EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024L1233

Richtlijn (EU) 2024/1233 van het Europees Parlement en de Raad van 24 april 2024 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (herschikking)

PE/93/2023/REV/1

PB L, 2024/1233, 30.4.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1233/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1233/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

L-serie


2024/1233

30.4.2024

RICHTLIJN (EU) 2024/1233 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 24 april 2024

betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven

(herschikking)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 79, lid 2, punten a) en b),

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad (4) moet op verscheidene punten worden gewijzigd. Ter wille van de duidelijkheid dient tot herschikking van die richtlijn te worden overgegaan.

(2)

De Unie moet zorgen voor de billijke behandeling van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven en een krachtiger integratiebeleid moet erop gericht zijn die onderdanen van derde landen rechten te verlenen en verplichtingen op te leggen die vergelijkbaar zijn met die van de burgers van de Unie.

(3)

De invoering van één enkele aanvraagprocedure die leidt tot een gecombineerde titel, die zowel een verblijfs- als een arbeidsvergunning omvat, in het kader van één administratieve handeling, zal bijdragen tot de vereenvoudiging en harmonisering van de regels die thans in de lidstaten van toepassing zijn.

(4)

Om de eerste binnenkomst in hun grondgebied mogelijk te maken, moeten de lidstaten een gecombineerde vergunning kunnen verstrekken of, indien zij uitsluitend na binnenkomst gecombineerde vergunningen verstrekken, een visum. De lidstaten moeten tijdig dergelijke gecombineerde vergunningen of visa verstrekken.

(5)

Er moeten procedurevoorschriften worden vastgesteld in deze richtlijn voor het behandelen van de aanvraag van een gecombineerde vergunning. Deze procedure moet niet alleen doeltreffend zijn en naast de normale werklast van de overheidsinstanties van de lidstaten kunnen worden afgewikkeld, maar zij moet ook doorzichtig, billijk en niet-discriminatoir zijn, teneinde de betrokken personen binnen een redelijke termijn voldoende rechtszekerheid te bieden.

(6)

De Europese pijler van sociale rechten, afgekondigd op 17 november 2017 in Göteborg, stelt een reeks beginselen vast die moeten dienen als leidraad voor het waarborgen van gelijke kansen en toegang tot de arbeidsmarkt, billijke arbeidsvoorwaarden en sociale bescherming en inclusie. De herziening van Richtlijn 2011/98/EU maakt deel uit van de maatregelen van het vaardigheden- en talentenpakket dat werd voorgesteld als follow-up van de mededeling van de Commissie van 23 september 2020 over een nieuw migratie- en asielpact. Die herziening is tevens een van de elementen van de mededeling van de Commissie van 4 maart 2021 over het actieplan voor de Europese pijler van sociale rechten.

(7)

De bepalingen in deze richtlijn mogen geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van de lidstaten om de voorschriften voor de verstrekking van een gecombineerde vergunning met het oog op werk te reguleren. Deze richtlijn dient het recht van de lidstaten overeenkomstig artikel 79, lid 5, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) onverlet te laten. Op die grondslag moeten de lidstaten een aanvraag voor een gecombineerde vergunning niet-ontvankelijk kunnen verklaren of kunnen afwijzen.

(8)

Deze richtlijn moet van toepassing zijn op arbeidsovereenkomsten en arbeidsrelaties tussen onderdanen van derde landen en werkgevers. Indien op grond van het nationale recht van een lidstaat onderdanen van derde landen kunnen worden toegelaten via op het grondgebied van die lidstaat gevestigde uitzendbureaus die een arbeidsrelatie met de werknemer hebben, mogen deze onderdanen van derde landen niet van het toepassingsgebied van deze richtlijn worden uitgesloten. Alle bepalingen van deze richtlijn betreffende werkgevers moeten evenzeer gelden voor die uitzendbureaus.

(9)

Ter beschikking gestelde werknemers mogen niet vallen onder deze richtlijn. Desondanks dienen onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven en daar legaal tewerkgesteld zijn, en in een andere lidstaat ter beschikking zijn gesteld, voor de duur van hun terbeschikkingstelling, dezelfde behandeling te blijven genieten als onderdanen van de lidstaat van herkomst inzake die arbeidsvoorwaarden die onverlet gelaten worden door de toepassing van Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad (5).

(10)

Onderdanen van derde landen die bescherming genieten overeenkomstig het nationale recht, internationale verplichtingen of de rechtspraktijk van een lidstaat, mogen niet onder deze richtlijn vallen, met uitzondering van hoofdstuk III, dat van toepassing moet zijn indien deze onderdanen van derde landen overeenkomstig het nationale recht mogen werken en werken of gewerkt hebben.

(11)

Onderdanen van derde landen die de status van langdurig ingezetene hebben verworven overeenkomstig Richtlijn 2003/109/EG van de Raad (6), mogen niet vallen onder deze richtlijn gezien hun in het algemeen meer bevoorrechte status en het specifieke type verblijfstitel, de “EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen”, waarover zij beschikken.

(12)

Onderdanen van derde landen die tot het grondgebied van een lidstaat zijn toegelaten om seizoenwerk te verrichten en toelating tot het grondgebied van een lidstaat hebben aangevraagd of verkregen overeenkomstig Richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (7), mogen niet onder de richtlijn vallen aangezien zij vallen onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2014/36/EU, dat in een specifieke regeling voorziet.

(13)

De plicht van de lidstaten om te bepalen of de aanvraag door een onderdaan van een derde land dan wel door de werkgever van die onderdaan van een derde land moet worden ingediend, dient regelingen waarbij vereist is dat de beide partijen bij de procedure betrokken zijn, onverlet te laten. De lidstaten moeten aanvragen voor een gecombineerde vergunning in overweging nemen en onderzoeken hetzij wanneer de betrokken onderdaan van een derde land verblijft buiten het grondgebied van de lidstaat tot welke die onderdaan van een derde land wenst te worden toegelaten, hetzij wanneer die onderdaan van een derde land reeds op het grondgebied van die lidstaat verblijft als houder van een geldige verblijfstitel die door die lidstaat is verstrekt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad (8). Het moet ook mogelijk zijn voor de lidstaten om aanvragen goed te keuren die worden ingediend door andere onderdanen van derde landen die legaal op hun grondgebied verblijven.

(14)

De bepalingen in deze richtlijn over de enkele aanvraagprocedure en de gecombineerde vergunning mogen niet van toepassing zijn op eenvormige visa of visa voor verblijf van langere duur. Mits aan de in het recht van de Unie of het nationale recht vastgelegde voorschriften is voldaan en indien een lidstaat gecombineerde vergunningen alleen op zijn grondgebied verstrekt, moet de betrokken lidstaat aan de onderdaan van een derde land het voor verkrijging van een gecombineerde vergunning benodigde visum afgeven.

(15)

De termijn voor het nemen van een besluit over de aanvraag moet de tijd omvatten die nodig is voor het uitvoeren van een arbeidsmarkttoets, indien een dergelijke toets wordt uitgevoerd in verband met een individuele aanvraag voor een gecombineerde vergunning. Een algemene arbeidsmarkttoets die geen verband houdt met een individuele aanvraag voor een gecombineerde vergunning valt dus niet onder de termijn voor het nemen van een besluit. De lidstaten moeten ernaar streven om voor het verkrijgen van een gecombineerde vergunning het vereiste visum tijdig te verstrekken.

(16)

Teneinde dubbel werk en langere procedures te voorkomen, dienen de lidstaten ernaar te streven slechts één keer van de aanvragers te verlangen dat zij de relevante documenten indienen en slechts één grondige controle uit te voeren van de door de aanvrager ingediende documenten voor de afgifte van zowel een gecombineerde vergunning als, indien toepasselijk, het vereiste visum voor het verkrijgen van de gecombineerde vergunning.

(17)

De aanwijzing van de bevoegde instantie overeenkomstig deze richtlijn dient de rol en de taken die met betrekking tot de behandeling van en het besluit over de aanvraag door andere instanties en, in voorkomend geval, door de sociale partners worden vervuld, onverlet te laten.

