EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022PC0222

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen en Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie

COM/2022/222 final

Brussel, 18.5.2022

COM(2022) 222 final

2022/0160(COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen en Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie

(Voor de EER relevante tekst)


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

In de Europese Green Deal staan energie-efficiëntie en hernieuwbare energie centraal in de transitie naar schone energie. De huidige internationale spanningen als gevolg van de Russische invasie van Oekraïne, de algemene geopolitieke context en de zeer hoge energieprijzen hebben de noodzaak vergroot om de energie-efficiëntie en de inzet van hernieuwbare energie in de Unie te versnellen om een energiesysteem tot stand te brengen dat onafhankelijker is van derde landen. De versnelling van de groene transitie naar hernieuwbare energie en een grotere energie-efficiëntie zullen de emissies verminderen, de afhankelijkheid van ingevoerde fossiele brandstoffen verminderen en zorgen voor betaalbare energieprijzen voor Europese burgers en bedrijven in alle sectoren van de economie.

De streefcijfers van de Unie voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie moeten de dringende noodzaak weerspiegelen om de energie-efficiëntie en de inzet van hernieuwbare energie te versnellen en moeten daarom worden verhoogd. Deze herziene streefcijfers vervangen de wijzigingen van de streefcijfers die zijn voorgesteld in de op 14 juli 2021 aangenomen voorstellen tot herschikking van Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie 1 en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen 2 .

Aangezien gebouwen goed zijn voor 40 % van het energieverbruik en 36 % van de energiegerelateerde directe en indirecte broeikasgasemissies, is het bovendien noodzakelijk de inzet van zonne-energie-installaties op gebouwen te verhogen. Dit is een van de snelste manieren om hernieuwbare energie op grote schaal in te zetten, het gebruik van fossiele brandstoffen in gebouwen te verminderen en de decarbonisatie en elektrificatie van het energieverbruik van gebouwen te versnellen.

Voorts zijn langdurige en complexe administratieve procedures aangemerkt als een van de belangrijkste obstakels voor investeringen in hernieuwbare energie en de bijbehorende infrastructuur. Uit het tussentijdse verslag van de studie naar vereenvoudiging van de toelating en administratieve procedures voor installaties voor hernieuwbare energiebronnen (“RES Simplify”), dat voor de Commissie is opgesteld 3 en samen met dit voorstel is gepubliceerd, is gebleken dat administratieve en netwerkkwesties ongeveer 46 % van alle vastgestelde belemmeringen uitmaken en dat dit percentage naar verwachting in de toekomst zal toenemen. Voor sommige wijdverbreide technologieën voor hernieuwbare energie, zoals windenergie en fotovoltaïsche energie, worden administratieve belemmeringen in toenemende mate belangrijker dan andere soorten belemmeringen. Naarmate de energietransitie vordert, hernieuwbare technologieën volwassen worden en de projecten minder afhankelijk worden van steunregelingen, komen administratieve belemmeringen steeds meer naar voren.

De meest voorkomende belemmeringen in verband met het administratieve proces voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie die in de RES Simplify-studie 4 zijn vastgesteld, zijn bureaucratische lasten, niet-transparante procedures, een gebrek aan juridische samenhang en een onvolledig en vaag kader en richtsnoeren die leiden tot verschillende interpretaties van de bestaande wetgeving door de bevoegde autoriteiten.

Conflicterende publieke goederen zijn de op een na belangrijkste bron van belemmeringen voor de uitrol van installaties voor hernieuwbare energie. Dit geldt met name voor windenergie, geothermische energie, waterkracht en fotovoltaïsche zonne-energie. De belangrijkste daarvan zijn milieubescherming (biodiversiteit, bescherming van bedreigde soorten en bescherming van waterlichamen), ander landgebruik en militaire/luchtverdedigingskwesties.

Andere belemmeringen die in de studie aan het licht zijn gekomen, houden verband met het gebrek aan steun van beleidsmakers of langdurige weerstand van openbare of particuliere instellingen of het publiek zelf.

Ten slotte is vastgesteld dat problemen in verband met netaansluitingen en exploitatieprocedures in een aantal lidstaten ook ernstige gevolgen hebben voor de uitrol van hernieuwbare energie.

Op 18 januari 2022 heeft de Commissie een verzoek om input en een openbare raadpleging gepubliceerd om feedback van belanghebbenden te verzamelen over de vergunningsprocedures en -processen voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie 5 . Deze openbare raadpleging werd gehouden in het kader van de voorbereiding van de aanbeveling van de Commissie over vergunningsprocedures en stroomafnameovereenkomsten (PPA’s), die op 18 mei werd vastgesteld, samen met het onderhavige voorstel. De resultaten van deze openbare raadpleging bevestigen dat administratieve belemmeringen een belangrijk knelpunt vormen voor versnelling van de uitrol van energie uit hernieuwbare bronnen (zie punt 3 hieronder voor meer details).

Als gevolg van deze belemmeringen kan de aanlooptijd voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie oplopen tot tien jaar. Een voorwaarde voor de snellere uitvoering van projecten op het gebied van hernieuwbare energie is daarom vereenvoudiging en verkorting van de vergunningverlening, zoals uiteengezet in de mededeling REPowerEU 6 . Het voorstel heeft tot doel de administratieve vergunningsprocedures voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie op gecoördineerde en geharmoniseerde wijze in de hele EU verder te vereenvoudigen en te verkorten. Dit is nodig om de uitrol van hernieuwbare energie in de hele EU te versnellen om ervoor te zorgen dat de ambitieuze klimaat- en energiedoelstellingen van de EU voor 2030 en de doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050 worden gehaald.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit voorstel wijzigt de bestaande Richtlijn (EU) 2018/2001 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen. Het bouwt voort op het bestaande kader om de administratieve procedures voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie te stroomlijnen, waarbij onder meer een maximale duur van de vergunningsprocedure voor installaties voor hernieuwbare energie wordt ingevoerd. In de context van de huidige geopolitieke situatie zijn echter aanvullende maatregelen nodig om de levering van hernieuwbare energie in de Unie verder te vergroten. Er zijn met name versterkte maatregelen nodig om de vergunningsprocedures voor nieuwe installaties voor hernieuwbare energie of voor de aanpassing van bestaande installaties te versnellen.

Daarnaast moet het streefcijfer van de Unie voor hernieuwbare energie ambitieuzer zijn. In artikel 1, lid 2, onder a), van het op 14 juli 2021 aangenomen voorstel tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 7 is dit streefcijfer reeds verhoogd van 32 % naar 40 %. Gezien een radicale verandering in de marktomstandigheden die sindsdien heeft plaatsgehad voor fossiele brandstoffen die worden gebruikt voor elektriciteit, verwarming en vervoer, ook wat betreft gestegen prijzen en de noodzaak voor de EU om haar afhankelijkheid van de invoer van energie uit Rusland geleidelijk af te bouwen, moet het streefcijfer voor hernieuwbare energie voor 2030 echter worden opgetrokken tot 45 %, zodat hernieuwbare energie beter kan bijdragen tot deze doelstelling en tot concurrerende energieprijzen.

Dit voorstel wijzigt ook Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen. Het bouwt voort op het bestaande kader voor de energieprestatie van gebouwen en hernieuwbare energie. Het introduceert verplichtingen voor de lidstaten om de uitrol van zonne-energie-installaties op gebouwen te bevorderen.

In artikel 4, lid 1, van het op 14 juli 2021 aangenomen voorstel voor een herschikking van de richtlijn betreffende energie-efficiëntie is het energie-efficiëntiestreefcijfer van de Unie voor 2030 al verhoogd tot 9 % ten opzichte van de prognoses van het referentiescenario uit 2020. Gezien de hoge energieprijzen en een radicale verandering in de marktomstandigheden die leiden tot een grotere kosteneffectiviteit van energie-efficiëntiemaatregelen en de noodzaak voor de Unie om haar afhankelijkheid van fossiele brandstoffen en de invoer van energie uit Rusland te overwinnen, is het echter noodzakelijk het streefcijfer voor energie-efficiëntie voor 2030 verder op te trekken tot 13 % om ervoor te zorgen dat deze doelstelling en de decarbonisatiedoelstellingen snel en op kosteneffectieve wijze worden bereikt. Het voorstel wijzigt derhalve ook Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie om de energie-efficiëntie te versterken en het streefcijfer van de Unie voor energie-efficiëntie voor 2030 te verhogen. 

De Commissie zal de medewetgevers ervan in kennis stellen dat:

– artikel 1, lid 2, onder a), van het in juli aangenomen voorstel tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 moet worden geacht te zijn vervangen door artikel 1, lid 2, van het onderhavige voorstel;

– artikel 2 van dit voorstel moet worden beschouwd als toegevoegd aan het op 15 december 2021 ingediende voorstel voor een herschikking van Richtlijn 2010/31/EU 8 . Daarom moet dit, indien aangenomen, tot uiting komen in de herschikking van die richtlijn;

– artikel 3 van dit voorstel moet worden beschouwd als vervanging van artikel 4, lid 1, van het op 14 juli 2021 ingediende voorstel voor een herschikking van Richtlijn 2012/27/EU. Daarom moet dit, indien aangenomen, tot uiting komen in de herschikking van die richtlijn. 

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het voorstel is in overeenstemming met een bredere reeks initiatieven om de veerkracht van de Unie op energiegebied te vergroten en de Unie voor te bereiden op mogelijke noodsituaties, met name de “Fit for 55”-voorstellen van de Commissie, in het bijzonder de herziening van Richtlijn (EU) 2018/2001 en de herschikking van de Richtlijnen 2010/31/EU en 2012/27/EU.

Naar aanleiding van de recente geopolitieke ontwikkelingen heeft de Commissie in maart 2022 de mededeling REPowerEU gepubliceerd. In overeenstemming met de mededeling REPowerEU heeft de Commissie een aanbeveling gepubliceerd over het versnellen van de vergunningsprocedures voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie, met begeleidende richtsnoeren om de lidstaten te helpen vaart te zetten achter de vergunningverlening voor installaties voor hernieuwbare energie. Dit zal de lidstaten de instrumenten geven om nu al de tijd te verkorten die nodig is om aanvragen voor installaties voor hernieuwbare energie goed te keuren en zo snel te kunnen reageren op de ongekende energiecrisis als gevolg van de huidige geopolitieke situatie. Daarbij presenteert de Commissie dit voorstel om ervoor te zorgen dat projecten in de hele Unie eenvoudiger en sneller worden goedgekeurd. Doordat de aanbeveling wordt gevolgd door een wetgevingsvoorstel, zullen initiatiefnemers van projecten en investeerders meer zekerheid krijgen, terwijl de lidstaten nu al zouden moeten werken aan het versnellen van de vergunningsprocedures overeenkomstig de aanbeveling. Bovendien kan een snelle en efficiënte uitvoering van de aanbeveling een belangrijke rol spelen om ervoor te zorgen dat de lidstaten hun nieuwe verplichtingen uit hoofde van het huidige voorstel nakomen.

