Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014R0702

    Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard

    PB L 193 van 01/07/2014, p. 1–75 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2014/702/oj

    1.7.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 193/1


    VERORDENING (EU) Nr. 702/2014 VAN DE COMMISSIE

    van 25 juni 2014

    waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 4,

    Gezien Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen (1), en met name artikel 1, lid 1, onder a) en b),

    Na bekendmaking van een ontwerp van deze verordening overeenkomstig artikel 6 en artikel 8, lid 2, van Verordening (EG) nr. 994/98,

    Na raadpleging van het Adviescomité inzake overheidssteun,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Overheidsfinanciering die aan de criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag voldoet, vormt staatssteun en moet krachtens artikel 108, lid 3, van het Verdrag bij de Commissie worden aangemeld. De Raad kan evenwel krachtens artikel 109 van het Verdrag categorieën steun vaststellen die van die aanmeldingsverplichting worden vrijgesteld. Overeenkomstig artikel 108, lid 4, van het Verdrag kan de Commissie verordeningen betreffende die categorieën steun vaststellen. Krachtens Verordening (EG) nr. 994/98 is de Commissie bevoegd om, in overeenstemming met artikel 109 van het Verdrag, te verklaren dat bepaalde categorieën steun kunnen worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag. Op grond van die Verordening heeft de Commissie Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie (2) vastgesteld, die van toepassing is tot en met 30 juni 2014.

    (2)

    Op 22 juli 2013 is Verordening (EG) nr. 994/98 gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 733/2013 van de Raad (3) om de Commissie te machtigen de groepsvrijstelling uit te breiden tot nieuwe categorieën steun waarvoor duidelijke verenigbaarheidsvoorwaarden kunnen worden vastgesteld. Die nieuwe categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector moeten het volgende omvatten: steun voor de instandhouding van erfgoed, steun voor het herstel van door natuurrampen veroorzaakte schade en steun voor de bosbouw, welke categorieën steun onder bepaalde voorwaarden kunnen worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag.

    (3)

    Volgens artikel 42 van het Verdrag zijn de mededingingsregels slechts in zoverre op de productie van en de handel in landbouwproducten van toepassing als door het Europees Parlement en de Raad wordt bepaald. Op grond van artikel 211, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) zijn de staatssteunregels van toepassing op steun voor de productie van en de handel in landbouwproducten, behoudens specifieke afwijkingen. In artikel 211, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is bepaald dat de staatssteunregels niet van toepassing zijn op betalingen van de lidstaten voor in die verordening vastgestelde maatregelen die geheel of gedeeltelijk door de Unie worden gefinancierd, en voor de maatregelen die zijn opgenomen in de artikelen 213 tot en met 218 van die verordening. Voorts zijn de staatssteunregels niet van toepassing op betalingen van de lidstaten op grond van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad (5) of op aanvullende nationale financiering, voor zover die binnen het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen. Dergelijke betalingen, die bedoeld zijn om binnen het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag in aanvullende nationale financiering te voorzien, moeten aan de criteria van Verordening (EU) nr. 1305/2013 voldoen om door de Commissie te kunnen worden goedgekeurd als onderdeel van het plattelandsontwikkelingsprogramma van een bepaalde lidstaat. Gaat het evenwel om maatregelen die niet onder artikel 42 van het Verdrag vallen, dan zijn de staatssteunregels van toepassing, zowel op het gedeelte dat uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) wordt gecofinancierd als op aanvullende nationale financiering.

    (4)

    Omdat de economische gevolgen van steun niet anders zijn naargelang die steun gedeeltelijk door de Unie dan wel door een lidstaat alleen wordt gefinancierd, moet het beleid van de Commissie inzake staatssteuncontrole samenhang vertonen met de steun die in het kader van het eigen gemeenschappelijk landbouw- en plattelandsontwikkelingsbeleid van de Unie wordt verleend.

    (5)

    Het toepassingsgebied van deze verordening moet dan ook worden afgestemd op dat van Verordening (EU) nr. 1305/2013, met name wat betreft steun voor de bosbouwsector en steun voor kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (kmo's) die in plattelandsgebieden actief zijn. Deze verordening moet van toepassing zijn op buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag en binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1305/2013 vallende steunmaatregelen voor de bosbouw en voor kmo's die in plattelandsgebieden actief zijn, maar slechts in zoverre deze maatregelen in de plattelandsontwikkelingsprogramma's zijn opgenomen en uit het Elfpo worden gecofinancierd. Deze verordening mag daarentegen niet van toepassing zijn op steun aan ondernemingen in plattelandsgebieden voor activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen, of op steun voor de bosbouwsector wanneer er geen rechtstreekse link naar de plattelandsontwikkelingsprogramma's en geen cofinanciering uit het Elfpo is. Het moet evenwel mogelijk zijn om steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting in de bosbouwsector en voor adviesdiensten in de bosbouwsector buiten de volledig door de lidstaten gefinancierde plattelandsontwikkelingsprogramma's te verlenen, mits deze steun voldoet aan de desbetreffende verenigbaarheidsvoorwaarden die in deze verordening zijn vastgesteld.

    (6)

    De lidstaten moeten een vereenvoudigde procedure kunnen toepassen wanneer zij overeenkomstig artikel 81, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 de goedkeuring van staatssteun moeten verkrijgen voor zowel het gecofinancierde deel als de aanvullende financiering van hun nationale plattelandsontwikkelingsprogramma's. In dat opzicht moet dergelijke steun worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag, mits hij voldoet aan de desbetreffende verenigbaarheidsvoorwaarden die in deze verordening zijn vastgesteld.

    (7)

    Met haar mededeling van 8 mei 2012 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „De modernisering van het EU-staatssteunbeleid” (6), heeft de Commissie de aanzet gegeven voor een ruimere herziening van de staatssteunregels. De belangrijkste doelstellingen van deze modernisering zijn: i) duurzame, slimme en inclusieve groei tot stand brengen op een concurrerende interne markt en tegelijk bijdragen aan de inspanningen van de lidstaten voor een efficiënter gebruik van de overheidsfinanciën; ii) het voorafgaande onderzoek door de Commissie concentreren op zaken die de grootste impact op de interne markt hebben en tegelijk de samenwerking met de lidstaten versterken op het gebied van de handhaving van de staatssteunregels, en iii) de regels stroomlijnen om, op basis van heldere economische argumenten, een gemeenschappelijke aanpak en duidelijke verplichtingen, sneller en met meer kennis van zaken tot steviger onderbouwde beslissingen te komen.

    (8)

    Deze verordening moet een betere prioritering van de werkzaamheden op het gebied van de handhaving van de staatssteunregels en een verdere vereenvoudiging mogelijk maken en moet leiden tot grotere transparantie, een doeltreffende evaluatie en controle op de naleving van de staatssteunregels op het nationale niveau en het Unieniveau, zonder dat daarbij afbreuk wordt gedaan aan de institutionele bevoegdheden van de Commissie en de lidstaten. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

    (9)

    De Commissie heeft de artikelen 107 en 108 van het Verdrag in tal van gevallen toegepast op kmo's die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van landbouwproducten, met name in het kader van Verordening (EG) nr. 1857/2006, Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie (7) en de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013 (8). Op dat gebied heeft zij dan ook heel wat ervaring opgedaan. Dankzij die ervaring heeft de Commissie beter kunnen omschrijven onder welke voorwaarden bepaalde categorieën steun als verenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd en heeft zij het toepassingsgebied van de groepsvrijstellingen kunnen uitbreiden, maar tegelijk is het vanuit die ervaring duidelijk geworden dat de transparantie en de monitoring moeten worden versterkt en dat het mogelijk moet zijn om grote regelingen naar behoren te evalueren gezien het effect ervan voor de mededinging op de interne markt.

    (10)

    De algemene voorwaarden voor de toepassing van deze verordening moeten worden bepaald op basis van een reeks gemeenschappelijke beginselen die garanderen dat de steun een doelstelling van gemeenschappelijk belang dient, een duidelijk stimulerend effect heeft, passend en evenredig is, in volledige transparantie wordt toegekend, onder een controlemechanisme valt en geregeld wordt geëvalueerd, en de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, niet zodanig beïnvloedt dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

    (11)

    Steun die voldoet aan alle voorwaarden die in deze verordening zijn vastgesteld, zowel in het algemeen als specifiek voor de desbetreffende categorieën steun, moet vrijgesteld worden van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag. Om voor een doeltreffend toezicht te zorgen en het beheer te vereenvoudigen zonder evenwel de monitoring door de Commissie te verzwakken, moet in vrijgestelde steun (zowel steunregelingen als individuele steun) uitdrukkelijk naar deze verordening worden verwezen.

    (12)

    Voor staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag die niet onder deze verordening valt, blijft de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag gelden. Deze verordening laat voor de lidstaten de mogelijkheid onverlet om steun aan te melden waarvan de doelstellingen in overeenstemming zijn met doelstellingen die onder deze verordening vallen.

    (13)

    Gezien de grotere potentiële impact van grote regelingen op de handel en de mededinging moeten steunregelingen waarbij het gemiddelde jaarlijkse budget voor staatssteun groter is dan een op een absolute waarde gebaseerde drempel, in principe aan een staatssteunevaluatie worden onderworpen. De evaluatie moet erop gericht zijn na te gaan of is voldaan aan de veronderstellingen en de voorwaarden die aan de verenigbaarheid van de regeling ten grondslag liggen en of de steunmaatregel in het licht van de algemene en de specifieke doelstellingen ervan doeltreffend is, en moet indicaties geven over de gevolgen van de regeling voor de mededinging en de handel. Met het oog op gelijke behandeling moet de staatssteunevaluatie worden verricht op basis van een door de Commissie goedgekeurd evaluatieontwerp. Hoewel een dergelijk plan normaal gezien moet worden vastgesteld op het ogenblik waarop de regeling wordt opgesteld en op tijd moet worden goedgekeurd opdat de regeling in werking kan treden, is dit wellicht niet in alle gevallen mogelijk. Om deze inwerkingtreding niet te vertragen, zal de onderhavige verordening daarom gedurende maximaal zes maanden op dat soort regelingen van toepassing zijn. De Commissie kan besluiten deze periode te verlengen, na goedkeuring van het evaluatieontwerp. Met het oog daarop moet het evaluatieontwerp bij de Commissie worden aangemeld binnen 20 werkdagen na de inwerkingtreding van de regeling. De Commissie kan voorts in uitzonderlijke gevallen beslissen dat een beoordeling niet noodzakelijk is gezien de specifieke kenmerken van de zaak. De Commissie moet van de lidstaat de nodige informatie ontvangen om de beoordeling van het evaluatieontwerp te kunnen uitvoeren en moet onverwijld om bijkomende informatie vragen zodat de lidstaat de ontbrekende elementen kan aanvullen om de Commissie in staat te stellen een besluit te nemen. Omdat het hier een nieuwe werkwijze betreft, zal de Commissie in een afzonderlijk document nadere aanwijzingen verschaffen over de procedure die van toepassing is tijdens de periode van zes maanden voor goedkeuring van het evaluatieontwerp, alsmede de desbetreffende templates waarin de evaluatieontwerpen moeten worden ingediend. Aanpassingen van te evalueren regelingen, met uitzondering van wijzigingen die geen invloed kunnen hebben op de verenigbaarheid van de steunregeling krachtens deze verordening of die de inhoud van het goedgekeurde evaluatieontwerp niet aanzienlijk kunnen veranderen, dienen te worden beoordeeld met inachtneming van de uitkomst van die evaluatie en dienen van het toepassingsgebied van deze verordening te worden uitgesloten. Aanpassingen zoals louter formele wijzigingen, administratieve wijzigingen of aanpassingen die worden aangebracht in het kader van maatregelen met cofinanciering van de Unie, dienen, in beginsel, niet te worden geacht de inhoud van het goedgekeurde evaluatieontwerp aanzienlijk te veranderen.

    (14)

    Deze verordening mag niet van toepassing zijn op steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse producten in plaats van ingevoerde producten of op steun voor met de uitvoer verband houdende activiteiten. Met name mag deze verordening niet gelden voor steun ter financiering van de oprichting en exploitatie van een distributienet in een andere lidstaat of een derde land. Bij steun ter financiering van de kosten van deelneming aan handelsbeurzen of van studies of consultancydiensten die noodzakelijk zijn om een nieuw of een bestaand product op een nieuwe markt in een andere lidstaat of in een derde land uit te brengen, mag het in de regel niet gaan om steun voor met de uitvoer verband houdende activiteiten.

    (15)

    De Commissie moet erop toezien dat goedgekeurde steun de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, niet zodanig beïnvloedt dat het algemeen belang wordt geschaad. Daarom moet steun aan een begunstigde ten aanzien van wie een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard, van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten, met uitzondering van steun voor het herstel van door bepaalde natuurrampen veroorzaakte schade.

    (16)

    Steun aan ondernemingen in moeilijkheden moet van het toepassingsgebied van deze verordening worden uitgesloten, omdat dergelijke steun moet worden getoetst aan de richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (9), of richtsnoeren die deze vervangen, om te vermijden dat die richtsnoeren worden omzeild, behalve, onder bepaalde voorwaarden, als het gaat om steun die wordt verleend om schade te vergoeden die wordt veroorzaakt door natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten of plantenplagen, en steun voor het herstel van schade aan bossen door branden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, plagen, ziekten, rampzalige gebeurtenissen en met de klimaatverandering verband houdende gebeurtenissen, als omschreven in deze verordening. Voorts mag, wat betreft steun voor de kosten van de uitroeiing van dierziekten en voor steun voor het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren, onder bepaalde omstandigheden, met het oog op de bescherming van de volksgezondheid en gezien de noodsituatie, geen onderscheid worden gemaakt naargelang van de economische situatie van een onderneming. Met het oog op rechtszekerheid moeten duidelijke criteria die geen beoordeling van alle specifieke aspecten van de situatie van een onderneming vergen, worden vastgesteld om te kunnen bepalen of een onderneming voor de toepassing van deze verordening als een onderneming in moeilijkheden wordt beschouwd.

    (17)

    Als staatssteun of de daaraan verbonden voorwaarden, met inbegrip van de wijze van financiering ervan wanneer die een integrerend onderdeel van de steun vormt, leiden tot een daaraan onlosmakelijk verbonden schending van de wetgeving van de Unie, mag de steun niet verenigbaar met de interne markt worden verklaard. Daarom mag deze verordening niet van toepassing zijn op steun die onlosmakelijk met schending van de wetgeving van de Unie verbonden is.

    (18)

    De handhaving van de staatssteunregels is sterk afhankelijk van de medewerking van de lidstaten. Daarom moeten de lidstaten alle nodige maatregelen nemen om de naleving van deze verordening te garanderen, ook bij individuele steunverlening in het kader van regelingen die onder een groepsvrijstelling vallen.

    (19)

    Gezien het hoge risico op ongunstige beïnvloeding van de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, moet de Commissie grote steunbedragen, ongeacht of die individueel dan wel gecumuleerd worden verleend, beoordelen na aanmelding daarvan. Daarom moeten voor bepaalde categorieën investeringssteun die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen, drempels in de vorm van een maximaal steunbedrag worden vastgesteld op een niveau dat rekening houdt met de desbetreffende steuncategorie en met de effecten die die steun wellicht zal hebben op de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt. Voor steun die boven die drempels uitkomt, blijft de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag gelden. De in deze verordening vastgestelde drempels mogen niet worden omzeild door de kunstmatige opsplitsing van steunregelingen of steunprojecten in bijv. verschillende steunregelingen of steunprojecten met soortgelijke kenmerken, doelstellingen of begunstigden. Andere categorieën steun, voor zover de verenigbaarheidsvoorwaarden en de maximale steunintensiteiten of maximale steunbedragen als vastgesteld in deze verordening in acht worden genomen, mogen niet worden beschouwd als een groot risico op ongunstige beïnvloeding van de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt.

    (20)

    Met het oog op transparantie, gelijke behandeling en een doelmatige monitoring mag deze verordening slechts van toepassing zijn op steun waarvan het brutosubsidie-equivalent vooraf precies kan worden berekend zonder dat een risicoanalyse hoeft te worden uitgevoerd („transparante steun”).

    (21)

    In deze verordening moet worden vastgesteld onder welke omstandigheden bepaalde specifieke steuninstrumenten, zoals leningen, garanties, belastingmaatregelen, en met name terugbetaalbare voorschotten, als transparant kunnen worden beschouwd. Steun in de vorm van garanties moet als transparant worden beschouwd als het brutosubsidie-equivalent is berekend op basis van de safe-harbour-premies die voor het desbetreffende soort onderneming zijn vastgesteld. Voor bijvoorbeeld kmo's zijn in de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (10) niveaus van jaarpremies vermeld waarboven een staatsgarantie geacht wordt geen steun te vormen. De steun moet ook als transparant worden beschouwd als de methode voor de berekening van de steunintensiteit van de staatsgarantie vóór de tenuitvoerlegging van de maatregel is aangemeld bij de Commissie en door haar is goedgekeurd in overeenstemming met de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties. Voor de toepassing van deze verordening mag steun in de vorm van risicofinancieringsmaatregelen en kapitaalinjecties niet als transparante steun worden beschouwd.

    (22)

    Steun die anders binnen de werkingssfeer van deze verordening valt maar niet transparant is, moet altijd bij de Commissie worden aangemeld. De aanmelding van niet-transparante steun moet door de Commissie met name worden getoetst aan de criteria die zijn vastgesteld in de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 (11) of de andere toepasselijke kaderregelingen, richtsnoeren, mededelingen en bekendmakingen.

    (23)

    Om te waarborgen dat de steun noodzakelijk is en als prikkel fungeert om activiteiten of projecten verder te ontwikkelen, mag deze verordening niet gelden voor activiteiten of projecten waartoe de begunstigde hoe dan ook, zelfs zonder de steun, zelf zou zijn overgaan. Voor activiteiten of projecten die de begunstigde reeds heeft ondernomen, mag geen steun met terugwerkende kracht worden toegekend. Steun mag krachtens deze verordening alleen van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag worden vrijgesteld als pas met de activiteit of de werkzaamheden in het kader van het gesteunde project van start wordt gegaan nadat de begunstigde schriftelijk een steunaanvraag heeft ingediend.

    (24)

    Wat betreft onder deze verordening vallende ad-hocsteun voor een begunstigde die een grote onderneming is, moet de lidstaat er niet alleen op toezien dat is voldaan aan de voor kmo's geldende voorwaarden op het gebied van het stimulerende effect, maar ook dat de begunstigde, in een intern document, de levensvatbaarheid van het gesteunde project of de gesteunde activiteit heeft onderzocht in een scenario mét en een scenario zonder steun. De lidstaat moet zich ervan vergewissen dat in dit interne document wordt bevestigd dat er sprake is van een wezenlijke toename in de reikwijdte van het project of de activiteit, een wezenlijke toename van het totale bedrag dat de begunstigde aan het gesteunde project of de gesteunde activiteit uitgeeft, of een wezenlijke verhoging van de snelheid waarmee het project of de activiteit in kwestie wordt voltooid. Het moet ook mogelijk zijn het stimulerende effect aan te tonen op grond van het feit dat het investeringsproject of de activiteit zonder de steun niet als dusdanig in het betrokken plattelandsgebied zou zijn uitgevoerd.

    (25)

    Voor automatische steunregelingen in de vorm van belastingvoordelen moet nog steeds een specifieke voorwaarde betreffende het stimulerend effect gelden, aangezien de uit dit soort steunregelingen voortvloeiende steun wordt toegekend volgens andere procedures dan de overige categorieën steun. Die specifieke voorwaarde houdt in dat deze steunregelingen moeten zijn vastgesteld voordat van start wordt gegaan met de activiteit of de werkzaamheden in het kader van het gesteunde project/de gesteunde activiteit. Deze voorwaarde mag echter niet gelden in het geval van fiscale vervolgregelingen, op voorwaarde dat de activiteit al onder de voorgaande fiscale regelingen in de vorm van belastingvoordelen viel. Voor het beoordelen van het stimulerende effect van dergelijke steunregelingen is het cruciale moment het tijdstip waarop de belastingmaatregel voor het eerst werd vastgesteld in de oorspronkelijke regeling, die nadien door de vervolgregeling is vervangen.

    (26)

    Met betrekking tot steun voor ruilverkaveling, afzetbevorderingsmaatregelen in de vorm van publicaties die erop gericht zijn landbouwproducten bekender te maken bij het grote publiek, steun om verliezen te vergoeden die zijn ontstaan als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, steun om de kosten te vergoeden van de uitroeiing van dierziekten en plantenplagen en om de verliezen te vergoeden die zijn ontstaan als gevolg van dierziekten en plantenplagen, steun om de kosten te vergoeden van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren, steun voor onderzoek en ontwikkeling, steun voor het herstel van door natuurrampen veroorzaakte schade en steun voor investeringen voor de instandhouding van het cultureel en natuurlijk erfgoed op het landbouwbedrijf, hoeft niet te worden geëist dat die een stimulerend effect heeft of mag worden aangenomen dat dit effect bestaat als de specifieke voorwaarden zijn vervuld die voor deze categorieën steun in deze verordening zijn vastgesteld.

    (27)

    Om te garanderen dat de steun evenredig is en tot het noodzakelijke bedrag beperkt blijft, moeten de maximale steunbedragen, waar mogelijk, worden uitgedrukt als steunintensiteit in verhouding tot een reeks in aanmerking komende kosten. Wanneer de maximale steunintensiteit niet kan worden vastgesteld omdat de in aanmerking komende kosten niet kunnen worden geïdentificeerd of wanneer het de bedoeling is voor kleine bedragen eenvoudigere instrumenten aan te reiken, moeten de maximale steunbedragen in de vorm van nominale bedragen worden vastgesteld om de evenredigheid van de steun te garanderen. De steunintensiteit en de maximale steunbedragen moeten, in het licht van de ervaring van de Commissie, op een zodanig niveau worden vastgesteld dat concurrentieverstoringen in de gesteunde sector optimaal worden beperkt en er tegelijk naar behoren werk wordt gemaakt van de doelstelling die erin bestaat de ontwikkeling van de economische bedrijvigheid van de begunstigden in de landbouwsector, de plattelandsgebieden of de bosbouwsector te vergemakkelijken. Met het oog op de samenhang met de door de Unie gefinancierde maatregelen voor plattelandsontwikkeling moeten de plafonds met de in Verordening (EU) nr. 1305/2013 vastgestelde plafonds worden geharmoniseerd, voor zover dit strookt met de beginselen inzake staatssteun.

    (28)

    Bij de berekening van de steunintensiteit moeten alleen de in aanmerking komende kosten in rekening worden genomen. Bij deze verordening mag geen steun worden vrijgesteld die de desbetreffende steunintensiteit overschrijdt doordat niet in aanmerking komende kosten in rekening worden genomen. Het bepalen van de in aanmerking komende kosten moet worden gestaafd aan de hand van duidelijk, specifiek en actueel bewijsmateriaal. Alle gebruikte cijfers moeten de bedragen vóór aftrek van belastingen of andere heffingen zijn. Van in tranches betaalde steun moet door discontering de waarde ervan op de datum van de toekenning van de steun worden berekend. Ook de in aanmerking komende kosten moeten worden gedisconteerd tot de waarde ervan op de datum van de toekenning van de steun. De rentevoet die voor discontering en voor de berekening van het steunbedrag moet worden gehanteerd indien de steun niet de vorm van een subsidie heeft, dient, respectievelijk, het disconteringspercentage en het referentiepercentage te zijn dat op de datum van de toekenning van de steun van toepassing is, zoals bepaald in de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (12). Wordt de steun in een andere vorm dan een subsidie toegekend, dan moet het steunbedrag worden uitgedrukt als brutosubsidie-equivalent. Wanneer steun wordt toegekend in de vorm van belastingvoordelen, moeten de steuntranches worden gedisconteerd aan de hand van de disconteringspercentages die gelden op de diverse data waarop de belastingvoordelen beginnen te spelen. Het gebruik van steun in de vorm van terugbetaalbare voorschotten moet worden bevorderd omdat dit soort risicodelende instrumenten bijdraagt tot het versterken van het stimulerende effect van de steun. Daarom moet worden bepaald dat wanneer steun in de vorm van terug te betalen voorschotten wordt toegekend, de bij deze verordening vastgestelde steunintensiteiten mogen worden verhoogd.

    (29)

    In het geval van belastingvoordelen met betrekking tot in de toekomst verschuldigde belastingen is het mogelijk dat het toepasselijke disconteringspercentage en het precieze bedrag van de steuntranches vooraf niet bekend zijn. In dat geval moeten de lidstaten vooraf een maximum voor de gedisconteerde waarde van de steun bepalen dat strookt met de toepasselijke steunintensiteit. Wanneer vervolgens het bedrag van de steuntranche op een bepaald tijdstip bekend wordt, kan discontering plaatsvinden op basis van het op dat tijdstip toepasselijke disconteringspercentage. De gedisconteerde waarde van elke steuntranche moet in mindering worden gebracht op het totale maximumbedrag („afgetopt bedrag”).

    (30)

    Om te bepalen of de drempels voor individuele aanmelding en de maximale steunintensiteiten of maximale steunbedragen die in deze verordening zijn vastgesteld, worden nageleefd, moet het totale bedrag aan staatssteun voor de gesteunde activiteit of het gesteunde project in aanmerking worden genomen. Voorts moet in deze verordening een nadere omschrijving worden gegeven van de omstandigheden waarin verschillende categorieën steun kunnen worden gecumuleerd. De krachtens deze verordening van de aanmeldingsverplichting vrijgestelde steun mag worden gecumuleerd met andere verenigbare steun die krachtens een andere verordening is vrijgesteld of door de Commissie is goedgekeurd, mits die maatregelen verschillende, identificeerbare in aanmerking komende kosten betreffen. Wanneer verschillende bronnen van steun betrekking hebben op dezelfde — elkaar geheel of gedeeltelijk overlappende — identificeerbare in aanmerking komende kosten, moet cumulering worden toegestaan tot de hoogste steunintensiteit of het hoogste steunbedrag die/dat krachtens deze verordening voor die steun geldt. In deze verordening moeten ook bijzondere regels worden vastgesteld voor cumulering van steun waarvan de in aanmerking komende kosten wél en niet kunnen worden geïdentificeerd en voor cumulering met de-minimissteun. De-minimissteun wordt vaak niet toegekend voor of is vaak niet toe te wijzen aan specifieke, identificeerbare in aanmerking komende kosten. In een dergelijk geval moet het mogelijk zijn om de-minimissteun vrij te cumuleren met staatssteun die krachtens deze verordening is vrijgesteld. Wanneer evenwel de-minimissteun wordt toegekend voor dezelfde identificeerbare in aanmerking komende kosten als waarvoor krachtens deze verordening vrijgestelde steun wordt toegekend, mag cumulatie slechts worden toegestaan tot aan de maximale steunintensiteit die in hoofdstuk III van deze verordening is vastgesteld.

    (31)

    Centraal door de instellingen, agentschappen, gemeenschappelijke ondernemingen of andere instanties van de Unie beheerde Uniefinanciering die niet direct of indirect onder de controle van de lidstaten valt, vormt geen staatssteun. Wanneer dit soort Uniefinanciering wordt gecombineerd met staatssteun, dient alleen met deze laatste rekening te worden gehouden om te bepalen of aanmeldingsdrempels en de maximale steunintensiteiten of de maximale steunbedragen in acht worden genomen, mits het totale bedrag aan overheidsfinanciering dat voor dezelfde in aanmerking komende kosten wordt toegekend, het gunstigste financieringspercentage dat in de toepasselijke regels van het Unierecht is vastgesteld, niet overschrijdt.

    (32)

    Aangezien staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag in beginsel verboden is, is het van belang dat alle partijen kunnen controleren of een bepaalde steun met inachtneming van de toepasselijke regels wordt toegekend. Transparantie van staatssteun is dus van essentieel belang voor de correcte toepassing van de Verdragsregels en leidt tot betere naleving van de regels, sterkere verantwoordingsplicht, peerreview en uiteindelijk tot een doelmatigere besteding van overheidsmiddelen. Om transparantie te verzekeren, moet van lidstaten worden verlangd dat zij uitgebreide staatssteunwebsites creëren, op het regionale of het nationale niveau, waarop voor iedere krachtens deze verordening vrijgestelde steunmaatregel beknopte informatie wordt gepubliceerd. Die verplichting dient een voorwaarde te zijn voor de verenigbaarheid van de individuele steun met de interne markt. Volgens de in Richtlijn 2013/37/EU van het Europees Parlement en de Raad (13) beschreven standaardpraktijk voor de publicatie van informatie moet een standaardformaat worden gebruikt waarmee de informatie kan worden doorzocht, gedownloaded en gemakkelijk op het internet kan worden gepubliceerd. De links naar de staatssteunwebsites van alle lidstaten moeten op de website van de Commissie worden bekendgemaakt. Overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 994/98, gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 733/2013, dient de beknopte informatie over elke steunmaatregel die krachtens deze verordening is vrijgesteld, op de website van de Commissie te worden bekendgemaakt.

    (33)

    Met betrekking tot de bekendmaking van informatie over de toekenning van individuele steun moeten drempels worden vastgesteld waarboven deze publicatie, rekening houdend met de omvang van de steun, als evenredig kan worden beschouwd. Op basis van de evaluatie van de steunregelingen voor investeringen in de primaire landbouwsector die, blijkens de jaarlijkse rapportage 2013, gepaard gingen met de hoogste jaarlijkse uitgaven en die als meer verstorend dan de andere steuncategorieën kunnen worden beschouwd, heeft de Commissie een gemiddeld steunbedrag per begunstigde van 59 596 EUR vastgesteld. Om de administratieve lasten voor de lidstaten te beperken is het dan ook wenselijk om de drempel voor bekendmaking van informatie over de toekenning van individuele steun aan primaire landbouwproducenten vast te stellen op 60 000 EUR. Rekening houdend met het feit dat de verwerking en de afzet van landbouwproducten vergelijkbaar zijn met die van industriële producten, moet de drempel voor de bekendmaking van informatie over de toekenning van individuele steun aan begunstigden in deze subsectoren en in de bosbouwsector, en voor activiteiten die buiten de werkingssfeer van artikel 42 van het Verdrag vallen, worden gelijkgetrokken met die van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie (14).

