Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32012D0535

2012/535/EU: Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 26 september 2012 betreffende noodmaatregelen ter preventie van de verspreiding in de Unie van Bursaphelenchus xylophilus (Steiner et Buhrer) Nickle et al. (het dennenaaltje) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 6543)

PB L 266 van 02/10/2012, p. 42–52 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 23/04/2018

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec_impl/2012/535/oj

2.10.2012   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 266/42


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 26 september 2012

betreffende noodmaatregelen ter preventie van de verspreiding in de Unie van Bursaphelenchus xylophilus (Steiner et Buhrer) Nickle et al. (het dennenaaltje)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2012) 6543)

(2012/535/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name artikel 16, lid 3, vierde zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2006/133/EG van de Commissie (2) schrijft voor dat de lidstaten tijdelijk aanvullende maatregelen moeten nemen tegen de verspreiding van het dennenaaltje in andere gebieden in Portugal dan die waarvan bekend is dat het dennenaaltje er niet voorkomt. Uitbraken van het dennenaaltje in Spanje en het feit dat het dennenaaltje herhaaldelijk door andere lidstaten op dennenhout, houten verpakkingsmateriaal en schors uit Portugal is aangetroffen, tonen aan dat het risico groter is geworden dat het dennenaaltje zich verspreidt buiten gebieden in Portugal waarvan bekend is dat het er voorkomt. De economische, sociale en milieugevolgen van de verspreiding van het dennenaaltje in de gehele Unie zouden onaanvaardbaar groot zijn. Daarom moet de werkingssfeer van de maatregelen betreffende het dennenaaltje tot alle lidstaten worden uitgebreid.

(2)

Om het binnenbrengen en het verspreiden van het dennenaaltje te voorkomen, moeten de lidstaten jaarlijkse onderzoeken uitvoeren naar de aanwezigheid van het dennenaaltje in gebieden waarvan niet bekend is dat het er voorkomt en noodplannen goedkeuren om goed voorbereid te zijn ingeval de aanwezigheid van het dennenaaltje wordt geconstateerd.

(3)

Wanneer het dennenaaltje aanwezig blijkt te zijn in een gebied waarvan niet bekend was dat het er voorkwam, moeten de lidstaten de gebieden afbakenen waar uitroeiingsmaatregelen moeten worden toegepast. Die maatregelen moeten het kappen uit voorzorg van vatbare planten in de besmette zone en in een zone met een straal van 500 m rond de met het dennenaaltje besmette planten omvatten, tezamen met een versterkte surveillance van de aanwezigheid van het dennenaaltje in het gehele afgebakende gebied.

(4)

Wanneer een lidstaat concludeert dat het kappen van vatbare planten tot 500 m van de met het dennenaaltje besmette planten onevenredig is, bijvoorbeeld wanneer de getroffen zone beschermde gebieden omvat overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (3) en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (4) moeten alternatieve opties voor het risicobeheer beschikbaar zijn, waarbij een beperkt aantal vatbare planten moet worden gekapt. In dit geval moeten alternatieve garanties worden verstrekt om te zorgen voor een gelijkwaardig niveau van beperking van het risico van verspreiding van het dennenaaltje.

(5)

Het hoofddoel van de maatregelen betreffende het dennenaaltje is de uitroeiing daarvan, waarbij inperking alleen wordt toegestaan in gebieden waar uitroeiing geen haalbaar doel is. Om ervoor te zorgen dat uitroeiing waar mogelijk tot stand wordt gebracht, moeten de lidstaten de uitroeiingsmaatregelen gedurende minimaal vier jaar toepassen. Wanneer uitroeiing onmogelijk is, moeten de lidstaten echter in sommige gevallen in staat worden gesteld zelfs vóór het verstrijken van de periode van vier jaar inperkingsmaatregelen toe te passen.

(6)

De lidstaten moeten de uitroeiings- en inperkingsmaatregelen die zij genomen hebben of besloten hebben te zullen nemen aan de Commissie en de andere lidstaten meedelen.

(7)

De betreffende economische actoren en het publiek moeten in kennis worden gesteld van de genomen uitroeiings- en inperkingsmaatregelen.

(8)

Het vervoer van vatbare planten, vatbaar hout en vatbare schors binnen afgebakende gebieden en uit die gebieden moet aan bepaalde beperkingen worden onderworpen. De lidstaten moeten controleren of deze verboden en beperkingen worden nageleefd en moeten zo nodig correctieve maatregelen opleggen.

(9)

Wanneer de beperkingen betreffende het vervoer van vatbaar hout en vatbare schors beperkingen inzake de behandeling van dit hout en deze schors omvatten, moeten de lidstaten erkenning verlenen aan en toezicht uitoefenen op voorzieningen die naar behoren zijn uitgerust om een dergelijke behandeling uit te voeren en plantenpaspoorten afgeven of het behandelde vatbare hout of de behandelde vatbare schors merken. Er moeten voorschriften worden vastgesteld voor de erkenning van en het toezicht op dergelijke voorzieningen. Er moeten ook voorschriften worden vastgesteld voor de erkenning van en het toezicht op de producenten van houten verpakkingsmateriaal, die een dergelijk merk aanbrengen.

(10)

De lidstaten en de economische actoren moeten toegang hebben tot de informatie betreffende deze erkende voorzieningen. De Commissie moet daarom een lijst van erkende behandelingsvoorzieningen en erkende producenten van houten verpakkingsmateriaal opstellen en bijhouden.

(11)

Beschikking 2006/133/EG moet daarom worden ingetrokken.

(12)

Dit besluit moet na drie jaar opnieuw worden bekeken om rekening te houden met de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen.

(13)

De in dit besluit vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities

Voor de uitvoering van dit besluit wordt verstaan onder:

a)   „vatbare planten”: planten (met uitzondering van vruchten en zaden) van Abies Mill., Cedrus Trew, Larix Mill., Picea A. Dietr., Pinus L., Pseudotsuga Carr. en Tsuga Carr.;

b)   „vatbaar hout”: hout van coniferen (Coniferales), met uitzondering van gezaagd hout en stamhout van Taxus L. en Thuja L.;

c)   „vatbare schors”: schors van coniferen (Coniferales);

d)   „plaats van productie”: installaties die als één productie-eenheid worden gebruikt. Dit kan productieterreinen omvatten die om fytosanitaire redenen afzonderlijk worden beheerd;

e)   „vector”: kevers behorend tot het geslacht Monochamus Megerle in Dejean, 1821;

f)   „vluchtseizoen van de vector”: periode van 1 april tot en met 31 oktober, behalve wanneer er een technisch-wetenschappelijke rechtvaardiging voor een andere duur van het vluchtseizoen van de vector bestaat, met inachtneming van een veiligheidsmarge van vier extra weken aan het begin en aan het einde van het verwachte vluchtseizoen;

g)   „houten verpakkingsmateriaal”: hout of houtproducten, gebruikt voor de ondersteuning, de bescherming of het dragen van waren, in de vorm van pakkisten, bakken, kratten, vaten en soortgelijke verpakkingen, laadborden, laadkisten en andere laadplateaus, opzetranden voor laadborden en stuwmateriaal, al dan niet daadwerkelijk gebruikt voor het vervoer van voorwerpen. Verwerkt hout, geproduceerd door middel van lijm, warmte of druk of een combinatie daarvan en verpakkingsmateriaal dat volledig bestaat uit hout met een dikte van 6 mm of minder, zijn uitgesloten.

