Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32012D0022

    2012/22/EU: Besluit van de Raad van 12 december 2011 betreffende de toetreding van de Europese Unie tot het Protocol van 2002 bij het Verdrag van Athene inzake het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 1974, met uitzondering van de artikelen 10 en 11

    PB L 8 van 12.1.2012, p. 1–12 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 01/07/2013

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2012/22/oj

    12.1.2012   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 8/1


    BESLUIT VAN DE RAAD

    van 12 december 2011

    betreffende de toetreding van de Europese Unie tot het Protocol van 2002 bij het Verdrag van Athene inzake het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 1974, met uitzondering van de artikelen 10 en 11

    (2012/22/EU)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 100, lid 2, juncto artikel 218, lid 6, onder a), en artikel 218, lid 8, eerste alinea,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Gezien de goedkeuring van het Europees Parlement,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Het Protocol van 2002 bij het Verdrag van Athene inzake het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 1974, („Protocol van Athene”) vormt een significante verbetering van de regeling van de aansprakelijkheid van vervoerders en de schadeloosstelling van passagiers die over zee worden vervoerd. In het bijzonder voorziet het protocol in strikte aansprakelijkheid van de vervoerder, in een verplichte verzekering met het recht van rechtstreekse vordering tegen verzekeraars tot bepaalde maximumbedragen, alsmede in voorschriften betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de erkenning en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen. Het Protocol van Athene is dan ook in overeenstemming met het streven van de Unie naar een betere wettelijke regeling van de aansprakelijkheid van de vervoerder.

    (2)

    Het Protocol van Athene wijzigt het Verdrag van Athene inzake het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 1974 („Verdrag van Athene”), en bepaalt in artikel 15 dat de twee instrumenten, tussen de partijen bij het Protocol van Athene, samen als één enkel instrument dienen te worden gelezen en geïnterpreteerd.

    (3)

    Het merendeel van de regels van het Protocol van Athene is reeds in het recht van de Unie opgenomen bij Verordening (EG) nr. 392/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de aansprakelijkheid van vervoerders van passagiers over zee bij ongevallen (1). Aldus oefende de Unie bevoegdheid uit inzake de door die verordening geregelde aangelegenheden. De lidstaten blijven echter bevoegd voor een aantal bepalingen van het Protocol van Athene, zoals de opt-outclausule op grond waarvan zij hogere aansprakelijkheidsgrenzen mogen vaststellen dan de in het Protocol van Athene voorgeschreven grenzen. De aangelegenheden van het Protocol van Athene die onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen en deze waarvoor de Unie exclusieve bevoegdheid heeft, zijn met elkaar verbonden. Daarom moeten de lidstaten, gelet op de verplichting tot loyale samenwerking, in de aangelegenheden van het Protocol van Athene die onder hun bevoegdheid vallen, op gecoördineerde wijze handelen.

    (4)

    Het Protocol van Athene staat open voor bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding door staten en organisaties voor regionale economische integratie die worden gevormd door soevereine staten die bevoegdheden inzake bepaalde bij het Protocol van Athene geregelde zaken aan die organisaties hebben overgedragen.

    (5)

    Op grond van artikel 17, lid 2, onder b), en artikel 19 van het Protocol van Athene kunnen organisaties voor regionale economische integratie het Protocol van Athene sluiten.

    (6)

    De Juridische Commissie van de Internationale Maritieme Organisatie heeft in oktober 2006 het IMO-voorbehoud en de IMO-richtsnoeren voor de uitvoering van het Verdrag van Athene („de IMO-richtsnoeren”) aangenomen teneinde bepaalde kwesties betreffende het Verdrag van Athene, zoals met name de vergoeding van met terrorisme verband houdende schade, te regelen.

    (7)

    De relevante bepalingen van de geconsolideerde versie van het Verdrag van Athene, als gewijzigd bij het Protocol van Athene en de IMO-richtsnoeren, zijn opgenomen in de bijlagen bij Verordening (EG) nr. 392/2009.

    (8)

    Krachtens artikel 19 van het Protocol van Athene dient een organisatie voor regionale economische integratie bij haar ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding de reikwijdte van haar bevoegdheid voor de bij het Protocol van Athene geregelde zaken toe te lichten.

    (9)

    De Unie dient derhalve toe te treden tot het Protocol van Athene, en het in de IMO-richtsnoeren vervatte voorbehoud te maken. Het formuleren van dit voorbehoud mag niet worden uitgelegd als een wijziging van de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten wat betreft certificering en controles door overheidsinstanties.

    (10)

    Sommige bepalingen in het kader van het Protocol van Athene hebben betrekking op justitiële samenwerking in burgerlijke zaken en vallen derhalve onder het Derde Deel, Titel V, van het VWEU. Een afzonderlijk besluit betreffende die bepalingen dient parallel aan het onderhavige te worden vastgesteld.

    (11)

    De lidstaten die het Protocol van Athene zullen bekrachtigen of daartoe zullen toetreden, dienen dit zo mogelijk gelijktijdig te doen. Ter voorbereiding, voor zover mogelijk, van de gelijktijdige neerlegging van hun akten van bekrachtiging of toetreding dienen de lidstaten derhalve informatie uit te wisselen over de stand van hun bekrachtigings- of toetredingsprocedure. Bij de bekrachtiging van of de toetreding tot het Protocol van Athene dienen de lidstaten het in de IMO-richtsnoeren vervatte voorbehoud te formuleren,

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    De toetreding van de Europese Unie tot het Protocol van 2002 bij het Verdrag van Athene inzake het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 1974 („Protocol van Athene”) wordt hierbij namens de Europese Unie goedgekeurd, wat de aangelegenheden betreft die onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen, met uitzondering van de artikelen 10 en 11.

    De tekst van het Protocol van Athene is weergegeven in de bijlage, met uitzondering van de artikelen 10 en 11.

    Artikel 2

    1.   De voorzitter van de Raad wordt hierbij gemachtigd de persoon/personen aan te wijzen die bevoegd is/zijn de akte van toetreding van de Unie tot het Protocol van Athene neer te leggen overeenkomstig artikel 17, lid 2, onder c), artikel 17, lid 3, en artikel 19 van dit protocol.

    2.   Bij de neerlegging van de akte van toetreding legt de Unie de volgende bevoegdheidsverklaring af:

    „1.

