Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31971R1408

Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkende en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen

PB L 149 van 05/07/1971, p. 2–50 (DE, FR, IT, NL)
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Deel 1971(II) blz. 416 - 463

Andere speciale editie(s) (DA, EL, ES, PT, FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 01/05/2010

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1971/1408/oj

31971R1408

Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkende en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen

Publicatieblad Nr. L 149 van 05/07/1971 blz. 0002 - 0050
Bijzondere uitgave in het Deens: Serie I Hoofdstuk 1971(II) blz. 0366
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1971(II) blz. 0416
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 05 Deel 1 blz. 0073
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 05 Deel 1 blz. 0098
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 05 Deel 1 blz. 0098
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 5 Deel 1 blz. 0057
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 5 Deel 1 blz. 0057


VERORDENING (EEG) Nr. 1408/71 VAN DE RAAD van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,inzonderheid op de artikelen 2, 7 en 51,

Gezien de voorstellen van de Commissie, opgesteld na raadpleging van de Administratieve Commissie voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers [1],

[1] PB nr. 194 van 28.10.1966, blz. 3333/66 en PB nr. C 95 van 21.9.1968, blz. 18.

Gezien de adviezen van het Europese Parlement [2],

[2] PB nr. C 10 van 14.2.1968, blz. 30 en PB nr. C 135 van 14.12.1968, blz. 4.

Gezien de adviezen van het Economisch en Sociaal Comité [3],

[3] PB nr. 64 van 5.4.1967, blz. 1009/67 en PB nr. C 21 van 20.2.1969, blz. 18.

Overwegende dat steeds meer het belang van een algemene herziening van Verordening nr. 3 van de Raad betreffende de sociale zekerheid van migrerende werknemers [4], is gebleken, zowel ingevolge de praktische ervaringen bij haar toepassing sinds 1959, als vanwege de wijzigingen sindsdien in de nationale wetgevingen;

[4] PB nr. 30 van 16.12.1958, blz. 561/58.

Overwegende dat de bestaande coördinatievoorschriften als geheel kunnen worden uitgebreid en verbeterd, maar tevens enigermate vereenvoudigd, rekening houdende met de nog bestaande belangrijke verschillen tussen de nationale wetgevingen inzake sociale zekerheid;

Overwegende dat het gewenst is bij deze gelegenheid alle ter uitvoering van artikel 51 van het Verdrag vastgestelde fundamentele voorschriften voor werknemers, daaronder begrepen grensarbeiders, seizoenarbeiders en zeelieden, in één enkele tekst bijeen te brengen;

Overwegende dat, gezien de belangrijke verschillen welke tussen de nationale wetgevingen met betrekking tot hun personele werkingssfeer bestaan, er de voorkeur aan moet worden gegeven uit te gaan van het beginsel, dat de verordening van toepassing is op alle onderdanen van de Lid-Staten die verzekerd zijn krachtens de voor loontrekkenden getroffen regelingen inzake sociale zekerheid;

Overwegende dat de voorschriften ter coördinatie van de nationale wetgevingen inzake sociale zekerheid behoren tot regelingen inzake het vrije verkeer van werknemers die onderdanen van de Lid-Staten zijn, en dat deze voorschriften derhalve moeten bijdragen tot verhoging van de levensstandaard en verbetering van de arbeidsomstandigheden van deze werknemers, door binnen de Gemeenschap te waarborgen dat enerzijds alle onderdanen van de Lid-Staten gelijke behandeling genieten ten opzichte van de verschillende nationale wetgevingen en dat anderzijds de werknemers en hun rechtsopvolgers prestaties inzake sociale zekerheid genieten ongeacht de plaats waar zij werken of wonen;

Overwegende dat deze doeleinden met name bereikt moeten worden door het samenstellen van alle tijdvakken welke door de verschillende nationale wetgevingen in aanmerking worden genomen voor het verkrijgen en behouden van het recht op prestaties en voor de vaststelling daarvan, alsmede door het verlenen van prestaties aan de verschillende onder de verordening vallende categorieën personen, ongeacht waar zij binnen de Gemeenschap wonen;

Overwegende dat de coördinatievoorschriften, vastgesteld ter uitvoering van artikel 51 van het Verdrag, de werknemers die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, de verworven rechten en voordelen moeten waarborgen, zonder dat zij mogen leiden tot ongerechtvaardigde cumulaties;

Overwegende dat daartoe, wat betreft invaliditeits- en ouderdomsuitkeringen en uitkeringen bij overlijden (pensioenen), de betrokkenen in het genot moeten kunnen worden gesteld van alle uitkeringen waarop in de verschillende Lid-Staten recht is verkregen, tot ten hoogste de uitkering die door één van deze Staten verschuldigd zou zijn, indien de werknemer zijn beroepswerkzaamheden uitsluitend op het grondgebied van deze Staat had uitgeoefend, welk maximum nodig is ter voorkoming van ongerechtvaardigde cumulatie met name veroorzaakt door het samenvallen van verzekeringstijdvakken en daarmede gelijkgestelde tijdvakken;

Overwegende dat het, ten einde de arbeidsmobiliteit onder gunstiger omstandigheden mogelijk te maken, voortaan nodig is tot een vollediger coördinatie tussen de regelingen inzake werkloosheidsverzekering en bijstand aan werklozen van alle Lid-Staten te komen; dat het, vanuit deze opvatting nodig is de werkloze werknemer gedurende een beperkte periode recht toe te kennen op de werkloosheidsuitkeringen als voorzien bij de wetgeving van de Lid-Staat waaraan hij laatstelijk onderworpen was, ten einde het zoeken naar werk op het grondgebied van de verschillende Lid-Staten te vergemakkeleijken;

Overwegende dat, wanneer de gezinsleden op het grondgebied van verschillende Lid-Staten verblijven, het wenselijk is gebleken de in het kader van Verordening nr. 3 toegepaste regeling inzake gezinsbijlagen te verbeteren, zowel wat betreft de categorieën personen die aanspraak kunnen maken op deze bijslagen als wat betreft de regeling voor de toekenning ervan;

Overwegende dat het, gezien de bestaande problemen ten aanzien van de werkloosheid, wenselijk is het recht op gezinsbijslagen voor de gezinsleden van werklozen die wonen op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die welke de werkloosheidsuitkeringen verschuldigd is, te generaliseren;

Overwegende voorts dat de thans bestaande beperkingen bij de toekenning van gezinsbijslagen dienen te verdwijnen en dat het, ten einde aan gescheiden gezinnen uitkering van bijslagen welke voor het onderhoud van de leden van deze gezinnen dienen, te garanderen, zonder daarbij bijslagen van overwegend bevolkingspolitieke aard te betrekken, de voorkeur zou verdienen voorschriften welke voor alle Lid-Staten gelden, vast te stellen, waarop het streven gericht moet blijven, doch dat, aangezien de nationale wetgevingen sterk uiteenlopen, oplossingen moeten worden aanvaard, welke met deze situatie rekening houden: uitkering van gezinsbijslagen door het land van tewerkstelling wat vijf landen betreft, uitkering van kinderbijslagen door het land waar de gezinsleden wonen, indien in Frankrijk wordt gewerkt;

Overwegende dat, overeenkomstig de wijze waarop dit in het kader van Verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap [5] is opgelost, het gewenst is vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers in het kader van een Raadgevend Comité te betrekken bij het onderzoek van de door de Administratieve Commissie behandelde vraagstukken;

[5] PB nr. L 257 van 19.10.1968, blz. 2.

Overwegende dat de onderhavige verordening in de plaats kan treden van de in artikel 69, lid 4, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal bedoelde regelingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze verordening:

a) wordt onder "werknemer" verstaan ieder:

i) die verplicht of vrijwillig voortgezet verzekerd is tegen een of meer gebeurtenissen, behorende tot de takken van een stelsel van sociale zekerheid dat op loontrekkenden van toepassing is, met uitzondering van de in bijlage V opgenomen beperkingen,

ii) die in het kader van een stelsel van sociale zekerheid dat voor alle ingezetenen of voor de gehele beroepsbevolking geldt, verplicht verzekerd is tegen een of meer gebeurtenissen behorende tot de takken van sociale zekerheid waarop deze verordening van toepassing is,

- wanneer hij door de wijze van beheer of van financiering van dit stelsel als loontrekkende kan worden onderkend, dan wel,

- indien dergelijke criteria niet aanwezig zijn, wanneer hij in het kader van een voor loontrekkenden ingesteld stelsel verplicht of vrijwillig voortgezet verzekerd is tegen een andere in bijlage V omschreven gebeurtenis,

iii) die, in het kader van een stelsel van sociale zekerheid van een Lid-Staat ingesteld voor loontrekkenden of voor alle ingezetenen of voor bepaalde categorieën ingezetenen, vrijwillig verzekerd is tegen een of meer gebeurtenissen behorende tot de takken van sociale zekerheid waarop deze verordening van toepassing is, indien bij revoren in het kader van een voor loontrekkenden ingesteld stelsel van dezelfde Lid-Staat verplicht verzekerd is geweest tegen dezelfde gebeurtenis;

b) wordt onder "grensarbeider" verstaan iedere werknemer die werkzaam is op het grondgebied van een Lid-Staat en woont op het grondgebied van een andere Lid-Staat, waarheen hij in beginsel dagelijks of ten minste eenmaal per week terugkeert; de grensarbeider die door de onderneming waaraan hij normaal is verbonden, op het grondgebied van dezelfde of een andere Lid-Staat wordt gedetacheerd, behoudt echter gedurende een tijdvak van ten hoogste vier maanden de hoedanigheid van grensarbeider, ook al kan hij tijdens deze detachering niet dagelijks of niet ten minste eenmaal per week terugkeren naar zijn woonplaats;

c) wordt onder "seizoenarbeider" verstaan de werknemer die zich begeeft naar het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die, op het grondgebied waarvan hij woont, ten einde aldaar voor rekening van een onderneming of een werkgever uit deze Staat seizoenarbeid te verrichten voor een tijdvak dat in geen geval langer dan acht maanden mag duren, en die gedurende zijn werkzaamheden op het grondgebied van bedoelde Staat verblijft; onder seizoenarbeid wordt verstaan arbeid die van het seizoen afhankelijk is en elk jaar automatisch terugkeert;

d) heeft de term "vluchteling" de betekenis welke daaraan wordt toegekend in artikel 1 van het op 28 juli 1951 te Genève ondertekende Verdrag betreffende de status van vluchtelingen;

e) heeft de term "staatloze" de betekenis welke daaraan wordt toegekend in artikel 1 van het op 28 september 1954 te New-York ondertekende Verdrag betreffende de status van staatlozen;

f) wordt onder "gezinslid" verstaan iedere persoon die in de wetgeving krachtens welke de prestaties worden verleend of, in de gevallen bedoeld in artikel 22, lid 1, sub a), en artikel 39, in de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, als gezinslid wordt aangemerkt of erkend, of als huisgenoot wordt aangeduid; indien deze wetgevingen echter uitsluitend als gezinslid of huisgenoot beschouwen degene die bij de werknemer inwoont, wordt aan deze voorwaarde geacht te zijn voldaan, wanneer de betrokkene in hoofdzaak op kosten van bedoelde werknemer wordt onderhouden;

g) wordt onder "nagelaten betrekking" verstaan iedere persoon die in de wetgeving krachtens welke de prestaties worden verleend, als nagelaten betrekking wordt aangemerkt of erkend; indien deze wetgeving echter uitsluitend als nagelaten betrekking beschouwt degene die bij de overleden werknemer inwoonde, wordt aan deze voorwaarde geacht te zijn voldaan wanneer de betrokkene in hoofdzaak op kosten van de overleden werknemer werd onderhouden;

h) wordt onder "woonplaats" verstaan de normale verblijfplaats;

i) wordt onder "verblijfplaats" verstaan de tijdelijke verblijfplaats;

j) worden ten aanzien van elke Lid-Staat onder "wetgeving" of "wettelijke regeling" verstaan, de bestaande of toekomstige wetten, regelingen, statutaire bepalingen en alle andere uitvoeringsmaatregelen, welke betrekking hebben op de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde takken en stelsels van sociale zekerheid.

Onder deze term vallen niet de bestaande of toekomstige contractuele bepalingen, ongeacht of deze al dan niet bij een besluit van de overheid verbindend zijn verklaard, dan wel een ruimere werkingssfeer hebben verkregen. Ten aanzien van contractuele bepalingen welke de verplichte deelneming aan een verzekering voortvloeiende uit de in de vorige subalinea bedoelde wetten of regelingen beogen, kan deze beperking te allen tijde worden opgeheven door een verklaring van de betrokken Lid-Staat waarin dergelijke regelingen waarop deze verordening wel van toepassing is, worden vermeld. Van deze verklaring vindt overeenkomstig artikel 96 kennisgeving en bekendmaking plaats.

De bepalingen van de vorige subalinea mogen niet tot gevolg hebben dat de regelingen waarop Verordening nr. 3 van toepassing was, aan de werkingssfeer van deze verordening worden onttrokken;

k) wordt onder "verdrag inzake sociale zekerheid" verstaan elke bilaterale of multilaterale overeenkomst welke op het gebied van de sociale zekerheid, voor alle in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde takken en stelsels, of een deel daarvan, uitsluitend voor twee of meer Lid-Staten verbindend is of zal zijn, alsmede elke zodanige multilaterale overeenkomst welke voor ten minste twee Lid-Staten en één of meer andere Staten verbindend is of zal zijn, alsmede akkoorden van elke aard, welke in het kader van bovenbedoelde overeenkomsten zijn of worden gesloten;

l) wordt ten aanzien van elke Lid-Staat onder "bevoegde autoriteit" verstaan de minister of ministers, dan wel een andere daarmede vergelijkbare autoriteit, onder wie op het gehele grondgebied van de betrokken Staat of op een deel daarvan, de regelingen inzake sociale zekerheid ressorteren;

m) wordt onder "Administratieve Commissie" verstaan de Commissie bedoeld in artikel 80;

n) wordt ten aanzien van elke Lid-Staat onder "orgaan" verstaan het lichaam of de autoriteit, welke belast is met de uitvoering van de gehele wetgeving of een deel daarvan;

o) wordt onder "bevoegd orgaan" verstaan:

i) het orgaan waarbij de betrokkene is aangesloten op het tijdstip waarop hij om prestaties verzoekt, of

ii) het orgaan dat aan de betrokkene prestaties verschuldigd is of zou zijn indien hij of één of meer van zijn gezinsleden woonden op het grondgebied van de Lid-Staat, waarop zich dit orgaan bevindt, of

iii) het door de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat aangewezen orgaan, of

iv) indien het een regeling betreft inzake de verplichtingen van de werkgever ten aanzien van de in artikel 4, lid 1, bedoelde prestaties, de werkgever of de in zijn rechten gesubrogeerde verzekeraar, dan wel bij ontstentenis van dezen, het lichaam of de autoriteit welke door de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat zijn aangewezen;

p) worden onder "orgaan van de woonplaats" en "orgaan van de verblijfplaats" verstaan, het orgaan dat ter plaatse waar de betrokkene woont, bevoegd is de prestaties te verlenen, respectievelijk het orgaan dat ter plaatse waar de betrokkene verblijft, bevoegd is de prestaties te verlenen, volgens de wetgeving welke door dit orgaan wordt toegepast, of, indien een zodanig orgaan niet bestaat, het door de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat aangewezen orgaan;

q) wordt onder "bevoegde Staat" verstaan de Lid-Staat op het grondgebied waarvan het bevoegde orgaan zich bevindt;

r) worden onder "tijdvakken van verzekering" verstaan de tijdvakken van premie- of bijdragebetaling of van arbeid welke als zodanig worden omschreven of aangemerkt ingevolge de wetgeving waaronder zij zijn vervuld, of geacht worden te zijn vervuld, alsmede alle met deze tijdvakken gelijkgestelde tijdvakken, voor zover zij als zodanig door deze wetgeving zijn erkend;

s) worden onder "tijdvakken van arbeid" verstaan de tijdvakken welke als zodanig worden omschreven of aangemerkt ingevolge de wetgeving waaronder zij zijn vervuld, alsmede alle met deze tijdvakken gelijkgestelde tijdvakken, voor zover zij als zodanig door deze wetgeving zijn erkend;

t) worden onder "uitkeringen", "pensioenen" en "renten" verstaan alle uitkeringen, pensioenen en renten, met inbegrip van alle bedragen ten laste van de openbare middelen, verhogingen in verband met aanpassing aan het loon- of prijsniveau of aanvullende uitkeringen, zulks behoudens het bepaalde in titel III, alsmede de als afkoopsom uitgekeerde bedragen welke in de plaats kunnen treden van de pensioenen of renten, en de terugstortingen van premies of bijdragen;

u) i) worden onder "gezinsbijslagen" verstaan, alle verstrekkingen of uitkeringen ter bestrijding van de gezinslasten in het kader van een in artikel 4, lid 1, sub h), bedoelde wettelijke regeling, met uitzondering van de in bijlage I vermelde bijzondere uitkeringen bij geboorte;

ii) worden onder "kinderbijslag" verstaan, de periodieke uitkeringen welke uitsluitend op grond van het aantal gezinsleden en eventueel van hun leeftijd worden toegekend;

v) wordt onder "uitkering bij overlijden" verstaan elk bedrag ineens dat in geval van overlijden wordt uitgekeerd, met uitzondering van de sub t) bedoelde bedragen welke als afkoopsom worden uitgekeerd.

Artikel 2

Personele werkingssfeer

1. Deze verordening is van toepassing op werknemers op wie de wetgeving van een of meer Lid-Staten van toepassing is of geweest is, en die onderdanen van een der Lid-Staten, dan wel op het grondgebied van een der Lid-Staten wonende staatlozen of vluchtelingen zijn, alsmede op hun gezinsleden en op hun nagelaten betrekkingen.

2. Voorts is deze verordening van toepassing op nagelaten betrekkingen van werknemers op wie de wetgeving van één of meer Lid-Staten van toepassing is geweest, ongeacht de nationaliteit van deze werknemers, wanneer hun nagelaten betrekkingen onderdanen van een der Lid-Staten dan wel op het grondgebied van een der Lid-Staten wonende staatlozen of vluchtelingen zijn.

3. Deze verordening is van toepassing op personen in overheidsdienst en op personeel dat volgens de toepasselijke wetgeving met hen gelijkgesteld is, voor zover zij onderworpen zijn of geweest zijn aan de wettelijke regelingen van een Lid-Staat, waarop deze verordening van toepassing is.

Artikel 3

Gelijkheid van behandeling

1. Personen die op het grondgebied van een der Lid-Staten wonen en op wie de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn, hebben de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de wetgeving van elke Lid-Staat onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die Staat, behoudens bijzondere bepalingen van deze verordening.

2. Het voorgaande lid is van toepassing op het recht om leden van de organen der sociale zekerheidsinstellingen te kiezen of deel te hebben in hun benoeming, doch doet geen afbreuk aan de bepalingen van de wetgeving van enige Lid-Staat betreffende de verkiesbaarheid en de wijze van benoeming van de betrokkenen in deze organen.

3. De rechten, voortvloeiende uit verdragen inzake sociale zekerheid welke krachtens artikel 7, lid 2, sub c), van toepassing blijven, alsmede uit verdragen, welke krachtens artikel 8, lid 1, worden gesloten, worden uitgebreid tot allen op wie deze verordening van toepassing is, tenzij in bijlage II anders wordt bepaald.

Artikel 4

Materiële werkingssfeer

1. Deze verordening is van toepassing op alle wettelijke regelingen betreffende de volgende takken van sociale zekerheid:

a) prestaties bij ziekte en moederschap;

b) prestaties bij invaliditeit, met inbegrip van die tot instandhouding of verbetering van de verdiencapaciteit;

c) uitkeringen bij ouderdom;

d) uitkeringen aan nagelaten betrekkingen;

e) prestaties bij arbeidsongevallen en beroepsziekten;

f) uitkeringen bij overlijden;

g) werkloosheidsuitkeringen;

h) gezinsbijslagen.

2. Deze verordening is van toepassing op de algemene en bijzondere stelsels van sociale zekerheid, welke al of niet op premie- of bijdragebetaling berusten, alsmede op de regelingen betreffende de verplichtingen van de werkgever of de reder met betrekking tot de in lid 1 bedoelde prestaties.

3. Het bepaalde in Titel III laat evenwel onverlet de bepalingen in de wetgeving van elke Lid-Staat met betrekking tot de verplichtingen van de reder.

4. Deze verordening is noch op de sociale en medische bijstand, noch op de regelingen betreffende prestaties aan slachtoffers van oorlogshandelingen of de gevolgen daarvan, noch op de bijzondere regelingen voor personen in overheidsdienst of met hen gelijkgestelden van toepassing.

Artikel 5

Verklaringen van de Lid-Staten betreffende de werkingssfeer van deze verordening

De Lid-Staten vermelden de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde wettelijke regelingen en stelsels, de in artikel 50 bedoelde minimumuitkeringen, alsmede de in de artikelen 77 en 78 bedoelde bijslagen in verklaringen, waarvan overeenkomstig artikel 96 kennisgeving en bekendmaking plaatsvindt.

