Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32020D1305

    Uitvoeringsbesluit (EU) 2020/1305 van de Raad van 18 september 2020 waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd om kenbaar te maken dat het ermee instemt, in eigen hoedanigheid, zich te laten binden door bepaalde internationale overeenkomsten die tijdens de overgangsperiode moeten worden toegepast op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Unie

    PB L 305 van 21.9.2020, p. 27–29 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_impl/2020/1305/oj

    21.9.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 305/27


    UITVOERINGSBESLUIT (EU) 2020/1305 VAN DE RAAD

    van 18 september 2020

    waarbij het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd om kenbaar te maken dat het ermee instemt, in eigen hoedanigheid, zich te laten binden door bepaalde internationale overeenkomsten die tijdens de overgangsperiode moeten worden toegepast op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Unie

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Besluit (EU) 2020/135 van de Raad van 30 januari 2020 betreffende de sluiting van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (1), met name artikel 3, lid 1,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Op grond van artikel 129, lid 1, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (2) (“het terugtrekkingsakkoord”) is het Verenigd Koninkrijk tijdens de overgangsperiode gebonden door de verplichtingen die voortvloeien uit de internationale overeenkomsten die zijn gesloten door de Unie, door lidstaten die namens de Unie optreden, of door de Unie en haar lidstaten samen.

    (2)

    Artikel 129, lid 3, van het terugtrekkingsakkoord voorziet in het beginsel van loyale samenwerking op grond waarvan het Verenigd Koninkrijk zich tijdens de overgangsperiode dient te onthouden van acties en initiatieven die de belangen van de Unie zouden kunnen schaden, met name in het kader van internationale organisaties, agentschappen, conferenties of fora waarbij het Verenigd Koninkrijk op eigen titel partij is.

    (3)

    Op grond van artikel 129, lid 4, van het terugtrekkingsakkoord kan het Verenigd Koninkrijk tijdens de overgangsperiode onderhandelen over internationale overeenkomsten die het in eigen hoedanigheid sluit op gebieden die onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen, alsook die overeenkomsten ondertekenen en bekrachtigen, mits die overeenkomsten niet in werking treden of van toepassing zijn tijdens de overgangsperiode, tenzij de Unie daartoe machtiging verleent.

    (4)

    Besluit (EU) 2020/135 bevat de voorwaarden en de procedure voor het geven van dergelijke machtigingen.

    (5)

    Overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Besluit (EU) 2020/135 kan de Raad het Verenigd Koninkrijk machtiging verlenen om kenbaar te maken dat het ermee instemt zich, in eigen hoedanigheid, te laten binden door een internationale overeenkomst die tijdens de overgangsperiode in werking treedt of wordt toegepast op een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie valt.

    (6)

    Op 3 april 2020 heeft het Verenigd Koninkrijk de Commissie in kennis gesteld van zijn voornemen om kenbaar te maken dat het ermee instemt, in eigen hoedanigheid, zich te laten binden door vijf internationale overeenkomsten, waarbij vijf regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s) zijn opgericht en die tijdens de overgangsperiode moeten worden toegepast op het gebied dat onder de exclusieve externe bevoegdheid van de Unie op het gebied van de visserij valt. De overeenkomsten in kwestie zijn: het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (3), waarbij de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) is opgericht; de Overeenkomst inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (4), waarbij de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO) is opgericht; het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (5), waarbij de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) is opgericht; de Overeenkomst tot oprichting van de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (6) (IOTC); en het Verdrag inzake de instandhouding van zalm in de Noord-Atlantische Oceaan (7) waarbij de Organisatie voor de instandhouding van zalm in de Noord-Atlantische (Nasco) is opgericht.