Artikel 2

Onderzoeken in gebieden waarvan niet bekend is dat het dennenaaltje er voorkomt

1.   De lidstaten voeren jaarlijks onderzoeken naar Bursaphelenchus xylophilus (Steiner et Buhrer) Nickle et al. (het dennenaaltje) uit op vatbare planten, vatbaar hout en vatbare schors en op de vector, en bepalen of er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van het dennenaaltje op hun grondgebied in gebieden waarvan eerder niet bekend was dat het dennenaaltje er voorkwam.

Die onderzoeken bestaan uit het verzamelen en het testen in het laboratorium van monsters van vatbare planten, vatbaar hout, vatbare schors en vectoren. Het aantal monsters wordt vastgesteld overeenkomstig goede wetenschappelijke en technische beginselen.

2.   De lidstaten verstrekken aan de Commissie een beschrijving van de in lid 1 bedoelde onderzoeken, onder vermelding van het aantal onderzoeklocaties, de te onderzoeken gebieden en het aantal monsters dat jaarlijks aan laboratoriumtests moet worden onderworpen. Die beschrijving geeft de wetenschappelijke en technische beginselen aan waarop die onderzoeken zijn gebaseerd.

Die beschrijving wordt vóór 1 maart van het jaar waarin de onderzoeken moeten worden uitgevoerd, aan de Commissie verstrekt.

3.   Elke lidstaat deelt de resultaten van de in lid 1 bedoelde onderzoeken aan de Commissie en de andere lidstaten mee vóór 1 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarin de onderzoeken zijn uitgevoerd.

Artikel 3

Laboratoriumtests

De laboratoriumtests op de aanwezigheid van het dennenaaltje in vatbare planten, vatbaar hout, vatbare schors en vectoren worden uitgevoerd overeenkomstig het diagnoseprotocol voor Bursaphelenchus xylophilus, verstrekt in EPPO Standard PM7/4(2) (5). De methoden in die norm kunnen worden aangevuld met of vervangen door wetenschappelijk gevalideerde moleculair-diagnostische methoden waarvan is gebleken dat zij een gevoeligheid en betrouwbaarheid hebben die ten minste gelijk zijn aan die van de EPPO-norm.

Artikel 4

Noodplannen

1.   Vóór 31 december 2013 stelt elke lidstaat een plan op waarin de acties worden aangegeven die bij een bevestigde aanwezigheid of het vermoeden van de aanwezigheid van het dennenaaltje overeenkomstig de artikelen 5 tot en met 16 op zijn grondgebied moeten worden uitgevoerd (hierna „het noodplan” genoemd).

2.   Het noodplan bevat:

a)

een beschrijving van de rol en de verantwoordelijkheden van de betrokken organen en de enige instantie voor die acties;

b)

voorschriften betreffende de uitwisseling van informatie over die acties tussen de betrokken organen, de enige instantie, de betrokken privésector en het publiek;

c)

voorschriften betreffende de laboratoriumtests, en

d)

voorschriften betreffende de opleiding van het personeel van de bij die acties betrokken organen.

3.   De lidstaten zorgen voor de evaluatie en de herziening van hun noodplannen.

4.   De lidstaten delen hun noodplannen op verzoek aan de Commissie mee.

Artikel 5

Afgebakende gebieden

1.   Wanneer de resultaten van het jaarlijkse onderzoek, als bedoeld in artikel 2, lid 1, wijzen op de aanwezigheid van het dennenaaltje in een vatbare plant in een gedeelte van het grondgebied van een lidstaat waarvan eerder niet bekend was dat het er voorkwam, of wanneer er andere aanwijzingen voor een dergelijke aanwezigheid zijn, bakenen de lidstaten overeenkomstig lid 2 onverwijld een gebied af, hierna het „afgebakende gebied” genoemd.

Wanneer het dennenaaltje wordt aangetroffen in de vector of in een zending vatbaar hout, vatbare schors of in houten verpakkingsmateriaal, voeren de betrokken lidstaten een onderzoek uit in de nabijheid van de plek waar de vector is gevangen of waar het vatbare hout, de vatbare schors of het houten verpakkingsmateriaal zich bevond toen het dennenaaltje werd aangetroffen. Wanneer de resultaten van dat onderzoek wijzen op de aanwezigheid van het dennenaaltje in een vatbare plant, is lid 1 ook van toepassing.

2.   Het afgebakende gebied bestaat uit een zone waarin het dennenaaltje aanwezig bleek te zijn, hierna „de besmette zone” genoemd, en een zone rond de besmette zone, hierna „de bufferzone” genoemd. De bufferzone moet ten minste 20 km breed zijn.

Wanneer uitroeiingsmaatregelen overeenkomstig artikel 6 worden toegepast, kan de betrokken lidstaat besluiten om de breedte van de bufferzone te beperken tot minimaal 6 km, mits die beperking de uitroeiing niet in gevaar brengt.

3.   Wanneer het dennenaaltje in een bufferzone wordt aangetroffen, wordt onverwijld een nieuw afgebakend gebied overeenkomstig lid 1 ingesteld om met dat feit rekening te houden.

Het bestaande afgebakende gebied kan in plaats daarvan worden gewijzigd om met dat feit rekening te houden, wanneer dat gebied onderworpen is aan uitroeiingsmaatregelen overeenkomstig artikel 6.

Elke aanwijzing voor de aanwezigheid van het dennenaaltje in een bufferzone moet onmiddellijk ter kennis worden gebracht van de Commissie en de andere lidstaten.

4.   Wanneer het dennenaaltje wordt aangetroffen op het grondgebied van een lidstaat en het afgebakende gebied zich zou uitstrekken tot het grondgebied van één of meer andere lidstaten, stelt de andere lidstaat of stellen de andere lidstaten overeenkomstig lid 1 een afgebakend gebied of afgebakende gebieden in die de bufferzone aanvullen met een bufferzone of bufferzones waarvan de breedte overeenkomt met de breedte van de bufferzone in de lidstaat waar het dennenaaltje is aangetroffen.

5.   De lidstaten delen de afgebakende gebieden op hun grondgebied aan de Commissie en de andere lidstaten mee binnen een maand na de datum waarop het dennenaaltje in het betrokken gebied is aangetroffen.

