EUR-Lex De toegang tot het recht van de Europese Unie

Terug naar de EUR-Lex homepage

Dit document is overgenomen van EUR-Lex

Document 31984R2262

Verordening (EEG) nr. 2262/84 van de Raad van 17 juli 1984 houdende bijzondere maatregelen in de sector olijfolie

IO L 208, 3.8.1984, blz. 11–13 (DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL)

Foilsíodh an doiciméad seo in eagrán speisialta (ES, PT, FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)

Juridische status van het document Niet meer van kracht, Datum einde geldigheid: 31/10/2005; Arna aisghairm le 32004R0865

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1984/2262/oj

31984R2262

Verordening (EEG) nr. 2262/84 van de Raad van 17 juli 1984 houdende bijzondere maatregelen in de sector olijfolie

Publicatieblad Nr. L 208 van 03/08/1984 blz. 0011 - 0013
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 17 blz. 0260
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 17 blz. 0260
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 31 blz. 0240
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 31 blz. 0240


*****

VERORDENING (EEG) Nr. 2262/84 VAN DE RAAD

van 17 juli 1984

houdende bijzondere maatregelen in de sector olijfolie

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat bij artikel 5 van Verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten (4), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2260/84 (5), een regeling inzake produktiesteun voor olijfolie is ingesteld; dat deze steun voor op een bepaald tijdstip bestaande arealen aan olijvenproducenten die lid zijn van producentenorganisaties bedoeld in artikel 20 quater, lid 1, van Verordening nr. 136/66/EEG en wier gemiddelde produktie ten minste 100 kg olijfolie per verkoopseizoen bedraagt, wordt toegekend op basis van de werkelijk geproduceerde hoeveelheid olijfolie, terwijl de steun aan de andere olijvenproducenten wordt toegekend op basis van het aantal, het produktiepotentieel en de forfaitair vastgestelde opbrengst van de olijfbomen, en op voorwaarde dat de geproduceerde olijven zijn geoogst;

Overwegende dat uit de ervaring is gebleken dat weliswaar een groot aantal specifieke controles is voorgeschreven, maar dat zich ten aanzien van een gerichte en doeltreffende uitvoering van deze controles problemen voordoen; dat deze situatie tot onverantwoorde uitgaven van communautaire middelen kan leiden;

Overwegende dat gezien de huidige situatie bijzondere maatregelen dienen te worden genomen om een correcte en uniforme toepassing van de regeling inzake de produktiesteun te waarborgen;

Overwegende dat de ervaring heeft geleerd dat de administratieve structuur van de producerende Lid-Staten niet voldoende is aangepast voor de uitvoering van de in de communautaire regeling voorgeschreven controles; dat deze Lid-Staten zich derhalve voor de uitvoering van deze taken moeten voorzien van organen die in administratief opzicht autonoom zijn; dat, gezien de aan de Lid-Staten opgelegde verplichting om op korte termijn een bijzonder apparaat op te zetten en hieraan taken op te leggen die het kader van de bij Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (6), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3509/80 (7), aan de Lid-Staten opgedragen controles overschrijden, dient te worden voorzien in financiële deelneming door de Gemeenschap gedurende een bepaalde periode;

Overwegende dat er een verband bestaat tussen de doeltreffendheid van een controleregeling en de sancties die van toepassing zijn wanneer onregelmatigheden worden geconstateerd; dat derhalve de huidige sanctieregeling, gezien de specifieke kenmerken van de gemeenschappelijke ordening van de olijfoliemarkt, moet worden versterkt en aangevuld om de afschrikkende werking ervan te verbeteren; dat daartoe dient te worden bepaald dat de Lid-Staten een stelsel van sancties moeten toepassen om onregelmatigheden in het kader van de regeling inzake produktiesteun te beteugelen; dat voor een correcte en uniforme toepassing van de sancties een aantal bijzondere gevallen dient te worden omschreven waarin sancties moeten worden toegepast,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Elke producerende Lid-Staat richt, overeenkomstig zijn rechtsstelsel, een speciaal bureau op dat wordt belast met bepaalde controles en activiteiten in het kader van de regeling inzake produktiesteun voor olijfolie.

De Lid-Staten waarvan de produktie in een nader te bepalen referentieperiode de 3 000 ton niet te boven gaat, zijn echter niet verplicht een speciaal bureau op te richten. In dat geval treffen de betrokken Lid-Staten alle noodzakelijke maatregelen om te zorgen dat de taken van het in dit artikel bedoelde bureau worden verricht.