Het voorstel heeft tot doel de verschillende stappen van de vergunningsprocedures voor hernieuwbare energie verder te stroomlijnen, met inbegrip van de beoordeling van potentiële milieueffecten. Het beleid op het gebied van hernieuwbare energie en dat op het gebied van milieu streven nauw met elkaar verbonden doelstellingen na, aangezien het beleid op beide terreinen dezelfde algemene doelstelling dient, namelijk mitigatie van de klimaatverandering. Het voorstel versterkt de rol die milieubeoordelingen van plannen of programma’s die door de lidstaten overeenkomstig Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad 9 worden uitgevoerd, kunnen spelen voor een snellere uitrol van hernieuwbare energie, met name voor de aanwijzing van “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie. Het voorstel voorziet ook in een specifiek kader voor vergunningsprocedures voor afzonderlijke projecten op het gebied van hernieuwbare energie in “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie en daarbuiten. Een dergelijk kader combineert op efficiënte wijze de noodzaak om op snelle en eenvoudige wijze toestemming te verlenen voor de meeste projecten die waarschijnlijk geen milieurisico’s met zich meebrengen, met een hoog niveau van bescherming door te zorgen voor beter toezicht op de meest problematische projecten.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op twee rechtsgrondslagen:

– artikel 194, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 10 (VWEU), dat de rechtsgrondslag biedt om maatregelen voor te stellen voor de ontwikkeling van nieuwe en duurzame energie en de bevordering van energie-efficiëntie, die beide doelstelling van het energiebeleid van de Unie op het gebied van energie zijn, zoals uiteengezet in artikel 194, lid 1, onder c), VWEU;

– artikel 192, lid 1, VWEU, dat de rechtsgrondslag biedt voor de wijziging van de toepassing van het milieuacquis van de Unie.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

De behoefte aan maatregelen van de EU

Een kostenefficiënte, snelle en grootschalige uitrol van duurzame hernieuwbare energie in overeenstemming met de ambitie van de Europese Green Deal en de mededeling REPowerEU kan niet door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt. Er is een EU-aanpak nodig om lidstaten met verschillende ambitieniveaus de juiste stimulansen te geven om de energietransitie van het traditionele, op fossiele brandstoffen gebaseerde energiesysteem naar een beter geïntegreerd en energie-efficiënt energiesysteem op basis van hernieuwbare energie op gecoördineerde wijze te versnellen.

Rekening houdend met de verschillen in energiebeleid tussen de lidstaten is de kans groter dat de klimaatdoelstelling van de EU en de benodigde grotere inzet van hernieuwbare energiebronnen wordt gerealiseerd met maatregelen op EU-niveau, ondersteund door het robuuste governancekader, dan met louter nationale of lokale maatregelen.

Langdurige en complexe administratieve procedures vormen een belangrijke belemmering voor investeringen in hernieuwbare energie en de bijbehorende infrastructuur. De duur en de complexiteit van de vergunningsprocedures lopen sterk uiteen tussen de verschillende technologieën voor hernieuwbare energie en tussen de lidstaten. Hoewel de lidstaten maatregelen kunnen nemen om de belemmeringen op nationaal niveau aan te pakken, is een gecoördineerde Europese aanpak voor het verkorten en vereenvoudigen van vergunningsprocedures en administratieve processen nodig om de noodzakelijke inzet van hernieuwbare energie te versnellen. Dit is op zijn beurt noodzakelijk voor de EU om haar klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 en haar langetermijndoelstelling van klimaatneutraliteit te verwezenlijken, haar afhankelijkheid van Russische fossiele brandstoffen geleidelijk af te bouwen en de energieprijzen te verlagen. Rekening houdend met de verschillende energiebeleidsmaatregelen, -prioriteiten en -procedures van de lidstaten, en gezien de dringende noodzaak om de uitrol van hernieuwbare energie in alle lidstaten te versnellen, is het waarschijnlijker dat de vereiste doelstellingen worden bereikt met maatregelen op EU-niveau dan met louter nationale of lokale maatregelen.

Maatregelen op het niveau van de Unie zijn nodig om ervoor te zorgen dat de lidstaten bijdragen aan het bindende energie-efficiëntiestreefcijfer op EU-niveau en dat dit streefcijfer collectief en kosteneffectief wordt gehaald. Het optreden van de Unie zal de nationale en lokale maatregelen ter verhoging van de inspanningen op het gebied van energie-efficiëntie aanvullen en versterken. 

Meerwaarde van de EU

EU-maatregelen op het gebied van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie leveren meerwaarde op omdat ze doelmatiger en doeltreffender zijn dan maatregelen van afzonderlijke lidstaten; doordat de transitie van het Europese energiesysteem op gecoördineerde wijze wordt aangepakt, wordt een versnipperde benadering voorkomen.

Een Europese aanpak stelt alle lidstaten in staat ten volle gebruik te maken van hun potentieel voor de kostenefficiënte inzet van hernieuwbare energie die nodig is om de klimaat- en energiedoelstellingen van de Unie te halen, door ervoor te zorgen dat de capaciteit voor de opwekking van hernieuwbare energie in alle lidstaten vlot wordt ingezet.

De energie- en klimaatdoelstellingen van de Unie voor 2030 zijn collectieve doelstellingen. In dit verband hebben gecoördineerde beleidsmaatregelen van de Unie een betere kans om de Unie tegen 2050 om te vormen tot een klimaatneutraal continent. 

Evenredigheid

Het initiatief is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Gezien de ongekende geopolitieke situatie als gevolg van de Russische invasie van Oekraïne en de hoge energieprijzen is er duidelijk behoefte aan gecoördineerde en dringende maatregelen om de inzet van hernieuwbare energiebronnen te versnellen. Het evenwicht tussen verplichtingen en flexibiliteit die aan de lidstaten wordt gelaten wat betreft de wijze waarop de doelstellingen worden verwezenlijkt, wordt passend geacht gezien de noodzaak om de klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 en de in de Europese klimaatwet vastgestelde doelstelling van klimaatneutraliteit te halen, alsook gezien de dringende noodzaak om zowel de energieafhankelijkheid van de Unie als de energieprijzen te verminderen.

Keuze van het instrument

Dit voorstel betreft een richtlijn tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, waarbij het streefcijfer van de Unie voor hernieuwbare energie voor 2030 wordt verhoogd en de vergunningsgerelateerde bepalingen van die richtlijn (artikelen 15-17) worden versterkt. Het voorstel wijzigt ook Richtlijn 2010/31/EU, waarbij zonne-energie-installaties op gebouwen worden bevorderd, en Richtlijn 2012/27/EU, waarbij het energie-efficiëntiestreefcijfer van de Unie voor 2030 wordt verhoogd. Deze herziening van Richtlijn (EU) 2018/2001, Richtlijn 2012/27/EU en Richtlijn 2010/31/EU is beperkt tot hetgeen noodzakelijk wordt geacht om doelstellingen op het gebied van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie vast te stellen die in overeenstemming zijn met de huidige dringende context, om zonne-energie-installaties op gebouwen uit te breiden en om vergunningsprocedures te stroomlijnen om de uitrol van hernieuwbare energie te versnellen.

3.RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadplegingen van belanghebbenden

Op 18 januari 2022 heeft de Commissie een verzoek om input en een openbare raadpleging van drie maanden gepubliceerd om feedback van belanghebbenden te verzamelen over de vergunningsprocedures voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie. Deze openbare raadpleging werd gehouden in het kader van de voorbereiding van de aanbeveling van de Commissie over vergunningsprocedures en stroomafnameovereenkomsten (PPA’s), die op 18 mei werd vastgesteld, samen met het onderhavige voorstel. In dit verband heeft de Commissie ook een bijeenkomst op hoog niveau voor belanghebbenden en twee workshops georganiseerd om de bestaande belemmeringen en goede praktijken in de vergunningsprocedures van de verschillende lidstaten te bespreken.

Gezien de urgentie van het voorstel, dat wordt ingediend als reactie op de crisis die het gevolg is van de Russische invasie van Oekraïne en de daaruit voortvloeiende noodzaak om de uitrol van hernieuwbare energie dringend te versnellen, bouwt de Commissie voort op de resultaten van deze raadplegingen en op de input van de voornaamste belanghebbenden in verschillende workshops, bijeenkomsten en fora, met name een conferentie op hoog niveau over vergunningverlening voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie en PPA’s en twee workshops over vergunningsprocedures voor repoweringprojecten in de wind- en waterkrachtsector.

Samenvatting van de standpunten van belanghebbenden

In de openbare raadpleging werd gevraagd naar de meningen over vergunningsprocedures van twee groepen belanghebbenden: overheidsinstanties, en projectontwikkelaars en zakelijke organisaties.

In hun antwoorden geven 7 van de 8 (87,5 %) overheidsinstanties aan dat het gebrek aan beschikbaarheid van locaties te land of ter zee de belangrijkste uitdaging vormt voor de uitbreiding van hernieuwbare energie in hun rechtsgebied, gevolgd door een gebrek aan netcapaciteit (62,5 %), een gebrek aan publieke acceptatie/conflict tussen publieke goederen (50 %) en de duur van de procedures (50 %). Op de vraag naar de belangrijkste knelpunten voor de verwerking van vergunningsaanvragen voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie wordt door overheidsinstanties de complexiteit van de coördinatie op de verschillende bestuurlijke of administratieve niveaus genoemd als de belangrijkste belemmering (75 %), gevolgd door een gebrek aan personele middelen (50 %) en een gebrek aan acceptatie door het publiek of een conflict tussen publieke goederen (50 %).