    In artikel 19 van het Protocol van Athene van 2002 bij het Verdrag van Athene inzake het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 1974 is bepaald dat organisaties voor regionale economische integratie die samengesteld zijn uit soevereine staten die hun bevoegdheid voor bepaalde door dit protocol beheerste kwesties aan hen hebben overgedragen, dit kunnen ondertekenen, op voorwaarde dat zij de in dat artikel bedoelde verklaring afleggen. De Unie heeft besloten tot het Protocol van Athene toe te treden en zal dus die verklaring afleggen.

    2.

    De huidige leden van de Europese Unie zijn het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

    3.

    De onderhavige verklaring is niet van toepassing op de gebieden van de lidstaten van de Europese Unie waarop het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) niet van toepassing is en doet geen afbreuk aan maatregelen of standpunten die de betrokken lidstaten krachtens het protocol namens en in het belang van deze gebieden kunnen vaststellen.

    4.

    De lidstaten van de Europese Unie hebben de Unie exclusieve bevoegdheid toegekend met betrekking tot maatregelen die worden aangenomen op grond van artikel 100 van het VWEU. Bij Verordening (EG) nr. 392/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de aansprakelijkheid van vervoerders van passagiers over zee bij ongevallen, zijn dergelijke maatregelen aangenomen met betrekking tot de artikelen 1 en 1 bis, artikel 2, lid 2, de artikelen 3 tot en met 16 en de artikelen 18, 20 en 21 van het Verdrag van Athene als gewijzigd bij het Protocol van Athene en de IMO-richtsnoeren.

    5.

    De uitoefening van de bevoegdheid die de lidstaten uit hoofde van het VWEU aan de Europese Unie hebben overgedragen, is uit de aard der zaak voortdurend aan ontwikkeling onderhevig. In het kader van het VWEU kunnen de bevoegde instellingen besluiten nemen die bepalend zijn voor de reikwijdte van de bevoegdheid van de Europese Unie. Derhalve behoudt de Europese Unie zich het recht voor deze verklaring dienovereenkomstig te wijzigen, zonder dat dit een absolute voorwaarde is voor de uitoefening van haar bevoegdheid in aangelegenheden die door het Protocol van Athene worden beheerst. De Europese Unie zal de gewijzigde verklaring ter kennis brengen van de secretaris-generaal van de Internationale Maritieme Organisatie.”.

    3.   De op grond van lid 1 van dit artikel aangewezen persoon of personen formuleert of formuleren het in de IMO-richtsnoeren vervatte voorbehoud bij de neerlegging van de akte van toetreding van de Unie tot het Protocol van Athene.

    Artikel 3

    De Unie legt haar akte van toetreding tot het Protocol van Athene uiterlijk op 31 december 2011 neer.

    Artikel 4

    1.   De lidstaten ondernemen de nodige stappen om hun akte van bekrachtiging van of toetreding tot het Protocol van Athene binnen een redelijke termijn, zo mogelijk uiterlijk op 31 december 2011, neer te leggen.

    2.   De lidstaten formuleren het in de IMO-richtsnoeren vervatte voorbehoud bij de neerlegging van hun akte van bekrachtiging van of toetreding tot het Protocol van Athene.

    Gedaan te Brussel, 12 december 2011.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    S. NOWAK


    (1)  PB L 131 van 28.5.2009, blz. 24.


    BIJLAGE

    VERTALING

    PROTOCOL VAN 2002 BIJ HET VERDRAG VAN ATHENE INZAKE HET VERVOER VAN PASSAGIERS EN HUN BAGAGE OVER ZEE VAN 1974

    DE STATEN DIE PARTIJ ZIJN BIJ DIT PROTOCOL,

    OVERWEGENDE dat het wenselijk is het Verdrag van Athene inzake het vervoer van passagiers en hun bagage over zee, gedaan te Athene op 13 december 1974, te herzien, teneinde te kunnen voorzien in een betere schadeloosstelling, strikte aansprakelijkheid in te voeren, een vereenvoudigde procedure vast te stellen voor de actualisering van de aansprakelijkheidsbedragen, en ten behoeve van de passagiers in een verplichte verzekering te voorzien,

    ERAAN HERINNEREND dat in het Protocol van 1976 bij het Verdrag het Bijzondere Trekkingsrecht als rekeneenheid wordt geïntroduceerd ter vervanging van de goudfrank,

    OPGEMERKT HEBBENDE dat het Protocol van 1990 bij het Verdrag, dat voorziet in een verbeterde schadeloosstelling en een vereenvoudigde procedure voor de actualisering van de aansprakelijkheidsbedragen, niet in werking is getreden,

    ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:

    Artikel 1

    In dit protocol wordt verstaan onder:

    1.   „Verdrag”: de tekst van het Verdrag van Athene inzake het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 1974.

    2.   „Organisatie”: de Internationale Maritieme Organisatie.

    3.   „Secretaris-generaal”: de secretaris-generaal van de Organisatie.

    Artikel 2

    Artikel 1, lid 1, van het Verdrag wordt vervangen door de volgende tekst:

    „1.

    a)

    „vervoerder” betekent een persoon door of namens welke een vervoerovereenkomst is gesloten, ongeacht de vraag of het vervoer feitelijk door deze persoon of door een feitelijke vervoerder wordt verzorgd;

    b)

    „feitelijke vervoerder” betekent een andere persoon dan de vervoerder, of het nu de eigenaar, de bevrachter of de exploitant van het schip betreft, die geheel of gedeeltelijk het vervoer feitelijk verricht; en

    c)

    „vervoerder die het vervoer feitelijk geheel of gedeeltelijk verricht” is de feitelijke vervoerder, of, voor zover de vervoerder zelf het vervoer verricht, de vervoerder.”.

    Artikel 3

    1.   Artikel 1, lid 10, van het Verdrag wordt door de volgende tekst vervangen:

    „10.   „Organisatie” staat voor de Internationale Maritieme Organisatie.”.

    2.   De volgende tekst wordt toegevoegd als artikel 1, lid 11, van het Verdrag:

    „Secretaris-generaal”: de secretaris-generaal van de Organisatie.”.

    Artikel 4

    Artikel 3 van het Verdrag wordt door de volgende tekst vervangen:

    „Artikel 3

    Aansprakelijkheid van de vervoerder

    1.   Bij verlies geleden als gevolg van de dood of persoonlijk letsel van een passagier veroorzaakt door een scheepvaartincident, is de vervoerder in zoverre aansprakelijk dat een dergelijk verlies met betrekking tot die passagier voor elk afzonderlijk geval niet meer dan 250.000 rekeneenheden beloopt, tenzij de vervoerder bewijst dat het incident:

    a)

    het gevolg is van een daad van oorlog, vijandigheden, burgeroorlog, opstand of een natuurverschijnsel van uitzonderlijke, onvermijdelijke en onbedwingbare aard, of

    b)

    geheel is veroorzaakt door een handeling of verzuim van een derde met de bedoeling het incident te veroorzaken.

