This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62016CJ0545
Judgment of the Court (Sixth Chamber) of 22 February 2018.#Kubota (UK) Limited and EP Barrus Limited v Commissioners for Her Majesty's Revenue & Customs.#Request for a preliminary ruling from the First-tier Tribunal (Tax Chamber).#Reference for a preliminary ruling — Common Customs Tariff — Tariff headings — Motor vehicles for the transport of goods — Subheadings 8704 10 10 and 8704 21 91 — Regulation (EU) 2015/221 — Validity.#Case C-545/16.
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 22 februari 2018.
Kubota (UK) Limited en EP Barrus Ltd tegen Commissioners for Her Majesty's Revenue & Customs.
Verzoek van de First-tier Tribunal (Tax Chamber) om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk douanetarief – Tariefposten – Automobielen voor goederenvervoer – Postonderverdelingen 8704 10 10 en 8704 21 91 – Verordening (EU) nr. 2015/221 – Geldigheid.
Zaak C-545/16.
Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 22 februari 2018.
Kubota (UK) Limited en EP Barrus Ltd tegen Commissioners for Her Majesty's Revenue & Customs.
Verzoek van de First-tier Tribunal (Tax Chamber) om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk douanetarief – Tariefposten – Automobielen voor goederenvervoer – Postonderverdelingen 8704 10 10 en 8704 21 91 – Verordening (EU) nr. 2015/221 – Geldigheid.
Zaak C-545/16.
Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2018:101
ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)
22 februari 2018 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk douanetarief – Tariefposten – Automobielen voor goederenvervoer – Postonderverdelingen 8704 10 10 en 8704 21 91 – Verordening (EU) 2015/221 – Geldigheid”
In zaak C‑545/16,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de First-tier Tribunal (Tax Chamber) [rechter in eerste aanleg (belastingkamer), Verenigd Koninkrijk] bij beslissing van 26 oktober 2016, ingekomen bij het Hof op 28 oktober 2016, in de procedure
Kubota (UK) Ltd,
EP Barrus Ltd
tegen
Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs,
wijst
HET HOF (Zesde kamer),
samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, waarnemend voor de kamerpresident, S. Rodin (rapporteur) en E. Regan, rechters,
advocaat-generaal: N. Wahl,
griffier: L. Hewlett, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 27 september 2017,
gelet op de opmerkingen van:
– |
Kubota (UK) Ltd en EP Barrus Ltd, vertegenwoordigd door V. Sloane, barrister, en S. Cock, |
– |
de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door C. Crane en M. Fell als gemachtigden, |
– |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Caeiros en J. Hradil als gemachtigden, |
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van posten 8704 10 10 en 8704 21 91 van de gecombineerde nomenclatuur die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1987, L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 927/2012 van de Commissie van 9 oktober 2012 (PB 2012, L 304, blz. 1) (hierna: „GN”), alsmede de geldigheid van uitvoeringsverordening (EU) 2015/221 van de Commissie van 10 februari 2015 tot indeling van bepaalde goederenvervoer in de gecombineerde nomenclatuur (PB 2015, L 37, blz. 1). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding van Kubota (UK) Ltd en EP Barrus Ltd tegen Commissioners for Her Majesty’s Revenue & Customs (belasting- en douanedienst, Verenigd Koninkrijk), over de tariefindeling van bepaalde automobielen voor goederen die door deze bedrijven zijn ingevoerd in de Europese Unie. |
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3 |