Ongeveer de helft van de projectontwikkelaars en zakelijke organisaties (70/155) noemde de duur van de administratieve procedures als de belangrijkste belemmering voor de verwezenlijking van projecten op het gebied van hernieuwbare energie, terwijl in 62 gevallen werd gewezen op problemen in verband met de aansluiting op het net. De respondenten noemden ook concurrentie met milieuvoorschriften (44) en de complexiteit van de toepasselijke vereisten of procedures (35) als een van de belangrijkste belemmeringen. In hun antwoorden op de open tekstvragen benadrukten de respondenten het belang van ruimtelijke ordening, spraken zij hun steun uit voor meervoudig gebruik van de ruimte, zoals agro-PV, en pleitten zij voor de betrokkenheid van de lokale bevolking. De openbare raadpleging heeft ook een duidelijke oproep voor een geharmoniseerde reeks criteria voor de aanwijzing van geschikte gebieden voor projecten opgeleverd.

Bij het opstellen van dit voorstel is rekening gehouden met de standpunten van de belanghebbenden zoals die naar voren zijn gebracht tijdens de openbare raadpleging en tijdens de workshops.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Dit voorstel bouwt voort op de resultaten van de RES Simplify-studie, waarin een uitgebreid overzicht wordt gegeven van de bestaande belemmeringen in verband met vergunningverlening, nationale prestatie-indicatoren en beste praktijken in verband met vergunningsprocedures voor hernieuwbare energie, met bijzondere aandacht voor administratieve belemmeringen in de energiesector. Het tussentijdse verslag van de studie wordt samen met de goedkeuring van dit initiatief en de aanbeveling over vergunningsprocedures en PPA’s gepubliceerd. Dit voorstel weerspiegelt ook de standpunten die de belanghebbenden tijdens het raadplegingsproces hebben gedeeld.

Effectbeoordeling

Vanwege het politiek gevoelige en dringende karakter van het voorstel is geen specifieke effectbeoordeling uitgevoerd.

De bovengenoemde studie, de openbare raadpleging en de georganiseerde uitgebreide workshops met belanghebbenden, alsook de eigen analyse van de Commissie, bieden echter een gedegen inzicht in de problemen in verband met plannings- en vergunningsprocedures en in opties om deze aan te pakken.

Grondrechten

Wat betreft de samenhang met het Handvest van de grondrechten, is het overkoepelende doel van deze herziening gelegen in het vergroten van de energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energie en in het terugdringen van de broeikasgasemissies, hetgeen geheel in overeenstemming is met artikel 37 van het Handvest, op grond waarvan een hoog niveau van milieubescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu in het beleid van de Unie moeten worden geïntegreerd en overeenkomstig het beginsel van duurzame ontwikkeling moeten worden gewaarborgd.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel dient tot wijziging van een bestaande richtlijn ter bevordering van hernieuwbare energie, en daarom worden de administratieve gevolgen en kosten naar schatting gematigd geacht, aangezien de meeste noodzakelijke structuren en regels al voorhanden zijn. De lidstaten zullen geconfronteerd worden met enige kosten bij de uitvoering van de nieuwe verplichting om ““go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie” vast te stellen, maar de algemene stroomlijning van de procedures zal de lidstaten naar verwachting aanzienlijke kostenbesparingen opleveren. De extra kosten van een hoger streefcijfer voor hernieuwbare energie in de EU zullen worden gecompenseerd door andere economische, ecologische en sociale voordelen, zoals een grotere voorzieningszekerheid, door de vervanging van uit derde landen ingevoerde fossiele brandstoffen, en een grotere weerbaarheid tegen externe effecten, terwijl tegelijkertijd wordt bijgedragen aan de koolstofput en de luchtverontreiniging wordt verminderd. Het voorstel houdt geen extra kosten voor de EU-begroting in.

Wat de wijziging van de richtlijn betreffende energie-efficiëntie en de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen betreft, heeft dit voorstel geen gevolgen voor de EU-begroting. Wat de kosten voor de lidstaten betreft, wijzigt dit voorstel bestaande richtlijnen en is het grotendeels gebaseerd op reeds bestaande structuren en regels, met name wanneer rekening wordt gehouden met de nieuwe bepalingen die zijn opgenomen in de voorstellen tot herschikking van beide richtlijnen. De lidstaten zullen geconfronteerd worden met enige kosten bij de uitvoering van aanvullende maatregelen om bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstelling en de nieuwe verplichting voor gebouwen, maar deze maatregelen zullen naar verwachting aanzienlijke kostenbesparingen opleveren voor huishoudens en ondernemingen. 

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplannen en regelingen voor monitoring, evaluatie en verslaglegging

Na vaststelling van deze wijzigingsrichtlijn door de medewetgevers zal de Commissie tijdens de omzettingstermijn de volgende maatregelen nemen om die omzetting te vergemakkelijken:

bijeenkomsten beleggen met deskundigen uit de lidstaten die belast zijn met de omzetting van de diverse onderdelen van de richtlijn, met als doel te bespreken hoe die onderdelen moeten worden omgezet en twijfels weg te nemen, hetzij in het kader van de “Concerted Action for Renewable Energy Sources” (CA-RES), de “Concerted Action for Energy Performance of Buildings” (CA-EPBD) en de “Concerted Action for Energy Efficiency” (CA-EED), hetzij in de vorm van een comité;

zich beschikbaar houden voor bilaterale bijeenkomsten en telefoongesprekken met lidstaten bij specifieke vragen over de omzetting van de richtlijn.

Na het verstrijken van de omzettingstermijnen zal de Commissie uitvoerig beoordelen of de lidstaten de richtlijn volledig en juist hebben omgezet.

Bij Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie is een geïntegreerd kader voor energie- en klimaatplannen, monitoring en rapportage vastgesteld voor het monitoren van de voortgang bij het behalen van de streefcijfers op het gebied van klimaat en energie, overeenkomstig de transparantievereisten van de Overeenkomst van Parijs. De lidstaten moesten eind 2019 bij de Commissie hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen indienen die betrekking hadden op de vijf dimensies van de energie-unie voor de periode 2021-2030. Vanaf 2023 moeten de lidstaten tweejaarlijks verslag uitbrengen over de voortgang die is geboekt met de uitvoering van de plannen en de Commissie daarnaast uiterlijk 30 juni 2023 in kennis stellen van hun ontwerpen van actualiseringen van de plannen, met op 30 juni 2024 de definitieve actualiseringen. Dit voorstel zal geen nieuw plannings- en rapportagesysteem creëren, maar wel onder het bestaande plannings- en rapportagekader van Verordening (EU) 2018/1999 vallen. Een toekomstige herziening van de governanceverordening zal gelegenheid bieden tot consolidatie van deze rapportagevereisten.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Commissie/België (zaak C-543/17) moeten de lidstaten hun kennisgeving van de nationale omzettingsmaatregelen vergezeld doen gaan van voldoende duidelijke en nauwkeurige informatie waarin wordt aangegeven bij welke bepalingen in het nationale recht welke bepalingen van een richtlijn worden omgezet. Dit geldt voor elke verplichting en niet slechts artikelsgewijs. Wanneer de lidstaten aan deze verplichting voldoen, hoeven zij de Commissie in beginsel geen verdere toelichtende stukken over de omzetting te sturen.

Artikelsgewijze toelichting

De belangrijkste bepalingen die Richtlijn (EU) 2018/2001, Richtlijn 2012/27/EU en Richtlijn 2010/31/EU materieel wijzigen of er nieuwe elementen aan toevoegen, zijn de volgende:

Artikel 1, lid 1, voegt een nieuwe definitie toe aan artikel 2 van Richtlijn (EU) 2018/2001 om ““go-to”-gebied voor hernieuwbare energie” te definiëren.

Artikel 1, lid 2, wijzigt artikel 3, lid 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001 door het streefcijfer van de Unie voor hernieuwbare energie te verhogen tot 45 %. Dit artikel vervangt de wijziging van artikel 3, lid 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001 die is opgenomen in het op 14 juli 2021 aangenomen voorstel tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 11 .

Artikel 1, lid 3, voegt in artikel 15 een nieuw lid 2 bis in, waarin wordt bepaald dat de lidstaten het testen van nieuwe technologieën voor hernieuwbare energie moeten bevorderen en daarbij passende waarborgen moeten toepassen.

Artikel 1, lid 4, voegt een nieuw artikel 15 ter in over de verplichting voor de lidstaten om de gebieden te land en ter zee aan te wijzen die nodig zijn voor de installatie van installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen, teneinde hun nationale bijdragen aan het streefcijfer voor hernieuwbare energie voor 2030 te halen.

Artikel 1, lid 5, voegt een nieuw artikel 15 quater in over de verplichting voor de lidstaten om een plan of plannen vast te stellen waarin ““go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie” worden aangewezen, die bijzonder geschikt zijn voor de installatie van installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen.

Artikel 1, lid 6, vervangt artikel 16 van Richtlijn (EU) 2018/2001, waarbij het toepassingsgebied van de vergunningsprocedure wordt uitgebreid, het begin van de vergunningsprocedure wordt verduidelijkt en wordt verzocht om de snelste administratieve en gerechtelijke procedures die beschikbaar zijn voor beroep in het kader van een aanvraag voor een project voor hernieuwbare energie.

Artikel 1, lid 7, voegt een nieuw artikel 16 bis in, waarin de vergunningsprocedure in “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie wordt geregeld.

Artikel 1, lid 8, voegt een nieuw artikel 16 ter in, waarin de vergunningsprocedure buiten “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie wordt geregeld.

Artikel 1, lid 9, voegt een nieuw artikel 16 quater in, waarin de vergunningsprocedure voor de installatie van apparatuur voor zonne-energie in kunstmatige constructies wordt geregeld.

Artikel 1, lid 10, voegt een nieuw artikel 16 quinquies in om ervoor te zorgen dat installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen, de aansluiting ervan op het net, het bijbehorende net zelf of opslagactiva worden geacht van hoger openbaar belang te zijn voor specifieke doeleinden.

Artikel 2 voegt een nieuw artikel 9 bis toe aan Richtlijn 2010/31/EU met betrekking tot de verplichting voor de lidstaten om ervoor te zorgen dat nieuwe gebouwen klaar zijn voor zonne-energie en om installaties voor zonne-energie op gebouwen te installeren. Dit nieuwe artikel 9 bis moet tot uiting komen in de herschikking van Richtlijn 2010/31/EU, waarvoor de Commissie op 15 december 2021 een voorstel heeft ingediend 12 .