    (7)

    Het Verenigd Koninkrijk rechtvaardigt zijn belang bij de toetreding tot deze overeenkomsten gedurende de overgangsperiode op grond van de artikelen 63 en 64 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (8) (Unclos) en de artikelen 7 en 8 van de Overeenkomst over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van de grensoverschrijdende en de over grote afstanden trekkende visbestanden (9) (UNFSA) en met name de verplichtingen van de Unie en het Verenigd Koninkrijk tot samenwerking via geëigende regionale organisaties voor de instandhouding en het beheer van gedeelde visbestanden. Het Verenigd Koninkrijk is van mening dat het zelf noch de Unie volledige uitvoering kan geven aan deze verplichtingen, tenzij het Verenigd Koninkrijk tijdens de overgangsperiode in staat wordt gesteld om onafhankelijk samen te werken met de Unie en andere relevante staten met betrekking tot aangelegenheden die na het eind van de overgangsperiode gevolgen hebben voor het Verenigd Koninkrijk als onafhankelijke kust- en visserijstaat. Het Verenigd Koninkrijk wenst derhalve tijdens de overgangsperiode deel te nemen aan besprekingen over besluiten inzake visserijbeheer die na het eind van de overgangsperiode in werking treden.

    (8)

    Bij brief van 3 april 2020 heeft het Verenigd Koninkrijk aangetoond dat er een specifiek belang is waarom de internationale overeenkomsten in kwestie reeds tijdens de overgangsperiode moeten worden toegepast. Bijgevolg is voldaan aan de voorwaarde van artikel 3, lid 1, onder a), van Besluit (EU) 2020/135.

    (9)

    De vijf internationale overeenkomsten in kwestie zijn verenigbaar met het recht van de Unie dat van toepassing is op en in het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 127, lid 1, van het terugtrekkingsakkoord, en met de verplichtingen als bedoeld in artikel 129, lid 1, van het terugtrekkingsakkoord. Bijgevolg is voldaan aan de voorwaarde van artikel 3, lid 1, onder b), van Besluit (EU) 2020/135 van de Raad.

    (10)

    Het Verenigd Koninkrijk heeft tevens bevestigd dat het met zijn toetreding tot die internationale overeenkomsten waarbij ROVB’s worden opgericht de belangen van de Unie niet zal schaden. Het Verenigd Koninkrijk is voornemens alleen deel te nemen aan bijeenkomsten over maatregelen die na overgangsperiode in werking treden. De toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot die ROVB’s in eigen hoedanigheid tijdens de overgangsperiode brengt de verwezenlijking van de doelstellingen van het externe optreden van de Unie op het gebied van het gemeenschappelijk visserijbeleid niet in gevaar en schaadt evenmin anderszins de belangen van de Unie. Bijgevolg is voldaan aan de voorwaarde van artikel 3, lid 1, onder c), van Besluit (EU) 2020/135 van de Raad.

    (11)

    Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Besluit (EU) 2020/135 kan een dergelijke machtiging afhankelijk worden gesteld van voorwaarden. De machtiging moet worden verleend op voorwaarde dat het Verenigd Koninkrijk alleen deelneemt inzake aangelegenheden die betrekking hebben op maatregelen die na de overgangsperiode moeten worden toegepast en in werking moeten treden.

    (12)

    Het Verenigd Koninkrijk is gebonden aan de verplichtingen die voortvloeien uit het Unclos en de UNFSA en dient de mariene biologische rijkdommen bijgevolg op duurzame wijze te beheren en in stand te houden. Die doelstellingen stroken met de doelstelling van de Unie om een duurzame, verantwoorde visserij die gericht is op de instandhouding op lange termijn en op een duurzame exploitatie van de mariene biologische rijkdommen, te waarborgen.

    (13)

    Derhalve kan het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 129, lid 4, van het terugtrekkingsakkoord de vijf internationale overeenkomsten die de rechtsgrondslag vormen voor de vijf ROVB’s waartoe het wenst toe te treden, tijdens de overgangsperiode in eigen hoedanigheid ondertekenen en ratificeren. Dit zou het voor het Verenigd Koninkrijk mogelijk en eenvoudiger maken om zijn verplichtingen uit hoofde van het Unclos, en met name de artikelen 63 en 64, volledig na te komen wanneer de overgangsperiode eindigt en het recht van de Unie niet langer op het Verenigd Koninkrijk van toepassing is.