    (34)

    Om een doeltreffende monitoring te garanderen, moet overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 994/98 een standaardformaat worden vastgesteld waarin de lidstaten de Commissie beknopte informatie moeten verstrekken telkens als overeenkomstig deze verordening een steunregeling ten uitvoer wordt gelegd of buiten een steunregeling individuele steun wordt toegekend. Bovendien moeten overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (15) en artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 994/98 regels worden vastgesteld betreffende het verslag dat de lidstaten jaarlijks bij de Commissie moeten indienen over steun die van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag is vrijgesteld overeenkomstig de voorwaarden van deze verordening, waaronder de specifieke voorschriften voor bepaalde categorieën steun.

    (35)

    Gezien de algemene beschikbaarheid van de vereiste technologie moeten de beknopte informatie en het jaarlijkse verslag in elektronische vorm aan de Commissie worden toegezonden via de elektronische systemen van de Commissie.

    (36)

    Voorts moeten overeenkomstig artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 994/98 regels worden vastgesteld betreffende de dossiers die de lidstaten moeten bijhouden over de steun die krachtens deze verordening is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag, waarbij rekening moeten worden gehouden met de verjaringstermijn die is ingesteld bij artikel 15 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad (16).

    (37)

    Om de doeltreffendheid van de in deze verordening uiteengezette verenigbaarheidsvoorwaarden te versterken, moet de Commissie de mogelijkheid hebben om het voordeel van de groepsvrijstelling voor toekomstige steunmaatregelen in te trekken ingeval die voorwaarden niet worden nageleefd. De Commissie moet de intrekking van het voordeel van de groepsvrijstelling kunnen beperken tot bepaalde soorten steun, bepaalde begunstigden of door bepaalde autoriteiten vastgestelde steunmaatregelen, wanneer de niet-naleving van deze verordening alleen betrekking heeft op een beperkte groep maatregelen of bepaalde autoriteiten. Dit soort gerichte intrekking moet een evenredige oplossing bieden die rechtstreeks verband houdt met de geconstateerde niet-naleving van deze verordening. Wanneer niet aan de in de hoofdstukken I en III uiteengezette verenigbaarheidsvoorwaarden wordt voldaan, valt de toegekende steun niet onder deze verordening en vormt hij bijgevolg onrechtmatige steun, die door de Commissie wordt onderzocht volgens de in Verordening (EG) nr. 659/1999 beschreven toepasselijke procedure. Wanneer niet aan de voorwaarden van hoofdstuk II wordt voldaan, doet de intrekking van het voordeel van de groepsvrijstelling ten aanzien van toekomstige steunmaatregelen geen afbreuk aan het feit dat een groepsvrijstelling gold voor maatregelen uit het verleden die aan deze verordening voldeden.

    (38)

    Gezien artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag mag steun niet als enig gevolg hebben dat de bedrijfskosten die de begunstigde normaal zou moeten dragen, permanent of periodiek worden verminderd, en moet de steun evenredig zijn met de handicaps die moeten worden overwonnen om de sociaaleconomische voordelen veilig te stellen waarvan wordt aangenomen dat zij in het belang van de Unie zijn. Eenzijdige staatssteun die louter tot doel heeft de financiële situatie van de producenten te verbeteren, maar in geen enkel opzicht bijdraagt tot de ontwikkeling van de sector, en met name steun die alleen op basis van prijs, hoeveelheid, productie-eenheid of eenheid van productiemiddelen wordt toegekend, moet worden beschouwd als steun voor de bedrijfsvoering, die onverenigbaar is met de interne markt. Bovendien zal dergelijke steun, als die in de landbouwsector wordt toegekend, naar alle waarschijnlijkheid de mechanismen van de gemeenschappelijke marktordeningen verstoren. Daarom moet het toepassingsgebied van deze verordening tot bepaalde soorten steun worden beperkt.

    (39)

    Kmo's spelen een cruciale rol bij het scheppen van arbeidsplaatsen, dragen, meer algemeen, bij tot de sociale stabiliteit en drijven de economie aan. Toch kan hun ontwikkeling worden geremd door marktfalen, waardoor kmo's met typische handicaps te kampen hebben. Kmo's hebben het, gezien de risicoaversie van bepaalde financiële markten en de beperkte zekerheden die zij kunnen bieden, vaak moeilijk om kapitaal of leningen te krijgen. Door hun beperkte middelen hebben zij mogelijk ook beperktere toegang tot informatie, met name over nieuwe technologie en potentiële markten. Om de ontwikkeling van de economische activiteiten van kmo's te bevorderen, moeten daarom in deze verordening bepaalde categorieën steun voor kmo's worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag.

    (40)

    Om verschillen die tot concurrentieverstoringen zouden kunnen leiden, weg te nemen, om de coördinatie van de verschillende Unie-initiatieven en nationale initiatieven met betrekking tot kmo's te vergemakkelijken en om de administratieve duidelijkheid en de rechtszekerheid te bevorderen, moet de definitie van kmo die voor de toepassing van deze verordening wordt gehanteerd, gebaseerd zijn op de definities in Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (17).

    (41)

    Om voor samenhang met het plattelandsontwikkelingsbeleid te zorgen en de regels te vereenvoudigen in het licht van de ervaring die de Commissie reeds bij de toepassing van Verordening (EG) nr. 1857/2006 en Verordening (EG) nr. 800/2008 heeft opgedaan, moet vrijstelling van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag worden verleend voor verschillende categorieën steun voor kmo's die actief zijn in de primaire landbouwproductie, de verwerking van landbouwproducten of de afzet van landbouwproducten.

    (42)

    Tot deze categorieën steun moeten met name behoren: investeringssteun zoals die voor investeringen in materiële activa of immateriële activa of voor de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen, aanloopsteun en steun voor het aangrijpen van bedrijfskansen zoals steun voor jonge landbouwers en kleine landbouwbedrijven, steun voor producentengroeperingen en steun voor deelname aan kwaliteitsregelingen, steun die de bedrijfsontwikkeling bevordert zoals steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting, steun voor adviesdiensten, steun voor afzetbevorderingsmaatregelen, steun voor bedrijfsvervangingsdiensten, steun voor risico- en crisisbeheer zoals steun ter compensatie van verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, steun voor de kosten van de preventie en uitroeiing van dierziekten en plantenplagen en steun voor verzekeringspremies, evenals steun voor de sector dierlijke productie waarmee gemeenschappelijke overheidsdoelstellingen worden nagestreefd, zoals het behoud van de genetische kwaliteit en de bescherming van de gezondheid van mens en dier. Die steun moet in het bijzonder gericht zijn op de verbetering van het concurrentievermogen en de levensvatbaarheid van de hele landbouwsector.

    (43)

    Voorts moet ook steun voor kmo's die in plattelandsgebieden actief zijn, krachtens deze verordening worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag. In dit verband moeten, met het oog op de samenhang tussen uit het Elfpo gecofinancierde plattelandsontwikkelingsmaatregelen en met aanvullende nationale middelen gefinancierde maatregelen, de in deze verordening vastgestelde regels zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met de regels die zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1305/2013 en in de krachtens die verordening vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

    (44)

    Andere categorieën steun, zoals bijvoorbeeld steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en de bosbouwsector, steun voor het herstel van door natuurrampen veroorzaakte schade in de landbouwsector, steun voor investeringen voor het behoud van het cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven en steun voor de bosbouw die zowel aan kmo's als grote ondernemingen wordt verleend, moeten worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag. Wat steun voor de bosbouw betreft moeten, met het oog op de samenhang tussen maatregelen voor plattelandsontwikkeling die uit het Elfpo worden gecofinancierd, maatregelen die met aanvullende nationale middelen worden gefinancierd of maatregelen die uitsluitend met staatssteun worden gefinancierd, de in deze verordening vastgestelde regels zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met de regels die zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1305/2013 en in de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

    (45)

    Steun voor kmo's die actief zijn in de primaire landbouwproductie, de verwerking van landbouwproducten of de afzet van landbouwproducten, steun voor onderzoek en ontwikkeling, steun voor de bosbouwsector of steun voor kmo's in plattelandsgebieden voor activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen, kan ook van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag worden vrijgesteld overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie. Wanneer de lidstaten dat passender achten, kunnen zij, bij wijze van alternatief, ervoor kiezen om de steun die onder de bovengenoemde categorieën valt, toe te kennen overeenkomstig de voorwaarden van Verordening (EU) nr. 651/2014. De lidstaat kan er met name voor kiezen om aan kmo's die actief zijn in de primaire landbouwproductie, de volgende soorten steun overeenkomstig de voorwaarden van Verordening (EU) nr. 651/2014 toe te kennen: regionale exploitatiesteun om andere extra kosten dan vervoerskosten in de ultraperifere gebieden te compenseren, consultancysteun voor kmo's, steun voor risicofinanciering, steun voor onderzoek en ontwikkeling, innovatiesteun voor kmo's, milieusteun, opleidingssteun en steun voor kwetsbare werknemers. In deze context moet, om duidelijkheid te scheppen over de verhouding tussen het toepassingsgebied van deze verordening en dat van Verordening (EU) nr. 651/2014, worden opgemerkt dat de doelstellingen, de steuncategorieën en de steunvoorwaarden van beide verordeningen verschillend zijn, ook al kunnen beide op hetzelfde soort begunstigden gericht zijn.

    (46)

    Om de economische en ecologische prestatie en efficiëntie van in de landbouwsector actieve kmo's te verhogen, om te voorzien in de nodige infrastructuur voor de ontwikkeling van de landbouw en om niet-productieve investeringen te ondersteunen die voor de verwezenlijking van milieudoelstellingen noodzakelijk zijn, moet steun worden toegekend voor investeringen in materiële activa of immateriële activa die tot deze doelstellingen bijdragen. Deze investeringen moeten in overeenstemming zijn met de Uniewetgeving en met de nationale milieubeschermingswetgeving van de betrokken lidstaten. Voorts moet worden bepaald dat steun voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad (18) een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, slechts mag worden toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun.

    (47)

    Omdat gerichte investeringssteun in de sector van de primaire landbouwproductie tot concurrentieverstoring kan leiden, mag investeringssteun die krachtens deze verordening van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag wordt vrijgesteld, niet tot een specifiek landbouwproduct worden beperkt. Deze voorwaarde mag de lidstaten er niet van weerhouden bepaalde landbouwproducten van het toepassingsgebied van een bepaalde steunmaatregel uit te sluiten, met name wanneer er geen gewone afzetmogelijkheden kunnen worden gevonden. Bovendien mag steun voor bepaalde soorten investeringen per definitie niet in aanmerking komen voor vrijstelling, krachtens deze verordening, van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag.

    (48)

    Om te zorgen voor een passend evenwicht tussen een optimale beperking van de concurrentieverstoring en de bevordering van een efficiënt energie- en hulpbronnengebruik, moet, in het geval van met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen op landbouwbedrijven, in deze verordening worden bepaald dat slechts steun mag worden verleend voor investeringen in verband met de productie, op het landbouwbedrijf, van biobrandstoffen of energie uit hernieuwbare bronnen, en ook dan slechts voor zover die productie niet groter is dan het gemiddelde jaarlijkse brandstof- of energieverbruik van het landbouwbedrijf. In dat geval mag steun voor biobrandstoffen alleen onder deze verordening vallen voor zover deze wordt toegekend voor duurzame biobrandstoffen in de zin van Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad (19).

    (49)

    Om de aanzet te geven tot de overschakeling op de productie van meer geavanceerde vormen van biobrandstoffen, als vastgesteld in de horizontale staatssteunregels op het gebied van milieu en energie, moet steun voor op voedsel gebaseerde biobrandstoffen van deze verordening worden uitgesloten in het geval van steun voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten.

    (50)

    Om de eerste vestiging van jonge landbouwers en de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven die economisch rendabel kunnen zijn, aan te moedigen en te vergemakkelijken, moet aanloopsteun worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag. Om de levensvatbaarheid van de pas opgezette landbouwactiviteiten te garanderen, moet de steun afhankelijk worden gesteld van de indiening van een bedrijfsplan. Aanloopsteun mag slechts voor de eerste fase van het bestaan van de onderneming worden verleend en mag niet de vorm van exploitatiesteun aannemen.

    (51)

    Om de landbouwsector te helpen de problemen aan te pakken die met betrekking tot de afzet van landbouwproducten ook op plaatselijke markten ontstaan door de toegenomen concurrentie en consolidatie van de stroomafwaartse markten, moet de oprichting van producentengroeperingen en -organisaties worden gestimuleerd. Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties moet dan ook worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag. Alleen producentengroeperingen en -organisaties die als kmo's worden aangemerkt, mogen voor de steun in aanmerking komen. Om ervoor te zorgen dat een producentengroepering of een producentenorganisatie een rendabele entiteit wordt, moet, met het oog op de officiële erkenning van deze producentengroepering of -organisatie door de betrokken lidstaat, een bedrijfsplan worden ingediend bij de bevoegde autoriteit. Om te voorkomen dat exploitatiesteun wordt toegekend en om het stimulerende effect van de steun te behouden, moet de looptijd van de steunverlening tot vijf jaar worden beperkt.

    (52)

    Om voor de betrokken landbouwproducten de marktkansen te verhogen en toegevoegde waarde te creëren, moeten kmo's ertoe worden aangezet deel te nemen aan uniale of nationale kwaliteitsregelingen en moet steun voor deelname aan kwaliteitsregelingen daarom worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3 van het Verdrag. Aangezien de kmo's bij hun instap in dergelijke kwaliteitsregelingen en gedurende de eerste jaren van hun deelname aan dergelijke regelingen met extra kosten en verplichtingen worden geconfronteerd die niet volledig door de markt worden gecompenseerd, mag rechtstreekse steun aan de begunstigde slechts worden toegekend voor nieuwe toetredingen en mag de steunverlening niet langer duren dan vijf jaar. Daarnaast moet steun in de vorm van gesubsidieerde diensten worden toegekend voor de kosten van verplichte controlemaatregelen in verband met kwaliteitsregelingen, voor de kosten van marktonderzoek of voor de kosten van het opstellen van erkenningsaanvragen voor kwaliteitsregelingen van de Unie.

    (53)

    Om het concurrentievermogen en de hulpbronnenefficiëntie te vergroten en de milieuprestaties, het duurzame beheer en de algemene prestaties van de kmo's te verbeteren, is het dienstig om steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting, bedrijfsadviesdiensten en afzetbevorderingsmaatregelen vrij te stellen van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag.

    (54)

    Goed risico- en crisisbeheer is cruciaal voor een duurzame en concurrerende landbouwsector. De primaire landbouwproductie staat bloot aan specifieke natuur-, klimaat- en gezondheidsrisico's en crisissen. Daarom moeten de steun voor risico- en crisisbeheer en de steun voor de sector dierlijke productie worden beperkt tot kmo's die actief zijn in de primaire landbouwproductie. Staatssteun voor de vergoeding van verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, voor de bestrijding van dierziekten en plantenplagen en voor de betaling van verzekeringspremies mag enkel worden toegekend om begunstigden te helpen die bijzondere moeilijkheden ondervinden hoewel zij redelijke inspanningen hebben geleverd om die risico's zoveel mogelijk te beperken. Staatssteun mag er niet toe leiden dat de begunstigden onnodige risico's nemen. Kmo's die actief zijn in de primaire landbouwproductie, moeten zelf de gevolgen dragen van onvoorzichtige keuzes op het gebied van productiemethoden of producten.

    (55)

    De Commissie heeft de artikelen 107 en 108 van het Verdrag in tal van gevallen toegepast op steun voor de instandhouding van natuurlijk en cultureel erfgoed, meer bepaald in het kader van de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013 en van Verordening (EG) nr. 1857/2006. In de periode van 2007 tot 2013 was investeringssteun ten behoeve van kmo's voor de instandhouding van traditionele landschappen en gebouwen van de aanmeldingsverplichting vrijgesteld op grond van Verordening (EG) nr. 1857/2006, terwijl investeringssteun ten behoeve van grote ondernemingen voor de instandhouding van traditionele landschappen en gebouwen moest worden aangemeld en door de Commissie moest worden getoetst aan de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013. In die periode heeft de Commissie meer dan 87 gevallen van investeringssteun voor de instandhouding van traditionele landschappen en gebouwen op landbouwbedrijven beoordeeld. Projecten voor de instandhouding van erfgoed, zelfs als die door grote ondernemingen worden uitgevoerd, geven doorgaans geen aanleiding tot grote concurrentieverstoringen. Het is dan ook passend dat de Commissie ten aanzien van steun voor de instandhouding van natuurlijk en cultureel erfgoed gebruikmaakt van de bevoegdheden die haar zijn verleend bij Verordening (EG) nr. 994/98.

    (56)

    Steun voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed kan slechts op grond van deze verordening van de aanmeldingsverplichting worden vrijgesteld als hij wordt verleend voor investeringen in materiële activa of kapitaalwerken die op de instandhouding van het cultureel of natuurlijk erfgoed zijn gericht. Het cultureel of natuurlijk erfgoed moet op het landbouwbedrijf van de begunstigde gelegen zijn en officieel als dusdanig erkend zijn door de bevoegde openbare autoriteit van de lidstaat. Aangezien de in deze verordening vastgestelde aanmeldingsdrempel voor deze steun 500 000 EUR bedraagt per investeringsproject dat krachtens de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 als kleinschalige infrastructuur wordt beschouwd, moet de steunintensiteit in het kader van deze verordening worden vastgesteld op 100 % van de in aanmerking komende kosten.

    (57)

    Door natuurrampen veroorzaakte noodsituaties vergen een dringend optreden van de steunverlenende autoriteiten. Daarom is het van belang ervoor te zorgen dat de beoogde steun snel ten uitvoer wordt gelegd. De Commissie heeft de artikelen 107 en 108 van het Verdrag toegepast in een groot aantal besluiten betreffende de vergoeding van schade in de landbouwsector als gevolg van natuurrampen. De communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013 boden reeds de mogelijkheid om steunregelingen ter vergoeding van door natuurrampen veroorzaakte schade goed te keuren. In de periode 2007-2012 heeft de Commissie op grond van de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013 in meer dan 25 gevallen steun goedgekeurd die betrekking had op de vergoeding van schade als gevolg van natuurrampen in de landbouwsector. Uit de ervaring van de Commissie blijkt dat dergelijke maatregelen snel ten uitvoer moeten worden gelegd om doeltreffend te zijn. Daarom moet de aanmeldingsprocedure voor dergelijke steun worden vereenvoudigd. Bovendien leidt deze steun niet tot een aanzienlijke concurrentieverstoring op de interne markt doordat hij van compenserende aard is en er duidelijke criteria bestaan inzake verenigbaarheid met de interne markt. Het is dan ook passend dat de Commissie ook ten aanzien van steun ter vergoeding van schade als gevolg van natuurrampen in de landbouwsector gebruikmaakt van de haar bij Verordening (EG) nr. 994/98 verleende bevoegdheden.

    (58)

    Bijgevolg moet steun voor het herstel van door natuurrampen veroorzaakte schade beschikbaar worden gesteld voor ondernemingen in de hele landbouwsector en worden toegekend aan zowel kmo's als grote ondernemingen. De voorwaarden waaronder steun voor het herstel van door natuurrampen veroorzaakte schade kan worden vrijgesteld, volgen de vaste praktijk en hebben betrekking op de formele erkenning, door de autoriteiten van de lidstaten, van de gebeurtenis als een natuurramp en op het bestaan van een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de natuurramp en de door de begunstigde geleden schade; voorts moeten die voorwaarden garanderen dat overcompensatie wordt voorkomen. Met name moeten de lidstaten overcompensatie voorkomen die voortvloeit uit de combinatie van dergelijke steun met andere vergoedingen die de begunstigde ontvangt, waaronder betalingen in het kader van een verzekeringsregeling.

    (59)

    Steun voor onderzoek en ontwikkeling kan tot een duurzame economische groei bijdragen en het concurrentievermogen versterken. Uitgaande van de ervaring die de Commissie heeft opgedaan bij de toepassing van de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013, de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (20) en Verordening (EG) nr. 800/2008 op steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en de bosbouwsector, moet steun voor onderzoek en ontwikkeling die aan de voorwaarden van deze verordening voldoet, worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag. Omdat het stimuleren van onderzoek en ontwikkeling een belangrijke doelstelling van gemeenschappelijk belang is, moet in deze verordening worden geëist dat het onderzoeksproject van belang is voor alle ondernemingen die in een specifieke landbouw- of bosbouwsector of -subsector actief zijn. De informatie over het onderzoeksproject en de resultaten ervan moeten op het internet openbaar worden gemaakt. Bovendien moeten de onderzoeksresultaten gratis beschikbaar zijn voor de belanghebbende ondernemingen.

    (60)

    Bosbouw maakt integrerend deel uit van de plattelandsontwikkeling. De Commissie heeft de artikelen 107 en 108 van het Verdrag in tal van besluiten toegepast op ondernemingen die actief zijn in de bosbouwsector, meer bepaald in het kader van de communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013. In de periode 2007-2012 heeft de Commissie overeenkomstig die richtsnoeren in 140 gevallen steun voor de bosbouwsector goedgekeurd. Gezien de grote ervaring die de Commissie heeft opgedaan bij de toepassing van die richtsnoeren op ondernemingen die actief zijn in de bosbouwsector, moet zij, om de procedures te vereenvoudigen maar tegelijk voor efficiënt toezicht en efficiënte monitoring door de Commissie te zorgen, de haar bij Verordening (EG) nr. 994/98 verleende bevoegdheden ook gebruiken ten aanzien van steun in de bosbouwsector. Blijkens de ervaring van de Commissie leidt steun in de bosbouwsector voor maatregelen die deel uitmaken van de plattelandsontwikkelingsprogramma's en die uit het Elfpo wordt gecofinancierd dan wel in de vorm van aanvullende nationale financiering bij dergelijke gecofinancierde maatregelen wordt toegekend, niet tot significante concurrentieverstoringen op de interne markt. Voorts leidt steun voor kennisoverdracht in de bosbouwsector en voor adviesdiensten in de bosbouwsector niet tot significante concurrentieverstoringen op de interne markt, ook al wordt hij buiten de plattelandsontwikkelingsprogramma's om toegekend. In deze verordening moeten duidelijke voorwaarden voor de verenigbaarheid van dergelijke maatregelen met de interne markt worden vastgesteld. Deze voorwaarden moeten zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met de regels die zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 1305/2013 en in de krachtens die verordening vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.

    (61)

    Tot deze categorieën steun moeten met name behoren: steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden, steun voor boslandbouwsystemen, steun voor de preventie en het herstel van schade aan bossen als gevolg van branden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen of rampzalige gebeurtenissen, investeringssteun om de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen te verbeteren, steun voor het opvangen van nadelen die verband houden met Natura 2000-bosgebieden als gedefinieerd in artikel 3 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad (21) en artikel 3 van Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en van de Raad (22), steun voor bosmilieuklimaatdiensten en voor de instandhouding van bossen, steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting, steun voor adviesdiensten, steun voor infrastructuurinvesteringen en steun voor investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosbouwproducten. De steun voor de bosbouwsector mag de concurrentie niet verstoren en moet marktneutraal zijn.

    (62)

    Om voor coherentie met Verordening (EU) nr. 1305/2013 te zorgen en de regels te vereenvoudigen voor het verkrijgen van goedkeuring van staatssteun voor het gecofinancierde deel en de aanvullende financiering van de nationale plattelandsontwikkelingsprogramma's, moet de steun voor de bosbouwsector die krachtens deze verordening van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag wordt vrijgesteld, identiek zijn aan de onderliggende plattelandsontwikkelingsmaatregelen en mag de vrijgestelde steun alleen worden toegekend op grond van en overeenkomstig het plattelandsontwikkelingsprogramma van de betrokken lidstaat. De steunintensiteiten en de in aanmerking komende kosten moeten evenwel ook in overeenstemming zijn met de algemene staatssteunbeginselen van de Unie en met de staatsteunregels die van toepassing zijn op de landbouwsector. Daarom mogen kosten zoals bedrijfskapitaal ter ondersteuning van en gekoppeld aan een nieuwe investering niet in aanmerking komen voor steun krachtens deze verordening. In overeenstemming met de door de Commissie goedgekeurde betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma's mogen de investeringsacties die in de bosbouwmaatregelen zijn opgenomen, ook betrekking hebben op eenmalige bosbouwbehandelingen die nodig zijn voor de voorbereiding van de investering, voor zover dit op grond van de doelstelling van de toepasselijke bepaling inzake plattelandsontwikkeling mogelijk is. Het moet mogelijk zijn steun voor kennisoverdracht, steun voor adviesdiensten en steun voor ruilverkaveling van bosgrond toe te kennen, ongeacht of deze steun in het nationale plattelandsontwikkelingsprogramma is geïntegreerd.

    (63)

    Economische diversificatie en het creëren van nieuwe economische activiteiten zijn van essentieel belang voor de ontwikkeling en het concurrentievermogen van plattelandsgebieden en met name voor kmo's, die de ruggengraat van de plattelandseconomie in de Unie zijn. Verordening (EU) nr. 1305/2013 voorziet in maatregelen ter ondersteuning van de ontwikkeling van niet-agrarische bedrijven in plattelandsgebieden, die tot doel hebben de werkgelegenheid te bevorderen, kwaliteitsbanen in plattelandsgebieden te creëren, de reeds bestaande banen te behouden, de seizoensgebonden schommelingen in de werkgelegenheid te verminderen, niet-agrarische sectoren buiten de landbouw en de voedingsmiddelenindustrie te ontwikkelen en tegelijkertijd de integratie van ondernemingen en de banden tussen de plaatselijke sectoren te stimuleren.

    (64)

    Om voor coherentie met Verordening (EU) nr. 1305/2013 te zorgen en de regels te vereenvoudigen voor het verkrijgen van goedkeuring van staatssteun voor het gecofinancierde deel en de aanvullende nationale financiering van de plattelandsontwikkelingsprogramma's, moeten krachtens deze verordening verschillende categorieën steun voor kmo's die in plattelandsgebieden actief zijn, worden vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag. Tot deze categorieën steun moeten met name behoren: steun voor investeringen voor de verwerking van landbouwproducten tot niet-landbouwproducten of de katoenproductie, aanloopsteun voor niet-agrarische activiteiten, steun voor adviesdiensten, steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting, steun voor de toetreding door landbouwers tot kwaliteitsregelingen voor katoen en levensmiddelen en steun voor afzetbevorderingsmaatregelen voor levensmiddelen. De steun die krachtens deze verordening van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag wordt vrijgesteld, moet identiek zijn aan de onderliggende maatregelen voor plattelandsontwikkeling en de vrijgestelde steun mag alleen worden toegekend op grond van en overeenkomstig het plattelandsontwikkelingsprogramma van de betrokken lidstaat. De steunintensiteiten en de in aanmerking komende kosten moeten evenwel ook in overeenstemming zijn met de algemene staatsteunbeginselen van de Unie en de horizontale staatssteunregels. Daarom mogen kosten zoals bedrijfskapitaal ter ondersteuning van en gekoppeld aan een nieuwe investering niet in aanmerking komen voor steun krachtens deze verordening.

    (65)

    Wat betreft steun voor investeringen voor de verwerking van landbouwproducten tot niet-landbouwproducten, moet worden gespecificeerd dat investeringen in verband met de productie van biobrandstoffen of energie uit hernieuwbare bronnen niet in aanmerking mogen komen voor steun uit hoofde van deze verordening. In beginsel zijn de horizontale regels inzake staatssteun op het gebied van milieu en energie van toepassing op dergelijke investeringen.

    (66)

    In het geval van verschillende categorieën van steun zoals: a) steun voor de financiering van kosten van marktonderzoek en productontwerp en -design en voor het opstellen van aanvragen voor de erkenning van kwaliteitsregelingen, b) steun voor de financiering van kosten van verplichte controlemaatregelen in verband met kwaliteitsregelingen, c) steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting, d) steun voor adviesdiensten, e) steun voor bedrijfsvervangingsdiensten, f) steun voor afzetbevorderingsmaatregelen, g) steun ter compensatie van de kosten van de preventie en uitroeiing van dierziekten en plantenplagen en h) steun voor de sector dierlijke productie, moet de steun in natura, via gesubsidieerde diensten, indirect aan de eindbegunstigden van de steun worden toegekend. In dergelijke gevallen moet de steun worden betaald aan de aanbieder van de betrokken dienst of activiteit. Bij de keuze van de aanbieder moet terdege rekening worden gehouden met de geldende regels voor openbare aanbestedingen en de beginselen van transparantie, openheid en non-discriminatie van de selectieprocedure.