    Indien en voor zover het verlies bovengenoemde grens te boven gaat, is de vervoerder verder aansprakelijk, tenzij deze bewijst dat het incident dat het verlies heeft veroorzaakt niet aan de schuld of nalatigheid van de vervoerder te wijten is.

    2.   Bij verlies geleden als gevolg van de dood of het persoonlijk letsel van een passagier niet veroorzaakt door een scheepvaartincident, is de vervoerder aansprakelijk indien het incident dat het verlies heeft veroorzaakt aan de schuld of nalatigheid van de vervoerder te wijten is. De last om te bewijzen dat er sprake is van schuld of nalatigheid berust bij de eiser.

    3.   Bij verlies geleden als gevolg van het verlies of de beschadiging van hutbagage is de vervoerder aansprakelijk indien het incident dat het verlies heeft veroorzaakt aan de schuld of nalatigheid van de vervoerder te wijten is. Schuld of nalatigheid van de vervoerder wordt aangenomen bij verlies veroorzaakt door een scheepvaartincident.

    4.   Bij verlies geleden als gevolg van het verlies of de beschadiging van andere bagage dan hutbagage is de vervoerder aansprakelijk, tenzij deze bewijst dat het incident dat het verlies heeft veroorzaakt niet aan de schuld of nalatigheid van de vervoerder te wijten is.

    5.   In dit artikel gelden de volgende definities:

    a)

    „scheepvaartincident”: schipbreuk, kapseizen, aanvaring of stranden, explosie of brand aan boord, of defect aan het schip;

    b)

    „schuld of nalatigheid van de vervoerder” omvat de schuld of nalatigheid van de ondergeschikten van de vervoerder, handelend binnen het kader van hun dienstverband;

    c)

    „defect aan het schip”: ieder niet of gebrekkig functioneren of iedere niet-overeenstemming met toepasselijke veiligheidsvoorschriften van enig deel van het schip of diens uitrusting wanneer deze worden gebruikt voor ontsnapping, evacuatie, inscheping en ontscheping van passagiers; of wanneer deze worden gebruikt voor aandrijving, besturing, veilig navigeren, afmeren, ankeren, voor het aankomen op of vertrekken van een aanleg- of ankerplaats, of voor schadebeheersing na onderlopen van het schip; of wanneer deze worden gebruikt voor het te water laten van de reddingsuitrusting, en

    d)

    „verlies” omvat niet als bestraffing of voorbeeldstelling bedoelde schadeloosstellingen.

    6.   De aansprakelijkheid van de vervoerder krachtens dit artikel betreft slechts een verlies als gevolg van incidenten die zich tijdens het vervoer hebben voorgedaan. De last om te bewijzen dat het incident dat het verlies heeft veroorzaakt zich tijdens het vervoer heeft voorgedaan, en om de omvang van het verlies aan te tonen, berust bij de eiser.

    7.   Niets in dit verdrag doet afbreuk aan een recht van verhaal dat de vervoerder tegen een derde zou kunnen hebben, of aan een verweer gebaseerd op de nalatigheid van een medeverantwoordelijke passagier op grond van artikel 6 van dit verdrag. Niets in dit artikel doet afbreuk aan een uit de artikelen 7 of 8 van dit verdrag voortvloeiend recht op aansprakelijkheidsbegrenzing.

    8.   Enig vermoeden van schuld of nalatigheid van een partij of toewijzing van de bewijslast aan een partij heeft niet tot gevolg dat bewijsmateriaal ten gunste van die partij in niet overweging wordt genomen.”.

    Artikel 5

    De volgende tekst wordt toegevoegd als artikel 4 bis van het verdrag:

    „Artikel 4 bis

    Verplichte verzekering

    1.   Wanneer passagiers worden vervoerd aan boord van een in een staat die partij is geregistreerd schip dat vergunning heeft voor het vervoeren van meer dan twaalf passagiers, en dit verdrag van toepassing is, dient de vervoerder die het vervoer feitelijk geheel of gedeeltelijk verricht, een verzekering te nemen of in een andere financiële zekerheid te voorzien, zoals een borgstelling van een bank of soortgelijke financiële instelling, ter dekking van de uit dit verdrag voortvloeiende aansprakelijkheid bij overlijden of persoonlijk letsel van een passagier. Het minimumbedrag van deze verplichte verzekering of andere financiële zekerheid beloopt ten minste 250.000 rekeneenheden per passagier per afzonderlijk geval.

    2.   Een certificaat waaruit blijkt dat er, in overeenstemming met de bepalingen van dit verdrag, een verzekering of andere financiële zekerheid in stand worden gehouden, wordt voor ieder schip verleend, nadat de bevoegde autoriteit van een staat die partij is heeft vastgesteld dat aan de vereisten van lid 1 is voldaan. Voor een schip dat geregistreerd is in een staat die partij is, wordt dit document afgegeven of gewaarmerkt door de bevoegde autoriteit van de staat waar het schip geregistreerd is; voor een schip dat niet is geregistreerd in een staat die partij is, kan het worden afgegeven of gewaarmerkt door de bevoegde autoriteit van elke staat die partij is. Dit certificaat is gebaseerd op het in de bijlage bij dit verdrag opgenomen model en vermeldt de volgende bijzonderheden:

    a)

    naam van het schip, onderscheidingsnummer of -letters en haven van registratie;

    b)

    naam en hoofdkantoor van het bedrijf van de vervoerder die het vervoer feitelijk geheel of gedeeltelijk verricht;

    c)

    IMO-scheepsidentificatienummer;

    d)

    aard en duur van de zekerheid;

    e)

    naam en hoofdkantoor van de verzekeraar of andere persoon die de financiële zekerheid stelt, en, waar nodig, het adres van het kantoor waar de verzekering is gesloten of de zekerheid is gesteld; en

    f)

    geldigheidsduur van het certificaat, welke niet langer kan zijn dan de geldigheidsduur van de verzekering of andere financiële zekerheid.