(18)

De termijn voor het nemen van een besluit over de aanvraag mag echter niet de tijd omvatten die nodig is voor de erkenning van de beroepskwalificaties. Deze richtlijn laat de nationale procedures betreffende de erkenning van diploma’s onverlet.

(19)

Eventuele gevolgen van het uitblijven van een besluit van de instanties binnen de in deze richtlijn gestelde termijn moeten worden bepaald door het nationale recht en moeten juridisch kunnen worden aangevochten.

(20)

Zoals aangegeven in de mededeling van de Commissie van 27 april 2022 over het aantrekken van vaardigheden en talent naar de EU, zijn “talentpartnerschappen” een van de belangrijkste instrumenten van het nieuwe migratie- en asielpact voor wat betreft de externe dimensie ervan. Deze partnerschappen zijn bedoeld om de samenwerking tussen de Unie, de lidstaten en partnerlanden te versterken, de internationale arbeidsmobiliteit te stimuleren en talent te ontwikkelen op een wederzijds profijtelijke en circulaire wijze. Het versnellen van de verwerking van aanvragen voor gecombineerde vergunningen binnen de in deze richtlijn gestelde grenzen zou ook kunnen bijdragen tot de doeltreffende uitvoering van “talentpartnerschappen” met belangrijke partnerlanden.

(21)

Teneinde de arbeidsmarkten in de Unie efficiënter en aantrekkelijker te maken, moeten de lidstaten aanvragen voor een gecombineerde vergunning die worden ingediend door of namens onderdanen van derde landen die reeds houder zijn van een gecombineerde vergunning in een andere lidstaat, binnen de in deze richtlijn gestelde grenzen sneller kunnen verwerken.

(22)

De gecombineerde vergunning moet opgesteld worden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1030/2002, die de lidstaten de mogelijkheid geeft verdere informatie op te nemen, met name of de betrokken persoon al dan niet arbeid mag verrichten. Een lidstaat moet — onder andere met het oog op een betere beheersing van de migratie — niet alleen in de gecombineerde vergunning, maar tevens in alle verstrekte verblijfsvergunningen de informatie in verband met de vergunning tot het verrichten van arbeid vermelden, ongeacht het type vergunning of verblijfsvergunning op grond waarvan de onderdaan van het derde land tot het grondgebied van die lidstaat is toegelaten en toegang tot de arbeidsmarkt van die lidstaat is verleend. Onderdanen van derde landen moeten het recht hebben de informatie op papier of in elektronische vorm te verifiëren en zo nodig te laten corrigeren of wissen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1030/2002.

(23)

De bepalingen van deze richtlijn betreffende verblijfsvergunningen voor andere doeleinden dan werk dienen uitsluitend betrekking te hebben op het model van dergelijke vergunningen en dienen de voorschriften van de Unie of van de lidstaten betreffende toelatingsprocedures en procedures voor de verstrekking van dergelijke vergunningen, onverlet te laten.

(24)

De bepalingen van deze richtlijn over de gecombineerde vergunning en over de voor andere doeleinden dan werk verstrekte verblijfsvergunning mogen de lidstaten niet beletten te werken met een aanvullend papieren document waarin ze nauwkeuriger informatie kunnen verstrekken over de arbeidsrelatie, waarvoor op het model voor verblijftitels onvoldoende ruimte is. Een dergelijk document kan nuttig zijn om te voorkomen dat onderdanen van derde landen worden uitgebuit en om illegale tewerkstelling te bestrijden, maar dient voor de lidstaten facultatief te zijn en mag niet gaan dienen als vervanging voor een werkvergunning, aangezien daardoor het idee van de gecombineerde vergunning zou worden uitgehold. Ook kan, om dergelijke informatie elektronisch op te slaan, gebruik worden gemaakt van de technische mogelijkheden uit hoofde van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1030/2002 en punt a), 20, van de bijlage daarbij. Bovendien zijn werkgevers verplicht in elk geval werknemers uit derde landen te informeren over de belangrijkste aspecten van de arbeidsrelatie en over elke wijziging daarvan, overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/1152 van het Europees Parlement en de Raad (9).

(25)

De voorwaarden en criteria op grond waarvan een aanvraag voor de verstrekking, de wijziging of de verlenging van een gecombineerde vergunning kan worden afgewezen, of op grond waarvan de gecombineerde vergunning kan worden ingetrokken, dienen objectief te zijn en dienen in het nationale recht te worden vastgesteld, met inbegrip van de verplichting het beginsel van de preferentie van de Unie te eerbiedigen zoals dit met name is vastgelegd in de toepasselijke bepalingen van de akten van toetreding van 2003 en van 2005. Besluiten tot afwijzing en tot intrekking moeten worden gemotiveerd. Een besluit tot afwijzing van een aanvraag tot verstrekking, wijziging of verlenging van een gecombineerde vergunning en een besluit tot intrekking van een gecombineerde vergunning moet worden gebaseerd op criteria waarin het Unierecht of het nationale recht voorziet en moet rekening houden met de specifieke omstandigheden van het geval, waar passend, en het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen. In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde omstandigheden die verband houden met de complexiteit van de aanvraag en in het belang van de aanvrager, moet het mogelijk zijn de termijn voor het nemen van een besluit op grond van deze richtlijn met een extra periode van 30 dagen te verlengen. Indien de houder van een gecombineerde vergunning verandert van werkgever, moet een verlenging met een extra periode van 15 dagen naar behoren worden gemotiveerd.

(26)

Om ervoor te zorgen dat onderdanen van derde landen en hun gezinnen daadwerkelijk toegang hebben tot hun rechten, moeten de lidstaten aan hen kosteloos toegankelijke informatie verstrekken over de bewijsstukken die nodig zijn om de gecombineerde vergunning aan te vragen, alsook over de voorwaarden voor toegang en verblijf en de rechten, plichten en procedurele waarborgen voor hun bescherming en die van hun gezinsleden. Die informatie moet informatie over de sociale partners omvatten, in het bijzonder werknemersorganisaties, teneinde hun kennis te vergroten met het oog op een betere bescherming op het werk.

(27)

Onderdanen van derde landen die in het bezit zijn van een geldig reisdocument en van een gecombineerde vergunning die is verstrekt door een lidstaat die het Schengenacquis volledig toepast, zou moeten worden toegestaan in het grondgebied van de lidstaten die het Schengenacquis volledig toepassen binnen te komen en zich daar vrij te verplaatsen gedurende een periode van ten hoogste drie maanden per periode van zes maanden, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad (10) en artikel 21 van de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de lidstaten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (11) (het Akkoord van Schengen).

(28)

Omdat horizontale wetgeving van de Unie ontbreekt, verschillen de rechten van de onderdanen van derde landen naargelang van de lidstaat waar zij werken en naargelang van hun nationaliteit. Met het oog op een verdere ontwikkeling van een samenhangend immigratiebeleid en om de verschillen in rechtspositie tussen burgers van de Unie en in een lidstaat legaal werkende onderdanen van derde landen te verkleinen en de bestaande voorschriften inzake immigratie aan te vullen, zou een pakket rechten moeten worden vastgelegd om, in het bijzonder, de gebieden te specificeren waarop een gelijke behandeling geldt van nationale onderdanen en dergelijke onderdanen van derde landen, die nog niet de status van langdurig ingezetene hebben. Dergelijke bepalingen zijn bedoeld om binnen de Unie een minimum aan gelijke voorwaarden te scheppen en te onderstrepen dat dergelijke onderdanen van derde landen, door hun werk en belastingafdrachten bijdragen aan de economie van de Unie; bovendien kunnen zij dienen als waarborg om oneerlijke concurrentie tussen onderdanen van een lidstaat en onderdanen van derde landen als gevolg van de mogelijke uitbuiting van de laatstgenoemden te verkleinen. De definitie van “werknemer uit een derde land” in deze richtlijn betekent: iedere onderdaan van een derde land die tot het grondgebied van een lidstaat is toegelaten, aldaar legaal verblijft en er, in het kader van een arbeidsrelatie, mag werken overeenkomstig de bepalingen van het nationale recht of de nationale praktijk. Dit houdt in dat een werknemer van een derde land een arbeidsovereenkomst of een arbeidsrelatie zoals gedefinieerd in het nationaal recht, collectieve overeenkomsten of de rechtspraktijk van een lidstaat, moet hebben, met inachtneming van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

(29)

Wanneer een houder van een gecombineerde vergunning verandert van werkgever, moet de nieuwe werkgever de bevoegde instanties op de hoogte brengen van de details van de dienstbetrekking overeenkomstig de in het nationale recht vastgelegde procedures. Een verandering in de arbeidsvoorwaarden, zoals het adres van de werkgever, de plaats waar het werk gewoonlijk wordt verricht, de werkuren en het loon, vormt op zich geen verandering van werkgever.