Artikel 6

Vedragen inzake sociale zekerheid waarvoor deze verordening in de plaats treedt

Deze verordening treedt, onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 7, 8 en 46, lid 4, wat de personele zowel als de materiële werkingssfeer betreft, in de plaats van elk verdrag inzake sociale zekerheid dat:

a) hetzij uitsluitend voor twee of meer Lid-Staten verbindend is;

b) hetzij voor ten minste twee Lid-Staten en een of meer andere Staten verbindend is, voor zover het gevallen betreft, welke geregeld kunnen worden zonder tussenkomst van enig orgaan van een dezer laatstgenoemde Staten.

Artikel 7

Internationale bepalingen welke deze verordening onverlet laat

1. Deze verordening laat onverlet de verplichtingen welke voortvloeien uit:

a) enig door de Internationale Arbeidsconferentie aanvaard verdrag, dat na bekrachtiging door een of meer Lid-Staten aldaar in werking is getreden;

b) de Europese interimovereenkomsten van 11 december 1953 inzake sociale zekerheid, gesloten tussen de Staten welke lid zijn van de Raad van Europa.

2. Ongeacht het bepaalde in artikel 6 blijven van toepassing:

a) het Verdrag van 27 juli 1950 betreffende de sociale zekerheid van Rijnvarenden, herzien op 13 februari 1961;

b) het Europese Verdrag van 9 juli 1956 betreffende de sociale zekerheid van arbeiders werkzaam bij het international vervoer;

c) de in bijlage II vermelde bepalingen van verdragen inzake sociale zekerheid.

Artikel 8

Het sluiten van overeenkomsten tussen Lid-Staten

1. Twee of meer Lid-Staten kunnen onderling, voor zover daaraan behoefte bestaat, overeenkomsten sluiten welke op de beginselen en de geest van deze verordening berusten.

2. Door iedere Lid-Staat wordt, overeenkomstig artikel 96, lid 1, kennisgeving gedaan van elke overeenkomst welke op grond van lid 1 tussen hem en een andere Lid-Staat is gesloten.

Artikel 9

Toelating tot de vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering

1. De bepalingen van de wetgeving van een Lid-Staat welke de toelating tot de vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering afhankelijk stellen van het wonen op het grondgebied van deze Staat, gelden niet voor werknemers op wie deze verordening van toepassing is en die wonen op het grondgebied van een andere Lid-Staat, mits zij tevoren krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Staat verzekerd zijn geweest.

2. Indien de wetgeving van een Lid-Staat toelating tot de vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, worden, voor zover nodig, de tijdvakken van verzekering welke krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat vervuld zijn, in aanmerking genomen alsof het tijdvakken van verzekering betrof welke krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Staat vervuld waren.

Artikel 10

Ontheffing van de bepalingen inzake de woonplaats - Invloed van de verplichte verzekering op de terugbetaling van bijdragen of premies

1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, kunnen de uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom of de uitkeringen aan nagelaten betrekkingen, de renten bij arbeidsongevallen of beroepsziekten en de uitkeringen bij overlijden, verkregen op grond van een wettelijke regeling van een of meer Lid-Staten, op generlei wijze worden verminderd, gewijzigd, geschorst, ingetrokken of verbeurd verklaard op grond van het feit dat de rechthebbende op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont dan die, op het grondgebied waarvan zich het orgaan bevindt dat deze uitkering verschuldigd is.

De voorgaande alinea is eveneens van toepassing op de afkoopsommen welke bij hertrouwen worden toegekend aan een weduwe of weduwnaar, die recht had op een weduwen- of weduwnaarspensioen of -rente.

2. Wanneer de wetgeving van een Lid-Staat de terugbetaling van bijdragen of premies afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de betrokkene niet meer verplicht verzekerd is, wordt deze voorwaarde geacht niet te zijn vervuld zolang hij als werknemer verplicht verzekerd is ingevolge de wetgeving van een andere Lid-Staat.

Artikel 11

Aanpassing van de uitkeringen aan het loon- of prijsniveau

De in de wetgeving van een Lid-Staat opgenomen bepalingen inzake aanpassing van de uitkeringen aan het loon- of prijsniveau zijn eveneens van toepassing op de uitkeringen welke op grond van bedoelde wetgeving verschuldigd zijn, met inachtneming van het bepaalde in deze verordening.

Artikel 12

Non-cumulatie van uitkeringen

1. Krachtens deze verordening kan geen recht worden verkregen of gehandhaafd op verscheidene uitkeringen van dezelfde aard welke betrekking hebben op een zelfde tijdvak van verplichte verzekering. Deze bepaling is evenwel niet van toepassing op uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom, overlijden (pensioenen) en bij beroepsziekten, welke door de organen van twee of meer Lid-Staten overeenkomstig artikel 41, artikel 43, leden 2 en 3, de artikelen 46, 50 en 51 of artikel 60, lid 1, sub b), worden vastgesteld.

2. De bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking waarin de wetgeving van een Lid-Staat voorziet ingeval van samenloop van een uitkering met andere uitkeringen van sociale zekerheid of met andere inkomsten, zijn op de rechthebbenden van toepassing, zelfs indien het gaat om uitkeringen welke op grond van de wetgeving van een andere Lid-Staat zijn verkregen of om inkomsten welke op het grondgebied van een andere Lid-Staat zijn verworven. Deze regel is evenwel niet van toepassing indien de betrokkene gelijksoortige uitkeringen bij invaliditeit, ouderdom, overlijden (pensioenen) of beroepsziekte geniet, welke door de organen van twee of meer Lid-Staten overeenkomstig de artikelen 46, 50, 51 of 60, lid 1, sub b), worden vastgesteld.

3. Ingeval de rechthebbende op uitkeringen bij invaliditeit of vervroegde uitkeringen bij ouderdom beroepswerkzaamheden uitoefent, zijn op hem de bepalingen inzake vermindering, schorsing of intrekking waarin de wetgeging van een Lid-Staat voorziet, van toepassing, zelfs indien hij zijn werkzaamheden op het grondgebied van een andere Lid-Staat uitoefent.

4. Het invaliditeitspensioen dat op grond van de Nederlandse wettelijke regeling verschuldigd is, wordt, ingeval het Nederlandse orgaan overeenkomstig artikel 57, lid 3, sub c), of artikel 60, lid 2, sub b), verplicht is eveneens bij te dragen in de kosten van een op grond van de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat verleende uitkering bij beroepsziekte, verminderd met het bedrag dat aan het orgaan van de andere Lid-Staat, dat met het verlenen van de uitkering bij beroepsziekte is belast, verschuldigd is.

TITEL II

VASTSTELLING VAN DE TOE TE PASSEN WETGEVING

Artikel 13

Algemene regels

1. De werknemer op wie deze verordening van toepassing is, is slechts aan de wetgeving van een enkele Lid-Staat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.

2. Onder voorbehoud van het bepaalde in de artikelen 14 tot en met 17,

a) is op de werknemer die werkzaam is op het grondgebied van een Lid-Staat, de wetgeving van die Staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere Lid-Staat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere Lid-Staat;

b) is op de werknemer die werkzaam is aan boord van een schip dat onder de vlag van een Lid-Staat vaart, de wetgeving van die Staat van toepassing;

c) is op personen in overheidsdienst en met hen gelijkgestelden, de wetgeving van toepassing van de Lid-Staat waaronder de overheidsdienst waarbij zij werkzaam zijn, ressorteert;

d) behoudt de werknemer die wordt opgeroepen voor militaire dienst in een Lid-Staat, de hoedanigheid van werknemer en is op hem de wetgeving van die Staat van toepassing; indien toepassing van deze wetgeving afhankelijk is van het vervullen van tijdvakken van verzekering, vóór de opkomst in militaire dienst of na het verlaten van de militaire dienst, worden de tijdvakken van verzekering welke krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat vervuld zijn, voor zover nodig, in aanmerking genomen alsof het tijdvakken van verzekering betrof, vervuld krachtens de wetgeving van eerstbedoelde Staat.

Artikel 14

Bijzondere regels

1. Ten aanzien van de in artikel 13, lid 2, sub a), neergelegde regel gelden de volgende uitzonderingen of bijzonderheden:

a) i) op de werknemer die op het grondgebied van een Lid-Staat tewerkgesteld is door een onderneming waaraan hij normaal verbonden is, en door deze onderneming gedetacheerd wordt op het grondgbied van een andere Lid-Staat ten einde aldaar voor haar rekening arbeid te verrichten, blijft de wetgeving van eerstbedoelde Staat van toepassing, mits de te verwachten duur van die arbeid niet meer dan twaalf maanden bedraagt en hij niet wordt uitgezonden ter vervanging van een andere werknemer wiens detachering beëindigd is;

ii) indien de te verrichten arbeid door onvoorziene omstandigheden de oorspronkelijk voorziene tijdsduur overschrijdt en meer dan twaalf maanden duurt, blijft de wetgeving van eerstbedoelde Staat van toepassing tot aan de beëindiging van die arbeid, mits de bevoegde autoriteit van de Staat op het grondgebied waarvan hij tewerkgesteld is, of het door deze autoriteit aangewezen lichaam, hiervoor toestemming verleent; deze toestemming moet vóór het einde van het oorspronkelijke tijdvak van twaalf maanden worden aangevraagd. Deze toestemming mag echter niet voor een langer tijdvak dan twaalf maanden worden verleend;

b) op de werknemer bij het internationale vervoer die op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten werkzaam is en tot het rijdend, varend of vliegend personeel behoort in dienst van een onderneming welke voor rekening van andere of voor eigen, rekening personen of goederen per spoor, over de weg, door de lucht of over de binnenwateren vervoert en op het grondgebied van een Lid-Staat haar zetel heeft, is de wetgeving van laatstbedoelde Staat van toepassing. Niettemin:

i) is op de werknemer die bij een filiaal of een vaste vertegenwoordiging van die onderneming werkzaam is op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die, op het grondgebied waarvan zij haar zetel heeft, de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zich dit filiaal of die vaste vertegenwoordiging bevindt, van toepassing;

ii) is op de werknemer die in hoofdzaak werkzaam is op het grondgebied van de Lid-Staat waar hij woont, de wetgeving van die Staat van toepassing, zelfs indien de onderneming waarbij hij werkzaam is, noch haar zetel, noch een filiaal, noch een vaste vertegenwoordiging op dit grondgebied heeft;

c) op de werknemer, die niet bij het internationale vervoer werkzaam is, en die zijn werkzaamheden op het grondgebied van twee of meer Lid-Staten pleegt uit te oefenen, is van toepassing:

i) de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, indien hij een deel van zijn werkzaamheden op dit grondgebied uitoefent of indien hij verbonden is aan meer dan een onderneming of meer dan een werkgever die hun zetel of domicilie op het grondgebied van verschillende Lid-Staten hebben;

ii) de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt, indien hij niet woont op het grondgebied van een der Staten waar hij zijn werkzaamheden uitoefent;

d) op de werknemer die op het grondgebied van een Lid-Staat werkzaam is bij een onderneming waarvan de zetel op het grondgebied van een andere Lid-Staat gevestigd is, terwijl de gemeenschappelijke grens van die Staten door die onderneming loopt, is de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan deze onderneming haar zetel heeft, van toepassing.

2. Ten aanzien van de in artikel 13, lid 2, sub b), neergelegde regel gelden de volgende uitzonderingen of bijzonderheden:

a) op de werknemer die werkzaam is bij een onderneming waaraan hij normaal verbonden is, hetzij op het grondgebied van een Lid-Staat, hetzij aan boord van een schip dat onder de vlag van een Lid-Staat vaart, en die door deze onderneming wordt uitgezonden om voor haar rekening arbeid te verrichten aan boord van een schip dat onder de vlag van een andere Lid-Staat vaart, blijft de wetgeving van eerstbedoelde Staat van toepassing, onder de in lid 1, sub a), gestelde voorwaarden;

b) op de werknemer die, ofschoon niet gewoonlijk op zee werkzaam in de territoriale wateren of in een haven van een Lid-Staat op een schip dat onder de vlag van een andere Lid-Staat vaart, werkzaam is, zonder tot de bemanning van dat schip te behoren, is de wetgeving van eerstbedoelde Staat van toepassing;

c) op de werknemer die werkzaam is aan boord van een schip dat onder de vlag van een Lid-Staat vaart en voor die werkzaamheden wordt beloond door een onderneming of een persoon die haar zetel of zijn domicilie op het grondgebied van een andere Lid-Staat heeft, is de wetgeving van laatstbedoelde Staat van toepassing indien hij zijn woonplaats op het grondgebied van die Staat heeft; de onderneming of de persoon die het loon betaalt, wordt voor de toepassing van genoemde wetgeving als werkgever schouwd.

3. Indien de wetgeving van een Lid-Staat bepaalt dat de pensioen- of rentetrekker, ook al verricht hij beroepswerkzaamheden, niet verplicht verzekerd is uit hoofde van deze werkzaamheden, dan is deze bepaling eveneens van toepassing op de pensioen- of rentetrekker, die zijn pensioen of rente heeft verworven op grond van de wetgeving van een andere Lid-Staat.

Artikel 15

Regels betreffende de vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering

1. De artikelen 13 en 14 zijn niet van toepassing met betrekking tot de vrijwillige of de vrijwillig voortgezette verzekering.

2. Ingeval de toepassing van de wetgevingen van twee of meer Lid-Staten leidt tot gelijktijdige aansluiting:

- bij een stelsel van verplichte verzekering en bij één of meer stelsels van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering, is op de betrokkene uitsluitend het stelsel van verplichte verzekering van toepassing;

- bij twee of meer stelsels van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering, kan de betrokkene slechts worden toegelaten tot het stelsel van vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering waarvoor hij heeft gekozen.

3. Wat invaliditeit, ouderdom en overlijden (pensioenen) betreft kan de betrokkene evenwel worden toegelaten tot de vrijwillige of de vrijwillig voortgezette verzekering van een Lid-Staat, zelfs indien hij verplicht verzekerd is krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat, voor zover deze gelijktijdige aansluiting in de eerste Lid-Staat uitdrukkelijk of stilzwijgend wordt toegelaten.

De betrokkene die verzoekt te worden toegelaten tot de vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering in een Lid-Staat waarvan de wetgeving naast een dergelijke verzekering een vrijwillige aanvullende verzekering kent, kan slechts tot deze laatste verzekering worden toegelaten.

Artikel 16

Bijzondere regels inzake het bedienende personeel van diplomatieke zendingen en consulaire posten alsmede de hulpfunctionarissen van de Europese Gemeenschappen

1. Artikel 13, lid 2, sub a), is van toepassing op leden van het bedienende personeel van diplomatieke zendingen of consulaire posten en op de particuliere bedienden in dienst van ambtenaren van deze zendingen of posten.

2. Niettemin mogen de in lid 1 bedoelde werknemers die onderdaan zijn van de Lid-Staat welke zendstaat is, kiezen voor de toepassing van de wetgeving van die Staat. Dit keuzerecht kan aan het einde van ieder kalenderjaar opnieuw worden uitgeoefend en heeft geen terugwerkende kracht.

3. De hulpfunctionarissen van de Europese Gemeenschappen mogen met betrekking tot andere bepalingen dan die betreffende de kinderbijslag, waarvoor een bijzondere regeling geldt, kiezen tussen toepassing van de wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zij werkzaam zijn, en toepassing van de wetgeving van de Lid-Staat waaraan zij het laatst onderworpen waren of van de Lid-Staat waarvan zij onderdaan zijn. Dit keuzerecht, dat slechts eenmaal mag worden uitgeoefend, wordt op de dag van hun indiensttreding van kracht.

Artikel 17

Uitzonderingen op de artikelen 13 tot en met 16

Twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Staten kunnen in onderlinge overeenstemming, in het belang van bepaalde werknemers of bepaalde groepen werknemers, uitzonderingen op de artikelen 13 tot en met 16 vaststellen.

TITEL III

BIJZONDERE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE VERSCHILLENDE SOORTEN PRESTATIES

HOOFDSTUK I

ZIEKTE EN MOEDERSCHAP

Afdeling 1

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 18

Samentellen van verzekerinstijdvakken

1. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op prestaties afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, houdt, voor zover nodig, rekening met de krachtens de wettelijke regeling van elke andere Lid-Staat vervulde tijdvakken van verzekering, alsof deze tijdvakken krachtens de door dat orgaan toegepaste wettelijke regeling waren vervuld.

2. Lid 1 is van toepassing op seizoenarbeiders, zelfs indien het tijdvakken betreft welke zijn vervuld vóór een onderbreking van de verzekering, en deze onderbreking langer heeft geduurd dan in de wettelijke regeling van de bevoegde Staat is toegestaan, mits de betrokken werknemers evenwel ten hoogste vier maanden niet verzekerd zijn geweest.

Afdeling 2

Werknemers en hun gezinsleden

Artikel 19

Woonplaats op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat - Algemene regels

1. De werknemer die op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan de bevoegde Staat woont en aan de in de wettelijke regeling van de bevoegde Staat gestelde voorwaarden voor het recht op prestaties voldoet, heeft, eventueel met inachtneming van artikel 18, in de Staat op het grondgebied waarvan hij woont, recht op

a) verstrekkingen, welke voor rekening van het bevoegde orgaan door het orgaan van de woonplaats worden verleend, volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, alsof hij bij laatstbedoeld orgaan was aangesloten;

b) uitkeringen welke door het bevoegde orgaan worden verleend volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling. Na overeenstemming tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woonplaats kunnen deze uitkeringen evenwel door laatstbedoeld orgaan voor rekening van het eerstbedoelde worden verleend volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat.

2. Lid 1, sub a), is van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden die op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat wonen, voor zover zij krachtens de wettelijke regeling van de Staat, op het grondgebied waarvan zij wonen, geen recht op verstrekkingen hebben.

Artikel 20

Grensarbeiders en hun gezinsleden - Bijzondere regels

De grensarbeider kan de prestaties op het grondgebied van de bevoegde Staat eveneens verkrijgen. Deze prestaties worden verleend door het bevoegde orgaan, volgens de wettelijke regeling van deze Staat, alsof de grensarbeider op het grondgebied daarvan woonde. Zijn gezinsleden kunnen op dezelfde wijze de verstrekkingen genieten; zij komen hiervoor, behoudens in spoedgevallen, evenwel slechts in aanmerking wanneer tussen de betrokken Lid-Staten of tussen de bevoegde autoriteiten van die Lid-Staten ter zake een overeenkomst bestaat, of, bij het ontbreken van een zodanige overeenkomst, na voorafgaande toestemming van het bevoegde orgaan.

Artikel 21

Verblijf in of overbrenging van de woonplaats naar het grondgebied van de bevoegde Staat

1. De in artikel 19 bedoelde werknemer en zijn gezinsleden die op het grondgebied van de bevoegde Staat verblijven, hebben recht op prestaties volgens de wettelijke regeling van deze Staat, alsof zij op het grondgebied ervan woonden, zelfs indien zij vóór hun verblijf voor hetzelfde geval van ziekte of moederschap reeds prestaties hebben genoten. Deze bepaling is evenwel niet van toepassing op de grensarbeider en zijn gezinsleden.

2. De in artikel 19 bedoelde werknemer en zijn gezinsleden die hun woonplaats overbrengen naar het grondgebied van de bevoegde Staat, hebben recht op prestaties volgens de wettelijke regeling van deze Staat, zelfs indien zij vóór de overbrenging van hun woonplaats voor hetzelfde geval van ziekte of moederschap reeds prestaties hebben genoten.

Artikel 22

Verblijf buiten het grondgebied van de bevoegde Staat - Terugkeer of overbrenging van de woonplaats naar het grondgebied van een andere Lid-Staat tijdens ziekte of moederschap - Noodzaak om zich voor behandeling naar het grondgebied van een andere Lid-Staat te begeven

1. De werknemer die aan de door de wettelijke regeling van de bevoegde Staat gestelde voorwaarden voor het recht op prestaties voldoet, eventueel met inachtneming van artikel 18, en

a) wiens toestand het nodig maakt dat onmiddellijk verstrekkingen worden verleend gedurende het verblijf op het grondgebied van een andere Lid-Staat, of

b) die, nadat hij voor rekening van het bevoegde orgaan in het genot van prestaties is gesteld, van dit orgaan toestemming heeft ontvangen om terug te keren naar het grondgebied van de Lid-Staat, waarop hij woont, dan wel om zijn woonplaats naar het grondgebied van een andere Lid-Staat over te brengen, of

c) die van het bevoegde orgaan toestemming heeft ontvangen om zich naar het grondgebied van een andere Lid-Staat te begeven ten einde aldaar een voor zijn gezondheidstoestand passende behandeling te ondergaan, heeft recht op:

i) verstrekkingen, welke voor rekening van het bevoegde orgaan door het orgaan van de woon- of verblijfplaats worden verleend, volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, alsof deze werknemer bij laatstbedoeld orgaan was aangesloten; het tijdvak gedurende hetwelk de verstrekkingen worden verleend, wordt evenwel bepaald door de wettelijke regeling van de bevoegde Staat;

ii) uitkeringen, welke door het bevoegde orgaan worden verleend volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling. Na overeenstemming tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woon- of verblijfplaats kunnen deze uitkeringen evenwel door laatstbedoeld orgaan voor rekening van het eerstbedoelde worden verleend volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat.

2. De op grond van lid 1, sub b), vereiste toestemming mag slechts worden, geweigerd wanneer is vastgesteld, dat de verplaatsing van de betrokkene nadelig is voor zijn gezondheidstoestand of voor het ondergaan van de geneeskundige behandeling.