Artikel 3 wijzigt artikel 3 van Richtlijn 2012/27/EU om het streefcijfer van de Unie voor energie-efficiëntie te verhogen. Dit amendement dient in de plaats te komen van de wijziging aangebracht bij artikel 4, lid 1, van de herschikking van Richtlijn 2012/27/EU, waarvoor de Commissie op 4 juli 2021 een voorstel heeft ingediend 13

Artikel 4 heeft betrekking op de omzetting.

Artikel 5 heeft betrekking op de inwerkingtreding.

Artikel 6 heeft betrekking op de adressaten.

2022/0160 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen en Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1, en artikel 194, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 14 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s 15 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)In het kader van de Europese Green Deal 16 is in Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad 17 de doelstelling vastgesteld de Unie uiterlijk in 2050 klimaatneutraal te maken, alsook de doelstelling de uitstoot van broeikasgassen vóór 2030 met 55 % te verminderen. Dit vereist een energietransitie en een aanzienlijk groter aandeel hernieuwbare energiebronnen in een geïntegreerd energiesysteem.

(2)Hernieuwbare energie speelt een fundamentele rol bij de verwezenlijking van deze doelstellingen, aangezien de energiesector vandaag de dag verantwoordelijk is voor meer dan 75 % van de totale broeikasgasemissies in de Unie. Door deze broeikasgasemissies terug te dringen, draagt hernieuwbare energie ook bij tot het aanpakken van milieugerelateerde uitdagingen, zoals het verlies aan biodiversiteit, en tot het terugdringen van de verontreiniging in overeenstemming met de doelstellingen van het Actieplan Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul.

(3)In Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad 18 is als bindend streefcijfer van de Unie vastgesteld om tegen 2030 een aandeel energie uit hernieuwbare bronnen van ten minste 32 % in het bruto-eindverbruik van energie van de Unie te behalen. Volgens het klimaatdoelstellingsplan 19 zou het aandeel hernieuwbare energie in het bruto-eindverbruik van energie tegen 2030 tot 40 % moeten stijgen om de broeikasgasemissiereductiedoelstelling van de Unie te kunnen realiseren 20 . In dit verband heeft de Commissie in juli 2021, als onderdeel van het pakket ter uitvoering van de Europese Green Deal, voorgesteld om het aandeel hernieuwbare energie in de energiemix in 2030 ten opzichte van 2020 te verdubbelen, tot ten minste 40 %. In de mededeling REPowerEU 21 is een plan geschetst om de EU ruim voor het einde van dit decennium onafhankelijk te maken van Russische fossiele brandstoffen. De mededeling voorziet in frontloading van wind- en zonne-energie, een toename van de gemiddelde uitrol, en extra capaciteit voor hernieuwbare energie tegen 2030 om een hogere productie van hernieuwbare waterstof mogelijk te maken. In deze mededeling worden de medewetgevers ook uitgenodigd om een hoger of eerder streefcijfer voor hernieuwbare energie te overwegen. In deze context is het passend het streefcijfer van de Unie voor hernieuwbare energie te verhogen tot 45 % om het huidige tempo van de uitrol van hernieuwbare energie aanzienlijk te versnellen, als gevolg waarvan de afhankelijkheid van de EU sneller afneemt door een grotere beschikbaarheid van betaalbare, zekere en duurzame energie in de Unie.

(4)Langdurige administratieve procedures vormen een van de belangrijkste belemmeringen voor investeringen in hernieuwbare energie en de bijbehorende infrastructuur. Deze belemmeringen omvatten de complexiteit van de toepasselijke regels voor de selectie van locaties en de administratieve goedkeuring van projecten, de complexiteit en de duur van de beoordeling van de milieueffecten van de projecten, kwesties in verband met de aansluiting op het net, beperkingen op de aanpassing van technologiespecificaties tijdens de vergunningsprocedure, en personeelsproblemen van de vergunningverlenende autoriteiten of netwerkbeheerders. Om het tempo van de uitrol van projecten op het gebied van hernieuwbare energie te versnellen, moeten regels worden vastgesteld om de vergunningsprocedures te vereenvoudigen en te verkorten.

(5)Richtlijn (EU) 2018/2001 stroomlijnt de vereisten voor vereenvoudiging van de administratieve procedures voor het verlenen van vergunningen voor installaties voor hernieuwbare energie door regels inzake de organisatie en de maximale duur van het administratieve deel van het vergunningsproces voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie in te voeren, die alle relevante vergunningen voor de bouw, de repowering en de exploitatie van installaties en voor de aansluiting ervan op het net bestrijken.

(6)Een verdere vereenvoudiging en verkorting van de administratieve vergunningsprocedures op een gecoördineerde en geharmoniseerde wijze is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de Unie haar ambitieuze klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 en de doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050 haalt, waarbij rekening moet worden gehouden met het beginsel “geen schade berokkenen” van de Europese Green Deal. De invoering van kortere en duidelijke termijnen voor besluiten die moeten worden genomen door de autoriteiten die bevoegd zijn voor de afgifte van vergunningen voor installaties voor hernieuwbare energie op basis van een volledige aanvraag, zal de uitrol van projecten op het gebied van hernieuwbare energie versnellen. Er moet echter onderscheid worden gemaakt tussen projecten in gebieden die bijzonder geschikt zijn voor de uitrol van projecten op het gebied van hernieuwbare energie, waarvoor de termijnen bijzonder gestroomlijnd kunnen worden (“go-to”-gebieden), en projecten buiten deze gebieden.

(7)Sommige van de meest voorkomende problemen waarmee projectontwikkelaars op het gebied van hernieuwbare energie te maken krijgen, hebben betrekking op procedures die op nationaal of regionaal niveau zijn vastgesteld om de milieueffecten van de voorgestelde projecten te beoordelen. Daarom is het passend bepaalde milieugerelateerde aspecten van de vergunningsprocedures en -processen voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie te stroomlijnen.

(8)Een snellere uitrol van projecten op het gebied van hernieuwbare energie kan worden ondersteund door strategische planning door de lidstaten. De lidstaten moeten de gebieden te land en ter zee aanwijzen die nodig zijn voor installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen, teneinde hun nationale bijdragen te leveren aan het herziene streefcijfer voor hernieuwbare energie voor 2030, zoals vastgesteld in artikel 3, lid 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001. Deze gebieden moeten de geraamde trajecten en totale geplande geïnstalleerde capaciteit weerspiegelen en moeten worden vastgesteld voor elke technologie voor hernieuwbare energie die overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999 is opgenomen in de geactualiseerde nationale energie- en klimaatplannen van de lidstaten. Bij de vaststelling van de vereiste gebieden te land en ter zee moet rekening worden gehouden met de beschikbaarheid van de hernieuwbare energiebronnen en het potentieel van de verschillende gebieden te land en ter zee voor de productie van hernieuwbare energie op basis van de verschillende technologieën, met de verwachte vraag naar energie in het algemeen en in de verschillende regio’s van de lidstaat, en met de beschikbaarheid van relevante netwerkinfrastructuur, opslag en andere flexibiliteitsinstrumenten, waarbij ook moet worden gelet op de benodigde capaciteit voor de toenemende hoeveelheid hernieuwbare energie.

(9)De lidstaten moeten als “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie de gebieden aanwijzen die bijzonder geschikt zijn voor de ontwikkeling van projecten op het gebied van hernieuwbare energie, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen technologieën, en waar de inzet van het specifieke type hernieuwbare energiebronnen naar verwachting geen aanzienlijk milieueffect zal hebben. Bij de aanwijzing van “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie moeten de lidstaten zoveel mogelijk beschermde gebieden vermijden en herstelplannen overwegen. De lidstaten kunnen “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie aanwijzen die specifiek zijn voor één of meer soorten installaties voor hernieuwbare energie en moeten voor elk “go-to”-gebied voor hernieuwbare energie aangeven voor de productie van welke soort of soorten hernieuwbare energie het gebied geschikt is.

(10)Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad 22 stelt dat milieueffectbeoordelingen belangrijke instrumenten zijn voor het integreren van milieuoverwegingen in de voorbereiding en goedkeuring van plannen en programma’s. Om “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie aan te wijzen, moeten de lidstaten een plan of plannen opstellen waarin gebieden en de toepasselijke regels en beschermende maatregelen voor projecten in elk “go-to”-gebied worden opgenomen. De lidstaten kunnen één plan opstellen voor alle “go-to”-gebieden en technologieën voor hernieuwbare energie, of technologiespecifieke plannen opstellen waarin een of meer “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie worden aangewezen. Elk plan moet worden onderworpen aan een milieubeoordeling overeenkomstig de voorwaarden van Richtlijn 2001/42/EG om de effecten van elke hernieuwbare technologie op de in dat plan aangewezen relevante gebieden te beoordelen. Door voor dit doel een milieubeoordeling overeenkomstig Richtlijn 2001/42/EG uit te voeren, zouden de lidstaten tot een beter geïntegreerde en efficiëntere aanpak van de planning kunnen komen en in een vroeg stadium van het planningsproces op strategisch niveau rekening kunnen houden met milieuoverwegingen. Dit zou ertoe bijdragen de uitrol van verschillende hernieuwbare energiebronnen sneller en gestroomlijnd op te voeren en tegelijkertijd de negatieve milieueffecten van deze projecten tot een minimum te beperken.

(11)Na de vaststelling van het plan of de plannen voor het aanwijzen van “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie moeten de lidstaten de aanzienlijke gevolgen voor het milieu van de tenuitvoerlegging van plannen en programma’s nagaan, onder meer om in een vroeg stadium onvoorziene negatieve effecten te kunnen identificeren en passende herstellende maatregelen te kunnen nemen, overeenkomstig Richtlijn 2001/42/EG.

(12)De bepalingen van het Verdrag van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (VN/ECE) betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden 23 (“het Verdrag van Aarhus”) betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, in het bijzonder de bepalingen betreffende inspraak van het publiek bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, blijven in voorkomend geval van toepassing.

(13)De aanwijzing van “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie moet erop gericht zijn ervoor te zorgen dat de productie van hernieuwbare energie in deze gebieden, samen met bestaande installaties voor hernieuwbare energie, toekomstige installaties voor hernieuwbare energie buiten dergelijke gebieden en samenwerkingsmechanismen, voldoende zijn om de bijdrage van de lidstaten aan het in artikel 3, lid 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001 vastgestelde streefcijfer van de Unie voor hernieuwbare energie te halen.

