Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32003L0009

    Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten

    PB L 31 van 6.2.2003, p. 18–25 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 20/07/2015; opgeheven door 32013L0033

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2003/9/oj

    32003L0009

    Richtlijn 2003/9/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten

    Publicatieblad Nr. L 031 van 06/02/2003 blz. 0018 - 0025


    Richtlijn 2003/9/EG van de Raad

    van 27 januari 2003

    tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63, eerste alinea, punt 1, onder b),

    Gezien het voorstel van de Commissie(1),

    Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

    Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) Een gemeenschappelijk asielbeleid, dat een gemeenschappelijk Europees asielstelsel omvat, is een wezenlijk aspect van de doelstelling van de Europese Unie om geleidelijk een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen, die openstaat voor diegenen die onder druk van de omstandigheden op wettige wijze in de Europese Gemeenschap bescherming zoeken.

    (2) De Europese Raad is tijdens de buitengewone bijeenkomst van 15 en 16 oktober 1999 in Tampere overeengekomen te werken aan de instelling van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel dat stoelt op de volledige en niet-restrictieve toepassing van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, zoals aangevuld bij het Protocol van New York van 31 januari 1967, en zo te waarborgen dat niemand naar het land van vervolging wordt teruggestuurd, en dus het verbod tot uitzetting of terugleiding te handhaven.

    (3) Volgens de Conclusies van Tampere moeten in het kader van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel op korte termijn gemeenschappelijke minimumnormen voor de opvang van asielzoekers worden vastgesteld.

    (4) Het vaststellen van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers is een verdere stap in de richting van een Europees asielbeleid.

    (5) Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend. Deze richtlijn beoogt meer bepaald te waarborgen dat de menselijke waardigheid ten volle wordt geëerbiedigd en te bevorderen dat de artikelen 1 en 18 van het Handvest worden toegepast.

    (6) Wat betreft de behandeling van personen die tijdelijke bescherming op grond van deze richtlijn genieten, zijn de lidstaten gebonden aan de verplichtingen uit hoofde van internationale rechtsinstrumenten waarbij zij partij zijn en die discriminatie verbieden.

    (7) Er moeten minimumnormen worden vastgesteld voor de opvang van asielzoekers die normaliter voldoende zijn om een menswaardige levensstandaard en vergelijkbare levensomstandigheden in alle lidstaten te waarborgen.

    (8) De harmonisatie van de opvangvoorzieningen voor asielzoekers zal ertoe bijdragen dat de secundaire stromen van asielzoekers, die worden veroorzaakt door het verschil in opvangvoorzieningen, worden beperkt.

    (9) De opvang van groepen met bijzondere behoeften moet zijn toegesneden op die bijzondere behoeften.

    (10) De opvang van asielzoekers in bewaring moet zijn toegesneden op de behoeften van asielzoekers in die situatie.

    (11) Om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de procedurele minimumwaarborgen die inhouden dat asielzoekers in de gelegenheid worden gesteld contact op te nemen met organisaties of groepen van personen die rechtsbijstand verlenen, moet informatie worden verschaft over dergelijke organisaties en groepen van personen.

    (12) Misbruik van het opvangstelsel moet worden tegengegaan door te bepalen in welke gevallen opvangvoorzieningen voor asielzoekers kunnen worden beperkt of ingetrokken.

    (13) Er moet voor worden gezorgd dat de nationale opvangregelingen doeltreffend werken en dat de lidstaten samenwerken op het gebied van de opvang van asielzoekers.

    (14) Passende coördinatie tussen de bevoegde autoriteiten met betrekking tot de opvang van asielzoekers moet worden aangemoedigd. Derhalve dienen harmonieuze relaties tussen lokale gemeenschappen en opvangcentra te worden bevorderd.

    (15) Minimumnormen impliceren dat het de lidstaten vrij staat gunstiger regelingen in te voeren of te handhaven voor onderdanen van derde landen en staatlozen die internationale bescherming zoeken in een lidstaat.

    (16) In deze geest worden de lidstaten opgeroepen de bepalingen van deze richtlijn ook toe te passen in procedures inzake verzoeken om andere vormen van bescherming dan die welke uit het Verdrag van Genève voortvloeien ten gunste van onderdanen van derde landen en staatlozen.