    3.

    a)

    Een staat die partij is mag een door hem erkende instelling of organisatie tot afgifte van het certificaat machtigen. Een dergelijke instelling of organisatie stelt die staat van de afgifte van elk certificaat in kennis. In alle gevallen garandeert de staat die partij is ten volle de volledigheid en nauwkeurigheid van het aldus afgegeven certificaat, en verbindt hij zich ertoe de nodige regelingen te treffen om aan deze verplichting te voldoen.

    b)

    Een staat die partij is, stelt de secretaris-generaal in kennis van:

    i)

    de specifieke verantwoordelijkheden en voorwaarden die zijn verbonden aan de bevoegdheid die wordt overgedragen aan een door hem erkende instelling of organisatie;

    ii)

    de intrekking van een dergelijke bevoegdheid; en

    iii)

    de datum met ingang waarvan een dergelijke bevoegdheid of intrekking daarvan van kracht wordt.

    Een overgedragen bevoegdheid wordt pas effectief drie maanden vanaf de datum waarop de secretaris-generaal van de machtiging in kennis is gesteld.

    c)

    De overeenkomstig dit lid tot afgifte van certificaten bevoegde instelling of organisatie wordt, ten minste, gemachtigd om deze certificaten in te trekken indien de voorwaarden waarop deze zijn verleend niet worden vervuld. In alle gevallen meldt de instelling of organisatie een dergelijke intrekking bij de staat namens welke het certificaat is afgegeven.

    4.   Het certificaat wordt gesteld in de officiële taal of talen van de staat die het afgeeft. Indien de gebruikte taal niet het Engels, het Frans of het Spaans is, wordt in de tekst een vertaling in een van deze talen opgenomen, en, waar de staat hiertoe besluit, kan de officiële taal van de staat worden weggelaten.

    5.   Het certificaat bevindt zich aan boord van het schip, en een afschrift hiervan wordt in bewaring gegeven bij de overheidsinstantie die het register houdt waarin het schip staat ingeschreven of, indien het schip niet in een staat die partij is geregistreerd is, bij de overheidsinstantie van de staat die het certificaat afgeeft of waarmerkt.

    6.   Een verzekering of andere financiële zekerheid voldoet niet aan dit artikel indien het, om andere redenen dan het verstrijken van de geldigheidsduur van de in het certificaat genoemde verzekering of financiële zekerheid, kan worden beëindigd, voordat drie maanden zijn verlopen te rekenen vanaf de datum waarop deze wordt opgezegd bij de in lid 5 genoemde overheidsinstantie, tenzij het certificaat aan deze overheidsinstantie is overhandigd of binnen de genoemde periode een nieuw certificaat is afgegeven. Bovenstaande bepalingen zijn eveneens van toepassing op elke wijziging die tot gevolg heeft dat de verzekering of andere financiële zekerheid niet langer aan de vereisten van dit artikel voldoet.

    7.   De staat van registratie van het schip bepaalt, onverminderd het bepaalde in dit artikel, de voorwaarden voor afgifte en geldigheidsduur van het certificaat.

    8.   Niets in dit verdrag mag op zodanige wijze worden uitgelegd dat een staat die partij is ervan wordt weerhouden te vertrouwen op informatie verkregen van andere staten of de Organisatie, dan wel van andere internationale organisaties, betreffende de financiële status van verstrekkers van verzekeringen en andere financiële zekerheden, voor zover het de toepassing van dit verdrag betreft. In dergelijke gevallen wordt de staat die partij is die op zulke informatie vertrouwt, niet ontslagen van zijn verantwoordelijkheid als staat van afgifte van het certificaat.

    9.   Certificaten die worden afgegeven of gewaarmerkt op gezag van een staat die partij is, worden door de overige staten die partij zijn voor de toepassing van dit verdrag aanvaard en worden door de overige staten die partij zijn als even geldig beschouwd als door henzelf afgegeven of gewaarmerkte certificaten, zelfs als deze zijn afgegeven of gewaarmerkt in het geval van een schip dat niet in een staat die partij is geregistreerd is. Een staat die partij is kan te allen tijde om overleg vragen met de staat van afgifte of waarmerking, mocht hij geloven dat de in het verzekeringscertificaat vermelde verzekeraar of borg financieel niet bij machte is de bij dit verdrag opgelegde verplichtingen na te komen.

    10.   Vorderingen tot schadevergoeding die krachtens dit artikel door een verzekering of andere financiële zekerheid worden gedekt, mogen rechtstreeks tegen de verzekeraar of andere persoon die de financiële zekerheid stelt worden ingesteld. In een dergelijk geval geldt het in lid 1 genoemde bedrag als de aansprakelijkheidsgrens van de verzekeraar of andere persoon die de financiële zekerheid stelt, zelfs als de vervoerder of de feitelijke vervoerder geen recht heeft op aansprakelijkheidsbegrenzing. De verweerder kan voorts gebruikmaken van de verweergronden (andere dan faillissement of bedrijfsbeëindiging) die de in lid 1 bedoelde vervoerder overeenkomstig dit verdrag had mogen inroepen. Bovendien mag de verweerder tot zijn verweer aanvoeren dat het geleden nadeel het gevolg was van opzettelijk wangedrag van de verzekerde, maar de verweerder mag geen andere verweergronden inroepen die de verweerder had mogen inroepen in een door de verzekerde tegen de verweerder aangespannen procedure. De verweerder heeft in elk geval het recht te verlangen dat de vervoerder en de feitelijke vervoerder samen procederen.

    11.   Geldbedragen die door de verzekeraar of door de verstrekker van een andere overeenkomstig lid 1 verzorgde financiële zekerheid ter beschikking worden gesteld dienen uitsluitend voor de voldoening van uit hoofde van dit verdrag ingestelde vorderingen, en enige uitbetaling van deze bedragen heeft tot gevolg dat enige aansprakelijkheid uit hoofde van dit verdrag met een bedrag ten belope van de uitgekeerde bedragen wordt verminderd.

    12.   Een staat die partij is laat niet toe dat een onder zijn vlag varend schip waarop dit artikel van toepassing is, geëxploiteerd wordt, tenzij hiervoor krachtens de leden 2 of 15 een certificaat is afgegeven.

    13.   Behoudens het bepaalde in dit artikel ziet elke staat die partij is er, in het kader van zijn nationale wetgeving, op toe dat er, voor zover dit verdrag van toepassing is, met betrekking tot ieder schip, ongeacht de plaats van registratie, dat vergunning heeft om meer dan twaalf passagiers te vervoeren, en dat een haven op diens grondgebied aandoet of deze verlaat, in de in lid 1 aangegeven mate, een verzekering of andere financiële zekerheid in voege is.