Die mededeling omvat een beschrijving van de afgebakende gebieden, de ligging daarvan en de namen van de administratieve entiteiten die betrokken zijn bij de afbakening, vergezeld van een kaart met de ligging van elk afgebakend gebied en elke besmette zone en bufferzone.

De lidstaten delen wijzigingen in de afgebakende gebieden op hun grondgebied binnen één maand na die wijziging aan de Commissie en de andere lidstaten mee.

6.   Wanneer uit de jaarlijkse onderzoeken naar de vatbare planten en de vector, als vastgesteld in punt 6 van bijlage I, blijkt dat in het betrokken afgebakende gebied in de afgelopen vier jaar geen dennenaaltje is aangetroffen, kan de betrokken lidstaat besluiten dat dat gebied niet langer afgebakend is. Een lidstaat die zich in de in punt 5 van bijlage I bedoelde situatie bevindt, kan besluiten dat het gebied niet langer afgebakend is wanneer de afwezigheid van het dennenaaltje wordt bevestigd door de monsters en de tests, als bedoeld in punt 7 van die bijlage.

Hij stelt de Commissie en de andere lidstaten binnen één maand in kennis van dat besluit.

7.   De Commissie stelt een lijst van de afgebakende gebieden vast en deelt die lijst aan de lidstaten mee.

Die lijst wordt bijgewerkt op grond van de door de Commissie overeenkomstig de leden 5 en 6 ontvangen mededelingen.

Artikel 6

Uitroeiing

1.   De lidstaten nemen maatregelen, als aangegeven in bijlage I, om het in afgebakende gebieden op hun grondgebied aangetroffen dennenaaltje uit te roeien.

Het dennenaaltje wordt als uitgeroeid beschouwd wanneer uit de jaarlijkse onderzoeken naar de vatbare planten en de vector, als bedoeld in punt 6 van bijlage I, blijkt dat in de afgelopen vier jaar in het afgebakende gebied geen dennenaaltje is aangetroffen of wanneer de afwezigheid van het dennenaaltje wordt bevestigd door de monsters en de tests, als bedoeld in punt 7, derde alinea, van bijlage I.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde maatregelen worden uitgevoerd door technisch geschoold personeel van de verantwoordelijke officiële organen of door andere technisch geschoolde personen die handelen onder het toezicht van de verantwoordelijke officiële organen.

Artikel 7

Inperking

1.   Wanneer uit de jaarlijkse onderzoeken naar de vatbare planten en de vector, als vastgesteld in punt 6 van bijlage I, blijkt dat het dennenaaltje in een afgebakend gebied gedurende een periode van ten minste vier achtereenvolgende jaren aanwezig is geweest en uit de opgedane ervaring blijkt dat het in de betrokken situatie onmogelijk is om het dennenaaltje uit te roeien, kan de betrokken lidstaat in plaats daarvan besluiten het dennenaaltje binnen dat gebied in te perken.

De betrokken lidstaat kan echter vóór het einde van die periode besluiten het dennenaaltje in te perken in plaats van uit te roeien, wanneer de diameter van de besmette zone meer dan 20 km bedraagt, er aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van het dennenaaltje in de gehele besmette zone en uit de opgedane ervaring blijkt dat het in de betrokken situatie onmogelijk is om het dennenaaltje in dat gebied uit te roeien.

Er worden inperkingsmaatregelen genomen, als vastgesteld in bijlage II.

2.   Wanneer een lidstaat overeenkomstig lid 1 besluit inperkingsmaatregelen in plaats van uitroeiingsmaatregelen te nemen, stelt hij de Commissie onder opgave van redenen van dat besluit in kennis.

Wanneer de tweede alinea van lid 1 van toepassing is, voert de Commissie in die lidstaat onderzoeken uit om na te gaan of aan de in die alinea vermelde voorwaarden wordt voldaan.

3.   Afgebakende gebieden die overeenkomstig lid 1 onderworpen zijn aan inperkingsmaatregelen, worden in de in artikel 5, lid 7, bedoelde lijst als zodanig aangegeven. De lidstaten mogen alleen inperkingsmaatregelen toepassen in afgebakende gebieden die in die lijst zijn aangegeven als gebieden waar het dennenaaltje wordt ingeperkt.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde maatregelen worden uitgevoerd door technisch geschoold personeel van de verantwoordelijke officiële organen of door andere technisch geschoolde personen die handelen onder het toezicht van de verantwoordelijke officiële organen.

Artikel 8

Verstrekking van informatie aan de economische actoren en het publiek

Wanneer uitroeiingsmaatregelen overeenkomstig artikel 6 of inperkingsmaatregelen overeenkomstig artikel 7 worden toegepast, voorzien de betrokken lidstaten in maatregelen voor het verstrekken van informatie aan de betrokken economische actoren en het publiek.

Artikel 9

Mededeling van nationale maatregelen

1.   De lidstaten delen binnen één maand na de in artikel 16, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2000/29/EG bedoelde kennisgeving van het voorkomen van het dennenaaltje in een deel van hun grondgebied waarvan eerder niet bekend was dat het er voorkwam, aan de Commissie en de andere lidstaten de maatregelen mee die zij hebben genomen en die welke zij hebben besloten te nemen voor de uitroeiing van het dennenaaltje overeenkomstig artikel 6.

2.   Wanneer een lidstaat maatregelen voor de uitroeiing van het dennenaaltje overeenkomstig artikel 6 neemt, omvat de in lid 1 bedoelde mededeling van de maatregelen de maatregelen betreffende het kappen, bemonsteren, testen, verwijderen en vernietigen van vatbare planten, als vastgesteld in de punten 2, 3, 4, 5, 7, 8 en 9 van bijlage I, en de opzet en de organisatie van de onderzoeken, waaronder het aantal inspecties, te nemen monsters en uit te voeren laboratoriumtests, als vastgesteld in punt 6 van bijlage I.

Wanneer een lidstaat maatregelen voor de inperking van het dennenaaltje overeenkomstig artikel 7 neemt, omvat de in lid 1 bedoelde mededeling van de maatregelen de maatregelen betreffende het kappen, bemonsteren, testen, verwijderen en vernietigen van vatbare planten en de opzet en de organisatie van de onderzoeken, waaronder het aantal inspecties, te nemen monsters en uit te voeren laboratoriumtests, als vastgesteld in de punten 2 en 3 van bijlage II.

Die mededeling van de maatregelen omvat ook een beschrijving van de maatregelen voor de informatie van de betrokken economische actoren en het publiek overeenkomstig artikel 8 en van de uit te voeren controles overeenkomstig artikel 11, lid 1.

3.   De lidstaten verstrekken uiterlijk op 1 maart van elk jaar aan de Commissie en de andere lidstaten een verslag van de resultaten van de in het voorgaande jaar overeenkomstig de artikelen 6 en 7 genomen maatregelen.

Dat verslag omvat het aantal keren dat en de locaties waar het dennenaaltje is aangetroffen, inclusief kaarten, het aantal planten in slechte gezondheidstoestand of dode planten die werden geïdentificeerd, gekapt, bemonsterd en getest, en de uitslag van die tests.