(30)

Alle onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven en werken, moeten ten minste een gemeenschappelijk pakket rechten gebaseerd op gelijke behandeling hebben met de onderdanen van de lidstaat waarin zij verblijven, ongeacht het oorspronkelijke doel van de toelating of de oorspronkelijke toelatingsgrond. Het recht op gelijke behandeling op de onder deze richtlijn vallende gebieden moet niet alleen worden verleend aan die onderdanen van derde landen die in een lidstaat zijn toegelaten om er te werken, maar ook aan diegenen die voor andere doeleinden zijn toegelaten en aan wie toegang tot de arbeidsmarkt van die lidstaat is verleend overeenkomstig andere bepalingen uit het recht van de Unie of het nationale recht, met inbegrip van de gezinsleden van een werknemer uit een derde land die tot de lidstaat zijn toegelaten overeenkomstig Richtlijn 2003/86/EG van de Raad (12) en van onderdanen van derde landen die tot het grondgebied van een lidstaat zijn toegelaten overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad (13).

(31)

Het recht op gelijke behandeling op bepaalde gebieden dient strikt gekoppeld te zijn aan het legale verblijf van de onderdaan van een derde land en aan de tot de arbeidsmarkt van een bepaalde lidstaat verleende toegang, die worden vastgelegd in de gecombineerde verblijfs- en werkvergunning, en in voor andere doeleinden verstrekte verblijfsvergunningen die de informatie inzake de vergunning tot het verrichten van arbeid bevatten.

(32)

Het recht van werknemers uit derde landen op gelijke behandeling met onderdanen van de lidstaat voor wat betreft arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden als bedoeld in deze richtlijn, draagt bij tot waardig werk en het voorkomen van uitbuiting van werknemers uit derde landen. Dat recht moet ten minste betrekking hebben op de arbeidsvoorwaarden, het loon met inbegrip van vergoedingen voor overwerk, inhoudingen en nabetalingen, vorderingen in geval van insolventie van de werkgever, de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor gelijk werk, ontslag, de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, opleiding, gezondheid en veiligheid op het werk, arbeidstijden en een verlofregeling. Het recht op gelijke behandeling moet arbeidsvoorwaarden omvatten die in het Unierecht, het nationale recht, collectieve overeenkomsten en de rechtspraktijk van een lidstaat zijn vastgelegd, onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor onderdanen van de betrokken lidstaat.

(33)

De lidstaten moeten beroepskwalificaties die door onderdanen van derde landen in een andere lidstaat zijn verworven, erkennen op dezelfde wijze als die van burgers van de Unie en moeten rekening houden met in een derde land verworven kwalificaties overeenkomstig Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad (14). Het recht van werknemers uit een derde lande op gelijke behandeling voor wat betreft de erkenning van diploma’s, certificaten en andere beroepskwalificaties overeenkomstig de van toepassing zijnde nationale procedures mag geen afbreuk doen aan de bevoegdheid van de lidstaten om dergelijke werknemers uit derde landen toe te laten tot hun arbeidsmarkt.

(34)

Werknemers uit derde landen dienen op het gebied van sociale zekerheid op dezelfde manier te worden behandeld als nationale onderdanen. De takken van de sociale zekerheid worden gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad (15). De bepalingen inzake gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid die in deze richtlijn zijn opgenomen, moeten ook gelden voor werknemers die rechtstreeks vanuit een derde land tot een lidstaat zijn toegelaten. Niettemin mag deze richtlijn aan werknemers uit derde landen niet meer rechten toekennen dan die welke krachtens het bestaande recht van de Unie op het gebied van de sociale zekerheid reeds gelden voor onderdanen van derde landen die zich in een grensoverschrijdende situatie bevinden.

(35)

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 25 november 2020 in zaak C-302/19 (16) geoordeeld, dat een lidstaat de houder van een gecombineerde vergunning het recht op een socialezekerheidsuitkering niet kan weigeren of dit recht niet beperken op grond dat sommige of al de gezinsleden van die houder niet op zijn grondgebied, maar in een derde land verblijven, wanneer die lidstaat dit recht wel toekent aan zijn onderdanen ongeacht de verblijfplaats van hun gezinsleden.

(36)

De lidstaten dienen ten minste in te staan voor een gelijke behandeling van die onderdanen van derde landen die in loondienst zijn of die na een minimumperiode in loondienst als werkloos geregistreerd staan. Bij eventuele beperkingen uit hoofde van deze richtlijn op de gelijke behandeling op het gebied van de sociale zekerheid mag geen inbreuk gemaakt worden op de rechten die zijn toegekend krachtens Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad (17).

(37)

Het recht van de Unie houdt geen beperking in van de bevoegdheid van de lidstaten om hun socialezekerheidsstelsels te organiseren. Elke lidstaat moet de voorwaarden vaststellen waaronder socialezekerheidsuitkeringen worden toegekend, alsook de hoogte van deze uitkeringen en de periode gedurende welke zij worden verstrekt. Bij de uitoefening van die bevoegdheid moeten de lidstaten evenwel het recht van de Unie naleven.

(38)

De gelijke behandeling van werknemers uit derde landen mag zich niet uitstrekken tot maatregelen op het gebied van beroepsopleidingen die gefinancierd worden in het kader van socialebijstandsregelingen.

(39)

De lidstaten moeten erop toezien dat zij discriminatie voorkomen van werknemers van derde landen met betrekking tot hun toegang tot goederen en diensten waarvoor overeenkomstig deze richtlijn en het nationale recht de gelijke behandeling van werknemers van derde landen met onderdanen van de lidstaat waar zij verblijven, is gewaarborgd. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan het voorkomen van mogelijke discriminatie bij de toegang tot particuliere huurwoningen, teneinde ervoor te zorgen dat de huisvestingsvoorwaarden en huurcontracten voldoen aan nationale normen en nationale regels voor particuliere huurwoningen, ook wat normen en regels van de huurbedragen betreft. Het is met name van belang ervoor te zorgen dat de werknemers uit een derde land, net als werknemers uit de betrokken lidstaat, overeenkomstig het nationale recht vrij blijven in de keuze van hun huisvesting, en niet verplicht worden om te verblijven in door de werkgever beschikbaar gestelde huisvesting.

(40)

Om de gelijke behandeling van werknemers uit derde landen te versterken, moeten de lidstaten voorzien in doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties tegen werkgevers in geval van overtredingen van krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, met name wat betreft arbeidsvoorwaarden, vrijheid van vereniging en aansluiting bij takken van de sociale zekerheid, zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 883/2004.

(41)

Om de goede naleving van de ingevolge deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen te verzekeren, dienen de lidstaten indien van toepassing in samenwerking met sociale partners in overeenstemming met het nationale recht, te voorzien in passende controlemechanismen en, in voorkomend geval, in passende, doeltreffende en adequate inspecties op hun respectievelijke grondgebied, in overeenstemming met het nationale recht of de nationale administratieve praktijk. Diensten die belast zijn met arbeidsinspectie of andere bevoegde instanties moeten, in voorkomend geval, toegang hebben tot de werkplek.