2. Met het oog op een correcte toepassing van de regeling inzake produktiesteun moet het in lid 1 genoemde bureau overeenkomstig het in lid 4 bedoelde werkprogramma:

- nagaan of de activiteiten van de producentenorganisaties en de unies daarvan in overeenstemming zijn met de bepalingen van Verordening (EEG) nr.

2261/84 van de Raad van 17 juli 1984 houdende algemene voorschriften inzake de toekenning van de produktiesteun voor olijfolie en de steun aan de producentenorganisaties (1);

- erkende oliefabrieken controleren;

- de bestemming van de door persing van olijven verkregen olie en van de bijprodukten nagaan;

- op nationaal niveau de elementen die noodzakelijk zijn voor het bepalen van de in artikel 18 van Verordening (EEG) nr. 2261/84 bedoelde opbrengst verzamelen, verifiëren en verwerken;

- statistische enquêtes houden inzake de produktie, de verwerking en de consumptie van olijfolie.

Op verzoek van de Lid-Staat verricht het bureau de volgende werkzaamheden:

- onderzoek van de in artikel 15, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 2261/84 bedoelde dossiers;

- uitvoering van de in artikel 14, leden 2, 3 en 4, van Verordening (EEG) nr. 2261/84 bedoelde controles;

- uitvoering van de voorgeschreven controles op het gebied van de consumptiesteun.

Tevens kan het bureau door de Lid-Staat, op diens eigen initiatief of op verzoek van de Commissie, met bijzondere onderzoeken worden belast.

3. Het bureau is administratief volledig autonoom. Het ontvangt van de betrokken Lid-Staat alle nodige bevoegdheden om de in lid 2 bedoelde taken te vervullen.

Het bureau bestaat uit een voldoende aantal functionarissen met een opleiding die geëigend is om de uitvoering van de vorengenoemde taken mogelijk te maken.

4. Vóór het begin van elk verkoopseizoen stelt de betrokken Lid-Staat op voorstel van het bureau een voorlopige begroting en een werkprogramma op die erop gericht zijn een correcte toepassing van de regeling inzake produktiesteun te waarborgen en die door de Lid-Staat aan de Commissie worden toegezonden. Onverminderd de verantwoordelijkheden van de Lid-Staat, kan de Commissie de Lid-Staat verzoeken alle door haar dienstig geachte wijzigingen in de voorlopige begroting en het programma aan te brengen.

Functionarissen van de Commissie kunnen de activiteiten van het bureau te allen tijde volgen.

Het bureau doet de Lid-Staat en de Commissie op gezette tijden een verslag over zijn activiteiten toekomen. In dit verslag moet melding worden gemaakt van eventueel ondervonden moeilijkheden, in voorkomend geval met suggesties voor verbetering van de controleregeling.

5. Gedurende een periode van drie jaar, die ingaat op 1 november 1984, worden de werkelijke uitgaven van het bureau gefinancierd uit de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen naar rato van:

- 100 % voor de eerste twee jaar, tot een totaalbedrag van maximaal 14 miljoen Ecu voor het in Italië opgerichte bureau en van 7 miljoen Ecu voor het in Griekenland opgerichte bureau;

- 50 % voor het derde jaar.

De Lid-Staten mogen, op volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG te bepalen voorwaarden, een deel van de financiële lasten die voor hun rekening komen, bekostigen uit een inhouding op de in de sector olijfolie verleende communautaire steun.

Vóór 1 januari 1987 stelt de Raad op voorstel van de Commissie en met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de methode vast voor de financiering van de betrokken uitgaven vanaf het verkoopseizoen 1987/1988.

6. Het jaarlijkse bedrag van de in lid 5 bedoelde werkelijke uitgaven wordt bepaald door de Commissie aan de hand van de door de betrokken Lid-Staten verstrekte gegevens. Dit bedrag wordt toegekend nadat de Commissie heeft geconstateerd dat het betrokken bureau is opgericht en zijn taken heeft vervuld.

Om de oprichting van het bureau en het functioneren daarvan te vergemakkelijken, kan het betrokken bedrag in de loop van het jaar in tranches worden vooruitbetaald op basis van de jaarlijkse begroting van het bureau, die in overleg met de Lid-Staat en de Commissie wordt opgesteld vóór eind oktober van elk volgend jaar.

