante OESO-lijst (58). Hoewel deze factoren een veel beperkter aandeel hebben in de productiekosten van bepaalde producenten-exporteurs en zij niet van toepassing waren op alle producenten-exporteurs, was dit een bijkomend relevant element in de keuze van het geschikte representatieve land.

(142)

Voor de keuze van het geschikte representatieve land heeft de Commissie overeenkomstig de basisverordening ook gekeken naar de beschikbaarheid van openbare financiële gegevens voor producenten van het onderzochte product in Thailand, Brazilië en Colombia.

(143)

Aangezien Thailand niet werd beschouwd als een geschikt representatief land, zoals toegelicht in overweging 117, heeft de Commissie haar vergelijkende analyse toegespitst op Brazilië en Colombia.

(144)

Wat Brazilië en Colombia betreft, heeft de Commissie in de mededeling van 5 maart de ondernemingen vermeld die in die landen citroenzuur vervaardigen. Destijds waren er noch in Brazilië, noch in Colombia producenten met een redelijke winst voor 2018.

(145)

In de mededeling van 30 november 2020 verklaarde de Commissie dat de Colombiaanse onderneming Sucroal SA, waarvoor gegevens betreffende VAA-kosten en winst openbaar toegankelijk waren, een geschikte representatieve onderneming was omdat zij het onderzochte product vervaardigt, alsmede een productassortiment dat nauwer aansluit bij citroenzuur. Tegelijkertijd registreerde Sucroal SA in 2018 een lage winstgevendheid en was de onderneming in 2017 verliesgevend.

(146)

In Brazilië was de situatie vergelijkbaar: de Braziliaanse onderneming waarvoor financiële gegevens openbaar beschikbaar waren, een groot conglomeraat dat een breed scala aan producten vervaardigt waaronder citroenzuur, registreerde in 2018 een lage winstgevendheid. In de mededeling van 30 november 2020 signaleerde de Commissie dat indien recentere gegevens beschikbaar zouden komen voor het jaar 2019, zij deze gegevens zou kunnen gebruiken mits daaruit een redelijk niveau van VAA-kosten en winstgevendheid zou blijken of dat zij, indien dat niet geval zou zijn, alle beschikbare passende alternatieven in overweging zou nemen.

(147)

Na de bekendmaking van deze mededeling van 30 november 2020 werden de gegevens voor 2019 voor Sucroal SA beschikbaar in Orbis. Aangezien Sucroal SA in 2019 verlies had geleden, konden de financiële gegevens voor deze onderneming niet als geschikt worden beschouwd voor het bepalen van een niet-verstoord niveau van VAA-kosten en winst.

(148)

De Commissie nam derhalve geschikte alternatieven in overweging. Met name in situaties waarin geen enkele producent van het onderzochte product in een mogelijk representatief land een redelijk niveau van VAA-kosten en winst vertoont, mag de Commissie producenten van een product in dezelfde algemene categorie en/of sector als van het onderzochte product met openbaar beschikbare financiële gegevens in aanmerking nemen.

(149)

Aangezien Sucroal SA in 2019 verlies had geleden, voerde de CCCMC aan dat Colombia niet mag worden beschouwd als een geschikt representatief land en dat in plaats daarvan Brazilië zou moeten worden gebruikt. De CCCMC merkte op dat de aangeduide producent Cargill Agricola in 2019 opnieuw winstgevend was en dat zijn VAA-kosten en winst derhalve geschikt waren voor de behoeften van het onderzoek. De Commissie merkte echter op dat de winst van Cargill Agricola in 2019 minder dan één procent van zijn omzet bedroeg en dus nog lager lag dan zijn winst in 2018. Dit lage winstniveau was vergelijkbaar met het niveau van Sucroal SA in hetzelfde jaar en werd niet als redelijk beschouwd. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(150)

De bedrijfstak van de Unie stelde in zijn twee reeksen opmerkingen voor om de gegevens te gebruiken van ondernemingen in hetzelfde land die dezelfde categorie goederen vervaardigen of zich in dezelfde verwerkende sector als het onderzochte product bevinden. De categorie van fabrikanten van ingrediënten voor de dranken-, schoonmaak-, levensmiddelen- en gezondheidssector en de farmaceutische sector in Colombia werd voorgesteld, samen met een lijst van elf ondernemingen in dezelfde sector.

(151)

Gelet op alle feiten van het onderzoek en op de ontvangen opmerkingen heeft de Commissie de Orbis-databank doorzocht op NAICS-code 3259 98 (All Other Miscellaneous Chemical Product and Preparation Manufacturing). Dat is dezelfde code als wordt gebruikt door zowel Cargill Agricola SA als Sucroal SA. Uit deze zoekopdracht bleek dat in Colombia veel meer ondernemingen een redelijk winstniveau vertoonden dan in Brazilië, hetgeen aangeeft dat de beschikbaarheid van openbare financiële gegevens ook in Colombia representatief en betrouwbaar was. Teneinde de zoekresultaten te beperken tot die ondernemingen die een product vervaardigen dat vergelijkbaar is met citroenzuur, heeft de Commissie daarnaast de activiteiten en productie van alle winstgevende Colombiaanse ondernemingen in detail geanalyseerd. Aan de hand van de omschrijving van hun bedrijfsactiviteit, zoals te vinden in Orbis, heeft de Commissie uiteindelijk zeven ondernemingen in Colombia aangewezen die producten vervaardigen in een productcategorie die nauw aansluit bij citroenzuur. De VAA-kosten en winst van deze ondernemingen werden betrouwbaar geacht. Ter vergelijking merkte de Commissie op dat er in Brazilië geen ondernemingen met dezelfde bedrijfsactiviteit waren waarvoor openbaar toegankelijke financiële gegevens over 2019 beschikbaar waren in Orbis.

(152)

De aldus door de Commissie aangewezen Colombiaanse ondernemingen stemden overeen met de ondernemingen die door de bedrijfstak van de Unie werden aangewezen als geschikte ondernemingen in dezelfde algemene categorie en/of sector als van het onderzochte product. De bedrijfstak van de Unie stelde naast die zeven ondernemingen nog vier andere ondernemingen in Colombia voor waarvoor de financiële gegevens of de omschrijving van de activiteit niet onmiddellijk beschikbaar waren in Orbis. Derhalve werden die ondernemingen niet in aanmerking genomen bij het vaststellen van de VAA-kosten en winst.

(153)

Op grond van de voorgaande elementen en met name de beschikbare financiële gegevens en de representativiteit van de invoerprijs voor mais, als belangrijkste productiefactor, kwam de Commissie derhalve tot de conclusie dat Colombia het geschikte representatieve land was voor de berekening van de normale waarde in dit onderzoek.

(154)

Na de mededeling van feiten en overwegingen betwistten de CCCMC en drie medewerkende producenten-exporteurs de keuze van de Commissie voor Colombia als geschikt representatief land. Zij herhaalden het bovengenoemde argument dat de keuze van Colombia niet redelijk was gezien het feit dat de enige Colombiaanse citroenzuurproducent tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek niet winstgevend was, terwijl een Braziliaanse producent dat wel was. Zij herhaalden ook het bovengenoemde argument dat de maïsprijzen in Brazilië niet verstoord waren. Aangezien deze argumenten reeds in de overwegingen 136 en 149 van deze verordening waren behandeld en er in dit verband geen nieuw bewijsmateriaal werd verstrekt, werden de argumenten afgewezen.

(155)

De bovengenoemde partijen voerden verder aan dat de Commissie gebruik heeft gemaakt van VAA-gegevens en winstgevendheidsgegevens van Colombiaanse ondernemingen in andere productsectoren, zonder aan te tonen dat deze ondernemingen dezelfde VAA-kosten en winst hebben als de producenten van citroenzuur.

(156)

Overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening wordt de normale waarde berekend aan de hand van productie- en verkoopkosten waarin niet-verstoorde prijzen of benchmarks tot uiting komen, wanneer de aanwezigheid van verstoringen van betekenis wordt bevestigd. De normale waarde moet een niet-verstoord en redelijk bedrag voor VAA-kosten en voor winst omvatten. Aangezien de VAA-kosten en de winst van de Colombiaanse onderneming Sucroal SA om de in de overwegingen 145 en 147 uiteengezette redenen niet konden worden gebruikt, heeft de Commissie gegevens gebruikt voor de meest nabije sector, waaronder het onderzochte product, waar de bovengenoemde kostenelementen als niet-verstoord en redelijk werden beschouwd. Er is geen bewijs geleverd voor het betwisten van deze conclusie, en met name de stelling dat het niveau van de VAA-kosten en de winst van de Colombiaanse ondernemingen in de sector die het dichtst bij citroenzuur staat, niet redelijk waren overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening.

(157)

De Commissie merkte verder op dat, in tegenstelling tot de bedrijfstak van de Unie, CCCMC en de medewerkende producenten-exporteurs geen lijst hebben verstrekt of voorgesteld van fabrikanten in hetzelfde potentiële representatieve land die dezelfde of soortgelijke categorie goederen vervaardigen of zich in dezelfde of soortgelijke productiesector bevinden als het onderzochte product, waarvan de Commissie de financiële gegevens kon gebruiken.

(158)

Daarom, en om de in overweging 151 uiteengezette redenen, beschouwde de Commissie de financiële gegevens van de zeven ondernemingen die in Colombia producten in een nauwe categorie producten als citroenzuur vervaardigden, als een redelijke maatstaf voor niet-verstoorde VAA-kosten en winst voor de berekening van de normale waarde in het onderzoek. Het argument van CCCMC en drie medewerkende producenten-exporteurs werd daarom afgewezen.

3.4.   Bronnen aan de hand waarvan niet-verstoorde kosten worden vastgesteld

(159)

Op basis van de informatie die de belanghebbenden hebben verstrekt en andere relevante informatie in het dossier, heeft de Commissie een lijst opgesteld van productiefactoren en bronnen zoals materialen, energie en arbeid die bij de productie van het onderzochte product door de producenten-exporteurs worden gebruikt.

(160)

De Commissie heeft ook vastgesteld welke bronnen moeten worden gebruikt voor de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening (GTA, nationale statistieken enz.). In dezelfde mededeling heeft de Commissie de codes van het geharmoniseerd systeem (GS-codes) voor productiefactoren vastgesteld die, op basis van de door de belanghebbenden verstrekte informatie, aanvankelijk bedoeld waren om te worden gebruikt voor de GTA-analyse.