    (67)

    Blijkens de ervaring van de Commissie op dit gebied is het in beginsel noodzakelijk om het staatssteunbeleid periodiek opnieuw te bezien. Daarom moet de toepassingsduur van deze verordening worden beperkt. Bijgevolg moeten overgangsbepalingen worden vastgesteld, met inbegrip van regels betreffende een aanpassingsperiode voor de vrijgestelde steunregelingen aan het eind van de looptijd van deze verordening. Die regels moeten de lidstaten de tijd geven om zich aan een eventuele nieuwe regeling aan te passen,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    INHOUDSOPGAVE

    HOOFDSTUK I

    GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN 13

    HOOFDSTUK II

    PROCEDURELE VEREISTEN 25

    HOOFDSTUK III

    CATEGORIEËN STEUN 26

    Afdeling 1:

    Steun voor kmo's die actief zijn in de primaire landbouwproductie, de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten 26

    Afdeling 2:

    Steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven 43

    Afdeling 3:

    Steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen in de landbouwsector 44

    Afdeling 4:

    Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en de bosbouwsector 45

    Afdeling 5:

    Steun voor de bosbouw 46

    Afdeling 6:

    Steun voor kmo's in plattelandsgebieden die uit het Elfpo wordt gecofinancierd of in de vorm van aanvullende nationale financiering bij dergelijke gecofinancierde maatregelen wordt toegekend 59

    HOOFDSTUK IV:

    OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN 65

    HOOFDSTUK I

    GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

    Artikel 1

    Toepassingsgebied

    1.   Deze verordening is van toepassing op de volgende categorieën steun:

    a)

    steun ten behoeve van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (kmo's):

    i)

    die actief zijn in de landbouwsector, met name de primaire landbouwproductie, de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten, met uitzondering van de artikelen 14, 15, 16, 18 en 23 en de artikelen 25 tot en met 28, die alleen van toepassing zijn op kmo's die in de primaire landbouwproductie actief zijn;

    ii)

    voor activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen, voor zover dergelijke steun overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 wordt toegekend en hetzij uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) wordt gecofinancierd, hetzij in de vorm van aanvullende nationale financiering bij dergelijke gecofinancierde maatregelen wordt toegekend;

    b)

    steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven;

    c)

    steun voor het herstel van de schade als gevolg van natuurrampen in de landbouwsector;

    d)

    steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en de bosbouwsector;

    e)

    steun voor de bosbouw.

    2.   Indien de lidstaten dat passend vinden, kunnen zij ervoor kiezen om steun als bedoeld in lid 1, onder (a), lid 1, onder (d), en lid 1, onder (e), van dit artikel te verlenen volgens de voorwaarden van en in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 651/2014.

    3.   Deze verordening is niet van toepassing op steun voor:

    a)

    de bosbouwsector die niet uit het Elfpo wordt gecofinancierd of in de vorm van aanvullende nationale financiering bij dergelijke gecofinancierde maatregelen wordt toegekend, met uitzondering van de artikelen 31, 38, 39 en 43;

    b)

    kmo's, voor activiteiten die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen, als die steun niet uit het Elfpo wordt gecofinancierd of in de vorm van aanvullende nationale financiering bij dergelijke gecofinancierde maatregelen wordt toegekend.

    4.   Deze verordening is niet van toepassing op:

    a)

    steunregelingen op grond van de artikelen 17, 32 en 33, artikel 34, lid 5, onder (a) tot en met (c), en de artikelen 35, 40, 41 en 44 van deze verordening indien het gemiddelde jaarlijkse budget aan staatssteun meer dan 150 miljoen EUR bedraagt, vanaf zes maanden na de inwerkingtreding ervan. De Commissie kan, nadat zij een beoordeling heeft gemaakt van het door de betrokken lidstaat binnen 20 werkdagen na de inwerkingtreding van de regeling bij de Commissie aangemelde evaluatieontwerp, besluiten dat deze verordening voor een langere periode op deze steunregelingen van toepassing blijft;

    b)

    aanpassingen van de in lid 4, onder (a), van dit artikel bedoelde regelingen, met uitzondering van wijzigingen die geen invloed kunnen hebben op de verenigbaarheid van de steunregeling krachtens deze verordening of die de inhoud van het goedgekeurde evaluatieontwerp niet aanzienlijk kunnen veranderen;

    c)

    steun voor activiteiten die verband houden met de uitvoer naar derde landen of lidstaten, namelijk rechtstreeks aan uitgevoerde hoeveelheden gekoppelde steun, steun voor de oprichting en exploitatie van een distributienet of steun voor andere lopende kosten in verband met exportactiviteiten;

    d)

    steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse producten in plaats van ingevoerde producten.

    5.   Met uitzondering van artikel 30 is deze verordening niet van toepassing op:

    a)

    steunregelingen waarin niet uitdrukkelijk de betaling wordt uitgesloten van individuele steun voor ondernemingen ten aanzien waarvan er een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard;

    b)

    ad-hocsteun voor ondernemingen ten aanzien waarvan er een bevel tot terugvordering uitstaat ingevolge een eerder besluit van de Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard.

    6.   Deze verordening is niet van toepassing op steun voor ondernemingen in moeilijkheden, met uitzondering van:

    a)

    steun voor het herstel van door natuurrampen veroorzaakte schade overeenkomstig artikel 30, steun voor de kosten van de uitroeiing van dierziekten overeenkomstig artikel 26, lid 8, en steun voor het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren overeenkomstig artikel 27, lid 1, onder (c), (d) en (e);

    b)

    steun voor de volgende gebeurtenissen, op voorwaarde dat de onderneming een onderneming in moeilijkheden is geworden ten gevolge van verliezen of schade als gevolg van de gebeurtenis in kwestie:

    i)

    steun ter compensatie van verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld overeenkomstig artikel 25;

    ii)

    steun voor de kosten van de uitroeiing van plantenplagen en voor het herstel van schade als gevolg van dierziekten en plantenplagen overeenkomstig artikel 26, leden 8 en 9;

    iii)

    steun voor het herstel van schade aan bossen als gevolg van branden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen, rampzalige gebeurtenissen en aan de klimaatverandering gerelateerde gebeurtenissen in overeenstemming met artikel 34, lid 5, onder (d).

    7.   Deze verordening is niet van toepassing op steun die, op zich, door de daaraan verbonden voorwaarden of de toegepaste financieringswijze tot een daaraan onlosmakelijk verbonden schending van het Unierecht leidt, met name:

    a)

    steun waarbij aan de steunverlening de verplichting voor de begunstigde verbonden is om zijn hoofdkantoor in de betrokken lidstaat te hebben of om voornamelijk in die lidstaat te zijn gevestigd;

    b)

    steun waarbij aan de steunverlening de verplichting voor de begunstigde is verbonden om binnenlands geproduceerde goederen of binnenlandse diensten te gebruiken;

    c)

    steun die beperkingen stelt aan de mogelijkheden voor de begunstigden om de resultaten van onderzoek, ontwikkeling en innovatie in andere lidstaten te exploiteren.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    (1)   „steun” of „steunmaatregel”: elke maatregel die aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag voldoet;

    (2)   „kmo's” of „kleine, middelgrote en micro-ondernemingen”: bedrijven die voldoen aan de criteria van bijlage I;

    (3)   „landbouwsector”: alle ondernemingen die actief zijn in de primaire landbouwproductie, de verwerking en de afzet van landbouwproducten;

    (4)   „landbouwproduct”: de in bijlage I bij het Verdrag vermelde producten, met uitzondering van de visserij- en aquacultuurproducten die zijn vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad (23);

    (5)   „primaire landbouwproductie”: de productie van in bijlage I bij het Verdrag vermelde producten van de bodem en van de veehouderij die geen verdere bewerking hebben ondergaan die de aard van deze producten wijzigt;

    (6)   „verwerking van landbouwproducten”: elke bewerking van een landbouwproduct die een product oplevert dat nog steeds een landbouwproduct is, met uitzondering van activiteiten op het landbouwbedrijf die nodig zijn om een dierlijk of plantaardig product klaar te maken voor de eerste verkoop;

    (7)   „afzet van landbouwproducten”: het in voorraad hebben of uitstallen met het oog op het verkopen, te koop aanbieden, leveren of op enige andere wijze verhandelen, met uitzondering van de eerste verkoop door een primaire producent aan wederverkopers of verwerkingsbedrijven en alle activiteiten waarmee een product voor een dergelijke eerste verkoop wordt voorbereid; verkoop door een primaire producent aan eindverbruikers wordt als afzet van landbouwproducten beschouwd indien die verkoop plaatsvindt in speciaal daarvoor bestemde afzonderlijke ruimten;

    (8)   „landbouwbedrijf”: een eenheid die grond, gebouwen en voorzieningen omvat die voor de primaire landbouwproductie worden gebruikt;

    (9)   „natuurrampen”: aardbevingen, lawines, grondverschuivingen en overstromingen, tornado's, orkanen, vulkaanuitbarstingen en natuurbranden van natuurlijke oorsprong;

    (10)   „steunregeling”: elk besluit op grond waarvan aan ondernemingen die in het besluit op algemene en abstracte wijze zijn omschreven, individuele steun kan worden toegekend zonder dat hiervoor nog uitvoeringsmaatregelen vereist zijn, alsmede elk besluit op grond waarvan steun die niet aan een specifiek project is gebonden, voor onbepaalde tijd en voor een onbepaald bedrag aan één of meer ondernemingen kan worden toegekend;

    (11)   „evaluatieontwerp”: een document dat ten minste de volgende elementen bevat: de doelstellingen van de te evalueren steunregeling; de evaluatievragen; de resultaatindicatoren; de bij het uitvoeren van de evaluatie te hanteren methodiek; de vereisten inzake gegevensverzameling; het voor de evaluatie geplande tijdschema, met onder meer de datum voor het indienen van het eindevaluatierapport; de beschrijving van de onafhankelijke instantie die de evaluatie uitvoert of de criteria die voor de selectie van die instantie zullen worden gebruikt, en de wijze waarop die evaluatie zal worden bekendgemaakt;

    (12)   „individuele steun”:

    a)

    ad-hocsteun, en

    b)

    steun die op grond van een steunregeling aan individuele begunstigden wordt toegekend;

    (13)   „ad-hocsteun”: steun die niet op grond van een steunregeling wordt toegekend;

    (14)   „onderneming in moeilijkheden”: een onderneming ten aanzien waarvan zich ten minste één van de volgende omstandigheden voordoet:

    a)

    in het geval van een vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (niet zijnde een kmo die minder dan drie jaar bestaat): wanneer meer dan de helft van haar geplaatste aandelenkapitaal door de opgebouwde verliezen is verdwenen. Dit is het geval wanneer het in mindering brengen van de opgebouwde verliezen op de reserves (en alle andere elementen die doorgaans worden beschouwd als een onderdeel van het eigen vermogen van de onderneming), een negatief totaalbedrag oplevert dat groter is dan de helft van het geplaatste aandelenkapitaal. Voor de toepassing van deze bepaling worden met „vennootschap met beperkte aansprakelijkheid” met name de rechtsvormen van ondernemingen bedoeld die zijn vermeld in bijlage I bij Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad (24), en omvat „aandelenkapitaal” ook het eventuele agio;

    b)

    in het geval van een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming (niet zijnde een kmo die minder dan drie jaar bestaat): wanneer meer dan de helft van het eigen vermogen, zoals in de jaarrekening van de vennootschap wordt vermeld, door de opgebouwde verliezen is verdwenen. Voor de toepassing van deze bepaling worden met „een onderneming waarin ten minste een aantal van de vennoten onbeperkt aansprakelijk is voor de schulden van de onderneming” met name de in bijlage II bij Richtlijn 2013/34/EU bedoelde rechtsvormen van ondernemingen bedoeld;

    c)

    wanneer tegen de onderneming een collectieve insolventieprocedure loopt of de onderneming volgens het nationale recht aan de criteria voldoet om, op verzoek van haar schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen;

    d)

    wanneer de onderneming reddingssteun heeft ontvangen en de lening nog niet heeft terugbetaald of de garantie nog niet heeft beëindigd, dan wel herstructureringssteun heeft ontvangen en nog steeds in een herstructureringsplan zit;

    e)

    in het geval van een onderneming die geen kmo is: wanneer de afgelopen twee jaar:

    i)

    de verhouding tussen het vreemd vermogen en het eigen vermogen van de onderneming, volgens de boekhouding van de onderneming, meer dan 7,5 bedroeg, en

    ii)

    de op basis van de EBITDA bepaalde rentedekkingsgraad van de onderneming lager lag dan 1,0;

    (15)   „gestorven dieren”: dieren die op een landbouwbedrijf of bedrijfslocatie of tijdens transport zijn gedood door euthanasie met of zonder definitieve diagnose of die daar zijn gestorven, met inbegrip van doodgeboren en ongeboren dieren, maar niet voor menselijke consumptie zijn geslacht;

    (16)   „ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld”: ongunstige weersomstandigheden zoals vorst, storm, hagel, ijs, hevige of aanhoudende regen of ernstige droogte die leiden tot een verlies van meer dan 30 % van de gemiddelde productie berekend op basis van:

    a)

    de productie in de voorafgaande drie jaren, of

    b)

    de gemiddelde productie van drie van de voorafgaande vijf jaren, de hoogste en de laagste productie niet meegerekend;

    (17)   „andere ongunstige weersomstandigheden”: ongunstige weersomstandigheden die niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 2, punt 16, van deze verordening;

    (18)   „plantenplaag”: schadelijke organismen als omschreven in artikel 2, lid 1, onder (e), van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad (25);

    (19)   „rampzalige gebeurtenis”: een door menselijke activiteit veroorzaakte onvoorziene gebeurtenis van biotische of abiotische aard die tot belangrijke verstoringen van de bosstructuren leidt, en uiteindelijk belangrijke economische schade aan de bosbouwsector veroorzaakt;

    (20)   „brutosubsidie-equivalent”: het bedrag van de steun indien die in de vorm van een subsidie aan de begunstigde was toegekend, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen;

    (21)   „materiële activa”: activa bestaande uit gronden, gebouwen en installaties, machines en uitrusting;

    (22)   „immateriële activa”: fysiek of financieel niet-tastbare activa, zoals octrooien, licenties, knowhow of andere intellectuele-eigendomsrechten;

    (23)   „boslandbouwsystemen”: systemen voor grondgebruik waarbij de teelt van bomen wordt gecombineerd met landbouw op dezelfde grond;

    (24)   „terugbetaalbaar voorschot”: een lening voor een project die in één of meer tranches wordt betaald en waarbij de voorwaarden voor terugbetaling afhangen van de uitkomst van het project;

    (25)   „start van de werkzaamheden in het kader van het project of de activiteit”: afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt, hetzij de start van de activiteiten of de bouwwerkzaamheden met betrekking tot de investering, hetzij de eerste juridisch bindende toezegging om uitrusting te bestellen of een beroep op diensten te doen, hetzij een andere toezegging die het project of de activiteit onomkeerbaar maakt; de aankoop van gronden en voorbereidende werkzaamheden zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van haalbaarheidsstudies worden niet als start van de werkzaamheden of activiteiten beschouwd;

    (26)   „grote ondernemingen”: ondernemingen die niet aan de aan de in bijlage I vastgestelde criteria voldoen;

    (27)   „fiscale vervolgregeling”: een regeling in de vorm van belastingvoordelen die een gewijzigde versie is van een reeds bestaande regeling in de vorm van belastingvoordelen en die deze vervangt;

    (28)   „steunintensiteit”: het brutosteunbedrag, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten, vóór aftrek van belastingen of andere heffingen;

    (29)   „datum van de toekenning van de steun”: de datum waarop de wettelijke aanspraak om steun te ontvangen, krachtens de nationale wettelijke regeling aan de begunstigde wordt verleend;

    (30)   „Unienorm”: verplichte, in de wetgeving van de Unie vastgestelde norm die het niveau aangeeft dat de individuele ondernemingen moeten halen, met name wat milieu, hygiëne en dierenwelzijn betreft; op Unieniveau vastgestelde normen of doelstellingen die bindend zijn voor de lidstaten, maar niet voor individuele ondernemingen, worden evenwel niet als Unienormen beschouwd;

    (31)   „plattelandsontwikkelingsprogramma”: programma voor plattelandsontwikkeling als bedoeld in artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1305/2013;

    (32)   „niet-productieve investering”: investering die niet leidt tot een aanzienlijke stijging van de waarde of de rentabiliteit van het bedrijf;

    (33)   „investeringen om aan een Unienorm te voldoen”: investeringen die worden gedaan om na het verstrijken van de in de wetgeving van de Unie vastgestelde overgangsperiode aan een Unienorm te voldoen;

    (34)   „jonge landbouwer”: persoon die op de datum van indiening van de steunaanvraag niet ouder is dan 40 jaar, over adequate vakbekwaamheid en deskundigheid beschikt en zich voor het eerst op een landbouwbedrijf vestigt als bedrijfshoofd van dat bedrijf;

    (35)   „ultraperifere gebieden”: de in artikel 349, eerste alinea, van het Verdrag genoemde gebieden;

    (36)   „kleinere eilanden in de Egeïsche Zee”: de kleinere eilanden als bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad (26) ;

    (37)   „minder ontwikkelde regio's”: regio's waarvan het bruto binnenlands product (bbp) per inwoner minder dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27 bedraagt;

    (38)   „EU- 25”: de 25 lidstaten van de Unie die in mei 2005 lidstaat van de Unie waren;

    (39)   „EU- 27”: de 27 lidstaten van de Unie die in januari 2007 lidstaat van de Unie waren;

    (40)   „kapitaalwerken”: werkzaamheden die door de landbouwer zelf of door de werknemers van de landbouwer worden uitgevoerd en activa creëren;

    (41)   „biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen”: biobrandstoffen die zijn geproduceerd uit granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliegewassen als omschreven in het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/70/EG betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 2009/28/EG ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (27);

    (42)   „actieve landbouwer”: een actieve landbouwer in de zin van artikel 9 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad (28);

    (43)   „producentengroepering en -organisatie”: een groepering of organisatie die is opgericht om:

    a)

    de productie en de output van de producenten die van die groeperingen of organisaties lid zijn, aan te passen aan de markteisen, of

    b)

    goederen gezamenlijk op de markt te brengen, met inbegrip van de voorbereiding voor de verkoop, de centralisatie van de verkoop en de levering aan bulkkopers, of

    c)

    gemeenschappelijke regels vast te stellen voor de verstrekking van informatie over de productie, en vooral over de oogst en de beschikbaarheid van producten, of

    d)

    andere activiteiten die door producentengroeperingen of -organisaties kunnen worden verricht, uit te voeren, zoals de ontwikkeling van bedrijfsvoerings- en marketingvaardigheden en de organisatie en vergemakkelijking van innovatieprocessen;

    (44)   „vaste kosten die voortvloeien uit de deelname aan kwaliteitsregelingen”: de kosten die worden gemaakt om tot een kwaliteitsregeling waarvoor steun wordt verleend, toe te treden en de jaarlijkse bijdrage voor deelname aan die kwaliteitsregeling, inclusief, in voorkomend geval, de kosten van de controles die nodig zijn om te verifiëren of het productdossier wordt nageleefd;

    (45)   „advies”: de volledige advisering in het kader van een en hetzelfde contract;

    (46)   „lid van een landbouwhuishouden”: een natuurlijke of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, uitgezonderd werknemers in de landbouw;

    (47)   „kosten van TSE- en BSE-tests (TSE = overdraagbare spongiforme encefalopathie; BSE = boviene spongiforme encefalopathie)”: alle kosten, met inbegrip van die van testkits en van het nemen, vervoeren, testen, opslaan en vernietigen van monsters, die noodzakelijk zijn voor bemonstering en laboratoriumonderzoek overeenkomstig hoofdstuk C van bijlage X bij Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad (29);

    (48)   „stamboek”: elk boek, register, kaartsysteem of elke informatiedrager:

    a)

    bijgehouden door een organisatie of vereniging van veefokkers die officieel is erkend in de lidstaat waarin deze organisatie of vereniging van fokkers is opgericht, en

    b)

    waarin raszuivere dieren van een bepaald ras met vermelding van hun voorgeslacht worden ingeschreven of geregistreerd;

    (49)   „beschermd dier”: elk dier dat bij wetgeving van de Unie of nationale wetgeving beschermd is;

    (50)   „organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding”: een entiteit (zoals universiteiten of onderzoeksinstellingen, agentschappen voor technologieoverdracht, innovatie-intermediairs, entiteiten voor fysieke of virtuele onderzoeksgerichte samenwerking), ongeacht haar rechtsvorm (publiek- of privaatrechtelijke organisatie) of financieringswijze, die zich in hoofdzaak bezighoudt met het onafhankelijk verrichten van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling, of met het breed verspreiden van de resultaten van die activiteiten door middel van onderwijs, publicaties of kennisoverdracht. Wanneer dit soort entiteit ook economische activiteiten uitoefent, moet met betrekking tot de financiering van, de kosten van en de inkomsten uit die economische activiteiten een gescheiden boekhouding worden gevoerd. Ondernemingen die invloed op dit soort entiteit kunnen uitoefenen in hun hoedanigheid van bijvoorbeeld aandeelhouders of leden, mogen geen preferente toegang tot de onderzoekscapaciteit van deze entiteit of tot de door haar verkregen onderzoeksresultaten genieten;

    (51)   „arm's length”: de voorwaarden van de transactie tussen de contractpartijen wijken niet af van die welke zouden worden overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen en behelzen geen enkele vorm van heimelijke verstandhouding. Iedere transactie die voortvloeit uit een open, transparante en onvoorwaardelijke procedure wordt geacht te voldoen aan het arm's length-beginsel;

    (52)   „snelgroeiende bomen”: bos met korte omlooptijd waarvoor de minimumperiode voordat de bomen mogen worden geveld, minstens 8 jaar bedraagt en de maximumperiode voordat de bomen mogen worden geveld, ten hoogste 20 jaar bedraagt;

    (53)   „bomen voor hakhout met korte omlooptijd”: door de lidstaten te bepalen boomsoorten van GN-code 06 02 9041, bestaande uit meerjarige houtgewassen waarvan de wortelstokken of stronken na de oogst in de grond blijven en die in het daaropvolgende seizoen nieuwe scheuten vormen en waarvan de maximale omlooptijd door de lidstaten wordt vastgesteld;

    (54)   „transactiekosten”: extra kosten die verband houden met het nakomen van een verbintenis, maar niet rechtstreeks kunnen worden toegeschreven aan de uitvoering van die verbintenis, noch vervat zijn in de kosten of gederfde inkomsten die rechtstreeks worden gecompenseerd en die op basis van standaardkosten berekend kunnen worden;

    (55)   „andere grondbeheerder”: een onderneming die grond beheert, maar geen onderneming is die actief is in de landbouwsector;

    (56)   „verwerking van landbouwproducten tot niet-landbouwproducten”: elke bewerking van een landbouwproduct die een product oplevert dat niet wordt vermeld in bijlage I bij het Verdrag;

    (57)   „a-gebieden”: gebieden die voor de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2020 op een goedgekeurde regionalesteunkaart zijn aangewezen met het oog op de toepassing van artikel 107, lid 3, onder (a), van het Verdrag;

    (58)   „c-gebieden”: gebieden die voor de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2020 op een goedgekeurde regionalesteunkaart zijn aangewezen met het oog op de toepassing van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag;

    (59)   „dunbevolkte gebieden”: gebieden die door de Commissie als dusdanig zijn erkend in de individuele besluiten betreffende regionalesteunkaarten voor de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2020;

    (60)   „NUTS 3-regio”: een regio die is afgebakend op niveau 3 van de gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (30);

    (61)   „niet vooraf vastliggende c-gebieden”: gebieden die een lidstaat naar eigen inzicht als c-gebied aanwijst, op voorwaarde dat de lidstaat aantoont dat die gebieden voldoen aan bepaalde sociaaleconomische criteria en dat zij voor de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2020 op een goedgekeurde regionalesteunkaart zijn aangewezen met het oog op de toepassing van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag;

    (62)   „voormalige a-gebieden”: gebieden die voor de periode van 1 januari 2011 tot en met 30 juni 2014 op een goedgekeurde regionalesteunkaart als a-gebied zijn aangewezen;

    (63)   „levensmiddelen”: levensmiddelen die geen landbouwproducten zijn en die zijn vermeld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (31).

    Artikel 3

    Vrijstellingsvoorwaarden

    Steunregelingen, in het kader van steunregelingen toegekende individuele steun en ad-hocsteun zijn verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 2 of lid 3, van het Verdrag en zijn vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag mits die steun voldoet aan alle in hoofdstuk I van deze verordening vastgestelde voorwaarden en aan de in hoofdstuk III van deze verordening vastgestelde voorwaarden voor de betrokken steuncategorie.

    Artikel 4

    Aanmeldingsdrempels

    1.   Deze verordening geldt niet voor individuele steun waarvan het brutosubsidie-equivalent de volgende drempels overschrijdt:

    a)

    steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in materiële activa of immateriële activa op landbouwbedrijven, als bedoeld in artikel 14: 500 000 EUR per onderneming per investeringsproject;

    b)

    steun voor investeringen in verband met de verplaatsing van een landbouwbedrijfsgebouw die resulteert in modernisering van de voorzieningen of verhoging van de productiecapaciteit, als bedoeld in artikel 16, lid 4: 500 000 EUR per onderneming per investeringsproject;

    c)

    steun voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten, als bedoeld in artikel 17: 7,5 miljoen EUR per onderneming per investeringsproject;

    d)

    steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven, als bedoeld in artikel 29: 500 000 EUR per onderneming per investeringsproject;

    e)

    steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en de bosbouwsector, als bedoeld in artikel 31: 7,5 miljoen EUR per project;

    f)

    steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden, als bedoeld in artikel 32: 7,5 miljoen EUR per aanlegproject;

    g)

    steun voor boslandbouwsystemen, als bedoeld in artikel 33: 7,5 miljoen EUR per project voor de aanleg van boslandbouwsystemen;

    h)

    steun voor investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen, als bedoeld in artikel 35: 7,5 miljoen EUR per investeringsproject;

    i)

    steun voor infrastructuurinvesteringen voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van de bosbouwsector, als bedoeld in artikel 40: 7,5 miljoen EUR per investeringsproject;

    j)

    steun voor investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosbouwproducten, als bedoeld in artikel 41: 7,5 miljoen EUR per investeringsproject;

    k)

    steun voor investeringen voor de verwerking van landbouwproducten tot niet-landbouwproducten of de katoenproductie, als bedoeld in artikel 44: 7,5 miljoen EUR per investeringsproject.

    2.   De in lid 1 bedoelde drempels mogen niet door kunstmatige opsplitsing van de steunregelingen of steunprojecten worden omzeild.

    Artikel 5

    Transparantie van steun

    1.   Deze verordening is alleen van toepassing op steun waarvan het brutosubsidie-equivalent vooraf precies kan worden berekend zonder dat een risicoanalyse behoeft te worden uitgevoerd („transparante steun”).

    2.   De volgende categorieën steun worden als transparante steun beschouwd:

    a)

    steun in de vorm van subsidies en rentesubsidies;

    b)

    steun in de vorm van leningen indien voor het berekenen van het brutosubsidie-equivalent het op het tijdstip van de steunverlening geldende referentiepercentage is gebruikt;

    c)

    steun in de vorm van garanties:

    i)

    wanneer het brutosubsidie-equivalent is berekend op basis van de safe-harbour-premies die in een mededeling van de Commissie zijn vastgesteld, of

    ii)

    wanneer, voorafgaand aan de tenuitvoerlegging van de maatregel, de methode voor het berekenen van het brutosubsidie-equivalent van de garantie door de Commissie is aanvaard op grond van de mededeling van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties, of een mededeling die deze vervangt, na aanmelding van die methode bij de Commissie op grond van een op staatssteungebied door de Commissie vastgestelde verordening die op dat moment van toepassing is, en de goedgekeurde methode uitdrukkelijk is toegespitst op het soort garanties en het soort onderliggende transacties die in het kader van de toepassing van deze verordening in het geding zijn;

    d)

    steun in de vorm van belastingvoordelen wanneer de maatregel voorziet in een maximum dat garandeert dat de toepasselijke drempel niet wordt overschreden;

    e)

    steun in de vorm van terugbetaalbare voorschotten als het totale nominale bedrag van het terugbetaalbare voorschot niet groter is dan de krachtens deze verordening toepasselijke drempels of als, vóór de tenuitvoerlegging van de maatregel, de methode voor het berekenen van het brutosubsidie-equivalent van het terugbetaalbare voorschot na aanmelding bij de Commissie is aanvaard.

    3.   Voor de toepassing van deze verordening worden de volgende categorieën steun niet als transparant beschouwd:

    a)

    steun in de vorm van kapitaalinjecties;

    b)

    steun in de vorm van risicofinancieringsmaatregelen.

    Artikel 6

    Stimulerend effect

    1.   Deze verordening is slechts van toepassing op steun die een stimulerend effect heeft.

    2.   Steun wordt geacht een stimulerend effect te hebben als de begunstigde ervan, voordat de werkzaamheden in het kader van het project of de activiteit zijn gestart, bij de betrokken lidstaat een schriftelijke steunaanvraag heeft ingediend. De steunaanvraag bevat ten minste de volgende gegevens:

    a)

    de naam en de grootte van de onderneming;

    b)

    een beschrijving van het project of de activiteit, met inbegrip van de start- en einddatum;

    c)

    de plaats van het project of de activiteit;

    d)

    een lijst van de in aanmerking komende kosten;

    e)

    soort overheidsfinanciering (subsidie, lening, garantie, terugbetaalbaar voorschot of een andere vorm) en bedrag daarvan die nodig zijn voor het project of de activiteit.

    3.   Ad-hocsteun voor grote ondernemingen wordt geacht een stimulerend effect te hebben als de lidstaat er niet alleen op heeft toegezien dat aan de in lid 2 vastgestelde voorwaarde is voldaan, maar zich er ook, voordat hij de betrokken ad-hocsteun heeft toegekend, van heeft vergewist dat uit door de begunstigde opgestelde documentatie blijkt dat de steun zal leiden tot één of meer van het onderstaande:

    a)

    een wezenlijke toename van de reikwijdte van het project of de activiteit als gevolg van de steun;

    b)

    een wezenlijke toename, als gevolg van de steun, van het totale bedrag dat de begunstigde aan het project of de activiteit besteedt;

    c)

    een wezenlijke toename van de snelheid waarmee het betrokken project of de betrokken activiteit wordt voltooid;

    d)

    in het geval van ad-hocinvesteringssteun, dat, zonder de steun, het project niet als dusdanig in het betrokken plattelandsgebied zou zijn uitgevoerd of het voor de begunstigde in het betrokken plattelandsgebied onvoldoende winstgevend zou zijn geweest.