De op grond van lid 1, sub c), vereiste toestemming mag niet worden geweigerd wanneer de desbetreffende behandeling niet op het grondgebied van de Lid-Staat, waarop hij woont, aan de betrokkene kan worden gegeven.

3. De leden 1 en 2 zijn ten aanzien van de verstrekkingen eveneens op de gezinsleden van een werknemer van toepassing.

4. Wanneer lid 1 op de werknemer wordt toegepast, heeft dit geen invloed op het recht op prestaties van zijn gezinsleden.

Artikel 23

Berekening van de uitkeringen

1. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen een gemiddeld loon als grondslag wordt genomen, stelt dit gemiddelde loon uitsluitend vast op basis van de lonen welke zijn uitbetaald gedurende de krachtens bedoelde wettelijke regeling vervulde tijdvakken.

2. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van een in een vast bedrag uitgedrukt loon, houdt uitsluitend rekening met dit vaste bedrag of, eventueel, met het gemiddelde van deze vaste bedragen voor de krachtens bedoelde wettelijke regeling vervulde tijdvakken.

3. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat het bedrag der uitkeringen wisselt naar gelang van het aantal gezinsleden, houdt eveneens rekening met de gezinsleden van de betrokkene die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, alsof zij op het grondgebied van de bevoegde Staat woonden.

Artikel 24

Belangrijke verstrekkingen

1. De werknemer wiens recht op een prothese, op hulpmiddelen van grotere omvang of op andere belangrijke verstrekkingen ten behoeve van zichzelf of van een van zijn gezinsleden door het orgaan van een Lid-Staat is erkend vóór zijn aansluiting bij het orgaan van een andere Lid-Staat, krijgt deze verstrekkingen voor rekening van eerstbedoeld orgaan, zelfs indien zij eerst worden toegekend wanneer bedoelde werknemer reeds bij het tweede orgaan is aangesloten.

2. De Administratieve Commissie stelt de lijst op van verstrekkingen waarop lid 1 van toepassing is.

Afdeling 3

Werklozen en hun gezinsleden

Artikel 25

1. Een werkloze werknemer op wie artikel 69, lid 1, en artikel 71, lid 1, sub b), ii), tweede volzin, van toepassing zijn, en die voldoet aan de door de wettelijke regeling van de bevoegde Lid-Staat gestelde voorwaarden voor het recht op verstrekkingen en uitkeringen, heeft, eventueel met inachtneming van artikel 18, gedurende het in artikel 69, lid 1, sub c), genoemde tijdvak recht op:

a) verstrekkingen welke hem voor rekening van het bevoegde orgaan worden verleend door het orgaan van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij werk zoekt, volgens de door dit laatste orgaan toegepaste wettelijke regeling, alsof hij daarbij was aangesloten;

b) uitkeringen welke hem door het bevoegde orgaan volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling worden verleend. Na overeenstemming tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de werkloze werk zoekt, kunnen de uitkeringen door laatstbedoelde orgaan voor rekening van het eerstbedoelde worden verleend volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat. De in artikel 69, lid 1, bedoelde werkloosheidsuitkeringen worden niet verleend gedurende het tijdvak waarover ziekengeld wordt ontvangen.

2. Een volledig werkloze werknemer op wie artikel 71, lid 1, sub a), ii), of sub b), ii), eerste volzin, van toepassing is, heeft recht op verstrekkingen en uitkeringen volgens de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, alsof hij gedurende zijn laatste dienstbetrekking aan deze wettelijke regeling onderworpen was, eventueel met inachtneming van artikel 18; deze prestaties komen voor rekening van het orgaan van het land van de woonplaats.

3. Wanneer een werkloze voldoet aan de voorwaarden voor het recht op verstrekkingen van de wettelijke regeling van de Lid-Staat ten laste waarvan de werkloosheidsuitkeringen komen, hebben zijn gezinsleden, eventueel met inachtneming van artikel 18, recht op verstrekkingen, ongeacht op het grondgebied van welke Lid-Staat zij wonen of verblijven. Deze verstrekkingen worden verleend door het orgaan van de woon- of verblijfplaats volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, voor rekening van het bevoegde orgaan van de Lid-Staat ten laste waarvan de werkloosheidsuitkeringen komen.

4. Onverminderd de bepalingen van de wettelijke regeling van een Lid-Staat op grond waarvan gedurende een langer tijdvak prestaties wegens ziekte kunnen worden verleend, kan het in lid 1 bedoelde tijdvak in gevallen van overmacht door het bevoegde orgaan worden verlengd tot ten hoogste het tijdvak dat in de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling is vastgesteld.

Afdeling 4

Aanvragers van een pensioen of rente, en hun gezinsleden

Artikel 26

Recht op verstrekkingen ingeval van beëindiging van het recht op verstrekkingen van het laatstelijk bevoegde orgaan

1. De werknemer, zijn gezinsleden of zijn nagelaten betrekkingen wier recht op verstrekkingen krachtens de wettelijke regeling van de laatstelijk bevoegde Lid-Staat eindigt tijdens de behandeling van een aanvraag om pensioen of rente, hebben niettemin recht op verstrekkingen onder de volgende voorwaarden: de verstrekkingen worden verleend volgens de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de betrokkene(n) woont (wonen), zulks voor zover zij krachtens deze wettelijke regeling daarop recht hebben of krachtens de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat daarop recht zouden hebben, indien zij op het grondgebied van die Staat woonden, eventueel met inachtneming van artikel 18.

2. De aanvrager van een pensioen of rente wiens recht op verstrekkingen voortvloeit uit de wettelijke regeling van een Lid-Staat, waarin is bepaald dat de betrokkene zelf de ziekteverzekeringspremies of -bijdragen dient te betalen gedurende de behandeling van zijn pensioensaanvraag, heeft na afloop van de tweede maand waarover hij de verschuldigde premies of bijdragen niet heeft betaald, niet langer recht op verstrekkingen.

3. De krachtens lid 1 verleende verstrekkingen komen voor rekening van het orgaan dat, met toepassing van lid 2, de premies of bijdragen heeft ontvangen; ingeval er niet overeenkomstig lid 2 premie- of bijdragebetaling dient plaats te vinden, betaalt het orgaan voor rekening waarvan de verstrekkingen krachtens artikel 28 na vaststelling van het pensioen of de rente komen, het bedrag der verleende verstrekkingen terug aan het orgaan van de woonplaats.

Afdeling 5

Pensioen- of rentetrekkers en hun gezinsleden

Artikel 27

Pensioenen of renten, verschuldigd op grond van de wettelijke regelingen van verscheidene Lid-Staten, terwijl in het land van de woonplaats recht op verstrekkingen bestaat

De rechthebbende op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, die recht heeft op verstrekkingen op grond van de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, krijgt, eventueel met inachtneming van artikel 18 en van bijlage V, evenals zijn gezinsleden, verstrekkingen van het orgaan van de woonplaats en voor rekening van dit orgaan, alsof de betrokkene uitsluitend recht had op een pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van deze Staat.

Artikel 28

Pensionen of renten, verschuldigd op grond van de wettelijke regelingen van een of meer Lid-Staten, terwijl in het land van de woonplaats geen recht op verstrekkingen bestaat

1. De rechthebbende op een pensioen of rente verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat, of op pensioenen of renten verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, die geen recht op verstrekkingen heeft op grond van de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, heeft niettemin zelf, evenals zijn gezinsleden, recht op deze verstrekkingen, voor zover hij op grond van de wettelijke regeling van de voor de pensioenverzekering bevoegde Lid-Staat, of van ten minste een van de voor deze verzekering bevoegde Lid-Staten, eventueel met inachtneming van artikel 18 en van bijlage V, recht op verstrekkingen zou hebben, indien hij op het grondgebied van de betrokken Staat woonde. De verstrekkingen worden voor rekening van het in lid 2 bedoelde orgaan verleend door het orgaan van de woonplaats, alsof de betrokkene recht had op een pensioen of een rente krachtens de wettelijke regeling van de Staat op het grondgebied waarvan hij woont, en alsof hij recht op verstrekkingen had.

2. In de in lid 1 bedoelde gevallen komen de verstrekkingen voor rekening van het overeenkomstig de volgende regels vastgestelde orgaan:

a) indien de rechthebbende krachtens de wettelijke regeling van één Lid-Staat recht op bedoelde verstrekkingen heeft, komen deze voor rekening van het bevoegde orgaan van deze Staat;

b) indien de rechthebbende krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten recht op bedoelde verstrekkingen heeft, komen deze voor rekening van het bevoegde orgaan van de Lid-Staat krachtens de wettelijke regeling waarvan de rechthebbende het langste tijdvak van verzekering heeft vervuld; ingeval de toepassing van deze regel ertoe leidt dat de verstrekkingen voor rekening van meer dan een orgaan komen, komen zij voor rekening van dat orgaan van de laatstbedoelde, waarbij de rechthebbende het laatst aangesloten is geweest.

Artikel 29

Woonplaats van de gezinsleden op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan de rechthebbende - Overbrenging van de woonplaats naar het grondgebied van de Lid-Staat, waarop de rechthebbende woont

1. De gezinsleden van de rechthebbende op een pensioen of een rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat, of op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen dan de rechthebbende, hebben recht op verstrekkingen alsof de rechthebbende op hetzelfde grondgebied als zij woonde, voor zover hij op grond van de wettelijke regeling van een Lid-Staat recht op bedoelde verstrekkingen heeft. Deze verstrekkingen worden door het orgaan van de woonplaats van de gezinsleden verleend volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, en komen voor rekening van het orgaan van de woonplaats van de rechthebbende.

2. De in lid 1 bedoelde gezinsleden die hun woonplaats overbrengen naar het grondgebied van de Lid-Staat, waarop de rechthebbende woont, hebben recht op de verstrekkingen volgens de wettelijke regeling van deze Staat, zelfs indien zij vóór de overbrenging van hun woonplaats reeds verstrekkingen hebben genoten voor hetzelfde geval van ziekte of moederschap.

Artikel 30

Belangrijke verstrekkingen

Artikel 24 is van overeenkomstige toepassing op pensioen- of rentetrekkers.

Artikel 31

Verblijf van de rechthebbende en/of van zijn gezinsleden op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die, op het grondgebied waarvan zij wonen

De rechthebbende op een pensioen of een rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat, of op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, die recht op verstrekkingen heeft krachtens de wettelijke regeling van een dezer Staten, heeft evenals zijn gezinsleden, recht op deze verstrekkingen gedurende een verblijf op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan die, op het grondgebied waarvan zij wonen. Deze verstrekkingen worden voor rekening van het orgaan van de woonplaats van de rechthebbende verleend door het orgaan van de verblijfplaats volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling.

Artikel 32

Bijzondere bepalingen betreffende de kosten van verstrekkingen, verleend aan voormalige grensarbeiders, gezinsleden of nagelaten betrekkingen

De kosten van de verstrekkingen welke krachtens de artikelen 27 of 31 worden verleend aan de in artikel 27 bedoelde rechthebbende - voormalig grensarbeider of nagelaten betrekking van een grensarbeider - of aan zijn gezinsleden, worden gelijkelijk verdeeld tussen het orgaan van de woonplaats van de rechthebbende en het orgaan waarbij hij het laatst was aangesloten, voor zover hij de hoedanigheid van grensarbeider heeft bezeten gedurende drie maanden, onmiddellijk voorafgaande aan de datum waarop het pensioen of de rente is ingegaan of waarop hij is overleden.

Artikel 33

Bijdragen of premies voor rekening van pensioen- of rentetrekkers

Het orgaan van een Lid-Staat dat een pensioen of rente verschuldigd is en dat een wettelijke regeling toepast waarin is bepaald, dat voor rekening van een pensioen- of rentetrekker bijdragen of premies worden ingehouden om de kosten van de verstrekkingen te dekken, is gemachtigd deze bedragen, berekend overeenkomstig de betrokken wettelijke regeling, in te houden op het pensioen of de rente welke dit orgaan verschuldigd is, voor zover de verstrekkingen krachtens de artikelen 27, 28, 29, 31 en 32 voor rekening van een orgaan van genoemde Lid-Staat komen.

Artikel 34

Algemene bepaling

De artikelen 27 tot en met 33 zijn niet van toepassing op de pensioen- of rentetrekker en zijn gezinsleden, die op grond van de wettelijke regeling van een Lid-Staat wegens het verrichten van beroepswerkzaamheden recht op verstrekkingen hebben. In dat geval wordt de betrokkene voor de toepassing van dit hoofdstuk als werknemer of als gezinslid van een werknemer beschouwd.

Afdeling 6

Diverse bepalingen

Artikel 35

Toe te passen stelsel als er in het land van de woon - of verblijfplaats meer dan één stelsel bestaat - Vroeger bestaande aandoening - Maximale duur voor het verlenen van prestaties

1. Indien de wettelijke regeling van het land van de woon- of verblijfplaats meer dan een verzekeringsstelsel voor ziekte of moederschap kent, worden voor de toepassing van de artikelen 19, 21, lid 1, 22, 25, 26, 28, lid 1, 29, lid 1, of 31, de bepalingen van het stelsel, dat voor de handarbeiders in de staalindustrie geldt, gevolgd. Indien die wettelijke regeling evenwel een bijzonder stelsel voor werknemers in de mijnen en daarmede gelijkgestelde bedrijven kent, dan is dit stelsel op deze categorie werknemers en hun gezinsleden van toepassing, wanneer het orgaan van de woon- of verblijfplaats waartoe zij zich wenden, tot toepassing van dit stelsel bevoegd is.

2. Indien de wettelijke regeling van een Lid-Staat de toekenning van prestaties afhankelijk stelt van een voorwaarde met betrekking tot het land waar en het tijdstip waarop de aandoening is ontstaan, mag deze voorwaarde niet gesteld worden aan de werknemers of hun gezinsleden op wie deze verordening van toepassing is, ongeacht op het grondgebied van welke Lid-Staat zij wonen.

3. Indien in de wettelijke regeling van een Lid-Staat een maximale duur voor het verlenen van prestaties is vastgesteld, mag het orgaan dat deze wettelijke regeling toepast, eventueel rekening houden met het tijdvak waarover voor hetzelfde geval van ziekte of moederschap door het orgaan van een andere Lid-Staat reeds prestaties werden verleend.

Afdeling 7

Vergoedingen tussen organen onderling

Artikel 36

1. De krachtens dit hoofdstuk door het orgaan van een Lid-Staat voor rekening van het orgaan van een andere Lid-Staat verleende verstrekkingen worden onderling volledig vergoed, onverminderd het bepaalde in artikel 32.

2. De in lid 1 bedoelde vergoedingen worden vastgesteld en vinden plaats op de wijze welke is geregeld in de in artikel 97 bedoelde toepassingsverordening, hetzij door het aantonen van de werkelijke uitgaven, hetzij op grond van vaste bedragen.

In het laatste geval dienen deze vaste bedragen zodanig te worden vastgesteld, dat de vergoeding de werkelijke uitgaven zoveel mogelijk benadert.

3. Twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Staten kunnen andere wijzen van vergoeding vaststellen of afzien van iedere vergoeding tussen de onder hun bevoegdheid vallende organen.

HOOFDSTUK 2

INVALIDITEIT

Afdeling 1

Werknemers die uitsluitend onderworpen zijn aan wettelijke regelingen volgens welke het bedrag van de invaliditeitsuitkeringen onafhankelijk is van de duur der verzekeringstijdvakken

Artikel 37

Algemene bepalingen

1. De werknemer die achtereenvolgens of afwisselend aan de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten onderworpen is geweest en die uitsluitend tijdvakken van verzekering heeft vervuld krachtens wettelijke regelingen volgens welke het bedrag van de invaliditeitsuitkeringen onafhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering, heeft recht op uitkeringen overeenkomstig artikel 39. Dit artikel heeft geen betrekking op pensioenverhogingen of toeslagen op pensioenen voor kinderen, welke overeenkomstig hoofdstuk 8 worden toegekend.

2. Bijlage III vermeldt voor elke betrokken Lid-Staat de op zijn grondgebied van kracht zijnde wettelijke regelingen van het in lid 1 bedoelde type.

Artikel 38

Samentellen van tijdvakken van verzekering

1. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op prestaties afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, houdt, voor zover nodig, rekening met de krachtens de wettelijke regeling van elke andere Lid-Staat vervulde tijdvakken van verzekering, alsof deze tijdvakken krachtens de door dat orgaan toegepaste wettelijke regeling waren vervuld.

2. Indien de wettelijke regeling van een Lid-Staat de toekenning van bepaalde prestaties afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de tijdvakken van verzekering in een aan een bijzonder stelsel onderworpen beroep of eventueel met het verrichten van bepaalde werkzaamheden zijn vervuld, wordt voor de toekenning van deze prestaties slechts rekening gehouden met de tijdvakken welke krachtens de wettelijke regeling van andere Lid-Staten zijn vervuld, indien deze tijdvakken krachtens een overeenkomstig stelsel of, bij afwezigheid daarvan, in hetzelfde beroep of eventueel met het verrichten van dezelfde werkzaamheden zijn vervuld. Indien de betrokkene, met inachtneming van de aldus vervulde tijdvakken, niet voldoet aan de voor het recht op genoemde prestaties gestelde voorwaarden, dan wordt met deze tijdvakken rekening gehouden voor de toekenning van prestaties volgens het algemene stelsel of, bij afwezigheid daarvan, volgens het stelsel dat van toepassing is op arbeiders, respectievelijk bedienden.

Artikel 39

Vaststelling van uitkeringen

1. Het orgaan van de Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling van toepassing was op het tijdstip waarop de arbeidsongeschiktheid met daaropvolgende invaliditeit is ontstaan, stelt overeenkomstig deze wettelijke regeling vast, of de betrokkene voldoet aan de gestelde voorwaarden voor het recht op uitkeringen, eventueel met inachtneming van artikel 38.

2. De betrokkene die voldoet aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden, ontvangt de uitkeringen uitsluitend van bedoeld orgaan, volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling.

3. De betrokkene die niet aan de in lid 1 bedoelde voorwaarden voldoet, wordt in het genot gesteld van de uitkeringen waarop hij krachtens de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat nog recht heeft, eventueel met inachtneming van artikel 38.

4. Indien de wettelijke regeling, welke overeenkomstig lid 2 of lid 3 moet worden toegepast, bepaalt dat bij het vaststellen van de hoogte der uitkeringen rekening moet worden gehouden met het bestaan van andere gezinsleden dan kinderen, houdt het bevoegde orgaan eveneens rekening met gezinsleden van de betrokkene die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, alsof zij op het grondgebied van de bevoegde Staat woonden.

Afdeling 2

Werknemers, die onderworpen zijn hetzij uitsluitend aan wettelijke regelingen volgens welke het bedrag der invaliditeitsuitkeringen afhankelijk is van de duur der verzekeringstijdvakken, hetzij aan wettelijke regelingen van dit type en van het in afdeling 1 bedoelde type

Artikel 40

Algemene bepalingen

1. De werknemer, die achtereenvolgens of afwisselend onderworpen is geweest aan de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, waarvan er ten minste één niet tot het in artikel 37, lid 1, bedoelde type behoort, heeft recht op uitkeringen overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 3, welke van overeenkomstige toepassing zijn, met inachtneming van lid 3.

2. De betrokkene echter die door arbeidsongeschiktheid met daaropvolgende invaliditeit wordt getroffen, terwijl op hem een in bijlage III vermelde wettelijke regeling van toepassing is, heeft recht op uitkeringen overeenkomstig artikel 37, lid 1, mits aan de beide volgende voorwaarden is voldaan:

- hij moet voldoen aan de door deze wettelijke regeling of andere wettelijke regelingen van hetzelfde type gestelde voorwaarden, eventueel met inachtneming van artikel 38, zonder dat echter een beroep moet worden gedaan op tijdvakken van verzekering welke onder niet in bijlage III vermelde wettelijke regelingen zijn vervuld;

- hij mag niet voldoen aan de voorwaarden welke door een niet in bijlage III vermelde wettelijke regeling voor het recht op uitkeringen zijn gesteld.

3. De door het orgaan van een Lid-Staat genomen beslissing omtrent de toestand van invaliditeit van de aanvrager is bindend voor het orgaan van iedere andere betrokken Lid-Staat, mits in bijlage IV is vermeld dat de voorwaarden van de wettelijke regelingen van deze Lid-Staten met betrekking tot de toestand van invaliditeit met elkaar overeenstemmen.