(161)

In de mededeling van 30 november 2020 heeft de Commissie bevestigd dat zij GTA-gegevens zal gebruiken om de niet-verstoorde kosten van de productiefactoren vast te stellen, met inbegrip van de grondstoffen.

3.5.   Bronnen gebruikt voor elektriciteits-, water- en loonkosten

3.5.1.   Elektriciteit

(162)

Voor elektriciteit heeft de Commissie gebruikgemaakt van de onmiddellijk beschikbare prijs van Enel, de belangrijkste elektriciteitsleverancier in Colombia. Deze bron biedt één enkele gemiddelde elektriciteitsprijs aan per maand.

3.5.2.   Water

(163)

Het watertarief van de onderneming Acueducto, die verantwoordelijk is voor de watervoorziening en de afvalwaterverzameling en -behandeling in Bogota, was eenvoudig te raadplegen. De informatie maakte het mogelijk om de tarieven te bepalen die in het tijdvak van het nieuwe onderzoek golden voor industriële gebruikers.

3.5.3.   Arbeid

(164)

De Commissie heeft statistieken van de IAO gebruikt om de lonen in Colombia vast te stellen (59). Deze statistieken verschaffen informatie over de maandlonen van werknemers in de verwerkende industrie en de gemiddelde werkuren per week in Colombia in 2019.

(165)

De Commissie heeft geen opmerkingen ontvangen over de bronnen die zij heeft gebruikt voor het vaststellen van de niet-verstoorde elektriciteits-, water en loonkosten en heeft derhalve die bronnen gebruikt om de normale waarde vast te stellen.

3.6.   Bronnen gebruikt voor VAA-kosten en winst

(166)

Overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening dient de door berekening vastgestelde normale waarde een niet-verstoord en redelijk bedrag voor VAA-kosten en voor winst te omvatten. Bovendien moest een waarde voor de vaste productiekosten worden vastgesteld om de kosten te dekken die niet zijn opgenomen in de productiefactoren.

(167)

Teneinde een niet-verstoorde waarde vast te stellen voor VAA-kosten en winst, heeft de Commissie gebruikgemaakt van het aandeel dat VAA-kosten en winst uitmaken in de productiekosten van de representatieve ondernemingen in Colombia zoals uiteengezet in punt 3.3.

(168)

De resulterende waarden, uitgedrukt als percentage van de inkomsten, bedroegen 14,2 % voor de winst en 17 % voor VAA-kosten.

3.7.   Grondstoffen

(169)

Voor alle grondstoffen en hulpstoffen heeft de Commissie gebruikgemaakt van de invoerprijzen in het representatieve land. De invoerprijs in het representatieve land werd vastgesteld als een gewogen gemiddelde van de eenheidsprijzen van de invoer uit alle derde landen met uitzondering van de VRC. De Commissie heeft besloten de invoer uit de VRC in het representatieve land uit te sluiten, wegens de aanwezigheid van verstoringen van betekenis in de zin van artikel 2, lid 6 bis, onder b), van de basisverordening. Aangezien er geen bewijsmateriaal is waaruit blijkt dat dezelfde verstoringen niet gelijkelijk gevolgen hebben voor de voor uitvoer bestemde producten, was de Commissie van mening dat dezelfde verstoringen gevolgen hebben gehad voor deze prijzen. Om dezelfde reden werd de invoer in het representatieve land uit niet-WTO-landen zoals vermeld in bijlage 1 bij Verordening (EU) 2015/755 van het Europees Parlement en de Raad (60) eveneens uitgesloten.

(170)

Teneinde overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a), eerste streepje, van de basisverordening de niet-verstoorde prijs van grondstoffen vast te stellen, heeft de Commissie de desbetreffende invoerrechten van het representatieve land toegepast. In een later stadium, tijdens de berekeningen van de individuele dumpingmarge, heeft de Commissie er ondernemingsspecifieke binnenlandse vervoerskosten bij opgeteld. De kosten van binnenlands vervoer voor alle grondstoffen werden gebaseerd op de gecontroleerde gegevens die door de medewerkende producenten-exporteurs waren verstrekt.

(171)

Grondstoffen met een verwaarloosbaar effect op de kosten, die de ondernemingen niet in bijlage III bij het bericht van opening hebben gerapporteerd, werden opgenomen in de algemene productiekosten, zoals uiteengezet in punt 3.8. De productiefactoren die werden uitgedrukt als algemene kosten zijn opgenomen in de ondernemingsspecifieke mededelingen.

(172)

De bedrijfstak van de Unie merkte in zijn opmerkingen van 16 maart 2020 op dat er voor een aantal grondstoffen ofwel geen gemiddelde invoerwaarden bestonden, ofwel dat de gemiddelde waarden betrekking hadden op kleine hoeveelheden en bijgevolg onbetrouwbaar waren, ofwel dat er andere redenen bestonden die twijfels deden rijzen over de betrouwbaarheid van de gemiddelde waarden. Hij stelde voor dat in dergelijke gevallen de statistische waarden voor de regio of de door marktonderzoek van dienstverleners zoals ArgusMedia, AgroChart of IntraTec gepubliceerde waarden zouden worden gebruikt.

(173)

De bedrijfstak van de Unie herhaalde in zijn opmerkingen van 11 december 2020 dat wat Colombia betreft, de kosten voor de productiefactoren konden worden bepaald met de gegevens voor de invoer en de beschikbare openbare gegevens over de prijzen van elektriciteit en water en de openbare gegevens over de loonkosten. Hij benadrukte dat sommige gemiddelde invoerwaarden voor minder belangrijke kostenfactoren hoog leken en stelde voor die te vervangen door gegevens van gespecialiseerde aanbieders van gegevensdiensten.

(174)

In zijn opmerkingen van 23 maart 2020 merkte de CCCMC op dat sommige invoerprijzen voor bepaalde belangrijke grondstoffen zoals steenkool, zwavelzuur en zoutzuur in Colombia uitzonderlijk hoog en bijgevolg niet representatief waren. Hij stelde ook dat er grote verschillen waren tussen de bekendgemaakte invoerprijzen van Colombia, Thailand en Brazilië en dat de invoerprijzen zelfs voor dezelfde grondstof ingevoerd door hetzelfde land aanzienlijk varieerden, mogelijk vanwege kwaliteitsverschillen binnen dezelfde GS-code. De CCCMC verzocht de Commissie de redenen aan te geven voor deze verschillen en die te verhelpen. De Commissie nam dit argument in overweging en heeft, wanneer dat gerechtvaardigd was, niet-representatieve invoerprijzen vervangen door betrouwbare bronnen zoals gespecificeerd in tabel A hieronder.

(175)

De CCCMC voerde ook aan dat aangezien bepaalde voor de vervaardiging van het onderzochte product gebruikte grondstoffen in de VRC zelf worden aangekocht, het onredelijk is om eenvoudigweg uit te gaan van de invoerprijzen van een specifiek derde land, omdat laatstgenoemde prijzen waarschijnlijk hogere verzend-/leveringskosten omvatten dan de prijzen van in eigen land aangekochte grondstoffen. Dat is met name het geval bij gevaarlijke chemische stoffen zoals zwavelzuur en zoutzuur, waarvoor bij levering speciale voertuigen worden gebruikt. Derhalve was de CCCMC van mening dat er gepaste correcties moesten worden toegepast om een billijke vergelijking te waarborgen.

(176)

Wat dat argument betreft, merkte de Commissie op dat zij in dit nieuwe onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen om de in punt 3.2.1 genoemde redenen artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening toepast. De Commissie is derhalve op zoek naar niet-verstoorde kosten in een geschikt representatief land om te verzekeren dat de toegepaste kosten niet beïnvloed zijn door verstoringen en gebaseerd zijn op onmiddellijk beschikbare gegevens. Bij gebrek aan informatie over mogelijke verstoringen op de markt van het representatieve land wat die gevaarlijke chemische stoffen betreft en bij gebrek aan gegevens verstrekt door de CCCMC ter staving van de bewering over de hoge vervoerskosten, worden de invoerwaarden van het representatieve land geacht te voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 6 bis, van de basisverordening en een redelijke raming te vormen van de prijs in het representatieve land, met inbegrip van de vervoerskosten. De Commissie was bovendien van mening dat aangezien de ingevoerde basisproducten qua prijzen concurreren op de binnenlandse markt van het representatieve land, zij een betrouwbare vervangende waarde zijn.

(177)

De Commissie heeft vervolgens de invoerprijzen in Colombia volgens GTA gebruikt. Daar waar die prijzen niet representatief of in andere opzichten onbetrouwbaar waren, werd gezocht naar internationale benchmarks. Wanneer die niet beschikbaar waren, werden betrouwbare prijzen uit andere bronnen gebruikt, zoals gespecificeerd in tabel A hieronder.