    4.   In afwijking van de leden 2 en 3 worden maatregelen in de vorm van belastingvoordelen geacht een stimulerend effect te hebben als de volgende voorwaarden zijn vervuld:

    a)

    de maatregel vestigt overeenkomstig objectieve criteria een aanspraak op steun zonder dat de lidstaat nog een beoordelingsbevoegdheid uitoefent, en

    b)

    de maatregel is goedgekeurd en is in werking getreden voordat de werkzaamheden aan het project of de activiteit zijn begonnen, behalve in het geval van fiscale vervolgregelingen, waar de activiteit al onder de vroegere regelingen in de vorm van belastingvoordelen viel.

    5.   In afwijking van de leden 2, 3 en 4 hoeven de volgende categorieën steun geen stimulerend effect te hebben of worden zij geacht dat effect te hebben:

    a)

    steunregelingen voor ruilverkaveling voor zover aan de voorwaarden van artikel 15 of artikel 43 is voldaan en:

    i)

    de steunregeling overeenkomstig objectieve criteria recht geeft op steun zonder dat de lidstaat nog een beoordelingsbevoegdheid uitoefent, en

    ii)

    de steunregeling goedgekeurd is en in werking is getreden voordat de begunstigde de in aanmerking komende kosten op grond van artikel 15 of artikel 43 heeft gemaakt;

    b)

    steun voor afzetbevorderingsmaatregelen in de vorm van publicaties om landbouwproducten beter bekend te maken bij het brede publiek, mits aan de voorwaarden van artikel 24, lid 2, onder (b), is voldaan;

    c)

    steun ter compensatie van verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, mits aan de voorwaarden van artikel 25 is voldaan;

    d)

    steun ter compensatie van de kosten van de uitroeiing van dierziekten en plantenplagen en voor verliezen als gevolg van die dierziekten of plantenplagen, mits aan de voorwaarden van artikel 26, leden 9 en 10, is voldaan;

    e)

    steun om de kosten van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren te dekken, mits aan de voorwaarden van artikel 27, lid 1, onder (c), (d) en (e), is voldaan;

    f)

    steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven overeenkomstig artikel 29;

    g)

    steun voor het herstel van de door natuurrampen veroorzaakte schade, mits aan de voorwaarden van artikel 30 is voldaan;

    h)

    steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en de bosbouwsector, mits aan de voorwaarden van artikel 31 is voldaan;

    i)

    steun voor het herstel van schade aan bossen als gevolg van branden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen, dierziekten, rampzalige gebeurtenissen en aan de klimaatverandering gerelateerde gebeurtenissen overeenkomstig artikel 34, lid 5, onder (d), mits aan de voorwaarden van artikel 34 is voldaan.

    Artikel 7

    Steunintensiteit en in aanmerking komende kosten

    1.   Alle bedragen die voor de berekening van de steunintensiteit en de in aanmerking komende kosten worden gebruikt, zijn bedragen vóór aftrek van belastingen of andere heffingen. De in aanmerking komende kosten worden gestaafd met bewijsstukken die duidelijk, specifiek en actueel zijn.

    2.   De belasting over de toegevoegde waarde (btw) komt niet voor steun in aanmerking, behalve wanneer zij niet terugvorderbaar is krachtens de nationale btw-wetgeving.

    3.   Wanneer steun in een andere vorm dan een subsidie wordt toegekend, is het steunbedrag het brutosubsidie-equivalent van de steun.

    4.   Steun die in meerdere tranches wordt betaald, wordt gedisconteerd tot de waarde ervan op de datum van de toekenning van de steun. De in aanmerking komende kosten worden gedisconteerd tot de waarde ervan op de datum van de toekenning van de steun. De rentevoet die bij discontering wordt gehanteerd, is de disconteringsvoet die op de datum van de toekenning van de steun van toepassing is.

    5.   Wanneer steun wordt toegekend in de vorm van belastingvoordelen, worden de steuntranches gedisconteerd aan de hand van de disconteringspercentages die gelden op de verschillende tijdstippen waarop de belastingvoordelen beginnen te spelen.

    6.   Wanneer steun wordt verleend in de vorm van terugbetaalbare voorschotten die, bij gebreke van een geaccepteerde methode om het brutosubsidie-equivalent ervan te berekenen, worden uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten en de maatregel erin voorziet dat, ingeval van een succesvolle uitkomst van het project als omschreven op basis van een redelijke en prudente hypothese, de voorschotten worden terugbetaald vermeerderd met een rente die ten minste gelijk is aan de op de datum van de toekenning van de steun toepasselijke disconteringsvoet, kunnen de in hoofdstuk III vastgestelde maximale steunintensiteiten worden verhoogd met 10 procentpunten.

    Artikel 8

    Cumulering

    1.   Om te bepalen of de in artikel 4 vastgestelde aanmeldingsdrempels en de in hoofdstuk III vastgestelde maximale steunintensiteiten en maximale steunbedragen in acht worden genomen, wordt het totale bedrag aan staatssteun voor de gesteunde activiteit, het gesteunde project of de gesteunde onderneming in aanmerking genomen.

    2.   Wanneer centraal door de instellingen, agentschappen, gemeenschappelijke ondernemingen of andere instanties van de Unie beheerde Uniefinanciering die niet direct of indirect onder de controle van de lidstaten staat, wordt gecumuleerd met staatssteun, wordt alleen met deze laatste rekening gehouden om te bepalen of aanmeldingsdrempels en de maximale steunintensiteiten en -plafonds in acht worden genomen, mits het totale bedrag aan overheidsfinanciering dat voor dezelfde in aanmerking komende kosten wordt toegekend, het in de toepasselijke regels van het Unierecht vastgestelde gunstigste financieringspercentage niet overschrijdt.

    3.   Steun met identificeerbare in aanmerking komende kosten die krachtens deze verordening is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag, mag worden gecumuleerd met:

    a)

    andere staatssteun, zolang het bij die maatregel om andere identificeerbare in aanmerking komende kosten gaat;

    b)

    andere staatssteun voor dezelfde, geheel of gedeeltelijk overlappende, in aanmerking komende kosten, mits die cumulering er niet toe leidt dat de hoogste steunintensiteit of het hoogste steunbedrag die/dat krachtens deze verordening voor deze steun geldt, wordt overschreden.

    4.   Steun voor niet-identificeerbare in aanmerking komende kosten die krachtens de artikelen 18 en 45 van deze verordening is vrijgesteld, mag worden gecumuleerd met andere staatssteun voor identificeerbare in aanmerking komende kosten.

    Steun voor niet-identificeerbare in aanmerking komende kosten mag met andere staatssteun voor niet-identificeerbare in aanmerking komende kosten worden gecumuleerd tot de hoogste toepasselijke totale financieringsdrempel die voor de specifieke omstandigheden van elk geval door deze of een andere groepsvrijstellingsverordening of een besluit van de Commissie is vastgesteld.

    5.   Staatssteun die krachtens de afdelingen 1, 2 en 3 van hoofdstuk III van deze verordening is vrijgesteld, mag niet worden gecumuleerd met in artikel 81, lid 2, en artikel 82 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde betalingen voor dezelfde in aanmerking komende kosten als die cumulering ertoe zou leiden dat de steunintensiteit of het steunbedrag hoger uitkomt dan deze die in deze verordening zijn vastgesteld.

    6.   Krachtens deze verordening vrijgestelde staatssteun mag niet met de-minimissteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten worden gecumuleerd als die cumulering ertoe zou leiden dat de steunintensiteit of het steunbedrag hoger uitkomt dan deze die zijn vastgesteld in hoofdstuk III.

    7.   Investeringssteun voor het herstel van agrarisch productiepotentieel als bedoeld in artikel 14, lid 3, onder (e), mag niet worden gecumuleerd met steun ter compensatie van materiële schade als bedoeld in de artikelen 25, 26 en 30 van deze verordening.

    8.   Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de landbouwsector, als bedoeld in artikel 19 van deze verordening, mag niet worden gecumuleerd met steun voor de oprichting van producentengroeperingen en -organisaties in de landbouwsector als bedoeld in artikel 27 van Verordening (EU) nr. 1305/2013.

    Aanloopsteun voor jonge landbouwers en aanloopsteun voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven als bedoeld in artikel 18 van deze verordening, mag niet worden gecumuleerd met aanloopsteun voor jonge landbouwers of de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven als bedoeld in artikel 19, lid 1, onder (a), (i) en (iii), van Verordening (EU) nr. 1305/20013, als die cumulering zou leiden tot een steunbedrag dat hoger uitkomt dan deze die in deze verordening zijn vastgesteld.

    Artikel 9

    Publicatie en informatie

    1.   Uiterlijk tien werkdagen vóór de datum van inwerkingtreding van een steunregeling die krachtens deze verordening is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag, of vóór de datum van verlening van krachtens deze verordening vrijgestelde ad-hocsteun zenden de lidstaten, overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EG) nr. 794/2004, de Commissie via de webaanmeldingstoepassing van de Commissie beknopte informatie over deze steun toe in het in bijlage II bij deze verordening vastgestelde gestandaardiseerde formaat.

    Binnen tien werkdagen na ontvangst van die beknopte informatie stuurt de Commissie de lidstaat een ontvangstbewijs op, met een identificatienummer van de steun.

    2.   De betrokken lidstaat zorgt voor publicatie op een uitgebreide staatssteunwebsite, op nationaal of regionaal niveau, van:

    a)

    de in lid 1 bedoelde beknopte informatie of een link daarnaar;

    b)

    de volledige tekst van elke in lid 1 bedoelde steun, met inbegrip van de wijzigingen, of een link naar de volledige tekst;

    c)

    de in bijlage III bij deze verordening bedoelde informatie over elke individuele steunverlening die betrekking heeft op meer dan:

    i)

    60 000 EUR voor begunstigden die actief zijn in de primaire landbouwproductie;

    ii)

    500 000 EUR voor begunstigden die actief zijn in de sector verwerking van landbouwproducten, de sector afzet van landbouwproducten of de bosbouwsector, of die activiteiten uitoefenen die buiten het toepassingsgebied van artikel 42 van het Verdrag vallen.

    3.   Voor steunregelingen in de vorm van belastingvoordelen worden die voorwaarden geacht te zijn vervuld als de lidstaten de vereiste informatie over individuele steunbedragen publiceren voor de volgende tranches in miljoen EUR:

    a)

    0,06 — 0,5: alleen voor de primaire landbouwproductie;

    b)

    0,5-1;

    c)

    1 tot 2;

    d)

    2 tot 5;

    e)

    5 tot 10;

    f)

    10 tot 30, en

    g)

    30 en meer.

    4.   De in lid 2, onder (c), bedoelde gegevens worden op een in bijlage III beschreven gestandaardiseerde wijze georganiseerd en toegankelijk gemaakt, en kunnen op een doeltreffende manier worden opgezocht en gedownload. De in lid 2 bedoelde informatie wordt bekendgemaakt binnen zes maanden vanaf de datum van de toekenning van de steun, of, in het geval van steun in de vorm van belastingvoordelen, binnen één jaar vanaf de datum waarop de belastingaangifte moet zijn ingediend, en blijft beschikbaar gedurende ten minste 10 jaar vanaf de datum van de toekenning van de steun.

    5.   De in lid 1 bedoelde volledige tekst van de steunregeling of de ad-hocsteun omvat met name een uitdrukkelijke verwijzing naar deze verordening, met vermelding van de titel ervan en de vindplaats in het Publicatieblad van de Europese Unie, en naar de specifieke bepalingen van hoofdstuk III die op dat besluit betrekking hebben, of, indien van toepassing, naar de nationale wet die waarborgt dat de toepasselijke bepalingen van deze verordening worden nageleefd. Deze tekst gaat vergezeld van de uitvoeringsbepalingen en de wijzigingen ervan.

    6.   De Commissie publiceert op haar website:

    a)

    de in lid 1 bedoelde beknopte informatie;

    b)

    de links naar de in lid 2 bedoelde staatssteunwebsites van alle lidstaten.

    7.   De lidstaten voldoen uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening aan de bepalingen van de leden 2, 3 en 4.

    Artikel 10

    Voorkomen van dubbele publicatie

    Als de individuele steunverlening binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1305/2013 valt en hetzij uit het Elfpo wordt gecofinancierd, hetzij in de vorm van aanvullende nationale financiering bij dergelijke gecofinancierde maatregelen wordt toegekend, kan de lidstaat ervoor kiezen de individuele steunverlening niet op de in artikel 9, lid 2, van deze verordening bedoelde staatssteunwebsite te publiceren, op voorwaarde dat die individuele steunverlening reeds is bekendgemaakt overeenkomstig de artikelen 111, 112 en 113 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad (32). In dat geval verwijst de lidstaat op de in artikel 9, lid 2, van deze verordening bedoelde staatssteunwebsite naar de in artikel 111 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde website.

    HOOFDSTUK II

    PROCEDUREVOORSCHRIFTEN

    Artikel 11

    Intrekking van het voordeel van de groepsvrijstelling

    Wanneer een lidstaat steun verleent die, naar wordt beweerd, krachtens deze verordening is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag, zonder aan de in de hoofdstukken I, II en III vastgestelde voorwaarden te voldoen, kan de Commissie, nadat zij de betrokken lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld zijn standpunt kenbaar te maken, een besluit vaststellen waarin wordt verklaard dat alle of sommige door de betrokken lidstaat in de toekomst vast te stellen steunmaatregelen die anders aan de voorwaarden van deze verordening zouden voldoen, bij de Commissie moeten worden aangemeld overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag. De aan te melden steun kan worden beperkt tot bepaalde soorten steun, tot steun ten behoeve van bepaalde begunstigden of tot steun die door bepaalde autoriteiten van de betrokken lidstaat wordt goedgekeurd.

    Artikel 12

    Verslaglegging

    1.   De lidstaten zenden de Commissie voor elk volledig jaar of deel daarvan waarin deze verordening van toepassing is, in elektronische vorm een in hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 794/2004 bedoeld jaarverslag toe over de toepassing van deze verordening.

    2.   Het jaarverslag bevat ook informatie over het volgende:

    a)

    dierziekten of plantenplagen als bedoeld in artikel 26;

    b)

    meteorologische gegevens over type, tijdstip, relatieve omvang en locatie van de weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld zoals bedoeld in artikel 25, of natuurrampen in de landbouwsector als bedoeld in artikel 30.

    Artikel 13

    Monitoring

    De lidstaten houden gedetailleerde dossiers bij met de informatie en de bewijsstukken die nodig zijn om aan te tonen dat alle in deze verordening vastgestelde voorwaarden zijn vervuld. Deze dossiers worden bijgehouden gedurende 10 jaar vanaf de datum waarop de ad-hocsteun is toegekend of, in het geval van een steunregeling, de laatste steun is toegekend. De betrokken lidstaat verstrekt de Commissie, binnen een termijn van 20 werkdagen of binnen een in het verzoek vastgestelde langere termijn, alle gegevens en bewijsstukken die de Commissie nodig acht om de toepassing van deze verordening te kunnen monitoren.

    HOOFDSTUK III

    CATEGORIEËN STEUN

    AFDELING 1

    Steun voor kmo's die actief zijn in de primaire landbouwproductie, de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten

    Artikel 14

    Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in materiële activa of immateriële activa op landbouwbedrijven

    1.   Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in materiële activa of immateriële activa op landbouwbedrijven is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 14 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De investering mag worden verricht door een of meer begunstigden of betrekking hebben op materiële of immateriële activa die door een of meer begunstigden worden gebruikt.

    3.   De investering is gericht op ten minste een van de volgende doelstellingen:

    a)

    de verbetering van de algehele prestatie en duurzaamheid van het landbouwbedrijf, met name door een verlaging van de productiekosten of de verbetering en omschakeling van de productie;

    b)

    de verbetering van het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn, voor zover de investering verder gaat dan de geldende Unienormen;

    c)

    de aanleg en verbetering van infrastructuur in verband met de ontwikkeling, aanpassing en modernisering van de landbouw, inclusief op het gebied van de toegankelijkheid van landbouwgrond, ruilverkaveling en verbetering van land en de voorziening en besparing van energie en water;

    d)

    de verwezenlijking van agromilieuklimaatdoelstellingen, waaronder die in verband met de staat van instandhouding van de biodiversiteit van soorten en habitats, en de vergroting van de maatschappelijke belevingswaarde van een Natura 2000-gebied of van andere systemen met hoge natuurwaarde, als bepaald in de nationale of regionale plattelandsontwikkelingsprogramma's van de lidstaten, voor zover het om niet-productieve investeringen gaat;

    e)

    het herstel van het productiepotentieel dat schade heeft opgelopen door een natuurramp, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten en plantenplagen en de preventie van schade als gevolg van deze gebeurtenissen.

    4.   De investering kan verband houden met de productie, op het landbouwbedrijf, van biobrandstoffen of van energie uit hernieuwbare bronnen mits die productie niet groter is dan het gemiddelde jaarlijkse brandstof- of energieverbruik van het betrokken bedrijf.

    Indien de investering wordt gedaan voor de productie van biobrandstoffen, mag de productiecapaciteit van de productie-installaties niet groter zijn dan de hoeveelheid brandstoffen die overeenstemt met het jaarlijkse gemiddelde brandstofverbruik van het landbouwbedrijf en mogen de geproduceerde biobrandstoffen niet op de markt worden verkocht.

    Als wordt geïnvesteerd voor de productie, op het landbouwbedrijf, van thermische energie en elektriciteit uit hernieuwbare bronnen, mogen de productie-installaties slechts voorzien in de eigen energiebehoeften van de begunstigde en mag de productiecapaciteit van die installaties niet groter zijn dan de hoeveelheid brandstoffen die overeenstemt met het gecombineerde gemiddelde jaarlijkse energieverbruik van thermische energie en elektriciteit van het landbouwbedrijf, met inbegrip van het landbouwhuishouden. De verkoop van elektriciteit aan het net is slechts toegestaan binnen de jaarlijkse limiet van het eigen verbruik.

    Wanneer de investering door meer begunstigden wordt uitgevoerd om in hun eigen behoefte aan biobrandstof en energie te voldoen, is het gemiddelde jaarlijkse verbruik de som van het gemiddelde jaarlijkse verbruik van alle begunstigden.

    De investeringen in infrastructuur voor hernieuwbare energie die energie verbruikt of produceert, moeten voldoen aan minimumnormen voor energie-efficiëntie, indien dergelijke normen op nationaal niveau bestaan.

    Investeringen in installaties die vooral tot doel hebben elektriciteit op te wekken uit biomassa, komen niet voor steun in aanmerking tenzij een door de lidstaten te bepalen minimumpercentage aan warmte-energie wordt gebruikt.

    De lidstaten stellen voor de verschillende types installaties drempelwaarden vast voor het maximale aandeel granen en andere zetmeelrijke gewassen, suikers en oliehoudende gewassen dat mag worden gebruikt voor de productie van bio-energie, waaronder biobrandstoffen. De steun voor investeringen in bio-energieprojecten blijft beperkt tot bio-energie die voldoet aan de toepasselijke duurzaamheidscriteria die zijn vastgelegd in de wetgeving van de Unie, waaronder artikel 17, leden 2 tot en met 6, van Richtlijn 2009/28/EG.

    5.   De investering moet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving van de betrokken lidstaat. Steun voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, wordt slechts toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun.

    6.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

    a)

    de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie;

    b)

    de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    c)

    de algemene kosten in verband met de onder (a) en (b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde onder (a) en (b) worden gemaakt;

    d)

    de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

    e)

    uitgaven voor niet-productieve investeringen in verband met de in lid 3, onder (d), bedoelde doelstellingen;

    f)

    als het gaat om irrigatie: de kosten van investeringen die aan de volgende voorwaarden voldoen:

    i)

    voor het hele gebied waarin de investering wordt uitgevoerd en andere gebieden waarin deze investering gevolgen voor het milieu kan hebben, wordt een stroomgebiedbeheerplan als vereist in artikel 13 van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad (33) aan de Commissie toegezonden. De maatregelen die in het kader van het stroomgebiedbeheerplan overeenkomstig artikel 11 van die richtlijn worden uitgevoerd en voor de landbouwsector van belang zijn, worden in het betrokken maatregelenprogramma omschreven. Een watermetingssysteem voor de meting van het waterverbruik op het niveau van de gesteunde investering is beschikbaar of wordt beschikbaar gesteld als onderdeel van de investering;

    ii)

    de investering leidt tot een daling van het voorafgaande waterverbruik met ten minste 25 %;

    Wat het bepaalde onder (f) betreft, komen zowel investeringen die betrekking hebben op grond- of oppervlaktewaterlichamen waarvan de toestand, om redenen in verband met de waterhoeveelheid, in het betrokken stroomgebiedbeheerplan is aangemerkt als minder dan goed, als investeringen die leiden tot een netto-uitbreiding van het geïrrigeerde areaal met gevolgen voor een bepaald grond- of oppervlaktewaterlichaam, echter niet in aanmerking voor steun op grond van dit artikel.

    De in de bovenstaande punten (f), (i) en (ii) vermelde voorwaarden zijn niet van toepassing op een investering in een bestaande installatie die enkel gevolgen heeft voor de energie-efficiëntie, op een investering voor het aanleggen van een reservoir of op een investering in het gebruik van gerecycleerd water die geen gevolgen heeft voor een bepaald grond- of oppervlaktewaterlichaam;

    g)

    als het gaat om investeringen met het oog op het herstel van agrarisch productiepotentieel dat beschadigd is door een natuurramp, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten of plantenplagen: kosten om het agrarisch productiepotentieel te herstellen tot op het niveau van vóór de betrokken gebeurtenis;

    h)

    als het gaat om investeringen ter preventie van schade als gevolg van natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, dierziekten of plantenplagen: kosten van specifieke preventieve acties.

    7.   Andere dan de in lid 6, onder (a) en (b), bedoelde kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies worden niet als in aanmerking komende kosten beschouwd.

    Werkkapitaal wordt niet beschouwd als subsidiabele kosten.

    8.   Met ingang van 1 januari 2017 wordt op het gebied van irrigatie slechts steun betaald door lidstaten die, met betrekking tot het stroomgebiedsdistrict waar de investering plaatsvindt, zorgen voor een bijdrage van de diverse watergebruikssectoren aan de terugwinning van de kosten van waterdiensten door de landbouwsector overeenkomstig artikel 9, lid 1, eerste streepje, van Richtlijn 2000/60/EG, in voorkomend geval rekening houdend met de sociale, ecologische en economische gevolgen van de terugwinning en met de geografische en klimatologische omstandigheden van de betrokken regio of regio's.

    9.   Er mag geen steun worden toegekend in verband met:

    a)

    de aankoop van productierechten, betalingsrechten en eenjarige gewassen;

    b)

    de aanplant van eenjarige gewassen;

    c)

    afwateringswerkzaamheden;

    d)

    investeringen om aan de geldende Unienormen te voldoen, met uitzondering van steun voor jonge landbouwers gedurende ten hoogste 24 maanden na de datum van vestiging;

    e)

    de aankoop van dieren, met uitzondering van steun voor investeringen overeenkomstig lid 3, onder (e).

    10.   De steun mag niet worden beperkt tot specifieke landbouwproducten en moet dus ter beschikking worden gesteld van alle sectoren van de primaire landbouwproductie, van de hele sector plantaardige productie of van de hele sector dierlijke productie. De lidstaten mogen echter bepaalde producten uitsluiten vanwege overcapaciteit op de interne markt of een gebrek aan afzetmogelijkheden.

    11.   De in lid 1 bedoelde steun mag niet worden toegekend in strijd met de in Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde verboden of beperkingen, ook niet wanneer die verboden of beperkingen uitsluitend betrekking hebben op de steun van de Unie waarin die verordening voorziet.

    12.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:

    a)

    75 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in de ultraperifere gebieden;

    b)

    75 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee;

    c)

    50 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in de minder ontwikkelde regio's en in alle regio's met een bbp per inwoner voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25 voor de referentieperiode, maar met een bbp per inwoner van meer dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27;

    d)

    40 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in andere regio's.

    13.   Voor zover de maximale steunintensiteit niet meer dan 90 % bedraagt, mogen de in lid 12 bedoelde percentages met 20 procentpunten worden verhoogd voor:

    a)

    jonge landbouwers of landbouwers die zich hebben gevestigd in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de datum van de steunaanvraag;

    b)

    collectieve investeringen, zoals opslagfaciliteiten die door een groep landbouwers worden gebruikt of installaties waar de landbouwproducten vóór de afzet worden klaargemaakt, en geïntegreerde projecten die betrekking hebben op diverse maatregelen op grond van Verordening (EU) nr. 1305/2013, met inbegrip van die in verband met een fusie van producentenorganisaties;

    c)

    investeringen in gebieden met natuurlijke en andere specifieke beperkingen;

    d)

    concrete acties die in het kader van het Europees innovatiepartnerschap (EIP) worden gefinancierd, zoals investeringen in een nieuwe stal waardoor een nieuwe vorm van huisvesting van dieren kan worden getest die is ontwikkeld in een operationele groep van landbouwers, wetenschappers en niet-gouvernementele dierenwelzijnsorganisaties;

    e)

    investeringen om het natuurlijke milieu, de hygiëneomstandigheden of de normen inzake dierenwelzijn te verbeteren, als bedoeld in lid 3, onder (b); in dit geval geldt het in dit lid vastgestelde verhoogde percentage alleen voor extra kosten die moeten worden gemaakt om een hoger niveau dan de geldende Unienormen te halen, maar niet tot een verhoging van de productiecapaciteit leiden.

    14.   Voor niet-productieve investeringen als bedoeld in lid 3, onder (d), en investeringen voor het herstel van productiepotentieel, als bedoeld in lid 3, onder (e), bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 100 %.

    Voor investeringen in verband met preventieve maatregelen, als bedoeld in lid 3, onder (e), bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 80 %. Deze steunintensiteit mag evenwel tot 100 % worden verhoogd als de investering collectief wordt uitgevoerd door meer dan één begunstigde.

    Artikel 15

    Steun voor ruilverkaveling van landbouwgrond

    Steun voor ruilverkaveling van landbouwgrond is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden van hoofdstuk I en uitsluitend wordt toegekend voor de financiering van juridische en administratieve kosten, inclusief opmetingskosten, ten belope van maximaal 100 % van de werkelijk gemaakte kosten.

    Artikel 16

    Steun voor investeringen in verband met de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen

    1.   Steun voor investeringen in verband met de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   Met de verplaatsing van een landbouwbedrijfsgebouw moet een doel van algemeen belang worden nagestreefd.

    Het algemeen belang dat wordt aangevoerd om de steunverlening op grond van dit artikel te rechtvaardigen, wordt in de desbetreffende bepalingen van de betrokken lidstaat gespecificeerd.

    3.   Als de verplaatsing van een landbouwbedrijfsgebouw bestaat uit het demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen, bedraagt de steunintensiteit niet meer dan 100 % van de werkelijk gemaakte kosten van dergelijke werkzaamheden.

    4.   Wanneer de verplaatsing naast het in lid 3 bedoelde demonteren, verhuizen en weer opbouwen van bestaande voorzieningen leidt tot een modernisering van deze voorzieningen of een verhoging van de productiecapaciteit, gelden voor de kosten van de modernisering van de voorzieningen of de verhoging van de productiecapaciteit de steunintensiteiten voor investeringen als bedoeld in artikel 14, leden 12 en 13.

    Voor de toepassing van dit lid wordt ervan uitgegaan dat de loutere vervanging van een bestaand gebouw of van bestaande voorzieningen door een nieuw, modern gebouw of nieuwe, moderne voorzieningen waarbij de betrokken productie of technologie niet fundamenteel wordt gewijzigd, niet met modernisering gepaard gaat.

    5.   De maximale steunintensiteit kan oplopen tot 100 % van de in aanmerking komende kosten indien de verplaatsing activiteiten behelst die dicht bij rurale woongebieden plaatsvinden, met als doel de levenskwaliteit of de milieuprestatie van deze woongebieden te verbeteren.

    Artikel 17

    Steun voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten

    1.   Steun voor investeringen in materiële activa of immateriële activa in verband met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 10 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De investering heeft betrekking op de verwerking van landbouwproducten of de afzet van landbouwproducten.

    3.   Investeringen in verband met de productie van biobrandstoffen op basis van voedingsgewassen, komen niet in aanmerking voor steun op grond van dit artikel.

    4.   De investering moet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving van de betrokken lidstaat. Steun voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, wordt slechts toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun.

    5.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

    a)

    de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie;

    b)

    de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    c)

    algemene kosten in verband met de onder (a) en (b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies, haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde onder (a) en (b) worden gemaakt;

    d)

    de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken.

    6.   Andere dan de in lid 5, onder (a) en (b), bedoelde kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies worden niet als in aanmerking komende kosten beschouwd.

    Werkkapitaal wordt niet beschouwd als subsidiabele kosten.

    7.   Er mag geen steun worden toegekend voor investeringen om aan de geldende Unienormen te voldoen.

    8.   De steun mag niet worden toegekend in strijd met de in Verordening (EU) nr. [1308/2013] vastgestelde verboden of beperkingen, ook niet wanneer die verboden of beperkingen uitsluitend betrekking hebben op de steun van de Unie waarin die verordening voorziet.

    9.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:

    a)

    75 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in de ultraperifere gebieden;

    b)

    75 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee;

    c)

    50 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in de minder ontwikkelde regio's en in alle regio's met een bbp per inwoner voor de periode 2007-2013 van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25 voor de referentieperiode, maar met een bbp per inwoner van meer dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27;

    d)

    40 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten in andere regio's.