Artikel 2 van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB 1992, L 302, blz. 1) bepaalt: „1. Behoudens andersluidende bepalingen die hetzij uit internationale overeenkomsten of uit gebruikelijke handelwijzen met een beperkte geografische en economische draagwijdte, hetzij uit autonome communautaire maatregelen voortvloeien, is de communautaire douanewetgeving in het gehele douanegebied van de Gemeenschap op eenvormige wijze van toepassing. 2. Sommige bepalingen van de communautaire douanewetgeving kunnen eveneens buiten het douanegebied van de Gemeenschap van toepassing zijn, in het kader van hetzij specifieke regelingen, hetzij internationale overeenkomsten.” |
4 |
Artikel 12, lid 6, eerste alinea, van deze verordening luidt als volgt: „Een bindende tariefinlichting die overeenkomstig lid 5, onder a), ii) of iii), of b), ii) of iii), haar geldigheid verliest, mag door de verkrijger van de inlichting nog gedurende een periode van zes maanden te rekenen vanaf het tijdstip van de desbetreffende bekendmaking of kennisgeving worden gebruikt, indien de verkrijger van de inlichting vóór de aanneming van de tariefmaatregel in kwestie vaste en definitieve overeenkomsten voor de aankoop of de verkoop van de betrokken goederen heeft gesloten. Indien het echter gaat om producten waarvoor bij de vervulling van de douaneformaliteiten een invoer-, uitvoer- of prefixatiecertificaat wordt overgelegd, wordt de periode van zes maanden vervangen door de resterende geldigheidsduur van het betrokken certificaat.” |
5 |
De bij verordening nr. 2658/87 ingestelde GN is gebaseerd op het geharmoniseerde systeem (hierna: „GS”) inzake de omschrijving en de codering van goederen, dat is opgesteld door de Internationale Douaneraad, thans de Werelddouaneorganisatie (WCO), en is ingevoerd bij het op 14 juni 1983 te Brussel gesloten Internationaal Verdrag betreffende het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen. Dit verdrag is, tezamen met het wijzigingsprotocol van 24 juni 1986, namens de Europese Economische Gemeenschap goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB 1987, L 198, blz. 1). |
6 |
Het eerste deel van de GN bevat een aantal inleidende bepalingen. In titel I van dit deel, waarin algemene regels zijn neergelegd, luidt afdeling A, „Algemene regels voor de interpretatie van de [GN]”, als volgt: „Voor de indeling van goederen in de [GN] gelden de volgende bepalingen. [...]
[...]” |
7 |
GN-post 8704 heeft de volgende opbouw:
|
8 |
In de bijlage bij verordening 2015/221, die is vastgesteld krachtens artikel 9, lid 1, onder a), van verordening nr. 2658/87, zijn de in kolom 1 van de tabel in de bijlage bij deze verordening omschreven goederen ingedeeld in de in kolom 2 van die tabel vermelde corresponderende GN-code, overeenkomstig de in kolom 3 van die tabel gegeven motivering. Deze bijlage is als volgt geformuleerd:
|
9 |
De Toelichtingen op de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Unie van 6 mei 2011 (PB 2011, C 137, blz. 1; hierna: „GN-toelichtingen”) vermelden met betrekking tot post 8704:
|
GS-toelichtingen
10 |
Op basis van artikel 6, lid 1, van het in punt 5 van het onderhavige arrest genoemde internationale verdrag, is bij de Internationale Douaneraad een comité ingesteld met de naam „Comité voor het geharmoniseerde systeem”, samengesteld uit vertegenwoordigers van elk van de verdragsluitende partijen. Dit comité heeft onder meer tot taak wijzigingen van dit verdrag voor te stellen, alsmede toelichtingen (hierna: „GS-toelichtingen”), indelingsadviezen en andere adviezen voor de interpretatie van het GS op te stellen. |
11 |
De GS-toelichtingen op postonderverdeling 8704 10 luiden als volgt: „De dumpers van deze postonderverdeling zijn in het algemeen van andere voertuigen voor goederenvervoer (in het bijzonder van vrachtwagens met kiepbak) te onderscheiden door de volgende kenmerken:
Opgemerkt wordt echter, dat bepaalde dumpers speciaal zijn ontworpen om te worden gebezigd in mijnen en tunnels, bijvoorbeeld die met een zelfopenende bodem. Deze vertonen enige van bovengenoemde kenmerken, maar zijn niet voorzien van een bestuurderscabine en de bak loopt niet uit in een soort beschermend dak.” |
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
12 |