(178)

Op basis van alle door belanghebbenden verstrekte en tijdens de controles op afstand verzamelde informatie zijn, waar van toepassing, de volgende in Brazilië, Colombia of Thailand gebruikte productiefactoren en tariefcodes vastgesteld:

Tabel A

Productiefactor

Tariefcode

Bron van invoergegevens die de Commissie voornemens is te gebruiken

Meeteenheid

Grondstoffen/verbruiksgoederen

 

 

 

Mais

1005901100

GTA Colombia (61)

kg

Gedroogde zoete aardappelen

0714209000

GTA Colombia

kg

Natriumchloride/eetbaar zout

2501009100 /2501001000 , 2501002000 , 2501009200 , 2501009900

GTA Colombia

kg

Zwavelzuur

2807 00 10

GTA Brazilië

kg

Zwavel/vloeibare zwavel

2503000000

GTA Colombia

kg

Zoutzuur

2806 10 20

GTA Brazilië

kg

Actieve kool

3802100000

GTA Colombia

kg

Kalksteenpoeder/meel

2521 00 00

GTA Brazilië

kg

Ontschuimer

3402200000 /3402909000

GTA Colombia

kg

Diatomiet

2512000000 /3802901000

GTA Colombia

kg

Perliet

2530100000

GTA Colombia

kg

Amylase

(Glucoamylase)/Suikervormend enzym

3507909000

GTA Colombia

kg

Calcium

2805 12 00

GTA Brazilië

kg

Bijtende soda (Natriumhydroxide)

2815110000 /2815120000

GTA Colombia

kg

Alkalische vloeistof

2815120000

GTA Colombia

kg

Waterstofperoxide

2847000000

GTA Colombia

kg

Meel (tarwe of mengkoren)

1101000000

GTA Colombia

kg

Houtmeel

4405000000

GTA Colombia

m3

Calciumoxide

2825904000

GTA Colombia

kg

Ongebluste kalk

2522100000

GTA Colombia

kg

Zemelen van maïs

2302100000

GTA Colombia

kg

Zwelwater van mais

1901901000

GTA Colombia

kg

Calciumcarbonaat/Calciet

2836500000

GTA Colombia

kg

Geactiveerde klei

3802901000

GTA Colombia

kg

Filtersteun (perliet)

2530100000

GTA Colombia

kg

Natriumdiacetaat

2915292000

GTA Colombia

kg

Citroenzuur

2918140000

GTA Colombia

kg

Natriumcitraat

2918153000

GTA Colombia

kg

Corrosie- en kalkwerend middel

2921 59

GTA Brazilië

kg

Ruwe steenkool/Slijm

2701 19 00

GTA Brazilië

kg

Diesel

2710192100

GTA Colombia

m3

Verpakking — Folie

3923299000

GTA Colombia

stuk

Verpakking — Zachte schaal

3923900000

GTA Colombia

stuk

Verpakking — Pallet

4421999000

GTA Colombia

stuk

Verpakking — Kartonnen doos

4819200000

GTA Colombia

stuk

Verpakking — Papieren zak

4819301000

GTA Colombia

stuk

Verpakking — Papieren zak

4819400000

GTA Colombia

stuk

Verpakking — Geweven zak

6305331000

GTA Colombia

stuk

Verpakking — Zak van zware folie

3920100000

GTA Colombia

stuk

Bijproduct/afval

 

 

 

Aardgas

2705000000

GTA Colombia

kg

Eitwitrijk afval/Afval van maiszetmeel

2303100000

GTA Colombia

kg

Maisvoeder

2303300000

GTA Colombia

kg

Calciumsulfaat

2833299000

GTA Colombia

kg

Overige restproducten van de chemische industrie (granulair slib)

3825 90 00

GTA Brazilië

kg

Maiskiemolie/Maisolie

1518009000 /1515290000

GTA Colombia

kg

Maisgrutten/Afval van maiszetmeel

2303100000

GTA Colombia

kg

Tarweglutenbloem

1109000000

GTA Colombia

kg

Mycelium (diervoerpreparaat)

2309909000

GTA Colombia

kg

Graankiemen

1104300000

GTA Colombia

kg

Calcietsteenpoeder

2836500000

GTA Colombia

kg

Gips

2520100000

GTA Colombia

kg

As, slakken

2621900000

GTA Colombia

kg

Extractieresidu van maiskiemolie

23069010 /90

GTA Thailand

kg

Maisglutenmeel/poeder

2302100000

GTA Brazilië

kg

Eiwithoudende poederkorrels (maïsresidu)

2302100000

GTA Brazilië

kg

Eiwitfilterkoek (maïsresidu)

2302100000

GTA Brazilië

kg

Maisvezelvoeder

2302100000

GTA Brazilië

kg

3.8.   Berekening van de normale waarde

(179)

Om de normale waarde te bepalen, heeft de Commissie de volgende stappen ondernomen.

(180)

Als eerste heeft de Commissie de niet-verstoorde productiekosten vastgesteld (die het verbruik van grondstoffen, arbeid en energie omvatten). Zij heeft de niet-verstoorde kosten per eenheid op basis van de hierboven genoemde bronnen toegepast op het werkelijke verbruik van de individuele productiefactoren van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.

(181)

Ten tweede heeft de Commissie, om tot de niet-verstoorde productiekosten te komen, de algemene productiekosten erbij opgeteld. De algemene productiekosten van de medewerkende producenten-exporteurs werden verhoogd met de kosten van grondstoffen en hulpstoffen waarnaar in overweging 171 wordt verwezen, en vervolgens uitgedrukt als percentage van de werkelijke productiekosten van elk van de producenten-exporteurs. Dit percentage is toegepast op de niet-verstoorde productiekosten.

(182)

Tot slot heeft de Commissie de VAA-kosten en de gewogen gemiddelde winst van zeven representatieve Colombiaanse producenten van de dranken-, schoonmaak-, levensmiddelen- en gezondheidssector en de farmaceutische sector toegepast op de bovenstaande berekening.

(183)

Uitgedrukt in procenten van de productiekosten bedroeg het resultaat 24,82 % voor de VAA-kosten en 20,72 % voor de winst. Uitgedrukt in procenten van de inkomsten kwam dit neer op 17 % voor de VAA-kosten en 14,2 % voor de winst.

(184)

Op basis daarvan heeft de Commissie de normale waarde per productsoort af fabriek berekend overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, onder a), van de basisverordening. De Commissie berekende de normale waarde per productsoort voor ieder van de vier medewerkende producenten-exporteurs.

3.9.   Uitvoerprijs

(185)

De medewerkende producenten-exporteurs voerden rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie uit. De uitvoerprijs was daarom de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het onderzochte product dat met het oog op uitvoer naar de Unie werd verkocht, overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening.

3.10.   Vergelijking

(186)

De Commissie heeft de normale waarde en de uitvoerprijs van de medewerkende producent-exporteur vergeleken in het stadium af fabriek.

(187)

Waar dat voor een billijke vergelijking gerechtvaardigd was, heeft de Commissie overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening op de normale waarde en/of de uitvoerprijs een correctie toegepast voor verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Op grond hiervan werden in voorkomend geval correcties toegepast voor de kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet, bankkosten en commissies, waar die gerechtvaardigd waren.

3.11.   Dumpingmarges voor de medewerkende producenten-exporteurs

(188)

Voor de medewerkende producenten-exporteurs heeft de Commissie de gewogen gemiddelde normale waarde van elke soort van het soortgelijke product vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de overeenkomstige soort van het onderzochte product, overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.

(189)

Op basis hiervan bedragen de gewogen gemiddelde dumpingmarges, uitgedrukt als percentage van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring 42 % voor Weifang Ensign Industry Co., Ltd en 144 % voor COFCO Bio-Chemical Energy (Yushu) Co. Ltd Er werd geen dumpingmarge berekend voor RZBC Group (RZBC (Juxian) Co., Ltd en verbonden handelaar RZBC Imp. & Exp. Co., Ltd), noch voor Jiangsu Guoxin Union Energy Co. Ltd, waarvoor prijsverbintenissen gelden zoals uiteengezet in overweging 191.

3.12.   Dumpingmarges voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs

(190)

De Commissie heeft tevens de gemiddelde dumpingmarge voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs vastgesteld. Op basis van de beschikbare gegevens werd overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening de hoogste dumpingmarge van de medewerkende producenten gebruikt, zeker gezien het aanzienlijk lagere niveau van de prijzen bij uitvoer van niet-medewerkende ondernemingen.

3.13.   Conclusie inzake de voortzetting van dumping

(191)

Alles bij elkaar werd een meerderheid van de uitvoer uit de VRC naar de EU (tussen 70 en 90 %) in het tijdvak van het nieuwe onderzoek aangeboden met aanzienlijke dumping. De overige uitvoer uit de VRC was afkomstig van de twee medewerkende producenten-exporteurs waarvoor geen dumping was vastgesteld. Voor deze twee producenten-exporteurs gelden prijsverbintenissen en hun uitvoer naar de Unie gebeurde tegen de minimuminvoerprijs. Hun prijzen bij uitvoer naar de Unie werden dus geacht te zijn beïnvloed door de verbintenissen; zij werden derhalve onvoldoende betrouwbaar geacht voor gebruik bij de vaststelling of de dumping zal worden voortgezet in de context van het onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen.

(192)

De dumping is kortom voortgezet voor het overgrote deel van de uitvoer uit de VRC naar de Unie. De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat de dumping in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd voortgezet.

4.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING VAN DUMPING

(193)

Na te hebben vastgesteld dat in het tijdvak van het nieuwe onderzoek sprake was van dumping, is de Commissie nagegaan hoe waarschijnlijk voortzetting van dumping is indien de maatregelen zouden worden ingetrokken overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening. De volgende bijkomende elementen zijn onderzocht: de productiecapaciteit en reservecapaciteit in het betrokken land en de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie; het verband tussen de prijzen bij uitvoer naar derde landen en het prijspeil in de Unie, en ontwijkingspraktijken.

(194)

Zoals hierboven vermeld, hebben slechts vier Chinese producenten-exporteurs zich kenbaar gemaakt. De Commissie beschikte bijgevolg over beperkte informatie over de productiecapaciteit en reservecapaciteit van de Chinese producenten-exporteurs.

(195)

Om die reden moesten de meeste van de onderstaande bevindingen met betrekking tot de voortzetting of herhaling van dumping gebaseerd worden op andere bronnen, namelijk databanken van Eurostat en de GTA en de informatie die de bedrijfstak van de Unie bij het verzoek om een nieuw onderzoek had verstrekt. Uit analyse van die informatie bleek het volgende.

4.1.   Productiecapaciteit en reservecapaciteit in het betrokken land

(196)

Louter op basis van de antwoorden van de medewerkende producenten-exporteurs op de vragenlijst heeft het onderzoek aan het licht gebracht dat de reserveproductiecapaciteit ongeveer 129 000 ton bedroeg, wat goed is voor 20 tot 40 % van de EU-vraag. Er wordt geschat dat de totale Chinese productiecapaciteit in het TNO drie tot vier keer hoger is dan het totale verbruik in de EU.