(42)

De lidstaten moeten er ook voor zorgen dat er doeltreffende mechanismen bestaan om werknemers uit derde landen in staat te stellen juridisch verhaal te halen en klachten in te dienen, hetzij rechtstreeks, hetzij via derden die, overeenkomstig de in het nationale recht, administratieve praktijk of geldende collectieve arbeidsovereenkomsten vastgestelde criteria, een rechtmatig belang hebben bij het waarborgen van de naleving van deze richtlijn, zoals vakbonden of andere verenigingen, hetzij via bevoegde instanties. Deze doeltreffende mechanismen worden noodzakelijk geacht om situaties te kunnen aanpakken waarin werknemers uit derde landen niet op de hoogte zijn van het bestaan van handhavingsmechanismen of terughoudend zijn om er in eigen naam gebruik van te maken, bijvoorbeeld uit vrees voor de mogelijke gevolgen. De lidstaten moeten erop toezien dat werknemers uit derde landen dezelfde toegang tot juridische procedures hebben als onderdanen van de lidstaat waarin zij verblijven, met inbegrip van gerechtelijke en bestuursrechtelijke procedures, klachten, bemiddeling en andere mechanismen waarin het nationale recht voorziet voor onderdanen van de lidstaat. Ook moeten de lidstaten de toegang tot rechtsbijstand garanderen onder dezelfde voorwaarden als die welke gelden voor nationale werknemers in die procedures, indien hun nationale recht daarin voorziet.

(43)

In het kader van de werknemersbescherming moeten op nationaal niveau reeds soortgelijke nationale maatregelen inzake monitoring, beoordeling, inspecties, sancties en de facilitering van klachten zijn vastgesteld en van kracht zijn.

(44)

De gecombineerde vergunning moet de houder ervan de mogelijkheid bieden om tijdens de geldigheidsduur van de gecombineerde vergunning van werkgever te veranderen. Naast de verificatie van het feit of de houder van de gecombineerde vergunning nog steeds voldoet aan de in het Unierecht of het nationale recht gestelde voorschriften, moeten de lidstaten bepaalde voorwaarden kunnen stellen aan een verandering van werkgever, waaronder een kennisgevingsprocedure en een arbeidsmarkttoets indien de betrokken lidstaat de arbeidsmarkttoets uitvoert bij aanvragen voor een gecombineerde vergunning. Om mogelijk misbruik van de bepalingen van deze richtlijn inzake verandering van werkgever te voorkomen, moeten de lidstaten ook een minimumperiode kunnen vaststellen gedurende welke de houder van een gecombineerde vergunning voor de eerste werkgever moet werken vooraleer van werkgever te veranderen. Ongeacht de duur van de arbeidsovereenkomst die is vastgelegd uit hoofde van het nationale recht, mag deze minimumperiode, in geen geval, langer zijn dan zes maanden. In uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, bijvoorbeeld de uitbuiting van de houder van de gecombineerde vergunning of indien de werkgever zijn wettelijke verplichtingen ten aanzien van de houder van de gecombineerde vergunning niet nakomt, moeten de lidstaten toestaan dat vóór het verstrijken van die minimumperiode van werkgever wordt veranderd.

(45)

De gecombineerde vergunning mag niet worden ingetrokken gedurende een periode van ten minste drie maanden in geval van werkloosheid of zes maanden indien de onderdaan van een derde land al langer dan twee jaar houder is van de gecombineerde vergunning. Voor perioden van werkloosheid van meer dan drie maanden moeten de lidstaten de houder van de gecombineerde vergunning kunnen voorschrijven dat deze aantoont over voldoende middelen van bestaan te beschikken.

(46)

Teneinde de kennis van de procedure voor het verkrijgen van de gecombineerde vergunning en de rechten, plichten en procedurele waarborgen van werknemers uit derde landen en hun gezinsleden te vergroten, worden de lidstaten aangemoedigd om reclameactiviteiten en voorlichtingscampagnes over deze aangelegenheden te intensiveren, waar nodig met inbegrip van op derde landen gerichte activiteiten en campagnes.

(47)

Bij de toepassing van deze richtlijn mag geen inbreuk worden gemaakt op voor de betrokkene gunstigere bepalingen in het recht van de Unie en in de toepasselijke internationale instrumenten.

(48)

De lidstaten dienen de bepalingen van deze richtlijn toe te passen zonder onderscheid te maken naar geslacht, ras, huidskleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of enige andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, in het bijzonder overeenkomstig Richtlijn 2000/43/EG van de Raad (18) en Richtlijn 2000/78/EG van de Raad (19).

(49)

Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het bepalen van één enkele aanvraagprocedure voor de verstrekking van een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om op het grondgebied van een lidstaat te werken alsmede een gemeenschappelijk pakket rechten van werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt maar eerder, vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden, beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan wat nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

(50)

Deze richtlijn neemt de grondrechten in acht en is in overeenstemming met de beginselen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in overeenstemming met artikel 6, lid 1, VEU.

(51)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het VEU en het VWEU, en onverminderd artikel 4 van genoemd Protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Ierland.

(52)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het VEU en het VWEU, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in Denemarken.

(53)

De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in intern recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijn materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijn.

(54)

Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I genoemde termijn voor omzetting in intern recht van de aldaar genoemde richtlijn onverlet te laten,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

1.   Deze richtlijn stelt het volgende vast:

a)

één enkele aanvraagprocedure voor het verstrekken van een gecombineerde vergunning aan onderdanen van derde landen om op het grondgebied van een lidstaat te verblijven met het oog op werk, teneinde de procedures in verband met hun toelating te vereenvoudigen en de controle van hun status gemakkelijker te maken;

b)

een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, ongeacht de doeleinden waarvoor zij oorspronkelijk tot het grondgebied van die lidstaat waren toegelaten, gebaseerd op gelijke behandeling ten opzichte van de onderdanen van deze lidstaat.

2.   Deze richtlijn laat het recht van de lidstaten onverlet zelf te bepalen hoeveel onderdanen van derde landen zij overeenkomstig artikel 79, lid 5, VWEU toelaten.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1)

“onderdaan van een derde land”: eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 20, lid 1, VWEU;

2)

“werknemer uit een derde land”: een onderdaan van een derde land die tot het grondgebied van een lidstaat is toegelaten, aldaar legaal verblijft en er, in het kader van een arbeidsrelatie, mag werken overeenkomstig het nationale recht, nationale collectieve arbeidsovereenkomsten of de nationale praktijk;

3)

“gecombineerde vergunning”: een door de autoriteiten van een lidstaat aan een onderdaan van een derde land verstrekte verblijfsvergunning om legaal op het grondgebied van de betrokken lidstaat te verblijven met het oog op werk;

4)

“één enkele aanvraagprocedure”: procedure die op grond van één enkele aanvraag van een onderdaan van een derde land, of van de werkgever van die onderdaan van een derde land, om op het grondgebied van een lidstaat te mogen verblijven en te werken, tot een besluit over deze aanvraag van een gecombineerde vergunning leidt.

Artikel 3

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op onderdanen van derde landen:

a)

die verzoeken te mogen verblijven in een lidstaat met het oog op werk;

b)

die overeenkomstig het recht van de Unie of het nationale recht zijn toegelaten tot een lidstaat voor andere doeleinden dan werk, die mogen werken en die beschikken over een verblijfsvergunning overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1030/2002, of

c)

die overeenkomstig het recht van de Unie of het nationale recht zijn toegelaten tot een lidstaat met het oog op werk.