(14)In de aangewezen “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie moeten projecten op het gebied van hernieuwbare energie die voldoen aan de regels en maatregelen die zijn vastgesteld in het plan dat of de plannen die door de lidstaten is of zijn opgesteld, worden geacht geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu te hebben. Daarom moet er een vrijstelling komen van de verplichting om een specifieke milieueffectbeoordeling op projectniveau uit te voeren in de zin van Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad 24 , met uitzondering van projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu in een andere lidstaat kunnen hebben of wanneer een lidstaat die aanzienlijke gevolgen kan ondervinden daarom verzoekt. De verplichtingen uit hoofde van het VN/ECE-Verdrag van Espoo inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband van 25 februari 1991 moeten van toepassing blijven voor lidstaten wanneer het project waarschijnlijk een aanzienlijk grensoverschrijdend effect zal hebben in een derde land.

(15)De aanwijzing van “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie moet ervoor zorgen dat installaties voor hernieuwbare energie, de aansluiting ervan op het net en op dezelfde locatie gelegen energieopslagfaciliteiten in deze gebieden kunnen profiteren van voorspelbaarheid en gestroomlijnde administratieve procedures. In het bijzonder moeten projecten in “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie in aanmerking komen voor versnelde administratieve procedures, met inbegrip van een stilzwijgende overeenkomst indien de bevoegde autoriteit niet binnen de vastgestelde termijn op een administratieve stap reageert, tenzij het specifieke project aan een milieueffectbeoordeling wordt onderworpen. Deze projecten moeten ook profiteren van duidelijk afgebakende termijnen en rechtszekerheid met betrekking tot de verwachte uitkomst van de procedure. Na de aanvraag voor projecten in een “go-to”-gebied voor hernieuwbare energie, moeten de lidstaten dergelijke aanvragen snel aan een screening onderwerpen om na te gaan of het zeer waarschijnlijk is dat deze projecten, gelet op de milieugevoeligheid van het geografische gebied waarin zij zullen worden uitgevoerd, aanzienlijke onvoorziene negatieve gevolgen zullen hebben die niet zijn vastgesteld tijdens de overeenkomstig Richtlijn 2001/42/EG uitgevoerde milieueffectbeoordeling van het plan of de plannen voor het aanwijzen van “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie. Alle projecten in “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie moeten aan het einde van een dergelijk screeningproces als goedgekeurd worden beschouwd. Alleen indien de lidstaten over duidelijke bewijzen beschikken om aan te nemen dat een specifiek project hoogstwaarschijnlijk dergelijke aanzienlijke, onvoorziene negatieve gevolgen zal hebben, moeten de lidstaten, na een dergelijk besluit te hebben gemotiveerd, een dergelijk project overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EG en, in voorkomend geval, Richtlijn 92/43/EEG 25 aan een milieubeoordeling onderwerpen. Aangezien de uitrol van hernieuwbare energiebronnen moet worden versneld, moet een dergelijke beoordeling binnen zes maanden worden uitgevoerd.

(16)Gezien de noodzaak om de uitrol van hernieuwbare energiebronnen te versnellen, mag de vaststelling van “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie de lopende en toekomstige installatie van hernieuwbare-energieprojecten in alle gebieden die voor de uitrol van hernieuwbare energie beschikbaar zijn, niet in de weg staan. Dergelijke projecten moeten onderworpen blijven aan de verplichting om een specifieke milieueffectbeoordeling uit te voeren overeenkomstig Richtlijn 2001/92/EU en moeten onderworpen zijn aan de procedures die zijn voorzien voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie buiten “go-to”-gebieden. Om de vergunningverlening te versnellen op de schaal die nodig is om het in Richtlijn (EU) 2018/2001 vastgestelde streefcijfer voor hernieuwbare energie te halen, moeten ook de procedures die van toepassing zijn op projecten buiten de “go-to”-gebieden worden vereenvoudigd en gestroomlijnd door de invoering van duidelijke maximumtermijnen voor alle stappen van de procedure, met inbegrip van specifieke milieubeoordelingen per project.

(17)Meervoudig gebruik van ruimte voor de productie van hernieuwbare energie en ander gebruik van land en zee (zoals voedselproductie of natuurbescherming of -herstel) verlicht de beperkingen op het gebruik van land en zee. In dit verband is ruimtelijke ordening een belangrijk instrument om synergieën voor land- en zeegebruik in een vroeg stadium in kaart te brengen en te sturen. De lidstaten moeten het meervoudige gebruik van de gebieden die als gevolg van de vastgestelde ruimtelijkeordeningsmaatregelen zijn aangewezen, onderzoeken, mogelijk maken en bevorderen.

(18)De bouw en exploitatie van installaties voor hernieuwbare energie kan leiden tot het incidenteel doden of verstoren van vogels en andere krachtens Richtlijn 92/43/EEG of Richtlijn 2009/147/EG 26 beschermde soorten. Een dergelijk doden of verstoren zal echter niet als opzettelijk in de zin van deze richtlijnen worden beschouwd indien een project tijdens de bouw en de exploitatie ervan passende mitigatiemaatregelen heeft genomen om botsingen of verstoringen te voorkomen, en indien het een behoorlijke monitoring uitvoert om de doeltreffendheid van dergelijke maatregelen te beoordelen en, in het licht van de verzamelde informatie, verdere noodzakelijke maatregelen neemt om ervoor te zorgen dat er geen aanzienlijke negatieve gevolgen voor de populatie van de betrokken soort zijn.

(19)Naast de installatie van nieuwe installaties voor hernieuwbare energie heeft de repowering van bestaande installaties voor hernieuwbare energie een aanzienlijk potentieel om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen op het gebied van hernieuwbare energie. Aangezien de bestaande installaties voor hernieuwbare energie gewoonlijk zijn geïnstalleerd op locaties met een aanzienlijk potentieel aan hernieuwbare energiebronnen, kan repowering het voortgezette gebruik van deze installaties waarborgen en tegelijkertijd de noodzaak verminderen om nieuwe locaties voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie aan te wijzen. Repowering heeft meer voordelen, zoals de bestaande netaansluiting, een waarschijnlijk grotere mate van publieke acceptatie en kennis van milieueffecten. De repowering van projecten op het gebied van hernieuwbare energie brengt in meer of mindere mate veranderingen in of de uitbreiding van bestaande projecten met zich mee. De vergunningsprocedure, met inbegrip van milieubeoordelingen en screening, voor de repowering van projecten op het gebied van hernieuwbare energie moet beperkt blijven tot de potentiële effecten van de wijziging of uitbreiding ten opzichte van het oorspronkelijke project.

(20)Richtlijn (EU) 2018/2001 voorziet in gestroomlijnde vergunningsprocedures voor repowering. Om tegemoet te komen aan de toenemende behoefte aan repowering van bestaande installaties voor hernieuwbare energie en om de voordelen ervan ten volle te benutten, is het passend een nog kortere procedure vast te stellen voor de repowering van installaties voor hernieuwbare energie in “go-to”-gebieden, met inbegrip van een kortere screeningprocedure. Voor de repowering van bestaande installaties voor hernieuwbare energie buiten “go-to”-gebieden moeten de lidstaten zorgen voor een vereenvoudigde en snelle vergunningsprocedure die niet langer dan één jaar mag duren, rekening houdend met het beginsel “geen schade berokkenen” van de Europese Green Deal.

(21)De installatie van apparatuur voor zonne-energie, samen met de bijbehorende opslag op dezelfde locatie en aansluiting op het net, in bestaande of toekomstige constructies die zijn opgezet voor andere doeleinden dan de productie van zonne-energie, met uitzondering van kunstmatige wateroppervlakken, zoals daken, parkeerterreinen, wegen en spoorwegen, geeft doorgaans geen aanleiding tot bezorgdheid in verband met concurrerend gebruik van ruimte of milieueffecten. Deze installaties kunnen daarom in aanmerking komen voor kortere vergunningsprocedures.

(22)Hernieuwbare energiebronnen zijn van cruciaal belang om de klimaatverandering te bestrijden, de energieprijzen te verlagen, de afhankelijkheid van de Unie van fossiele brandstoffen te verminderen en de voorzieningszekerheid van de Unie te waarborgen. Voor de toepassing van de relevante milieuwetgeving van de Unie moeten de lidstaten in het kader van de noodzakelijke beoordelingen per geval om na te gaan of een installatie voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen, de aansluiting ervan op het net, het bijbehorende net zelf of opslagactiva in een specifiek geval van hoger openbaar belang is, deze installaties en de bijbehorende infrastructuur beschouwen als zijnde van hoger openbaar belang en in dienst staande van de volksgezondheid en de openbare veiligheid, tenzij er duidelijke aanwijzingen zijn dat deze projecten grote negatieve gevolgen voor het milieu hebben die niet kunnen worden beperkt of gecompenseerd. Als dergelijke installaties worden geacht van hoger openbaar belang te zijn en de volksgezondheid en de openbare veiligheid te dienen, zouden dergelijke projecten in aanmerking kunnen komen voor een vereenvoudigde beoordeling.

(23)Met het oog op een soepele en doeltreffende uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn ondersteunt de Commissie de lidstaten via het instrument voor technische ondersteuning 27 door technische expertise op maat te verstrekken om hervormingen te ontwerpen en door te voeren, waaronder hervormingen die het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen vergroten, een betere integratie van het energiesysteem bevorderen, specifieke gebieden aanwijzen die bijzonder geschikt zijn voor de installatie van installaties voor de productie van hernieuwbare energie, en het kader voor toestemmings- en vergunningsprocedures voor installaties voor hernieuwbare energie stroomlijnen. De technische ondersteuning omvat bijvoorbeeld de versterking van de administratieve capaciteit, de harmonisatie van de wetgevingskaders en de uitwisseling van beste praktijken op dit gebied.