(197)

De binnenlandse Chinese vraag werd op 465 000 ton geschat, minder dan 24 % van de productiecapaciteit van het land. Bovendien wijzen de geplande verdere verhogingen van de capaciteit erop dat de capaciteit in 2021 het niveau van het totale wereldverbruik zal bereiken (62), wat de bestaande Chinese overcapaciteit nog zal versterken. Deze nieuwe capaciteit zal naar alle waarschijnlijkheid leiden tot een nog hogere druk om uit te voeren, vooral gezien de kloof tussen de capaciteit en voornoemde binnenlandse vraag. Het is bijzonder onwaarschijnlijk dat het Chinese binnenlandse verbruik zodanig zou toenemen dat het de bestaande capaciteit kan opvangen, laat staan de verhoogde capaciteit. Daarnaast is het door het bestaan van reeds genomen maatregelen op een aantal andere markten zeer waarschijnlijk dat de invoer met dumping aanzienlijk zou toenemen indien de maatregelen in de Unie worden ingetrokken.

4.2.   Aantrekkelijkheid van de markt van de Unie

(198)

De markt van de Unie was duidelijk aantrekkelijk voor uitvoer vanuit de VRC, aangezien de uitvoer zelfs met maatregelen op grote schaal blijft plaatsvinden en 30 % à 50 % van het marktaandeel van de Unie vertegenwoordigt.

(199)

De aantrekkelijkheid van de markt van de Unie werd verder benadrukt door het feit dat een Chinese investeerder in de Unie een nieuwe fabriek aan het bouwen is met een capaciteit van tot wel 60 000 ton (63).

(200)

Bovendien werd de uitvoer vanuit de VRC naar andere belangrijke markten zoals de VS, Brazilië, Colombia, India of Thailand beperkt door het bestaan van handelsbeschermingsmaatregelen.

(201)

De aantrekkelijkheid van de markt van de Unie werd verder bevestigd door onderstaande prijsbestanddelen.

4.3.   Relatie tussen de prijzen bij uitvoer naar derde landen en het prijspeil in de Unie

(202)

De prijzen bij uitvoer naar derde landen door de vier medewerkende ondernemingen waren 20 tot 40 % lager dan de prijzen bij uitvoer naar de Unie, wat de Unie nog aantrekkelijker maakt.

4.4.   Ontwijkingspraktijken

(203)

Ontwijkingspraktijken via Maleisië, die in januari 2016 tot de instelling van in de overweging 5 vermelde anti-ontwijkingsrechten hebben geleid, benadrukten verder hoe aantrekkelijk de markt van de Unie is voor uitvoer uit de VRC.

4.5.   Waarschijnlijke prijzen en dumpingmarges indien de maatregelen worden ingetrokken

(204)

Zoals hierboven uitgelegd, werd de dumping voor het overgrote deel van de uitvoer uit de VRC voortgezet.

(205)

Daarnaast wezen alle signalen erop dat er verkoop met dumping zou plaatsvinden indien de maatregelen zouden vervallen.

(206)

Ten eerste duidde het feit dat alle ondernemingen met verbintenissen precies de minimuminvoerprijs als verkoopprijs hanteerden erop dat de verbintenis als bodemprijs fungeerde. Bij gebrek aan een dergelijke bodemprijs, en geconfronteerd met concurrentie van andere uitvoer uit de VRC die zo’n 30 tot 40 % lager geprijsd is dan die in de verbintenis, zouden bedrijven tegen die lagere prijzen moeten verkopen om op de markt te kunnen blijven. Dat zou naar alle waarschijnlijkheid leiden tot hogere dumpingmarges voor alle ondernemingen waarop de verbintenis van toepassing is.

(207)

Ten tweede zou ontwijking kunnen worden beschouwd als een extra factor die wijst op interesse van exporteurs om de markt van de Unie op te gaan en op hun onvermogen om zonder dumping in de Unie te concurreren. Er was ook sprake van een patroon van oneerlijk prijsbeleid door bedrijven in de VRC wanneer zij uitvoeren naar andere markten, hetgeen blijkt uit het grote aantal handelsbeschermingsmaatregelen tegen citroenzuur in derde landen, zoals vermeld in overweging 200.

(208)

Ten derde waren de prijzen van de vier medewerkende ondernemingen bij uitvoer naar derde landen veel lager dan bij uitvoer naar de Unie, wat erop wijst dat de prijzen bij uitvoer naar alle waarschijnlijkheid verder zouden dalen en de dumpingmarges dus verder zouden toenemen indien de maatregelen zouden vervallen.

4.6.   Conclusie

(209)

Uit bovenstaande analyse is gebleken dat de dumping zal worden voortgezet en de dumpingmarges naar alle waarschijnlijkheid zullen toenemen indien de maatregelen zouden vervallen, en dat de invoer naar de aantrekkelijke markt van de Unie nog prominenter zou worden.

(210)

Na de mededeling van feiten en overwegingen betwistten de CCCMC en drie medewerkende producenten-exporteurs de bevindingen inzake reservecapaciteit. Zij voerden aan dat de reservecapaciteit op basis van de eigen berekeningen van de Commissie daalde van 192 000 ton in 2015 (het vorige nieuwe onderzoek) tot 129 000 ton in het TNO, hetgeen in tegenspraak was met de bevinding dat de reservecapaciteit steeds groter werd, wat tot een hogere uitvoerdruk zou leiden. De Commissie merkte op dat zij de reservecapaciteit heeft beoordeeld op basis van gegevens van de medewerkende producenten-exporteurs. Deze medewerkende producenten-exporteurs verschillen van de medewerkende producenten-exporteurs in het vorige nieuwe onderzoek. Daarom is de vergelijking tussen de CCCMC en de drie medewerkende producenten-exporteurs onjuist. In ieder geval is 129 000 ton nog steeds een enorme overcapaciteit. Het argument werd derhalve van de hand gewezen.

(211)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden de CCCMC en drie medewerkende producenten-exporteurs aan dat de Commissie de betrouwbaarheid en nauwkeurigheid van het door de bedrijfstak van de Unie ingediende bewijsmateriaal over geplande capaciteitsverhogingen niet had geverifieerd. De Commissie merkte op dat zij de opmerkingen van zowel de bedrijfstak van de Unie als de CCCMC in dit verband zorgvuldig heeft onderzocht en dat haar onderzoek geen elementen aan het licht heeft gebracht die haar bevindingen, zoals vastgesteld in overweging 197, zouden kunnen wijzigen.

(212)

Na de mededeling van feiten en overwegingen voerden de CCCMC en drie medewerkende producenten-exporteurs aan dat de conclusie van de Commissie dat de prijzen bij uitvoer naar de Unie zonder nieuwe maatregelen zouden dalen tot het niveau van derde landen, een totale speculatie is. Zij voerden ook aan dat de Commissie geen kwantificering of analyse had verstrekt met betrekking tot haar conclusie dat de uitvoer uit de VRC waarschijnlijk zou toenemen en bij afwezigheid van maatregelen met hogere dumpingmarges zou plaatsvinden. Tot slot voerden zij aan dat de Commissie geen deugdelijke economische redenering heeft gegeven waarom de Chinese producenten-exporteurs hun prijzen bij uitvoer naar de Unie aanzienlijk zouden verlagen zonder de maatregelen te verlengen.

(213)

In antwoord hierop merkte de Commissie op dat uit het onderzoek duidelijk is gebleken dat de dumping zelfs voortduurt op basis van uitvoerprijzen die door de MIP van de verbintenissen worden verhoogd. De prijzen van producenten/exporteurs waarop geen verbintenissen van toepassing waren, waren aanzienlijk lager, wat duidelijk aangeeft dat de prijzen waarschijnlijk zouden dalen als er geen verbintenissen waren. Bovendien heeft de Commissie vastgesteld dat de prijzen bij uitvoer naar de Unie voor alle aan verbintenissen onderworpen producenten-exporteurs aanzienlijk hoger waren dan de prijzen bij uitvoer naar andere markten, wat erop wijst dat de markt van de Unie een toename van de invoer zou aantrekken. Deze elementen, samen met de aanzienlijke reservecapaciteit in de VRC, steunden duidelijk de conclusie dat de uitvoer naar de Unie waarschijnlijk tegen dumpingprijzen en in grotere hoeveelheden zou blijven plaatsvinden indien de maatregelen zouden worden ingetrokken.

5.   SCHADE

5.1.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(214)

In het TNO werd het soortgelijke product vervaardigd door twee producenten in de Unie. De twee producenten vormen de “bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

(215)

Aangezien de bedrijfstak van de Unie uit slechts twee producenten bestaat, heeft de Commissie ter waarborging van de vertrouwelijkheid van informatie overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening sommige van de cijfers in deze verordening gepresenteerd in de vorm van een bereik en/of index.

(216)

De totale productie in de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd vastgesteld op tussen de 300 000 en 350 000 ton. De Commissie heeft dat cijfer vastgesteld aan de hand van de antwoorden van de twee producenten in de Unie op de vragenlijst.

5.2.   Verbruik in de Unie

(217)

De Commissie heeft het verbruik op de vrije markt van de Unie vastgesteld op basis van de verkoop op de vrije markt van de bedrijfstak van de Unie en de invoer uit de VRC en uit andere derde landen, zoals vermeld in de antwoorden op de vragenlijst en invoerstatistieken op basis van de databank van artikel 14, lid 6.

(218)

Het verbruik op de vrije markt van de Unie heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 1

Verbruik in de Unie (in ton)

 

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Totaal verbruik in de Unie

500 000 -550 000

535 000 -585 000

535 000 -585 000

515 000 -565 000

Index

100

107

107

103

Bron: Antwoorden op de vragenlijst en de databank van artikel 14, lid 6.

(219)

Het verbruik in de Unie nam aanvankelijk toe met 7 %, met een verbruikspiek in 2017 en 2018. Tussen 2018 en het tijdvak van het nieuwe onderzoek nam het verbruik enigszins af, maar het lag nog wel 3 % hoger dan bij het begin van de beoordelingsperiode.

(220)

De reden voor de stijging van het verbruik van citroenzuur was het toegenomen verbruik van producten waarvoor het onderzochte product wordt gebruikt in verschillende sectoren, zoals de dranken-, levensmiddelen-, detergenten-, cosmetica- en geneesmiddelensector. Bovendien heeft de regelgeving die vervangmiddelen voorschrijft voor fosfaten in huishoudelijke schoonmaakmiddelen bijgedragen aan de stijging van het verbruik van het onderzochte product, aangezien citroenzuur in deze toepassingen een van de meest geschikte vervangmiddelen is voor fosfaten.