2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op onderdanen van derde landen:

a)

die gezinsleden zijn van burgers van de Unie die hun recht van vrij verkeer binnen de Unie uitoefenen of hebben uitgeoefend overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad (20);

b)

die, evenals hun gezinsleden en ongeacht hun nationaliteit, krachtens overeenkomsten tussen de Unie en haar lidstaten, enerzijds, of de Unie en derde landen, anderzijds, rechten van vrij verkeer genieten die gelijkwaardig zijn aan die van de burgers van de Unie;

c)

die ter beschikking zijn gesteld, voor de duur van de terbeschikkingstelling;

d)

die als binnen een onderneming overgeplaatste personen toelating tot het grondgebied van een lidstaat hebben aangevraagd of verkregen overeenkomstig Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad (21);

e)

die als seizoenwerkers overeenkomstig Richtlijn 2014/36/EU of als au pairs toelating tot het grondgebied van een lidstaat hebben aangevraagd of verkregen;

f)

die in een lidstaat mogen verblijven op basis van tijdelijke bescherming overeenkomstig Richtlijn 2001/55/EG van de Raad (22) of die een aanvraag hebben ingediend om aldaar op die basis te mogen verblijven en in afwachting zijn van een besluit over hun status;

g)

die krachtens Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad (23) internationale bescherming genieten of die krachtens die richtlijn een aanvraag hebben ingediend voor internationale bescherming en over wier verzoek nog geen definitief besluit is genomen;

h)

die internationale bescherming genieten overeenkomstig het nationale recht, internationale verplichtingen of de rechtspraktijk van een lidstaat, of die een aanvraag hebben ingediend voor bescherming overeenkomstig het nationale recht, internationale verplichtingen of de rechtspraktijk van een lidstaat en over wier verzoek nog geen definitief besluit is genomen;

i)

die langdurig ingezetene zijn overeenkomstig Richtlijn 2003/109/EG;

j)

wier verwijdering op feitelijke of juridische gronden is opgeschort;

k)

die toelating tot het grondgebied van een lidstaat als zelfstandige hebben aangevraagd of verkregen;

l)

die als zeevarende toelating hebben aangevraagd of verkregen, of in enige functie werken op een schip dat in een lidstaat geregistreerd is of dat de vlag van een lidstaat voert.

3.   De lidstaten mogen besluiten dat hoofdstuk II niet van toepassing is op onderdanen van derde landen die toestemming hebben gekregen om voor een periode van ten hoogste zes maanden op het grondgebied van een lidstaat te werken dan wel voor studiedoeleinden tot een lidstaat zijn toegelaten.

4.   Hoofdstuk II is niet van toepassing op onderdanen van derde landen die op basis van een visum toestemming hebben om te werken.

5.   Niettegenstaande lid 2, punt h), van dit artikel is hoofdstuk III van toepassing op personen die bescherming genieten overeenkomstig het nationale recht, internationale verplichtingen of de rechtspraktijk van een lidstaat, indien zij overeenkomstig het nationale recht mogen werken.

HOOFDSTUK II

EÉN ENKELE AANVRAAGPROCEDURE EN EEN GECOMBINEERDE VERGUNNING

Artikel 4

Eén enkele aanvraagprocedure

1.   Een aanvraag tot verstrekking, wijziging of verlenging van een gecombineerde vergunning wordt via één enkele aanvraagprocedure ingediend. De lidstaten bepalen of aanvragen voor een gecombineerde vergunning moeten worden ingediend door de onderdaan van een derde land of door de werkgever van de onderdaan van een derde land. De lidstaten kunnen daarnaast bepalen dat zowel de onderdaan van een derde land als zijn werkgever een aanvraag mag indienen.

2.   Een aanvraag voor een gecombineerde vergunning wordt behandeld ofwel wanneer de onderdaan van een derde land verblijft buiten het grondgebied van de lidstaat waartoe die onderdaan van een derde land wenst te worden toegelaten, ofwel wanneer de die onderdaan van een derde land al op het grondgebied van die lidstaat verblijft als een houder van een geldige verblijfsvergunning. Een lidstaat kan, overeenkomstig zijn nationale recht, aanvragen voor een gecombineerde vergunning goedkeuren die worden ingediend door andere onderdanen van derde landen die legaal op zijn grondgebied verblijven.

3.   De lidstaten onderzoeken een aanvraag ingediend krachtens lid 1 en nemen een besluit tot verstrekking, wijziging of verlenging van de gecombineerde vergunning indien de aanvrager aan de in het recht van de Unie of het nationale recht vastgestelde voorwaarden voldoet. Een besluit tot verstrekking, wijziging of verlenging van een gecombineerde vergunning vormt één enkele administratieve handeling die zowel een verblijfsvergunning als een arbeidsvergunning behelst.

4.   Mits aan de in het recht van de Unie of het nationale recht vastgelegde voorschriften is voldaan en wanneer een lidstaat alleen op zijn grondgebied gecombineerde vergunningen afgeeft, geeft de betrokken lidstaat de onderdaan van een derde land het voor verkrijging van een gecombineerde vergunning benodigde visum af.

5.   Na de inwerkingtreding van de nationale uitvoeringsbepalingen verstrekken de lidstaten, wanneer aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan, een gecombineerde vergunning aan de onderdanen van derde landen die een aanvraag om toelating hebben ingediend en aan de reeds toegelaten onderdanen van derde landen die een aanvraag hebben ingediend om hun verblijfsvergunning te verlengen of te wijzigen.

Artikel 5

Bevoegde instantie

1.   De lidstaten wijzen een instantie aan die bevoegd is om de aanvraag in ontvangst te nemen en de gecombineerde vergunning te verstrekken.

2.   De bevoegde instantie neemt zo spoedig mogelijk en in ieder geval uiterlijk 90 dagen na de datum van indiening van een volledige aanvraag, een besluit over de aanvraag voor een gecombineerde vergunning.

De in de eerste alinea genoemde termijn omvat de arbeidsmarkttoets indien een dergelijke toets wordt uitgevoerd bij een individuele aanvraag voor een gecombineerde vergunning.

Indien binnen de in dit lid bepaalde termijn geen besluit is genomen, bepaalt het nationale recht welke gevolgen het uitblijven van een besluit heeft.

3.   Het besluit wordt door de bevoegde instantie schriftelijk ter kennis van de aanvrager gebracht overeenkomstig de kennisgevingsprocedures van het toepasselijke nationale recht. Wanneer de aanvraag door de werkgever van de onderdaan van een derde land wordt ingediend, zorgen de lidstaten ervoor dat de werkgever de onderdaan van een derde land tijdig op de hoogte brengt van de status van de aanvraag en het resultaat ervan.

4.   Indien de gegevens of documenten die de aanvraag staven, volgens de criteria van de het nationale recht onvolledig zijn, deelt de bevoegde instantie de aanvrager schriftelijk mee welke aanvullende gegevens of documenten vereist zijn en stelt hij een redelijke termijn vast om ze over te leggen. De in lid 2, eerste alinea, van dit artikel genoemde termijn en de in artikel 8, lid 3, genoemde extra termijn worden opgeschort totdat de bevoegde instantie of andere relevante instanties de vereiste aanvullende informatie hebben ontvangen. Indien de aanvullende gegevens of documenten niet binnen de gestelde termijn worden overgelegd, kan de bevoegde instantie de aanvraag afwijzen.

Artikel 6

Gecombineerde vergunning

1.   De door de lidstaten verstrekte gecombineerde vergunning beantwoordt aan het uniforme model dat is vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1030/2002 en bevat de gegevens in verband met de vergunning tot het verrichten van arbeid overeenkomstig punt a), 12, en punt a), 16, van de bijlage daarbij.

De lidstaten kunnen aanvullende informatie opnemen in verband met de arbeidsrelatie van de onderdaan van een derde land, zoals naam en adres van de werkgever, de plaats van de tewerkstelling, de aard van het werk, de werkuren en het loon; dit kan op papier dan wel in een elektronisch formaat, als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1030/2002 en in punt a), 20, van de bijlage daarbij. Overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1030/2002 heeft een onderdaan van een derde land aan wie de gecombineerde vergunning wordt afgegeven het recht de in die vergunning vermelde persoonsgegevens te verifiëren en zo nodig te verzoeken dat deze wordt gecorrigeerd dan wel geschrapt.

2.   Bij de verstrekking van de gecombineerde vergunning geven de lidstaten geen aanvullende vergunningen af als bewijs van het feit dat toegang is verleend tot de arbeidsmarkt.

Artikel 7

Voor andere doeleinden dan werk verstrekte verblijfsvergunningen

1.   Wanneer de lidstaten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1030/2002 een verblijfsvergunning verstrekken voor andere doeleinden dan werk, vermelden zij de gegevens die verband houden met de vergunning tot het verrichten van arbeid, ongeacht het type vergunning.