Na een beslissing van de Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber) (belastingrechter in tweede aanleg, Verenigd Koninkrijk) heeft de belasting- en douanedienst op verzoek van verzoeksters in het hoofdgeding aan hen bindende tariefinlichtingen (hierna: „bti’s”) verstrekt, waarbij bepaalde door hen ingevoerde automobielen voor goederenvervoer als dumpers werden ingedeeld onder postonderverdeling 8704 10. |
13 |
In de loop van 2014 werd de indeling van bepaalde nutsvoertuigen door het Comité Douanewetboek onderzocht. Aanleiding voor dit onderzoek was volgens de verwijzende rechter de beslissing van de Upper Tribunal (Tax and Chancery Chamber). Na dat onderzoek heeft de Europese Commissie verordening 2015/221 vastgesteld, waarbij een type voertuigen dat vergelijkbaar is met de voertuigen die in het hoofdgeding aan de orde zijn, onder postonderverdeling 8704 21 91 werd ingedeeld. Dat comité heeft toepassing gegeven aan die verordening en de belasting- en douanedienst heeft verzoeksters in het hoofdgeding ervan in kennis gesteld dat de bti’s werden ingetrokken. |
14 |
Verzoeksters in het hoofdgeding hebben deze intrekking betwist bij de verwijzende rechter en hebben daartoe twee middelen aangevoerd. Met het eerste middel betoogden zij dat verordening 2015/221 niet van toepassing is op de voertuigen die zij importeren en met het tweede dat deze verordening ongeldig is voor zover daarbij het in de bijlage erbij bedoelde voertuig wordt ingedeeld onder postonderverdeling 8704 21 91. |
15 |
Na te hebben vastgesteld dat verordening 2015/221 van toepassing is op de in het hoofdgeding aan de orde zijnde voertuigen, meent de verwijzende rechter dat de argumenten van verzoeksters in het hoofdgeding waarmee de geldigheid van deze verordening in twijfel wordt getrokken, niet zonder meer ongegrond zijn. |
16 |
Daarop heeft de First-tier Tribunal (Tax Chamber) [rechter in eerste aanleg (belastingkamer), Verenigd Koninkrijk], de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
|
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Ontvankelijkheid
17 |
Vooraf vraagt de Commissie zich af of de prejudiciële vragen ontvankelijk zijn omdat het probleem van de geldigheid van verordening 2015/221 louter hypothetisch van aard is. De redenen waarom de betrokken bti’s door de belasting- en douanedienst zijn ingetrokken zijn immers onduidelijk aangezien verzoeksters in het hoofdgeding de bti’s krachtens artikel 2 van deze verordening juncto artikel 12, lid 6, van verordening nr. 2913/92 nog tot 5 juni 2015 mochten gebruiken. |
18 |
In dit verband zij er meteen aan herinnerd dat het volgens vaste rechtspraak van het Hof in het kader van de procedure van artikel 267 VWEU uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt, te beoordelen. Wanneer de vragen betrekking hebben op de uitlegging van Unierecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (arrest van 26 januari 2017, Banco Primus, C‑421/14, EU:C:2017:60, punt 29en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
19 |
In het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure tot samenwerking tussen het Hof en de nationale rechterlijke instanties rust er immers een vermoeden van relevantie op vragen betreffende het Unierecht. Het Hof kan enkel weigeren uitspraak te doen op een door een nationale rechter gestelde prejudiciële vraag in de zin van artikel 267 VWEU wanneer met name de vereisten met betrekking tot de inhoud van een verzoek om een prejudiciële beslissing als vermeld in artikel 94 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof niet zijn nageleefd of wanneer de door de nationale rechterlijke instantie gevraagde uitlegging of beoordeling van de geldigheid van een Unierechtelijk voorschrift klaarblijkelijk geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is (arrest van 28 maart 2017, Rosneft, C‑72/15, EU:C:2017:236, punt 50en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
20 |