4.   De lidstaten delen uiterlijk op 1 maart van elk jaar na de in lid 1 bedoelde kennisgeving aan de Commissie en de andere lidstaten de maatregelen mee die zij in dat jaar hebben genomen voor de uitroeiing van het dennenaaltje overeenkomstig artikel 6.

5.   Wanneer een lidstaat besluit het dennenaaltje overeenkomstig artikel 7, lid 1, in te perken in een afgebakend gebied, verstrekt hij onmiddellijk aan de Commissie en de andere lidstaten een dienovereenkomstig herziene versie van de in lid 1 bedoelde mededeling van de maatregelen.

Die mededeling van de maatregelen kan een periode bestrijken van maximaal vijf jaar voor een afgebakend gebied dat onderworpen is aan inperkingsmaatregelen overeenkomstig artikel 7. Wanneer de mededeling betrekking heeft op een periode van meer dan één jaar, verstrekken de betrokken lidstaten aan de Commissie en de andere lidstaten uiterlijk op 31 oktober van het jaar waarin de maatregelen verstrijken een herziene versie van die mededeling.

Wanneer wordt besloten significante wijzigingen in de inperkingsmaatregelen aan te brengen, wordt die mededeling van de maatregelen onverwijld herzien en aan de Commissie en de andere lidstaten verstrekt.

Artikel 10

Vervoer van vatbare planten, vatbaar hout en vatbare schors in de Unie

1.   Vatbare planten, vatbaar hout en vatbare schors mogen alleen uit afgebakende gebieden naar andere gebieden dan afgebakende gebieden en van besmette zones naar bufferzones worden vervoerd, als aan de in afdeling 1 van bijlage III vermelde voorwaarden wordt voldaan.

2.   Vatbare planten, vatbaar hout en vatbare schors mogen alleen worden vervoerd in besmette zones die onderworpen zijn aan uitroeiingsmaatregelen, als aan de in afdeling 2 van bijlage III vermelde voorwaarden wordt voldaan.

3.   De lidstaten mogen het vervoer van vatbare planten, vatbaar hout en vatbare schors beperken in besmette zones die aan inperkingsmaatregelen zijn onderworpen.

Artikel 11

Controles betreffende het vervoer uit afgebakende gebieden naar andere gebieden dan afgebakende gebieden en van besmette zones naar bufferzones

1.   De lidstaten voeren frequent steekproefgewijze controles uit op vatbare planten, vatbaar hout en vatbare schors die uit op hun grondgebied gelegen afgebakende gebieden naar andere gebieden dan afgebakende gebieden en van op hun grondgebied gelegen besmette zones naar bufferzones worden vervoerd.

Bij het nemen van een besluit in een specifiek geval over de plaats waar de controles worden uitgevoerd, baseren de lidstaten hun besluit op het risico dat zich in de te controleren planten of hout en schors levende dennenaaltjes bevinden, rekening houdend met de herkomst van de zendingen, de vatbaarheid van de betrokken planten en hout of schors en de eerdere naleving van dit besluit en Beschikking 2006/133/EG door de voor het vervoer verantwoordelijke economische actor.

Controles van vatbare planten, vatbaar hout en vatbare schors worden op de volgende plaatsen uitgevoerd:

a)

op de punten waar zij uit besmette zones naar bufferzones worden vervoerd;

b)

op de punten waar zij uit bufferzones naar niet-afgebakende gebieden worden vervoerd;

c)

op hun plaats van bestemming in de bufferzone, en

d)

op hun plaats van oorsprong in de besmette zones, zoals houtzagerijen, vanwaar zij uit de besmette zone worden vervoerd.

De lidstaten kunnen besluiten daarnaast controles uit te voeren op andere plaatsen dan die bedoeld onder a) tot en met d).

Die controles omvatten een documentencontrole wat betreft de eisen van afdeling 1 van bijlage III, een overeenstemmingscontrole en, bij niet-naleving of een vermoeden van niet-naleving van die eisen, een fytosanitaire controle die tests op de aanwezigheid van het dennenaaltje omvat.

2.   De lidstaten voeren steekproefgewijze controles uit op vatbare planten, vatbaar hout en vatbare schors die uit buiten hun grondgebied gelegen afgebakende gebieden naar andere gebieden op hun grondgebied dan afgebakende gebieden worden vervoerd.

Deze controles omvatten een documentencontrole wat betreft de eisen van afdeling 1 van bijlage III, een overeenstemmingscontrole en een fytosanitaire controle die tests op de aanwezigheid van het dennenaaltje omvat.

3.   De resultaten van de in lid 1 bedoelde controles worden maandelijks en die bedoeld in lid 2 jaarlijks uiterlijk op 1 maart aan de Commissie en de andere lidstaten meegedeeld.

Wanneer uit die controles blijkt dat het dennenaaltje voorkomt in vatbare planten, vatbaar hout of vatbare schors, stelt de lidstaat de Commissie en de andere lidstaten daarvan onmiddellijk in kennis.

Artikel 12

Maatregelen bij niet-naleving van artikel 10

Wanneer uit de in artikel 11 bedoelde controles blijkt dat afdeling 1 of afdeling 2 van bijlage III niet wordt nageleefd, onderwerpt de lidstaat die die controles heeft uitgevoerd het niet-conforme materiaal onmiddellijk aan een van de volgende maatregelen:

a)

vernietiging;

b)

vervoer onder officieel toezicht naar een behandelingsvoorziening die daartoe specifiek is erkend, waar het wordt onderworpen aan een warmtebehandeling om een minimumtemperatuur van 56 °C gedurende ten minste 30 minuten in het gehele vatbare hout en de gehele vatbare schors te bereiken en er aldus voor te zorgen dat het hout en de schors vrij zijn van levende dennenaaltjes en levende vectoren;

c)

wanneer het niet-conforme materiaal bestaat uit houten verpakkingsmateriaal dat wordt gebruikt voor het vervoer van voorwerpen, en onverminderd bijlage III, terugzending onder officieel toezicht naar de plaats van verzending, of een plaats dicht bij de plaats waar het dennenaaltje is aangetroffen, voor de herverpakking van die voorwerpen en vernietiging van dat houten verpakkingsmateriaal, waarbij elk risico van verspreiding van het dennenaaltje wordt vermeden.