5.3.   Invoer uit het betrokken land

5.3.1.   Volume en marktaandeel van de invoer uit het betrokken land

(221)

De Commissie heeft het volume van de invoer vastgesteld op basis van de databank van artikel 14, lid 6. Het marktaandeel van de invoer werd vastgesteld aan de hand van de databank van artikel 14, lid 6, en de antwoorden op de vragenlijst van de bedrijfstak van de Unie.

(222)

De invoer uit het betrokken land heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 2

Invoervolume (in ton) en marktaandeel

 

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Volume van invoer uit de VRC

207 295

190 750

223 185

205 595

Index

100

92

108

99

Marktaandeel (%)

40-45

34-39

40-45

38-43

Index

100

86

100

96

Bron: Antwoorden op de vragenlijst en de databank van artikel 14, lid 6.

(223)

Het volume van de invoer uit de VRC was gedurende de beoordelingsperiode aanzienlijk en bleef in het tijdvak van het nieuwe onderzoek vergeleken met 2016 op nagenoeg hetzelfde niveau. De lagere invoer in 2017 en de hogere invoer in 2018 houden verband met het feit dat citroenzuur een product is dat in grote hoeveelheden wordt vervoerd, en een dergelijke grote hoeveelheid kwam in januari 2018 op de markt van de Unie en werd derhalve toegeschreven aan de invoer van 2018 (de invoer van januari 2018 ligt ongeveer 50 % hoger dan die van december 2017). In het algemeen was de ingevoerde hoeveelheid uit de VRC stabiel.

(224)

Het marktaandeel van de invoer van citroenzuur uit de VRC was aanzienlijk en bleef grotendeels rond de 40 %, met een kleine daling van 1,4 procentpunt in de beoordelingsperiode. Aangezien de invoer uit andere landen eveneens afnam, zoals beschreven in de overwegingen 234 tot en met 235, merkte de Commissie op dat aan de toegenomen vraag tijdens de beoordelingsperiode werd voldaan door de toename van de productie door de bedrijfstak van de Unie.

5.3.2.   Prijzen van de ingevoerde producten uit het betrokken land en prijsonderbieding

(225)

De Commissie heeft de prijzen van de invoer vastgesteld op basis van de databank van artikel 14, lid 6. De gemiddelde prijzen van de invoer uit het betrokken land ontwikkelden zich als volgt:

Tabel 3

Invoerprijzen (EUR/ton)

 

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

China

736,7

773,8

738,2

701,9

Index

100

105

100

95

Bron: Databank van artikel 14, lid 6.

(226)

De prijs voor citroenzuur ingevoerd uit de VRC was stabiel tijdens de beoordelingsperiode. In totaal daalde de prijs voor citroenzuur uit de VRC met 5 % in vergelijking met 2016. De invoerprijzen uit de VRC bleven aanzienlijk lager dan de prijzen in de Unie, zoals blijkt uit tabel 8.

(227)

De stijging van de invoerprijzen in 2017 kan in verband worden gebracht met de stijging van het verbruik, dat, zoals toegelicht in overweging 219, in 2017 bijzonder hoog lag vanwege de in overweging 220 beschreven wijziging van de regelgeving inzake fosfaten. Deze toename van de vraag leidde tot een toename van de invoerprijzen. In 2018 en 2019 daalden de prijzen vervolgens weer onder invloed van een aanpassing van de vraag.

(228)

De Commissie stelde de prijsonderbieding in het tijdvak van het nieuwe onderzoek vast aan de hand van een vergelijking van:

a)

de gewogen gemiddelde verkoopprijzen per productsoort van de producenten in de Unie die in rekening werden gebracht aan onafhankelijke afnemers op de markt van de Unie, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek, en

b)

de overeenkomstige gewogen gemiddelde invoerprijzen per productsoort die door de Chinese medewerkende producenten-exporteurs aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie werden berekend op basis van kosten, verzekering en vracht (cif), inclusief het antidumpingrecht, met de nodige correcties voor douanerechten en kosten na invoer.

(229)

Hieronder worden twee niveaus van prijsonderbiedingsmarges genoemd, het eerste behelst de medewerkende producenten-exporteurs waarvoor de in overweging 189 vermelde verbintenis niet geldt. Het tweede omvat ook de drie medewerkende producenten-exporteurs die onder de verbintenis vallen. Er wordt een onderscheid gemaakt omdat de prijzen van de ondernemingen waarvoor de verbintenis geldt, waren beïnvloed door de bepalingen van de verbintenis.

(230)

Voor de niet-medewerkende producenten-exporteurs kon prijsonderbieding niet worden vastgesteld aan de hand van de prijzen per productsoort, aangezien deze informatie niet beschikbaar was. Derhalve geschiedde de vaststelling met betrekking tot prijsonderbieding aan de hand van een vergelijking van de gewogen gemiddelde verkoopprijzen voor zowel de producenten in de Unie als voor de niet-medewerkende Chinese producenten-exporteurs.

(231)

De prijzen werden vergeleken per productsoort voor transacties in hetzelfde handelsstadium, zo nodig na correctie, en met aftrek van kortingen en rabatten. De resultaten van de vergelijkingen werden uitgedrukt als percentage van de omzet van de producenten in de Unie tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Daaruit bleek dat er sprake was van een gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van meer dan 19 % voor producenten-exporteurs die niet onder de verbintenissen vallen en van 10 % voor producenten-exporteurs die wel onder de verbintenis vallen.

5.4.   Invoer uit andere derde landen dan de VRC

(232)

De invoer van citroenzuur uit andere derde landen dan de VRC kwam hoofdzakelijk uit Cambodja, Colombia en Thailand.

(233)

De geaggregeerde hoeveelheden invoer evenals het marktaandeel en de prijsontwikkelingen voor de invoer van citroenzuur uit andere derde landen ontwikkelden zich als volgt:

Tabel 4

Invoer uit derde landen

Land

 

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Thailand

Volume (ton)

19 410

20 163

13 203

13 305

Index

100

104

68

69

Marktaandeel (%)

< 5

< 5

< 5

< 5

Gemiddelde prijs (EUR)

817

887

847

784

Index

100

109

104

96

Overige derde landen

Volume (ton)

10 331

18 612

7 909

7 194

Index

100

180

77

70

Marktaandeel (%)

< 5

< 5

< 5

< 5

Gemiddelde prijs (EUR)

1 094

1 001

1 251

1 265

Index

100

92

114

116

Totaal van alle derde landen

Volume (ton)

29 741

38 775

21 112

20 500

Index

100

130

71

69

Marktaandeel (%)

5-10

5-10

< 5

< 5

Gemiddelde prijs (EUR)

913

942

998

952

Index

100

103

109

104

Bron: Databank van artikel 14, lid 6.

(234)

De grootste ingevoerde hoeveelheden citroenzuur uit andere derde landen dan de VRC kwamen tijdens de beoordelingsperiode uit Thailand. De invoer uit Thailand is tijdens de beoordelingsperiode met 31 % gedaald. In elk jaar van de beoordelingsperiode volgden de prijzen de tendens van de prijsontwikkeling van de invoer uit de VRC, maar lagen zij 11 % tot 15 % hoger.

(235)

De invoer van citroenzuur uit alle derde landen is tijdens de beoordelingsperiode met 30 % gedaald. De prijzen voor deze invoer waren ook hoger dan de prijzen van de invoer uit de VRC.

5.5.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

5.5.1.   Algemene opmerkingen

(236)

De beoordeling van de economische situatie van de bedrijfstak van de Unie omvatte een beoordeling van alle economische indicatoren die tijdens de beoordelingsperiode op de situatie van de bedrijfstak van de Unie van invloed waren.

5.5.2.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(237)

De totale productie in de Unie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad lieten tijdens de beoordelingsperiode de volgende ontwikkeling zien:

Tabel 5

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad in de Unie

 

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Productievolume (ton)

300 000 -350 000

342 000 -392 000

339 000 -389 000

327 000 -377 000

Index

100

114

113

109

Productiecapaciteit (ton)

350 000 -400 000

381 000 -431 000

395 000 -445 000

395 000 -445 000

Index

100

109

113

113

Bezettingsgraad (%)

90-100

90-100

90-100

87-97

Index

100

105

100

97

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(238)

Het productievolume is tijdens de beoordelingsperiode met 9 % gestegen en de productiepiek werd bereikt in 2017 (toen de productie 14 % hoger lag dan in 2016). De tendens van het productievolume van de bedrijfstak van de Unie volgt grotendeels de tendens van het verbruik in de Unie.

(239)

De productiecapaciteit is tijdens de beoordelingsperiode gestaag toegenomen en was in de beoordelingsperiode 13 % hoger dan in 2016.

(240)

De bezettingsgraad fluctueerde tijdens de beoordelingsperiode en bereikte in het tijdvak van het nieuwe onderzoek zijn laagste niveau, 3 % onder het niveau van 2016.

5.5.3.   Verkoopvolume en marktaandeel

(241)

Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie hebben zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 6

Verkoopvolume en marktaandeel in de Unie

 

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Totale verkoopvolume op de markt van de Unie (ton)

250 000 -300 000

292 000 -342 000

280 000 -330 000

275 000 -325 000

Index

100

117

112

110

Verkoop op de markt voor intern gebruik

0-5 000

0-5 000

0-5 000

0-5 000

Verkoop op de vrije markt

245 000 -300 000

287 000 -342 000

275 000 -330 000

270 000 -325 000

Index

100

116

112

110

Marktaandeel van de verkoop op de vrije markt (%)

50-60

54-64

52-62

54-64

Index

100

109

104

107

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(242)

De verkoop op de markt voor intern gebruik, die voornamelijk verband houdt met de productie van specialiteiten en speciale zouten waarvoor citroenzuur als basisproduct wordt gebruikt, lag op een laag niveau van minder dan 5 000 ton in elk jaar van de beoordelingsperiode en had derhalve geen aantoonbare invloed op de situatie van de bedrijfstak van de Unie of op zijn marktaandeel.

(243)

De verkoop volgde de tendens van de productie en is tijdens de beoordelingsperiode met 10 % gestegen, met het hoogst behaalde niveau in 2017.

(244)

Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie lag in elk jaar van de beoordelingsperiode tussen 50 % en 64 %. Het steeg tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek met ongeveer 4 procentpunt.