Hoewel in casu uit de stukken waarover het Hof beschikt niet blijkt dat het voorwerp van het hoofdgeding betrekking heeft op de uitlegging of de toepassing van artikel 2 van verordening 2015/221, neemt dit niet weg dat verzoeksters in het hoofdgeding met het tweede middel van hun beroep de geldigheid van deze verordening betwisten voor zover daarbij de goederen waarop zij ziet zijn ingedeeld in GN-postonderverdeling 8704 21 91. Volgens de verwijzende rechter, die meent dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde voertuigen binnen de werkingssfeer van die verordening vallen, is een antwoord van het Hof over de geldigheid ervan noodzakelijk voor de beslechting van dat geding. |
21 |
Daar het met de prejudiciële vragen opgeworpen probleem niet hypothetisch van aard is, zijn die vragen bijgevolg ontvankelijk. |
Ten gronde
22 |
Met zijn eerste en zijn tweede vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of verordening 2015/221 geldig is. |
23 |
Vooraf dient in herinnering te worden gebracht dat volgens vaste rechtspraak van het Hof de Raad van de Europese Unie aan de Commissie, handelend in samenwerking met de douanedeskundigen van de lidstaten, een ruime beoordelingsbevoegdheid heeft gelaten bij de verduidelijking van de inhoud van de tariefposten waarin een bepaald goed zou kunnen worden ingedeeld. De bevoegdheid van de Commissie om de in artikel 9 van verordening nr. 2658/87 bedoelde maatregelen vast te stellen, machtigt haar evenwel niet om de inhoud en de draagwijdte van de tariefposten te wijzigen (arrest van 4 maart 2004, Krings, C‑130/02, EU:C:2004:122, punt 26en aldaar aangehaalde rechtspraak). |
24 |
In casu moet worden onderzocht of de Commissie, door het in kolom 1 van de tabel in de bijlage bij verordening 2015/221 omschreven voertuig in te delen onder postonderverdeling 8704 21 91 en niet onder postonderverdeling 8704 10, de inhoud van deze twee tariefpostonderverdelingen heeft gewijzigd. |
25 |
In dit verband volgt uit vaste rechtspraak van het Hof dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in de regel moet worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de bewoordingen van de posten van de GN en in de aantekeningen bij de afdeling of het hoofdstuk zijn omschreven (arresten van 27 april 2006, Kawasaki Motors Europe, C‑15/05, EU:C:2006:259, punt 38; 29 oktober 2009, Dinter en Europol Frost-Food, C‑522/07 en C‑65/08, EU:C:2009:663, punt 29, en 22 december 2010, Premis Medical, C‑273/09, EU:C:2010:809, punt 42). |
26 |
Voorts kan de bestemming van het product een objectief indelingscriterium zijn wanneer die bestemming inherent is aan het product, waarbij de inherentie moet kunnen worden beoordeeld aan de hand van de objectieve kenmerken en eigenschappen van het product (arrest van 22 maart 2017, GROFA e.a., C‑435/15 en C‑666/15, EU:C:2017:232, punt 40). |
27 |
Zoals volgt uit de bewoordingen van kolom 1 van de tabel in de bijlage bij verordening 2015/221 betreffende postonderverdeling 8704 21 91 is in casu het daarin bedoelde voertuig een nieuw vierwielaangedreven multifunctioneel voertuig met een motor met een nettogewicht van ongeveer 630 kg, een ongeremd trekgewicht van 750 kg en met afmetingen van ongeveer 300 × 160 cm. Dat voertuig heeft een open cabine met twee stoelen die voorzien is van een volledige rolkooi, een laadoppervlak met een sterk stalen frame en een stevige vlakke kiepbak, met een handmatig kiepmechanisme. Het is uitgerust met terreinbanden, een trekinrichting en een trekhaak vooraan, de snelheid van het voertuig is begrensd tot 25 km/u en het voertuig beschikt over een groot remvermogen. Het voertuig is ontworpen voor gebruik in het terrein, met name in zeer zwaar terrein. Zoals het voertuig is aangeboden, is het bestemd voor uiteenlopende functies, bijvoorbeeld voor het duwen, het trekken van aanhangwagens en het vervoer van dieren, planten, dozen, water, apparatuur, munitie en diervoeder. |
28 |