(24)Richtlijn (EU) 2018/2001 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(25)Het is dringend noodzakelijk de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen in gebouwen te verminderen en de inspanningen om hun energieverbruik koolstofvrij te maken en te elektrificeren, te versnellen. Om de kosteneffectieve installatie van zonne-energietechnologieën in een later stadium mogelijk te maken, moeten alle nieuwe gebouwen “zonneklaar” zijn, d.w.z. ontworpen om het potentieel voor het opwekken van zonne-energie te optimaliseren op basis van de zonnestraling op de locatie, zodat zonne-energietechnologieën zonder dure structurele ingrepen vruchtbaar kunnen worden geïnstalleerd. Daarnaast moeten de lidstaten zorgen voor de uitrol van geschikte zonne-energie-installaties op nieuwe, al dan niet voor bewoning bestemde gebouwen en op bestaande niet voor bewoning bestemde gebouwen. Grootschalige toepassing van zonne-energie op gebouwen zou een belangrijke bijdrage leveren om consumenten doeltreffender te beschermen tegen stijgende en schommelende prijzen van fossiele brandstoffen, zou de blootstelling van kwetsbare burgers aan hoge energiekosten verminderen en bredere ecologische, economische en sociale voordelen opleveren. Om het potentieel van zonne-energie-installaties op gebouwen efficiënt te benutten, moeten de lidstaten criteria vaststellen voor de toepassing van, en mogelijke vrijstellingen van, de uitrol van zonne-energie-installaties op gebouwen, in overeenstemming met het technische en economische potentieel van de zonne-energie-installaties en de kenmerken van de gebouwen die onder deze verplichting vallen.

(26)Richtlijn 2010/31/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(27)Energie-efficiëntie is een belangrijk actieterrein, zonder welke onafhankelijkheid van fossiele brandstoffen en invoer van energie uit Rusland en de volledige decarbonisatie van de economie van de Unie niet kunnen worden bereikt.  De noodzaak om de kosteneffectieve energiebesparingsmogelijkheden te benutten heeft geleid tot het huidige energie-efficiëntiebeleid van de Unie. In december 2018 werd in het pakket “Schone energie voor alle Europeanen” een nieuw kernstreefcijfer van de Unie voor energie-efficiëntie voor 2030 van ten minste 32,5 % (ten opzichte van het verwachte energieverbruik in 2030) opgenomen. Om de onafhankelijkheid en veerkracht te vergroten en de verhoogde klimaatambitie te verwezenlijken, moeten de verbeteringen van de energie-efficiëntie verder worden verhoogd tot ten minste 39 % voor eindenergie en 41,5 % voor primaire energie, op basis van de prognoses van het referentiescenario uit 2007 voor 2030. 

(28)De wijziging van de Eurostat-methodologie voor de berekening van de energiebalans en verbeteringen in latere modelprognoses vragen echter om een wijziging van de uitgangswaarde. Op basis van dezelfde benadering voor het bepalen van het streefcijfer, dat wil zeggen door te vergelijken met de basisscenarioprognoses, moet het niveau van het energie-efficiëntiestreefcijfer van de Unie voor 2030 worden afgezet tegen de in 2020 vastgestelde referentiescenarioprognoses voor 2030 die de nationale bijdragen van de nationale energie- en klimaatplannen weerspiegelen. Op basis van dat herziene referentiescenario zal de Unie haar ambitieniveau inzake energie-efficiëntie verder moeten verhogen met minstens 13 % in 2030 vergeleken met het niveau van de inspanningen in het in 2020 vastgestelde referentiescenario. De nieuwe manier om het ambitieniveau van de streefcijfers van de Unie uit te drukken, heeft geen gevolgen voor het daadwerkelijke niveau van de inspanningen die nodig zijn. 

(29)Richtlijn 2012/27/EU moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(30)Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk vermindering van de broeikasgasemissies, energieafhankelijkheid en verlaging van de energieprijzen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang van het optreden beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(31)Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken 28 hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd, in het bijzonder na het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Commissie/België 29 (zaak C-543/17).

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1
Wijzigingen van Richtlijn (EU) 2018/2001

Richtlijn (EU) 2018/2001 wordt als volgt gewijzigd:

(1)Aan artikel 2 wordt het volgende punt toegevoegd:

“9 bis) “go-to”-gebied voor hernieuwbare energie”: een specifieke locatie, te land of ter zee, die door een lidstaat is aangewezen als bijzonder geschikt voor de installatie van installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen, met uitzondering van biomassaverbrandingsinstallaties;”

(2)In artikel 3 wordt lid 1 vervangen door:

“1. De lidstaten zorgen er samen voor dat het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in het bruto-eindverbruik van energie in de Unie in 2030 minstens 45% bedraagt.”

(3)In artikel 15 wordt het volgende lid 2 bis ingevoegd:

“2 bis. De lidstaten bevorderen het testen van nieuwe technologieën voor hernieuwbare energie in proefprojecten in een reële omgeving, gedurende een beperkte tijdsperiode, in overeenstemming met de toepasselijke EU-wetgeving en vergezeld van passende waarborgen om de veilige werking van het elektriciteitssysteem te verzekeren en onevenredige gevolgen voor de werking van de interne markt te voorkomen, onder toezicht van een bevoegde autoriteit.”

(4)Het volgende artikel 15 ter wordt ingevoegd:

“Artikel 15 ter
In kaart brengen van gebieden die nodig zijn voor nationale bijdragen aan het streefcijfer voor hernieuwbare energiebronnen voor 2030

(1)Uiterlijk [1 jaar na de inwerkingtreding] stellen de lidstaten de gebieden te land en ter zee vast die nodig zijn voor de installatie van installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen om hun nationale bijdrage aan het streefcijfer voor hernieuwbare energie voor 2030 overeenkomstig artikel 3 van deze richtlijn te leveren. Dergelijke gebieden staan in verhouding tot de geraamde trajecten en de totale geplande geïnstalleerde capaciteit voor elke technologie voor hernieuwbare energie die zijn vastgesteld in de nationale energie- en klimaatplannen van de lidstaten, zoals geactualiseerd overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999.

(2)Bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde gebieden houden de lidstaten rekening met:

(a)de beschikbaarheid van hernieuwbare energiebronnen en het potentieel van de verschillende technologieën voor de productie van hernieuwbare energie in de gebieden te land en ter zee;

(b)de verwachte energievraag;

(c)de beschikbaarheid van relevante netwerkinfrastructuur, opslag- en andere flexibiliteitsinstrumenten of het potentieel om dergelijke netwerkinfrastructuur en opslag tot stand te brengen.

(3)De lidstaten geven de voorkeur aan meervoudig gebruik van de gebieden die als gevolg van de in lid 1 vervatte verplichting zijn aangewezen.”

(5)Het volgende artikel 15 quater wordt ingevoegd:

“Artikel 15 quater
“Go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie

(1)Uiterlijk [2 jaar na de inwerkingtreding] stellen de lidstaten een plan of plannen vast waarin binnen de in artikel 15 ter, lid 1, bedoelde gebieden, “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie voor een of meer soorten hernieuwbare energiebronnen worden aangewezen. In dat plan of die plannen:

(a)wijzen de lidstaten voldoende homogene gebieden te land en ter zee aan waar de inzet van een specifieke soort of specifieke soorten hernieuwbare energie naar verwachting geen aanzienlijke milieueffecten zal hebben, gezien de specifieke kenmerken van het geselecteerde terrein. Daarbij:

·geven de lidstaten voorrang aan kunstmatige en bebouwde oppervlakken, zoals daken, gebieden die verband houden met de vervoersinfrastructuur, parkeerterreinen, afvalterreinen, industrieterreinen, mijnen, kunstmatige binnenwaterlichamen, meren of reservoirs, en, in voorkomend geval, locaties voor de behandeling van stedelijk afvalwater, alsmede aangetaste grond die niet bruikbaar is voor de landbouw;

·sluiten de lidstaten Natura 2000-gebieden, natuurparken en natuurreservaten, de vastgestelde trekroutes van vogels en andere gebieden die op basis van gevoeligheidskaarten en de in het volgende punt bedoelde instrumenten zijn aangewezen, uit, met uitzondering van kunstmatige en bebouwde oppervlakken in die gebieden, zoals daken, parkeerterreinen of vervoersinfrastructuur;

·gebruiken de lidstaten alle passende instrumenten en datasets om vast te stellen op welke gebieden de installaties voor hernieuwbare energie geen aanzienlijk milieueffect zouden hebben, met inbegrip van het in kaart brengen van de gevoeligheid van wilde dieren en planten;

(b)stellen de lidstaten passende regels voor de aangewezen “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie vast, met inbegrip van de beschermende maatregelen die moeten worden genomen voor de installatie van installaties voor hernieuwbare energie, op dezelfde locatie gelegen energieopslagfaciliteiten, alsmede activa die nodig zijn voor de aansluiting ervan op het net, teneinde de negatieve milieueffecten die zich kunnen voordoen te voorkomen of, indien dit niet mogelijk is, aanzienlijk te verminderen. In voorkomend geval zorgen de lidstaten ervoor dat passende beschermende maatregelen worden toegepast om de in artikel 6, lid 2, en artikel 12, lid 1, van Richtlijn 92/43/EEG, artikel 5 van Richtlijn 2009/147/EG, en artikel 4, lid 1, onder a), punten i) en ii), van Richtlijn 2000/60/EG beschreven situaties te voorkomen. Deze regels zijn gericht op de specifieke kenmerken van elk vastgesteld “go-to”-gebied voor hernieuwbare energie, de technologie of technologieën voor hernieuwbare energie die in elk gebied zullen worden ingezet en de vastgestelde milieueffecten. De naleving van deze regels en de uitvoering van de passende beschermende maatregelen door de afzonderlijke projecten leiden tot het vermoeden dat projecten niet in strijd zijn met die bepalingen, onverminderd artikel 16 bis, leden 4 en 5. Wanneer de doeltreffendheid van nieuwe beschermende maatregelen om het doden of verstoren van krachtens Richtlijn 92/43/EEG van de Raad en Richtlijn 2009/147/EG beschermde soorten, of een ander milieueffect, zoveel mogelijk te voorkomen niet breed is getest, kunnen de lidstaten het gebruik ervan voor een of meer proefprojecten gedurende een beperkte tijdsperiode toestaan, op voorwaarde dat de doeltreffendheid van dergelijke maatregelen nauwlettend wordt gemonitord en onmiddellijk passende maatregelen worden genomen indien zij niet doeltreffend blijken te zijn .

De lidstaten lichten in het plan de beoordeling toe die is uitgevoerd voor de vaststelling van elk op basis van de onder a) genoemde criteria aangewezen “go-to”-gebied en voor de vaststelling van passende beschermende maatregelen.

(2)Voordat het plan of de plannen voor het aanwijzen van “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie wordt of worden vastgesteld, wordt of worden het plan of de plannen onderworpen aan een milieubeoordeling overeenkomstig de voorwaarden van Richtlijn 2001/42/EG en, in voorkomend geval, indien er kunstmatige en bebouwde oppervlakken in Natura 2000-gebieden in zijn opgenomen die aanzienlijke gevolgen voor deze Natura-2000-gebieden kunnen hebben, aan de passende beoordeling overeenkomstig artikel 6, lid 3, van Richtlijn 92/43/EEG.