Afdeling 3

Toeneming van de invaliditeit

Artikel 41

1. Ingeval de invaliditeit van een werknemer, die uitkeringen op grond van de wettelijke regeling van een enkele Lid-Staat geniet, toeneemt, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a) indien de betrokkene, sedert hij uitkeringen geniet, niet aan de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat onderworpen is geweest, is het bevoegde orgaan van eerstbedoelde Staat verplicht uitkeringen toe te kennen overeenkomstig de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, daarbij rekening houdende met de toeneming van de invaliditeit;

b) indien de betrokkene sedert hij uitkeringen geniet, aan de wettelijke regeling van één of meer andere Lid-Staten onderworpen is geweest, worden hem uitkeringen toegekend overeenkomstig de in artikel 37, lid 1, of artikel 40, lid 1, respectievelijk lid 2, bedoelde bepalingen, daarbij rekening houdende met de toeneming van de invaliditeit;

c) indien het totale bedrag der ingevolge sub b) verschuldigde uitkering of uitkeringen minder bedraagt dan het bedrag der uitkering welke de betrokkene voor rekening van het orgaan dat de uitkeringen voordien verschuldigd was, genoot, is bedoeld orgaan verplicht hem een aanvulling welke gelijk is aan het verschil tussen bedoelde bedragen, te verlenen;

d) indien in het sub b) bedoelde geval het ter zake van de oorspronkelijke arbeidsongeschiktheid bevoegde orgaan een Nederlands orgaan is en indien:

i) de aandoening welke de toeneming van de invaliditeit heeft veroorzaakt, dezelfde is als die welke aanleiding heeft gegeven tot het verlenen van uitkeringen krachtens de Nederlandse wettelijke regeling,

ii) deze aandoening een beroepsziekte is in de zin van de wettelijke regeling van de Lid-Staat, waaraan de betrokkene laatstelijk onderworpen was, en recht geeft op de in artikel 60, lid 1, sub b), bedoelde aanvulling, en

iii) de wettelijke regeling of de wettelijke regelingen waaraan de betrokkene, sedert hij uitkeringen geniet, onderworpen is geweest, een wettelijke regeling is of wettelijke regelingen zijn, welke in bijlage III bedoeld is of zijn,

zet het Nederlandse orgaan na de toeneming van de invaliditeit het verlenen van de oorspronkelijke uitkering voort en wordt de uitkering, welke verschuldigd is krachtens de wettelijke regeling van de laatste Lid-Staat, waaraan de betrokkene onderworpen was, verminderd met het bedrag van de Nederlandse uitkering;

e) indien de betrokkene in het sub b) bedoelde geval geen recht op uitkeringen voor rekening van het orgaan van een andere Lid-Staat heeft, is het bevoegde orgaan van de eerste Staat verplicht uitkeringen toe te kennen volgens de wettelijke regeling van deze Staat, daarbij rekening houdende met de toeneming van de invaliditeit en eventueel met inachtneming van artikel 38.

2. Ingeval de invaliditeit van een werknemer die uitkeringen geniet krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, toeneemt, worden hem uitkeringen toegekend overeenkomstig artikel 40, lid 1, daarbij rekening houdende met de toeneming van de invaliditeit.

Afdeling 4

Hervatting van uitkeringen na schorsing of intrekking - omzetting van invaliditeitsuitkeringen in ouderdomsuitkeringen

Artikel 42

Vaststelling van het orgaan dat de uitkeringen verschuldigd is bij het hervatten van de betaling van invaliditeitsuitkeringen

1. Indien de betaling van uitkeringen na schorsing moet worden hervat, geschiedt dit door het orgaan of door de organen welke de uitkeringen verschuldigd was of waren op het tijdstip waarop zij worden geschorst, onverminderd het bepaalde in artikel 43.

2. Indien na intrekking van de uitkeringen de toestand van de betrokkene hernieuwde toekenning van uitkeringen rechtvaardigt, worden deze overeenkomstig artikel 37, lid 1, of artikel 40, lid 1, respectievelijk lid 2, toegekend.

Artikel 43

Omzetting van invaliditeitsuitkeringen in ouderdomsuitkeringen

1. De invaliditeitsuitkeringen worden eventueel in ouderdomsuitkeringen omgezet op de voorwaarden gesteld door de wettelijke regeling of de wettelijke regelingen krachtens welke zij zijn toegekend, en overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 3.

2. Ieder orgaan van een Lid-Staat dat invaliditeitsuitkeringen verschuldigd is, blijft aan degene die in het genot is van invaliditeitsuitkeringen en die krachtens de wettelijke regelingen van andere Lid-Staten overeenkomstig artikel 49 aanspraak kan maken op ouderdomsuitkeringen, ook verder de invaliditeitsuitkeringen verlenen waarop de betrokkene krachtens de door dat orgaan toegepaste wettelijke regeling recht heeft, en wel tot het tijdstip waarop lid 1 door dit orgaan kan worden toegepast.

3. Indien echter in het in lid 2 bedoelde geval de invaliditeitsuitkeringen overeenkomstig artikel 39 zijn toegekend, kan het orgaan dat deze uitkeringen verschuldigd blijft, artikel 49, lid 1, sub a), toepassen, alsof degene, die bedoelde uitkeringen geniet, voldeed aan de door de wettelijke regeling van de betrokken Lid-Staat gestelde voorwaarden voor het recht op ouderdomsuitkeringen; daarbij wordt het in artikel 46, lid 2, sub a), bedoelde theoretische bedrag vervangen door het bedrag van de door genoemd orgaan verschuldigde invaliditeitsuitkeringen.

HOOFDSTUK 3

OUDERDOM EN OVERLIJDEN (PENSIOENEN)

Artikel 44

Algemene bepalingen inzake de vaststelling van uitkeringen wanneer de werknemer aan de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten onderworpen is geweest

1. Het recht op uitkeringen van een werknemer of van diens nagelaten betrekkingen wordt, zo deze werknemer onderworpen is geweest aan de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, overeenkomstig dit hoofdstuk vastgesteld.

2. Onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 49 moet ten aanzien van alle wettelijke regelingen waaraan de werknemer onderworpen is geweest, worden overgegaan tot vaststelling van de uitkeringen zodra door de betrokkene een daartoe strekkend verzoek is gedaan. Van deze regel wordt slechts afgeweken, indien de betrokkene nadrukkelijk verzoekt de vaststelling van de ouderdomsuitkeringen, welke op grond van de wettelijke regelingen van een of meer Lid-Staten zouden zijn verkregen, uit te stellen, en voor zover de krachtens deze wettelijke regeling of wettelijke regelingen vervulde tijdvakken niet in aanmerking worden genomen bij het verkrijgen van het recht op uitkering in een andere Lid-Staat.

3. Dit hoofdstuk heeft geen betrekking op pensioenverhogingen of toeslagen op pensioenen voor kinderen, noch op wezenpensioenen, welke overeenkomstig hoofdstuk 8 worden toegekend.

Artikel 45

In aanmerking nemen van tijdvakken van verzekering vervuld krachtens de wettelijke regelingen welke op de werknemer van toepassing zijn geweest, met het oog op het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen

1. Het orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, houdt, voor zover nodig, rekening met de krachtens de wettelijke regelingen van elke Lid-Staat vervulde tijdvakken van verzekering, alsof deze tijdvakken krachtens de door dat orgaan toegepaste wettelijke regelingen waren vervuld.

2. Indien de wettelijke regeling van een Lid-Staat de toekenning van bepaalde uitkeringen afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de tijdvakken van verzekering in een aan een bijzonder stelsel onderworpen beroep of eventueel met het verrichten van bepaalde werkzaamheden zijn vervuld, wordt voor de toekenning van deze uitkeringen slechts rekening gehouden met de tijdvakken welke krachtens de wettelijke regelingen van andere Lid-Staten zijn vervuld, indien deze tijdvakken krachtens een overeenkomstig stelsel of, bij afwezigheid daarvan, in hetzelfde beroep of eventueel met het verrichten van dezelfde werkzaamheden zijn vervuld. Indien de betrokkene, met inachtneming van de aldus vervulde tijdvakken, niet voldoet aan de voor het recht op genoemde uitkeringen gestelde voorwaarden, dan wordt met deze tijdvakken rekening gehouden voor de toekenning van de uitkeringen volgens het algemene stelsel of, bij afwezigheid daarvan, volgens het stelsel dat van toepassing is op arbeiders, respectievelijk bedienden.

3. Indien in de wettelijke regeling van een Lid-Staat welke de toekenning van uitkeringen afhankelijk stelt van de voorwaarde, dat de werknemer aan deze wettelijke regeling is onderworpen op het tijdstip waarop de verzekerde gebeurtenis zich voordoet, noch voor het verkrijgen van het recht op uitkeringen, noch voor de berekening daarvan eisen zijn gesteld betreffende de duur van de verzekering, wordt iedere werknemer die niet meer aan deze wettelijke regeling onderworpen is, voor de toepassing van dit hoofdstuk geacht dit nog steeds te zijn op het tijdstip waarop de verzekerde gebeurtenis zich voordoet, zo hij op dat tijdstip aan de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat onderworpen is of, als dit niet het geval is, ingevolge de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat recht op uitkeringen kan doen gelden. Laatstgenoemde voorwaarde wordt echter geacht te zijn vervuld in het in artikel 48, lid 1, bedoelde geval.

Artikel 46

Vaststelling van de uitkeringen

1. Het bevoegde orgaan van elk der Lid-Staten aan de wettelijke regeling waarvan de werknemer onderworpen is geweest, bepaalt, indien hij aan de door deze wettelijke regeling gestelde voorwaarden voor het recht op uitkeringen voldoet zonder dat daarbij artikel 45 behoeft te worden toegepast, volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling het uitkeringsbedrag in overeenstemming met de totale duur van de tijdvakken van verzekering welke krachtens deze wettelijke regeling in aanmerking moeten worden genomen.

Dit orgaan moet evenwel ook het uitkeringsbedrag berekenen, dat zou worden verkregen bij toepassing van de in lid 2, sub a) en b), vastgestelde regels. Alleen het hoogste uitkeringsbedrag wordt aangehouden.

2. Het bevoegde orgaan van elk der Lid-Staten aan de wettelijke regeling waarvan de werknemer onderworpen is geweest, past de onderstaande regels toe, indien de voor het recht op uitkeringen gestelde voorwaarden slechts met inachtneming van artikel 45 zijn vervuld:

a) het orgaan berekent het theoretische bedrag van de uitkering waarop de betrokkene aanspraak zou kunnen maken indien alle tijdvakken van verzekering welke zijn vervuld krachtens de wettelijke regelingen van de Lid-Staten waaraan hij onderworpen is geweest, in de betrokken Staat en krachtens de op de datum van vaststelling van de uitkering door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling zouden zijn vervuld. Indien het bedrag van de uitkering volgens deze wettelijke regeling onafhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering, wordt dit bedrag beschouwd als het in deze alinea bedoelde theoretische bedrag;

b) op basis van het in de vorige alinea bedoelde theoretische bedrag stelt het orgaan vervolgens het werkelijke uitkeringsbedrag vast naar verhouding van de duur van de tijdvakken van verzekering, welke vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis krachtens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling zijn vervuld, tot de totale duur van de tijdvakken van verzekering, welke vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis krachtens de wettelijke regelingen van alle betrokken Lid-Staten zijn vervuld;

c) indien de totale duur van de tijdvakken van verzekering, welke vóór het intreden van de verzekerde gebeurtenis krachtens de wettelijke regelingen van alle betrokken Lid-Staten zijn vervuld, langer is dan de maximumduur, welke de wettelijke regeling van een der Staten voor het recht op volledige uitkering vereist, houdt het bevoegde orgaan van deze Staat voor de toepassing van dit lid rekening met deze maximumduur in plaats van met de totale duur van de genoemde tijdvakken; deze wijze van berekening mag niet tot gevolg hebben dat dit orgaan een uitkering verschuldigd is welke hoger is dan de volledige uitkering volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling;

d) de wijze waarop voor het toepassen van de in dit lid aangegeven methode van berekening tijdvakken worden medegerekend, welke geheel of gedeeltelijk samenvallen, wordt in de in artikel 97 bedoelde toepassingsverordening geregeld.

3. De betrokkene heeft recht op de som van de uitkeringen welke overeenkomstig de leden 1 en 2 zijn berekend tot maximaal het hoogste van de volgens lid 2, sub a), berekende theoretische uitkeringsbedragen.

Voor zover het in de vorige alinea bedoelde bedrag wordt overschreden, corrigeert ieder orgaan dat lid 1 toepast, zijn uitkering met een bedrag dat overeenkomt met de verhouding tussen het bedrag van de betrokken uitkering en de som van de overeenkomstig lid 1 vastgestelde uitkeringen.

4. Wanneer ter zake van invaliditeits-, ouderdoms- of overlevingspensioenen of -renten de som van de uitkeringen welke door twee of meer Lid-Staten krachtens een in artikel 6, sub b), bedoeld multilateraal verdrag inzake sociale zekerheid verschuldigd is, lager is dan het bedrag dat deze Lid-Staten bij toepassing van de leden 1, 2 en 3 verschuldigd zouden zijn, wordt op betrokkene het bepaalde in dit hoofdstuk toegepast.

Artikel 47

Aanvullende bepalingen ter berekening van de uitkeringen

1. De berekening van het in artikel 46, lid 2, sub a), bedoelde theoretische bedrag vindt als volgt plaats:

a) het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van een gemiddeld loon, van een gemiddelde premie of bijdrage, van een gemiddelde verhoging of van de verhouding welke gedurende de tijdvakken van verzekering tussen het brutoloon van de betrokkene en het gemiddelde brutoloon van alle verzekerden met uitzondering van de leerlingen heeft bestaan, stelt deze gemiddelden of verhoudingsgetallen uitsluitend vast op grond van de krachtens de wettelijke regeling van genoemde Staat vervulde tijdvakken van verzekering of van het door de betrokkene gedurende die tijdvakken genoten brutoloon;

b) het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van het bedrag der lonen, der premies of bijdragen of der verhogingen, stelt de lonen, de premies of bijdragen, of de verhogingen waarmede op grond van de krachtens de wettelijke regelingen van andere Lid-Staten vervulde tijdvakken van verzekering rekening moet worden gehouden, vast op grond van het gemiddelde der lonen, der premies of bijdragen, of der verhogingen dat is geconstateerd over de tijdvakken van verzekering, welke krachtens de door dat orgaan toegepaste wettelijke regeling zijn vervuld;

c) het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van een vast loon of een vast bedrag, beschouwt het loon of het bedrag waarmede op grond van de krachtens de wettelijke regelingen van andere Lid-Staten vervulde tijdvakken van verzekering rekening moet worden gehouden, als zijnde gelijk aan het vaste loon of het vaste bedrag of eventueel aan het gemiddelde der vaste lonen of der vaste bedragen welke betrekking hebben op de tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens de door dat orgaan toegepaste wettelijke regeling;

d) het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat bij de berekening van de uitkeringen voor bepaalde tijdvakken wordt uitgegaan van het bedrag der lonen en voor andere tijdvakken van een vast loon of een vast bedrag, houdt voor de krachtens de wettelijke regelingen van andere Lid-Staten vervulde tijdvakken van verzekering, rekening met de overeenkomstig dit lid, sub b) of c), vastgestelde lonen of bedragen, of, eventueel, met het gemiddelde van deze lonen of bedragen; indien bij de berekening van de uitkeringen voor alle tijdvakken welke krachtens de door dat orgaan toegepaste wettelijke regeling zijn vervuld, wordt uitgegaan van een vast loon of een vast bedrag, beschouwt het orgaan het loon waarmede op grond van de krachtens de wettelijke regelingen van andere Lid-Staten vervulde tijdvakken van verzekering rekening moet worden gehouden, als zijnde gelijk aan het fictieve loon dat met dit vaste loon of dit vaste bedrag overeenkomt.

2. De voorschriften van de wettelijke regeling van een Lid-Staat inzake de aanpassing van de voor de berekening der uitkeringen in aanmerking genomen bestanddelen aan het loon- of prijsniveau zijn, in voorkomend geval, van toepassing op de bestanddelen waarmede het bevoegde orgaan van die Staat op grond van de krachtens de wettelijke regelingen van andere Lid-Staten vervulde tijdvakken van verzekering overeenkomstig lid 1 rekening heeft gehouden.

3. Indien krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat bij de vaststelling van het bedrag van de uitkeringen rekening wordt gehouden met het bestaan van andere gezinsleden dan kinderen, moet het bevoegde orgaan van die Staat eveneens rekening houden met de gezinsleden van de betrokkene, die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, alsof zij op het grondgebied van de bevoegde Staat woonden.

Artikel 48

Tijdvakken van verzekering van minder dan één jaar

1. Indien de totale duur der krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat vervulde tijdvakken van verzekering minder dan een jaar bedraagt en indien, uitsluitend rekening houdende met deze tijdvakken, geen enkel recht op uitkeringen krachtens die wettelijke regeling bestaat, is het orgaan van die Staat, ongeacht het bepaalde in artikel 46, lid 2, niet verplicht op grond van bedoelde tijdvakken uitkeringen toe te kennen.

2. Voor de toepassing van artikel 46, lid 2, met uitzondering van het bepaalde sub b), houdt het bevoegde orgaan van elk der andere betrokken Lid-Staten wel rekening met de in lid 1 bedoelde tijdvakken.

3. Ingeval toepassing van lid 1 tot gevolg zou hebben, dat alle organen van de betrokken Staten van hun verplichtingen worden ontheven, worden de uitkeringen uitsluitend toegekend op grond van de wettelijke regeling van de laatste van die Staten aan de voorwaarden waarvan wordt voldaan, alsof alle vervulde tijdvakken van verzekering waarmede overeenkomstig artikel 45, lid 1 en 2, rekening wordt gehouden, krachtens de wettelijke regeling van deze Staat waren vervuld.

Artikel 49

Berekening van de uitkeringen indien de betrokkene niet gelijktijdig voldoet aan alle voorwaarden, gesteld door alle wettelijke regelingen krachtens welke tijdvakken van verzekering zijn vervuld

1. Indien de betrokkene, eventueel met inachtneming van artikel 45, op een bepaald tijdstip niet ten volle voldoet aan de voorwaarden welke door de wettelijke regelingen van alle Lid-Staten waaraan hij onderworpen is geweest, voor het recht op uitkeringen worden gesteld, doch uitsluitend voldoet aan de voorwaarden van een of meer van deze wettelijke regelingen, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a) elk der bevoegde organen welke een wettelijke regeling toepassen aan de voorwaarden waarvan is voldaan, berekent het bedrag van de verschuldigde uitkering overeenkomstig artikel 46;

b) evenwel,

i) indien de betrokkene voldoet aan de voorwaarden van ten minste twee wettelijke regelingen zonder dat een beroep behoeft te worden gedaan op de tijdvakken van verzekering welke vervuld zijn krachtens wettelijke regelingen aan de voorwaarden waarvan niet is voldaan, wordt voor de toepassing van artikel 46, lid 2, met deze tijdvakken geen rekening gehouden;

ii) indien de betrokkene voldoet aan de voorwaarden van één enkele wettelijke regeling zonder dat een beroep behoeft te worden gedaan op de tijdvakken van verzekering welke vervuld zijn krachtens wettelijke regelingen aan de voorwaarden waarvan niet is voldaan, wordt het bedrag van de verschuldigde uitkering uitsluitend berekend overeenkomstig de wettelijke regeling aan de voorwaarden waarvan is voldaan, en uitsluitend rekening hudend met de tijdvakken welke krachtens deze wettelijke regeling zijn vervuld.

2. De uitkering of uitkeringen welke in het in lid 1 bedoelde geval krachtens een of meer der betrokken wettelijke regelingen worden toegekend, worden overeenkomstig artikel 46 ambtshalve opnieuw berekend, naarmate aan de voorwaarden van een of meer der andere wettelijke regelingen waaraan de werknemer onderworpen is geweest, wordt voldaan, eventueel met inachtneming van artikel 45.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 40, lid 2, wordt ambtshalve een nieuwe berekening overeenkomstig lid 1 uitgevoerd, wanneer aan de door een of meer van deze wettelijke regelingen gestelde voorwaarden niet meer wordt voldaan.

Artikel 50

Toekenning van een aanvulling wanneer het bedrag van de uitkeringen, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van de verschillende Lid-Staten, minder is dan het minimum dat is vastgesteld in de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de rechthebbende woont

Degene die uitkering geniet en waarop dit hoofdstuk is toegepast, kan in de Staat op het grondgebied waarvan hij woont en krachtens de wettelijke regeling waarvan hem een uitkering verschuldigd is, geen lagere uitkering ontvangen dan de minimumuitkering welke door deze wettelijke regeling is vastgesteld voor een tijdvak van verzekering dat gelijk is aan de gezamenlijke tijdvakken welke overeenkomstig de voorgaande artikelen voor de vaststelling van zijn uitkering in aanmerking zijn genomen. Het bevoegde orgaan van deze Staat betaalt hem in voorkomend geval, gedurende de gehele tijd dat hij op het grondgebied van deze Staat woont, een aanvullend bedrag uit, dat gelijk is aan het verschil tussen de som van de krachtens dit hoofdstuk verschuldigde uitkeringen en het bedrag van de minimumuitkering.

Artikel 51

Aanpassing en herberekening van de uitkeringen

1. Indien de uitkeringen van de betrokken Staten door stijging van de kosten van levensonderhoud, schommelingen van het loonpeil of andere oorzaken van aanpassing, met een bepaald percentage of bedrag worden gewijzigd, moet dit percentage of bedrag rechtstreeks in de overeenkomstig artikel 46 vastgestelde uitkeringen worden verwerkt, zonder dat er een herberekening overeenkomstig genoemd artikel behoeft plaats te vinden.

2. Indien echter de wijze van vaststelling of de regels voor de berekening van de uitkeringen wijzigingen ondergaan, vindt wel een herberekening plaats overeenkomstig artikel 46.