    10.   Voor zover de maximale steunintensiteit niet meer dan 90 % bedraagt, mogen de in lid 9 bedoelde steunpercentages met 20 procentpunten worden verhoogd voor concrete acties:

    a)

    in verband met een fusie van producentenorganisaties, of

    b)

    die worden gesteund in het kader van het EIP.

    Artikel 18

    Aanloopsteun voor jonge landbouwers en voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven

    1.   Aanloopsteun voor jonge landbouwers en voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 7 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun wordt verleend aan jonge landbouwers als omschreven in artikel 2, punt 34, van deze verordening of aan kleine landbouwbedrijven als omschreven door de lidstaten.

    De door de lidstaten gehanteerde definitie van kleine landbouwbedrijven is die welke in de desbetreffende plattelandsontwikkelingsprogramma's is opgenomen en door de Commissie is goedgekeurd.

    De lidstaten stellen voor de toegang tot aanloopsteun voor jonge landbouwers en voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven boven- en onderdrempels met betrekking tot het productiepotentieel van het landbouwbedrijf vast, gemeten in standaardopbrengst, als gedefinieerd in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1242/2008 van de Commissie (34), of een equivalent daarvan. De onderdrempel om toegang te krijgen tot aanloopsteun voor jonge landbouwers is hoger dan de bovendrempel voor toegang tot steun voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven.

    De steun wordt alleen toegekend aan kleine en micro-ondernemingen.

    3.   Wanneer de steun wordt verleend aan een jonge landbouwer die een bedrijf opzet in de vorm van een rechtspersoon, moet de jonge landbouwer daadwerkelijke en voortdurende zeggenschap hebben over de rechtspersoon wat betreft beslissingen op het gebied van beheer, winst en financiële risico's. Als meerdere natuurlijke personen, onder wie personen die geen jonge landbouwer zijn, deelnemen aan het kapitaal of het beheer van de rechtspersoon, is de jonge landbouwer, hetzij alleen, hetzij samen met andere personen, in staat die daadwerkelijke en voortdurende zeggenschap uit te oefenen. Als een rechtspersoon alleen of gezamenlijk onder de zeggenschap van een andere rechtspersoon valt, gelden die voorschriften voor elke natuurlijke persoon die zeggenschap heeft over die andere rechtspersoon.

    4.   De steun wordt slechts toegekend als aan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat een bedrijfsplan wordt voorgelegd waarvan de uitvoering van start gaat binnen negen maanden na de datum waarop het besluit tot steunverlening is vastgesteld.

    Het bedrijfsplan bevat ten minste de volgende gegevens:

    a)

    in het geval van aanloopsteun voor jonge landbouwers:

    i)

    de uitgangssituatie van het landbouwbedrijf;

    ii)

    mijlpalen en streefwaarden voor de ontwikkeling van de activiteiten van het landbouwbedrijf;

    iii)

    nadere informatie over de acties, met inbegrip van acties in verband met ecologische duurzaamheid en efficiënt gebruik van hulpbronnen, die voor de ontwikkeling van de activiteiten van het landbouwbedrijf vereist zijn, zoals investeringen, opleidingen, adviezen;

    b)

    in het geval van aanloopsteun voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven:

    i)

    de uitgangssituatie van het landbouwbedrijf;

    ii)

    nadere informatie over de acties, met inbegrip van acties in verband met ecologische duurzaamheid en efficiënt gebruik van hulpbronnen, die de economische levensvatbaarheid ten goede kunnen komen, zoals investeringen, opleidingen, samenwerking.

    5.   Voor jonge landbouwers wordt in het in artikel 4, onder a), van dit artikel bedoelde bedrijfsplan bepaald dat de begunstigde binnen 18 maanden na de datum van vestiging aan de in artikel 2, punt 42, bedoelde definitie van actieve landbouwer moet voldoen. Begunstigden die niet over de nodige adequate vakbekwaamheid en deskundigheid beschikken om aan die definitie te voldoen, komen toch in aanmerking voor steun op voorwaarde dat zij zich ertoe verbinden die vakbekwaamheid en deskundigheid te verwerven binnen 36 maanden na de datum waarop het besluit tot steunverlening is vastgesteld. Deze verbintenis moet in het bedrijfsplan worden opgenomen.

    6.   De steun wordt uitgekeerd of betaald in ten minste twee tranches over een periode van maximaal vijf jaar betaald.

    Voor jonge landbouwers wordt de laatste tranche van de steun slechts betaald als het in lid 4, onder (a), bedoelde bedrijfsplan correct is uitgevoerd.

    7.   Het steunbedrag per jonge landbouwer wordt gebaseerd op de sociaaleconomische situatie in de betrokken lidstaat en is beperkt tot 70 000 EUR

    Het steunbedrag per klein landbouwbedrijf bedraagt ten hoogste 15 000 EUR.

    Artikel 19

    Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de landbouwsector

    1.   Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 9 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   Alleen producentengroeperingen of -organisaties die door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat officieel zijn erkend op grond van het door hen ingediende bedrijfsplan, komen voor steun in aanmerking.

    3.   De steun wordt toegekend op voorwaarde dat de betrokken lidstaat ertoe verplicht is te verifiëren dat de doelstellingen van het in lid 2 genoemde bedrijfsplan zijn bereikt binnen vijf jaar na de datum van de officiële erkenning van de producentengroepering of -organisatie.

    4.   De in het kader van de producentengroepering of -organisatie vastgestelde overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen moeten voldoen aan de mededingingsvoorschriften zoals die van toepassing zijn krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

    5.   Er wordt geen steun toegekend aan:

    a)

    productieorganisaties, -entiteiten of -organen, zoals vennootschappen of coöperaties, die het beheer van één of meer landbouwbedrijven tot doel hebben en waarbij het dus in feite om één enkele producent gaat;

    b)

    landbouwverenigingen die op de bedrijven van de leden taken vervullen zoals onderlinge samenwerking en dienstverlening in de vorm van bedrijfsverzorging en ondersteuning van het bedrijfsbeheer, zonder betrokken te zijn bij de gezamenlijke aanpassing van het aanbod aan de markt;

    c)

    producentengroeperingen, producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties waarvan de doelstellingen niet verenigbaar zijn met artikel 152, lid 1, onder (c), en artikel 156 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

    6.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten: de kosten van de huur van geschikte ruimten en van de aanschaf van kantooruitrusting, waaronder computerhardware en -software, de kosten van administratief personeel, overheadkosten en vergoedingen voor juridische en ambtelijke handelingen.

    Als de betrokken ruimten worden aangekocht, zijn de in aanmerking komende kosten van de ruimten beperkt tot de huurkosten tegen markttarieven.

    7.   De steun wordt op forfaitaire basis in jaarlijkse tranches toegekend gedurende de eerste vijf jaar na de datum waarop de bevoegde autoriteit de producentengroepering of -organisatie officieel heeft erkend op basis van het in lid 2 bedoelde bedrijfsplan.

    De lidstaten betalen de laatste tranche pas nadat zij hebben geverifieerd dat het bedrijfsplan correct is uitgevoerd.

    De steun is degressief.

    8.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

    9.   Het steunbedrag bedraagt ten hoogste 500 000 EUR.

    Artikel 20

    Steun voor de deelname van producenten van landbouwproducten aan een kwaliteitsregeling

    1.   De onderstaande categorieën steun aan producenten van landbouwproducten is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag:

    a)

    steun voor toetreding tot kwaliteitsregelingen, indien hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel en in hoofdstuk I;

    b)

    steun voor de kosten van verplichte controlemaatregelen in verband met de kwaliteitsregelingen die door of in opdracht van de bevoegde autoriteit zijn uitgevoerd op grond van de Uniewetgeving of de nationale wetgeving, indien die steun voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2, 4, 6, 7 en 8 van dit artikel en in hoofdstuk I;

    c)

    steun voor de kosten van marktonderzoek en productontwerp en -design en voor het opstellen van aanvragen voor de erkenning van kwaliteitsregelingen, indien die steun voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2, 6, 7 en 8 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   Steun als bedoeld in lid 1 wordt toegekend voor de volgende kwaliteitsregelingen:

    a)

    de kwaliteitsregelingen die bij de volgende verordeningen en bepalingen zijn ingesteld:

    i)

    deel II, titel II, hoofdstuk I, afdeling 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat wijn betreft;

    ii)

    Verordening (EU) nr. 1151/2012;

    iii)

    Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad (35);

    iv)

    Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad (36);

    v)

    Verordening (EU) nr. 251/2014 van het Europees Parlement en de Raad (37);

    b)

    kwaliteitsregelingen, met inbegrip van certificeringsregelingen, voor landbouwproducten die, naar de lidstaten erkennen, aan de volgende criteria voldoen:

    i)

    de specificiteit van het eindproduct dat volgens dergelijke kwaliteitsregelingen wordt gemaakt, moet voortvloeien uit duidelijke verplichtingen die het volgende garanderen:

    specifieke productkenmerken, of

    specifieke landbouw- of productiemethoden, of

    de kwaliteit van het eindproduct die uit het oogpunt van de gezondheid van mens, dier of plant, het dierenwelzijn of milieubescherming veel verder gaat dan de voor het handelsproduct geldende normen,

    ii)

    de kwaliteitsregeling moet openstaan voor alle producenten;

    iii)

    de kwaliteitsregeling moet het opstellen van een bindend productdossier voor eindproducten behelzen en de naleving daarvan moet worden geverifieerd door openbare autoriteiten of door een onafhankelijke inspectie-instantie,

    iv)

    de kwaliteitsregeling moet transparant zijn en de volledige traceerbaarheid van de landbouwproducten garanderen;

    c)

    vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten die, naar de betrokken lidstaat erkent, voldoen aan de eisen van de mededeling van de Commissie „EU-richtsnoeren betreffende de beste praktijken voor vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen” (38).

    3.   De in lid 1, onder (a), bedoelde steun wordt aan producenten van landbouwproducten toegekend in de vorm van een jaarlijkse financiële stimulans waarvan het niveau wordt bepaald op basis van de hoogte van de vaste kosten die met de deelname aan de kwaliteitsregelingen gepaard gaan.

    4.   De in lid 1, onder a) en b), bedoelde steun wordt niet toegekend voor de financiering van de kosten van controles die de begunstigden zelf verrichten of wanneer in de wetgeving van de Unie is bepaald dat de kosten van de controles door de producenten van landbouwproducten en groepen van dergelijke producenten moeten worden gedragen, zonder dat daarbij de daadwerkelijke hoogte van die kosten is vermeld.

    5.   De in lid 1, onder (a), bedoelde steun wordt gedurende ten hoogste vijf jaar toegekend en bedraagt ten hoogste 3 000 EUR per begunstigde per jaar.

    6.   De steun is onder objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk voor alle ondernemingen die daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komen.

    7.   De in lid 1, onder (b) en (c), bedoelde steun wordt niet toegekend in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden.

    De in lid 1, onder (b) en (c), bedoelde steun wordt betaald aan de voor de controlemaatregelen verantwoordelijke instantie, de aanbieder van onderzoeksdiensten of de adviesverstrekker.

    8.   De in lid 1, onder (b) en (c), bedoelde steun bedraagt ten hoogste 100 % van de werkelijk gemaakte kosten.

    Artikel 21

    Steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting

    1.   Steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 8 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun dient voor de financiering van acties op het gebied van beroepsopleiding en de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops en coaching, demonstratieactiviteiten en voorlichtingsacties.

    De steun kan ook worden toegekend voor korte uitwisselingen inzake landbouwbedrijfsbeheer en voor bezoeken aan landbouwbedrijven.

    Voor demonstratieactiviteiten mag steun worden verleend ter dekking van de betrokken investeringskosten.

    3.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

    a)

    de kosten van de organisatie van beroepsopleiding, acties voor de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops en coaching, demonstratieactiviteiten en voorlichtingsacties;

    b)

    de kosten in verband met de reis-, verblijfs- en dagvergoedingen van de deelnemers;

    c)

    de kosten van vervangende diensten tijdens de afwezigheid van de deelnemers;

    d)

    als het gaat om demonstratieprojecten in verband met investeringen:

    i)

    de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie;

    ii)

    de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    iii)

    algemene kosten in verband met de onder (i) en (ii) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde onder i) en ii) worden gedaan;

    iv)

    de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken.

    4.   De in punt 3, onder (d), bedoelde kosten komen slechts in aanmerking voor zover en zolang zij voor het demonstratieproject worden gemaakt.

    Alleen de afschrijvingskosten die met de looptijd van het demonstratieproject overeenstemmen, als berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, worden als in aanmerking komende kosten beschouwd.

    5.   De in lid 3, onder (a) en (c), bedoelde steun wordt niet toegekend in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden.

    De in lid, onder 3, (a) en (c), bedoelde steun wordt betaald aan de aanbieder van de acties inzake kennisoverdracht en voorlichting.

    6.   De organisaties die acties inzake kennisoverdracht en voorlichting aanbieden, beschikken over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel.

    De in de lid 2 bedoelde activiteiten mogen worden verricht door producentengroeperingen of andere organisaties, ongeacht hoe groot die zijn.

    7.   De steun is onder objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk voor alle ondernemingen die daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komen.

    Als de in lid 2 bedoelde activiteiten door producentengroeperingen en -organisaties worden verricht, mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde zijn om toegang tot die activiteiten te krijgen.

    Eventuele bijdragen van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken producentengroepering of -organisatie zijn beperkt tot de kosten van de in lid 2 bedoelde activiteiten.

    8.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

    Voor de in lid 3, onder (d) bedoelde demonstratieprojecten moet het maximale steunbedrag beperkt blijven tot 100 000 EUR over een periode van drie belastingjaren.

    Artikel 22

    Steun voor adviesdiensten

    1.   Steun voor adviesdiensten is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 8 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun is bedoeld om ondernemingen die in de landbouwsector actief zijn, en jonge landbouwers te helpen profiteren van adviesdiensten om de economische en ecologische prestatie alsook de klimaatvriendelijkheid en -bestendigheid van hun onderneming of investering te verbeteren.

    3.   Het advies moet verband houden met ten minste één Unieprioriteit voor plattelandsontwikkeling overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 en betrekking hebben op ten minste één van de volgende elementen:

    a)

    verplichtingen ten gevolge van de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen of normen inzake een goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in titel VI, hoofdstuk I, van Verordening (EU) nr. 1306/2013;

    b)

    in voorkomend geval, de klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken als bedoeld in titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 en de instandhouding van het landbouwareaal als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder (c), van die verordening;

    c)

    maatregelen die gericht zijn op modernisering, verbetering van het concurrentievermogen, sectorintegratie, innovatie, marktoriëntatie en bevordering van ondernemerschap;

    d)

    door de lidstaten vastgestelde voorschriften voor de tenuitvoerlegging van artikel 11, lid 3, van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad;

    e)

    door de lidstaten vastgestelde voorschriften voor de tenuitvoerlegging van artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad (39), en met name de naleving van de algemene beginselen van geïntegreerde gewasbescherming als bedoeld in artikel 14 van Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad (40);

    f)

    indien van toepassing, arbeidsveiligheidsnormen of veiligheidsnormen in verband met het landbouwbedrijf;

    g)

    specifiek advies voor landbouwers die zich voor het eerst vestigen, met inbegrip van advies inzake economische en ecologische duurzaamheid.

    4.   Het advies kan ook betrekking hebben op andere dan de in de in lid 3 van dit artikel bedoelde thema's die verband houden met mitigatie van en adaptatie aan de klimaatverandering, biodiversiteit en waterbescherming als vastgesteld in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1307/2013, of met de economische en de ecologische prestatie van het landbouwbedrijf, met inbegrip van de mededingingsaspecten. Hiertoe behoort onder meer advies voor de ontwikkeling van korte voorzieningsketens, biologische landbouw en de gezondheidsaspecten van de veehouderij.

    5.   De steun wordt niet toegekend in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden. De steun wordt betaald aan de aanbieder van de adviesdiensten.

    6.   De organisaties die worden geselecteerd om adviesdiensten te verstrekken, beschikken over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel, alsmede over ervaring op het gebied van adviesverstrekking, en zijn betrouwbaar gebleken op de gebieden waarover zij advies verstrekken.

    De adviesdiensten mogen worden verstrekt door producentengroeperingen of andere organisaties, ongeacht hoe groot die zijn.

    Bij de adviesverlening neemt de verstrekker van de adviesdienst de in artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde vertrouwelijkheidsvoorschriften in acht.

    7.   De steun is onder objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk voor alle ondernemingen die daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komen.

    Als de adviesdiensten door producentengroeperingen en -organisaties worden verleend, mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde zijn om toegang tot die diensten te krijgen.

    Eventuele bijdragen van niet-leden in de administratieve kosten van de betrokken groepering of organisatie zijn beperkt tot de kosten van het verstrekken van de adviesdienst.

    8.   De steun bedraagt ten hoogste 1 500 EUR per advies.

    Artikel 23

    Steun voor bedrijfsvervangingsdiensten in de landbouw

    1.   Steun voor bedrijfsvervangingsdiensten in de landbouw is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 5 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun dekt de werkelijke kosten van de vervanging van een landbouwer, een natuurlijke persoon die lid van het landbouwhuishouden is, of een werknemer in de landbouw, tijdens hun afwezigheid van het werk als gevolg van ziekte, waaronder ziekte van hun kind, vakantie, moederschap- en ouderschapsverlof, of bij overlijden.

    3.   De totale duur van de vervanging bedraagt niet meer dan drie maanden per jaar per begunstigde, met uitzondering van de vervanging voor moederschaps- en ouderschapsverlof, die in elk geval maximaal zes maanden duurt.

    4.   De steun wordt niet toegekend in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden.

    De steun wordt betaald aan de aanbieder van de bedrijfsvervangingsdiensten.

    De bedrijfsvervangingsdiensten mogen worden verstrekt door producentengroeperingen en -organisaties, ongeacht hoe groot die zijn. In dat geval mag lidmaatschap van die groeperingen of organisaties geen voorwaarde zijn om toegang tot die diensten te krijgen.

    5.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de werkelijk gemaakte kosten.

    Artikel 24

    Steun voor afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten

    1.   Steun voor afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 8 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun dient voor de financiering van de kosten van:

    a)

    het organiseren van en deelnemen aan wedstrijden, handelsbeurzen en tentoonstellingen;

    b)

    publicaties om landbouwproducten beter bekend te maken bij het brede publiek.

    3.   In de in lid 2, onder (b), bedoelde publicaties mag geen specifieke onderneming, merknaam of oorsprong worden vermeld.

    Deze beperking is evenwel niet van toepassing op een verwijzing naar de oorsprong van landbouwproducten die vallen onder:

    a)

    kwaliteitsregelingen als bedoeld in artikel 20, lid 2, onder (a), mits die verwijzing exact overeenkomt met de door de Unie beschermde benaming;

    b)

    kwaliteitsregelingen als bedoeld in artikel 20, lid 2, onder (b) en (c), op voorwaarde dat de verwijzing in de boodschap van ondergeschikt belang is.

    4.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten van het organiseren van en deelnemen aan wedstrijden, beurzen en tentoonstellingen, als bedoeld in lid 2, onder (a):

    a)

    deelnamekosten;

    b)

    reiskosten en kosten van het vervoer van dieren;

    c)

    kosten van publicaties en websites die het evenement aankondigen;

    d)

    de huur van tentoonstellingsruimten en -stands en de kosten van de installatie en ontmanteling daarvan;

    e)

    symbolische prijzen tot een waarde van 1 000 EUR per prijs en per winnaar van de wedstrijd.

    5.   De steun geldt voor de volgende in aanmerking komende kosten van publicaties om landbouwproducten bij het brede publiek beter bekend te maken, als bedoeld in lid 2, onder (b):

    a)

    de kosten van publicaties in de gedrukte en elektronische media, websites en spots in de elektronische media, op radio of televisie, waarmee feitelijke informatie wordt verstrekt over begunstigden die uit een bepaald gebied afkomstig zijn of een bepaald landbouwproduct produceren, mits de informatie neutraal is en alle betrokken begunstigden gelijke kansen hebben om in de publicatie aan bod te komen;

    b)

    kosten van de verspreiding van wetenschappelijke kennis en feitelijke informatie over:

    i)

    kwaliteitsregelingen als bedoeld in artikel 20, lid 2, die open staan voor landbouwproducten uit andere lidstaten en derde landen;

    ii)

    generieke landbouwproducten en hun voedingswaarde en tips voor het gebruik ervan.

    6.   De steun wordt toegekend:

    a)

    in natura, of

    b)

    als vergoeding van de kosten die de begunstigde werkelijk heeft gemaakt.

    Wanneer de steun in natura wordt toegekend, mag hij niet in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden worden verleend, maar wordt hij aan de aanbieder van de afzetbevorderingsmaatregel betaald.

    De afzetbevorderingsmaatregelen mogen worden uitgevoerd door producentengroeperingen of andere organisaties, ongeacht hoe groot die zijn.

    De steun voor symbolische prijzen als bedoeld in lid 4, onder (e), wordt slechts aan de aanbieder van de afzetbevorderingsmaatregelen betaald als de prijs werkelijk is uitgereikt en na voorlegging van een bewijs van de uitreiking.

    7.   De steun voor afzetbevorderingsmaatregelen is onder objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk voor alle ondernemingen die daarvoor in het betrokken gebied in aanmerking komen.

    Wanneer de afzetbevorderingsmaatregel door een producentengroepering of -organisatie wordt uitgevoerd, mag lidmaatschap van deze groepering of organisatie niet als deelnemingsvoorwaarde worden gesteld en moeten bijdragen in de administratieve kosten van de groepering of organisatie beperkt blijven tot de kosten van het aanbieden van de afzetbevorderingsmaatregel.

    8.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

    Artikel 25

    Steun ter vergoeding van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld

    1.   Steun om kmo's die in de primaire landbouwproductie actief zijn, te vergoeden voor schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 10 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   Voor steun die in het kader van dit artikel wordt toegekend, gelden de volgende voorwaarden:

    a)

    de bevoegde autoriteit van de lidstaat heeft de gebeurtenis formeel erkend als ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, en

    b)

    er is een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, en de schade die de onderneming heeft geleden.

    3.   De steun moet rechtstreeks aan de betrokken onderneming worden betaald of aan een producentengroepering of -organisatie waarvan de onderneming lid is.

    Wanneer de steun aan een producentengroepering of -organisatie wordt betaald, mag het steunbedrag niet hoger zijn dan het steunbedrag waarvoor die onderneming in aanmerking komt.

    4.   De steunregelingen worden ingesteld binnen drie jaar na de datum waarop de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, zich hebben voorgedaan.

    De steun wordt binnen vier jaar na die datum betaald.

    5.   In aanmerking komen de kosten van de schade die het rechtstreeks gevolg is van de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, zoals getaxeerd door een openbare autoriteit, een door de steunverlenende autoriteit erkende onafhankelijke deskundige of een verzekeringsonderneming.

    De schade omvat:

    a)

    het in lid 6 bedoelde inkomensverlies als gevolg van de volledige of gedeeltelijke vernietiging van de landbouwproductie en de productiemiddelen;

    b)

    de in lid 7 bedoelde materiële schade.

    6.   Het inkomensverlies wordt berekend door:

    a)

    de hoeveelheid landbouwproducten die is geproduceerd in het jaar waarin de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, zich hebben voorgedaan, of die is geproduceerd in elk volgend jaar waarin de weerslag van de volledige of gedeeltelijke vernietiging van de productiemiddelen voelbaar was, vermenigvuldigd met de in dat jaar verkregen gemiddelde verkoopprijs;

    af te trekken van:

    b)

    de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid landbouwproducten die is geproduceerd in de drie jaren voorafgaand aan de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, of het gemiddelde van drie van de vijf jaren voorafgaand aan de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, de hoogste en de laagste productie niet meegerekend, vermenigvuldigd met de gemiddelde verkregen verkoopprijs.

    Die inkomensvermindering kan worden berekend hetzij op het niveau van de jaarlijkse landbouwproductie, hetzij op het niveau van de gewassen of de veestapel.

    Dat bedrag kan worden verhoogd met andere kosten die de begunstigde heeft gemaakt wegens de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld.

    Dat bedrag wordt verlaagd met de kosten die, als gevolg van de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, niet zijn gemaakt.

    Voor de berekening van de landbouwproductie van de begunstigde mogen indexen worden gebruikt op voorwaarde dat de toegepaste berekeningsmethode het mogelijk maakt het reële verlies van de begunstigde in het betrokken jaar te bepalen.

    7.   De materiële schade aan activa zoals landbouwbedrijfsgebouwen, uitrusting en machines, voorraden en productiemiddelen die is veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, wordt berekend op basis van de reparatiekosten of de economische waarde van de betrokken activa vóór de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld.

    Deze schade mag niet groter zijn dan de reparatiekosten of de daling van de billijke marktwaarde als gevolg van de ramp, dat wil zeggen het verschil tussen de waarde van de activa onmiddellijk vóór en onmiddellijk na de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld.

    Als de in lid 6 bedoelde vermindering van het inkomen van de begunstigde wordt berekend op het niveau van de gewassen of de veestapel, wordt bij de materiële schade alleen rekening gehouden met dat gewas of dat vee.

    8.   De schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, wordt berekend op het niveau van de individuele begunstigde.

    9.   Steun die op grond van dit artikel wordt toegekend, wordt met 50 % verminderd, tenzij hij wordt toegekend aan begunstigden die een verzekering hebben afgesloten voor ten minste 50 % van hun gemiddelde jaarlijkse productie of van hun gemiddelde jaarlijkse productiegerelateerde inkomen en voor de klimaatrisico's die statistisch het vaakst voorkomen in de betrokken lidstaat of regio waarvoor een verzekering is afgesloten.

    10.   De steun en de eventuele andere ontvangen betalingen ter compensatie van de verliezen, waaronder betalingen op grond van andere nationale of uniale maatregelen of in het kader van een verzekeringspolis voor de schade waarvoor de steun wordt verleend, bedragen niet meer dan 80 % van de in aanmerking komende kosten.

    In gebieden met natuurlijke beperkingen kan de steunintensiteit worden verhoogd tot 90 %.

    Artikel 26

    Steun voor de kosten van de preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten en plantenplagen en steun voor het herstel van schade als gevolg van dierziekten en plantenplagen

    1.   Steun om kmo's die actief zijn in de primaire landbouwproductie, te vergoeden voor de kosten van de preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten of plantenplagen en steun om dergelijke ondernemingen te vergoeden voor door dierziekten of plantenplagen veroorzaakte verliezen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 13 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun wordt enkel betaald:

    a)

    met betrekking tot dierziekten of plantenplagen waarvoor wettelijk, bestuursrechtelijk of administratief vastgestelde uniale of nationale voorschriften gelden, en

    b)

    als onderdeel van:

    i)

    een uniaal, nationaal of regionaal openbaar programma ter preventie, beheersing of uitroeiing van de betrokken dierziekte of plantenplaag, of

    ii)

    door de bevoegde autoriteit opgelegde noodmaatregelen, of

    iii)

    overeenkomstig Richtlijn 2000/29/EG van de Raad uitgevoerde maatregelen om een plantenplaag uit te roeien of in te dammen.

    Het programma en de maatregelen als bedoeld onder (b), bevatten een beschrijving van de betrokken preventie-, beheersings- of uitroeiingsmaatregelen.

    3.   De steun mag geen betrekking hebben op maatregelen waarvoor in de Uniewetgeving is bepaald dat de kosten daarvan door de begunstigde moeten worden gedragen, tenzij deze maatregelen volledig worden bekostigd uit de opbrengsten van aan de begunstigden opgelegde verplichte heffingen.

    4.   Wat dierziekten betreft, mag de steun uitsluitend worden toegekend voor dierziekten als bedoeld in de lijst van dierziekten van de Wereldorganisatie voor diergezondheid, of voor dierziekten en zoönosen die zijn vermeld in de bijlagen I en II bij Verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad (41).

    5.   De steun wordt rechtstreeks betaald aan de betrokken onderneming of aan een producentengroepering of -organisatie waarvan de onderneming lid is.

    Wanneer de steun aan een producentengroepering of -organisatie wordt betaald, mag het steunbedrag niet hoger zijn dan het steunbedrag waarvoor die onderneming in aanmerking komt.

    6.   De steunregelingen worden ingesteld binnen drie jaar na de datum waarop de door de dierziekte of plantenplaag veroorzaakte uitgaven of verliezen zijn ontstaan.

    De steun wordt binnen vier jaar na die datum betaald.

    7.   Bij preventiemaatregelen dekt de steun de in aanmerking komende kosten van:

    a)

    gezondheidscontroles;

    b)

    analyses, waaronder in-vitrodiagnostiek;

    c)

    tests en andere screeningmaatregelen, waaronder TSE- en BSE-tests;

    d)

    het aankopen, opslaan, toedienen en distribueren van vaccins, geneesmiddelen, stoffen voor de behandeling van dieren en gewasbeschermingsmiddelen;

    e)

    de preventieve slacht of ruiming van dieren of de vernietiging van dierlijke producten en planten en de reiniging en ontsmetting van het bedrijf en de uitrusting.

    8.   Bij bestrijdings- en uitroeiingsmaatregelen dekt de steun de in aanmerking komende kosten van:

    a)

    in het geval van dierziekten, tests en andere screeningmaatregelen, waaronder TSE- en BSE-tests;

    b)

    het aankopen, opslaan, toedienen en distribueren van vaccins, geneesmiddelen, stoffen voor de behandeling van dieren en gewasbeschermingsmiddelen;

    c)

    de slacht of ruiming van dieren en de vernietiging van dieren en de vernietiging van met die dieren verband houdende producten of de vernietiging van planten, met inbegrip van die welke sterven of worden vernietigd als gevolg van een vaccinatie of van andere maatregelen die door de bevoegde autoriteiten zijn opgelegd, en de reiniging en ontsmetting van het bedrijf en de uitrusting.