    (17) De implementatie van deze richtlijn dient regelmatig te worden geëvalueerd.

    (18) Daar de doelstellingen van het overwogen optreden, namelijk de vaststelling van minimumnormen inzake de opvangvoorzieningen voor asielzoekers in de lidstaten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

    (19) Overeenkomstig artikel 3 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, heeft het Verenigd Koninkrijk bij brief van 18 augustus 2001 meegedeeld dat het wenst deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze richtlijn.

    (20) Overeenkomstig artikel 1 van het genoemde Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, neemt Ierland niet deel aan de aanneming van deze richtlijn. Derhalve zijn de bepalingen van deze richtlijn, onverminderd artikel 4 van voornoemd protocol, niet van toepassing op Ierland.

    (21) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt dit land niet deel aan de aanneming van deze richtlijn en is deze derhalve niet bindend voor noch van toepassing op Denemarken,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I

    DOEL, DEFINITIES EN WERKINGSSFEER

    Artikel 1

    Doel

    Deze richtlijn heeft ten doel minimumnormen vast te stellen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    a) "Verdrag van Genève": het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967;

    b) "asielverzoek": een door een onderdaan van een derde land of een staatloze ingediend verzoek dat kan worden opgevat als een verzoek om internationale bescherming door een lidstaat uit hoofde van het Verdrag van Genève. Elk verzoek om internationale bescherming wordt als een asielverzoek beschouwd, tenzij de betrokkene uitdrukkelijk om een andere vorm van bescherming vraagt waarom afzonderlijk kan worden verzocht;

    c) "asielzoeker": een onderdaan van een derde land of een staatloze die een asielverzoek heeft ingediend waarover nog geen definitief besluit is genomen;

    d) "gezinsleden": de volgende leden van het gezin van de asielzoeker, voorzover het gezin reeds bestond in het land van herkomst, die in verband met het asielverzoek in dezelfde lidstaat aanwezig zijn:

    i) de echtgenoot van de asielzoeker of de niet-gehuwde partner met wie een duurzame relatie wordt onderhouden, indien in de wetgeving of de praktijk van de betrokken lidstaat niet-gehuwde en gehuwde paren op een vergelijkbare manier worden behandeld in het kader van het vreemdelingenrecht;

    ii) de minderjarige kinderen van een paar als bedoeld onder i) of van de asielzoeker, mits zij niet gehuwd zijn en afhankelijk zijn van de asielzoeker, ongeacht of het uit hoofde van de nationale wetgeving wettige, buitenechtelijke of geadopteerde kinderen zijn;

    e) "vluchteling": eenieder die voldoet aan de voorwaarden van artikel 1, onder A, van het Verdrag van Genève;

    f) "vluchtelingenstatus": de status die een lidstaat toekent aan eenieder die als vluchteling tot het grondgebied van die lidstaat wordt toegelaten;

    g) "procedures" en "beroepsmogelijkheden": die welke door de lidstaten in hun nationale wetgeving zijn vastgesteld;

    h) "niet-begeleide minderjarigen": personen jonger dan 18 jaar die zonder begeleiding van een krachtens de wet of het gewoonterecht voor hen verantwoordelijke volwassene op het grondgebied van een lidstaat aankomen, zolang zij niet daadwerkelijk onder de hoede van een dergelijke volwassene staan; onder dit begrip vallen ook minderjarigen die zonder begeleiding worden achtergelaten nadat zij op het grondgebied van de lidstaat zijn aangekomen;

    i) "opvangvoorzieningen": alle maatregelen die de lidstaten overeenkomstig deze richtlijn treffen ten behoeve van asielzoekers;

    j) "materiële opvangvoorzieningen": huisvesting, voedsel en kleding, die in natura of in de vorm van uitkeringen of tegoedbonnen worden verstrekt, alsmede een dagvergoeding;

    k) "bewaring": het vasthouden van een asielzoeker door een lidstaat op een bepaalde plaats, waar de betrokkene geen bewegingsvrijheid geniet;

    l) "opvangcentrum": elke plaats die wordt gebruikt voor de collectieve huisvesting van asielzoekers.