    14.   Niettegenstaande het bepaalde in lid 5, kan een staat die partij is de secretaris-generaal mededelen dat schepen, voor de toepassing van lid 13, het bij lid 2 vereiste certificaat niet aan boord behoeven te hebben of behoeven over te leggen wanneer zij havens op het grondgebied van die staat aandoen of verlaten, mits de staat die partij is die het certificaat afgeeft, de secretaris-generaal heeft medegedeeld dat hij voor alle staten die partij zijn toegankelijke elektronische records bijhoudt, waaruit het bestaan van het certificaat blijkt en waardoor de staten die partij zijn bij machte zijn hun uit lid 13 voortvloeiende verplichtingen na te komen.

    15.   Indien er met betrekking tot een schip dat een staat die partij is in eigendom heeft niet in een verzekering of andere financiële zekerheid wordt voorzien, zijn de desbetreffende bepalingen van dit artikel niet op dit schip van toepassing; het schip heeft dan een certificaat aan boord dat is afgegeven door de bevoegde overheidsinstantie van de staat van registratie van het schip, waarin verklaard wordt dat het schip het eigendom is van die staat en dat de aansprakelijkheid minimaal voor het in lid 1 voorgeschreven bedrag wordt gedekt. Een dergelijk certificaat is zoveel mogelijk conform aan het in lid 2 voorgeschreven model.”.

    Artikel 6

    Artikel 7 van het Verdrag wordt door de volgende tekst vervangen:

    „Artikel 7

    Aansprakelijkheidsgrens bij overlijden en persoonlijk letsel

    1.   De aansprakelijkheid van de vervoerder voor de dood of voor letsel van een passagier is, ingevolge artikel 3, beperkt tot een bedrag van 400.000 rekeneenheden per passagier, per vervoer. Indien de schadevergoeding volgens de wetgeving van de rechtbank waarbij de zaak aanhangig is gemaakt wordt verleend in de vorm van een rente, kan het kapitaal van die rente deze limiet niet overschrijden.

    2.   Een staat die partij is kan de in lid 1 voorgeschreven aansprakelijkheidsgrens regelen bij specifieke bepalingen van nationaal recht, mits de nationale aansprakelijkheidsgrens, voor zover aanwezig, niet lager is dan die welke in lid 1 wordt voorgeschreven. Een staat die partij is en gebruik maakt van de in dit lid gegeven keuzemogelijkheid, stelt de secretaris-generaal in kennis van de vastgestelde aansprakelijkheidsgrens, dan wel van het feit dat deze ontbreekt.”.

    Artikel 7

    Artikel 8 van het Verdrag wordt door de volgende tekst vervangen:

    „Artikel 8

    Begrenzing van de aansprakelijkheid bij verlies of beschadiging van bagage en voertuigen

    1.   De aansprakelijkheid van de vervoerder bij verlies of beschadiging van hutbagage beloopt ten hoogste 2.250 rekeneenheden per passagier, per vervoer.

    2.   De aansprakelijkheid van de vervoerder bij verlies of beschadiging van voertuigen, met inbegrip van alle in of op het voertuig vervoerde bagage beloopt ten hoogste 12.700 rekeneenheden per voertuig, per vervoer.

    3.   De aansprakelijkheid van de vervoerder bij verlies of beschadiging van andere dan de in de leden 1 en 2 van dit artikel vermelde bagage, beloopt ten hoogste 3.375 rekeneenheden per passagier, per vervoer.

    4.   De vervoerder en de passagier kunnen overeenkomen dat de aansprakelijkheid van de vervoerder met ten hoogste 330 rekeneenheden kan worden verminderd in het geval van schade aan een voertuig en met ten hoogste 149 rekeneenheden per passagier in het geval van verlies of beschadiging van andere bagage, waarbij dit bedrag van het geleden verlies of de geleden schade wordt afgetrokken.”.

    Artikel 8

    Artikel 9 van het Verdrag wordt door de volgende tekst vervangen:

    „Artikel 9

    Rekeneenheid en omrekening

    1.   De rekeneenheid bedoeld in het verdrag is het Bijzondere Trekkingsrecht zoals dit is omschreven door het Internationaal Monetair Fonds. De in artikel 3, lid 1, artikel 4 bis, lid 1, artikel 7, lid 1, en artikel 8 genoemde bedragen worden omgerekend in de nationale munteenheid van de staat van de rechtbank waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, overeenkomstig de waarde van de desbetreffende munteenheid ten opzichte van het Bijzondere Trekkingsrecht op de dag van de rechterlijke beslissing of op de door de partijen overeengekomen dag. De waarde van de nationale munteenheid, uitgedrukt in bijzondere trekkingsrechten, van een staat die partij is die lid is van het Internationaal Monetair Fonds, wordt berekend overeenkomstig de waarderingsmethode die door het Internationaal Monetair Fonds op de desbetreffende datum wordt toegepast voor zijn eigen verrichtingen en transacties. De waarde van de nationale munteenheid, uitgedrukt in bijzondere trekkingsrechten, van een staat die partij is die geen lid is van het Internationaal Monetair Fonds, wordt berekend op een door die staat vastgestelde wijze.

    2.   Niettemin kan een staat die partij is die geen lid is van het Internationaal Monetair Fonds en wiens wet de toepassing van de bepalingen van lid 1 niet toelaat, op het tijdstip van bekrachtiging, aanvaarding goedkeuring van dan wel toetreding tot dit verdrag of op enig tijdstip nadien, verklaren dat de in lid 1 bedoelde rekeneenheid gelijk zal zijn aan 15 goudfranken. De in dit lid bedoelde goudfrank komt overeen met vijfenzestig en een halve milligram goud van een gehalte van negenhonderdduizendste fijn. De omrekening van de goudfrank in de nationale munteenheid geschiedt volgens de wet van de betrokken staat.

    3.   De in de laatste zin van lid 1 genoemde berekening en de in lid 2 genoemde omrekening geschieden op zodanige wijze dat in de nationale munteenheden van de staten die partij zijn zo veel mogelijk dezelfde reële waarde voor de bedragen in artikel 3, lid 1, artikel 4 bis, lid 1, artikel 7, lid 1, en artikel 8 wordt uitgedrukt als zou resulteren van de toepassing van de eerste drie zinnen van lid 1. De staten doen de secretaris-generaal mededeling van de wijze van berekening overeenkomstig lid 1, of van het resultaat van de omrekening in lid 2, naar gelang van het geval, wanneer zij een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring van, of van toetreding tot dit verdrag neerleggen, en telkenmale als zich in deze berekening of omrekening een wijziging voordoet.”.