Artikel 13

Erkenning van behandelingsvoorzieningen

1.   De lidstaten op het grondgebied waarvan zich een afgebakend gebied bevindt, erkennen de behandelingsvoorzieningen die naar behoren zijn uitgerust om één of meer van de volgende taken uit te voeren, als aangegeven in bijlage III:

a)

behandeling van vatbaar hout en vatbare schors, als vastgesteld in punt 2, onder a), van afdeling 1 van die bijlage en in punt 2, eerste alinea, onder c), van afdeling 2 van die bijlage;

b)

afgifte van plantenpaspoorten, als bedoeld in Richtlijn 92/105/EEG van de Commissie (6) voor vatbaar hout of vatbare schors, behandeld door de betrokken behandelingsvoorziening overeenkomstig dit lid, onder a), als vastgesteld in punt 2, onder b), van afdeling 1 van bijlage III en in punt 2, tweede alinea, onder b), van afdeling 2 van die bijlage;

c)

behandeling van houten verpakkingsmateriaal, als vastgesteld in punt 3, onder a), van afdeling 1 van die bijlage en in punt 3 van afdeling 2 van die bijlage, en

d)

merking van houten verpakkingsmateriaal dat door de betrokken behandelingsvoorziening overeenkomstig het vermelde onder c) is behandeld, als vastgesteld in punt 3, onder b), van afdeling 1 van bijlage III en punt 3 van afdeling 2 van die bijlage, overeenkomstig bijlage II bij de Internationale Norm nr. 15 van de FAO voor fytosanitaire maatregelen.

Die voorzieningen worden hierna „erkende behandelingsvoorzieningen” genoemd.

2.   De erkende behandelingsvoorzieningen zorgen voor de traceerbaarheid van het behandelde vatbare hout, de behandelde vatbare schors en het behandelde vatbare houten verpakkingmateriaal.

Artikel 14

Erkenning voor het merken van materiaal

1.   De lidstaten op het grondgebied waarvan zich een afgebakend gebied bevindt, verlenen aan de naar behoren uitgeruste producenten van houten verpakkingsmateriaal de erkenning om overeenkomstig bijlage II bij de Internationale Norm nr. 15 van de FAO voor fytosanitaire maatregelen het houten verpakkingsmateriaal te merken dat zij vervaardigen uit hout dat door een erkende behandelingsvoorziening is behandeld en vergezeld gaat van het in Richtlijn 92/105/EEG bedoelde plantenpaspoort.

Die producenten worden hierna „erkende producenten van houten verpakkingsmateriaal” genoemd.

2.   Erkende producenten van houten verpakkingsmateriaal gebruiken uitsluitend hout van speciaal daartoe erkende behandelingsvoorzieningen, dat vergezeld gaat van het in Richtlijn 92/105/EEG bedoelde plantenpaspoort voor de productie van houten verpakkingsmateriaal, en zorgen ervoor dat het daarvoor gebruikte hout terug kan worden getraceerd tot die behandelingsvoorzieningen.

Artikel 15

Toezicht op erkende behandelingsvoorzieningen en erkende producenten van houten verpakkingsmateriaal

De lidstaten houden toezicht op de erkende behandelingsvoorzieningen en de erkende producenten van houten verpakkingsmateriaal om ervoor te zorgen dat zij hun taken, als vastgesteld in hun erkenning, correct verrichten.

De lidstaten zorgen ervoor dat dat toezicht wordt uitgevoerd door technisch geschoold personeel van de verantwoordelijke officiële organen of door andere technisch geschoolde personen die handelen onder het toezicht van de verantwoordelijke officiële organen.

Artikel 16

Intrekking van de erkenningen van erkende behandelingsvoorzieningen en erkende producenten van houten verpakkingsmateriaal

1.   Wanneer de lidstaat die de erkenning heeft verleend, kennis krijgt van het voorkomen van het dennenaaltje in vatbaar hout, vatbare schors of vatbaar houten verpakkingsmateriaal, behandeld door een erkende behandelingsvoorziening, trekt hij die erkenning onmiddellijk in.

Wanneer de lidstaat die de erkenning heeft verleend, kennis krijgt van het voorkomen van het dennenaaltje in vatbaar houten verpakkingsmateriaal dat door een erkende producent van houten verpakkingsmateriaal is gemerkt, trekt hij die erkenning onmiddellijk in.

2.   Wanneer de lidstaat die de erkenning heeft verleend kennis krijgt van het feit dat een erkende behandelingsvoorziening of een erkende producent van houten verpakkingsmateriaal de in de erkenning vastgestelde taken niet correct uitvoert, neemt hij, onverminderd lid 1, de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de artikelen 13 en 14 worden nageleefd.

Artikel 17

Lijst van erkende behandelingsvoorzieningen en erkende producenten van houten verpakkingsmateriaal

1.   De lidstaten informeren de Commissie wanneer zij een behandelingsvoorziening overeenkomstig artikel 13 of een producent van houten verpakkingsmateriaal overeenkomstig artikel 14 erkennen en wanneer zij een dergelijke erkenning intrekken.

2.   De Commissie stelt een lijst op van de erkende behandelingsvoorzieningen en erkende producenten van houten verpakkingsmateriaal en verstrekt deze lijst aan de lidstaten. Deel A van die lijst bevat de erkende behandelingsvoorzieningen. Deel B van die lijst bevat de erkende producenten van houten verpakkingsmateriaal. Die lijst wordt bijgewerkt op grond van de van de lidstaten ontvangen informatie.

Artikel 18

Intrekking

Beschikking 2006/133/EG wordt ingetrokken.

Artikel 19

Evaluatie

Dit besluit wordt uiterlijk op 31 juli 2015 opnieuw bekeken.

Artikel 20

Toepassingsdatum

De tweede zin van punt 2, onder a), van afdeling 1 van bijlage III en de tweede zin van punt 2, eerste alinea, onder c), van afdeling 2 van die bijlage zijn van toepassing vanaf 1 januari 2013.

Artikel 21

Adressaten

Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 26 september 2012.

Voor de Commissie

John DALLI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.

(2)  PB L 52 van 23.2.2006, blz. 34.

(3)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7.

(4)  PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7.

(5)  EPPO Bulletin 39(3):344-353.

(6)  PB L 4 van 8.1.1993, blz. 22.


BIJLAGE I

Uitroeiingsmaatregelen, als bedoeld in artikel 6

1.

De lidstaten nemen in het afgebakende gebied overeenkomstig artikel 6 maatregelen om het dennenaaltje uit te roeien, als vastgesteld in de punten 2 tot en met 10.

De lidstaten voegen een gedetailleerde beschrijving van die maatregelen bij de in artikel 9, lid 1, bedoelde mededeling.

2.

Bij de vaststelling van een afgebakend gebied stelt de betrokken lidstaat in dat gebied onmiddellijk een zone in met een minimale straal van 500 m rond elke vatbare plant waarin het dennenaaltje is aangetroffen, hierna de „kaalkapzone” genoemd. De feitelijke straal van die zone wordt voor elke vatbare plant waarin het dennenaaltje is aangetroffen, vastgesteld op basis van het risico van overdracht van het dennenaaltje door de vector tot een afstand van meer dan 500 m van die vatbare plant.

In de kaalkapzone worden alle vatbare planten gekapt, verwijderd en vernietigd. Het kappen en het vernietigen van die planten wordt uitgevoerd vanaf de buitenkant van de zone naar het midden toe. Er worden alle nodige voorzorgsmaatregelen genomen om de verspreiding van het dennenaaltje en zijn vector tijdens het kappen te vermijden.