    Artikel 3

    Werkingssfeer

    1. Deze richtlijn is van toepassing op alle onderdanen van derde landen en staatlozen die een asielverzoek aan de grens of op het grondgebied van een lidstaat indienen voorzover zij als asielzoeker op het grondgebied mogen verblijven, alsmede op de gezinsleden, indien zij overeenkomstig het nationale recht onder dit asielverzoek vallen.

    2. De richtlijn is niet van toepassing op verzoeken om diplomatiek of territoriaal asiel die bij vertegenwoordigingen van de lidstaten worden ingediend.

    3. Deze richtlijn is niet van toepassing wanneer de bepalingen van Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanningen van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen(5) toegepast worden.

    4. De lidstaten kunnen besluiten deze richtlijn toe te passen op procedures waarin wordt beslist over verzoeken om andere vormen van bescherming dan die welke uit het Verdrag van Genève voortvloeit ten gunste van onderdanen van derde landen of staatlozen die niet als vluchteling worden aangemerkt.

    Artikel 4

    Gunstiger bepalingen

    De lidstaten kunnen gunstiger bepalingen inzake opvangvoorzieningen vaststellen of handhaven, voor asielzoekers en voor andere in dezelfde lidstaat aanwezige nauwe verwanten van de asielzoeker indien deze van hem afhankelijk zijn, of om humanitaire redenen voorzover die bepalingen verenigbaar zijn met deze richtlijn.

    HOOFDSTUK II

    ALGEMENE BEPALINGEN BETREFFENDE OPVANGVOORZIENINGEN

    Artikel 5

    Informatie

    1. De lidstaten verstrekken asielzoekers binnen een redelijke termijn van ten hoogste 15 dagen na de indiening van het asielverzoek bij de bevoegde autoriteit ten minste informatie over de geldende voordelen en over de verplichtingen die zij moeten nakomen in verband met de opvangvoorzieningen.

    De lidstaten zorgen ervoor dat asielzoekers informatie krijgen over organisaties of groepen van personen die specifieke rechtsbijstand verlenen en over organisaties die hulp kunnen bieden of informatie kunnen verstrekken over de opvangvoorzieningen, waaronder medische zorg.

    2. De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde informatie schriftelijk en, voorzover mogelijk, in een taal die de asielzoeker redelijkerwijs geacht wordt te begrijpen, wordt verstrekt. In voorkomend geval kan deze informatie tevens mondeling verstrekt worden.

    Artikel 6

    Documenten

    1. De lidstaten zorgen ervoor dat binnen drie dagen nadat een asielverzoek bij de bevoegde autoriteiten ingediend is, aan de asielzoeker een op zijn naam afgegeven document wordt verstrekt waaruit zijn status van asielzoeker blijkt of waarin staat dat hij of zij op het grondgebied van de lidstaat mag verblijven zolang zijn of haar asielverzoek hangende of in behandeling is.

    Indien de houder niet vrij kan gaan en staan op het grondgebied van de lidstaat of op een deel daarvan, moet zulks ook in het document worden vermeld.

    2. De lidstaten kunnen besluiten dit artikel niet toe te passen wanneer de asielzoeker in bewaring wordt gehouden en gedurende de behandeling van een asielverzoek dat is ingediend aan de grens, of in het kader van een procedure waarin wordt beslist over het recht van de asielzoeker om legaal het grondgebied van een lidstaat te betreden. In specifieke gevallen kunnen lidstaten asielzoekers voor de duur van de behandeling van hun verzoek andere bescheiden verstrekken die gelijkwaardig zijn aan het in lid 1 bedoelde document.

    3. Het in lid 1 bedoelde document staaft niet noodzakelijkerwijs de identiteit van de asielzoeker.

    4. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de asielzoeker het in lid 1 bedoelde document te verstrekken dat geldig moet zijn zolang hij gemachtigd is op het grondgebied of aan de grens van de betrokken lidstaat te blijven.

    5. De lidstaten kunnen asielzoekers een reisdocument verstrekken indien om ernstige humanitaire redenen hun aanwezigheid in een andere staat is vereist.