5.5.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

(245)

De werkgelegenheid en de productiviteit hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld in de Unie:

Tabel 7

Werkgelegenheid en productiviteit in de Unie

 

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Aantal werknemers

600-650

624-674

642-692

642-792

Index

100

104

107

107

Productiviteit (eenheid/werknemer)

500-550

550-600

530-580

510-560

Index

100

110

106

102

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(246)

Het aantal werknemers uitgedrukt in voltijdequivalenten is tijdens de beoordelingsperiode met ongeveer 7 % gestegen tot meer dan 640 werknemers in het tijdvak van het nieuwe onderzoek.

(247)

De productiviteit is tijdens de beoordelingsperiode slechts licht toegenomen, met ongeveer 2 %. De productiviteit is in dit verband uitgedrukt als aantal ton per werknemer (voltijdequivalenten) tijdens het jaar.

5.5.5.   Hoogte van de dumpingmarge en herstel van eerdere dumping

(248)

De gevolgen van de werkelijke dumpingmarges op de bedrijfstak van de Unie werden verzacht door de verbintenis die van toepassing is op het prijsniveau van grote producenten-exporteurs in de VRC, dat als minimum fungeerde voor de relevante Chinese prijzen bij uitvoer.

(249)

Derhalve kan worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie zich heeft hersteld van de schade als gevolg van de dumping in het verleden door Chinese producenten-exporteurs. Het herstelproces van de bedrijfstak van de Unie heeft zich tijdens de beoordelingsperiode voortgezet, zoals blijkt uit een gunstige tendens van de belangrijkste schade-indicatoren.

5.5.6.   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

(250)

De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de producenten in de Unie voor niet-verbonden afnemers in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 8

Verkoopprijzen in de Unie

 

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid op de vrije markt (EUR/ton)

1 000 -1 100

980-1 080

1 010 -1 110

1 010 -1 110

Index

100

98

101

101

Productiekosten per eenheid (EUR/ton)

800-900

760-860

824-924

840-940

Index

100

95

103

105

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(251)

De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de producenten van de Unie aan niet-verbonden afnemers in de Unie waren zeer stabiel en stegen in de beoordelingsperiode slechts met 1 %.

(252)

De productiekosten per eenheid fluctueerden tijdens de beoordelingsperiode en bereikten in het tijdvak van het nieuwe onderzoek een niveau dat 5 % hoger was dan in 2016. De stijging van de kosten leidde in combinatie met de beperkte stijging van de verkoopprijzen tot een afname van de winstgevendheid, zoals beschreven in overweging 257.

5.5.7.   Loonkosten

(253)

Tijdens de beoordelingsperiode hebben de gemiddelde loonkosten van de producenten in de Unie zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 9

Gemiddelde loonkosten per werknemer

 

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR)

70 000 -80 000

70 000 -80 000

71 400 -81 400

72 800 -82 800

Index

100

100

102

104

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(254)

De gemiddelde loonkosten van de producenten in de Unie zijn tijdens de beoordelingsperiode met 4 % gestegen, minder dan de inflatie in de Unie tijdens deze periode.

5.5.8.   Voorraden

(255)

De voorraden van de producenten in de Unie hebben zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld:

Tabel 10

Voorraden

 

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Eindvoorraden (ton)

20 000 -25 000

16 200 -21 200

24 400 -39 400

24 000 -28 000

Index

100

81

122

120

Eindvoorraden als percentage van de productie (%)

5-10

3-8

5-10

5-11

Index

100

71

107

110

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(256)

De eindvoorraden van de producenten in de Unie namen toe in de beoordelingsperiode. De voorraden bevinden zich op een stabiel niveau na de toename van de verkoop en de productie. Het veel lagere voorraadniveau was de uitzondering aan het einde van het jaar 2017. De uitzondering houdt verband met de toegenomen vraag naar citroenzuur vanwege de vervanging van fosfaten in de chemische samenstelling van bepaalde producten, zoals toegelicht in overweging 220.

5.5.9.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(257)

De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van investeringen van de producenten in de Unie lieten tijdens de beoordelingsperiode de volgende ontwikkeling zien:

Tabel 11

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

 

2016

2017

2018

Tijdvak van het nieuwe onderzoek

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van de omzet)

15-20

18-23

14-19

11-16

Index

100

120

94

79

Kasstroom

100

140

100

102

Investeringen (EUR)

40 000 000 -50 000 000

35 600 000 -45 600 000

31 200 000 -41 200 000

39 600 000 -49 600 000

Index

100

89

78

99

Rendement van investeringen (%)

30-40

37-48

27-38

26-36

Index

100

125

92

86

Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

(258)

De Commissie stelde de winstgevendheid van de producenten in de Unie vast door de nettowinst vóór belastingen op de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als een percentage van de omzet uit die verkoop.

(259)

De winstgevendheid tijdens de beoordelingsperiode was op haar hoogst in 2017. De uitzonderlijke omstandigheden hielden verband met de vervanging van fosfaten, zoals beschreven in overweging 220, en de hogere winstgevendheid in dat jaar dient te worden beschouwd in samenhang met de hogere vraag in dat specifieke jaar. De totale winstgevendheid van de bedrijfstak in het tijdvak van het nieuwe onderzoek bedroeg meer dan 10 %.

(260)

De nettokasstroom is het vermogen van de producenten in de Unie om hun activiteiten zelf te financieren. De ontwikkeling daarvan bleef vergelijkbaar gedurende de beoordelingsperiode, behalve in het jaar 2017.

(261)

Het rendement van investeringen is de winst uitgedrukt als percentage van de nettoboekwaarde van de investeringen. De ontwikkeling ervan was vergelijkbaar met de ontwikkeling van de winstgevendheid en bleef gedurende de gehele beoordelingsperiode voldoende op peil.

(262)

Geen van de producenten in de Unie heeft melding gemaakt van moeilijkheden gedurende de beoordelingsperiode bij het aantrekken van kapitaal.

5.6.   Conclusie met betrekking tot schade

(263)

De meeste schade-indicatoren zoals productie, omvang van de verkoop, werkgelegenheid, capaciteit, productiviteit en kasstroom lieten een positieve ontwikkeling zien. Hoewel de ontwikkeling van de financiële indicatoren zoals de winstgevendheid, en het rendement van investeringen negatief is, zijn de absolute niveaus bevredigend en duiden zij niet op schade.

(264)

Derhalve concludeert de Commissie dat de bedrijfstak van de Unie in het tijdvak van het nieuwe onderzoek geen aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

6.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HERHALING VAN SCHADE

6.1.   Algemene opmerkingen

(265)

De Commissie concludeerde in overweging 262 dat de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade heeft geleden tijdens de beoordelingsperiode en beoordeelde overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening of een herhaling van de oorspronkelijk door de invoer uit de VRC toegebrachte schade waarschijnlijk is als de maatregelen ten aanzien van de VRC zouden komen te vervallen (64).

(266)

Uit de ontwikkelingen betreffende prijzen en de omvang van de invoer van het betrokken product uit de VRC blijkt dat de Chinese exporteurs weliswaar aanzienlijk aanwezig bleven op de markt van de Unie, maar dat de geldende maatregelen (recht en verbintenissen) hebben geleid tot een verbetering van marktomstandigheden. De bedrijfstak van de Unie profiteerde het meest van deze ontwikkeling, aangezien de aanwezigheid op de markt van andere derde landen beperkt bleef. Dit geeft aan dat het verdwijnen van de schade vooral aan de geldende maatregelen is te danken.

(267)

Zoals vermeld in de overwegingen 196 en 197 beschikken de producenten-exporteurs in de VRC over een enorme en toenemende reservecapaciteit, die hen in staat stelt om hun uitvoer zeer snel te vergroten. Voorts is het, gezien de lucratievere prijzen op de markt van de Unie vergeleken met de markten van de meeste derde landen, waarschijnlijk dat aanzienlijke hoeveelheden die momenteel naar deze landen worden uitgevoerd, tevens zullen worden verlegd naar de markt van de Unie als de antidumpingmaatregelen vervallen.

(268)

Bovendien gelden op grote internationale markten handelsbeschermende maatregelen tegen citroenzuur uit de VRC. Daardoor zal het voor de Chinese producenten-exporteurs moeilijker zijn om op die markten te verkopen dan in een onbeschermde markt van de Unie als de antidumpingmaatregelen zouden komen te vervallen.

(269)

Bovendien onderbood het prijsniveau van de exporteurs uit de VRC zelfs met de geldende maatregelen de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk. Zonder rechten zou de onderbieding door producenten-exporteurs zonder verbintenissen meer dan 29 % bedragen. Het voorgaande is een indicatie voor de prijzen die Chinese producenten-exporteurs waarschijnlijk zouden hanteren in geval van toegang tot de markt van de Unie zonder het bestaan van maatregelen. Zonder de geldende maatregelen zou de bedrijfstak van de Unie zijn prijzen niet kunnen handhaven, wat waarschijnlijk tot verliezen zou leiden zoals in het oorspronkelijke onderzoek.

(270)

De waarschijnlijkheid van laaggeprijsde Chinese uitvoer bij ontbreken van maatregelen wordt ook bevestigd door de talrijke antidumpingonderzoeken betreffende Chinees citroenzuur in andere landen, zoals vermeld in overweging 200.

(271)

De combinatie van de hoge uitvoercapaciteit van producenten in de VRC en de schadeveroorzakende prijzen zou rechtstreeks leiden tot een snel verlies van verkoop van de bedrijfstak van de Unie en/of een daling van zijn prijzen, waarvan het effect tot een diepgaande financiële verslechtering zou leiden en het voortbestaan van de bedrijfstak van de Unie in gevaar zou brengen, hetgeen wordt aangetoond door de sluiting van andere producenten in de Unie, zoals vermeld in overweging 276.