    9.   Bij steun voor het herstel van de schade als gevolg van dierziekten of plantenplagen wordt de vergoeding uitsluitend berekend op basis van:

    a)

    de marktwaarde van de dieren die zijn geslacht of geruimd of zijn gestorven of van de met die dieren verband houdende producten of van de planten die zijn vernietigd:

    i)

    als gevolg van de dierziekte of plantenplaag;

    ii)

    als onderdeel van een openbaar programma of een maatregel als bedoeld in lid 2, onder (b).

    Die marktwaarde wordt vastgesteld op basis van de waarde die de dieren, producten en planten hadden net voordat het vermoeden van de dierziekte of plantenplaag ontstond of werd bevestigd.

    b)

    het inkomensverlies als gevolg van quarantaineverplichtingen, moeilijkheden bij het herbevolken of heraanplanten en de verplichte vruchtwisseling die zijn opgelegd als onderdeel van een openbaar programma of een maatregel als bedoeld in lid 2, onder b).

    Kosten die geen rechtstreeks gevolg zijn van de dierziekte of de plantenplaag en anders voor rekening van de begunstigde zouden zijn, worden in mindering gebracht op dat bedrag.

    10.   De steun voor het herstel van schade als gevolg van dierziekten en plantenplagen blijft beperkt tot de kosten en de schade als gevolg van dierziekten en plantenplagen ten aanzien waarvan de bevoegde autoriteit:

    a)

    in het geval van een dierziekte, formeel heeft erkend dat zich een uitbraak heeft voorgedaan, of

    b)

    in het geval van een plantenplaag, formeel de aanwezigheid ervan heeft bevestigd.

    11.   Steun in verband met de in de leden 7 en 8 bedoelde in aanmerking komende kosten wordt verleend in natura en wordt betaald aan de aanbieder van de preventie- en uitroeiingsmaatregelen.

    In afwijking van de eerste alinea van dit lid mag steun in verband met de in de volgende leden bedoelde in aanmerking komende kosten rechtstreeks aan de begunstigde worden toegekend als vergoeding van de kosten die de begunstigde werkelijk heeft gemaakt:

    a)

    lid 7, onder (d), en lid 8, onder (b), in het geval van dierziekten of plantenplagen, en

    b)

    lid 7, onder (e), en lid 8, onder (c), in het geval van plantenplagen en voor het reinigen en het ontsmetten van het bedrijf en het materiaal.

    12.   Er mag geen individuele steun worden toegekend als wordt geconstateerd dat de dierziekte of de besmetting met de plantenplaag met opzet of door nalatigheid van de begunstigde werd veroorzaakt.

    13.   De steun en de eventuele andere door de begunstigde ontvangen betalingen, waaronder betalingen op grond van andere nationale of uniale maatregelen of in het kader van een verzekeringspolis voor dezelfde in aanmerking komende kosten als bedoeld in de leden 7, 8 en 9, mogen niet meer bedragen dan 100 % van de in aanmerking komende kosten.

    Artikel 27

    Steun voor de sector dierlijke productie en steun voor gestorven dieren

    1.   De onderstaande steun voor veehouders is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 en 3 van dit artikel en in hoofdstuk I:

    a)

    steun tot 100 % van de administratieve kosten van het opstellen en bijhouden van stamboeken;

    b)

    steun tot 70 % van de kosten van door of in opdracht van derden uitgevoerde testen om de genetische kwaliteit of het genetische rendement van dieren te bepalen, behalve de kosten van controles die door de eigenaar van de dieren worden verricht en van routinematige controles van de kwaliteit van melk;

    c)

    steun tot 100 % van de kosten van het afvoeren van gestorven dieren en steun tot 75 % van de kosten van de vernietiging van dergelijke gestorven dieren, of steun tot maximaal een gelijkwaardige steunintensiteit voor de kosten van door landbouwers betaalde premies voor een verzekering ter dekking van de kosten van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren;

    d)

    steun tot 100 % van de kosten van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren wanneer de steun wordt gefinancierd uit heffingen of verplichte bijdragen voor de financiering van het vernietigen van dergelijke gestorven dieren, mits die heffingen of bijdragen beperkt zijn tot en rechtstreeks opgelegd worden aan de vleessector;

    e)

    steun ten bedrage van 100 % van de kosten van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren wanneer op de gestorven dieren TSE-tests moeten worden uitgevoerd of in het geval van een uitbraak van een in artikel 26, lid 4, bedoelde dierziekte.

    2.   De in lid 1, onder (c), (d) en (e), bedoelde steun wordt enkel toegekend wanneer er een consistent monitoringprogramma is dat garandeert dat alle gestorven dieren in de lidstaat op veilige wijze worden verwijderd.

    Steun voor de kosten van door landbouwers betaalde verzekeringspremies ter dekking van de kosten van het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren, als bedoeld in lid 1, onder (c), van dit artikel moet aan de in artikel 28, lid 2, vastgestelde voorwaarden voldoen.

    3.   De steun wordt aan de begunstigden in natura verleend en niet in de vorm van rechtstreekse betalingen.

    Om het beheer van de in lid 1, onder (c), (d), (e), bedoelde steun te vergemakkelijken, mag deze steun worden uitgekeerd aan marktdeelnemers of instanties die:

    a)

    actief zijn in het stadium volgend op dat van de ondernemingen die in de sector dierlijke productie actief zijn, en

    b)

    diensten verlenen in verband met het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren.

    Artikel 28

    Steun als bijdrage aan verzekeringspremies

    1.   Steun die als bijdrage aan verzekeringspremies wordt toegekend aan kmo's die actief zijn in de primaire landbouwproductie, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun:

    a)

    mag de werking van de interne markt voor verzekeringsdiensten niet belemmeren;

    b)

    mag niet worden beperkt tot verzekeringen van één enkele verzekeringsmaatschappij of groep verzekeringsmaatschappijen;

    c)

    mag niet worden gekoppeld aan de voorwaarde dat het verzekeringscontract wordt gesloten met een in de betrokken lidstaat gevestigde maatschappij.

    3.   De verzekering is bestemd voor de dekking van verliezen door:

    a)

    natuurrampen;

    b)

    ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld en andere ongunstige weersomstandigheden;

    c)

    dierziekten of plantenplagen;

    d)

    beschermde dieren.

    4.   De verzekering:

    a)

    vergoedt uitsluitend de kosten van het herstel van de in lid 3 bedoelde verliezen;

    b)

    omvat geen voorwaarden of bepalingen wat betreft het type of de omvang van de landbouwproductie in de toekomst.

    5.   De lidstaten kunnen het bedrag van de verzekeringspremie dat voor steun in aanmerking komt, beperken door de toepassing van een passend plafond.

    6.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 65 % van de kosten van de verzekeringspremie.

    AFDELING 2

    Steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven

    Artikel 29

    Steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven

    1.   Steun voor investeringen voor de instandhouding van op het landbouwbedrijf gelegen cultureel en natuurlijk erfgoed is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De investering is in overeenstemming met de wetgeving van de Unie en met de nationale wetten van de betrokken lidstaat.

    3.   De steun wordt verleend voor cultureel en natuurlijk erfgoed in de vorm van natuurlijke landschappen en gebouwen dat door de bevoegde openbare autoriteiten van de betrokken lidstaat formeel als cultureel of natuurlijk erfgoed is erkend.

    4.   De steun dekt de volgende kosten voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed:

    a)

    kosten van investeringen in materiële activa;

    b)

    kapitaalwerken.

    5.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

    6.   De steun voor kapitaalwerken bedraagt ten hoogste 10 000 EUR per jaar.

    AFDELING 3

    Steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen in de landbouwsector

    Artikel 30

    Steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen in de landbouwsector

    1.   Steunregelingen voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 2, onder b), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 8 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   Voor steun die in het kader van dit artikel wordt toegekend, gelden de volgende voorwaarden:

    a)

    de bevoegde autoriteit van de lidstaat heeft de gebeurtenis formeel als natuurramp erkend, en

    b)

    er is een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de natuurramp en de schade die de onderneming heeft geleden.

    3.   De steun wordt rechtstreeks betaald aan de betrokken onderneming of aan een producentengroepering of -organisatie waarvan de onderneming lid is.

    Wanneer de steun aan een producentengroepering of -organisatie wordt betaald, mag het steunbedrag niet hoger zijn dan het steunbedrag waarvoor die onderneming in aanmerking komt.

    4.   Steunregelingen met betrekking tot een specifieke natuurramp worden ingesteld binnen drie jaar nadat de natuurramp zich heeft voorgedaan.

    De steun wordt binnen vier jaar na die datum betaald.

    5.   In aanmerking komen de kosten van de schade die als een rechtstreeks gevolg van de natuurramp is ontstaan, zoals getaxeerd door een openbare autoriteit, een door de steunverlenende autoriteit erkende onafhankelijke deskundige of een verzekeringsonderneming.

    Bij de schade kan het gaan om:

    a)

    materiële schade aan activa zoals gebouwen, uitrusting, machines, voorraden en productiemiddelen;

    b)

    inkomensverlies als gevolg van de volledige of gedeeltelijke vernietiging van de landbouwproductie en de landbouwproductiemiddelen.

    De schade wordt berekend op het niveau van de individuele begunstigde.

    6.   De berekening van de materiële schade gebeurt op basis van de reparatiekosten of de economische waarde van het betrokken actief vóór de natuurramp. Deze schade mag niet groter zijn dan de reparatiekosten of de daling van de billijke marktwaarde als gevolg van de natuurramp, dat wil zeggen het verschil tussen de waarde van de eigendom onmiddellijk vóór en onmiddellijk na de natuurramp.

    7.   Het inkomensverlies wordt berekend door:

    a)

    de hoeveelheid landbouwproducten die is geproduceerd in het jaar van de natuurramp of in elk volgend jaar waarin de weerslag van de volledige of gedeeltelijke vernietiging van de productiemiddelen voelbaar was, vermenigvuldigd met de in dat jaar verkregen gemiddelde verkoopprijs;

    af te trekken van:

    b)

    de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid landbouwproducten die is geproduceerd in de drie jaren voorafgaand aan de natuurramp of het gemiddelde van drie van de vijf jaren voorafgaand aan de natuurramp, de hoogste en de laagste productie niet meegerekend, vermenigvuldigd met de gemiddelde verkregen verkoopprijs.

    Dat bedrag kan worden verhoogd met andere kosten die de begunstigde heeft gemaakt wegens de ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld.

    Het bedrag wordt verlaagd met de kosten die, als gevolg van de natuurramp, niet zijn gemaakt.

    Voor de berekening van de jaarlijkse landbouwproductie van de begunstigde mogen indexen worden gebruikt op voorwaarde dat de toegepaste berekeningsmethode het mogelijk maakt het reële verlies van de begunstigde in het betrokken jaar te bepalen.

    8.   De steun en de eventuele andere betalingen ter vergoeding van de schade, met inbegrip van betalingen in het kader van verzekeringspolissen, bedragen ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

    AFDELING 4

    Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en de bosbouwsector

    Artikel 31

    Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en de bosbouwsector

    1.   Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouw- en de bosbouwsector is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 7 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   Het gesteunde project moet van belang zijn voor alle ondernemingen die in de betrokken specifieke landbouw- of bosbouwsector of -subsector actief zijn.

    3.   Vóór de begindatum van het gesteunde project wordt op het internet de volgende informatie bekendgemaakt:

    a)

    dat het gesteunde project wordt uitgevoerd;

    b)

    de doelstellingen van het gesteunde project;

    c)

    de vermoedelijke datum van de publicatie van de resultaten die van het gesteunde project worden verwacht;

    d)

    de plaats waar de van het gesteunde project verwachte resultaten op het internet zullen worden bekendgemaakt;

    e)

    de vermelding dat de resultaten van het gesteunde project gratis beschikbaar zijn voor alle ondernemingen die in de betrokken specifieke landbouw- of bosbouwsector of -subsector actief zijn.

    4.   De resultaten van het gesteunde project worden op internet beschikbaar gesteld vanaf de einddatum van het gesteunde project of vanaf de datum waarop informatie over die resultaten wordt gegeven aan leden van specifieke organisaties, afhankelijk van wat als eerste plaatsvindt. De resultaten blijven op internet beschikbaar gedurende ten minste vijf jaar vanaf de einddatum van het gesteunde project.

    5.   De steun wordt rechtstreeks aan de organisatie voor onderzoek en kennisverspreiding toegekend.

    De steun wordt niet toegekend in de vorm van op de prijs van de landbouwproducten gebaseerde betalingen aan ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector.

    6.   De in aanmerking komende kosten zijn de volgende:

    a)

    personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel voor zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;

    b)

    kosten van apparatuur en uitrusting voor zover en zolang deze wordt gebruikt voor het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;

    c)

    kosten van gebouwen en gronden voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het project. Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat gronden betreft, komen de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten in aanmerking;

    d)

    kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op arm's length-voorwaarden worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project worden gebruikt;

    e)

    extra algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal, leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

    7.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

    AFDELING 5

    Steun voor de bosbouw

    Artikel 32

    Steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden

    1.   Steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden die wordt verleend aan publieke en private grondbezitters en hun verenigingen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 16 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun:

    a)

    wordt in het kader van een plattelandsontwikkelingsprogramma overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 en de krachtens die verordening door de Commissie vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen toegekend:

    i)

    als steun die uit het Elfpo wordt gecofinancierd, of

    ii)

    als aanvullende nationale financiering bij de onder (i) genoemde steun,

    en

    b)

    is identiek aan de onderliggende plattelandsontwikkelingsmaatregel in het plattelandsontwikkelingsprogramma als bedoeld onder (a).

    3.   In de rechtsgrondslag van de steun wordt vermeld dat de steun niet mag worden ingevoerd voordat de Commissie het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma heeft goedgekeurd.

    4.   Als het gaat om de bebossing van grond die aan de staat toebehoort, wordt de steun slechts toegekend als de instantie die deze grond beheert, een particuliere instantie of een gemeente is.

    5.   De in lid 4 bedoelde beperkingen op de eigendom van bossen zijn niet van toepassing op de tropische en subtropische bossen en evenmin op de beboste gronden op de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en in de Franse overzeese departementen.

    6.   De steun wordt toegekend voor bebossing en de aanleg van beboste gronden op landbouwgrond en niet-landbouwgrond.

    7.   De steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden dekt de aanlegkosten en een jaarlijkse premie per hectare.

    De steun voor bebossing en de aanleg van beboste gebieden kan betrekking hebben op investeringen.

    Steun voor de bebossing van aan openbare autoriteiten toebehorende grond of voor snelgroeiende bomen dient alleen voor de financiering van de aanlegkosten.

    8.   De steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden in het kader van investeringsacties dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

    a)

    de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie;

    b)

    de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    c)

    algemene kosten in verband met de onder (a) en (b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde onder (a) en (b) worden gemaakt;

    d)

    de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

    e)

    kosten van de opstelling van bosbeheerplannen of gelijkwaardige instrumenten.

    Werkkapitaal wordt niet beschouwd als subsidiabele kosten.

    9.   De investeringsacties moeten in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving van de betrokken lidstaat. Steun voor investeringsacties waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, mag slechts worden toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun.

    10.   De volgende aanlegkosten komen in aanmerking:

    a)

    kosten van plant- en teeltmateriaal;

    b)

    aanplantkosten en kosten die rechtstreeks met de aanplant verband houden;

    c)

    kosten van andere hiermee verband houdende acties, waaronder de opslag en behandeling van zaailingen met de nodige preventie- en beschermingsmaterialen;

    d)

    herbeplantingskosten die in de loop van het eerste jaar van de bebossing moeten worden gemaakt.

    11.   De jaarlijkse premie per hectare dekt de kosten van het gederfde landbouwinkomen en van onderhoudsactiviteiten, waaronder zuivering en dunning, en wordt gedurende maximaal twaalf jaar na de datum van de toekenning van de steun verleend.

    12.   Er mag geen steun worden toegekend voor de aanplant van de volgende bomen:

    a)

    bomen voor hakhout met korte omlooptijd;

    b)

    kerstbomen, of

    c)

    snelgroeiende bomen voor de energieproductie.

    13.   De aangeplante soorten moeten aangepast zijn aan de plaatselijke milieu- en klimaatomstandigheden en voldoen aan de minimale milieuvereisten.

    14.   In gebieden waar de bebossing bemoeilijkt wordt door ongunstige bodem- en klimaatomstandigheden, kan steun worden toegekend voor de aanplant van meerjarige houtachtige soorten, zoals struiken die aangepast zijn aan de plaatselijke omstandigheden.

    15.   Voor begunstigden vanaf een bepaalde door de lidstaten in het plattelandsontwikkelingsprogramma vast te stellen omvang, is de steun afhankelijk van de overlegging van de toepasselijke gegevens van een bosbeheerplan of gelijkwaardig instrument dat in overeenstemming is met duurzaam bosbeheer, als omschreven door de tweede ministeriële conferentie over de bescherming van de bossen in Europa van 1993.

    16.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

    Artikel 33

    Steun voor boslandbouwsystemen

    1.   Steun voor boslandbouwsystemen die wordt verleend aan particuliere grondbezitters, gemeenten en verenigingen daarvan, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 11 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun:

    a)

    wordt in het kader van een plattelandsontwikkelingsprogramma overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 en de krachtens die verordening door de Commissie vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen toegekend:

    i)

    als steun die uit het Elfpo wordt gecofinancierd, of

    ii)

    als aanvullende nationale financiering bij de onder (i) genoemde steun,

    en

    b)

    is identiek aan de onderliggende plattelandsontwikkelingsmaatregel in het plattelandsontwikkelingsprogramma als bedoeld onder (a).

    3.   In de rechtsgrondslag van de steun wordt vermeld dat de steun niet mag worden ingevoerd voordat de Commissie het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma heeft goedgekeurd.

    4.   De steun voor boslandbouwsystemen dekt de aanlegkosten en een jaarlijkse premie per hectare.

    Steun voor boslandbouwsystemen kan betrekking hebben op investeringsacties.

    5.   De steun voor boslandbouwsystemen in het kader van investeringsacties dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

    a)

    de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie;

    b)

    de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    c)

    algemene kosten in verband met de onder (a) en (b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde onder (a) en (b) worden gemaakt;

    d)

    de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

    e)

    kosten van de opstelling van bosbeheerplannen of gelijkwaardige instrumenten.

    Werkkapitaal wordt niet beschouwd als subsidiabele kosten.

    6.   De investeringsacties moeten in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving van de betrokken lidstaat. Steun voor investeringsacties waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, mag slechts worden toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun.

    7.   De volgende aanlegkosten komen in aanmerking:

    a)

    de kosten van de aanleg van het boslandbouwsysteem door het aanplanten van bomen, waaronder de kosten van het plantmateriaal, de aanplant, de opslag en de behandeling van zaailingen met de nodige preventie- en beschermingsmaterialen;

    b)

    de kosten van de aanleg van het boslandbouwsysteem door de omzetting van bestaande bossen of andere beboste gronden, waaronder de kosten van het kappen van bomen, uitdunnen en snoeien en de bescherming tegen graasdieren;

    c)

    andere kosten die rechtstreeks met de aanleg van een boslandbouwsysteem verband houden, zoals de kosten van haalbaarheidsstudies, aanlegplannen, bodemonderzoek en voorbereiding en bescherming van de grond;

    d)

    de kosten van bosbegrazing, irrigatie en beschermende voorzieningen;

    e)

    de kosten van de voor de aanleg van een boslandbouwsysteem noodzakelijke behandelingen, waaronder irrigatie en snoeien;

    f)

    de kosten van herbeplanting in het eerste jaar na de aanleg van een boslandbouwsysteem.

    8.   De jaarlijkse premie per hectare dekt de kosten van het onderhoud van het boslandbouwsysteem en wordt gedurende maximaal vijf jaar na de datum van de toekenning van de steun verleend.

    De in aanmerking komende kosten van het onderhoud kunnen betrekking hebben op de aangelegde boomgordels, het wieden, snoeien en uitdunnen en op beschermende maatregelen en investeringen zoals het plaatsen van hekken of het aanbrengen van individuele beschermingskokers.

    9.   De lidstaten bepalen het maximale aantal per hectare aan te planten bomen, met inachtneming van:

    a)

    de plaatselijke bodem- en klimaatgesteldheid en milieuomstandigheden;

    b)

    de bosbouwgewassoorten, en

    c)

    de noodzaak om te garanderen dat de voor landbouwdoeleinden gebruikte grond op duurzame wijze wordt gebruikt.

    10.   Voor begunstigden vanaf een bepaalde door de lidstaten vast te stellen omvang, is de steun afhankelijk van de overlegging van de toepasselijke gegevens van een bosbeheerplan of gelijkwaardig instrument dat in overeenstemming is met duurzaam bosbeheer, als omschreven door de tweede ministeriële conferentie over de bescherming van de bossen in Europa van 1993.

    11.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste:

    a)

    80 % van de in aanmerking komende kosten van investeringsacties en van de aanlegkosten als bedoeld in de leden 5 en 7, en

    b)

    100 % van de in lid 8 bedoelde jaarlijkse premie.

    Artikel 34

    Steun voor de preventie en het herstel van schade aan bossen als gevolg van bosbranden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen en rampzalige gebeurtenissen

    1.   Steun voor de preventie en het herstel van schade aan bossen als gevolg van bosbranden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen, rampzalige gebeurtenissen en met de klimaatverandering verband houdende gebeurtenissen op grond van artikel 24 van Verordening (EU) nr. 1305/2013, die aan particuliere en openbare bosbezitters en andere privaatrechtelijke en openbare instanties en verenigingen daarvan wordt verleend, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 2, onder (b), of, al naar gelang van het geval, artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en is vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag indien hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 12 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun:

    a)

    wordt in het kader van een plattelandsontwikkelingsprogramma overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 en de krachtens die verordening door de Commissie vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen toegekend:

    i)

    als steun die uit het Elfpo wordt gecofinancierd, of

    ii)

    als aanvullende nationale financiering bij de onder (i) genoemde steun,

    en

    b)

    is identiek aan de onderliggende plattelandsontwikkelingsmaatregel in het plattelandsontwikkelingsprogramma als bedoeld onder (a).

    3.   In de rechtsgrondslag van de steun wordt vermeld dat de steun niet mag worden ingevoerd voordat de Commissie het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma heeft goedgekeurd.

    4.   Alleen bosgebieden die overeenkomstig het door de betrokken lidstaat opgestelde bosbeschermingsplan als gemiddeld tot zeer brandgevaarlijk worden aangemerkt, komen in aanmerking voor steun voor bosbrandpreventie.

    5.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

    a)

    de aanleg van beschermingsinfrastructuur;

    b)

    plaatselijke, kleinschalige activiteiten om branden of andere natuurlijke risico's te voorkomen, waaronder het inzetten van graasdieren;

    c)

    de aanleg en verbetering van voorzieningen voor het monitoren van bosbranden, plagen en ziekten, en de installatie en verbetering van de betrokken communicatieapparatuur;

    d)

    het herstel van het bosbouwpotentieel dat is beschadigd als gevolg van branden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen, rampzalige gebeurtenissen en met de klimaatverandering verband houdende gebeurtenissen.

    6.   De steun kan, in het geval van brandstroken, dienen voor de financiering van de onderhoudskosten daarvan.

    7.   Er wordt geen steun toegekend voor landbouwgerelateerde activiteiten op areaal waarvoor agromilieuverbintenissen gelden.

    8.   Bij herstel van het bosbouwpotentieel als bedoeld in lid 5, onder (d), mag slechts steun worden verleend als de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat formeel erkennen:

    a)

    dat zich een brand, natuurramp, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplaag, rampzalige gebeurtenis en of een met de klimaatverandering verband houdende gebeurtenis heeft/hebben voorgedaan, en

    b)

    dat de onder (a), van dit lid bedoelde gebeurtenis, inclusief overeenkomstig Richtlijn 2000/29/EG genomen maatregelen om een plantenplaag uit te roeien of in te dammen, heeft geleid tot de vernietiging van ten minste 20 % van het betrokken bosbouwpotentieel.

    9.   In het geval van steun om schade aan bossen door plantenplagen te voorkomen, wordt het risico op een plantenplaag aangetoond aan de hand van wetenschappelijke gegevens en erkend door een wetenschappelijke overheidsinstantie.

    De lijst van de soorten schadelijke organismen die een plantenplaag kunnen veroorzaken, wordt opgenomen in het plattelandsontwikkelingsprogramma van de betrokken lidstaat.

    10.   De gesteunde activiteiten of projecten moeten consistent zijn met het door de lidstaat opgestelde bosbeschermingsplan.

    Voor begunstigden vanaf een bepaalde door de lidstaten vast te stellen omvang, is de steun afhankelijk van de overlegging van de toepasselijke gegevens van een bosbeheerplan of gelijkwaardig instrument dat in overeenstemming is met duurzaam bosbeheer, als omschreven door de tweede ministeriële conferentie over de bescherming van de bossen in Europa van 1993, waarin de preventiedoelstellingen zijn opgenomen.

    Andere dan de in lid 5 bedoelde kosten die verband houden met de specifieke kenmerken van de bosbouwsector, kunnen worden beschouwd als in aanmerking komende kosten.

    11.   Er wordt geen steun toegekend voor inkomensverlies als gevolg van branden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld, andere ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen en rampzalige gebeurtenissen.

    12.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

    De steun voor de in lid 5, onder (d), bedoelde in aanmerking komende kosten en de eventuele andere door de begunstigde ontvangen betalingen, waaronder betalingen op grond van andere nationale of uniale maatregelen of in het kader van een verzekeringspolis voor dezelfde in aanmerking komende kosten, mogen niet meer bedragen dan 100 % van de in aanmerking komende kosten.

    Artikel 35

    Steun voor investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen

    1.   Steun voor investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen die wordt verleend aan natuurlijke personen, particuliere en publieke bosbezitters, privaatrechtelijke en openbare instanties en verenigingen daarvan, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 8 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun:

    a)

    wordt in het kader van een plattelandsontwikkelingsprogramma overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 en de krachtens die verordening door de Commissie vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen toegekend:

    i)

    als steun die uit het Elfpo wordt gecofinancierd, of

    ii)

    als aanvullende nationale financiering bij de onder (i) genoemde steun,

    en

    b)

    is identiek aan de onderliggende maatregel voor plattelandsontwikkeling in het onder (a) bedoelde plattelandsontwikkelingsprogramma.

    3.   In de rechtsgrondslag van de steun wordt vermeld dat de steun niet mag worden ingevoerd voordat de Commissie het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma heeft goedgekeurd.

    4.   De investeringen hebben betrekking op het nakomen van verbintenissen inzake milieudoelstellingen, de verlening van ecosysteemdiensten, de verhoging van de maatschappelijke belevingswaarde van bossen en beboste gronden in het betrokken gebied of de verbetering van het potentieel van ecosystemen om de klimaatverandering te matigen, zonder dat daarbij economische baten op lange termijn worden uitgesloten.

    5.   De investering moet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving van de betrokken lidstaat. Steun voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, wordt slechts toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun.

    6.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

    a)

    de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie;

    b)

    de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    c)

    algemene kosten in verband met de onder (a) en (b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde onder (a) en (b) worden gemaakt;

    d)

    de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

    e)

    kosten van de opstelling van bosbeheerplannen of gelijkwaardige instrumenten.

    7.   Andere dan de in lid 6, onder (a) en (b), bedoelde kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies worden niet als in aanmerking komende kosten beschouwd.

    Werkkapitaal wordt niet beschouwd als subsidiabele kosten.

    8.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

    Artikel 36

    Steun voor het opvangen van nadelen in verband met Natura 2000-bosgebieden

    1.   Steun voor het opvangen van nadelen in verband met Natura 2000-bosgebieden als omschreven in artikel 3 van Richtlijn 92/43/EEG en artikel 3 van Richtlijn 2009/147/EG, die wordt toegekend aan particuliere bosbezitters en verenigingen daarvan, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun:

    a)

    wordt in het kader van een plattelandsontwikkelingsprogramma overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 en de krachtens die verordening door de Commissie vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen toegekend:

    i)

    als steun die uit het Elfpo wordt gecofinancierd, of

    ii)

    als aanvullende nationale financiering bij de onder (i) genoemde steun,

    en

    b)

    is identiek aan de onderliggende maatregel voor plattelandsontwikkeling in het onder (a) bedoelde plattelandsontwikkelingsprogramma.

    3.   In de rechtsgrondslag van de steun wordt vermeld dat de steun niet mag worden ingevoerd voordat de Commissie het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma heeft goedgekeurd.

    4.   De steun wordt jaarlijks per hectare bos toegekend om de begunstigden te vergoeden voor de extra kosten die zij maken en de inkomsten die zij derven als gevolg van de nadelen die zij in de in lid 5 van dit artikel genoemde bosgebieden ondervinden door de uitvoering van de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG.

    5.   De volgende bosgebieden komen voor steun in aanmerking:

    a)

    Natura 2000-bosgebieden overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 92/43/EEG en artikel 3 van Richtlijn 2009/147/EG;

    b)

    landschapskenmerken die bijdragen tot de uitvoering van artikel 10 van Richtlijn 92/43/EEG; deze gebieden mogen niet groter zijn dan 5 % van de gebieden die zijn opgenomen in het Natura 2000-netwerk dat onder de territoriale reikwijdte van het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma valt.

    6.   De steun mag niet hoger zijn dan de maximumbedragen van 500 EUR per hectare per jaar in de eerste periode van ten hoogste vijf jaar en 200 EUR per hectare per jaar in de daaropvolgende periode.

    In uitzonderingsgevallen mogen deze bedragen worden verhoogd op grond van specifieke omstandigheden die in de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten worden aangetoond.