    Artikel 7

    Verblijf en bewegingsvrijheid

    1. Asielzoekers kunnen zich vrij bewegen op het grondgebied van de ontvangende lidstaat of binnen een hun daartoe door die lidstaat aangewezen gebied. Dit aangewezen gebied mag de onvervreemdbare sfeer van het privé-leven niet aantasten en dient voldoende bewegingsvrijheid te bieden om ervoor te zorgen dat alle voorzieningen die deze richtlijn biedt, toegankelijk zijn.

    2. De lidstaten kunnen een besluit nemen over de plaats van verblijf van de asielzoeker, om redenen van openbaar belang, openbare orde of indien nodig voor een snelle behandeling en een doeltreffende controle van het asielverzoek.

    3. In de gevallen waarin zulks nodig blijkt, bijvoorbeeld om juridische redenen of om redenen van openbare orde, mogen de lidstaten een asielzoeker overeenkomstig hun nationale wetgeving op een bepaalde plaats vasthouden.

    4. De lidstaten mogen de toekenning van materiële opvangvoorzieningen bepaald in dit hoofdstuk afhankelijk stellen van het daadwerkelijk verblijf van de asielzoekers op een door de lidstaten te bepalen specifieke locatie. Het besluit daartoe kan een algemeen besluit zijn, dient per individu te worden genomen en moet conform de nationale wetgeving tot stand komen.

    5. De lidstaten voorzien in de mogelijkheid van het verlenen van een tijdelijke toestemming aan asielzoekers om hun in de leden 2 en 4 bedoelde verblijfplaats en/of het in lid 1 bedoelde aangewezen gebied te verlaten. Beslissingen daartoe worden individueel, objectief en onpartijdig genomen, en negatieve beslissingen worden met redenen omkleed.

    Asielzoekers hebben geen toestemming nodig om afspraken met autoriteiten en rechtbanken na te komen indien hun aanwezigheid vereist is.

    6. De lidstaten verlangen van asielzoekers dat zij hun adres bekendmaken bij de bevoegde autoriteiten en eventuele adreswijzigingen onverwijld aan die autoriteiten doorgeven.

    Artikel 8

    Gezinnen

    De lidstaten nemen passende maatregelen om in de mate van het mogelijke de eenheid van het gezin zoals aanwezig op zijn grondgebied te bewaren indien deze lidstaat zorg draagt voor de huisvesting van de asielzoekers. Deze bedoelde maatregelen worden uitgevoerd met instemming van de asielzoekers.

    Artikel 9

    Medisch onderzoek

    De lidstaten kunnen om redenen van volksgezondheid asielzoekers een medisch onderzoek laten ondergaan.

    Artikel 10

    Onderwijs aan minderjarigen

    1. De lidstaten bieden minderjarige kinderen van asielzoekers en minderjarige asielzoekers toegang tot onderwijs onder vergelijkbare omstandigheden als onderdanen van de lidstaat van opvang zolang een eventueel tegen hen of hun ouders gerichte verwijderingsmaatregel niet daadwerkelijk wordt uitgevoerd. Dit onderwijs kan in opvangcentra gegeven worden.

    De lidstaten kunnen bepalen dat deze toegang beperkt blijft tot het openbaar onderwijs.

    Als minderjarig gelden personen die de leeftijd van wettelijke meerderjarigheid in de lidstaat waarin het asielverzoek is ingediend of wordt behandeld nog niet hebben bereikt. De lidstaten kunnen geen personen uit het voortgezet onderwijs weren alleen omdat zij meerderjarig zijn geworden.

    2. Minderjarigen moeten uiterlijk drie maanden, te rekenen vanaf de datum waarop zij of hun ouders een asielverzoek hebben ingediend, toegang krijgen tot het onderwijsstelsel. Deze periode kan tot een jaar worden verlengd indien specifiek onderwijs wordt verstrekt om de toegang tot het onderwijsstelsel te vergemakkelijken.

    3. Wanneer toegang tot het onderwijsstelsel als bedoeld in lid 1 onmogelijk is in verband met de specifieke situatie van de minderjarige, kan de lidstaat andere onderwijsfaciliteiten aanbieden.

    Artikel 11

    Werkgelegenheid

    1. De lidstaten stellen een tijdsspanne vast, te rekenen vanaf de datum van indiening van het asielverzoek, gedurende welke een asielzoeker geen toegang heeft tot de arbeidsmarkt.