    (14)

    Het Verenigd Koninkrijk moet derhalve worden gemachtigd om kenbaar te maken dat het ermee instemt zich, in eigen hoedanigheid, te laten binden door de internationale overeenkomsten die tijdens de overgangsperiode moeten worden toegepast.

    (15)

    Teneinde de goede werking van het gemeenschappelijk visserijbeleid van de Unie tijdens de overgangsperiode te waarborgen, mag het Verenigd Koninkrijk niet worden betrokken bij aangelegenheden die tijdens de overgangsperiode worden toegepast of in werking treden. Om geen afbreuk te doen aan de lopende onderhandelingen inzake visserij in het kader van de toekomstige partnerschapsovereenkomst tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk, met name wat betreft de vangstmogelijkheden van de Unie, waarin op dit moment ook het aandeel van het Verenigd Koninkrijk is begrepen, dient het Verenigd Koninkrijk bovendien overleg te plegen met de Unie alvorens onderhandelingen over die quota te openen,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Het Verenigd Koninkrijk wordt gemachtigd om kenbaar te maken dat het ermee instemt, in eigen hoedanigheid, te worden gebonden door de volgende internationale overeenkomsten die tijdens de overgangsperiode moeten worden toegepast:

    a)

    het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, waarbij de Visserijcommissie voor het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC) is opgericht;

    b)

    de Overeenkomst inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan, waarbij de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (NAFO) is opgericht;

    c)

    het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen, waarbij de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (Iccat) is opgericht;

    d)

    de Overeenkomst tot oprichting van de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (IOTC);

    e)

    het Verdrag inzake de instandhouding van zalm in de Noord-Atlantische Oceaan, waarbij de Organisatie voor de instandhouding van zalm in de Noord-Atlantische Oceaan (Nasco) is opgericht.

    2.   De in lid 1 bedoelde machtiging wordt beperkt tot de deelname aan aangelegenheden die na het eind van de overgangsperiode worden toegepast of in werking treden.

    3.   Wat de met de Unie gedeelde vangstquota betreft, is de in de leden 1 en 2 bedoelde machtiging onderworpen aan voorafgaand overleg tussen het Verenigd Koninkrijk en de Commissie.

    Artikel 2

    Dit besluit is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

    Gedaan te Brussel, 18 september 2020.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    M. ROTH


    (1)   PB L 29 van 31.1.2020, blz. 1.

    (2)   PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7.

    (3)  Besluit 81/608/EEG van de Raad van 13 juli 1981 betreffende de sluiting van het Verdrag inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan (PB L 227 van 12.8.1981, blz. 21).

    (4)  Verordening (EEG) nr. 3179/78 van de Raad van 28 december 1978 betreffende de sluiting door de Europese Economische Gemeenschap van de Overeenkomst inzake toekomstige multilaterale samenwerking op visserijgebied in het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan (PB L 378 van 30.12.1978, blz. 1).

    (5)  Besluit 86/238/EEG van de Raad van 9 juni 1986 inzake de toetreding van de Gemeenschap tot het Internationaal Verdrag voor de instandhouding van Atlantische tonijnen, gewijzigd bij het Protocol gehecht aan de op 10 juli 1984 te Parijs ondertekende Slotakte van de conferentie van gevolmachtigden van de staten die partij zijn bij het Verdrag (PB L 162 van 18.6.1986, blz. 33).

    (6)  Besluit 95/399/EG van de Raad van 18 september 1995 inzake de toetreding van de Gemeenschap tot de Overeenkomst tot oprichting van de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (PB L 236 van 5.10.1995, blz. 24).

    (7)  Besluit 82/886/EEG van de Raad van 13 december 1982 betreffende de sluiting van het Verdrag inzake de instandhouding van zalm in de Noord-Atlantische Oceaan (Nasco) (PB L 378 van 31.12.1982, blz. 24).

    (8)   PB L 179 van 23.6.1998, blz. 3.

    (9)   PB L 189 van 3.7.1998, blz. 16.


    Top