HOOFDSTUK 4

ARBEIDSONGEVALLEN EN BEROEPSZIEKTEN

Afdeling 1

Recht op prestaties

Artikel 52

Woonplaats op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat - Algemene regels

De werknemer die op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat woont en door een arbeidsongeval of een beroepsziekte wordt getroffen, heeft in de Staat op het grondgebied waarvan hij woont, recht op:

a) verstrekkingen welke voor rekening van het bevoegde orgaan door het orgaan van de woonplaats worden verleend volgens de door laatstbedoeld orgaan toegepaste wettelijke regeling, alsof hij bij dat orgaan was aangesloten;

b) uitkeringen welke door het bevoegde orgaan worden verleend volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling. Na overeenstemming tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woonplaats kunnen deze uitkeringen evenwel door laatstbedoeld orgaan, voor rekening van eerstbedoeld orgaan, volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat worden verleend.

Artikel 53

Grensarbeiders - Bijzondere regel

De grensarbeider kan de prestaties eveneens op het grondgebied van de bevoegde Staat verkrijgen. Zij worden verleend door het bevoegde orgaan volgens de wettelijke regeling van die Staat, alsof de grensarbeider op het grondgebied van die Staat woonde.

Artikel 54

Verblijf in of overbrenging van de woonplaats naar het grondgebied van de bevoegde Staat

1. De in artikel 52 bedoelde werknemer die op het grondgebied van de bevoegde Staat verblijft, heeft recht op prestaties volgens de wettelijke regeling van deze Staat, zelfs indien hij vóór zijn verblijf reeds prestaties heeft genoten. Deze bepaling is evenwel niet op grensarbeiders van toepassing.

2. De in artikel 52 bedoelde werknemer die zijn woonplaats naar het grondgebied van de bevoegde Staat overbrengt heeft recht op prestaties volgens de wettelijke regeling van die Staat, zelfs indien hij vóór de overbrenging van zijn woonplaats reeds prestaties heeft genoten.

Artikel 55

Verblijf buiten het grondgebied van de bevoegde Lid-Staat - Terugkeer of overbrenging van de woonplaats naar het grondgebied van een andere Lid-Staat na arbeidsongeval of beroepsziekte - Noodzaak om zich voor behandeling naar het grondgebied van een andere Lid-Staat te begeven

1. De werknemer die door een arbeidsongeval of een beroepsziekte getroffen is en

a) die op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat verblijft, of

b) die, nadat hij voor rekening van het bevoegde orgaan in het genot van prestaties is gesteld, van dat orgaan toestemming heeft gekregen om terug te keren naar het grondgebied van de Lid-Staat waarop hij woont, dan wel om zijn woonplaats over te brengen naar het grondgebied van een andere Lid-Staat, of

c) die van het bevoegde orgaan toestemming heeft gekregen zich naar het grondgebied van een andere Lid-Staat te begeven ten einde aldaar een voor zijn gezondheidstoestand passende behandeling te ondergaan,

heeft recht op:

i) verstrekkingen welke voor rekening van het bevoegde orgaan door het orgaan van de woon- of verblijfplaats worden verleend volgens de door laatstbedoeld orgaan toegepaste wettelijke regeling, alsof hij bij dat orgaan was aangesloten; het tijdvak gedurende hetwelk de prestaties worden verleend, wordt evenwel bepaald door de wettelijke regeling van de bevoegde Staat;

ii) uitkeringen welke door het bevoegde orgaan worden verleend volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling. Na overeenstemming tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woon - of verblijfplaats kunnen deze uitkeringen evenwel door laatstbedoeld orgaan, voor rekening van het eerstbedoelde, volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat worden verleend.

2. De op grond van lid 1, sub b), vereiste toestemming mag slechts worden geweigerd wanneer is vastgesteld, dat verplaatsing van de betrokkene nadelig is voor zijn gezondheidstoestand of voor het ondergaan van de geneeskundige behandeling.

De op grond van lid 1, sub c), vereiste toestemming mag niet worden geweigerd wanneer de desbetreffende behandeling niet op het grondgebied van de Lid-Staat waarop hij woont, aan de betrokkene kan worden gegeven.

Artikel 56

Ongevallen op weg van of naar het werk

Het ongeval op weg van of naar het werk dat op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat heeft plaatsgevonden, wordt geacht op het grondgebied van de bevoegde Staat te hebben plaatsgevonden.

Artikel 57

Uitkeringen wegens beroepsziekte als betrokkene op het grondgebied van verschillende Lid-Staten aan hetzelfde gevaar was blootgesteld

1. Wanneer iemand die door een beroepsziekte getroffen is, onder de wettelijke regeling van twee of meer Lid-Staten werkzaamheden heeft verricht waardoor deze ziekte kan zijn ontstaan, worden de uitkeringen waarop de getroffene of zijn nagelaten betrekkingen aanspraak kunnen maken, uitsluitend toegekend op grond van de in de laatste van deze Staten bestaande wettelijke regeling waarvan de voorwaarden vervuld zijn, eventueel met inachtneming van de leden 2 en 3.

2. Indien de toekenning van uitkering wegens beroepsziekte op grond van de wettelijke regeling van een Lid-Staat afhankelijk is van de voorwaarde dat de desbetreffende ziekte het eerst op het grondgebied van die Staat medisch vastgesteld is, wordt deze voorwaarde geacht te zijn vervuld wanneer genoemde ziekte het eerst op het grondgebied van een andere Lid-Staat is vastgesteld.

3. In geval van sclerogene pneumoconiosis zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a) indien toekenning van uitkeringen wegens beroepsziekte op grond van de wettelijke regeling van een Lid-Staat afhankelijk is van de voorwaarde dat de desbetreffende ziekte is vastgesteld binnen een bepaalde termijn na beëindiging van de laatste werkzaamheden waardoor een dergelijke ziekte kon ontstaan, houdt het bevoegde orgaan van die Staat, wanneer het nagaat op welk tijdstip die laatste werkzaamheden werden verricht, voor zover nodig rekening met gelijksoortige werkzaamheden welke onder de wettelijke regeling van iedere andere Lid-Staat zijn verricht, alsof zij onder de wettelijke regeling van eerstbedoelde Staat waren verricht;

b) indien toekenning van uitkeringen wegens beroepsziekte op grond van de wettelijke regeling van een Lid-Staat afhankelijk is van de voorwaarde dat gedurende een bepaalde tijd werkzaamheden waardoor de desbetreffende ziekte kon ontstaan, werde n verricht, houdt het bevoegde orgaan van die Staat voor zover nodig rekening met de tijdvakken waarin dergelijke werkzaamheden onder de wettelijke regeling van iedere andere Lid-Staat werden verricht, alsof zij onder de wettelijke regeling van eerstgenoemde Staat waren verricht;

c) de lasten van de uitkeringen, met inbegrip van de renten, worden omgeslagen over de bevoegde organen van de Lid-Staten op het grondgebied waarvan de getroffene werkzaamheden heeft verricht waardoor deze ziekte kon ontstaan. De omslag van deze kosten vindt plaats naar verhouding van de duur van de tijdvakken van de ouderdomsverzekering welke krachtens de wettelijke regelingen van elk van die Staten zijn vervuld, tot de totale duur van de tijdvakken van ouderdomsverzekering welke op de datum van ingang van deze uitkeringen krachtens de wettelijke regelingen van al deze Staten zijn vervuld.

4. De Raad wijst, op voorstel van de Commissie, met eenparigheid van stemmen de beroepsziekten aan waarvoor het bepaalde in lid 3 eveneens geldt.

Artikel 58

Berekening van de uitkeringen

1. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van een gemiddeld loon, stelt dit gemiddelde loon uitsluitend vast op basis van de lonen welke gedurende de krachtens bedoelde wettelijke regeling vervulde tijdvakken, zijn uitbetaald.

2. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat voor de berekening van de uitkeringen wordt uitgegaan van een vast loon, houdt uitsluitend rekening met dit vaste loon of eventueel met het gemiddelde van de vaste lonen welke betrekking hebben op de krachtens bedoelde wettelijke regeling vervulde tijdvakken.

3. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat het bedrag der uitkeringen wisselt naar gelang van het aantal gezinsleden, houdt eveneens rekening met de gezinsleden van de betrokkene die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, alsof zij op het grondgebied van de bevoegde Staat woonden.

Artikel 59

Kosten voor het vervoer van de getroffene

1. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling voorziet in het dragen van de kosten van vervoer van de getroffene naar zijn woning of naar het ziekenhuis, neemt de kosten van vervoer van de getroffene naar een overeenkomstige plaats op het grondgebied van een andere Lid-Staat, waarop de getroffene woont, voor zijn rekening, mits het orgaan vooraf toestemming tot dat vervoer heeft verleend, waarbij het naar behoren rekening houdt met de daarvoor geldende redenen. Ten aanzien van een grensarbeider is deze toestemming niet vereist.

2. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling voorziet in het dragen van de kosten van vervoer van het stoffelijk overschot van de getroffene naar de begraafplaats, neemt de kosten van vervoer naar de begraafplaats op het grondgebied van een andere Lid-Staat, waarop de getroffene op het tijdstip van het ongeval woonde, voor zijn rekening, volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling.

Afdeling 2

Verergering van een beroepsziekte waarvoor schadeloosstelling plaatsvindt

Artikel 60

1. Ingeval een beroepsziekte waarvoor een werknemer op grond van de wettelijke regeling van een Lid-Staat schadeloosstelling geniet of genoten heeft, verergert, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a) indien de werknemer, sedert hij uitkeringen geniet, onder de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat geen werkzaamheden heeft uitgeoefend, welke de desbetreffende beroepsziekte kunnen veroorzaken of verergeren, dient het bevoegde orgaan van de eerste Staat de uitkeringen voor zijn rekening te nemen volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, waarbij rekening wordt gehouden met de verergering;

b) indien de werknemer, sedert hij uitkeringen geniet, onder de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat wel zodanige werkzaamheden heeft uitgeoefend, dient het bevoegde organ van de eerste Staat de uitkeringen voor zijn rekening te nemen volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, waarbij het geen rekening houdt met de verergering. Het bevoegde orgaan van de tweede Staat kent de werknemer een aanvulling toe, ter hoogte van het verschil tussen het bedrag van de uitkeringen welke nà de verergering verschuldigd zijn en het bedrag van de uitkeringen welke vóór de verergering overeenkomstig de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling verschuldigd zouden zijn geweest, indien de desbetreffende beroepsziekte zich onder de wettelijke regeling van die Staat had voorgedaan;

c) indien in het sub b) bedoelde geval een werknemer die lijdt aan sclerogene pneumoconiosi of aan een op grond van artikel 57, lid 4, aangewezen ziekte, geen recht heeft op uitkeringen krachtens de wettelijke regeling van de tweede Staat, dient het bevoegde orgaan van de eerste Staat de uitkeringen te verlenen volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, waarbij het rekening houdt met de verergering. Voor rekening van het orgaan van de tweede Staat komt evenwel het verschil tussen het bedrag van de uitkeringen, met inbegrip van de renten, welke door het bevoegde orgaan van de eerste Staat, rekening houdende met de verergering, verschuldigd zijn, en het bedrag van de overeenkomstige uitkeringen welke vóór de verergering verschuldigd waren.

2. Ingeval een beroepsziekte welke aanleiding heeft gegeven tot toepassing van artikel 57, lid 3, sub c), verergert, zijn de volgende bepalingen van toepassing:

a) het bevoegde orgaan dat uitkeringen krachtens artikel 57, lid 1, heeft toegekend, dient de uitkeringen te verlenen volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling, daarbij rekening houdende met de verergering;

b) de lasten van de uitkeringen, met inbegrip van de renten, blijven verdeeld over de organen welke ook de lasten van vroegere uitkeringen deelden, overeenkomstig artikel 57, lid 3, sub c). Indien de getroffene evenwel opnieuw werkzaamheden heeft uitgeoefend welke de desbetreffende ziekte kunnen veroorzaken of verergeren, en hij deze werkzaamheden heeft uitgeoefend hetzij onder de wettelijke regeling van een van de Lid-Staten op het grondgebied waarvan hij reeds eerder gelijksoortige werkzaamheden had verricht, hetzij onder de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat, komt voor rekening van het orgaan van deze Staat het verschil tussen het bedrag van de uitkeringen, welke, rekening houdende met de verergering, verschuldigd zijn, en het bedrag van de uitkeringen welke vóór de verergering verschuldigd waren.

Afdeling 3

Diverse bepalingen

Artikel 61

Regels welke dienen om met bijzonderheden van bepaalde wettelijke regelingen rekening te houden

1. Indien op het grondgebied van de Lid-Staat, waarop de werknemer zich bevindt, geen verzekering tegen arbeidsongevallen of beroepsziekten bestaat, of indien een dergelijke verzekering wel bestaat doch niet voorziet in een orgaan dat verantwoordelijk is voor het verlenen van verstrekkingen, worden deze verstrekkingen verleend door het orgaan van de woon- of verblijfplaats dat voor het verlenen van verstrekkingen in geval van ziekte verantwoordelijk is.

2. Indien de wettelijke regeling van de bevoegde Staat het geheel kosteloos verlenen van verstrekkingen afhankelijk stelt van gebruikmaking van de door de werkgever opgerichte medische dienst, worden de verstrekkingen welke in de in artikel 52 en in artikel 55, lid 1, bedoelde gevallen worden verleend, geacht door een dergelijke medische dienst te zijn verleend.

3. Indien de wettelijke regeling van de bevoegde Staat een regeling kent betreffende de verplichtingen van de werkgever, worden de verstrekkingen welke in de in artikel 52 en in artikel 55, lid 1, bedoelde gevallen worden verleend, geacht op verzoek van het bevoegde orgaan te zijn verleend.

4. Indien de in de bevoegde Staat geldende regeling inzake schadeloosstelling bij arbeidsongevallen niet het karakter van een verplichte verzekering heeft, worden de verstrekkingen rechtstreeks verleend door de werkgever of door de verzekeraar die in diens plaats treedt.

5. Indien volgens de wettelijke regeling van een Lid-Staat bij de vaststelling van de mate van ongeschiktheid uitdrukkelijk of stilzwijgend rekening wordt gehouden met vroeger voorgekomen arbeidsongevallen of beroepsziekten, houdt het bevoegde orgaan van die Staat eveneens rekening met vroeger onder de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat voorgekomen arbeidsongevallen en beroepsziekten, alsof zij onder de door het bevoegde orgaan toegepaste wettelijke regeling waren voorgekomen.

Artikel 62

Toe te passen stelsel als er in het land van de woon- of verblijfplaats meer dan één stelsel bestaat - maximale duur voor het verlenen van prestaties

1. Indien de wettelijke regeling van het land van de woon- of verblijfplaats meer dan één verzekeringsstelsel kent, worden voor de toepassing van artikel 52 of artikel 55, lid 1, de bepalingen van het stelsel, dat voor de handarbeiders in de staalindustrie geldt, gevolgd. Indien die wettelijke regeling evenwel een bijzonder stelsel voor werknemers in de mijnen en daarmede gelijkgestelde bedrijven kent, dan is dit stelsel op deze categorie werknemers van toepassing, wanneer het orgaan van de woon- of verblijfplaats waartoe zij zich wenden, voor de toepassing van dit stelsel bevoegd is.

2. Indien in de wettelijke regeling van een Lid-Staat een maximale duur voor het verlenen van prestaties is vastgesteld, mag het orgaan dat deze wettelijke regeling toepast rekening houden met het tijdvak waarover door het orgaan van een andere Lid-Staat reeds prestaties werden verleend.

Afdeling 4

Vergoedingen tussen organen onderling

Artikel 63

1. Het bevoegde orgaan is verplicht het bedrag van de ingevolge artikel 52 en artikel 55, lid 1, voor zijn rekening verleende verstrekkingen te vergoeden.

2. De in lid 1 bedoelde vergoedingen worden vastgesteld en vinden plaats op de wijze welke is geregeld in de in artikel 97 bedoelde toepassingsverordening, door het aantonen van de werkelijke uitgaven.

3. Twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Staten kunnen andere wijzen van vergoeding vaststellen of van iedere vergoeding tussen de onder hun bevoegdheid vallende organen afzien.

HOOFDSTUK 5

UITKERINGEN BIJ OVERLIJDEN

Artikel 64

Samentellen van tijdvakken van verzekering

Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen bij overlijden afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, houdt, voor zover nodig, rekening met de krachtens de wettelijke regeling van elke andere Lid-Staat vervulde tijdvakken van verzekering, alsof deze tijdvakken krachtens de door dat orgaan toegepaste wettelijke regeling waren vervuld.

Artikel 65

Recht op uitkeringen ingeval het overlijden op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat plaatsvindt, of ingeval de rechthebbende op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat woont.

1. Wanneer een werknemer, een pensioen- of rentetrekker, of degene die een pensioen of rente heeft aangevraagd, dan wel een gezinslid van een van deze personen op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan van de bevoegde Staat overlijdt, wordt het overlijden geacht te hebben plaatsgevonden op het grondgebied van laatstbedoelde Staat.

2. Het bevoegde orgaan dient de uitkeringen bij overlijden welke krachtens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling verschuldigd zijn, toe te kennen zelfs indien de rechthebbende op het grondgebied van een andere dan van de bevoegde Lid-Staat woont.

3. De leden 1 en 2 zijn eveneens van toepassing wanneer het overlijden het gevolg is van een arbeidsongeval of een beroepsziekte.

Artikel 66

Het verlenen van uitkeringen bij overlijden van een pensioen- of rentetrekker die op het grondgebied van een andere Lid-Staat woonde dan die op het grondgebied waarvan zich het orgaan bevindt voor rekening waarvan de verstrekkingen kwamen

Bij overlijden van een rechthebbende op pensioen of rente, hem verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat of op pensioenen of renten, hem verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer Lid-Staten, terwijl hij op het grondgebied van een andere Lid-Staat woonde dan die op het grondgebied waarvan zich het orgaan bevindt voor rekening waarvan de aan bedoelde rechthebbende verleende verstrekkingen op grond van artikel 28 kwamen, worden de uitkeringen bij overlijden welke krachtens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling verschuldigd zijn, door en voor rekening van bedoeld orgaan verleend alsof de rechthebbende op het tijdstip van zijn overlijden op het grondgebied van de Lid-Staat woonde, waarop dit orgaan zich bevindt.

De vorige alinea is van overeenkomstige toepassing op de gezinsleden van de pensioen- of rentetrekker.

HOOFDSTUK 6

WERKLOOSHEID

Afdeling 1

Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 67

Samentellen van tijdvakken van verzekering of van arbeid

1. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkering afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van verzekering, houdt, voor zover nodig, rekening met de krachtens de wettelijke regeling van elke andere Lid-Staat vervulde tijdvakken van verzekering of van arbeid alsof het tijdvakken van verzekering waren welke krachtens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling waren vervuld mits evenwel de tijdvakken van arbeid als tijdvakken van verzekering zouden zijn beschouwd indien zij krachtens bedoelde wettelijke regeling waren vervuld.

2. Het bevoegde orgaan van de Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op uitkeringen afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van arbeid, houdt, voor zover nodig, rekening met de krachtens de wettelijke regeling van elke andere lid-Staat vervulde tijdvakken van verzekering of van arbeid, alsof het tijdvakken van arbeid waren welke krachtens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling waren vervuld.

3. Met uitzondering van de in de in artikel 71, lid 1, sub a), en sub b), ii), bedoelde gevallen, wordt toepassing van de leden 1 en 2 afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat de betrokkene laatstelijk

- in het geval van lid 1, tijdvakken van verzekering

- in het geval van lid 2, tijdvakken van arbeid

heeft vervuld krachtens de wettelijke regeling op grond waarvan de uitkeringen worden aangevraagd.

4. Wanneer de duur waarover uitkeringen worden verleend afhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering of van arbeid, is lid 1 respectievelijk lid 2, van toepassing.

Artikel 68

Berekening van de uitkering

1. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat voor de berekening van de uitkering wordt uitgegaan van het bedrag van het vroegere loon, houdt uitsluitend rekening met het loon dat betrokkene voor de laatste werkzaamheden welke hij op het grondgebied van die Staat heeft uitgeoefend, heeft genoten. Indien de betrokkene evenwel laatstelijk niet ten minste vier weken werkzaamheden op dat grondgebied heeft uitgeoefend, wordt de uitkering berekend op basis van het loon dat ter plaatse waar de werkloze woont of verblijft met gelijkwaardige of soortgelijke werkzaamheden als die welke hij het laatst op het grondgebied van een andere Lid-Staat heeft uitgeoefend, gewoonlijk wordt verdiend.

2. Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling bepaalt dat het bedrag van de uitkering wisselt naar gelang van het aantal gezinsleden, houdt eveneens rekening met de gezinsleden van de betrokkene die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, alsof zij op het grondgebied van de bevoegde Staat woonden. Deze bepaling is niet van toepassing indien in het land waarin de gezinsleden wonen, een andere persoon recht heeft op werkloosheidsuitkering, voor zover de gezinsleden bij de berekening van deze uitkering mede in aanmerking worden genomen.