Alle dode planten, alle planten in slechte gezondheidstoestand en een aantal planten dat er gezond uitziet, geselecteerd op basis van het risico van verspreiding van het dennenaaltje in het desbetreffende geval, worden na het kappen bemonsterd. De monsters worden genomen in verscheidene delen van elke plant, waaronder de kroon. Alle monsters worden getest op de aanwezigheid van het dennenaaltje.

3.

Wanneer een lidstaat concludeert dat de instelling van een kaalkapzone met een straal van 500 m, als bedoeld in punt 2, onaanvaardbare sociale of milieugevolgen heeft, kan de minimale straal van de kaalkapzone worden beperkt tot 100 m rond elke vatbare plant waarin het dennenaaltje is aangetroffen.

Voor bepaalde zich in die kaalkapzone bevindende individuele planten kan in uitzonderlijke gevallen waarin de lidstaat concludeert dat het kappen van die planten onwenselijk is, een alternatieve uitroeiingsmaatregel op alleen die planten worden toegepast, die hetzelfde niveau van bescherming tegen de verspreiding van het dennenaaltje biedt. De reden voor die conclusie en de beschrijving van die maatregel moeten aan de Commissie worden verstrekt in de in artikel 9, lid 1, bedoelde mededeling.

4.

Wanneer punt 3 van toepassing is, worden alle vatbare planten die zich bevinden tussen 100 m en 500 m van de vatbare planten waarin het dennenaaltje is aangetroffen en die niet hoeven te worden gekapt, aan de volgende maatregelen onderworpen:

a)

jaarlijkse bemonstering van die vatbare planten en uitvoering van tests op de aanwezigheid van het dennenaaltje, onder gebruikmaking van een bemonsteringsschema dat in staat is met 99 % betrouwbaarheid te bevestigen dat het niveau van de aanwezigheid van het dennenaaltje in die vatbare planten onder 0,1 % ligt;

b)

vanaf het eerste jaar tot de voltooiing van de uitroeiing, als bedoeld in artikel 6, lid 1, of tot een besluit tot toepassing van inperkingsmaatregelen, als bedoeld in artikel 7, lid 1, elke twee maanden inspecties door de lidstaten tijdens het vluchtseizoen van de vector van die vatbare planten met het oog op de vaststelling van tekenen of symptomen van de aanwezigheid van het dennenaaltje, gevolgd door het bemonsteren en het testen van die planten op de aanwezigheid van het dennenaaltje, waarbij die tekenen of symptomen zijn waargenomen.

De redenen voor de conclusie, als bedoeld in punt 3, en de beschrijving van de maatregelen, als vastgesteld onder a) en b), worden vermeld in de in artikel 9, lid 1, bedoelde mededeling.

5.

Wanneer een lidstaat beschikt over bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de vector niet op zijn grondgebied aanwezig is en dat is gebaseerd op onderzoeken naar de aanwezigheid van de vector op zijn grondgebied in de laatste drie jaren, bedraagt de minimale straal van de kaalkapzone 100 m rond elke vatbare plant waarin het dennenaaltje voorkomt, tenzij de in punt 6 bedoelde onderzoeken de aanwezigheid van de vector in het afgebakende gebied aantonen.

Dat bewijsmateriaal wordt opgenomen in de in artikel 9, lid 1, bedoelde mededeling.

6.

De lidstaten voeren jaarlijkse onderzoeken uit naar de vatbare planten en de vector in de afgebakende gebieden, waarbij die planten en de vector op de aanwezigheid van het dennenaaltje worden geïnspecteerd, bemonsterd en getest. Die onderzoeken besteden bijzondere aandacht aan vatbare planten die dood zijn, in een slechte gezondheidstoestand verkeren of zich bevinden in door branden of stormen getroffen gebieden. Die onderzoeken omvatten ook de systematische bemonstering van vatbare planten die er gezond uitzien. De intensiteit van de onderzoeken binnen een straal van 3 000 m rond elke vatbare plant waarin het dennenaaltje is aangetroffen, moet ten minste vier keer zo hoog zijn als in het gebied vanaf de 3 000 m-straal tot de buitengrens van de bufferzone.

7.

De lidstaten identificeren en kappen in het gehele afgebakende gebied alle vatbare planten waarin het dennenaaltje is aangetroffen, alsook planten die dood zijn, in een slechte gezondheidstoestand verkeren of zich bevinden in door branden of stormen getroffen gebieden. Zij verwijderen en vernietigen de gekapte planten en kapresten, waarbij zij alle nodige voorzorgsmaatregelen nemen om de verspreiding van het dennenaaltje en zijn vector tot het einde van de kap te vermijden. Zij nemen de volgende voorwaarden in acht:

a)

vatbare planten die zijn geïdentificeerd buiten het vluchtseizoen van de vector, worden vóór het volgende vluchtseizoen gekapt en ter plekke vernietigd of verwijderd en het hout en de schors daarvan worden behandeld, als vastgesteld in punt 2, onder a), van afdeling 1 van bijlage III, of verwerkt, als vastgesteld in punt 2, eerste alinea, onder b), van afdeling 2 van bijlage III;

b)

vatbare planten die zijn geïdentificeerd tijdens het vluchtseizoen van de vector, worden onmiddellijk gekapt en ter plekke vernietigd of verwijderd en het hout en de schors daarvan worden behandeld, als vastgesteld in punt 2, onder a), van afdeling 1 van bijlage III, of verwerkt, als vastgesteld in punt 2, eerste alinea, onder b), van afdeling 2 van bijlage III.

Gekapte vatbare planten waarin het dennenaaltje nog niet is aangetroffen, worden bemonsterd en op de aanwezigheid van het dennenaaltje getest volgens een bemonsteringsschema dat in staat is met 99 % betrouwbaarheid te bevestigen dat het niveau van de aanwezigheid van het dennenaaltje in die vatbare planten onder 0,1 % ligt.

Wanneer punt 5 van toepassing is, kunnen de lidstaten echter besluiten monsters te nemen van en tests uit te voeren op de aanwezigheid van het dennenaaltje in de in de eerste alinea bedoelde vatbare planten, zonder deze te kappen, volgens een bemonsteringsschema dat in staat is met 99 % betrouwbaarheid te bevestigen dat het niveau van de aanwezigheid van het dennenaaltje in die vatbare planten onder 0,1 % ligt. De eerste zin is niet van toepassing op vatbare planten waarin het dennenaaltje is aangetroffen.

8.