    2. Indien één jaar na de indiening van het asielverzoek in eerste aanleg geen beslissing is genomen en deze vertraging niet aan de asielzoeker te wijten is, bepalen de lidstaten onder welke voorwaarden asielzoekers toegang tot de arbeidsmarkt krijgen.

    3. De toegang tot de arbeidsmarkt wordt niet ongedaan gemaakt tijdens een beroepsprocedure, indien beroep tegen een negatieve beslissing in een normale procedure schorsende werking heeft, en wel tot het tijdstip van de kennisgeving van een negatieve beslissing over het beroep.

    4. Om redenen van arbeidsmarktbeleid kunnen de lidstaten voorrang geven aan EU-onderdanen en onderdanen van staten die gebonden zijn door de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, alsook aan onderdanen van derde landen die legaal op hun grondgebied verblijven.

    Artikel 12

    Beroepsopleiding

    Ongeacht of de asielzoeker toegang tot de arbeidsmarkt heeft, kunnen de lidstaten hem toegang verlenen tot een beroepsopleiding.

    De toegang tot een aan een arbeidsovereenkomst gekoppelde beroepsopleiding is afhankelijk van de mate waarin de asielzoeker overeenkomstig artikel 11 toegang heeft tot de arbeidsmarkt.

    Artikel 13

    Algemene bepalingen betreffende de materiële opvang en gezondheidszorg

    1. De lidstaten zorgen ervoor dat voor asielzoekers materiële opvangvoorzieningen beschikbaar zijn wanneer zij hun asielverzoek indienen.

    2. De lidstaten zorgen voor materiële opvangvoorzieningen voor asielzoekers met het oog op een levensstandaard die voldoende is om hun gezondheid te verzekeren en bestaansmiddelen te waarborgen.

    De lidstaten zien erop toe dat die levensstandaard ook gehandhaafd blijft in het specifieke geval van personen met bijzondere behoeften als bedoeld in artikel 17, alsmede in het geval van personen in bewaring.

    3. De lidstaten kunnen de toekenning van alle of bepaalde materiële opvangvoorzieningen en gezondheidszorg afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de asielzoekers niet beschikken over de nodige middelen voor een levensstandaard die voldoende is om hun gezondheid te verzekeren, noch over de nodige bestaansmiddelen.

    4. Overeenkomstig artikel 3 kunnen de lidstaten van de asielzoekers, indien zij over voldoende middelen beschikken, bijvoorbeeld wanneer zij gedurende een redelijke tijd gewerkt hebben, een bijdrage verlangen voor het totaal of een deel van de kosten van de door deze richtlijn geboden materiële opvangvoorzieningen en gezondheidszorg.

    Indien komt vast te staan dat een asielzoeker over voldoende middelen beschikte om in die basisbehoeften te voorzien toen de materiële opvangvoorzieningen en gezondheidszorg werden verstrekt, mogen de lidstaten hem vragen deze voorzieningen te vergoeden.

    5. De materiële opvangvoorzieningen mogen worden verstrekt in natura dan wel in de vorm van uitkeringen of tegoedbonnen of een combinatie daarvan.

    Indien de lidstaten voor materiële opvangvoorzieningen zorgen door middel van uitkeringen of tegoedbonnen, wordt het bedrag daarvan overeenkomstig de in dit artikel vermelde beginselen bepaald.

    Artikel 14

    Nadere bepalingen betreffende de materiële opvangvoorzieningen

    1. Indien huisvesting in natura wordt verstrekt, gebeurt dit in één van de volgende vormen of een combinatie daarvan:

    a) in ruimten die gebruikt worden om asielzoekers te huisvesten gedurende de behandeling van een asielverzoek dat aan de grens is ingediend;

    b) in opvangcentra die een toereikend huisvestingsniveau bieden;

    c) in particuliere huizen, appartementen, hotels of andere voor de huisvesting van asielzoekers aangepaste ruimten.

    2. De lidstaten zien erop toe dat de asielzoekers die zijn gehuisvest overeenkomstig lid 1, onder a), b) of c):

    a) bescherming van hun gezinsleven genieten;

    b) de mogelijkheid hebben om te communiceren met familieleden, raadslieden en vertegenwoordigers van de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen (UNHCR) en door de lidstaten erkende niet-gouvernementele organisaties (NGO's).