(272)

Na de mededeling van feiten en overwegingen merkten de CCCMC en drie medewerkende producenten-exporteurs in verband met de waarschijnlijkheid van herhaling van schade op dat een toename van de invoer tegen lagere prijzen vanuit commercieel of marktoogpunt zinvol zou zijn indien de maatregelen zouden vervallen. Bovendien voerde de CCCMC aan dat handelsbeschermingsmaatregelen in andere landen geen significante gevolgen zouden hebben voor de besluitvorming van producenten-exporteurs uit China. Deze argumenten werden noch onderbouwd, noch werd op enigerlei wijze aangetoond dat het brede scala aan inhoudelijke elementen en motivering hierboven onjuist was. Bovendien merkte de Commissie op dat de invoerprijzen zonder rechten, zoals blijkt uit tabel 3, reeds ver onder de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie liggen (zoals weergegeven in tabel 11). Bijgevolg zou zelfs het handhaven van dergelijke lage invoerprijzen druk uitoefenen op de bedrijfstak van de Unie, wat waarschijnlijk opnieuw tot schade zou leiden. Deze argumenten moeten daarom worden afgewezen.

(273)

Derhalve wordt geconcludeerd dat het ontbreken van maatregelen naar alle waarschijnlijkheid zou leiden tot een aanzienlijke toename van invoer met dumping tegen schade veroorzakende prijzen uit de VRC en dat zich waarschijnlijk opnieuw aanmerkelijke schade zou voordoen.

7.   BELANG VAN DE UNIE

(274)

Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of handhaving van de bestaande antidumpingmaatregelen in strijd zou zijn met het belang van de Unie in haar geheel. Het belang van de Unie werd vastgesteld op basis van een beoordeling van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, de importeurs en de gebruikers.

7.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(275)

De beide producenten in de Unie die samen goed zijn voor 100 % van de productie in de Unie, hebben aan het onderzoek meegewerkt. Zoals vermeld in overweging 263 heeft de bedrijfstak van de Unie zich hersteld van de schade als gevolg van de dumping in het verleden en zijn de activiteiten van de bedrijfstak levensvatbaar wanneer zij niet te lijden hebben onder onbillijke concurrentie door invoer met dumping.

(276)

De bedrijfstak van de Unie volgde de toegenomen vraag naar citroenzuur, onder meer met de nodige investeringen om zijn productiecapaciteit te verhogen, en is van plan die capaciteit verder uit te breiden.

(277)

Tegelijkertijd zou opheffing van de maatregelen zeer waarschijnlijk leiden tot meer oneerlijke concurrentie door de invoer met dumping uit de VRC, waardoor de continuïteit van de activiteiten van de resterende producenten in een voor het overige levensvatbare bedrijfstak in gevaar zou komen. Er zij aan herinnerd dat drie producenten in de Unie hun activiteiten hadden beëindigd vóór de instelling van de maatregelen tegen de invoer uit de VRC.

(278)

Derhalve concludeerde de Commissie dat het in het belang van de bedrijfstak van de Unie is om de maatregelen te handhaven.

7.2.   Belang van niet-verbonden importeurs

(279)

Zoals vermeld in overweging 18, beantwoordde slechts één niet-verbonden importeur de vragenlijst. Er was dus niet veel belangstelling voor het huidige onderzoek bij de importeurs.

(280)

Importeurs van citroenzuur handelen vaak in een breder scala aan chemische producten en beperken zich dus niet tot citroenzuur. Bovendien voeren de handelaren chemische producten in uit andere derde landen dan de VRC en handelen zij ook in door de bedrijfstak van de Unie vervaardigde producten. Derhalve zullen de mogelijke gevolgen van het handhaven van de rechten voor importeurs naar verwachting zeer beperkt zijn.

7.3.   Belang van de gebruikers

(281)

Zoals beschreven in overweging 23, heeft de Commissie antwoorden op de vragenlijst ontvangen van vier gebruikers uit de sectoren voor gezondheid en persoonlijke en huishoudelijke verzorging. Hoewel de levensmiddelen- en drankensector de grootste gebruiker van citroenzuur is, heeft geen enkele gebruiker uit die sector meegewerkt aan het onderzoek.

(282)

Voor de meeste gebruikers vertegenwoordigt citroenzuur een klein of zelfs verwaarloosbaar deel van hun kostenstructuur. In sommige specifieke productsoorten, in het bijzonder huishoudelijke schoonmaakproducten zoals vaatwastabletten, is het citroenzuurgehalte veel hoger.

(283)

In hun opmerkingen voerden de medewerkende gebruikers aan dat de bedrijfstak van de Unie volledig is hersteld en gaven zij te kennen dat de bedrijfstak niet volledig aan de vraag in de Unie kan voldoen. In de opmerkingen werd ook vermeld dat, met name voor producten met een uitzonderlijk hoog citroenzuurgehalte, de vervaardiging van die producten in de Unie minder concurrerend is in vergelijking met landen waar citroenzuur niet onderworpen is aan rechten. De gebruikers wezen ook op de goede financiële situatie van de producenten in de Unie.

(284)

Uit de aanhoudende aanwezigheid van aanzienlijke uitvoer uit de VRC blijkt dat de bestaande maatregelen geen invloed hebben gehad op de beschikbaarheid van citroenzuur uit bronnen van buiten de Unie. Er zijn verhogingen van de productiecapaciteit gepland in de Unie, zowel door de producenten in de Unie als door de in overweging 199 bedoelde Chinese investering in de Unie.

(285)

De winstgevendheid van de medewerkende gebruikers was hoog en voor de grote meerderheid van de gebruikers waren de financiële gevolgen van de kosten van citroenzuur als grondstof verwaarloosbaar. Voor de gebruikers die betrokken zijn bij de vervaardiging van de productsoorten met een hoger citroenzuurgehalte vormden die producten slechts een onderdeel van een veel breder productassortiment. Tijdens het vorige nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, toen meer gebruikers meewerkten aan het onderzoek, stelde de Commissie vast dat citroenzuur niet meer dan 5 % vertegenwoordigde van de kosten van grondstoffen van de gebruikers die chemische producten vervaardigen. Het effect van de maatregelen op deze gebruikers werd derhalve beperkt geacht.

(286)

Per saldo legden de positieve gevolgen van de maatregelen voor de bedrijfstak van de Unie veel meer gewicht in de schaal dan de beperkte negatieve gevolgen van de geldende maatregelen voor de gebruikers.

7.4.   Andere factoren — zekerheid van leveringsbronnen

(287)

Voorzieningszekerheid is een belangrijk aspect van de citroenzuurmarkt. Voor het merendeel van de toepassingen van citroenzuur was de prijsfactor verwaarloosbaar, maar de beschikbaarheid van het onderzochte product als grondstof was cruciaal. Bij gebrek aan maatregelen zou het voortbestaan van de sector in de Unie in gevaar zijn, met gevolgen die verder reiken dan de sector zelf, zoals een afname van de beschikbare leveringsbronnen of een afname van concurrenten op de markt.

7.5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(288)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er, wat het belang van de Unie betreft, geen dwingende redenen waren om de bestaande maatregelen ten aanzien van de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de VRC niet te handhaven.

8.   ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(289)

Gelet op de conclusies van de Commissie inzake herhaling van dumping, herhaling van schade en belang van de Unie moeten de antidumpingmaatregelen ten aanzien van citroenzuur uit de VRC worden gehandhaafd.

(290)

In het licht van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (“VK”) uit de Europese Unie, van kracht vanaf 1 januari 2021, heeft de Commissie ook de gevolgen geanalyseerd van een dergelijke terugtrekking op de conclusies van dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen.

(291)

In dat verband heeft de Commissie opgemerkt dat het aandeel van de totale invoer van citroenzuur naar het VK vergeleken met de totale invoer op basis van de EU-28 in de beoordelingsperiode minder dan 10 % bedroeg (bron: databank 14.6). Noch de aantrekkelijkheid van de markt van de Unie, noch het prijsniveau van de invoer van het betrokken product in de Unie zou worden beïnvloed door de inkrimping van de interne markt naar EU-27.

(292)

De verkoop naar het VK van de twee enige producenten in de Unie ligt in dezelfde orde van grootte.

(293)

Indien voor de twee Chinese producenten-exporteurs waarvoor de dumpingmarge was berekend zoals toegelicht in overweging 189, de verkoop voor uitvoer naar het VK voor de berekening van een dumpingmarge buiten beschouwing zou worden gelaten, zou het effect ervan niet meer dan één procentpunt bedragen. De daaruit voortvloeiende dumpingmarges voor niet-medewerkende producenten zouden evenmin veranderen.

(294)

Derhalve concludeerde de Commissie dat de resultaten van dit onderzoek leidend tot de handhaving van de antidumpingmaatregelen niet zouden variëren, ongeacht of in de analyse al dan niet rekening werd gehouden met het VK. Geen enkele belanghebbende heeft hierover opmerkingen gemaakt.

(295)

Alle belanghebbenden zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan het voornemen bestond om handhaving van de bestaande maatregelen aan te bevelen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken.

(296)

Indien op basis van artikel 109 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (65) een bedrag moet worden terugbetaald na een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, dan geldt als de te betalen rente de rente die de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties hanteert, zoals op de eerste kalenderdag van elke maand bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

(297)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op citroenzuur en trinatriumcitraat-dihydraat, momenteel ingedeeld onder de GN-codes 2918 14 00 en ex 2918 15 00 (Taric-codes 2918150011 en 2918150019), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2.   De definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde product, zijn als volgt:

Onderneming

Definitieve antidumpingrecht (%)

Aanvullende Taric-code

COFCO Bio-Chemical Energy (Yushu) Co. Ltd — No 1 Dongfeng Avenue, Wukeshu Economic Development Zone, Changchun City 130401, VRC

35,7

A874

Laiwu Taihe Biochemistry Co., Ltd — No 89 Changjiang Street, Laiwu City, provincie Shandong, VRC

15,3

A880

RZBC Co., Ltd — No 9 Xinghai West Road, Rizhao City, provincie Shandong, VRC

36,8

A876

RZBC (Juxian) Co., Ltd — No 209 Laiyang Road, Juxian Economic Development Zone, Rizhao City, provincie Shandong, VRC

36,8

A877

TTCA Co., Ltd — West, Wenhe Bridge North, Anqiu City, provincie Shandong, VRC

42,7

A878

Weifang Ensign Industry Co., Ltd — No 1567 Changsheng Street, Changle, Weifang, provincie Shandong, VRC

33,8

A882

Jiangsu Guoxin Union Energy Co., Ltd — No 1 Redian Road, Yixing Economic Development Zone, provincie Jiangsu, VRC

32,6

A879

Alle overige ondernemingen

42,7

A999

3.   Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op invoer van oorsprong uit de Volksrepubliek China, zoals uiteengezet in lid 2, wordt hierbij uitgebreid tot invoer van hetzelfde citroenzuur en trinatriumcitraat-dihydraat verzonden vanuit Maleisië, al dan niet aangegeven als van oorsprong uit Maleisië (GN-codes ex 2918 14 00 (Taric-code 2918140010) en ex 2918 15 00 (Taric-code 2918150011).