De lidstaten kunnen aanvullende informatie opnemen in verband met de arbeidsrelatie van de onderdaan van een derde land, zoals naam en adres van de werkgever, de plaats van de tewerkstelling, de aard van het werk, de werkuren en het loon; dit kan op papier dan wel in een elektronisch formaat, als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1030/2002 en in punt a), 20, van de bijlage daarbij. Overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1030/2002 heeft een onderdaan van een derde land aan wie de verblijfsvergunning wordt afgegeven het recht in die vergunning vermelde aanvullende informatie te verifiëren en zo nodig te verzoeken dat die informatie wordt gecorrigeerd dan wel geschrapt.

2.   Wanneer de lidstaten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1030/2002 een verblijfsvergunning verstrekken, geven zij geen aanvullende vergunningen af als bewijs van het feit dat toegang is verleend tot de arbeidsmarkt.

Artikel 8

Procedurele waarborgen

1.   Beslissingen tot afwijzing van een aanvraag tot verstrekking, wijziging of verlenging van een gecombineerde vergunning, of beslissingen tot intrekking van een gecombineerde vergunning op grond van in het recht van de Unie of het nationale recht bepaalde criteria, worden in de schriftelijke kennisgeving gemotiveerd.

2.   Bij een beslissing tot afwijzing van een aanvraag tot verstrekking, wijziging, verlenging of een beslissing tot intrekking van een gecombineerde vergunning wordt rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van het geval en wordt het evenredigheidsbeginsel in acht genomen, overeenkomstig het Unierecht en het nationale recht. Dergelijke beslissing kan in de betrokken lidstaat langs juridische weg worden aangevochten, overeenkomstig het nationale recht. In de in lid 1 bedoelde schriftelijke kennisgeving wordt vermeld bij welke rechtbank of administratieve instantie de betrokkene in beroep kan gaan en welke termijn daarvoor geldt.

3.   De termijn voor het nemen van een besluit op grond van artikel 5, lid 2, kan in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde omstandigheden gelet op de complexiteit van de aanvraag met een extra termijn van 30 dagen worden verlengd door middel van een kennisgeving of een mededeling aan de aanvrager overeenkomstig de procedures van het nationale recht.

4.   De in artikel 11, lid 3, derde alinea, bedoelde termijn kan in uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde omstandigheden met een extra termijn van 15 dagen worden verlengd.

Artikel 9

Toegang tot informatie

De lidstaten maken de volgende informatie gemakkelijk toegankelijk en verstrekken de onderdaan van een derde land en de toekomstige werkgever op verzoek:

a)

adequate informatie over alle bewijsstukken die zij nodig hebben om een aanvraag te kunnen indienen en, in voorkomend geval, over de toepasselijke vergoedingen;

b)

informatie over de voorwaarden voor toegang en verblijf, met inbegrip van de rechten, verplichtingen en procedurele waarborgen, waaronder juridisch verhaal, van de onderdanen van derde landen en hun gezinsleden, evenals informatie over de werknemersorganisaties overeenkomstig het nationale recht.

Artikel 10

Vergoedingen

De lidstaten kunnen de betaling van een vergoeding verlangen voor de verwerking van aanvragen overeenkomstig deze richtlijn. De door een lidstaat gevraagde vergoedingen voor de verwerking van aanvragen mogen niet onevenredig of buitensporig zijn. Wanneer de werkgever vergoedingen heeft betaald voor de verwerking van de aanvraag, is de werkgever niet gerechtigd die vergoeding van de onderdaan van een derde land terug te vorderen.

Artikel 11

Rechten op grond van de gecombineerde vergunning

1.   Wanneer een gecombineerde vergunning is verstrekt heeft de houder gedurende de geldigheidsduur daarvan ten minste recht op:

a)

toegang tot en verblijf op het grondgebied van de lidstaat die de gecombineerde vergunning verstrekt, mits de houder voldoet aan alle voorwaarden voor toelating overeenkomstig het nationale recht;

b)

vrije toegang tot het hele grondgebied van de lidstaat die de gecombineerde vergunning verstrekt, binnen de beperkingen die door het nationale recht worden opgelegd;

c)

het verrichten van de specifieke loondienstwerkzaamheden die zijn toegestaan krachtens de gecombineerde vergunning overeenkomstig het nationale recht;

d)

informatie over de aan de vergunning verbonden rechten van de houder die door deze richtlijn, ander Unierecht of het nationale recht zijn toegekend.

2.   De lidstaten staan toe dat houders van een gecombineerde vergunning van werkgever veranderen. De lidstaten kunnen het recht van een houder van een gecombineerde vergunning om van werkgever te veranderen afhankelijk stellen van een van de in lid 3 genoemde voorwaarden.

3.   Gedurende de geldigheidsduur van een gecombineerde vergunning kunnen de lidstaten:

a)

voorschrijven dat van een verandering van werkgever wordt kennisgegeven aan de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat, overeenkomstig de procedures van het nationale recht;

b)

voorschrijven dat een verandering van werkgever wordt onderworpen aan een arbeidsmarkttoets indien de betrokken lidstaat arbeidsmarkttoetsingen verricht, voor aanvragen voor een gecombineerde vergunning;

c)

een minimumperiode voorschrijven waarbinnen de houder van de gecombineerde vergunning voor de eerste werkgever moet hebben gewerkt.

De in eerste alinea, punt c), bedoelde minimumperiode is niet langer dan de duur van de arbeidsovereenkomst of de geldigheidsduur van de vergunning. Deze bedraagt in geen geval meer dan zes maanden. In naar behoren gemotiveerde gevallen van ernstige schending door de werkgever van de contractuele voorwaarden van de arbeidsrelatie staan de lidstaten toe dat een houder van een gecombineerde vergunning van werkgever verandert vóór het verstrijken van die minimumperiode.

Indien een lidstaat overeenkomstig de eerste alinea, punt a), voorschrijft dat van een verandering van werkgever wordt kennisgegeven, kan het recht van de houder van een gecombineerde vergunning om van werkgever te veranderen, kan voor een periode van ten hoogste 45 dagen worden opgeschort vanaf de datum waarop de kennisgeving aan de nationale bevoegde instanties werd gedaan. Tijdens die periode kunnen de nationale bevoegde instanties nagaan of aan de voorwaarden van de eerste alinea, punten b) en c), naargelang het geval, is voldaan en nagaan of nog steeds aan de andere vereisten van het Unierecht of het nationale recht wordt voldaan. De lidstaat kan zich binnen die periode van 45 dagen verzetten tegen de verandering van werkgever.

4.   Werkloosheid is op zichzelf geen reden om een gecombineerde vergunning in te trekken, mits:

a)

de totale periode van werkloosheid niet meer dan drie maanden bedraagt tijdens de geldigheidsduur van een gecombineerde vergunning, of zes maanden indien de onderdaan van een derde land langer dan twee jaar houder is van de gecombineerde vergunning;

b)

de bevoegde instanties van de betrokken lidstaat overeenkomstig de toepasselijke nationale procedures in kennis worden gesteld van het begin en, in voorkomend geval, het einde van een periode van werkloosheid.

In afwijking van de eerste alinea, punt a), kunnen de lidstaten toestaan dat een houder van een gecombineerde vergunning gedurende een langere periode werkloos is;

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt b), bepalen de lidstaten of de kennisgeving aan de bevoegde instanties gedaan wordt door de onderdaan van een derde land of door de werkgever van de onderdaan van een derde land.

Voor perioden van werkloosheid van meer dan drie maanden kunnen de lidstaten van houders van de gecombineerde vergunning verlangen dat deze aantonen over voldoende middelen te beschikken om zichzelf te onderhouden zonder een beroep te hoeven doen op het stelsel voor sociale bijstand van de betrokken lidstaat.

Wanneer een werkloze houder van een gecombineerde vergunning binnen de in dit lid bedoelde toegestane periode van werkloosheid een nieuwe werkgever vindt en een lidstaat het aanvaarden van de nieuwe dienstbetrekking onderwerpt aan één van de voorwaarden bepaald in lid 3, staat de lidstaat de houder van de gecombineerde vergunning toe op zijn grondgebied te verblijven totdat de bevoegde instanties hebben nagekeken of aan de voorwaarden van lid 3 is voldaan, ook al is de toegestane periode van werkloosheid verstreken.