    De lidstaten brengen op de steun het bedrag in mindering dat nodig is om dubbele financiering van de in artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 bedoelde praktijken uit te sluiten.

    Artikel 37

    Steun voor bosmilieuklimaatdiensten en bosinstandhouding

    1.   Steun voor bosmilieuklimaatdiensten en bosinstandhouding die wordt toegekend aan publieke of particuliere bosbezitters, privaatrechtelijke of publieke organisaties en verenigingen daarvan, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 9 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun:

    a)

    wordt in het kader van een plattelandsontwikkelingsprogramma overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 en de krachtens die verordening door de Commissie vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen toegekend:

    i)

    als steun die uit het Elfpo wordt gecofinancierd, of

    ii)

    als aanvullende nationale financiering bij de onder (i) genoemde steun,

    en

    b)

    is identiek aan de onderliggende maatregel voor plattelandsontwikkeling in het onder (a) bedoelde plattelandsontwikkelingsprogramma.

    3.   In de rechtsgrondslag van de steun wordt vermeld dat de steun niet mag worden ingevoerd voordat de Commissie het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma heeft goedgekeurd.

    4.   Als het gaat om bosmilieuklimaatdiensten en bosinstandhouding van grond die aan de staat toebehoort, wordt de steun slechts verleend als de instantie die deze grond beheert, een particuliere instantie of een gemeente is.

    5.   Voor bosbedrijven vanaf een bepaalde door de lidstaten vast te stellen omvang is de steun afhankelijk van de overlegging van de toepasselijke gegevens van een bosbeheerplan of gelijkwaardig instrument dat in overeenstemming is met duurzaam bosbeheer, als omschreven door de tweede ministeriële conferentie over de bescherming van de bossen in Europa van 1993.

    6.   De steun wordt toegekend per hectare bosgrond.

    7.   De steun wordt slechts toegekend voor verbintenissen die verder gaan dan de dwingende voorschriften die in de nationale bosbouwwetgeving of in andere toepasselijke nationale of uniale wetgeving zijn vastgesteld. De dwingende nationale voorschriften worden duidelijk omschreven.

    De verbintenissen worden aangegaan voor een periode van vijf tot zeven jaar. Indien dat nodig is en naar behoren wordt gemotiveerd, kunnen de lidstaten voor specifieke soorten verbintenissen een langere periode vaststellen.

    8.   Met de steun worden de begunstigden geheel of gedeeltelijk vergoed voor de extra kosten en de gederfde inkomsten die uit de in lid 7 bedoelde verbintenissen voortvloeien.

    Indien nodig kan de steun ook transactiekosten tot een waarde van 20 % van de steun dekken.

    In naar behoren gemotiveerde gevallen kan, voor op milieubehoud gerichte concrete acties, de steun voor verbintenissen om van het commerciële gebruik van bomen en bossen af te zien, worden verleend in de vorm van een forfaitaire of eenmalige betaling per eenheid, berekend op basis van de extra kosten en het gederfde inkomen.

    9.   De steun bedraagt ten hoogste 200 EUR per hectare per jaar.

    In uitzonderingsgevallen kan dit maximumbedrag worden verhoogd op grond van specifieke omstandigheden die in de plattelandsontwikkelingsprogramma's moeten worden aangetoond.

    Artikel 38

    Steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting in de bosbouwsector

    1.   Steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting in de bosbouwsector die wordt toegekend aan ondernemingen die in de bosbouwsector actief zijn, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun dient voor de financiering van acties op het gebied van beroepsopleiding en de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops en coaching, demonstratieactiviteiten en voorlichtingsacties.

    De steun kan ook worden verleend voor korte uitwisselingen inzake bosbeheer en voor bosbezoek.

    Voor demonstratieactiviteiten mag steun worden verleend ter dekking van de betrokken investeringskosten.

    3.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

    a)

    de kosten van het organiseren en uitvoeren van de actie inzake kennisoverdracht of voorlichting;

    b)

    als het gaat om demonstratieprojecten in verband met investeringen:

    i)

    de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie;

    ii)

    de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    iii)

    algemene kosten in verband met de onder (i) en (ii) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde onder (i) en (ii) worden gedaan;

    iv)

    de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

    c)

    de kosten in verband met de reis-, verblijfs- en dagvergoedingen van de deelnemers.

    4.   De in lid 3, onder (a) en (b), bedoelde steun wordt niet toegekend in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden. De steun wordt betaald aan de aanbieder van de acties inzake kennisoverdracht en voorlichting.

    5.   De organisaties die acties inzake kennisoverdracht en voorlichting aanbieden, beschikken over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel.

    6.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

    Artikel 39

    Steun voor adviesdiensten in de bosbouwsector

    1.   Steun voor adviesdiensten die wordt toegekend aan bosbezitters en andere grondbeheerders, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 7 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun wordt toegekend om bosbezitters en andere grondbeheerders te helpen profiteren van adviesdiensten om de economische en ecologische prestaties en de klimaatvriendelijkheid en -bestendigheid van hun bedrijf, onderneming of investering te verbeteren.

    3.   Het advies heeft op zijn minst betrekking op kwesties in verband met de uitvoering van Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2000/60/EG en Richtlijn 2009/147/EG.

    Het advies kan ook betrekking hebben op kwesties die verband houden met de economische en ecologische prestaties van het bosbouwbedrijf.

    4.   De steun wordt niet toegekend in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden. De steun wordt betaald aan de verstrekker van de adviesdiensten.

    De verstrekkers van de adviesdiensten beschikken over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel, alsmede over ervaring op het gebied van adviesverstrekking, en zijn betrouwbaar gebleken op de gebieden waarover zij advies verstrekken.

    5.   Bij de adviesverlening neemt de verstrekker van de adviesdiensten de in artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde vertrouwelijkheidsvoorschriften in acht.

    6.   Wanneer dat gerechtvaardigd en passend is, mag het advies gedeeltelijk in groep worden verstrekt, met dien verstande dat rekening wordt gehouden met de situatie van de individuele begunstigden van de adviesdiensten.

    7.   De steun bedraagt ten hoogste 1 500 EUR per advies.

    Artikel 40

    Steun voor infrastructuurinvesteringen voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van de bosbouwsector

    1.   Steun voor infrastructuurinvesteringen voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van de bosbouwsector die wordt verleend aan ondernemingen die in de bosbouwsector actief zijn, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 9 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun:

    a)

    wordt in het kader van een plattelandsontwikkelingsprogramma overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 en de krachtens die verordening door de Commissie vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen toegekend:

    i)

    als steun die uit het Elfpo wordt gecofinancierd, of

    ii)

    als aanvullende nationale financiering bij de onder (i) genoemde steun,

    en

    b)

    is identiek aan de onderliggende maatregel voor plattelandsontwikkeling in het onder (a) bedoelde plattelandsontwikkelingsprogramma.

    3.   In de rechtsgrondslag van de steun wordt vermeld dat de steun niet mag worden ingevoerd voordat de Commissie het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma heeft goedgekeurd.

    4.   De investering moet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving van de betrokken lidstaat. Steun voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, wordt slechts toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun.

    5.   De steun dient voor investeringen in materiële en immateriële activa die betrekking hebben op infrastructuur voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van bossen, met inbegrip van:

    a)

    de toegankelijkheid van bosgrond;

    b)

    ruilverkaveling en grondverbetering;

    c)

    water- en energievoorziening.

    6.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

    a)

    de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie;

    b)

    de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    c)

    algemene kosten in verband met de onder (a) en (b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde onder (a) en (b) worden gemaakt;

    d)

    de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

    e)

    kosten van de opstelling van bosbeheerplannen en gelijkwaardige instrumenten.

    7.   Andere dan de in lid 6, onder (a) en (b), bedoelde kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies worden niet als in aanmerking komende kosten beschouwd.

    Werkkapitaal wordt niet beschouwd als subsidiabele kosten.

    8.   Voor niet-productieve investeringen, investeringen die uitsluitend gericht zijn op de verbetering van de ecologische waarde van bossen, en investeringen voor boswegen die gratis voor het publiek toegankelijk zijn en ten dienste staan van de multifunctionaliteit van de bossen, bedraagt de steunintensiteit ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

    9.   De steunintensiteit voor investeringen die het economisch potentieel van de bossen op korte of lange termijn verbeteren, bedraagt ten hoogste:

    a)

    75 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in de ultraperifere gebieden;

    b)

    75 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee;

    c)

    50 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in de minder ontwikkelde regio's en in alle regio's met een bbp per inwoner voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25 voor de referentieperiode, maar met een bbp per inwoner van meer dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27;

    d)

    40 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in andere gebieden.

    Artikel 41

    Steun voor investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosbouwproducten

    1.   Steun voor investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosbouwproducten die wordt toegekend aan particuliere bosbezitters, gemeenten en verenigingen daarvan en aan kmo's, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 11 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun:

    a)

    wordt in het kader van een plattelandsontwikkelingsprogramma overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 en de krachtens die verordening door de Commissie vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen toegekend:

    i)

    als steun die uit het Elfpo wordt gecofinancierd, of

    ii)

    als aanvullende nationale financiering bij de onder (i) genoemde steun,

    en

    b)

    is identiek aan de onderliggende maatregel voor plattelandsontwikkeling in het onder (a) bedoelde plattelandsontwikkelingsprogramma.

    3.   In de rechtsgrondslag van de steun wordt vermeld dat de steun niet mag worden ingevoerd voordat de Commissie het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma heeft goedgekeurd.

    4.   De investering moet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving van de betrokken lidstaat. Steun voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, wordt slechts toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun.

    5.   Op het grondgebied van de Azoren, Madeira, de Canarische Eilanden, de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en de Franse overzeese departementen kan ook steun worden toegekend aan andere bedrijven dan kmo's.

    6.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

    a)

    de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie;

    b)

    de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    c)

    algemene kosten in verband met de onder (a) en (b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde onder (a) en (b) worden gemaakt;

    d)

    de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

    e)

    kosten van de opstelling van bosbeheerplannen en gelijkwaardige instrumenten.

    7.   Andere dan de in lid 6, onder (a) en (b), bedoelde kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies worden niet als in aanmerking komende kosten beschouwd.

    Werkkapitaal wordt niet beschouwd als subsidiabele kosten.

    8.   Investeringen om de economische waarde van bossen te vergroten worden gemotiveerd op basis van de te verwachten verbeteringen in bossen op één of meer bedrijven en kunnen betrekking hebben op bodemvriendelijke, zuinige oogstmachines en -praktijken.

    9.   Investeringen met betrekking tot het gebruik van hout als grondstof of energiebron blijven beperkt tot handelingen die aan de industriële verwerking voorafgaan.

    De investeringen in infrastructuur voor hernieuwbare energie die energie verbruikt of produceert, moeten voldoen aan minimumnormen voor energie-efficiëntie, indien dergelijke normen op nationaal niveau bestaan.

    Investeringen in installaties die vooral tot doel hebben elektriciteit op te wekken uit biomassa, komen niet voor steun in aanmerking tenzij een door de lidstaten te bepalen minimumpercentage aan warmte-energie wordt gebruikt.

    De steun voor investeringen in bio-energieprojecten blijft beperkt tot bio-energie die voldoet aan de toepasselijke duurzaamheidscriteria die zijn vastgelegd in de wetgeving van de Unie, waaronder artikel 17, leden 2 tot en met 6, van Richtlijn 2009/28/EG.

    10.   Voor bosbedrijven vanaf een bepaalde door de lidstaten vast te stellen omvang, is de steun afhankelijk van de overlegging van de toepasselijke gegevens van een bosbeheerplan of gelijkwaardig instrument dat in overeenstemming is met duurzaam bosbeheer, als omschreven door de tweede ministeriële conferentie over de bescherming van de bossen in Europa van 1993.

    11.   De steunintensiteit mag niet groter zijn dan:

    a)

    75 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in de ultraperifere gebieden;

    b)

    75 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee;

    c)

    50 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in de minder ontwikkelde regio's en in alle regio's met een bbp per inwoner voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 van minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25 voor de referentieperiode, maar met een bbp per inwoner van meer dan 75 % van het gemiddelde bbp van de EU-27;

    d)

    40 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in andere gebieden.

    Artikel 42

    Steun voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de bosbouw

    1.   Steun voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in het kader van bosmilieuklimaatdiensten en bosinstandhouding die wordt verleend aan publieke of particuliere entiteiten, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder cc), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 6 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun:

    a)

    wordt in het kader van een plattelandsontwikkelingsprogramma overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 en de krachtens die verordening door de Commissie vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen toegekend:

    i)

    als steun die uit het Elfpo wordt gecofinancierd, of

    ii)

    als aanvullende nationale financiering bij de onder (i) genoemde steun,

    en

    b)

    is identiek aan de onderliggende maatregel voor plattelandsontwikkeling in het onder (a) bedoelde plattelandsontwikkelingsprogramma.

    3.   In de rechtsgrondslag van de steun wordt vermeld dat de steun niet mag worden ingevoerd voordat de Commissie het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma heeft goedgekeurd.

    4.   Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    a)   „instandhouding in situ”: de instandhouding van genetisch materiaal in ecosystemen en natuurlijke habitats en het behoud en herstel van levensvatbare populaties van soorten in hun natuurlijke omgeving;

    b)   „instandhouding op het bosbouwbedrijf”: instandhouding in situ en ontwikkeling op het niveau van het bosbouwbedrijf;

    c)   „instandhouding ex situ”: de instandhouding van genetisch materiaal voor de bosbouw buiten de natuurlijke habitat;

    d)   „verzameling ex situ”: de verzameling van genetisch materiaal voor de bosbouw buiten de natuurlijke habitat.

    5.   De steun dekt de kosten van de volgende concrete acties:

    a)

    gerichte acties: acties ter bevordering van de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de bosbouw in situ en ex situ, met inbegrip van de opstelling van webgebaseerde inventarissen van de genetische hulpbronnen die momenteel in situ in stand worden gehouden, inclusief instandhouding op het bosbouwbedrijf, en van de verzamelingen ex situ en de databases;

    b)

    gecoördineerde acties: acties ter bevordering van de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde organisaties van de lidstaten ten behoeve van de instandhouding, de karakterisering, de verzameling en het gebruik van genetische hulpbronnen in de bosbouw van de Unie;

    c)

    begeleidende acties: voorlichtings-, verspreidings- en adviseringsacties waarbij niet-gouvernementele organisaties en andere relevante belanghebbenden worden betrokken, opleidingen en de opstelling van technische verslagen.

    6.   De steun bedraagt ten hoogste 100 % van de in aanmerking komende kosten.

    Artikel 43

    Steun voor ruilverkaveling van bosbouwgrond

    Steun voor ruilverkaveling van bosbouwgrond is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij aan de in hoofdstuk I vastgestelde voorwaarden voldoet en:

    a)

    wordt toegekend aan particuliere bosbouwbedrijven die kmo's zijn, en

    b)

    uitsluitend wordt verleend voor de juridische en administratieve kosten, inclusief de opmetingskosten, en

    c)

    niet meer bedraagt dan 100 % van de werkelijk gemaakte kosten.

    AFDELING 6

    Steun voor kmo's in plattelandsgebieden die uit het Elfpo wordt gecofinancierd of in de vorm van aanvullende nationale financiering bij dergelijke gecofinancierde maatregelen wordt verleend

    Artikel 44

    Steun voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten tot niet-landbouwproducten of de katoenproductie

    1.   Aan kmo's toegekende steun voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten tot niet-landbouwproducten of de katoenproductie, met inbegrip van egreneren, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 10 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun:

    a)

    wordt in het kader van een plattelandsontwikkelingsprogramma overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 en de krachtens die verordening door de Commissie vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen toegekend:

    i)

    als steun die uit het Elfpo wordt gecofinancierd, of

    ii)

    als aanvullende nationale financiering bij de onder (i) genoemde steun,

    en

    b)

    is identiek aan de onderliggende maatregel voor plattelandsontwikkeling in het onder (a) bedoelde plattelandsontwikkelingsprogramma.

    3.   In de rechtsgrondslag van de steun wordt vermeld dat de steun niet mag worden ingevoerd voordat de Commissie het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma heeft goedgekeurd.

    4.   Investeringen in verband met de productie van biobrandstoffen of energie uit hernieuwbare bronnen komen niet in aanmerking voor steun uit hoofde van dit artikel.

    5.   De investering moet in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Unie en met de nationale milieubeschermingswetgeving van de betrokken lidstaat. Steun voor investeringen waarvoor krachtens Richtlijn 2011/92/EU een milieueffectbeoordeling moet worden uitgevoerd, wordt slechts toegekend op voorwaarde dat die beoordeling is uitgevoerd en de vergunning voor het betrokken investeringsproject is verleend vóór de datum van de toekenning van de individuele steun.

    6.   De steun dekt de kosten van investeringen in materiële activa en immateriële activa.

    7.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

    a)

    de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie;

    b)

    de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    c)

    algemene kosten in verband met de onder (a) en (b) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde onder (a) en (b) worden gemaakt;

    d)

    de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

    8.   Andere dan de in lid 7, onder (a) en (b), bedoelde kosten in verband met een leasingcontract, zoals de marge voor de leasinggever, kosten van de herfinanciering van rente, overheadkosten en verzekeringspremies worden niet als in aanmerking komende kosten beschouwd.

    Werkkapitaal wordt niet beschouwd als subsidiabele kosten.

    9.   De steunintensiteit mag niet groter zijn dan:

    a)

    in de ultraperifere gebieden:

    i)

    80 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in regio's waarvan het bbp per inwoner hoogstens 45 % van het EU-27-gemiddelde bedraagt;

    ii)

    65 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in regio's waarvan het bbp per inwoner minimaal 45 % en maximaal 60 % van het EU-27-gemiddelde bedraagt;

    iii)

    55 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in regio's waarvan het bbp per inwoner minimaal 60 % en maximaal 75 % van het EU-27-gemiddelde bedraagt;

    iv)

    45 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in andere ultraperifere gebieden;

    b)

    in de minder ontwikkelde regio's:

    i)

    60 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in regio's waarvan het bbp per inwoner hoogstens 45 % van het EU-27-gemiddelde bedraagt;

    ii)

    45 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in regio's waarvan het bbp per inwoner minimaal 45 % en maximaal 60 % van het EU-27-gemiddelde bedraagt;

    iii)

    35 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in regio's waarvan het bbp per inwoner meer dan 60 % van het EU-27-gemiddelde bedraagt;

    c)

    in c-gebieden:

    i)

    25 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in dunbevolkte gebieden en in NUTS 3-regio's of delen van NUTS 3-regio's die een landsgrens delen met een land buiten de Europese Economische Ruimte of de Europese Vrijhandelsassociatie;

    ii)

    20 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten van investeringen in niet vooraf vastliggende c-gebieden;

    iii)

    in de voormalige a-gebieden mogen de steunintensiteiten in de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2017 met hoogstens 5 procentpunten worden verhoogd;

    iv)

    als een c-gebied grenst aan een a-gebied, mag de maximale steunintensiteit in de NUTS 3-regio's of delen van NUTS 3-regio's binnen dat c-gebied die grenzen aan het a-gebied, zo nodig worden verhoogd zodat het verschil in steunintensiteit tussen de beide gebieden niet meer dan 15 procentpunten bedraagt;

    d)

    10 % van het bedrag van de in aanmerking komende kosten voor investeringen in alle andere gebieden.

    10.   De in lid 9 vastgestelde maximale steunintensiteiten mogen met ten hoogste 10 procentpunten worden verhoogd voor kleine en micro-ondernemingen.

    Artikel 45

    Aanloopsteun voor niet-landbouwactiviteiten in plattelandsgebieden

    1.   Aan kmo's toegekende aanloopsteun voor niet-landbouwactiviteiten in plattelandsgebieden is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 9 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun:

    a)

    wordt in het kader van een plattelandsontwikkelingsprogramma overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 en de krachtens die verordening door de Commissie vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen toegekend:

    i)

    als steun die uit het Elfpo wordt gecofinancierd, of

    ii)

    als aanvullende nationale financiering bij de onder (i) genoemde steun,

    en

    b)

    is identiek aan de onderliggende maatregel voor plattelandsontwikkeling in het onder (a) bedoelde plattelandsontwikkelingsprogramma.

    3.   In de rechtsgrondslag van de steun wordt vermeld dat de steun niet mag worden ingevoerd voordat de Commissie het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma heeft goedgekeurd.

    4.   Er wordt steun toegekend aan de volgende categorieën begunstigden:

    a)

    landbouwers of leden van een landbouwhuishouden in plattelandsgebieden die diversifiëren naar niet-agrarische activiteiten;

    b)

    kleine en micro-ondernemingen in plattelandsgebieden, en

    c)

    natuurlijke personen in plattelandsgebieden.

    5.   Als het in lid 4, onder (a), bedoelde lid van een landbouwhuishouden een rechtspersoon of een groep rechtspersonen is, moet dit lid op het tijdstip dat de steunaanvraag wordt ingediend, een landbouwactiviteit op het landbouwbedrijf uitoefenen.

    6.   De steun wordt slechts verleend als aan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat een bedrijfsplan wordt voorgelegd. De uitvoering van dat bedrijfsplan gaat uiterlijk negen maanden na de datum van het besluit tot steunverlening van start.

    Het bedrijfsplan bevat de volgende gegevens:

    a)

    de economische beginsituatie van de begunstigde;

    b)

    mijlpalen en streefcijfers voor de ontwikkeling van de nieuwe activiteiten van de begunstigde;

    c)

    nadere gegevens over de acties die vereist zijn voor de ontwikkeling van de activiteiten van de begunstigde, zoals gegevens over investeringen, opleidingen en advies.

    7.   De steun wordt betaald in ten minste twee tranches over een periode van maximaal vijf jaar.

    De tranches kunnen degressief zijn.

    De laatste tranche wordt slechts betaald als het in lid 6 bedoelde bedrijfsplan correct is uitgevoerd.

    8.   De lidstaten stellen het bedrag van de steun vast en houden daarbij rekening met de sociaaleconomische toestand in het gebied waarop het plattelandsontwikkelingsprogramma van toepassing is.

    9.   De steun bedraagt ten hoogste 70 000 EUR per begunstigde.

    Artikel 46

    Steun voor adviesdiensten voor kmo's in plattelandsgebieden

    1.   Steun voor adviesdiensten voor kmo's in plattelandsgebieden is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 9 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun:

    a)

    wordt in het kader van een plattelandsontwikkelingsprogramma overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 en de krachtens die verordening door de Commissie vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen toegekend:

    i)

    als steun die uit het Elfpo wordt gecofinancierd, of

    ii)

    als aanvullende nationale financiering bij de onder (i) genoemde steun,

    en

    b)

    is identiek aan de onderliggende maatregel voor plattelandsontwikkeling in het onder (a) bedoelde plattelandsontwikkelingsprogramma.

    3.   De steun wordt verleend om kmo's in plattelandsgebieden te helpen profiteren van adviesdiensten om de economische en ecologische prestaties alsook de klimaatvriendelijkheid en -bestendigheid van hun bedrijf en investering te verbeteren.

    4.   Het advies kan betrekking hebben op kwesties die verband houden met de economische en ecologische prestaties van de begunstigde.

    5.   De steun wordt niet toegekend in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden. De steun wordt betaald aan de verstrekker van de adviesdiensten.

    6.   De verstrekkers van de adviesdiensten beschikken over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel, alsmede over ervaring op het gebied van adviesverstrekking, en zijn betrouwbaar gebleken op de gebieden waarover zij advies verstrekken.

    7.   Bij de adviesverlening neemt de verstrekker van de adviesdiensten de in artikel 13, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1306/2013 bedoelde vertrouwelijkheidsvoorschriften in acht.

    8.   Wanneer dat passend is, mag het advies gedeeltelijk in groep worden verstrekt, met dien verstande dat rekening wordt gehouden met de omstandigheden van de individuele gebruiker van de adviesdiensten.

    9.   De steun bedraagt ten hoogste 1 500 EUR per advies.

    Artikel 47

    Steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting voor kmo's in plattelandsgebieden

    1.   Steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting voor kmo's in plattelandsgebieden is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 7 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun:

    a)

    wordt in het kader van een plattelandsontwikkelingsprogramma overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 en de krachtens die verordening door de Commissie vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen toegekend:

    i)

    als steun die uit het Elfpo wordt gecofinancierd, of

    ii)

    als aanvullende nationale financiering bij de onder (i) genoemde steun,

    en

    b)

    is identiek aan de onderliggende maatregel voor plattelandsontwikkeling in het onder (a) bedoelde plattelandsontwikkelingsprogramma.

    3.   De steun dient voor de financiering van acties op het gebied van beroepsopleiding en de verwerving van vaardigheden, waaronder opleidingscursussen, workshops en coaching, demonstratieactiviteiten en voorlichtingsacties.

    Voor demonstratieactiviteiten mag steun worden verleend ter dekking van de betrokken investeringskosten.

    4.   De steun dekt de volgende in aanmerking komende kosten:

    a)

    de kosten van het organiseren en uitvoeren van de actie inzake kennisoverdracht of voorlichting;

    b)

    als het gaat om demonstratieprojecten in verband met investeringen:

    i)

    de kosten van de bouw, verwerving, inclusief leasing, of verbetering van onroerende goederen, waarbij grond alleen in aanmerking komt voor zover de kosten daarvan niet hoger zijn dan 10 % van de totale in aanmerking komende kosten van de betrokken concrete actie;

    ii)

    de kosten van de koop of huurkoop van machines en uitrusting, tot maximaal de marktwaarde van de activa;

    iii)

    algemene kosten in verband met de onder (i) en (ii) bedoelde uitgaven, zoals voor het inschakelen van architecten, ingenieurs en adviseurs en voor advies over ecologische en economische duurzaamheid, met inbegrip van haalbaarheidsstudies; haalbaarheidsstudies blijven in aanmerking komen, zelfs wanneer op basis van de resultaten daarvan geen uitgaven uit hoofde van het bepaalde onder (i) en (ii) worden gedaan;

    iv)

    de aankoop of ontwikkeling van computersoftware en de verwerving van octrooien, licenties, auteursrechten en handelsmerken;

    c)

    de kosten in verband met de reis-, verblijfs- en dagvergoedingen van de deelnemers.

    5.   De steun wordt niet toegekend in de vorm van rechtstreekse betalingen aan de begunstigden.

    De steun wordt betaald aan de aanbieder van de acties inzake kennisoverdracht en voorlichting.

    De organisaties die acties inzake kennisoverdracht en voorlichting aanbieden, beschikken over hiertoe gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel.

    6.   De steun is onder objectief vastgestelde voorwaarden toegankelijk voor alle in aanmerking komende ondernemingen die in het betrokken plattelandsgebied actief zijn.

    7.   De steunintensiteit mag niet groter zijn dan:

    a)

    60 % van de in aanmerking komende kosten in het geval van middelgrote ondernemingen;

    b)

    70 % van de in aanmerking komende kosten in het geval van kleine en micro-ondernemingen.

    Artikel 48

    Steun voor actieve landbouwers die tot een kwaliteitsregeling voor katoen of levensmiddelen toetreden

    1.   Steun voor actieve landbouwers en hun groeperingen die kmo's zijn en tot een kwaliteitsregeling voor katoen of levensmiddelen toetreden, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 7 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun:

    a)

    wordt in het kader van een plattelandsontwikkelingsprogramma overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 en de krachtens die verordening door de Commissie vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen toegekend:

    i)

    als steun die uit het Elfpo wordt gecofinancierd, of

    ii)

    als aanvullende nationale financiering bij de onder (i) genoemde steun,

    en

    b)

    is identiek aan de onderliggende maatregel voor plattelandsontwikkeling in het onder (a) bedoelde plattelandsontwikkelingsprogramma.

    3.   In de rechtsgrondslag van de steun wordt vermeld dat de steun niet mag worden ingevoerd voordat de Commissie het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma heeft goedgekeurd.

    4.   Er wordt steun toegekend voor toetreding tot een van de volgende soorten kwaliteitsregelingen:

    a)

    op grond van Verordening (EU) nr. 1151/2012 vastgestelde kwaliteitsregelingen voor katoen en levensmiddelen;

    b)

    kwaliteitsregelingen, met inbegrip van certificeringsregelingen, voor katoen en levensmiddelen die, naar de lidstaten erkennen, voldoen aan de volgende criteria:

    i)

    de specificiteit van het eindproduct dat volgens dergelijke kwaliteitsregelingen wordt gemaakt, vloeit voort uit duidelijke verplichtingen die het volgende garanderen:

    specifieke productkenmerken,

    specifieke landbouw- of productiemethoden, of

    een kwaliteit van het eindproduct die uit het oogpunt van de gezondheid van mens, dier of plant, het dierenwelzijn of milieubescherming veel verder gaat dan de voor het handelsproduct geldende normen,

    ii)

    de regeling staat open voor alle producenten;

    iii)

    de regeling behelst het opstellen van een bindend productdossier voor eindproducten en de naleving daarvan wordt geverifieerd door openbare autoriteiten of door een onafhankelijke inspectie-instantie;

    iv)

    de regeling is transparant en garandeert de volledige traceerbaarheid van de landbouwproducten;

    c)

    vrijwillige certificeringsregelingen voor levensmiddelen die, naar de betrokken lidstaat erkent, voldoen aan de eisen van de mededeling van de Commissie „EU-richtsnoeren betreffende de beste praktijken voor vrijwillige certificeringsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen”-.

    5.   De steun wordt verleend in de vorm van een jaarlijkse financiële stimulans waarvan het niveau wordt bepaald op basis van de hoogte van de vaste kosten die met deelname aan de kwaliteitsregelingen gepaard gaan.

    6.   De steun wordt gedurende ten hoogste vijf jaar verleend.

    7.   De steun bedraagt ten hoogste 3 000 EUR per begunstigde per jaar.

    Artikel 49

    Steun voor voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten voor katoen en levensmiddelen die onder een kwaliteitsregeling vallen

    1.   Steun voor voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten voor katoen en levensmiddelen die onder een kwaliteitsregeling vallen, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder (c), van het Verdrag en vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag als hij voldoet aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de leden 2 tot en met 11 van dit artikel en in hoofdstuk I.