    De lidstaten besteden in het bijzonder aandacht aan de preventie van geweldpleging in de in lid 1, onder a) en b), bedoelde ruimten en opvangcentra.

    3. Waar van toepassing, zien de lidstaten erop toe dat minderjarige kinderen van asielzoekers of minderjarige asielzoekers worden gehuisvest bij hun ouders of bij een volwassen familielid dat krachtens de wet of het gewoonterecht voor hen verantwoordelijk is.

    4. De lidstaten zien erop toe dat asielzoekers alleen worden overgeplaatst wanneer dit noodzakelijk is. De lidstaten zorgen ervoor dat asielzoekers hun raadslieden van de overplaatsing en hun nieuwe adres op de hoogte kunnen brengen.

    5. Het personeel dat in de opvangcentra werkt, moet een passende opleiding hebben. Voor deze personeelsleden geldt in de nationale wetgeving omschreven geheimhoudingsplicht in verband met de informatie waarvan zij uit hoofde van hun werk kennis nemen.

    6. Via een representatieve adviesraad van bewoners kunnen de lidstaten asielzoekers betrekken bij het beheer van de materiële middelen en bij de immateriële aspecten van het leven in het centrum.

    7. Juridisch adviseurs of raadslieden van asielzoekers en vertegenwoordigers van de UNHCR of van de door het Bureau van de Hoge Commissaris gemachtigde en door de lidstaat erkende NGO's hebben toegang tot de opvangcentra en andere plaatsen waar asielzoekers zijn gehuisvest, zodat zij de asielzoekers kunnen bijstaan. Deze toegang kan slechts worden beperkt om redenen die verband houden met de veiligheid van de huisvesting en van de asielzoekers.

    8. Bij wijze van uitzondering mogen de lidstaten andere dan de in dit artikel genoemde regels inzake materiële opvangvoorzieningen vaststellen voor een zo kort mogelijke redelijke termijn, indien:

    - een eerste raming van de specifieke behoeften van de asielzoekers vereist is;

    - de in dit artikel genoemde materiële opvangvoorzieningen in een bepaald geografisch gebied niet voorhanden zijn;

    - de gewoonlijk beschikbare huisvestingscapaciteit tijdelijk uitgeput is;

    - de asielzoekers in een bewaringscentrum verblijven of zich in grenslokalen bevinden die zij niet mogen verlaten.

    Deze afwijkende voorzieningen moeten in elk geval de basisbehoeften dekken.

    Artikel 15

    Gezondheidszorg

    1. De lidstaten dragen er zorg voor dat asielzoekers de nodige medische zorg ontvangen, die ten minste de spoedeisende behandelingen en de essentiële behandeling van ziekten omvat.

    2. De lidstaten verstrekken de noodzakelijke medische of andere zorg aan asielzoekers met speciale behoeften.

    HOOFDSTUK III

    BEPERKING OF INTREKKING VAN OPVANGVOORZIENINGEN

    Artikel 16

    Beperking of intrekking van opvangvoorzieningen

    1. De lidstaten kunnen de opvangvoorzieningen in de volgende gevallen beperken of intrekken:

    a) indien een asielzoeker

    - de door de bevoegde instanties vastgestelde verblijfplaats verlaat zonder deze instanties op de hoogte te stellen of, indien toestemming vereist is, zonder toestemming, of,

    - gedurende een in het nationale recht vastgestelde redelijke termijn niet voldoet aan de meldingsplicht of aan verzoeken om informatie te verstrekken of te verschijnen voor een persoonlijk onderhoud betreffende de asielprocedure, dan wel

    - reeds een asielverzoek ingediend heeft in dezelfde lidstaat.

    Wanneer de asielzoeker wordt opgespoord of zich vrijwillig bij de betrokken instantie meldt, wordt een met redenen omklede, op de redenen voor de verdwijning gebaseerde beslissing genomen inzake het opnieuw verstrekken van sommige of alle opvangvoorzieningen;

    b) indien een asielzoeker financiële middelen verborgen heeft gehouden en daardoor ten onrechte aanspraak op de bij deze richtlijn vastgestelde materiële en financiële opvangvoorzieningen heeft gemaakt.