Wat betreft vatbaar hout dat in het afgebakende gebied tijdens het vluchtseizoen van de vector, als bedoeld in punt 7, onder b), is geïdentificeerd, ontdoen de lidstaten stammen van gekapte vatbare planten van hun schors of behandelen deze stammen met een insecticide waarvan bekend is dat het doeltreffend is tegen de vector of dekken die stammen onmiddellijk na het kappen af met een insectennet dat met een dergelijk insecticide is doordrenkt. Na het ontdoen van de schors, het behandelen of het afdekken wordt het vatbare hout onder officieel toezicht onmiddellijk afgevoerd naar een opslagplaats of een erkende behandelingsvoorziening. Hout dat niet van zijn schors is ontdaan, wordt op de opslagplaats of in de erkende behandelingsvoorziening onmiddellijk nogmaals behandeld met een insecticide waarvan bekend is dat het doeltreffend is tegen de vector of afgedekt met een insectennet dat met een dergelijk insecticide is doordrenkt.

Bij het kappen van vatbare planten geproduceerd houtafval dat ter plaatse wordt achtergelaten, wordt versnipperd in snippers met een dikte en een breedte van minder dan 3 cm.

9.

De lidstaten verwijderen en vernietigen alle vatbare planten die zijn gekweekt op plaatsen van productie van voor opplant bestemde planten waar het dennenaaltje sinds het begin van de laatste volledige groeicyclus is gedetecteerd, waarbij alle nodige voorzorgsmaatregelen worden genomen om de verspreiding van het dennenaaltje en zijn vector tijdens die activiteiten te vermijden.

10.

De lidstaten verstrekken een hygiëneprotocol voor alle voertuigen die bosbouwproducten vervoeren en machines voor de verwerking van bosbouwproducten om ervoor te zorgen dat het dennenaaltje zich met die voertuigen en machines niet kan verspreiden.


BIJLAGE II

Inperkingsmaatregelen, als bedoeld in artikel 7

1.

De lidstaten nemen overeenkomstig artikel 7 maatregelen in de afgebakende gebieden die een bufferzone moeten hebben met een breedte van ten minste 20 km, om de verspreiding van het dennenaaltje in te perken, als vastgesteld in de punten 2 en 3.

De lidstaten voegen een gedetailleerde beschrijving van die maatregelen bij de in artikel 9, lid 1, bedoelde mededeling.

2.

De lidstaten voeren jaarlijkse onderzoeken uit naar de vatbare planten en de vector in de besmette zones, waarbij die planten en de vector op de aanwezigheid van het dennenaaltje worden geïnspecteerd, bemonsterd en getest. Die onderzoeken besteden bijzondere aandacht aan vatbare planten die dood zijn, in een slechte gezondheidstoestand verkeren of zich bevinden in door branden of stormen getroffen gebieden. De lidstaten kappen alle vatbare planten waarin het dennenaaltje wordt aangetroffen en verwijderen en vernietigen die planten en hun kapresten, waarbij zij alle nodige voorzorgsmaatregelen nemen om de verspreiding van het dennenaaltje en zijn vector te vermijden.

3.

De lidstaten nemen de volgende maatregelen in de bufferzones:

a)

de lidstaten voeren jaarlijkse onderzoeken uit naar de vatbare planten en de vector in de bufferzones, waarbij die planten en de vector op de aanwezigheid van het dennenaaltje worden geïnspecteerd, bemonsterd en getest. Die onderzoeken besteden bijzondere aandacht aan vatbare planten die dood zijn, in een slechte gezondheidstoestand verkeren of zich bevinden in door branden of stormen getroffen gebieden. Die onderzoeken omvatten ook de systematische bemonstering van vatbare planten die er gezond uitzien;

b)

de lidstaten identificeren en kappen in de betreffende bufferzones alle vatbare planten die dood zijn, in een slechte gezondheidstoestand verkeren of zich bevinden in door branden of stormen getroffen gebieden. Zij verwijderen en vernietigen de gekapte planten en kapresten, waarbij zij alle nodige voorzorgsmaatregelen nemen om de verspreiding van het dennenaaltje en zijn vector tot en tijdens de kap en onder de volgende voorwaarden te vermijden:

i)

vatbare planten die zijn geïdentificeerd buiten het vluchtseizoen van de vector, worden vóór het volgende vluchtseizoen gekapt en ter plekke vernietigd, onder officieel toezicht naar de besmette zone afgevoerd of verwijderd. In het laatste geval worden het hout en de schors van die planten behandeld, als vastgesteld in punt 2, onder a), van afdeling 1 van bijlage III, of verwerkt, als vastgesteld in punt 2, eerste alinea, onder b), van afdeling 2 van bijlage III;

ii)

vatbare planten die zijn geïdentificeerd tijdens het vluchtseizoen van de vector, worden onmiddellijk gekapt en ter plekke vernietigd, onder officieel toezicht naar de besmette zone afgevoerd of verwijderd. In het laatste geval worden het hout en de schors van die planten behandeld, als vastgesteld in punt 2, onder a), van afdeling 1 van bijlage III, of verwerkt, als vastgesteld in punt 2, eerste alinea, onder b), van afdeling 2 van bijlage III.

Andere gekapte vatbare planten dan planten die door bosbranden volledig zijn vernietigd, worden bemonsterd en op de aanwezigheid van het dennenaaltje getest volgens een bemonsteringsschema dat in staat is met 99 % betrouwbaarheid te bevestigen dat het niveau van de aanwezigheid van het dennenaaltje in die vatbare planten onder 0,02 % ligt;

c)

Wat betreft vatbaar hout dat in de bufferzone tijdens het vluchtseizoen van de vector, als bedoeld in punt 3, onder b), is geïdentificeerd, ontdoen de lidstaten stammen van gekapte vatbare planten van hun schors of behandelen deze stammen met een insecticide waarvan bekend is dat het doeltreffend is tegen de vector of dekken die stammen onmiddellijk na het kappen af met een insectennet dat met een dergelijk insecticide is doordrenkt. Na het ontdoen van de schors, het behandelen of het afdekken wordt het vatbare hout onder officieel toezicht onmiddellijk afgevoerd naar een opslagplaats of een erkende behandelingsvoorziening. Hout dat niet van zijn schors is ontdaan, wordt op de opslagplaats of in de erkende behandelingsvoorziening onmiddellijk nogmaals behandeld met een insecticide waarvan bekend is dat het doeltreffend is tegen de vector of afgedekt met een insectennet dat met een dergelijk insecticide is doordrenkt.

Bij het kappen van vatbare planten geproduceerd houtafval dat ter plaatse wordt achtergelaten, wordt versnipperd in snippers met een dikte en een breedte van minder dan 3 cm.

4.

De lidstaten verstrekken een hygiëneprotocol voor alle voertuigen die bosbouwproducten vervoeren en machines voor de verwerking van bosbouwproducten om ervoor te zorgen dat het dennenaaltje zich met die voertuigen en machines niet kan verspreiden.


BIJLAGE III

Voorwaarden voor het vervoer van vatbare planten, vatbaar hout en vatbare schors binnen de Unie, als bedoeld in artikel 10

AFDELING 1

Voorwaarden voor het vervoer van vatbare planten, vatbaar hout en vatbare schors uit afgebakende gebieden naar andere gebieden dan afgebakende gebieden en uit besmette zones naar bufferzones

1.