5.   Indien de geldigheid van de gecombineerde vergunning vervalt tijdens de procedure van de verlenging ervan, staan de lidstaten de onderdaan van een derde land toe om op hun grondgebied te verblijven alsof die onderdaan van een derde land een houder van een gecombineerde vergunning is totdat de bevoegde instanties een besluit over de aanvraag tot de verlenging ervan hebben genomen.

6.   Wanneer de bevoegde instanties van de lidstaat overeenkomstig de procedures van het nationale recht vaststellen dat er redelijke gronden zijn om aan te nemen dat een houder van een gecombineerde vergunning te maken heeft gehad met arbeidsgerelateerde uitbuiting zoals gedefinieerd in artikel 2, punt i), van Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad (24), verlengt die lidstaat de in lid 4 van dit artikel bedoelde toegestane periode van werkloosheid met drie maanden.

HOOFDSTUK III

RECHT OP GELIJKE BEHANDELING

Artikel 12

Recht op gelijke behandeling

1.   Werknemers uit derde landen als bedoeld in artikel 3, lid 1, punten b) en c), worden in de lidstaten waar zij verblijven op dezelfde manier behandeld als nationale onderdanen, ten minste op het vlak van:

a)

arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, inclusief met betrekking tot loon, ontslag, werktijden, verlof, vakantie en de gelijke behandeling van mannen en vrouwen, alsook veiligheid en gezondheid op het werk;

b)

het recht om te staken en vakbondsacties te voeren, overeenkomstig het nationale recht en de nationale praktijk van de lidstaat, en op vrijheid van vereniging en aansluiting bij en lidmaatschap van een werkgevers- of werknemersorganisatie, of een andere organisatie waarvan de leden een bepaald beroep uitoefenen, met inbegrip van de door dergelijke organisaties verschafte rechten en voordelen, zoals het recht om over collectieve arbeidsovereenkomsten te onderhandelen en deze te sluiten, zonder dat wordt geraakt aan de nationale bepalingen inzake openbare orde en openbare veiligheid;

c)

onderwijs en beroepsopleiding;

d)

erkenning van diploma’s, certificaten en andere beroepskwalificaties, overeenkomstig de geldende nationale procedures;

e)

de takken van de sociale zekerheid als omschreven in Verordening (EG) nr. 883/2004;

f)

belastingvoordelen, voor zover de werknemer geacht wordt in de betrokken lidstaat een fiscale woonplaats te hebben;

g)

toegang tot goederen en diensten, en de levering van voor het publiek beschikbare goederen en diensten, waaronder procedures voor het verkrijgen van toegang tot publieke en particuliere huisvesting overeenkomstig het nationale recht, zonder afbreuk te doen aan de vrijheid om contracten af te sluiten overeenkomstig het recht van de Unie en het nationale recht;

h)

door arbeidsbureaus verstrekte adviesdiensten en informatie.

2.   De lidstaten mogen beperkingen stellen aan de gelijke behandeling:

a)

krachtens lid 1, punt c), door:

i)

de toepassing daarvan te beperken tot werknemers uit een derde land die in loondienst zijn of in loondienst geweest zijn en die als werkloos geregistreerd staan;

ii)

die werknemers uit derde landen uit te sluiten die tot hun grondgebied zijn toegelaten overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/801;

iii)

studie- en onderhoudstoelagen en -leningen of andere toelagen en leningen uit te sluiten;

iv)

voor toegang tot universitaire en postsecundaire onderwijs en opleidingen en tot beroepsopleidingen en -onderwijs die niet rechtstreeks met de specifieke beroepsactiviteit verband houden, specifieke eisen te stellen onder andere ten aanzien van talenkennis en de betaling van school- of collegegeld, overeenkomstig het nationale recht;

b)

door de rechten die krachtens lid 1, punt e), aan werknemers uit derde landen worden toegekend, te beperken, waarbij zij deze rechten evenwel niet mogen beperken voor werknemers uit derde landen die in loondienst zijn of ten minste gedurende zes maanden in loondienst zijn geweest en die als werkloos geregistreerd staan.

Tevens kunnen de lidstaten besluiten dat lid 1, punt e), waar het om gezinsbijslagen gaat, niet van toepassing is op onderdanen van derde landen die toestemming hebben voor een periode van ten hoogste zes maanden op hun grondgebied te werken, op onderdanen van derde landen die voor studiedoeleinden zijn toegelaten en op onderdanen van derde landen die mogen werken omdat ze over een visum beschikken;

c)

krachtens lid 1, punt f), ten aanzien van belastingvoordelen, door de toepassing daarvan te beperken tot gevallen waarin de officiële of gebruikelijke woonplaats van de gezinsleden van de werknemer uit een derde land voor wie de werknemer uit een derde land op uitkeringen aanspraak maakt, op het grondgebied van de betrokken lidstaat gelegen is;

d)

krachtens lid 1, punt g), door:

i)

de toepassing ervan te beperken tot werknemers uit derde landen die in loondienst zijn;

ii)

de toegang tot huisvesting te beperken, met uitzondering van de huur van een eigen woning, binnen de grenzen van het nationale recht.

3.   Het bij lid 1 vastgestelde recht van gelijke behandeling doet geen afbreuk aan het recht van de lidstaat om de op grond van deze richtlijn verstrekte verblijfsvergunning, de voor andere doeleinden dan werk verstrekte verblijfsvergunning of enige andere vergunning om in een lidstaat arbeid te verrichten, in te trekken of niet te verlengen.

4.   Werknemers uit derde landen die naar een derde land verhuizen, of hun nagelaten betrekkingen die in een derde land wonen en rechten aan die werknemers ontlenen, ontvangen onder dezelfde voorwaarden en tegen dezelfde tarieven als onderdanen van de betrokken lidstaten wanneer die naar een derde land verhuizen, bij ouderdom, invaliditeit of overlijden wettelijke prestaties, gebaseerd op de vroegere arbeid van de werknemer en verworven overeenkomstig de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 883/2004 bedoelde wetgeving.

Artikel 13

Monitoring, beoordeling, inspecties en sancties

1.   De lidstaten voorzien in maatregelen om mogelijk misbruik te voorkomen en mogelijke overtredingen van krachtens artikel 12 vastgestelde nationale bepalingen inzake gelijke behandeling door werkgevers te bestraffen. De maatregelen omvatten, overeenkomstig het nationale recht of de nationale administratieve praktijk, monitoring, beoordeling en waar passend, inspectie, met name in sectoren waarvan is vastgesteld dat er een hoog risico van schendingen van arbeidsrechten bestaat.

2.   De lidstaten voorzien in sancties tegen werkgevers die niet aan hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn hebben voldaan. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de diensten die belast zijn met de arbeidsinspectie of andere bevoegde instanties en, indien het nationale recht daarin voorziet met betrekking tot onderdanen van de lidstaat, organisaties die de belangen van werknemers behartigen, toegang hebben tot de werkplek. Indien de werkgever huisvesting verstrekt en het nationale recht daarin voorziet voor onderdanen van de lidstaat, omvat de toegang tot de werkplek ook toegang tot die verstrekte huisvesting mits de werknemer uit een derde land met die toegang instemt.

Artikel 14

Facilitering van klachten en verhaal

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat er doeltreffende mechanismen zijn waarmee werknemers uit derde landen klachten kunnen indienen tegen hun werkgevers:

a)

op rechtstreekse wijze;

b)

via derden die er overeenkomstig de in hun nationaal recht vastgestelde criteria een rechtmatig belang bij hebben dat deze richtlijn en de op grond van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, worden nageleefd, en

c)

via een bevoegde instantie van de lidstaat, indien het nationale recht daarin voorziet.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1, punt b), bedoelde derden namens of ter ondersteuning van een werknemer uit een derde land, met de instemming van die werknemer uit een derde land, bestuurs- of civielrechtelijke procedures kunnen aanspannen om de naleving van deze richtlijn en de op grond van deze richtlijn daartoe vastgestelde nationale bepalingen, af te dwingen.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat werknemers uit derde landen dezelfde toegang hebben als onderdanen van de lidstaat waar zij verblijven met betrekking tot:

a)

maatregelen ter bescherming tegen ontslag of andere nadelige behandeling door de werkgever als reactie op een klacht binnen de onderneming;

b)

alle gerechtelijke procedures die erop gericht zijn de naleving van deze richtlijn en de op grond van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen af te dwingen.

HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

Gunstiger bepalingen

1.   Deze richtlijn doet geen afbreuk aan gunstiger bepalingen van:

a)

het recht van de Unie, met inbegrip van bilaterale en multilaterale overeenkomsten tussen de Unie of de Unie en haar lidstaten enerzijds, en een of meer derde landen anderzijds, en

b)

bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen een of meer lidstaten en een of meer derde landen.

2.   Deze richtlijn laat onverlet dat de lidstaten bepalingen kunnen invoeren of handhaven die gunstiger zijn voor de personen die onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen.

Artikel 16

Informatie aan het publiek

Iedere lidstaat zorgt ervoor dat het publiek gemakkelijk toegang heeft tot regelmatig bijgewerkte informatie, zoals door middel van toegankelijke bronnen in betrokken derde landen:

a)

betreffende de voorwaarden voor de toelating en het verblijf van onderdanen van derde landen tot, respectievelijk op, zijn grondgebied met het oog op werk;

b)

betreffende alle bewijsstukken die nodig zijn voor de aanvraag voor een gecombineerde vergunning;

c)

betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf, met inbegrip van de rechten, verplichtingen en procedurele waarborgen van de onderdanen van derde landen en hun gezinsleden.

Artikel 17

Verslaglegging

1.   De Commissie brengt op gezette tijden, en voor het eerst uiterlijk op 21 mei 2029, aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten en stelt de wijzigingen voor die zij noodzakelijk acht.

2.   De eerste maal uiterlijk op 30 juni 2028 en daarna jaarlijks verstrekken de lidstaten met inachtneming van het bepaalde in Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad (25) aan de Commissie (Eurostat) statistische gegevens met betrekking tot de aantallen onderdanen van derde landen die het afgelopen kalenderjaar een gecombineerde vergunning hebben aangevraagd, aan wie het afgelopen kalenderjaar een gecombineerde vergunning is verstrekt en van wie de gecombineerde vergunning het afgelopen kalenderjaar is verlengd of ingetrokken. Deze statistieken hebben betrekking op referentieperioden van één kalenderjaar, worden uitgesplitst naar soort besluit, reden van het besluit, geldigheidsduur van vergunningen, staatsburgerschap, geslacht en leeftijd en, indien beschikbaar, naar beroep en worden binnen zes maanden na het einde van de referentieperiode toegezonden.

Artikel 18

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 21 mei 2026 aan artikel 2, punt 2), artikel 3, leden 2 en 5, artikel 4, leden 1, 2 en 4, artikel 5, leden 2, 3 en 4, artikel 6, lid 1, artikel 7, lid 1, artikel 8, leden 2, 3 en 4, artikel 9, artikel 10, artikel 11, lid 1, punt d), artikel 11, leden 2 tot en met 6, artikel 12, lid 1, punten a), b), g) en h), artikel 12, lid 2, punt d), ii), en de artikelen 13, 14, 16 en 17 te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die maatregelen onmiddellijk mee.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar de onderhavige richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn, gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste maatregelen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 19

Intrekking

Richtlijn 2011/98/EU wordt met ingang van 22 mei 2026 ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I genoemde termijn voor omzetting in intern recht van de aldaar genoemde richtlijn.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 20

Inwerkingtreding en toepassing

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1, artikel 2, punten 1, 3 en 4, artikel 3, leden 1, 3 en 4, artikel 4, leden 3 en 5, artikel 5, lid 1, artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 2, artikel 8, lid 1, artikel 11, lid 1, punten a), b) en c), artikel 12, lid 1, punten c) tot en met f), artikel 12, lid 2, punten a), b), c) en d), i), artikel 12, leden 3 en 4 en artikel 15 zijn van toepassing met ingang van 22 mei 2026.

Artikel 21

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

Gedaan te Straatsburg, 24 april 2024.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

R. METSOLA

Voor de Raad

De voorzitter

M. MICHEL


(1)   PB C 75 van 28.2.2023, blz. 136.

(2)   PB C 79 van 2.3.2023, blz. 59.

(3)  Standpunt van het Europees Parlement van 13 maart 2024 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 12 april 2024.

(4)  Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (PB L 343 van 23.12.2011, blz. 1).

(5)  Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1).

(6)  Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44).

(7)  Richtlijn 2014/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op tewerkstelling als seizoenarbeider (PB L 94 van 28.3.2014, blz. 375).

(8)  Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (PB L 157 van 15.6.2002, blz. 1).

(9)  Richtlijn (EU) 2019/1152 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in de Europese Unie (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 105).

(10)  Verordening (EU) 2016/399 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende een Uniecode voor de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode) (PB L 77 van 23.3.2016, blz. 1).

(11)   PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19.

(12)  Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (PB L 251 van 3.10.2003, blz. 12).

(13)  Richtlijn (EU) 2016/801 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van derdelanders met het oog op onderzoek, studie, stages, vrijwilligerswerk, scholierenuitwisseling, educatieve projecten of au-pairactiviteiten (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 21).

(14)  Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22).

(15)  Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).

(16)  Arrest van het Hof van Justitie van 25 november 2020, Istituto Nazionale della Previdenza Sociale (INPS) tegen WS, C-302/19, ECLI:EU:C:2020:957, punt 39.

(17)  Verordening (EU) nr. 1231/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot uitbreiding van Verordening (EG) nr. 883/2004 en Verordening (EG) nr. 987/2009 tot onderdanen van derde landen die enkel door hun nationaliteit nog niet onder deze verordeningen vallen (PB L 344 van 29.12.2010, blz. 1).

(18)  Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22).

(19)  Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16).

(20)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77).

(21)  Richtlijn 2014/66/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming (PB L 157 van 27.5.2014, blz. 1).

(22)  Richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen (PB L 212 van 7.8.2001, blz. 12).

(23)  Richtlijn 2011/95/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 inzake normen voor de erkenning van onderdanen van derde landen of staatlozen als personen die internationale bescherming genieten, voor een uniforme status voor vluchtelingen of voor personen die in aanmerking komen voor subsidiaire bescherming, en voor de inhoud van de verleende bescherming (PB L 337 van 20.12.2011, blz. 9).

(24)  Richtlijn 2009/52/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 tot vaststelling van minimumnormen inzake sancties en maatregelen tegen werkgevers van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (PB L 168 van 30.6.2009, blz. 24).

(25)  Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende communautaire statistieken over migratie en internationale bescherming en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 311/76 van de Raad betreffende de opstelling van statistieken over buitenlandse werknemers (PB L 199 van 31.7.2007, blz. 23).


BIJLAGE I

Termijn voor omzetting in nationaal recht

(zoals bedoeld in artikel 19)

Richtlijn

Termijn voor omzetting

2011/98/EU

25 december 2013


BIJLAGE II

Concordantietabel

Richtlijn 2011/98/EU

Deze richtlijn

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2

Artikel 2

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 3, lid 5

Artikel 4, lid 1, eerste en tweede zin

Artikel 4, lid 1, eerste en tweede zin

Artikel 4, lid 1, derde zin

Artikel 4, lid 2

Artikel 4, lid 2

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 4

Artikel 4, lid 4

Artikel 4, lid 5

Artikel 5

Artikel 5

Artikel 6

Artikel 6

Artikel 7

Artikel 7

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 8, lid 3

Artikel 8, lid 4

Artikel 9

Artikel 9, punt a)

Artikel 9, punt b)

Artikel 10

Artikel 10

Artikel 11

Artikel 11, lid 1

Artikel 11, leden 2 tot en met 5

Artikel 12

Artikel 12

Artikel 13

Artikel 14

Artikel 13

Artikel 15

Artikel 14

Artikel 16, punt a)

Artikel 16, punten b) en c)

Artikel 15

Artikel 17

Artikel 16

Artikel 18

Artikel 19

Artikel 17

Artikel 20

Artikel 18

Artikel 21

Bijlage I

Bijlage II


ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1233/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)


Top