4.   De individuele rechten die zijn vastgesteld voor de in lid 2 vermelde ondernemingen, zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die luidt als volgt: “Ondergetekende verklaart dat de (hoeveelheid) (onderzocht product) die naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in [betrokken land]. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor “alle andere ondernemingen” geldt.

5.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   Ingevoerde goederen die voor het vrije verkeer zijn aangegeven en zijn gefactureerd door ondernemingen waarvan de Commissie verbintenissen heeft aanvaard en wier namen zijn vermeld in Besluit 2008/899/EG, verder gewijzigd bij Besluit 2012/501/EU en Verordening (EU) 2016/704, zijn vrijgesteld van de bij artikel 1 ingestelde antidumpingrechten op voorwaarde dat:

a)

de goederen door de genoemde ondernemingen zijn vervaardigd en verzonden en door hen direct aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Unie zijn gefactureerd, en

b)

de goederen vergezeld gaan van een verbintenisfactuur, zijnde een handelsfactuur die ten minste de in de bijlage bij deze verordening vermelde gegevens en verklaring bevat, en

c)

de goederen die bij de douane worden aangegeven en aangeboden, exact overeenstemmen met de beschrijving in de verbintenisfactuur.

2.   Er ontstaat een douaneschuld op het ogenblik van de aanvaarding van de aangifte voor het vrije verkeer:

a)

wanneer ten aanzien van de in lid 1 beschreven ingevoerde goederen wordt vastgesteld dat aan een of meer van de in dat lid genoemde voorwaarden niet is voldaan, of

b)

wanneer de Commissie haar aanvaarding van de verbintenis overeenkomstig artikel 8, lid 9, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad (66) intrekt bij een verordening of besluit waarin zij naar specifieke transacties verwijst en de desbetreffende verbintenisfacturen ongeldig verklaart.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 14 april 2021.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21.

(2)  PB L 323 van 3.12.2008, blz. 1.

(3)  PB L 323 van 3.12.2008, blz. 62.

(4)  PB L 244 van 8.9.2012, blz. 27.

(5)  PB L 15 van 22.1.2015, blz. 8.

(6)  PB L 10 van 15.1.2016, blz. 3.

(7)  PB L 122 van 12.5.2016, blz. 19.

(8)  PB L 231 van 14.9.2018, blz. 20.

(9)  PB C 165 van 14.5.2019, blz. 3.

(10)  Bericht van opening van een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer van citroenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB C 18 van 20.1.2020, blz. 3).

(11)  Link naar de specifieke website over de zaak: https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2432

(12)  Bericht beschikbaar in het dossier onder nummer t20.002450.

(13)  Bericht beschikbaar in het dossier onder nummer t20.002149.

(14)  Databank met handelsinformatie afkomstig van IHS Markit: https://ihsmarkit.com/products.html

(15)  Bericht beschikbaar in het dossier onder nummer t20.007937.

(16)  Financiële databank met gegevens over ondernemingen afkomstig van Bureau van Dijk: www.bvdinfo.com

(17)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, “Significant Distortions in the Economy of the People’s Republic of China for the purposes of Trade Defence Investigations”, 20 december 2017, SWD(2017) 483 final/2 (“het rapport”).

(18)  WTO DS 494, EU — COST Adjustment Methodologies, leden 7.76, 7.80 en 7.81.

(19)  PB L 338 van 19.12.2017, blz. 1.

(20)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 6-7.

(21)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 10.

(22)  Beschikbaar op http://www.fdi.gov.cn/1800000121_39_4866_0_7.html (laatst geraadpleegd op 15 juli 2019).

(23)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 20-21.

(24)  Rapport — hoofdstuk 3, blz. 41, 73-74.

(25)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 120-121.

(26)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 122-135.

(27)  Rapport — hoofdstuk 7, blz. 167-168.

(28)  Rapport — hoofdstuk 8, blz. 169-170, 200-201.

(29)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 15-16; rapport — hoofdstuk 4, blz. 50 en 84; rapport — hoofdstuk 5, blz. 108-109.

(30)  Rapport — hoofdstuk 3, blz. 22-24, en hoofdstuk 5, blz. 97-108.

(31)  Rapport — hoofdstuk 5, blz. 104-109.

(32)  Zie het 13e vijfjarenplan voor graan- en olieverwerking, punt IV.2.1, online beschikbaar op http://www.gov.cn/xinwen/2017-01/03/content_5155835.htm (laatst geraadpleegd op 21 december 2020).

(33)  Rapport — hoofdstuk 5, blz. 100-101.

(34)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 26.

(35)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 31-32.

(36)  Beschikbaar op https://www.reuters.com/article/us-china-congress-companies-idUSKCN1B40JU (laatst geraadpleegd op 15 juli 2019).

(37)  Rapport — hoofdstukken 14.1 tot en met 14.3.

(38)  Rapport — hoofdstuk 4, blz. 41-42, 83.

(39)  Rapport — hoofdstuk 12, blz. 319.

(40)  Informatie over subsidies beschikbaar op de website van het Ministerie van Landbouw: http://www.moa.gov.cn/gk/zcfg/qnhnzc/201904/t20190416_6179338.htm

(41)  Zie kennisgeving 2017/627 van de NOHC tot intrekking van de “Kennisgeving van de NOHC inzake aangelegenheden met betrekking tot het beheer van projecten voor de intensieve bewerking van mais”, beschikbaar op: https://www.ndrc.gov.cn/fggz/cyfz/zcyfz/201704/t20170417_1149901.html

(42)  Ibidem.

(43)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 138-149.

(44)  Rapport — hoofdstuk 9, blz. 216.

(45)  Rapport — hoofdstuk 9, blz. 213-215.

(46)  Rapport — hoofdstuk 9, blz. 209-211.

(47)  Rapport — hoofdstuk 13, blz. 332-337.

(48)  Rapport — hoofdstuk 13, blz. 336.

(49)  Rapport — hoofdstuk 13, blz. 337-341.

(50)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 114-117.

(51)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 119.

(52)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 120.

(53)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 121-122, 126-128, 133-135.

(54)  Zie IMF Working Paper “Resolving China’s Corporate Debt Problem”, door Wojciech Maliszewski, Serkan Arslanalp, John Caparusso, José Garrido, Si Guo, Joong Shik Kang, W. Raphael Lam, T. Daniel Law, Wei Liao, Nadia Rendak, Philippe Wingender, Jiangyan, oktober 2016, WP/16/203.

(55)  Rapport — hoofdstuk 6, blz. 121-122, 126-128, 133-135.

(56)  https://www.indexmundi.com/agriculture/?commodity=corn

(57)  https://www.indexmundi.com/commodities/?commodity=corn&months=60&currency=eur

(58)  https://qdd.oecd.org/subject.aspx?Subject=ExportRestrictions_IndustrialRawMaterials

(59)  https://www.ilo.org/ilostat/faces/oracle/webcenter/portalapp/pagehierarchy/Page21.jspx?_afrLoop=2007202804813928&_afrWindowMode=0&_afrWindowId=ejmgka3iz_63#!%40%40%3F_afrWindowId%3Dejmgka3iz_63%26_afrLoop%3D2007202804813928%26_afrWindowMode%3D0%26_adf.ctrl-state%3Dejmgka3iz_119

(60)  PB L 123 van 19.5.2015, blz. 33. Volgens artikel 2, lid 7, van de basisverordening kunnen de binnenlandse prijzen in die landen niet worden gebruikt voor de vaststelling van de normale waarde; de betrokken invoergegevens waren hoe dan ook verwaarloosbaar.

(61)  Beschikbaar op: http://www.gtis.com/gta/

(62)  De Commissie heeft de informatie betreffende de capaciteit in China samen met het bronmateriaal ter beschikking gesteld in het dossier voor inzage door belanghebbenden op 7 juni 2020, referentienummer (“save number”) t20.004035.

(63)  China-CEE Institute: “China and Hungary: 70 years of bilateral relations in a changing world” van december 2019, blz. 75.

(64)  Zie verslag van de Beroepsinstantie, United States — Anti-Dumping Measures on Oil Country Tubular Goods (OCTG) from Mexico (WT/DS282/AB/R), punten 108, 122 en 123.

(65)  PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1.

(66)  PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.


BIJLAGE

De volgende gegevens moeten worden vermeld in de handelsfactuur die de door de onderneming in de Europese Unie ingevoerde goederen waarop een verbintenis van toepassing is, vergezelt:

1.

het opschrift “HANDELSFACTUUR — GOEDEREN DIE ONDER EEN VERBINTENIS VALLEN”;

2.

de naam van de onderneming die de handelsfactuur heeft afgegeven;

3.

het nummer van de handelsfactuur;

4.

de datum van afgifte van de handelsfactuur;

5.

de aanvullende Taric-code waaronder de in de factuur vermelde goederen aan de grens van de Europese Unie moeten worden ingeklaard;

6.

een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

het productcodenummer (PCN) dat in de verbintenis wordt gebruikt;

een omschrijving van de goederen die onder het betrokken PCN vallen;

het productcodenummer van de onderneming (CPC: company product code);

de Taric-code;

de hoeveelheid (in ton);

7.

de verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

de prijs per ton;

de betalingsvoorwaarden;

de leveringsvoorwaarden;

het totale bedrag aan kortingen en rabatten;

8.

de naam van de onderneming die als importeur in de Europese Unie de rechtstreekse ontvanger is van de handelsfactuur die de in het kader van de verbintenis geleverde goederen vergezelt;

9.

de naam van de werknemer van de onderneming die de factuur heeft opgesteld alsmede de hiernavolgende ondertekende verklaring:

“Ondergetekende bevestigt dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Unie van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die door [ONDERNEMING] werd aangeboden en door de Europese Commissie bij Uitvoeringsbesluit (EU) 2015/87 werd aanvaard. Hij/zij verklaart dat de gegevens in deze factuur volledig en juist zijn.”.


Top