    Artikel 9

    Artikel 16, lid 3, van het Verdrag wordt door de volgende tekst vervangen:

    „3.   De wet van het land van de rechtbank waarbij de zaak aanhangig is gemaakt, bepaalt de redenen van schorsing en stuiting van de verjaring, maar in geen geval kan een vordering uit hoofde van dit verdrag worden ingesteld na verloop van een van de volgende termijnen:

    a)

    een termijn van vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de ontscheping van de passagier of de datum waarop die had moeten plaatsvinden, waarbij de laatste van die twee data in aanmerking wordt genomen, dan wel, indien eerder

    b)

    een termijn van drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop de eiser op de hoogte was van het door het voorval veroorzaakte letsel, verlies of schade of hiervan redelijkerwijze op de hoogte had moeten zijn.”.

    Artikel 10

    [Niet weergegeven]

    Artikel 11

    [Niet weergegeven]

    Artikel 12

    Artikel 18 van het Verdrag wordt door de volgende tekst vervangen:

    „Artikel 18

    Ongeldigheid van contractuele bepalingen

    Elk contractueel beding dat is overeengekomen vóór het voorval dat de dood of een letsel van de passagier of verlies of beschadiging van zijn bagage heeft veroorzaakt en dat de vervoerder van zijn aansprakelijkheid uit hoofde van dit verdrag ten opzichte van de passagier ontheft of voorziet in een lagere aansprakelijkheidsgrens dan is bepaald in dit verdrag, met uitzondering van het bepaalde in artikel 8, lid 4, of nog de bewijslast die op de vervoerder of feitelijke vervoerder rust, omkeert, dan wel tot gevolg heeft dat de in artikel 17, lid 1 of 2, omschreven keuze wordt beperkt, is nietig, maar de nietigheid van dit beding heeft niet de nietigheid tot gevolg van de vervoersovereenkomst, die onderworpen blijft aan de bepalingen van dit verdrag.”.

    Artikel 13

    Artikel 20 van het Verdrag wordt door de volgende tekst vervangen:

    „Artikel 20

    Nucleaire schade

    Niemand kan volgens dit verdrag aansprakelijk worden gesteld voor schade voortvloeiend uit een nucleair ongeval:

    a)

    indien de exploitant van een nucleaire installatie aansprakelijk is voor dergelijke schade, hetzij krachtens het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake burgerlijke aansprakelijkheid op het gebied van atoomenergie, als gewijzigd door het aanvullend Protocol van 28 januari 1964 daarbij, hetzij krachtens het Verdrag van Wenen van 21 mei 1963 inzake wettelijke aansprakelijkheid voor kernschade, dan wel krachtens enige van kracht zijnde wijziging hiervan of enig van kracht zijnd protocol hierbij; of

    b)

    indien de exploitant van een nucleaire installatie aansprakelijk is voor dergelijke schade krachtens een nationale wetgeving betreffende de aansprakelijkheid voor dergelijke schade, op voorwaarde dat die wetgeving ten opzichte van de personen die dergelijke schade kunnen ondergaan, in elk opzicht even gunstig is als de Verdragen van Parijs of Wenen, dan wel krachtens enige van kracht zijnde wijziging hiervan of enig van kracht zijnd protocol hierbij.”.

    Artikel 14

    Modelcertificaat

    1.   Het als bijlage bij dit protocol gevoegde modelcertificaat wordt in de bijlage van het verdrag opgenomen.

    2.   De volgende tekst wordt als artikel 1 bis van het verdrag toegevoegd:

    „Artikel 1 bis

    Bijlage

    De bijlage bij dit verdrag vormt een integrerend deel van het verdrag.”.

    Artikel 15

    Interpretatie en toepassing

    1.   Het verdrag en dit protocol worden door de partijen bij dit protocol gelezen en geïnterpreteerd als één enkel instrument.

    2.   Het verdrag, als herzien bij dit protocol, is enkel van toepassing op vorderingen naar aanleiding van voorvallen die plaatsvinden nadat dit protocol voor iedere staat in werking is getreden.

    3.   De artikelen 1 tot en met 22 van het verdrag, als herzien bij dit protocol, vormen, tezamen met de artikelen 17 tot en met 25 van dit protocol en de hieraan gehechte bijlage, het Verdrag van Athene inzake het vervoer van passagiers en hun bagage over zee, van 2002, en worden als zodanig met deze naam aangeduid.

    Artikel 16

    De volgende tekst wordt als artikel 22 bis aan het verdrag toegevoegd:

    „Artikel 22 bis

    Slotbepalingen van het Verdrag

    De slotbepalingen van dit verdrag zijn de artikelen 17 tot en met 25 van het Protocol van 2002 bij het Verdrag van Athene betreffende het vervoer van passagiers en hun bagage over zee van 1974. Verwijzingen in dit verdrag naar staten die partij zijn, zijn te beschouwen als verwijzingen naar staten die partij zijn bij dat protocol.”.

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 17

    Ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring en toetreding

    1.   Dit protocol staat open voor ondertekening op het hoofdkantoor van de Organisatie vanaf 1 mei 2003 tot en met 30 april 2004 en staat nadien open voor toetreding.

    2.   De staten mogen hun instemming om door dit protocol gebonden te worden tot uitdrukking brengen door:

    a)

    ondertekening zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring; of

    b)

    ondertekening onder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring, gevolgd door bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring; of

    c)

    toetreding.

    3.   Bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding geschiedt door neerlegging van een hiertoe strekkende akte bij de secretaris-generaal.

    4.   Akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding die zijn neergelegd nadat een wijziging van dit protocol in werking is getreden ten aanzien van alle staten die partij zijn, of nadat alle maatregelen vereist voor de inwerkingtreding van de wijziging ten aanzien van die staten voltooid zijn, worden geacht van toepassing te zijn op dit protocol, zoals gewijzigd door bedoelde wijziging.

    5.   Een staat geeft geen uitdrukking aan zijn instemming om door dit protocol te worden gebonden, indien hij hierbij partij is, tenzij hij de volgende instrumenten opzegt:

    a)

    het Verdrag van Athene inzake het vervoer van passagiers en hun bagage over zee, gedaan te Athene op 13 december 1974;

    b)

    het Protocol bij het Verdrag van Athene inzake het vervoer van passagiers en hun bagage over zee, gedaan te Londen op 19 november 1976; en

    c)

    het Protocol van 1990 tot wijziging van het Verdrag van Athene inzake het vervoer van passagiers en hun bagage over zee, gedaan te Londen op 29 maart 1990,

    vanaf het tijdstip waarop dit protocol voor die staat in werking treedt, dit in overeenstemming met artikel 20.