Artikel 2

Krachtens artikel 11 bis van Verordening nr. 136/66/EEG passen de producerende Lid-Staten specifieke passende sancties toe bij iedere overtreding van de regeling inzake produktiesteun, met name wanneer geconstateerd wordt dat:

a) de gegevens van de in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 2261/84 bedoelde teeltaangifte niet in overeenstemming zijn met de werkelijke situatie;

b) voor de steun in aanmerking komende hoeveelheid olie kleiner is dan die waarvoor bij een producentenorganisatie aangesloten olijvenproducenten die recht hebben op steun aan de hand van de daadwerkelijk geproduceerde hoeveelheid olijfolie een aanvraag hebben ingediend;

c) een producentenorganisatie of een unie de uit de onderhavige verordening voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen;

d) een oliefabriek de uit de onderhavige verordening voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen.

Artikel 3

1. Om de bepalingen van artikel 2 ten uitvoer te leggen, passen de Lid-Staten ten minste de volgende specifieke sancties toe:

a) in het in artikel 2, onder a), bedoelde geval en indien de onjuiste teeltaangifte een verhoging van het produktiepotentieel van de betrokken olijvenproducent laat zien die niet in overeenstemming is met de werkelijke situatie, moet deze olijvenproducent een bedrag betalen dat verband houdt met de resulterende verhoging van het produktiepotentieel en dat een voldoende afschrikkend effect heeft;

b) in het in artikel 2, onder b), bedoelde geval vordert de betrokken Lid-Staat de eventueel onverschuldigd betaalde steunbedragen terug en moet de betrokken olijvenproducent een bedrag betalen dat verband houdt met het steunbedrag dat voor de hoeveelheden olie is gevraagd die niet voor steun in aanmerking zijn genomen en dat een voldoende afschrikkend effect heeft.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 20 quater van Verordening nr. 136/66/EEG is in de in lid 1 bedoelde gevallen de producentenorganisatie waarbij de olijvenproducent is aangesloten, indien zij de individuele steunaanvraag en de teeltaangifte niet, overeenkomstig haar verplichtingen, juist heeft gecontroleerd, medeaansprakelijk voor de betaling van de in lid 1 bedoelde bedragen.

3. Mochten in de in lid 1 bedoelde gevallen de geconstateerde onregelmatigheden zeer geringe gevolgen hebben, dan behoeven de betrokken Lid-Staten van de olijvenproducenten niet te verlangen de in lid 1 genoemde bedragen terug te betalen.

Artikel 4

1. De betrokken Lid-Staat trekt de erkenning in voor een periode van één tot vijf verkoopseizoenen, wanneer een producentenorganisatie of een unie de controle waartoe zij krachtens de artikelen 6, 8 en 10 van Verordening (EEG) nr. 2261/84 is gehouden, niet heeft uitgevoerd.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 2 en wanneer bij controle van een oliefabriek onregelmatigheden blijken die onder meer een aanzienlijke wijziging inhouden van de uit de voorraadboekhouding resulterende hoeveelheden verwerkte olijven of geproduceerde olie, of tekortkomingen in de voorraadboekhouding of de mededelingen daarover, trekt de betrokken Lid-Staat de erkenning van de desbetreffende oliefabriek in voor een periode van één tot vijf verkoopseizoenen.

3. Voor het bepalen van de periode waarvoor de erkenning wordt ingetrokken, houdt de voor deze intrekking bevoegde instantie rekening met de ernst van de overtreding en ook met de duur daarvan.

4. Tijdens de periode waarvoor de in de leden 1 en 2 bedoelde intrekking van de erkenning geldt, kan de betrokken Lid-Staat geen nieuwe erkenning verlenen ingevolge een aanvraag die erop is gericht de opgelegde sanctie te ontlopen.

Indien de intrekking van de erkenning van een oliefabriek ernstige gevolgen zou hebben voor de verwerkingsmogelijkheden in een bepaald produktiegebied, kan worden besloten de werking van deze fabriek volgens een speciale regeling toe te staan.

Artikel 5

De bepalingen ter uitvoering van deze verordening worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG.

Artikel 6

De Lid-Staten delen de Commissie de maatregelen mede die zij in het kader van deze verordening hebben genomen.

Artikel 7

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 november 1984.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 17 juli 1984.

Voor de Raad

De Voorzitter

A. DEASY

(1) PB nr. C 249 van 17. 9. 1983, blz. 5.

(2) PB nr. C 104 van 16. 4. 1984, blz. 92.

(3) PB nr. C 23 van 30. 1. 1984, blz. 20.

(4) PB nr. 172 van 30. 9. 1966, blz. 3025/66.

(5) Zie bladzijde 1 van dit Publikatieblad.

(6) PB nr. L 94 van 28. 4. 1970, blz. 13.

(7) PB nr. L 367 van 31. 12. 1980, blz. 87.

(1) Zie bladzijde 3 van dit Publikatieblad.

Naar boven