Afdeling 2

Werklozen die zich naar het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat begeven

Artikel 69

Voorwaarden en beperkingen voor de handhaving van het recht op uitkering

1. De volledig werkloze werknemer die voldoet aan de in de wettelijke regeling van een Lid-Staat gestelde voorwaarden voor het recht op uitkering, en die zich naar het grondgebied van een of meer andere Lid-Staten begeeft om aldaar werk te zoeken, behoudt het recht op deze uitkering onder de hieronder aangegeven voorwaarden en beperkingen:

a) vóór zijn vertrek dient hij gedurende ten minste vier weken na de aanvang van zijn werkloosheid als werkzoekende ingeschreven te zijn geweest en ter beschikking van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de bevoegde Staat te zijn gebleven. De bevoegde diensten of organen kunnen hem evenwel toestemming geven vóór het verstrijken van deze termijn te vertrekken;

b) hij dient zich als werkzoekende in te laten schrijven bij de diensten voor arbeidsbemiddeling van iedere Lid-Staat naar het grondgebied waarvan hij zich begeeft en zich aan het aldaar uitgeoefende toezicht te onderwerpen. Voor het aan de inschrijving voorafgaande tijdvak wordt deze voorwaarde geacht te zijn vervuld indien deze inschrijving plaatsvindt binnen een termijn van zeven dagen sedert de datum waarop de betrokkene niet meer ter beschikking stond van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de Staat waarvan hij het grondgebied heeft verlaten. In buitengewone gevallen kunnen de bevoegde diensten of organen deze termijn verlengen;

c) het recht op uitkering wordt gehandhaafd gedurende een tijdvak van ten hoogste drie maanden, sedert de datum waarop de betrokkene niet langer ter beschikking stond van de diensten voor arbeidsbemiddeling van de Staat waarvan hij het grondgebied heeft verlaten, zonder dat de totale duur waarover uitkering wordt verleend, de duur mag overschrijden, waarover hij krachtens de wettelijke regeling van bedoelde Staat recht op uitkering heeft. Deze duur wordt voor seizoenarbeiders bovendien nog beperkt tot de verdere duur van het seizoen waarvoor hij is aangeworven.

2. Indien de betrokkene vóór het verstrijken van het tijdvak waarover hij krachtens lid 1, sub c), recht op uitkering heeft, naar het grondgebied van de bevoegde Staat terugkeert, behoudt hij recht op uitkering overeenkomstig de wettelijke regeling van deze Staat; hij verliest elk recht op uitkering krachtens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat indien hij niet vóór het verstrijken van dit tijdvak naar het grondgebied van deze Staat terugkeert. In buitengewone gevallen kunnen de bevoegde diensten of organen deze termijn verlengen.

3. Tussen twee tijdvakken van arbeid kan op het bepaalde in lid 1 slechts eenmaal een beroep worden gedaan.

4. Indien België de bevoegde Staat is, krijgt de werkloze die na afloop van de in lid 1, sub c), bedoelde termijn van drie maanden naar dit land terugkeert, eerst dan opnieuw recht op uitkering van dit land, nadat hij aldaar gedurende ten minste drie maanden werkzaamheden heeft uitgeoefend.

Artikel 70

Verlening van uitkering en vergoedingen

1. In de in artikel 69, lid 1, bedoelde gevallen wordt de uitkering verleend door het orgaan van elk van de Staten op het grondgebied waarvan de werkloze werk gaat zoeken.

Het bevoegde orgaan van de Lid-Staat aan de wettelijke regeling waarvan de werknemer tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden onderworpen is geweest, is verplicht het bedrag van deze uitkering te vergoeden.

2. De in lid 1 bedoelde vergoedingen worden vastgesteld en vinden plaats op de wijze welke is geregeld in de in artikel 97 bedoelde toepassingsverordening, hetzij door het aantonen van de werkelijke uitgaven, hetzij op grond van vaste bedragen.

3. Twee of meer Lid-Staten of de bevoegde autoriteiten van deze Staten kunnen andere wijzen van vergoeding of betaling vaststellen, dan wel van iedere vergoeding tussen de onder hun bevoegheid vallende organen afzien.

Afdeling 3

Werklozen die tijdens het verrichten van hun laatste werkzaamheden op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat woonden

Artikel 71

1. De werkloze die tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat woonde, heeft recht op uitkering overeenkomstig de volgende bepalingen:

a) i) de grensarbeider die in de onderneming waarin hij werkzaam is, gedeeltelijk of door onvoorziene omstandigheden werkloos is, heeft recht op uitkering volgens de wettelijke regeling van de bevoegde Staat, alsof hij op het grondgebied van die Staat woonde; deze uitkering wordt door het bevoegde orgaan verleend;

ii) de volledig werkloze grensarbeider heeft recht op uitkering volgens de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont, alsof die wettelijke regeling tijdens het verrichten van zijn laatste werkzaamheden op hem van toepassing was geweest; deze uitkering wordt door en voor rekening van het orgaan van de woonplaats verleend;

b) i) een werknemer die geen grensarbeider is en gedeeltelijk of door onvoorziene omstandigheden of volledig werkloos is, doch ter beschikking blijft van zijn werkgever of van de diensten voor arbeidsbemiddeling op het grondgebied van de bevoegde Staat, heeft recht op uitkering volgens de wettelijke regeling van die Staat, alsof hij op het grondgebied van die Staat woonde; deze uitkering wordt door het bevoegde orgaan verleend;

ii) een werknemer die geen grensarbeider is, volledig werkloos is en zich ter beschikking stelt van de diensten voor arbeidsbemiddeling op het grondgebied van de Lid-Staat waarop hij woont of die naar dit grondgebied terugkeert, heeft recht op uitkering volgens de wettelijke regeling van deze Staat waarop hij woont of die naar dit grondgebied terugkeert, heeft recht op uitkering volgens de wettelijke regeling van deze Staat, alsof hij zijn laatste werkzaamheden op het grondgebied daarvan had uitgeoefend; deze uitkering wordt door en voor rekening van het orgaan van de woonplaats verleend. Indien deze werknemer evenwel in het genot van uitkering werd gesteld voor rekening van het bevoegde orgaan van de Lid-Staat aan de wettelijke regeling waarvan hij het laatst onderworpen was, heeft hij recht op uitkering overeenkomstig artikel 69. De uitkering volgens de wettelijke regeling van de Staat op het grondgebied waarvan hij woont, wordt geschorst gedurende het tijdvak waarin de werkloze op grond van artikel 69 aanspraak kan maken op uitkering krachtens de wettelijke regeling waaraan hij het laatst onderworpen was.

2. Zolang een werkloze krahtens lid 1, sub a), i), of sub b), i), recht op uitkering heeft, kan hij geen aanspraak op uitkering maken krachtens de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan hij woont.

HOOFDSTUK 7

GEZINS- EN KINDERBIJSLAGEN VOOR WERKNEMERS EN WERKLOZEN

Afdeling 1

Gemeenschappelijke bepaling

Artikel 72

Samentellen van tijdvakken van arbeid

Het bevoegde orgaan van een Lid-Staat waarvan de wettelijke regeling het verkrijgen van het recht op bijslagen afhankelijk stelt van de vervulling van tijdvakken van arbeid, houdt daartoe, voor zover nodig, rekening met de op het grondgebied van elke andere Lid-Staat vervulde tijdvakken van arbeid, alsof deze tijdvakken waren vervuld krachtens de door dat orgaan toegepaste wettelijke regeling.

Afdeling 2

Werknemers en werklozen wier gezinsleden op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat wonen

Artikel 73

Werknemers

1. De werknemer op wie de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat dan Frankrijk van toepassing is, heeft voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, recht op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste Staat voorziet, alsof die gezinsleden op het grondgebied van deze Staat woonden.

2. De werknemer op wie de Franse wettelijke regeling van toepassing is, heeft voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan Frankrijk wonen, recht op de kinderbijslagen waarin voorzien is door de wettelijke regeling van de Staat op het grondgebied waarvan deze gezinsleden wonen; de werknemer moet voldoen aan de voorwaarden inzake het verrichten van arbeid waarvan de Franse wettelijke regeling het recht op bijslagen afhankelijk stelt.

3. De werknemer op wie de Franse wettelijke regeling krachtens artikel 14, lid 1, sub a), van toepassing is, heeft echter voor zijn gezinsleden die hem naar het grondgebied van de Lid-Staat waarop hij is tewerkgesteld vergezellen, recht op de gezinsbijslagen welke in de Franse wettelijke regeling zijn voorzien en in bijlage V zijn omschreven.

Artikel 74

Werklozen

1. De werkloze die krachtens de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat dan Frankrijk werkloosheidsuitkering geniet, heeft voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, recht op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste Staat voorziet, alsof zij op het grondgebied van deze Staat woonden.

2. De werkloze die krachtens de Franse wettelijke regeling werkloosheidsuitkering geniet, heeft voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan Frankrijk wonen, recht op de kinderbijslagen waarin de wettelijke regeling van de Staat op het grondgebied waarvan deze gezinsleden wonen, voorziet.

Artikel 75

Verlenen van bijslagen en vergoedingen

1. a) Gezinsbijslagen worden in de in artikel 73, leden 1 en 3, bedoelde gevallen, verleend door het bevoegde orgaan van de Staat aan de wetgeving waarvan de werknemer onderworpen is en in het in artikel 74, lid 1, bedoelde geval door het bevoegde orgaan van de Staat krachtens de wettelijke regeling waarvan de werkloze werkloosheidsuitkering geniet. Zij worden overeenkomstig de door deze organen toegepaste bepalingen verleend, onafhankelijk van het feit of de natuurlijke of de rechtspersoon aan wie deze bijslagen moeten worden uitbetaald, op het grondgebied van de bevoegde Staat of op dat van een andere Lid-Staat woont of verblijft;

b) indien degene aan wie de gezinsbijslagen moeten worden verleend, deze niet voor het onderhoud van de gezinsleden besteedt, betaalt het bevoegde orgaan, op verzoek en door tussenkomst van het orgaan van hun woonplaats dan wel van het orgaan of de instelling welke daartoe door de bevoegde autoriteit van het land, waar zij wonen, aangewezen is, deze bijslagen uit aan de natuurlijke persoon of de rechtspersoon te wiens laste de gezinsleden in feite komen, hetgeen volledige kwijting van het bevoegde orgaan inhoudt;

c) twee of meer Lid-Staten kunnen ingevolge artikel 8 overeenkomen dat het bevoegde orgaan de gezinsbijslagen welke krachtens de wettelijke regeling van deze Staten of van één van deze Staten verschuldigd zijn, aan de natuurlijke persoon of de rechtspersoon uitbetaalt te wiens laste de gezinsleden in feite komen, hetzij rechtstreeks hetzij door tussenkomst van het orgaan van hun woonplaats.

2. a) In de in artikel 73, lid 2, en artikel 74, lid 2, bedoelde gevallen worden de kinderbijslagen door het orgaan van de woonplaats van de gezinsleden volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling verleend;

b) wanneer de bijslagen echter volgens deze wettelijke regeling aan de werknemer moeten worden verleend, keert het sub a) bedoelde orgaan deze bijslagen uit aan de natuurlijke persoon of de rechtspersoon te wiens laste de gezinsleden ter plaatse waar zij wonen, in feite komen, of eventueel rechtstreeks aan deze gezinsleden;

c) het bevoegde orgaan vergoedt het volle bedrag van de overeenkomstig het bepaalde sub a) en b) verleende bijslagen. De vergoedingen worden vastgesteld en vinden plaats op de wijze welke in de in artikel 97 bedoelde toepassingsverordening geregeld.

Artikel 76

Prioriteitsregels bij samenloop van rechten op gezins- of kinderbijslagen krachtens de artikelen 73 of 74 en op grond van verrrichte beroepswerkzaamheden in het land waar de gezinsleden wonen

Het recht op krachtens de artikelen 73 of 74 verschuldigde gezins- of kinderbijslagen wordt geschorst indien krachtens de wettelijke regeling van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de gezinsleden wonen, op grond van verrichte beroepswerkzaamheden eveneens gezins- of kinderbijslagen verschuldigd zijn.

HOOFDSTUK 8

BIJSLAGEN VOOR KINDEREN DIE TEN LASTE KOMEN VAN PENSIOEN- OF RENTETREKKERS EN VOOR WEZEN

Artikel 77

Kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers

1. Voor de toepassing van dit artikel worden onder "bijslagen" verstaan zowel kinderbijslag voor rechthebbenden op pensioen of rente wegens ouderdom, invaliditeit, arbeidsongeval of beroepsziekte, als verhogingen of aanvullingen van deze pensioenen of renten voor kinderen van deze rechthebbenden, met uitzondering evenwel van de aanvullingen welke ingevolge de verzekering tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten worden toegekend.

2. Ongeacht op het grondgebied van welke Lid-Staat de rechthebbende op een pensioen of rente dan wel de kinderen wonen, worden de bijslagen toegekend volgens onderstaande regels:

a) aan de rechthebbende op pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een enkele Lid-Staat, overeenkomstig de wettelijke regeling van de Lid-Staat welke inzake het pensioen of de rente bevoegd is;

b) aan de rechthebbende op pensioen of renten verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van meer dan een Lid-Staat:

i) overeenkomstig de wettelijke regeling van die van deze Staten, op het grondgebied waarvan hij woont, indien het recht op één van de in lid 1 bedoelde bijslagen aldaar wordt ontleend aan de wettelijke regeling van deze Staat, eventueel met inachtneming van artikel 79, lid 1, sub a), of

ii) in de overige gevallen, overeenkomstig de wettelijke regeling van die van deze Staten, krachtens welke de betrokkene het langste tijdvak van verzekering heeft vervuld, indien het recht op een der in lid 1 bedoelde bijslagen wordt ontleend aan de wettelijke regeling van deze Staat, eventueel met inachtneming van artikel 79, lid 1, sub a); indien aan genoemde wettelijke regeling geen enkel recht wordt ontleend, wordt het recht op bijslagen achtereenvolgens aan de in de wettelijke regelingen der overige betrokken Lid-Staten gestelde voorwaarden getoetst en wel in afdalende volgorde naar de duur van de krachtens de wettelijke regelingen dezer Staten vervulde tijdvakken van verzekering.

Artikel 78

Wezen

1. Voor de toepassing van dit artikel woprden onder "bijslagen" verstaan kinderbijslagen, en eventueel aanvullende of bijzondere bijslagen voor wezen, alsmede wezenpensioenen of wezenrenten, met uitzondering van wezenrenten welke ingevolge de verzekering tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten worden toegekend.

2. Ongeacht op het grondgebied van welke Lid-Staat de wees of de natuurlijke persoon of rechtspersoon te wiens laste deze wees in feite komt, woont, worden de bijslagen voor wezen toegekend volgens onderstaande regels:

a) voor de wees van een overleden werknemer die aan de wettelijke regeling van één enkele Lid-Staat onderworpen was, overeenkomstig de wettelijke regeling van die Staat;

b) voor de wees van een overleden werknemer die aan wettelijke regelingen van meer dan één Lid-Staat onderworpen was:

i) overeenkomstig de wettelijke regeling van die van deze Staten, op het grondgebied waarvan de wees woont, indien het recht op één van de in lid 1 bedoelde bijslagen aldaar wordt ontleend aan de wettelijke regeling van die Staat, eventueel met inachtneming van artikel 79, lid 1, sub a), of

ii) in de overige gevallen, overeenkomstig de wettelijke regeling van die van de Staten, krachtens welke de overleden werknemer het langste tijdvak van verzekering heeft vervuld, indien het recht op een van de in lid 1 bedoelde bijslagen wordt ontleend aan de wettelijke regeling van die Staat, eventueel met inachtneming van artikel 79, lid 1, sub a); indien aan genoemde wettelijke regeling geen enkel recht wordt ontleend, wordt het recht op bijslagen achtereenvolgens aan de in de wettelijke regelingen van de overige betrokken Lid-Staten gestelde voorwaarden getoetst en wel in afdalende volgorde naar de duur van de krachtens de wettelijke regelingen van deze Staten vervulde tijdvakken van verzekering.

De wettelijke regeling van de Lid-Staat welke van toepassing is voor het verlenen van de in artikel 77 bedoelde bijslagen ten behoeve van kinderen van een rechthebbende op pensioen of rente, blijft evenwel na het overlijden van genoemde rechthebbende van toepassing voor het verlenen van wezenbijslagen aan zijn wezen.

Artikel 79

Gemeenschappelijke bepalingen inzake bijslagen voor kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers en voor wezen

1. De bijslagen in de zin van de artikelen 77 en 78 worden, volgens de overeenkomstig deze artikelen bepaalde wettelijke regeling, door en voor rekening van het met de uitvoering van die wettelijke regeling belaste orgaan verleend, alsof de pensioen- of rentetrekker, of de overleden werknemer uitsluitend aan de wettelijke regeling van de bevoegde Staat onderworpen was geweest.

Echter:

a) indien deze wettelijke regeling bepaalt dat het verkrijgen, het behoud of het herstel van het recht op bijslagen afhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering of van arbeid, wordt deze tijdsduur, eventueel met inachtneming van artikel 45, respectievelijk 72, vastgesteld;

b) indien deze wettelijke regeling bepaalt, dat het bedrag der bijslagen wordt berekend op grond van het pensioenbedrag, of afhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering, dan wordt het bedrag dezer bijslagen berekend op grond van het overeenkomstig artikel 46, lid 2, vastgestelde theoretische bedrag.

2. Ingeval toepassing van de in lid 2, sub b), ii), van de artikelen 77 en 78 neergelegde regel er bij gelijke duur van de tijdvakken van verzekering toe leidt, dat meer dan een Lid-Staat bevoegd is, worden de bijslagen in de zin van artikel 77 respectievelijk artikel 78, toegekend overeenkomstig de wettelijke regeling van die van deze Staten, waaraan de werknemer het laatst onderworpen was.

3. De aanspraken op de bijslagen, verschuldigd krachtens lid 2 en krachtens de artikelen 77 en 78, worden geschorst, indien voor de kinderen krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat op grond van verrichte beroepswerkzaamheden recht op gezins- of kinderbijslagen bestaat. In dat geval worden de betrokkenen als gezinsleden van een werknemer beschouwd.

TITEL IV

ADMINISTRATIEVE COMMISSIE VOOR DE SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS

Artikel 80

Samenstelling en werkwijze

1. De Administratieve Commissie voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers, hierna "Administratieve Commissie" genoemd, welke bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen is ingesteld, is samengesteld uit een regeringsvertegenwoordiger van elk der Lid-Staten, die eventueel door technische adviseurs wordt bijgestaan. Een vertegenwoordiger van de Commissie van de Europese Gemeenschappen neemt met raadgevende stem deel aan de vergaderingen van de Administratieve Commissie.

2. De Administratieve Commissie ontvangt technische bijstand van het Internationaal Arbeidsbureau in het kader van de te dien einde tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Internationaler Arbeidsorganisatie gesloten overeenkomsten.

3. De statuten van de Administratieve Commissie worden door haar leden in onderlinge overeenstemming opgesteld.

De besluiten inzake de in artikel 81, sub a), bedoelde vraagstukken van interpretatieve aard kunnen slechts met algemene stemmen worden genomen. Aan deze besluiten wordt de nodige bekendheid gegeven.

4. Het Secretariaat van de Administratieve Commissie wordt waargenomen door de diensten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 81

Taken van de Administratieve Commissie

De Administratieve Commissie heeft tot taak:

a) alle vraagstukken van administratieve of interpretatieve aard, voortvloeiende uit de bepalingen van deze verordening en van latere verordeningen of van enige overeenkomst of regeling welke in het kader daarvan tot stand zal komen, te behandelen, onverminderd het recht der betrokken autoriteiten, organen en personen om gebruik te maken van de rechtsmiddelen, en zich te wenden tot de rechterlijke instanties, bedoeld bij de wetgevingen van de Lid-Staten, bij deze verordening en bij het Verdrag;

b) op verzoek van de bevoegde autoriteiten, organen en rechterlijke instanties van de Lid-Staten, alle stukken te doen vertalen welke betrekking hebben op de uitvoering van deze verordening, en met name de vertaling van verzoekschriften ingediend door personen op wie deze verordening van toepassing is;

c) de samenwerking tussen de Lid-Staten op het gebied van de sociale zekerheid te bevorderen en tot verdere ontwikkeling te brengen, in het bijzonder door het nemen van het gemeenschappelijk belang dienende maatregelen op het terrein van de gezondheidszorg en op sociaal terrein;

d) de samenwerking tussen de Lid-Staten te bevorderen en tot verdere ontwikkeling te brengen ten einde, gezien de technische ontwikkelingen op administratief gebied, de toekenning van uitkeringen welke bij invaliditeit, ouderdom en overlijden (pensioenen) ter uitvoering van deze verordening verschuldigd zijn, te bespoedigen;

e) gegevens te verzamelen waarmede rekening dient te worden gehouden bij het opmaken van de rekeningen betreffende de lasten welke de organen van de Lid-Staten krachtens deze verordening moeten dragen en de jaarlijkse afrekening tussen deze organen op te stellen;

f) alle overige werkzaamheden te verrichten welke tot haar bevoegdheid behoren krachtens deze verordening en latere verordeningen of krachtens enige overeenkomst of regeling welke in het kader daarvan tot stand zal komen;

g) aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen voorstellen te doen voor de uitwerking van latere verordeningen en voor een herziening van deze verordening en latere verordeningen.