    Artikel 18

    Staten met meer dan één rechtsstelsel

    1.   Indien een staat twee of meer territoriale eenheden heeft waarin verschillende rechtsstelsels van toepassing zijn op vraagstukken die bij dit protocol worden geregeld, kan hij op het tijdstip van de ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding verklaren dat dit protocol van toepassing is op al zijn territoriale eenheden, of slechts op een of meer hiervan, en kan hij te allen tijde deze verklaring wijzigen door het indienen van een andere.

    2.   Een dergelijke verklaring wordt ter kennis gebracht van de secretaris-generaal en vermeldt uitdrukkelijk de territoriale eenheden waarop dit protocol van toepassing is.

    3.   Met betrekking tot een staat die partij is die een dergelijke verklaring aflegt, geldt het volgende:

    a)

    verwijzingen naar de staat van registratie van een schip en, in het geval van een certificaat van verplichte verzekering, naar de staat van afgifte of waarmerking, worden uitgelegd als verwijzingen naar de territoriale eenheid waarin het schip is geregistreerd, respectievelijk waarin het certificaat wordt afgegeven of gewaarmerkt;

    b)

    verwijzingen naar de vereisten van het nationaal recht, de nationale aansprakelijkheidsgrens en de nationale munteenheid worden uitgelegd als verwijzingen naar respectievelijk de vereisten van het recht, de aansprakelijkheidsgrens en de munteenheid van de territoriale eenheid in kwestie; en

    c)

    verwijzingen naar rechtbanken, en naar in de staten die partij zijn te erkennen beslissingen, worden uitgelegd als verwijzingen naar respectievelijk rechtbanken van en beslissingen die moeten worden erkend in de territoriale eenheid in kwestie.

    Artikel 19

    Organisaties voor regionale economische integratie

    1.   Een organisatie voor regionale economische integratie, die is samengesteld uit soevereine staten die bevoegdheid inzake bepaalde bij dit protocol geregelde zaken aan deze organisatie hebben overgedragen, mag dit protocol ondertekenen, bekrachtigen, aanvaarden, goedkeuren, of ertoe toetreden. Een organisatie voor regionale economische integratie die partij bij dit protocol is heeft de rechten en verplichtingen van een staat die partij is, voor zover deze organisatie bevoegd is voor de onder dit protocol vallen vraagstukken.

    2.   Waar een organisatie voor regionale economische integratie haar stemrecht uitoefent in aangelegenheden waarvoor zij bevoegd is, krijgt zij een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal van haar lidstaten die partij zijn bij dit protocol en die bevoegdheid inzake het vraagstuk in kwestie aan haar hebben overgedragen. Een organisatie voor regionale economische integratie oefent haar stemrecht niet uit indien haar lidstaten het hunne uitoefenen, en omgekeerd.

    3.   Waar het aantal staten die partij zijn relevant is in dit protocol, met inbegrip van maar niet beperkt tot de artikelen 20 en 23 van dit protocol, telt de organisatie voor regionale economische integratie niet als een staat die partij is in aanvulling op haar lidstaten die partij zijn.

    4.   Op het tijdstip van de ondertekening, bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding legt de organisatie voor regionale economische integratie een verklaring af aan de secretaris-generaal ter aanduiding van de bij dit protocol geregelde zaken met betrekking waartoe bevoegdheid is overgedragen aan die organisatie door haar lidstaten die ondertekenaars van of partijen bij dit protocol zijn en van enige andere relevante restricties ten aanzien van de draagwijdte van die bevoegdheid. De organisatie voor regionale economische integratie stelt de secretaris-generaal onverwijld in kennis van enigerlei veranderingen in de verdeling van de bevoegdheid, met inbegrip van nieuwe overdrachten van bevoegdheid, als aangeduid in de in dit lid bedoelde verklaring. Dergelijke verklaringen worden, krachtens artikel 24 van dit protocol, door de secretaris-generaal aan de betrokkenen ter beschikking gesteld.

    5.   Staten die partij zijn en die lidstaten zijn van een organisatie voor regionale economische integratie welke zelf partij bij dit protocol is, worden geacht bevoegd te zijn voor alle bij dit protocol geregelde zaken met betrekking waartoe overdrachten van bevoegdheid aan de organisatie niet, overeenkomstig lid 4, in een verklaring zijn aangeduid of zijn medegedeeld.

    Artikel 20

    Inwerkingtreding

    1.   Dit protocol treedt in werking twaalf maanden na de datum waarop tien staten het zonder voorbehoud van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring hebben ondertekend of akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding hebben neergelegd bij de secretaris-generaal.

    2.   Ten aanzien van elke staat die dit protocol bekrachtigt, aanvaardt, goedkeurt of ertoe toetreedt nadat aan de in het eerste lid gestelde eisen voor inwerkingtreding is voldaan, treedt dit protocol in werking drie maanden na de datum van neerlegging door die staat van de daartoe strekkende akte, maar niet voordat dit protocol overeenkomstig lid 1 in werking is getreden.

    Artikel 21

    Opzegging

    1.   Een staat die partij bij dit protocol is kan dit protocol, na de datum waarop het voor die staat in werking is getreden, te allen tijde opzeggen.

    2.   Opzegging geschiedt door neerlegging van een hiertoe strekkende akte bij de secretaris-generaal.

    3.   Een opzegging wordt van kracht twaalf maanden na de neerlegging van de akte van opzegging bij de secretaris-generaal of na een langere termijn wanneer zulks in die akte is bepaald.

    4.   Opzegging door een staat die partij bij dit protocol is, van het verdrag overeenkomstig artikel 25 van dit verdrag, wordt onder geen beding uitgelegd als een opzegging van het verdrag als herzien bij dit protocol.

    Artikel 22

    Herziening en wijziging

    1.   Een conferentie tot herziening of wijziging van dit protocol kan door de Organisatie worden bijeengeroepen.

    2.   De Organisatie roept een conferentie van de partijen bij dit protocol bijeen ter herziening of wijziging ervan, op verzoek van ten minste een derde van de partijen.

    Artikel 23

    Wijziging van de aansprakelijkheidsgrenzen

    1.   Onverminderd het bepaalde in artikel 22 is de bijzondere procedure van dit artikel enkel van toepassing ter wijziging van de aansprakelijkheidsgrenzen, zoals deze worden vastgesteld in artikel 3, lid 1, artikel 4 bis, lid 1, artikel 7, lid 1, en artikel 8 van het verdrag als herzien bij dit protocol.