(3)Het plan of de plannen waarin “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie worden aangewezen, wordt of worden openbaar gemaakt en op gezette tijden herzien, ten minste in het kader van de actualisering van de nationale energie- en klimaatplannen overeenkomstig artikel 14 van Verordening (EU) 2018/1999.”

(6)Artikel 16 wordt vervangen door:

“Artikel 16
Organisatie en belangrijkste beginselen van de vergunningsprocedure

(1)De vergunningsprocedure heeft betrekking op alle relevante administratieve vergunningen voor de bouw, de repowering en de exploitatie van installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen, op dezelfde locatie gelegen energieopslagfaciliteiten, alsook op de activa die nodig zijn voor de aansluiting ervan op het net, met inbegrip van vergunningen voor aansluiting op het net en milieubeoordelingen, indien vereist. De vergunningsprocedure omvat alle procedures vanaf de erkenning van de geldigheid van de aanvraag overeenkomstig lid 2 tot de kennisgeving van het definitieve besluit over het resultaat van de procedure door de betrokken autoriteit of autoriteiten.

(2)Uiterlijk veertien dagen na ontvangst van de aanvraag voor installaties in “go-to”-gebieden en één maand na ontvangst van de aanvraag voor installaties buiten “go-to”-gebieden bevestigt de bevoegde autoriteit de geldigheid van de aanvraag of verzoekt zij de ontwikkelaar om binnen veertien dagen na dit verzoek een volledige aanvraag in te dienen indien de ontwikkelaar niet alle voor de behandeling van een aanvraag vereiste informatie heeft toegezonden. Indien de ontwikkelaar niet binnen deze termijn een volledige aanvraag indient, kan de bevoegde autoriteit de aanvraag schriftelijk afwijzen. In geval van afwijzing motiveert de bevoegde autoriteit haar besluit. De ontwikkelaar kan na een dergelijke afwijzing op elk moment opnieuw een nieuwe aanvraag indienen. De datum van de bevestiging van de geldigheid van de aanvraag door de bevoegde autoriteit geldt als het begin van de vergunningsprocedure.

(3)De lidstaten richten een of meer contactpunten op, of wijzen deze aan. Die contactpunten begeleiden de aanvrager op diens verzoek bij en vergemakkelijken de volledige administratieve vergunningsaanvraag- en vergunningverleningsprocedure. De aanvrager dient gedurende de gehele administratieve procedure slechts met één contactpunt contact te hebben. Het contactpunt begeleidt de aanvrager op transparante wijze gedurende de administratieve vergunningsaanvraagprocedure, met inbegrip van de milieugerelateerde stappen, tot het moment waarop de verantwoordelijke autoriteiten aan het einde van de procedure een of meer besluiten vaststellen, het verschaft de aanvrager alle nodige informatie en schakelt, in voorkomend geval, andere administratieve autoriteiten in. Het contactpunt zorgt ervoor dat de in deze richtlijn vastgestelde termijnen voor de vergunningsprocedures worden nageleefd. Het is aanvragers toegestaan de relevante documenten in digitale vorm in te dienen. Uiterlijk [2 jaar na de inwerkingtreding] zorgen de lidstaten ervoor dat alle procedures in elektronische vorm worden uitgevoerd.

(4)Het contactpunt stelt een procedurehandboek voor ontwikkelaars van installaties voor hernieuwbare-energieproductie beschikbaar en stelt die informatie ook online beschikbaar, waarbij naar behoren aandacht wordt besteed aan kleinschalige projecten en projecten van zelfverbruikers van hernieuwbare energie. De online informatie vermeldt het relevante contactpunt voor de aanvraag. Indien een lidstaat meer dan een enkel contactpunt heeft, vermeldt de online informatie het relevante contactpunt voor de aanvraag van de aanvrager.

(5)De lidstaten zorgen ervoor dat aanvragers gemakkelijk toegang hebben tot eenvoudige geschillenbeslechtingsprocedures in verband met de vergunningsprocedure en de afgifte van bouw- en exploitatievergunningen voor installaties voor hernieuwbare energie, met inbegrip van, waar van toepassing, alternatieve geschillenbeslechtingsmechanismen.

(6)De termijnen die in de artikelen 16 bis, 16 ter en 16 quater worden vastgesteld, gelden onverminderd beroepsprocedures in rechte en andere procedures voor een rechterlijke instantie, en onverminderd alternatieve geschillenbeslechtingsmechanismen, waaronder klachtprocedures en administratieve beroepsprocedures, en kunnen voor de duur van dergelijke procedures worden verlengd.

(7)De lidstaten zorgen ervoor dat administratieve en gerechtelijke beroepen in het kader van een project voor de ontwikkeling van installaties voor de productie van hernieuwbare energie of de bijbehorende aansluiting ervan op het net, met inbegrip van die welke verband houden met milieuaspecten, worden onderworpen aan de snelste administratieve en gerechtelijke procedure die op het relevante nationale, regionale en lokale niveau beschikbaar is.”

(7)Het volgende artikel 16 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 16 bis
Vergunningsprocedure in “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie

(1)De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 16, lid 1, bedoelde vergunningsprocedure voor projecten in “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie niet langer duurt dan één jaar. In naar behoren gerechtvaardigde buitengewone omstandigheden kan deze termijn van één jaar met drie maanden worden verlengd. In dat geval stellen de lidstaten de ontwikkelaar duidelijk in kennis van de buitengewone omstandigheden die de verlenging rechtvaardigden.

(2)De vergunningsprocedure voor de repowering van installaties en voor nieuwe installaties met een elektrisch vermogen van minder dan 150 kW, op dezelfde locatie gelegen energieopslagfaciliteiten en de aansluiting ervan op het net in “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie duurt niet langer dan zes maanden. In naar behoren gerechtvaardigde buitengewone omstandigheden, bijvoorbeeld op grond van dwingende veiligheidsredenen wanneer het repowereringsproject aanzienlijke gevolgen heeft voor het net of voor de oorspronkelijke capaciteit, omvang of prestatie van de installatie, kan deze termijn van zes maanden met maximaal drie maanden worden verlengd. De lidstaten stellen de projectontwikkelaar duidelijk in kennis van de buitengewone omstandigheden die de verlenging rechtvaardigen.

(3)Onverminderd de leden 4 en 5, in afwijking van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2011/92/EU, en bijlage II, punt 3, onder a), b), d), h) en i), en punt 6, onder c), alleen of in samenhang met punt 13, onder a), bij die richtlijn, voor zover het projecten op het gebied van hernieuwbare energie betreft, worden nieuwe aanvragen voor installaties voor hernieuwbare energie, met uitzondering van biomassaverbrandingsinstallaties, met inbegrip van de repowering van installaties, in reeds aangewezen “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie voor de respectieve technologie, op dezelfde locatie gelegen opslagfaciliteiten en de aansluiting ervan op het net, vrijgesteld van de verplichting om een specifieke milieueffectbeoordeling uit te voeren uit hoofde van artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2011/92/EU, op voorwaarde dat deze projecten voldoen aan de regels en maatregelen vastgesteld overeenkomstig artikel 15 quater, lid 1, onder b). Deze vrijstelling van de toepassing van Richtlijn 2011/92/EU geldt niet voor projecten die vermoedelijk aanzienlijke milieueffecten zullen hebben in een andere lidstaat of wanneer een lidstaat waarvan het milieu vermoedelijk aanzienlijke effecten zal ondervinden, hierom verzoekt, zoals bepaald in artikel 7 van de genoemde richtlijn.

In afwijking van artikel 6, lid 3, van Richtlijn 92/43/EEG worden de in de eerste alinea bedoelde installaties niet onderworpen aan een beoordeling van hun gevolgen voor Natura 2000-gebieden.

(4)De bevoegde autoriteiten van de lidstaten voeren een screening uit van de in lid 3 bedoelde aanvragen. De screening heeft tot doel na te gaan of het zeer waarschijnlijk is dat een dergelijk project, gelet op de milieugevoeligheid van het geografische gebied waar het project zal worden uitgevoerd, zal leiden tot aanzienlijke onvoorziene negatieve effecten die niet zijn vastgesteld tijdens de overeenkomstig Richtlijn 2001/42/EG en, indien van toepassing, Richtlijn 92/43/EEG uitgevoerde milieueffectbeoordeling van het plan of de plannen voor het aanwijzen van “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie. De screening die wordt uitgevoerd voor de repowering van projecten beperkt zich tot de potentiële effecten van de wijziging of uitbreiding ten opzichte van het oorspronkelijke project.

Met het oog op een dergelijke screening verstrekt de projectontwikkelaar informatie over de kenmerken van het project, over de mate waarin het voldoet aan de regels en maatregelen die overeenkomstig artikel 15 quater, lid 1, punten b) en c), voor het specifieke “go-to”-gebied zijn vastgesteld, over eventuele aanvullende maatregelen die door het project zijn vastgesteld en over de wijze waarop deze maatregelen de milieueffecten aanpakken. Deze screening wordt afgerond binnen 30 dagen na de datum van indiening van de aanvragen voor nieuwe installaties voor hernieuwbare energie, met uitzondering van aanvragen voor installaties met een elektrisch vermogen van minder dan 150 kW. Voor dergelijke installaties en voor nieuwe aanvragen voor de repowering van installaties wordt de screeningsfase binnen 15 dagen afgerond.

(5)Na afloop van het screeningsproces worden de in lid 3 bedoelde aanvragen vanuit milieuoogpunt goedgekeurd zonder dat daarvoor een uitdrukkelijk besluit van de bevoegde autoriteit vereist is, tenzij de bevoegde autoriteit een naar behoren gemotiveerd en op duidelijke bewijzen gebaseerd administratief besluit vaststelt dat een specifiek project, gelet op de milieugevoeligheid van het geografische gebied waar het project zal worden uitgevoerd, zeer waarschijnlijk aanzienlijke onvoorziene negatieve gevolgen zal hebben die niet kunnen worden verzacht door de maatregelen die zijn vastgesteld in het plan of de plannen tot aanwijzing van “go-to”-gebieden of die door de projectontwikkelaar zijn voorgesteld voor het project. Een dergelijk besluit wordt openbaar gemaakt. Dergelijke projecten worden onderworpen aan een beoordeling overeenkomstig Richtlijn 2011/92/EG en, indien van toepassing, aan een beoordeling uit hoofde van artikel 6, lid 3, van Richtlijn 92/43/EEG, die binnen zes maanden na het screeningbesluit wordt uitgevoerd.