In herinnering zij gebracht dat goederen die onder postonderverdeling 8704 10 vallen, overeenkomstig de tekst ervan „dumpers ontworpen voor gebruik in het terrein” zijn. Deze tekst veronderstelt dus dat een voertuig aan twee voorwaarden voldoet om daaronder te kunnen worden ingedeeld, te weten een „dumper” zijn en ontworpen zijn voor gebruik in het terrein (arrest van 16 september 2004, DFDS, C‑396/02, EU:C:2004:536, punt 31). |
29 |
Zoals de Commissie zelf bevestigt, voldoet het in verordening 2015/221 bedoelde voertuig aan de voorwaarden inzake het gebruik in het terrein, omdat het is uitgerust met terreinbanden en de snelheid ervan is begrensd tot 25 km/u. |
30 |
Dan moet nog worden bepaald of een dergelijk voertuig ook voldoet aan de voorwaarde dat het een dumper is. |
31 |
In dit verband zij eraan herinnerd dat GN-postonderverdeling 8704 10 een specifieke post is voor voertuigen die speciaal zijn ontworpen voor het vervoer en het lossen van allerlei materiaal in het terrein (zie in die zin arrest van 11 januari 2007, B.A.S. Trucks, C‑400/05, EU:C:2007:22, punt 36) en dat het een wezenlijk kenmerk van dumpers is dat zij een kiepende bak of een zelfopenende bodem hebben waarmee het vervoer van dat materiaal mogelijk wordt gemaakt (zie in die zin arrest van 16 september 2004, DFDS, C‑396/02, EU:C:2004:536, punt 32). |
32 |
Voorts vallen volgens de GN-toelichtingen onder de postonderverdelingen 8704 10 10 en 8704 10 90 met name voertuigen die speciaal zijn geconstrueerd voor het vervoer van zand, grind, aarde, gesteente, dat wil zeggen bulkmateriaal, in steengroeven en mijnen of op bouwplaatsen voor gebouwen, wegen, vliegvelden of havens. |
33 |
Bijgevolg moet worden onderzocht of het in verordening 2015/221 bedoelde voertuig speciaal is ontworpen voor een dergelijk specifiek gebruik. |
34 |
In dit verband blijkt uit de bewoordingen van deze verordening dat een dergelijk voertuig is uitgerust met een open cabine en een kiepbak met een volume van 0,4 m3 of een laadvermogen van ongeveer 400 kg. |
35 |
Aldus is het in verordening 2015/221 bedoelde voertuig, wegens de geringe stevigheid, het beperkte laadvermogen en de open cabine ervan zonder bescherming van de bestuurder tegen het bulkmateriaal, aangeboden voor gebruik voor uiteenlopende functies voor vervoer van verscheiden zaken, zoals planten, dieren, materiaal, dozen of munitie. |
36 |
Bovendien kan dit voertuig wegens zijn technische kenmerken en objectieve eigenschappen niet worden gelijkgesteld met voertuigen die onder postonderverdeling 8704 10 vallen, aangezien het niet de vereiste stevigheid bezit voor gebruik op bouwplaatsen, wat een aan dumpers inherent kenmerk is (zie in die zin arrest van 11 januari 2007, B.A.S. Trucks, C‑400/05, EU:C:2007:22, punt 35). |
37 |
Dat een dergelijk voertuig over een kiepbak beschikt zodat er, bijkomstig, kleine hoeveelheden bulkmateriaal mee kunnen worden vervoerd, doet bijgevolg niet af aan de juistheid van de indeling in postonderverdeling 8704 21 91. |
38 |
Ten slotte beschikt de Commissie, zoals in punt 23 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, over een ruime beoordelingsbevoegdheid bij de verduidelijking van de inhoud van de tariefposten. |
39 |
Daar bij het onderzoek van de bij het Hof ingediende stukken niet is gebleken van een grond voor ongeldigheid, heeft verordening 2015/221 het daarin omschreven voertuig terecht ingedeeld in postonderverdeling 8704 21 91 en niet in postonderverdeling 8704 10. |
40 |
Derhalve dient op de gestelde vragen te worden geantwoord dat het bij onderzoek ervan niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van verordening 2015/221 kunnen aantasten. |
Kosten
41 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht: |
Bij het onderzoek van de gestelde vragen is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van uitvoeringsverordening (EU) 2015/221 van de Commissie van 10 februari 2015 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB 2015, L 37, blz. 1) kunnen aantasten. |
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Engels.