Vatbare planten mogen worden vervoerd, mits die planten aan de volgende voorwaarden voldoen:

a)

zij zijn gekweekt op plaatsen van productie waar geen dennenaaltjes of de symptomen daarvan sinds het begin van de laatste volledige groeicyclus zijn waargenomen;

b)

zij zijn tijdens hun gehele leven gekweekt onder een volledige fysieke bescherming die ervoor zorgt dat de vector de planten niet kan bereiken;

c)

zij zijn officieel geïnspecteerd, getest en vrij van het dennenaaltje en de vector bevonden;

d)

zij gaan vergezeld van een plantenpaspoort dat overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG is opgesteld en afgegeven voor bestemmingen binnen de Unie;

e)

zij worden buiten het vluchtseizoen van de vector of in gesloten containers of verpakkingen vervoerd zodat geen besmetting met het dennenaaltje of de vector kan plaatsvinden.

2.

Vatbaar hout en vatbare schors, met uitzondering van houten verpakkingsmateriaal, mogen worden vervoerd, mits dat hout of die schors aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

zij hebben een adequate warmtebehandeling in een erkende behandelingsvoorziening ondergaan om in het gehele hout en de gehele schors gedurende ten minste 30 minuten een minimale temperatuur van 56 °C te bereiken, waardoor wordt gegarandeerd dat het hout en de schors vrij zijn van levende dennenaaltjes en levende vectoren. Bij een composterende warmtebehandeling wordt de compostering uitgevoerd overeenkomstig een behandelingsspecificatie die is goedgekeurd overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, van Richtlijn 2000/29/EG bedoelde procedure;

b)

zij gaan vergezeld van het in Richtlijn 92/105/EEG bedoelde plantenpaspoort, afgegeven door een erkende behandelingsvoorziening;

c)

zij worden buiten het vluchtseizoen van de vector of, behalve bij hout dat schorsvrij is, vervoerd met een beschermende afdekking die ervoor zorgt dat geen besmetting met het dennenaaltje of de vector kan plaatsvinden.

3.

Vatbaar hout in de vorm van houten verpakkingsmateriaal mag worden vervoerd, mits dat houten verpakkingsmateriaal aan de volgende voorwaarden voldoet:

a)

het is in een erkende behandelingsvoorziening onderworpen aan een van de goedgekeurde behandelingen, gespecificeerd in bijlage I bij de Internationale Norm nr. 15 van de FAO voor fytosanitaire maatregelen „Regulation of wood packaging material in international trade (1), waardoor wordt gegarandeerd dat het vrij is van levende dennenaaltjes en levende vectoren;

b)

het is gemerkt overeenkomstig bijlage II bij die internationale norm.

4.

In afwijking van de punten 2 en 3 mag vatbaar hout uit het afgebakende gebied, of uit de besmette zone naar de bufferzone, voor onmiddellijke behandeling worden vervoerd naar de erkende behandelingsvoorziening die is gelegen op de kortste afstand van het afgebakende gebied of de besmette zone, wanneer zich in dat gebied of die zone geen adequate behandelingsvoorziening bevindt.

De afwijking geldt slechts indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

bij het beheer, de behandeling, de opslag en het vervoer van gekapte vatbare planten overeenkomstig de punten 8 en 10 van bijlage I en punt 3, onder c), en punt 4 van bijlage II wordt ervoor gezorgd dat de vector niet aanwezig kan zijn op of kan ontsnappen uit dat hout;

b)

het vervoer vindt plaats buiten het vluchtseizoen van de vector of met een beschermende afdekking die garandeert dat geen besmetting van andere planten, hout of schors met het dennenaaltje of de vector kan voorkomen;

c)

het vervoer is onderworpen aan een regelmatige controle ter plekke door de bevoegde autoriteiten.

5.

In afwijking van de punten 2 en 3 mag vatbaar hout en vatbare schors die zijn versnipperd in snippers met een dikte en een breedte van minder dan 3 cm uit het afgebakende gebied naar de erkende behandelingsvoorziening op de kortste afstand van dat gebied, of uit de besmette zone naar de bufferzone worden vervoerd om als brandstof te worden gebruikt, mits aan punt 4, tweede alinea, onder b) en c), wordt voldaan.

AFDELING 2

Voorwaarden voor het vervoer van vatbare planten, vatbaar hout en vatbare schors binnen besmette zones die aan uitroeiingsmaatregelen zijn onderworpen

1.

Vatbare planten voor opplant mogen worden vervoerd, mits die planten aan dezelfde voorwaarden voldoen, als vastgesteld in punt 1 van afdeling 1.

2.

Vatbaar hout en vatbare schors mogen worden vervoerd om dat hout of die schors te onderwerpen aan een van de volgende behandelingen:

a)

zij worden vernietigd door verbranding op een daartoe aangewezen nabijgelegen plaats binnen het afgebakende gebied;

b)

zij worden in een verwerkingsvoorziening gebruikt als brandstof of voor andere destructieve doeleinden die ervoor zorgen dat zij vrij van levende dennenaaltjes en levende vectoren zijn;

c)

zij ondergaan een adequate warmtebehandeling in een erkende behandelingsvoorziening om in het gehele hout en de gehele schors gedurende ten minste 30 minuten een minimale temperatuur van 56 °C te bereiken, waardoor wordt gegarandeerd dat het hout en de schors vrij zijn van levende dennenaaltjes en levende vectoren. Bij een composterende warmtebehandeling wordt de compostering uitgevoerd overeenkomstig een behandelingsspecificatie die is goedgekeurd overeenkomstig de in artikel 18, lid 2, van Richtlijn 2000/29/EG bedoelde procedure.

De volgende voorwaarden gelden voor dat vervoer:

a)

het hout of de schors wordt vervoerd onder officieel toezicht en buiten het vluchtseizoen van de vector of met een beschermende afdekking die garandeert dat geen besmetting van andere planten, hout of schors met het dennenaaltje of de vector kan plaatsvinden, of

b)

hout en schors die de in punt 2, eerste alinea, onder c), bedoelde behandeling hebben ondergaan, mogen worden vervoerd, mits zij vergezeld gaan van een door een erkende behandelingsvoorziening afgegeven plantenpaspoort.

Dit punt is niet van toepassing op houten verpakkingsmateriaal of vatbaar hout dat is verkregen van planten die individueel zijn getest en vrij van het dennenaaltje zijn bevonden.

3.

Vatbaar hout in de vorm van houten verpakkingsmateriaal mag worden vervoerd, als het voldoet aan de voorwaarden van punt 3 van afdeling 1.


(1)  Secretariat of the International Plant Protection Convention (2009), International Standard for Phytosanitary Measures 15: Regulation of wood packaging material in international trade.


Top