(6)In de vergunningsprocedure voor de in de leden 1 en 2 bedoelde aanvragen leidt het uitblijven van een antwoord van de betrokken administratieve instanties binnen de vastgestelde termijn ertoe dat de specifieke administratieve stappen als goedgekeurd worden beschouwd, behalve in de gevallen waarin het specifieke project onderworpen is aan een milieueffectbeoordeling overeenkomstig lid 5. Alle daaruit voortvloeiende besluiten zullen openbaar worden gemaakt.”

(8)Het volgende artikel 16 ter wordt ingevoegd:

“Artikel 16 ter
Vergunningsprocedure buiten “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie

(1)De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 16, lid 1, bedoelde vergunningsprocedure voor projecten buiten “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie niet langer dan twee jaar duurt. In naar behoren gerechtvaardigde buitengewone omstandigheden kan de termijn van twee jaar met maximaal drie maanden worden verlengd. In dat geval stellen de lidstaten de ontwikkelaar duidelijk in kennis van de buitengewone omstandigheden die de verlenging rechtvaardigden.

(2)Wanneer een milieubeoordeling vereist is op grond van Richtlijn 2011/92/EU of Richtlijn 92/43/EEG, wordt deze uitgevoerd in één enkele procedure waarin alle relevante beoordelingen voor een bepaald project worden gecombineerd. Wanneer een dergelijke milieueffectbeoordeling vereist is, brengt de bevoegde autoriteit, rekening houdend met de door de ontwikkelaar verstrekte informatie, een advies uit over de reikwijdte en de mate van gedetailleerdheid van de informatie die de ontwikkelaar in het milieueffectbeoordelingsrapport moet opnemen, waarvan de reikwijdte later niet wordt uitgebreid. Wanneer in het kader van de specifieke projecten passende beschermende maatregelen zijn genomen, wordt het doden of verstoren van de krachtens artikel 12, lid 1, van Richtlijn 92/43/EEG en artikel 5 van Richtlijn 2009/147/EG beschermde soorten niet als opzettelijk beschouwd. Wanneer de doeltreffendheid van nieuwe beschermende maatregelen om het doden of verstoren van krachtens Richtlijn 92/43/EEG van de Raad en Richtlijn 2009/147/EG beschermde soorten, of een ander milieueffect, zoveel mogelijk te voorkomen niet breed is getest, kunnen de lidstaten het gebruik ervan voor een of meer proefprojecten gedurende een beperkte tijdsperiode toestaan, op voorwaarde dat de doeltreffendheid van dergelijke maatregelen nauwlettend wordt gemonitord en onmiddellijk passende maatregelen worden genomen indien zij niet doeltreffend blijken te zijn. De vergunningsprocedure voor de repowering van projecten en voor nieuwe installaties met een elektrisch vermogen van minder dan 150 kW, op dezelfde locatie gelegen opslagfaciliteiten en de aansluiting ervan op het net buiten “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie duurt niet langer dan één jaar, met inbegrip van milieubeoordelingen indien deze vereist zijn op grond van de relevante wetgeving. In naar behoren gerechtvaardigde buitengewone omstandigheden kan deze termijn van één jaar met maximaal drie maanden worden verlengd. De lidstaten stellen de ontwikkelaars duidelijk in kennis van de buitengewone omstandigheden die de verlenging rechtvaardigden.

De lidstaten vergemakkelijken de repowering van projecten buiten “go-to”-gebieden door ervoor te zorgen dat een milieueffectbeoordeling voor een project, indien een dergelijke beoordeling uit hoofde van de milieuwetgeving van de Unie vereist is, beperkt blijft tot de potentiële effecten van de wijziging of uitbreiding ten opzichte van het oorspronkelijke project. ”

(9)Het volgende artikel 16 quater wordt ingevoegd:

“Artikel 16 quater
Vergunningsprocedure voor de installatie van apparatuur voor zonne-energie in kunstmatige constructies

(1)De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 16, lid 1, bedoelde vergunningsprocedure voor de installatie van apparatuur voor zonne-energie, met inbegrip van in gebouwen geïntegreerde zonne-energie-installaties, in bestaande of toekomstige kunstmatige constructies, met uitzondering van kunstmatige wateroppervlakken, niet langer duurt dan drie maanden, mits het primaire doel van dergelijke constructies niet de productie van zonne-energie is. In afwijking van artikel 4, lid 2, van Richtlijn 2011/92/EU en bijlage II, punt 3, onder a) en b), alleen of in samenhang met punt 13, onder a), bij die richtlijn, wordt een dergelijke installatie van apparatuur voor zonne-energie vrijgesteld van de verplichting om, indien van toepassing, een specifieke milieueffectbeoordeling uit te voeren overeenkomstig artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2011/92/EU.”

(10)Het volgende artikel 16 quinquies wordt ingevoegd:

“Artikel 16 quinquies
Hoger openbaar belang

Uiterlijk [drie maanden na de inwerkingtreding], tot klimaatneutraliteit is bereikt, zorgen de lidstaten ervoor dat in de vergunningsprocedure, de planning, bouw en exploitatie van installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen, de aansluiting ervan op het net en het bijbehorende net zelf en de opslagactiva worden geacht van hoger belang te zijn en de volksgezondheid en de openbare veiligheid te dienen, wanneer rechtmatige belangen in afzonderlijke gevallen worden afgewogen voor de doeleinden van artikel 6, lid 4, en artikel 16, lid 1, onder c), van Richtlijn 92/43/EEG, artikel 4, lid 7, van Richtlijn 2000/60/EG en artikel 9, lid 1, onder a), van Richtlijn 2009/147/EG.”

Artikel 2
Wijziging van Richtlijn 2010/31/EG

Richtlijn 2010/31/EG wordt als volgt gewijzigd:

(1)Het volgende artikel 9 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 9 bis
Zonne-energie in gebouwen

De lidstaten zien erop toe dat alle nieuwe gebouwen zodanig worden ontworpen dat hun potentieel voor de opwekking van zonne-energie op basis van de zonnestraling op de locatie wordt geoptimaliseerd, zodat zonne-energietechnologieën later kosteneffectief kunnen worden geïnstalleerd.

De lidstaten zorgen voor de uitrol van geschikte zonne-energie-installaties:

(a)uiterlijk op 31 december 2026, op alle nieuwe openbare en commerciële gebouwen met een bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 250 vierkante meter;

(b)uiterlijk op 31 december 2027, op alle bestaande openbare en commerciële gebouwen met een bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 250 vierkante meter; en

(c)uiterlijk op 31 december 2029, op alle nieuwe woongebouwen.

De lidstaten stellen op nationaal niveau criteria vast, en maken deze openbaar, voor de praktische uitvoering van deze verplichtingen en voor mogelijke vrijstellingen voor specifieke soorten gebouwen, in overeenstemming met het technische en economische potentieel van de zonne-energie-installaties en de kenmerken van de gebouwen die onder deze verplichting vallen.”

Artikel 3 
Wijziging van Richtlijn 2012/27/EU 

Richtlijn 2012/27/EU wordt als volgt gewijzigd: 

(1)In artikel 3 wordt lid 5 vervangen door: 

“5. De lidstaten zorgen gezamenlijk voor een vermindering van het energieverbruik met ten minste 13 % in 2030 ten opzichte van de prognoses van het referentiescenario uit 2020, zodat het eindenergieverbruik van de Unie in 2030 niet meer dan 750 Mtoe en het primaire energieverbruik van de Unie in 2030 niet meer dan 980 Mtoe bedraagt.” 

Artikel 4 
Omzetting

(1)De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [drie maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn] aan artikel 1, punt 10, te voldoen.

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [één jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] aan artikel 1, punten 1, 2, 3, 4, 6, 8 en 9, en artikel 3 te voldoen.

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [twee jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] aan artikel 1, punten 5 en 7, en artikel 2 te voldoen.

Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

(2)De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5
Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6
Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

(1)    COM(2021) 558 final.
(2)    COM(2021) 557 final.
(3)    Technical support for RES policy development and implementation – Simplification of permission and administrative procedures for RES installations (“RES Simplify”). https://data.europa.eu/doi/10.2833/239077
(4)    In de RES Simplify-studie worden de verschillende soorten administratieve belemmeringen waarmee projecten op het gebied van hernieuwbare energie worden geconfronteerd, in kaart gebracht en gerangschikt. RES Simplify interim report, blz. 14-16.
(5)     https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/13334-Projecten-op-het-gebied-van-hernieuwbare-energie-vergunningsprocedures-en-stroomafnameovereenkomsten_nl  
(6)    REPowerEU: een gemeenschappelijk Europees optreden voor betaalbaardere, veiligere en duurzamere energie, COM(2022) 108 final (“mededeling REPowerEU”).
(7)    COM(2021) 557 final.
(8)    COM(2021) 802 final.
(9)    Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s.
(10)    PB C 326 van 26.10.2012, blz. 1.
(11)    COM(2021) 557 final.
(12)    COM(2021) 802 final.
(13)    COM(2021) 558 final.
(14)    PB C , , blz..
(15)    PB C , , blz..
(16)    Mededeling van de Commissie, De Europese Green Deal, COM(2019) 640 final.
(17)    Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
(18)    Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
(19)    Mededeling van de Commissie, Een ambitieuzere klimaatdoelstelling voor Europa voor 2030: investeren in een klimaatneutrale toekomst voor ons allemaal, COM(2020) 562 final van 17.9.2020.
(20)    Punt 3 van de mededeling van de Commissie, COM(2020) 562.
(21)    REPowerEU: een gemeenschappelijk Europees optreden voor betaalbaardere, veiligere en duurzamere energie, COM(2022) 108 final (“mededeling REPowerEU”).
(22)    Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s.
(23)    Besluit 2005/370/EG van de Raad van 17 februari 2005 betreffende het sluiten, namens de Europese Gemeenschap, van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden (PB L 124 van 17.5.2005, blz. 1).
(24)    Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten.
(25)    Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
(26)    Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
(27)    Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad van 10 februari 2021 tot vaststelling van een instrument voor technische ondersteuning.
(28)    PB C 369 van 17.12.2011, blz. 14.
(29)    Arrest van het Hof van Justitie van 8 juli 2019, Commissie/België, C-543/17, ECLI: EU: C(2019):573.
Top