    2.   De steun:

    a)

    wordt in het kader van een plattelandsontwikkelingsprogramma overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1305/2013 en de krachtens die verordening door de Commissie vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen toegekend:

    i)

    als steun die uit het Elfpo wordt gecofinancierd, of

    ii)

    als aanvullende nationale financiering bij de onder (i) genoemde steun,

    en

    b)

    is identiek aan de onderliggende maatregel voor plattelandsontwikkeling in het plattelandsontwikkelingsprogramma als bedoeld onder a).

    3.   In de rechtsgrondslag van de steun wordt vermeld dat de steun niet mag worden ingevoerd voordat de Commissie het betrokken plattelandsontwikkelingsprogramma heeft goedgekeurd.

    4.   De steun wordt toegekend aan de producentengroeperingen die de voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten uitvoeren.

    5.   Alleen voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten die op de interne markt worden uitgevoerd, komen voor steun in aanmerking.

    6.   Er wordt steun verleend voor voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten voor katoen en levensmiddelen die onder een kwaliteitsregeling vallen en waarvoor steun wordt verleend krachtens artikel 48 van deze verordening.

    7.   De steun dekt de kosten van acties met de volgende kenmerken:

    a)

    acties die zijn ontworpen om de consument ertoe aan te zetten levensmiddelen of katoen te kopen die onder een in artikel 48, lid 4, van deze verordening bedoelde kwaliteitsregeling vallen;

    b)

    acties die de aandacht vestigen op de specifieke kenmerken of voordelen van het levensmiddel of de katoen, met name op de kwaliteit, de specifieke productiemethode, de strenge dierenwelzijnsnormen en het respect voor het milieu die met de betrokken kwaliteitsregeling samenhangen.

    8.   De in lid 6 van dit artikel bedoelde acties mogen de consument er niet toe aanzetten een levensmiddel of katoen te kopen wegens de bijzondere oorsprong ervan, behalve als dat levensmiddel of die katoen valt onder kwaliteitsregelingen van titel II van Verordening (EU) nr. 1151/2012.

    9.   De oorsprong van het levensmiddel of de katoen mag worden aangegeven op voorwaarde dat de oorsprongsvermelding ondergeschikt is aan de hoofdboodschap.

    10.   Voorlichtings- en afzetbevorderingsacties die verband houden met specifieke ondernemingen of handelsmerken, komen niet voor steun in aanmerking.

    11.   De steunintensiteit bedraagt ten hoogste 70 % van de in aanmerking komende kosten.

    HOOFDSTUK IV

    OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

    Artikel 50

    Intrekking

    1.   Verordening (EG) nr. 1857/2006 wordt ingetrokken.

    2.   In afwijking van lid 1 van dit artikel blijft Verordening (EG) nr. 1857/2006 tot en met 31 december 2015 van toepassing op steun die wordt toegekend in verband met Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (42) en de uitvoeringsbepalingen daarvan.

    Artikel 51

    Overgangsbepalingen

    1.   Deze verordening is van toepassing op individuele steun die vóór de inwerkingtreding van deze verordening is toegekend, indien deze individuele steun voldoet aan alle in deze verordening vastgestelde voorwaarden, met uitzondering van de artikelen 9 en 10.

    2.   Steun die niet van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag is vrijgesteld op grond van deze verordening of van andere krachtens artikel 1 van Verordening 994/98 vastgestelde verordeningen die voorheen van kracht waren, wordt door de Commissie beoordeeld aan de hand van de richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014-2020 en van de andere toepasselijke kaderregelingen, richtsnoeren, mededelingen en bekendmakingen.

    3.   Individuele steun die vóór 1 januari 2015 wordt toegekend op grond van een krachtens artikel 1 van Verordening (EG) nr. 994/98 vastgestelde verordening die van kracht is op de datum van toekenning van de steun, is verenigbaar met de interne markt en wordt vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag.

    4.   Na het verstrijken van de geldigheidsduur van deze verordening blijven op grond van deze verordening vrijgestelde steunregelingen nog gedurende een aanpassingsperiode van zes maanden vrijgesteld.

    In afwijking van de eerste alinea blijven steunregelingen die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) nr. 1305/2013 vallen en uit het Elfpo worden gecofinancierd of in de vorm van aanvullende nationale financiering bij dergelijke gecofinancierde maatregelen worden verleend, aan het einde van de geldigheidsduur van de onderhavige verordening vrijgesteld voor de duur van de programmeringsperiode in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 1305/2013 en de uitvoeringsbepalingen daarvan.

    Artikel 52

    Inwerkingtreding en toepasselijkheid

    Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2014.

    Zij is van toepassing tot en met 31 december 2020.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 25 juni 2014.

    Voor de Commissie,

    De voorzitter

    José Manuel BARROSO


    (1)  PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1.

    (2)  Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001 (PB L 358 van 16.12.2006, blz. 3), als gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1114/2013 van de Commissie van 7 november 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1857/2006 wat betreft de toepassingsperiode (PB L 298 van 8.11.2013, blz. 34).

    (3)  Verordening (EU) nr. 733/2013 van de Raad van 22 juli 2013 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 994/98 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen (PB L 204 van 31.7.2013, blz. 11).

    (4)  Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 671).

    (5)  Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

    (6)  COM(2012) 209 final.

    (7)  Verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PB L 214 van 9.8.2008, blz. 3).

    (8)  PB C 319 van 27.12.2006, blz. 1.

    (9)  PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2.

    (10)  PB C 155 van 20.6.2008, blz. 10.

    (11)  PB C 204 van 1.7.2014, blz. 1.

    (12)  PB C 14 van 19.1.2008, blz. 6.

    (13)  Richtlijn 2013/37/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot wijziging van Richtlijn 2003/98/EG inzake het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 175 van 27.6.2013, blz. 7).

    (14)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

    (15)  Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).

    (16)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1).

    (17)  Aanbeveling 2003/361/EC van de Commissie betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

    (18)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

    (19)  Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PB L 140 van 5.6.2009, blz. 16).

    (20)  PB C 323 van 30.12.2006, blz. 1.

    (21)  Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).

    (22)  Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).

    (23)  Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).

    (24)  Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).

    (25)  Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1).

    (26)  Verordening (EU) nr. 229/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 13 maart 2013 houdende vaststelling van specifieke maatregelen voor de landbouw ten behoeve van de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1405/2006 van de Raad (PB L 78 van 20.3.2013, blz. 41).

    (27)  COM(2012) 595 van 17.10.2012.

    (28)  Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).

    (29)  Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1).

    (30)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

    (31)  Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).

    (32)  Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 549).

    (33)  Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).

    (34)  Verordening (EG) nr. 1242/2008 van de Raad van 8 december 2008 houdende invoering van een communautaire typologie van de landbouwbedrijven (PB L 335 van 13.12.2008, blz. 3).

    (35)  Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).

    (36)  Verordening (EG) nr. 110/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende de definitie, de aanduiding, de presentatie, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1576/89 van de Raad (PB L 39 van 13.2.2008, blz. 16).

    (37)  Verordening (EU) nr. 251/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 inzake de definitie, de aanduiding, de aanbiedingsvorm, de etikettering en de bescherming van geografische aanduidingen van gearomatiseerde wijnbouwproducten en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 1601/91 van de Raad (PB L 84 van 20.3.2014, blz. 14).

    (38)  PB C 341 van 16.12.2010, blz. 5.

    (39)  Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

    (40)  Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden(PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71).

    (41)  Verordening (EU) nr. 652/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van bepalingen betreffende het beheer van de uitgaven in verband met de voedselketen, de diergezondheid en het dierenwelzijn, alsmede in verband met plantgezondheid en teeltmateriaal, tot wijziging van de Richtlijnen 98/56/EG, 2000/29/EG en 2008/90/EG van de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 178/2002, (EG) nr. 882/2004 en (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Beschikking 66/399/EEG van de Raad, Besluit 76/894/EEG van de Raad en Beschikking 2009/470/EG van de Raad (PB L 189 van 27.6.2014, blz. 1).

    (42)  Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1).


    BIJLAGE I

    DEFINITIE VAN KLEINE, MIDDELGROTE EN MICRO-ONDERNEMINGEN

    Artikel 1

    Onderneming

    Als onderneming wordt beschouwd iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent. Met name worden als zodanig beschouwd eenheden die individueel of in familieverband ambachtelijke of andere activiteiten uitoefenen, personenvennootschappen en verenigingen die regelmatig een economische activiteit uitoefenen.

    Artikel 2

    Aantal werkzame personen en financiële drempels ter bepaling van de categorieën ondernemingen

    1.   Tot de categorie kleine, middelgrote en micro-ondernemingen („kmo's”) behoren ondernemingen waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt.

    2.   Binnen de categorie kmo's is een „kleine onderneming” een onderneming waar minder dan 50 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 10 miljoen EUR niet overschrijdt.

    3.   Binnen de categorie kmo’s is een „micro-onderneming” een onderneming waar minder dan 10 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal 2 miljoen EUR niet overschrijdt.

    Artikel 3

    Soorten ondernemingen die voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen in aanmerking worden genomen

    1.   Een „zelfstandige onderneming” is elke onderneming die niet als partneronderneming in de zin van lid 2 of als verbonden onderneming in de zin van lid 3 wordt aangemerkt.

    2.   „Partnerondernemingen” zijn alle ondernemingen die niet als verbonden ondernemingen in de zin van lid 3 worden aangemerkt en waartussen de volgende band bestaat: een onderneming (van een hoger niveau) heeft, alleen of samen met één of meer verbonden ondernemingen in de zin van lid 3, 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten van een andere onderneming (van een lager niveau).

    Ook al wordt de drempel van 25 % bereikt of overschreden, toch kan een onderneming als zelfstandige onderneming of als onderneming zonder partnerondernemingen worden aangemerkt, indien het om de volgende categorieën investeerders gaat en mits dezen individueel noch gezamenlijk met de betrokken onderneming verbonden zijn in de zin van lid 3:

    a)

    openbare participatiemaatschappijen, risicokapitaalmaatschappijen, natuurlijke personen of groepen natuurlijke personen die geregeld risicokapitaal beleggen en eigen vermogen in niet-beursgenoteerde ondernemingen investeren (business angels), mits de totale investering van deze business angels in eenzelfde onderneming 1 250 000 EUR niet overschrijdt;

    b)

    universiteiten of onderzoekscentra zonder winstoogmerk;

    c)

    institutionele beleggers, met inbegrip van regionale ontwikkelingsfondsen;

    d)

    autonome lokale autoriteiten die een jaarlijkse begroting van minder dan 10 miljoen EUR hebben en minder dan 5 000 inwoners tellen.

    3.   „Verbonden ondernemingen” zijn ondernemingen die met elkaar een van de volgende banden onderhouden:

    a)

    een onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming;

    b)

    een onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;

    c)

    een onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met deze onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van de laatstgenoemde onderneming;

    d)

    een onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van de laatstgenoemde onderneming.

    Er wordt verondersteld dat geen overheersende invloed wordt uitgeoefend indien de in lid 2, tweede alinea, genoemde investeerders zich niet direct of indirect met het beheer van de betrokken onderneming bemoeien, onverminderd de rechten die zij als aandeelhouder of vennoot bezitten.

    Ondernemingen worden eveneens als verbonden ondernemingen beschouwd indien zij via één of meerdere andere ondernemingen of via in de tweede alinea bedoelde investeerders één van de in de eerste alinea bedoelde banden onderhouden.

    Ondernemingen die via een natuurlijke persoon of een in gemeenschappelijk overleg handelende groep van natuurlijke personen een van deze banden onderhouden, worden eveneens als verbonden ondernemingen beschouwd indien zij hun activiteiten of een deel van hun activiteiten op dezelfde markt of op verwante markten uitoefenen.

    Als „verwante markt” wordt beschouwd de producten- of dienstenmarkt die zich direct boven of onder het niveau van de relevante markt bevindt.

    4.   Behoudens de in lid 2, tweede alinea, bedoelde gevallen kan een onderneming niet als kmo worden aangemerkt indien één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen gezamenlijk direct of indirect zeggenschap heeft of hebben over 25 % of meer van het kapitaal of de stemrechten.

    5.   Ondernemingen kunnen een verklaring opstellen over hun hoedanigheid van zelfstandige onderneming, partneronderneming of verbonden onderneming en de gegevens met betrekking tot de in artikel 2 vermelde drempels. Ook wanneer het wegens de spreiding van het kapitaal onmogelijk is precies te weten wie het in handen heeft, kan deze verklaring toch worden opgesteld mits de onderneming te goeder trouw verklaart dat zij terecht mag aannemen niet voor 25 % of meer in handen te zijn van één onderneming of van verscheidene verbonden ondernemingen gezamenlijk of via natuurlijke personen afzonderlijk of in een groep. Dergelijke verklaringen doen geen afbreuk aan de controles of verificaties waarin de nationale regelgeving of Unieregelgeving voorziet.

    Artikel 4

    Gegevens voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen en referentieperiode

    1.   De gegevens voor de berekening van het aantal werkzame personen en van de financiële bedragen hebben betrekking op het laatste afgesloten boekjaar en worden jaarlijks berekend. Zij worden vanaf de datum van afsluiting van de rekeningen in aanmerking genomen. Het bedrag van de omzet wordt berekend exclusief belasting over de toegevoegde waarde (btw) en andere indirecte rechten of heffingen.

    2.   Wanneer een onderneming op de datum van afsluiting van de rekeningen vaststelt dat de op jaarbasis berekende gegevens boven of onder de in artikel 2 aangegeven drempels voor het aantal werkzame personen of de financiële maxima liggen, verkrijgt of verliest zij de hoedanigheid van middelgrote, kleine of micro-onderneming slechts wanneer deze situatie zich in twee opeenvolgende boekjaren voordoet.

    3.   In het geval van recentelijk opgerichte ondernemingen waarvan de eerste jaarrekening nog niet is afgesloten, worden de in aanmerking te nemen gegevens bepaald door middel van een in de loop van het boekjaar te goeder trouw gemaakte schatting.

    Artikel 5

    Aantal werkzame personen

    Het aantal werkzame personen komt overeen met het aantal arbeidsjaareenheden (AJE), d.w.z. het aantal personen dat het hele desbetreffende referentiejaar voltijds in de betrokken onderneming of voor rekening van deze onderneming heeft gewerkt. Het werk van personen die niet het hele jaar hebben gewerkt, deeltijdwerk ongeacht de duur ervan en seizoenarbeid worden in breuken van AJE's uitgedrukt. Het aantal werkzame personen bestaat uit:

    a)

    de loontrekkenden;

    b)

    de personen die voor deze onderneming werken, er een ondergeschikte verhouding mee hebben en voor het nationale recht met loontrekkenden gelijkgesteld zijn;

    c)

    de eigenaren-bedrijfsleiders;

    d)

    de vennoten die geregeld een activiteit in de onderneming uitoefenen en financiële voordelen van de onderneming genieten.

    Leerlingen en studenten die een beroepsopleiding volgen en een leer- of beroepsopleidingsovereenkomst hebben, worden niet meegeteld in het aantal werkzame personen. De duur van zwangerschaps- en ouderschapsverlof wordt niet meegerekend.

    Artikel 6

    Vaststelling van de gegevens van de onderneming

    1.   In het geval van een zelfstandige onderneming worden de gegevens, waaronder het aantal werkzame personen, uitsluitend op grond van de rekeningen van die onderneming vastgesteld.

    2.   De gegevens, waaronder het aantal werkzame personen, van een onderneming die partnerondernemingen of verbonden ondernemingen heeft, worden vastgesteld op basis van de rekeningen en andere gegevens van de onderneming of, zo van toepassing, van de geconsolideerde rekeningen van de onderneming of van de geconsolideerde rekeningen waarin de onderneming door consolidatie is opgenomen.

    De in de eerste alinea bedoelde gegevens worden samengeteld met de gegevens van de eventuele partnerondernemingen van de betrokken onderneming die zich meteen boven of onder het niveau van die onderneming bevinden. De samentelling geschiedt in evenredigheid met het aandeel in het kapitaal of de stemrechten (het hoogste van de beide percentages). Bij wederzijdse participatie geldt het hoogste van deze percentages.

    De in de eerste en tweede alinea bedoelde gegevens worden samengeteld met alle, nog niet door consolidatie in de rekeningen opgenomen gegevens (100 %) van de eventuele, direct of indirect met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen.

    3.   Voor de toepassing van lid 2 resulteren de gegevens van de partnerondernemingen van de betrokken onderneming uit de, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Deze worden samengeteld met alle gegevens (100 %) van de met deze partnerondernemingen verbonden ondernemingen, tenzij hun gegevens reeds door consolidatie daarin zijn opgenomen.

    Voor de toepassing van het genoemde lid 2 resulteren de gegevens van de met de betrokken onderneming verbonden ondernemingen uit hun, indien van toepassing, geconsolideerde rekeningen en andere gegevens. Deze worden evenredig samengeteld met de gegevens van de eventuele partnerondernemingen van deze verbonden ondernemingen die zich meteen boven of onder het niveau van de laatstgenoemde ondernemingen bevinden, mits deze gegevens in de geconsolideerde rekeningen nog niet zijn opgenomen in een verhouding die ten minste gelijk is aan het in de tweede alinea van lid 2 vastgestelde percentage.

    4.   Indien het aantal werkzame personen van een bepaalde onderneming niet uit de geconsolideerde rekeningen blijkt, wordt het berekend door de gegevens van haar partnerondernemingen evenredig samen te tellen en daaraan de gegevens toe te voegen van de ondernemingen waarmee zij is verbonden.


    BIJLAGE II

    GEGEVENS BETREFFENDE KRACHTENS DEZE VERORDENING VRIJGESTELDE STAATSSTEUN

    als bedoeld in artikel 9, lid 1

    (Voor de EER relevante tekst (1))

    DEEL I

    Referentie steunmaatregel

    (wordt door de Commissie ingevuld)

    Lidstaat

    Referentienummer lidstaat

    Regio

    Naam van de regio ( NUTS  (2) )

    Soort regionale-steungebied  (3)

    Steunverlenende autoriteit

    Naam

    Postadres

    Webadres

    Benaming steunmaatregel

    Nationale rechtsgrondslag (vindplaats desbetreffende nationale officiële publicatie)

    Weblink naar de volledige tekst van de steunmaatregel

    Soort maatregel

    ☐

    Regeling

     

    ☐

    Ad-hocsteun

    Naam begunstigde en groep  (4) waarvan deze deel uitmaakt

    Aanpassing bestaande steunregeling of ad-hocsteun

     

    Referentie steunmaatregel bij de Commissie

    ☐

    Verlenging

    ☐

    Wijziging

    Looptijd  (5)

    ☐

    Regeling

    dd/mm/jjjj tot en met dd/mm/jjjj

    Datum van toekenning

    ☐

    Ad-hocsteun

    dd/mm/jjjj

    Betrokken economische sector(en)

    Specificeer op NACE-groepsniveau  (6)

    Soort begunstigde

    ☐

    Kmo

     

    ☐

    Grote onderneming

    Budget

     

    ☐

    Regeling: totaalbedrag  (7)

    Nationale valuta: (hele bedragen)

    ☐

    Ad-hocsteun: totaalbedrag  (8)

    Nationale valuta: (hele bedragen)

    Voor garanties  (9)

    Nationale valuta: (hele bedragen)

    Steuninstrument

    ☐

    rechtstreekse subsidie / rentesubsidie

    ☐

    gesubsidieerde diensten

    ☐

    lening/terugbetaalbaar voorschot

    ☐

    garantie (in voorkomend geval met een verwijzing naar het besluit van de Commissie  (10) )

    ☐

    belastingvoordeel of belastingvrijstelling

    ☐

    andere, namelijk

    Geef aan in welke van de onderstaande ruime categorieën het instrument het best zou passen wat impact/functie betreft:

    ☐

    subsidie

    ☐

    lening

    ☐

    garantie

    ☐

    belastingvoordeel

    Bij cofinanciering uit EU-fonds(en)

    Naam EU-fonds(en):

     

     

    Financieringsbedrag

    (per EU-fonds)

    Nationale valuta: (hele bedragen)

    Overige informatie

     

    DEEL II

    Geef aan op grond van welke bepaling van deze verordening de steun ten uitvoer wordt gelegd.

    Primaire doelstellingen  (11)

    Maximale steunintensiteit n %

    Maximaal steunbedrag in nationale valuta (hele bedragen)

    ☐

    Steun voor met de primaire landbouwproductie verband houdende investeringen in materiële activa of immateriële activa op landbouwbedrijven (artikel 14)

     

     

    ☐

    Steun voor ruilverkaveling van landbouwgrond (artikel 15)

     

     

    ☐

    Steun voor investeringen in verband met de verplaatsing van landbouwbedrijfsgebouwen (artikel 16)

     

     

    ☐

    Steun voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten en de afzet van landbouwproducten (artikel 17)

     

     

    ☐

    Aanloopsteun voor jonge landbouwers en voor de ontwikkeling van kleine landbouwbedrijven (artikel 18)

     

     

    ☐

    Aanloopsteun voor producentengroeperingen en -organisaties in de landbouwsector (artikel 19)

     

     

    ☐

    Steun voor de deelname van producenten van landbouwproducten aan een kwaliteitsregeling (artikel 20)

     

     

    ☐

    Steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting in de landbouwsector (artikel 21)

     

     

    ☐

    Steun voor adviesdiensten in de landbouwsector (artikel 22)

     

     

    ☐

    Steun voor bedrijfsvervangingsdiensten in de landbouw (artikel 23)

     

     

    ☐

    Steun voor afzetbevorderingsmaatregelen voor landbouwproducten (artikel 24)

     

     

    ☐

    Steun ter vergoeding van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met een natuurramp kunnen worden gelijkgesteld (artikel 25)

     

     

    ☐

    Steun voor de kosten van preventie, bestrijding en uitroeiing van dierziekten en plantenplagen en steun voor het herstel van schade als gevolg van dierziekten en plantenplagen (artikel 26)

     

     

     

     

    ☐

    Steun voor de sector dierlijke productie (artikel 27, lid 1, onder a) of b))

     

     

    ☐

    Steun voor de afvoer van gestorven dieren (artikel 27, lid 1, onder c), d) of e))

     

     

    ☐

    Steun als bijdrage aan verzekeringspremies (artikel 28)

     

     

    ☐

    Steun voor investeringen voor de instandhouding van cultureel en natuurlijk erfgoed op landbouwbedrijven (artikel 29)

     

     

    ☐

    Steun voor het herstel van schade als gevolg van natuurrampen in de landbouwsector (artikel 30)

     

     

    Soort natuurramp

    ☐

    aardbeving

    ☐

    lawine

    ☐

    grondverschuiving

    ☐

    overstroming

    ☐

    tornado

    ☐

    orkaan

    ☐

    vulkaanuitbarsting

    ☐

    natuurbrand

    Datum waarop de natuurramp plaatsvond

    Van dd/mm/jjjj tot dd/mm/jjjj

    ☐

    Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouwsector (artikel 31)

     

     

    ☐

    Steun voor onderzoek en ontwikkeling in de bosbouwsector (artikel 31)

     

     

    ☐

    Steun voor bebossing en de aanleg van beboste gronden (artikel 32)

     

     

    ☐

    Steun voor boslandbouwsystemen (artikel 33)

     

     

    ☐

    Steun voor de preventie en het herstel van schade aan bossen als gevolg van bosbranden, natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, plantenplagen en rampzalige gebeurtenissen (artikel 34)

     

     

    ☐

    Steun voor investeringen ter verbetering van de veerkracht en de milieuwaarde van bosecosystemen (artikel 35)

     

     

    ☐

    Steun voor het opvangen van nadelen in verband met Natura 2000-bosgebieden (artikel 36)

     

     

    ☐

    Steun voor bosmilieuklimaatdiensten en bosinstandhouding (artikel 37)

     

     

    ☐

    Steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting in de bosbouwsector (artikel 38)

     

     

    ☐

    Steun voor adviesdiensten in de bosbouwsector (artikel 39)

     

     

    ☐

    Steun voor infrastructuurinvesteringen voor de ontwikkeling, modernisering of aanpassing van de bosbouwsector (artikel 40)

     

     

    ☐

    Steun voor investeringen in bosbouwtechnologieën en in de verwerking, mobilisering en afzet van bosbouwproducten (artikel 41)

     

     

    ☐

    Steun voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de bosbouw (artikel 42)

     

     

    ☐

    Steun voor ruilverkaveling van bosbouwgrond (artikel 43)

     

     

    ☐

    Steun voor investeringen in verband met de verwerking van landbouwproducten tot niet-landbouwproducten of de katoenproductie (artikel 44)

     

     

    ☐

    Aanloopsteun voor niet-landbouwactiviteiten in plattelandsgebieden (artikel 45)

     

     

    ☐

    Steun voor adviesdiensten voor kmo's in plattelandsgebieden (artikel 46)

     

     

    ☐

    Steun voor acties inzake kennisoverdracht en voorlichting voor kmo’s in plattelandsgebieden (artikel 47)

     

     

    ☐

    Steun voor actieve landbouwers die tot een kwaliteitsregeling voor katoen of levensmiddelen toetreden (artikel 48)

     

     

    ☐

    Steun voor voorlichtings- en afzetbevorderingsactiviteiten voor katoen en levensmiddelen die onder een kwaliteitsregeling vallen (artikel 49)

     

     


    (1)  Alleen van toepassing op steun voor de bosbouwsector en voor niet in bijlage I bij het Verdrag opgenomen producten.

    (2)  NUTS = Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek. Meestal wordt de regio op NUTS 2-niveau vermeld.

    (3)  Steungebied artikel 107, lid 3, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (code „A”); steungebied artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (code „C”); niet voor regionale steun in aanmerking komend gebied (code „N”).

    (4)  Een onderneming is, in de zin van de mededingingsregels van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en voor de toepassing van deze verordening, elke entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht de rechtsvorm ervan en de wijze waarop zij wordt gefinancierd. Het Hof van Justitie heeft bepaald dat entiteiten die (juridisch of feitelijk) onder de zeggenschap staan van dezelfde entiteit, als één onderneming moeten worden beschouwd.

    (5)  Periode waarin de steunverlenende autoriteit zich ertoe kan verbinden de steun te verlenen.

    (6)  NACE herz. 2 is de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Unie. Meestal wordt de sector aangegeven op groepsniveau.

    (7)  Als het om een steunregeling gaat: vermeld het totaalbedrag van het voor de regeling geplande budget of de geraamde belastingderving voor de hele looptijd van de regeling voor alle steuninstrumenten uit de regeling.

    (8)  Als het om ad-hocsteun gaat: geef het totale steunbedrag of de totale belastingderving.

    (9)  Voor garanties: geef het maximale bedrag aan gegarandeerde leningen.

    (10)  In voorkomend geval, de referentie van het besluit van de Commissie tot goedkeuring van de methode voor het berekenen van het brutosubsidie-equivalent overeenkomstig artikel 5, lid 2, onder c), ii), van deze verordening.

    (11)  Verschillende doelstellingen zijn mogelijk; vermeld in dat geval alle doelstellingen.


    BIJLAGE III

    Bepalingen inzake de bekendmaking van de in artikel 9, lid 2, bedoelde informatie

    De lidstaten zetten hun uitgebreide staatssteunwebsites, waarop de in artikel 9, lid 2, bedoelde informatie moet worden bekendgemaakt, zodanig op dat die informatie gemakkelijk toegankelijk is. Deze gegevens worden bekendgemaakt in een spreadsheetformaat, waarmee de gegevens kunnen worden doorzocht en geëxtraheerd en gemakkelijk op het internet kunnen worden gepubliceerd, zoals een CSV- of XML-formaat. Iedere belanghebbende partij krijgt zonder restricties toegang tot de staatssteunwebsite. Gebruikers hoeven zich niet vooraf te registreren om toegang tot de staatssteunwebsite te krijgen.

    Over de in artikel 9, lid 2, onder c), bedoelde individuele steunverlening wordt de volgende informatie bekendgemaakt:

    a.

    referentie van het identificatienummer van de steun (1);

    b.

    naam van de begunstigde;

    c.

    soort onderneming (kmo/grote onderneming) op de datum van de toekenning van de steun;

    d.

    regio waar de begunstigde is gevestigd, op NUTS 2-niveau (2);

    e.

    activiteitensector op NACE-groepsniveau (3);

    f.

    steunelement, uitgedrukt in hele bedragen, in nationale valuta (4);

    g.

    steuninstrument (5) (subsidie/rentesubsidie, lening/terugbetaalbaar voorschot/terugbetaalbare subsidie, garantie, belastingvoordeel of belastingvrijstelling, risicokapitaal, andere (gelieve te specificeren));

    h.

    datum van de toekenning van de steun;

    i.

    doel van de steun (6);

    j.

    steunverlenende autoriteit.


    (1)  Zoals door de Commissie meegedeeld in het kader van de in de artikel 9, lid 1, van deze verordening bedoelde procedure.

    (2)  NUTS = Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek. Meestal wordt de regio op NUTS 2-niveau vermeld.

    (3)  Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad van 9 oktober 1990 betreffende de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap (PB L 293 van 24.10.1990, blz. 1), als gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 761/93 van de Commissie van 24 maart 1993 (PB L 83 van 3.4.1993, blz. 1) en gerectificeerd (PB L 159 van 11.7.1995, blz. 31).

    (4)  Brutosubsidie-equivalent.

    (5)  Als de steun via verschillende steuninstrumenten wordt verleend, moet het steunbedrag per steuninstrument worden vermeld.

    (6)  Als met de steun verschillende doelstellingen worden nagestreefd, moet het steunbedrag per doelstelling worden vermeld.


    Top