TITEL V

RAADGEVEND COMITÉ VOOR DE SOCIALE ZEKERHEID VAN MIGRERENDE WERKNEMERS

Artikel 82

Instelling, samenstelling en werkwijze

1. Er wordt een Raadgevend Comité voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers, hierna "Raadgevend Comité" genoemd, ingesteld dat is samengesteld uit zesendertig gewone leden, die per Lid-Staat als volgt zijn verdeeld:

a) twee vertegenwoordigers van de Regering, waarvan ten minste één lid moet zijn van de Administratieve Commissie,

b) twee vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties,

c) twee vertegenwoordigers van de werkgeversorganisaties.

Voor elk der in de eerste alinea genoemde categorieën wordt één plaatsvervangend lid per Lid-Staat benoemd.

2. De gewone leden en de plaatsvervangende leden van het Raadgevend Comité worden benoemd door de Raad, welke ten aanzien van de vertegenwoordigers der werknemers- en werkgeversorganisaties tracht in de samenstelling van het Comité een billijke vertegenwoordiging van de verschillende belanghebbende sectoren tot stand te brengen.

De lijst van de gewone leden en de plaatsvervangende leden wordt door de Raad in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt.

3. Het mandaat van de gewone leden en de plaatsvervangende leden duurt twee jaar en kan worden verlengd. Na afloop van hun mandaat blijven de gewone leden en de plaatsvervangende leden in functie, totdat voorzien is in hun vervanging of in de verlenging van hun mandaat.

4. Het Raadgevend Comité wordt voorgezeten door een lid van de Commissie of zijn vertegenwoordiger. De voorzitter neemt niet deel aan de stemming.

5. Het Raadgevend Comité komt ten minste éénmaal per jaar bijeen. Het wordt door de voorzitter bijeengeroepen, hetzij op diens initiatief, hetzij op een schriftelijk door ten minste één derde van de leden aan de voorzitter gericht verzoek. Dit verzoek dient concrete voorstellen inzake de samenstelling van de agenda te bevatten.

6. Op voorstel van zijn voorzitter kan het Raadgevend Comité, bij wijze van uitzondering, besluiten tot het horen van iedere persoon of vertegenwoordiger van een organisatie, die een uitgebreide ervaring op het gebied van de sociale zekerheid heeft. Voorts ontvangt het Comité, op dezelfde voorwaarden als de Administratieve Commissie, technische bijstand van het Internationaal Arbeidsbureau in het kader van de tussen de Europese Economische Gemeenschap en de internationale Arbeidsorganisatie gesloten overeenkomsten.

7. De adviezen en voorstellen van het Raadgevend Comité moeten met redenen omkleed zijn. Zij worden bij volstrekte meerderheid der geldig uitgebrachte stemmen genomen.

Het Comité stelt bij meerderheid van zijn leden zijn Reglement van Orde vast, dat door de Raad op advies van de Commissie wordt goedgekeurd.

8. Het Secretariaat van het Raadgevend Comité wordt gevoerd door de diensten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 83

Taken van het Raadgevend Comité

Het Raadgevend Comité is gemachtigd om op verzoek van de Commissie van de Europese 'Gemeenschappen', van de Administratieve Commissie of uit eigen beweging:

a) vraagstukken van algemene of principiële aard en problemen welke bij het toepassen van de in het kader van artikel 51 van het Verdrag vastgestelde verordeningen rijzen, te onderzoeken;

b) ten behoeve van de Administratieve Commissie ter zake adviezen uit te brengen, alsmede voorstellen te doen met het oog op een eventuele herziening van de verordeningen.

TITEL VI

DIVERSE BEPALINGEN

Artikel 84

Samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten

1. De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten verstrekken elkaar alle inlichtingen met betrekking tot:

a) de ter uitvoering van deze verordening getroffen maatregelen;

b) de wijzigingen in hun wetgeving welke van invloed kunnen zijn op de uitvoering van deze verordening.

2. Bij de toepassing van deze verordening zijn de autoriteiten en de organen van de Lid-Staten elkaar behulpzaam als betrof het de toepassing van hun eigen wetgeving. De wederzijdse administratieve hulp van genoemde autoriteiten en organen is in beginsel kosteloos. De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten kunnen evenwel overeenkomen bepaalde kosten te vergoeden.

3. Voor de toepassing van deze verordening kunnen de autoriteiten en de organen van de Lid-Staten zich rechtstreeks met elkaar en met de belanghebbende personen of hun gemachtigden in verbinding stellen.

4. De autoriteiten, organen en rechterlijke instanties van een Lid-Staat mogen verzoekschriften of andere documenten welke hun toegezonden worden, niet afwijzen op grond van het feit dat zij in een officiële taal van een andere Lid-Staat zijn opgesteld. Zo nodig doen zij een beroep op artikel 81, sub b).

Artikel 85

Vrijstelling of verlaging van rechten - Vrijstelling van legalisatie

1. De vrijstelling of verlaging van rechten, zegelrechten, griffie- of registratierechten waarin bij de wetgeving van een Lid-Staat is voorzien voor bescheiden of documenten welke ter uitvoering van de wetgeving van deze Staat dienen te worden overgelegd, geldt eveneens voor overeenkomstige bescheiden of documenten welke ter uitvoering van de wetgeving van een andere Lid-Staat of van deze verordening dienen te worden overgelegd.

2. Alle akten, documenten of bescheiden van welke aard dan ook welke voor de toepassing van deze verordening dienen te worden overgelegd, zijn vrijgesteld van legalisatie door diplomatieke of consulaire autoriteiten.

Artikel 86

Aanvragen, verklaringen of beroepschriften, ingediend bij een autoriteit, orgaan of rechterlijke instantie van een andere dan de bevoegde Lid-Staat

Aanvragen, verklaringen of beroepschriften welke ter uitvoering van de wetgeving van een Lid-Staat binnen een bepaalde termijn moeten worden ingediend bij een autoriteit, een orgaan of een rechterlijke instantie van die Staat, zijn ontvankelijk indien zij binnen dezelfde termijn bij een overeenkomstige autoriteit, orgaan of rechterlijke instantie van een andere Lid-Staat worden ingediend. In dat geval zal de autoriteit, het orgaan of de rechterlijke instantie waarop aldus een beroep wordt gedaan, deze aanvragen, verklaringen of beroepschriften onverwijld doen toekomen aan de bevoegde autoriteit, het bevoegde orgaan of de bevoegde rechterlijke instantie van eerstbedoelde Staat, hetzij rechtstreeks, hetzij door bemiddeling van de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten, De datum waarop die aanvragen, verklaringen of beroepschriften bij een autoriteit, een orgaan of een rechterlijke instantie van de andere Staat zijn ingediend, wordt beschouwd als de datum waarop deze zijn ingediend bij de autoriteit, het orgaan of de rechterlijke instantie welke bevoegd is hiervan kennis te nemen.

Artikel 87

Geneeskundig onderzoek

1. Het bij de wetgeving van een Lid-Staat voorziene geneeskundige onderzoek kan op verzoek van het bevoegde orgaan op het grondgebied van een andere Lid-Staat worden verricht door het orgaan van de woon - of verblijfplaats van de rechthebbende op prestaties, op de wijze als bepaald bij de in artikel 97 bedoelde toepassingsverordening of, indien hieromtrent niets bepaald is, op een tussen de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten overeengekomen wijze.

2. Het geneeskundig onderzoek dat op de in lid 1 genoemde wijze is verricht, wordt geacht te zijn verricht op het grondgebied van de bevoegde Staat.

Artikel 88

Overmaken van op grond van deze verordening verschuldigde bedragen van de ene Lid-Staat naar de andere

Onverminderd het bepaalde in artikel 106 van het Verdrag geschiedt het uit de toepassing van deze verordening voortvloeiende overmaken van bedragen krachtens de overeenkomsten welke op het tijdstip van overmaking tussen de betrokken Lid-Staten ter zake van kracht zijn. Ingeval tussen twee Lid-Staten zodanige overeenkomsten niet van kracht zijn, treffen de bevoegde autoriteiten van die Staten of de autoriteiten die ter zake van het internationale betalingsverkeer bevoegd zijn, in onderling overleg de voor het overmaken noodzakelijke maatregelen.

Artikel 89

Bijzonderheden inzake toepassing van bepaalde wetgevingen

In bijlage V worden de bijzonderheden inzake de toepassing van de wetgevingen van bepaalde Lid-Staten vermeld.

Artikel 90

Huisvestingstoelagen en gezinsbijslagen waarvoor na de inwerkingtreding van deze verordening een regeling van kracht is geworden

De huisvestingstoelagen en, wat Luxemburg betreft, de gezinsbijslagen waarvoor na de inwerkingtreding van deze verordening om bevolkingspolitieke redenen een regeling van kracht is geworden, worden niet toegekend aan de betrokkenen die op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat wonen.

Artikel 91

Premies of bijdragen voor rekening van niet op het grondgebied van de bevoegde Staat gevestigde werkgevers of ondernemingen

De werkgever kan niet worden verplicht tot het betalen van verhoogde premies of bijdragen, omdat hijzelf of zijn onderneming op het grondgebied van een andere dan de bevoegde Lid-Staat is gevestigd.

Artikel 92

Inning van premies of bijdragen

1. Premies of bijdragen welke aan een orgaan van een Lid-Staat verschuldigd zijn, kunnen op het grondgebied van een andere Lid-Staat worden geïnd volgens de administratieve procedure en met de waarborgen en voorrechten welke van toepassing zijn op de inning van premies of bijdragen welke aan het overeenkomstige orgaan van laatstbedoelde Staat verschuldigd zijn.

2. De wijze van toepassing van lid 1 wordt, voor zover nodig, nader geregeld bij de in artikel 97 bedoelde toepassingsverordening of door middel van overeenkomsten tussen Lid-Staten. Deze wijze van toepassing kan eveneens betrekking hebben op de inning met dwangmiddelen.

Artikel 93

Rechten van de organen welke prestaties verschuldigd zijn ten opzichte van aansprakelijke derden

1. Indien prestaties worden genoten krachtens de wetgeving van een Lid-Staat naar aanleiding van schade welke voortvloeit uit een op het grondgebied van een andere Lid-Staat voorgevallen gebeurtenis, worden de eventuele rechten welke het orgaan, dat de prestaties verschuldigd is, heeft ten opzichte van een derde die verplicht is de schade te vergoeden, als volgt geregeld:

a) wanneer het orgaan dat de prestaties verschuldigd is, krachtens de door dit orgaan toegepaste wetgeving in de rechten treedt welke de rechthebbende ten opzichte van die derde heeft, erkent elke Lid-Staat die subrogatie;

b) wanneer het orgaan dat de prestaties verschuldigd is een onmiddellijk recht ten opzichte van die derde heeft, erkent elke Lid-Staat dat recht.

2. Indien prestaties worden genoten krachtens de wetgeving van een Lid-Staat naar aanleiding van schade welke voortvloeit uit een op het grondgebied van een andere Lid-Staat voorgevallen gebeurtenis, gelden de in genoemde wetgeving voorkomende bepalingen inhoudende in welke gevallen de werkgevers of de bij hen in dienst zijnde werknemers van de aansprakelijkheid naar burgerlijk recht ten opzichte van de rechthebbende op prestaties of ten opzichte van het bevoegde orgaan zijn ontheven.

Lid 1 is eveneens van toepassing op de eventuele rechten welke het orgaan dat de prestaties verschuldigd is, heeft ten opzichte van een werkgever of de bij deze werkgever in dienst zijnde werknemers, in de gevallen waarin zij niet van hun aansprakelijkheid zijn ontheven.

TITEL VII

OVERGANGS - EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 94

Diverse bepalingen

1. Aan deze verordening kan geen enkel recht worden ontleend voor een tijdvak dat aan haar inwerkingtreding voorafgaat.

2. Voor de vaststelling van de aan deze verordening te ontlenen rechten wordt rekening gehouden met elk tijdvak van verzekering, alsmede eventueel met elk tijdvak van arbeid of wonen, dat voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening krachtens de wetgeving van een Lid-Staat is vervuld.

3. Onverminderd het bepaalde in lid 1 ontstaat krachtens deze verordening zelfs dan een recht, wanneer dit recht in verband staat met een gebeurtenis welke voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening heeft plaatsgevonden.

4. Elke uitkering welke in verband met de nationaliteit van de betrokkene dan wel met diens woonplaats niet is vastgesteld dan wel is geschorst, wordt op verzoek van de betrokkene vastgesteld of hervat met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening, mits de vroeger vastgestelde rechten niet in de vorm van een afkoopsom zijn vereffend.

5. De rechten van de betrokkenen wier pensioen of rente voor de inwerkingtreding van deze verordening werd vastgesteld, kunnen op hun verzoek, met inachtneming van deze verordening, worden herzien. Deze bepaling is eveneens van toepassing op de overige in artikel 78 bedoelde uitkeringen.

6. Indien het in lid 4 of lid 5 bedoelde verzoek binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze verordening wordt ingediend, worden de aan deze verordening te ontlenen rechten met ingang van die datum verkregen, zonder dat de bepalingen van de wetgeving van enige Lid-Staat met betrekking tot het verval of de verjaring van rechten op de betrokkenen kunnen worden toegepast.

7. Indien het in lid 4 of lid 5 bedoelde verzoek na afloop van de termijn van twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening wordt ingediend, worden de niet vervallen of verjaarde rechten met ingang van de datum waarop het verzoek is ingediend, verkregen, tenzij gunstiger bepalingen van de wetgeving van enige Lid-Staat van toepassing zijn.

8. In geval van sclerogene pneumoconiosis is artikel 57, lid 3, sub c), van toepassing op uitkeringen op grond van een beroepsziekte, waarvan de lasten, door het ontbreken van een overeenkomst tussen de betrokken organen, voor de datum van inwerkingtreding van deze verordening niet over deze organen konden worden omgeslagen.

9. De toepassing van artikel 73, lid 2, mag er niet toe leiden, dat de rechten welke de betrokkenen op de datum van inwerkingtreding van deze verordening genieten, worden verminderd. Voor de personen die krachtens met Frankrijk gesloten bilaterale overeenkomsten op die datum in het genot zijn van hogere uitkeringen, blijven deze overeenkomsten, voor wat hen betreft, gelden zolang de Franse wetgeving op hen van toepassing is. Er wordt geen rekening gehouden met onderbrekingen van minder dan een maand en evenmin met tijdvakken waarover uitkeringen wegens ziekte of werkloosheid werden ontvangen. De wijze van toepassing van deze bepalingen wordt in de bij artikel 97 bedoelde toepassingsverordening geregeld.

Artikel 95

Bijlagen van deze verordening

Op verzoek van de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten en na advies van de Administratieve Commissie kunnen de bijlagen van deze verordening, op voorstel van de Commissie, bij verordening van de Raad worden gewijzigd.

Artikel 96

Kennisgevingen betreffende sommige bepalingen

1. De in artikel 1, sub j), artikel 5 en artikel 8, lid 2, bedoelde kennisgevingen worden aan de Voorzitter van de Raad der Europese Gemeenschappen gericht. In deze kennisgevingen wordt de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende wetten en regelingen vermeld, of, wanneer het de in artikel 1, sub j), bedoelde kennisgevingen betreft, de datum met ingang waarvan deze verordening van toepassing zal zijn op de regelingen welke in de verklaringen van de Lid-Staten worden genoemd.

2. De overeenkomstig lid 1 ontvangen kennisgevingen worden bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 97

Toepassingsverordening

De wijze van toepassing van deze verordening wordt bij een latere verordening vastgesteld.

Artikel 98

Nieuwe bestudering van het probleem der uitbetaling van de gezinsbijslagen

Vóór 1 januari 1973 beziet de Raad op voorstel van de Commissie het gehele vraagstuk van de uitbetaling der gezinsbijslagen aan de gezinsleden die niet op het grondgebied van de bevoegde Staat wonen opnieuw om te komen tot een voor alle Lid-Staten geldende eenvormige oplossing.

Artikel 99

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de eerste dag van de zevende maand volgende op de bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van de in artikel 97 bedoelde toepassingsverordening. Zij treedt in de plaats van de volgende verordeningen:

- Verordening nr. 3 van de Raad inzake de sociale zekerheid van migrerende werknemers,

- Verordening nr. 4 van de Raad strekkende tot uitvoering en aanvulling van de bepalingen van Verordening nr. 3 [6],

[6] PB nr. 30 van 16.12.1958, blz. 597/58.

- Verordening nr. 36/63/EEG van de Raad van 2 april 1963 inzake de sociale zekerheid van grensarbeiders [7].

[7] PB nr. 62 van 20.4.1963, blz. 1314/63.

Het bepaalde in de artikelen 82 en 83 betreffende de instelling van een Raadgevend Comité is evenwel van toepassing vanaf de dag van bekendmaking van de in artikel 97 bedoelde toepassingsverordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Luxemburg, 14 juni 1971.

Voor de Raad

De Voorzitter

M. COINTAT

BIJLAGE I

(Artikel 1, sub u), van de verordening)

Bijzondere uitkeringen bij geboorte welke krachtens artikel 1, sub u), zijn uitgesloten van de werkingssfeer van de verordening

A. BELGIË

De uitkering bij geboorte.

B. DUITSLAND

Geen.

C. FRANKRIJK

a) De zwangerschapsuitkeringen.

b) De in het wetboek van sociale zekerheid bedoelde moederschapsuitkeringen.

D. ITALIE

Geen.

E. LUXEMBURG

De uitkeringen bij geboorte.

F. NEDERLAND

Geen.

BIJLAGE II

(Artikel 7, lid 2, sub c) en artikel 3, lid 3, van de verordening)

Bepalingen van verdragen inzake sociale zekerheid welke van toepassing blijven ongeacht het bepaalde in artikel 6 van de verordening - Bepalingen van verdragen inzake sociale zekerheid waarvan de toepassing niet wordt uitgebreid tot allen op wie de verordening van toepassing is

ALGEMENE OPMERKINGEN

1. Voor zover de in deze bijlage vermelde bepalingen naar andere verdragsbepalingen verwijzen, worden deze verwijzingen vervangen door verwijzingen naar de overeenkomstige bepalingen van de verordening, in zoverre de betrokken verdragsbepalingen niet zelf in deze bijlage worden vermeld.

2. De opzeggingsclausule van een verdrag inzake sociale zekerheid, waarvan bepalingen in deze bijlage zijn opgenomen, blijft met betrekking tot deze bepalingen gehandhaafd.

Bepalingen van verdragen inzake sociale zekerheid welke ongeacht het bepaalde in artikel 6 van de verordening van toepassing blijven

(Artikel 7, lid 2, sub c), van de verordening)

1. BELGIË - DUITSLAND

a) De artikelen 3 en 4 van het Slotprotocol van 7 december 1957 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum, zoals gewijzigd bij het Aanvullende Protocol van 10 november 1960.

b) Het derde Aanvullende Akkoord van 7 december 1957 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum, zoals gewijzigd bij het Aanvullende Protocol van 10 november 1960 (betaling van pensioenen en renten verschuldigd over tijdvakken, gelegen voor de inwerkingtreding van het Verdrag).

2. BELGIË - FRANKRIJK

a) De artikelen 13, 16 en 23 van de Aanvullende Overeenkomst van 17 januari 1948 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum (arbeiders in de mijnen en daarmede gelijkgestelde bedrijven).

b) De briefwisseling van 27 februari 1953 (toepassing van artikel 4, lid 2, van het Algemeen Verdrag van 17 januari 1948).

c) De briefwisseling van 29 juli 1953 betreffende de uitkering aan bejaarde werknemers.

3. BELGIË - ITALIË

Artikel 29 van het Verdrag van 30 april 1948.

4. BELGIË - LUXEMBURG

De artikelen 3, 4, 5, 6 en 7 van het Verdrag van 16 november 1959, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 12 februari 1964 (grensarbeiders).

5. BELGIË - NEDERLAND

Geen.

6. DUITSLAND - FRANKRIJK

a) Artikel 11, lid 1, artikel 16, tweede alinea, en artikel 19 van het Algemeen Verdrag van 10 juli 1950.

b) Artikel 9 van het eerste Aanvullende Akkoord van 10 juli 1950 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum (arbeiders in de mijnen en daarmede gelijkgestelde ondernemingen).

c) Het vierde Aanvullende Akkoord van 10 juli 1950 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum, zoals gewijzigd bij Avenant nr. 2 van 18 juni 1955.

d) De delen I en III van Avenant nr. 2 van 18 juni 1955.

e) De punten 6, 7 en 8 van het Algemeen Protocol van 10 juli 1950 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum.

f) De delen II, III en IV van het Akkoord van 20 december 1963 (sociale zekerheid met betrekking tot het Saarland).

7. DUITSLAND - ITALIË

a) Artikel 3, lid 2, artikel 23, lid 2, de artikelen 26 en 36, lid 3, van het Verdrag van 5 mei 1953 (sociale verzekering).

b) Het Aanvullend Akkoord van 12 mei 1953 bij het Verdrag van 5 mei 1953 (betaling van pensioenen en renten, verschuldigd over tijdvakken gelegen voor de inwerkingtreding van het Verdrag).

8. DUITSLAND - LUXEMBURG

De artikelen 4, 5, 6 en 7 van het Verdrag van 11 juli 1959 (Ausgleichsvertrag) en artikel 11, lid 2, sub b), van de Overeenkomst van 14 juli 1960 (prestaties bij ziekte en moederschap voor personen die gekozen hebben voor toepassing van de wettelijke regeling van hun land van herkomst).