    Indien komt vast te staan dat een asielzoeker over voldoende middelen beschikte om in die basisbehoeften te voorzien toen de materiële opvangvoorzieningen werden verstrekt, mogen de lidstaten hem vragen deze voorzieningen te vergoeden.

    2. Een lidstaat mag weigeren de opvangvoorzieningen te verstrekken wanneer de asielzoeker niet kan bewijzen dat het asielverzoek zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk na de aankomst in de lidstaat werd ingediend.

    3. De lidstaten kunnen sancties vaststellen op ernstige inbreuken op de regels met betrekking tot de opvangcentra en op ernstige vormen van geweld.

    4. De in de leden 1, 2 en 3 bedoelde beslissingen tot beperking, intrekking of wijziging van opvangvoorzieningen of sancties worden individueel, objectief en onpartijdig genomen en met redenen omkleed. De beslissingen worden genomen op grond van de specifieke situatie van de betrokkene, met name voor personen die onder artikel 17 vallen, en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel. De lidstaten zien erop toe dat asielzoekers te allen tijde toegang hebben tot medische noodhulp.

    5. De lidstaten zorgen ervoor dat er geen materiële opvangvoorzieningen beperkt of ingetrokken worden voordat er een negatieve beslissing genomen is.

    HOOFDSTUK IV

    PERSONEN MET BIJZONDERE BEHOEFTEN

    Artikel 17

    Algemeen beginsel

    1. De lidstaten houden in hun nationale wetgeving tot uitvoering van de bepalingen van hoofdstuk II inzake materiële opvangvoorzieningen en gezondheidszorg rekening met de specifieke situatie van kwetsbare personen zoals minderjarigen, niet-begeleide minderjarigen, personen met een handicap, ouderen, zwangere vrouwen, alleenstaande ouders met minderjarige kinderen en personen die folteringen hebben ondergaan, zijn verkracht of aan andere ernstige vormen van psychologisch, fysiek of seksueel geweld zijn blootgesteld.

    2. Lid 1 is uitsluitend van toepassing op personen die na een individuele beoordeling van hun situatie bijzondere behoeften blijken te hebben.

    Artikel 18

    Minderjarigen

    1. Bij de uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn die betrekking hebben op minderjarigen laten de lidstaten zich primair leiden door het belang van het kind.

    2. De lidstaten zorgen ervoor dat minderjarigen die het slachtoffer zijn geweest van enige vorm van mishandeling, verwaarlozing, uitbuiting, foltering of wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of die hebben geleden onder gewapende conflicten, toegang hebben tot de rehabilitatiediensten alsmede dat passende geestelijke gezondheidszorg wordt ontwikkeld en waar nodig gekwalificeerde begeleiding wordt verstrekt.

    Artikel 19

    Niet-begeleide minderjarigen

    1. De lidstaten nemen zo spoedig mogelijk maatregelen om de noodzakelijke vertegenwoordiging van niet-begeleide minderjarigen te verzekeren door wettelijke voogdij of indien nodig door vertegenwoordiging door een organisatie die belast is met de zorg voor en het welzijn van minderjarigen, of door iedere andere vorm van passende vertegenwoordiging. De betreffende instanties voeren regelmatig beoordelingen uit.

    2. Niet-begeleide minderjarigen die een asielverzoek indienen, worden vanaf het moment dat zij tot het grondgebied worden toegelaten tot het moment waarop zij verplicht zijn de lidstaat waarin het asielverzoek is ingediend of wordt behandeld, te verlaten, ondergebracht:

    a) bij volwassen bloedverwanten;

    b) in een pleeggezin;

    c) in opvangcentra met speciale voorzieningen voor minderjarigen;

    d) in andere huisvesting die geschikt is voor minderjarigen.

    De lidstaten mogen niet-begeleide minderjarigen die ten minste 16 jaar oud zijn in opvangcentra voor meerderjarige asielzoekers onderbrengen.