    2.   Op verzoek van ten minste de helft, maar in geen geval minder dan zes van de staten die partij zijn bij dit protocol wordt enig voorstel tot wijziging van de aansprakelijkheidsgrenzen, met inbegrip van de aftrekbare bedragen, als gespecificeerd in artikel 3, lid 1, artikel 4 bis, lid 1, artikel 7, lid 1, en artikel 8 van het verdrag als herzien bij dit protocol, door de secretaris-generaal aan alle leden van de Organisatie en alle staten die partij zijn toegezonden.

    3.   Enige aldus voorgestelde en aan alle leden van de Organisatie en alle staten die partij zijn toegezonden wijzigingen worden ter overweging voorgelegd aan het juridisch comité van de Organisatie (hierna het „juridisch comité” te noemen) op een datum ten minste zes maanden na de datum van toezending aan alle leden van de Organisatie en alle staten die partij zijn.

    4.   Alle staten die partij zijn bij het Verdrag als herzien bij dit protocol hebben, ongeacht de vraag of zij al dan geen lid van de Organisatie zijn, het recht deel te nemen aan de werkzaamheden van het juridisch comité in verband met de overweging en goedkeuring van wijzigingen.

    5.   Wijzigingen worden goedgekeurd bij een meerderheid van twee derde van de in het juridisch comité in de in lid 4 bedoelde samenstelling aanwezige stemhebbende staten die partij zijn bij het verdrag als herzien bij dit protocol, op voorwaarde dat ten minste de helft van de staten die partij zijn bij het verdrag als herzien bij dit protocol, ten tijde van de stemming aanwezig is.

    6.   Bij werkzaamheden in verband met een voorstel tot wijziging van de aansprakelijkheidsgrenzen houdt het juridisch comité rekening met de ter zake van voorvallen opgedane ervaring en, in het bijzonder, met de omvang van de hieruit resulterende schade, met veranderingen in de monetaire waarden en met het effect van de voorgestelde wijziging op de verzekeringskosten.

    7.

    a)

    Geen wijziging van de aansprakelijkheidgrenzen overeenkomstig dit artikel mag in overweging worden genomen minder dan vijf jaar vanaf de datum waarop dit protocol voor ondertekening is opengesteld, noch minder dan vijf jaar vanaf de datum waarop een eerdere wijziging overeenkomstig dit artikel van kracht is geworden.

    b)

    Geen aansprakelijkheidgrens mag worden opgetrokken tot boven een bedrag dat overeenkomt met de grens die is neergelegd in het verdrag als herzien bij dit protocol, verhoogd met zes procent per jaar, berekend op samengestelde basis vanaf de datum waarop dit protocol voor ondertekening werd opengesteld.

    c)

    Geen aansprakelijkheidgrens mag worden opgetrokken tot boven een bedrag dat overeenkomt met de grens die is neergelegd in het verdrag als herzien bij dit protocol, vermenigvuldigd met drie.

    8.   Enige wijziging goedgekeurd in overeenstemming met lid 5 wordt door de Organisatie medegedeeld aan alle staten die partij zijn. De wijziging wordt geacht te zijn aanvaard na verstrijken van een periode van achttien maanden na de datum van mededeling, tenzij gedurende die periode niet minder dan een vierde van de staten die partij waren ten tijde van de goedkeuring van de wijziging de secretaris-generaal hebben laten weten dat zij de wijziging niet aanvaarden, in welk geval de wijziging wordt verworpen en zonder gevolg blijft.

    9.   Een wijziging die geacht wordt te zijn aanvaard in overeenstemming met lid 8 wordt achttien maanden na haar aanvaarding van kracht.

    10.   Alle staten die partij zijn worden door de wijziging gebonden, tenzij zij dit protocol overeenkomstig artikel 21, leden 1 en 2, ten minste zes maanden voordat de wijziging van kracht wordt, opzeggen. Deze opzegging wordt effectief wanneer de wijziging van kracht wordt.

    11.   Wanneer een wijziging is goedgekeurd, maar de periode van achttien maanden voor de aanvaarding hiervan is nog niet verstreken, is een staat welke gedurende die periode partij wordt, gebonden door de wijziging indien deze van kracht wordt. Een staat die na die periode partij wordt is gebonden door een wijziging die is aanvaard overeenkomstig lid 8. In de in dit lid bedoelde gevallen wordt een staat door een wijziging gebonden wanneer deze wijziging van kracht wordt, of wanneer dit protocol voor die staat van kracht wordt, indien dit later gebeurt.

    Artikel 24

    Depositaris

    1.   Dit protocol en eventuele wijzigingen, goedgekeurd krachtens artikel 23, worden neergelegd bij de secretaris-generaal.

    2.   De secretaris-generaal:

    a)

    stelt alle staten die dit protocol hebben ondertekend of daartoe zijn toegetreden, in kennis van:

    i)

    elke nieuwe ondertekening of nederlegging van een akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding en de datum daarvan;

    ii)

    elke verklaring en mededeling overeenkomstig artikel 9, leden 2 en 3, artikel 18, lid 1, en artikel 19, lid 4, van het verdrag als herzien bij dit protocol;

    iii)

    de datum van inwerkingtreding van dit protocol;

    iv)

    enig voorstel tot wijziging van de aansprakelijkheidsgrenzen in overeenstemming met artikel 23, lid 2, van dit protocol;

    v)

    elke in overeenstemming met artikel 23, lid 5, goedgekeurde wijziging van dit protocol;

    vi)

    enige wijziging welke geacht wordt te zijn aanvaard ingevolge artikel 23, lid 8, van dit protocol, tezamen met de datum waarop die wijziging van kracht wordt, zulks in overeenstemming met de leden 9 en 10 van dat artikel;

    vii)

    de neerlegging van elke akte van opzegging van dit protocol, alsmede de datum van neerlegging en de datum waarop die van kracht wordt;

    viii)

    enige mededeling welke op grond van enig artikel van dit protocol vereist zou zijn;

    b)

    doet voor eensluidend gewaarmerkte afschriften van dit protocol toekomen aan alle staten die dit protocol hebben ondertekend en aan alle staten die ertoe zijn toegetreden.

    3.   Zodra dit protocol in werking is getreden, wordt de tekst ervan door de secretaris-generaal toegezonden aan het Secretariaat van de Organisatie der Verenigde Naties ter registratie en publicatie, overeenkomstig artikel 102 van het Handvest der Verenigde Naties.

    Artikel 25

    Talen

    Dit protocol is opgesteld in een enkel oorspronkelijk exemplaar in de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

    GEDAAN TE LONDEN, de eerste november tweeduizend en twee.

    TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd door hun onderscheiden regeringen, dit protocol hebben ondertekend.

     

    BIJLAGE BIJ HET PROTOCOL VAN ATHENE

    Image


    Top