9. DUITSLAND - NEDERLAND

a) Artikel 3, lid 2, van het Verdrag van 29 maart 1951.

b) De artikelen 2 en 3, van de Vierde Aanvullende Overeenkomst van 21 december 1956 bij het Verdrag van 29 maart 1951 (regeling van aanspraken, die door Nederlandse werknemers tussen 13 mei 1940 en 1 september 1945 op grond van de Duitse sociale verzekering zijn verkregen).

10. FRANKRIJK - ITALIË

a) De artikelen 20 en 24, van het Algemeen Verdrag van 31 maart 1948.

b) De briefwisseling van 3 maart 1956 (prestaties bij ziekte aan seizoenarbeiders in agrarische beroepen).

11. FRANKRIJK - LUXEMBURG

De artikelen 11 en 14, van het Aanvullende Akkoord van 12 november 1949 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum (arbeiders in de mijnen en daarmede gelijkgestelde ondernemingen).

12. FRANKRIJK - NEDERLAND

Artikel 11 van de Aanvullende Overeenkomst van 1 juni 1954 bij het Algemeen Verdrag van 7 januari 1950 (arbeiders in de mijnen en daarmede gelijkgestelde ondernemingen).

13. ITALIË - LUXEMBURG

Artikel 18, lid 2, en artikel 24 van het Algemeen Verdrag van 29 mei 1951

14. ITALIË - NEDERLAND

Artikel 21, lid 2, van het Algemeen Verdrag van 28 oktober 1952.

15. LUXEMBURG - NEDERLAND

Geen.

Bepalingen van verdragen, waarvan de toepassing niet wordt uitgebreid tot allen op wie de verordening van toepassing is

(Artikel 3, lid 3, van de verordening)

1. BELGIË - DUITSLAND

a) De artikelen 3 en 4 van het Slotprotocol van 7 december 1957 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum, zoals gewijzigd bij het Aanvullende Protocol van 10 november 1960.

b) Het derde Aanvullende Akkoord van 7 december 1957 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum, zoals gewijzigd bij het Aanvullende Protocol van 10 november 1960 (betaling van pensioenen en renten verschuldigd over tijdvakken gelegen voor de inwerkingtreding van het Algemeen Verdrag).

2. BELGIË - FRANKRIJK

a) De briefwisseling van 29 juli 1953 betreffende de uitkering aan bejaarde werknemers.

b) Artikel 23 van de Aanvullende Overeenkomst van 17 januari 1948 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum (arbeiders in de mijnen en daarmede gelijkgestelde bedrijven).

c) De briefwisseling van 27 februari 1953 (toepassing van artikel 4, lid 2, van het Algemeen Verdrag van 17 januari 1948).

3. BELGIË - ITALIË

Geen.

4. BELGIË - LUXEMBURG

Geen.

5. BELGIË - NEDERLAND

Geen.

6. DUITSLAND - FRANKRIJK

a) Artikel 16, tweede alinea, en artikel 19 van het Algemeen Verdrag van 10 juli 1950.

b) Het vierde Aanvullende Akkoord van 10 juli 1950 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum, zoals gewijzigd bij Avenant nr. 2 van 18 juni 1955.

c) De delen I en III van Avenant nr. 2 van 18 juni 1955.

d) De punten 6, 7 en 8 van het Algemeen Protocol van 10 juli 1950 bij het Algemeen Verdrag van dezelfde datum.

e) De delen II, III en IV van het Akkoord van 20 december 1963 (sociale zekerheid met betrekking tot het Saarland).

7. DUITSLAND - ITALIË

a) Artikel 3, lid 2, en artikel 26 van het Verdrag van 5 mei 1953 (sociale verzekering)

b) Het Aanvullende Akkoord van 12 mei 1953 bij het Verdrag van 5 mei 1953 (betaling van pensioenen en renten, verschuldigd over tijdvakken gelegen voor de inwerkingtreding van het Verdrag).

8. DUITSLAND - LUXEMBURG

De artikelen 4, 5, 6 en 7 van het Verdrag van 11 juli 1959 (Ausgleichsvertrag).

9. DUITSLAND - NEDERLAND

a) Artikel 3, lid 2, van het Verdrag van 29 maart 1951.

b) De artikelen 2 en 3 van de Vierde Aanvullende Overeenkomst van 21 december 1956 bij het Verdrag van 29 maart 1951 (regeling van aanspraken, die door Nederlandse werknemers tussen 13 mei 1940 en 1 september 1945 op grond van de Duitse sociale verzekering zijn verkregen).

10. FRANKRIJK - ITALIË

a) De artikelen 20 en 24 van het Algemeen Verdrag van 31 maart 1948.

b) De briefwisseling van 3 maart 1956 (prestaties bij ziekte aan seizoenarbeiders in agrarische beroepen).

11. FRANKRIJK - LUXEMBURG

Geen.

12. FRANKRIJK - NEDERLAND

Geen.

13. ITALIË - LUXEMBURG

Geen.

14. ITALIË - NEDERLAND

Geen.

15. LUXEMBURG - NEDERLAND

Geen.

BIJLAGE III

(Artikel 37, lid 2, van de verordening)

Wettelijke regelingen, bedoeld in artikel 37, lid 1, van de verordening volgens welke het bedrag van de invaliditeitsuitkeringen onafhankelijk is van de duur der tijdvakken van verzekering

A. BELGIË

De wettelijke regelingen met betrekking tot de algemene invaliditeitsregeling, de bijzondere invaliditeitsregeling voor arbeiders in de mijnen en de bijzondere regeling voor zeelieden ter koopvaardij.

B. DUITSLAND

Geen.

C. FRANKRIJK

Alle wettelijke regelingen betreffende de invaliditeitsverzekering met uitzondering van de wettelijke regeling inzake de invaliditeitsverzekering van het stelsel van sociale zekerheid voor de mijnbouw.

D. ITALIË

Geen.

E. LUXEMBURG

Geen.

F. NEDERLAND

De wet van 18 februari 1966 op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

BIJLAGE IV

(Artikel 40, lid 3, van de verordening)

Overeenstemming tussen de wettelijke regelingen van de Lid-Staten inzake de voorwaarden omtrent de toestand van invaliditeit

BELGIË

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

FRANKRIJK

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

ITALIË

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

LUXEMBURG

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE V

(Artikel 89 van de verordening)

Bijzonderheden voor de toepassing van de wetgevingen van bepaalde Lid-Staten

A. BELGIË

1. Artikel 1, sub a), i), van de verordening is niet van toepassing op onafhankelijke werknemers en andere personen die gezondheidszorg ontvangen krachtens de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een stelsel van verplichte ziekte - en invaliditeitsverzekering, zolang zij ten aanzien van deze zorg niet dezelfde bescherming genieten als de loontrekkenden.

2. Voor de toepassing van de hoofdstukken 7 en 8 van Titel III van de verordening door het bevoegde Belgische orgaan, wordt het kind geacht te worden opgevoed op het grondgebied van de Lid-Staat waarop het woont.

3. Voor de toepassing van artikel 46, lid 2, van de verordening worden als verzekeringstijdvakken welke krachtens de Belgische wettelijke regeling inzake de algemene invaliditeitsverzekering en de verzekering voor zeelieden zijn vervuld, ook beschouwd de tijdvakken van de ouderdomsverzekering welke vóór 1 januari 1945 onder de Belgische wetgeving zijn vervuld.

B. DUITSLAND

1. a) Voor zover dat niet reeds in de Duitse wettelijke regeling inzake de verplichte ongevallenverzekering is voorgeschreven, verlenen de Duitse organen overeenkomstig deze wettelijke regeling eveneens een schadeloosstelling aan de in Elzas-Lotharingen vóór 1 januari 1919 door arbeidsongevallen (en beroepsziekten) getroffenen of hun nagelaten betrekkingen, zolang zij op het grondgebied van een Lid-Staat wonen, wanneer deze schadeloosstelling niet overeenkomstig het besluit van de Raad van de Volkenbond van 21 juni 1921 door de Franse verzekeringsorganen is overgenomen (Reichsgesetzblatt, blz. 1289).

b) Artikel 10 van de verordening laat onverlet de bepalingen krachtens welke de buiten het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland voorgekomen ongevallen (en beroepsziekten), alsmede de buiten dit grondgebied vervulde tijdvakken van verzekering niet of slechts onder bepaalde voorwaarden aanleiding geven tot het verlenen van prestaties wanneer de rechthebbenden buiten het grondgebied van de Bondsrepubliek Duitsland wonen.

2. a) Om vast te stellen of tijdvakken welke krachtens de Duitse wetgeving moeten worden beschouwd als premievrije tijdvakken (Ausfallzeiten) of aanvullende tijdvakken (Zurechnungszeiten), als zodanig in aanmerking moeten worden genomen, worden de krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat verplicht betaalde premies of bijdragen en de aansluiting bij de pensioenverzekering van een andere Lid-Staat gelijkgesteld met de krachtens de Duitse wetgeving verplicht betaalde premies of bijdragen en de aansluiting bij een Duitse pensioenverzekering.

Bij de berekening van het aantal kalendermaanden tussen het tijdstip van deaansluiting bij de verzekering en het tijdstip waarop de verzekerde gebeurtenis heeft plaatsgevonden wordt geen rekening gehouden met de krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat gelijkgestelde tijdvakken welke tussen de genoemde tijdstippen zijn gelegen en met de tijdvakken waarin de betrokkene een pensioen of rente heeft genoten.

b) Het bepaalde sub a) is niet van toepassing op het vaste premievrije tijdvak (pauschale Ausfallzeit). Dit wordt uitsluitend vastgesteld op basis van de tijdvakken van verzekering welke in Duitsland zijn vervuld.

c) Voor het in aanmerking nemen van een aanvullend tijdvak (Zurechnungszeit) krachtens de Duitse wettelijke regeling inzake de pensioenverzekering voor mijnwerkers, geldt bovendien als voorwaarde dat de laatste premie of bijdrage die krachtens de Duitse wetgeving is betaald, aan de pensioenverzekering voor mijnwerkers moet zijn betaald.

d) Voor het in aanmerking nemen van de Duitse vervangende tijdvakken (Ersatzzeiten) is alleen de nationale Duitse wetgeving van toepassing.

e) In afwijking van het bepaalde sub d) is de hierna vermelde regeling van toepassing op degenen die zijn aangesloten bij de Duitse pensioenverzekering en die in het tijdvak van 1 januari 1948 tot en met 31 juli 1963 in de toen onder Nederlands beheer staande Duitse gebieden hebben gewoond: voor het in aanmerking nemen van de Duitse vervangende tijdvakken (Ersatzzeiten) in de zin van artikel 1251, lid 2, van de Duitse wet op de sociale verzekering (RVO) of van overeenkomstige bepalingen, wordt de storting van de premies of bijdragen aan de Nederlandse verzekering gedurende dit tijdvak gelijkgesteld met het uitoefenen van een verzekeringsplichtig beroep of het verrichten van verzekeringsplichtige werkzaamheden in de zin van de Duitse wet.

3. De verplichting tot betaling der in artikel 26, lid 2, van de verordening bedoelde premies of bijdragen wordt, wat de betalingen aan de Duitse ziekenfondsen betreft, geschorst tot op de pensioenaanvraag een beslissing is genomen.

4. Ten einde vast te stellen of er een kind is dat recht heeft op een wezenpensioen, wordt het feit dat één der in artikel 78 genoemde bijslagen of een andere gezinsbijslag die krachtens de Franse wetgeving wordt toegekend voor een minderjarig kind dat in Frankrijk woont, wordt genoten, gelijkgesteld met het feit dat een wezenpensioen krachtens de Duitse wetgeving wordt genoten.

5. Indien de toepassing van de verordening of van latere verordeningen op het gebied van de sociale zekerheid voor bepaalde organen van de ziekteverzekering buitengewone lasten veroorzaakt, kunnen deze lasten geheel of gedeeltelijk worden gecompenseerd. Het federale verbond van plaatselijke ziekenfondsen beslist als verbindingsorgaan (ziekteverzekering) in overleg met de andere toporganisaties van de ziekenfondsen over de compensatie. De voor de compensatie benodigde middelen worden verkregen door heffingen welke aan alle organen voor ziekteverzekering worden opgelegd in verhouding tot het gemiddelde aantal leden in het voorafgaande jaar, met inbegrip van de gepensioneerden.

6. Wanneer een Duits orgaan bevoegd is voor de toekenning van gezinsbijslagen overeenkomstig hoofdstuk 7 van titel III van de verordening, wordt als werknemer (artikel 1, sub a), van de verordening) beschouwd degene die verplicht verzekerd is tegen werkloosheid, of degene die, aansluitend op deze verzekering, uitkeringen van de ziekteverzekering of soortgelijke uitkeringen verkrijgt.

C. FRANKRIJK

1. a) De uitkering voor bejaarde werknemers wordt overeenkomstig de in de Franse wetgeving voor Franse werknemers geldende voorwaarden toegekend aan alle werknemers die onderdaan van andere Lid-Staten zijn en op het tijdstip waarop zij hun aanvraag indienen op Frans grondgebied wonen.

b) Dit geldt eveneens voor vluchtelingen en staatlozen.

c) De bepalingen van de verordening laten onverlet de bepalingen van de Franse wetgeving krachtens welke voor het recht op de uitkering voor bejaarde werknemers uitsluitend rekening wordt gehouden met de tijdvakken van arbeid in loondienst of daarmede gelijkgestelde arbeid welke op het in Europa gelegen grondgebied of in de overzeese departementen (Guadeloupe, Guyana, Martinique en Réunion) van de Franse Republiek zijn vervuld.

2. De bijzondere uitkering en de voor cumulatie vatbare uitkering waarin bij de bijzondere wetgeving inzake de sociale zekerheid in de mijnen is voorzien worden alleen verleend aan de werknemers die in de Franse mijnen werken.

3. De wet nr. 65-655 van 10 juli 1965 waarbij aan de Fransen die in het buitenland een beroep uitoefenen of uitgeoefend hebben, de bevoegdheid wordt verleend tot de vrijwillige ouderdomsverzekering toe te treden, wordt op de volgende voorwaarden op de onderdanen van de andere Lid-Staten toegepast:

- de uitoefening van de beroepswerkzaamheden op grond waarvan toetreding tot de Franse vrijwillige verzekering mogelijk is mag niet op Frans grondgebied of op het grondgebied van de Lid-Staat waarvan de werknemer onderdaan is, plaatshebben of gehad hebben;

- de werknemer moet op het tijdstip waarop hij verzoekt van de bij de wet toegekende bevoegdheid gebruik te mogen maken, aantonen dat hij ofwel gedurende ten minste tien jaren, al dan niet onafgebroken, in Frankrijk heeft gewoond, ofwel gedurende hetzelfde tijdvak verplicht of vrijwillig voortgezet aan de Franse wettelijke regeling onderworpen is geweest.

4. In de zin van artikel 73, lid 3, van de verordening houdt de term "gezinsbijslagen" in:

a) de zwangerschapsuitkeringen, bedoeld in artikel L 516 van het Wetboek van sociale zekerheid;

b) de kinderbijslagen, bedoeld in de artikelen L 524 en L 531 van het Wetboek van sociale zekerheid;

c) de vergoeding voor de kohierbelasting (impôt cédulaire) bedoeld in artikel L 532 van het Wetboek van sociale zekerheid.

Deze vergoeding kan evenwel slechts worden uitgekeerd, indien het bij detachering verkregen loon in Frankrijk onder de inkomstenbelasting valt;

d) de in artikel L 533 van het Wetboek van sociale zekerheid bedoelde toelage die wordt uitgekeerd, wanneer slechts één loon wordt genoten (allocation de salaire unique).

D. ITALIË

Geen.

E. LUXEMBURG

In afwijking van artikel 94, lid 2, van de verordening, worden de tijdvakken van verzekering of daarmede gelijkgestelde tijdvakken welke vóór 1 januari 1946 zijn vervuld krachtens de Luxemburgse wettelijke regeling inzake de invaliditeits-, ouderdoms- of overlijdensverzekering, voor de toepassing van deze wettelijke regeling slechts in aanmerking genomen voor zover de in opbouw zijnde aanspraken op 1 januari 1959 gehandhaafd werden of later hersteld werden uitsluitend overeenkomstig deze wettelijke regeling of overeenkomstig de van kracht zijnde of nog te sluiten bilaterale verdragen. Ingeval verscheidene bilaterale verdragen van toepassing zijn, zullen de tijdvakken van verzekering of de daarmede gelijkgestelde tijdvakken van de vroegste datum af in aanmerking worden genomen.

F. NEDERLAND

1. Ziekteverzekering voor degenen die in het genot zijn van ouderdomspensioen

a) Degene die in het genot is van een ouderdomspensioen krachtens de Nederlandse wettelijke regeling en van een pensioen krachtens de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat, wordt, voor de toepassing van artikel 27 en/of 28, geacht recht te hebben op verstrekkingen, indien hij, eventueel met inachtneming van artikel 9, voldoet aan de voorwaarden voor toelating tot de vrijwillige ziekenfondsverzekering van bejaarden.

b) De premie voor de vrijwillige ziekenfondsverzekering van bejaarden bedraagt voor belanghebbenden die in één van de andere Lid-Staten wonen, de helft van de kosten welke in Nederland gemiddeld worden gemaakt voor de geneeskundige verzorging van een bejaarde en zijn gezinsleden.

2. Toepassing van de Nederlandse algemene ouderdomswet

a) Als tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens de Nederlandse algemene ouderdomswet, worden mede aangemerkt tijdvakken, gelegen vóór 1 januari 1957 gedurende welke de rechthebbende die niet voldoet aan de voorwaarden op grond waarvan deze tijdvakken kunnen worden gelijkgesteld met tijdvakken van verzekering, na het bereiken van de 15-jarige leeftijd op Nederlands grondgebied heeft gewoond of gedurende welke hij, op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonende, in Nederland arbeid heeft verricht in dienst van een in Nederland gevestigde werkgever.

b) De krachtens het bepaalde sub a) in aanmerking te nemen tijdvakken, welke samenvallen met tijdvakken welke in acht worden genomen bij de berekening van het pensioen dat krachtens de wettelijke regeling inzake ouderdomsverzekering van een andere Lid-Staat verschuldigd is, worden buiten beschouwing gelaten.

c) Wat de gehuwde vrouw betreft, wier echtgenoot recht heeft op een pensioen krachtens de Nederlandse algemene ouderdomswet, worden ook als tijdvakken van verzekering in aanmerking genomen tijdvakken van dit huwelijk, gelegen voor de datum waarop zij de 65-jarige leeftijd heeft bereikt en gedurende welke zij op het grondgebied van een of meer Lid-Staten heeft gewoond, voor zover deze tijdvakken samenvallen met de door haar echtgenoot krachtens bedoelde wet vervulde tijdvakken van verzekering en met de krachtens het bepaalde sub a) in aanmerking te nemen tijdvakken.

d) De ingevolge het bepaalde sub c) in aanmerking te nemen tijdvakken welke samenvallen met tijdvakken, welke in acht worden genomen bij de berekening van het haar krachtens de wettelijke regeling inzake ouderdomsverzekering van een andere Lid-Staat verschuldigde pensioen of met tijdvakken, gedurende welke zij ingevolge een zodanige wettelijke regeling ouderdomspensioen heeft genoten, worden buiten beschouwing gelaten.

e) Wat de gehuwd geweest zijnde vrouw betreft, wier echtgenoot onderworpen is geweest aan de Nederlandse algemene ouderdomswet of geacht wordt tijdvakken krachtens het bepaalde sub a) te hebben vervuld, is het bepaalde in de beide voorgaande alinea's mutatis mutandis van toepassing.

f) De sub a) en c) bedoelde tijdvakken worden bij de berekening van het ouderdomspensioen slechts in aanmerking genomen, indien de belanghebbende na het bereiken van de 59-jarige leeftijd gedurende zes jaren op het grondgebied van een of meer Lid-Staten heeft gewoond en zolang hij op het grondgebied van een deze Lid-Staten woont.

3. Toepassing van de Nederlandse algemene weduwen - en wezenwet

a) Als tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens de Nederlandse algemene weduwen- en wezenwet, worden bij de toepassing van artikel 46, lid 2, van de verordening mede aangemerkt tijdvakken gelegen vóór 1 oktober 1959, gedurende welke de werknemer na het bereiken van de 15-jarige leeftijd op Nederlands grondgebied heeft gewoond of gedurende welke hij, op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonende, in Nederland arbeid heeft verricht in dienst van een in Nederland gevestigde werkgever.

b) De krachtens het bepaalde sub a) in aanmerking te nemen tijdvakken welke samenvallen met tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat inzake pensionen of renten voor nagelaten betrekkingen worden buiten beschouwing gelaten.

4. Toepassing van de Nederlandse wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

a) Als tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens de Nederlandse wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering worden bij de toepassing van artikel 46, lid 2, van de verordening mede aangemerkt de vóór 1 juli 1967 in Nederland vervulde tijdvakken van arbeid in loondienst en de daarmede gelijkgestelde tijdvakken.

b) De krachtens het bepaalde sub a) in aanmerking te nemen tijdvakken worden beschouwd als tijdvakken van verzekering, vervuld krachtens een wettelijke regeling van het in artikel 37, lid 1, van de verordening bedoelde type.

Top