    Voorzover mogelijk worden broers en zussen bij elkaar gehuisvest, rekening houdend met het belang van de betrokken minderjarige en in het bijzonder met zijn leeftijd en maturiteit. Veranderingen in de verblijfplaats van minderjarigen worden tot het strikt noodzakelijke minimum beperkt.

    3. In het belang van de niet-begeleide minderjarige trachten de lidstaten de gezinsleden van niet-begeleide minderjarigen zo spoedig mogelijk op te sporen. In gevallen waarin gevaar bestaat voor het leven of de lichamelijke integriteit van de minderjarige of zijn naaste familieleden, met name indien zij in het land van herkomst zijn achtergebleven, moet bij het verzamelen, verwerken en verspreiden van gegevens over deze personen vertrouwelijkheid worden gewaarborgd, zodat hun veiligheid niet in gevaar wordt gebracht.

    4. Personen die met niet-begeleide minderjarigen werken, moeten passend onderricht over hun behoeften gevolgd hebben of ontvangen. Voor deze personen geldt de geheimhoudingsplicht als omschreven in de nationale wetgeving in verband met de informatie waarvan zij uit hoofde van hun werk kennisnemen.

    Artikel 20

    Slachtoffers van foltering en geweld

    De lidstaten zorgen ervoor dat personen die foltering, verkrachting of andere ernstige vormen van geweld hebben ondergaan, voor hun daardoor veroorzaakt letsel zo nodig de vereiste behandeling ontvangen.

    HOOFDSTUK V

    BEROEP

    Artikel 21

    Rechtsmiddelen

    1. De lidstaten zorgen ervoor dat tegen negatieve beslissingen met betrekking tot de toekenning van voorzieningen op grond van deze richtlijn of beslissingen op grond van artikel 7 die individuele gevolgen hebben voor asielzoekers, beroep kan worden aangetekend volgens de in de nationale wetgeving neergelegde procedures. Tenminste wordt in laatste instantie de mogelijkheid van beroep of toetsing voor een rechterlijke instantie geboden.

    2. De nadere regels voor toegang tot rechtsbijstand in dergelijke gevallen worden in het nationale recht vastgesteld.

    HOOFDSTUK VI

    MAATREGELEN OM HET OPVANGSYSTEEM DOELTREFFENDER TE MAKEN

    Artikel 22

    Samenwerking

    De lidstaten verstrekken de Commissie regelmatig gegevens over het aantal personen, uitgesplitst naar sekse en leeftijd, dat onder de opvangvoorzieningen valt, alsmede volledige informatie over de soort, de naam en de opmaak van de in artikel 6 bedoelde documenten.

    Artikel 23

    Systeem voor het sturen, bewaken en controleren

    De lidstaten zorgen ervoor dat er, met inachtneming van hun grondwettelijk bestel, passende regels worden vastgesteld voor het sturen, bewaken en controleren van het niveau van de opvangvoorzieningen.

    Artikel 24

    Personeel en middelen

    1. De lidstaten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de autoriteiten en andere organisaties die deze richtlijn uitvoeren, de nodige basisopleiding hebben ontvangen met betrekking tot de behoeften van mannelijke en vrouwelijke asielzoekers.

    2. De lidstaten trekken de nodige middelen uit voor de uitvoering van de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen.

    HOOFDSTUK VII

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 25

    Verslagen

    Uiterlijk op 6 augustus 2006 brengt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn en stelt zij, in voorkomend geval, de noodzakelijke wijzigingen voor.

    De lidstaten zenden de Commissie uiterlijk op 6 februari 2006 alle informatie toe die voor de opstelling van dit verslag dienstig is, met inbegrip van de in artikel 22, bedoelde statistische gegevens.

    Na het uitbrengen van het verslag dient de Commissie ten minste om de vijf jaar bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van de onderhavige richtlijn.

    Artikel 26

    Omzetting

    1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 6 februari 2005 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van nationaal recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 27

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 28

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

    Gedaan te Brussel, 27 januari 2003.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    G. Papandreou

    (1) PB C 213 E van 31.7.2001, blz. 286.

    (2) Advies uitgebracht op 25 april 2002 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

    (3) PB C 48 van 21.2.2002, blz. 63.

    (4) PB C 107 van 3.5.2002, blz. 85.

    (5) PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12.

    Top