EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32008R0820

Verordening (EG) nr. 820/2008 van de Commissie van 8 augustus 2008 houdende vaststelling van maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen inzake luchtvaartbeveiliging (Voor de EER relevante tekst)

PB L 221 van 19/08/2008, p. 8–22 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 29/04/2010; opgeheven door 32010R0185

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2008/820/oj

19.8.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 221/8


VERORDENING (EG) Nr. 820/2008 VAN DE COMMISSIE

van 8 augustus 2008

houdende vaststelling van maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen inzake luchtvaartbeveiliging

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2320/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart (1), en met name op artikel 4, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Krachtens artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2320/2002 moet de Commissie de nodige maatregelen voor de tenuitvoerlegging van gemeenschappelijke basisnormen voor de beveiliging van de luchtvaart in de hele Gemeenschap vaststellen. Verordening (EG) nr. 622/2003 van de Commissie van 4 april 2003 tot vaststelling van maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke basisnormen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart (2) was het eerste besluit dat in dergelijke maatregelen voorzag.

(2)

Verordening (EG) nr. 622/2003 is sinds de goedkeuring ervan 14 keer gewijzigd. Om redenen van duidelijkheid en rationaliteit moeten alle wijzigingen worden geconsolideerd in een nieuwe verordening.

(3)

Overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2320/2002 zijn de uitvoeringsmaatregelen die krachtens artikel 4, lid 2, van die verordening door de Commissie zijn vastgesteld, geheim en worden ze niet gepubliceerd als ze betrekking hebben op prestatiecriteria en acceptatietests voor apparatuur, gedetailleerde procedures die gevoelige informatie bevatten of gedetailleerde criteria voor vrijstelling van beveiligingsmaatregelen. In artikel 3 van Verordening (EG) nr. 622/2003 is voorts bepaald dat de in de bijlage bij die verordening uiteengezette uitvoeringsmaatregelen geheim zijn, niet worden gepubliceerd en alleen ter beschikking worden gesteld aan personen die naar behoren door een lidstaat of de Commissie gemachtigd zijn. In de wijzigingen van Verordening (EG) nr. 622/2003 is vastgesteld dat deze bepaling ook betrekking heeft op die wijzigingen.

(4)

Teneinde de transparantie van de uitvoeringsmaatregelen die zij tot dusver overeenkomstig artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2320/2002 heeft vastgesteld, te vergroten, heeft de Commissie de maatregelen in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 622/2003, zoals achtereenvolgens gewijzigd, opnieuw bekeken in het licht van de in artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2320/2002 uiteengezette criteria. Daaruit is gebleken dat veel van deze maatregelen niet geheim hoeven te worden gehouden en derhalve in het Publicatieblad van de Europese Unie moeten worden gepubliceerd.

(5)

Het blijft echter van essentieel belang dat bepaalde maatregelen geheim worden gehouden omdat de onthulling ervan het gemakkelijk zou maken om deze maatregelen te omzeilen en wederrechtelijke daden te stellen. Het gaat met name om bepaalde gedetailleerde procedures, en vrijstellingen daarvan, voor beveiligingsonderzoeken van voertuigen die zich in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones begeven, het doorzoeken van luchtvaartuigen en het fouilleren van passagiers, het omgaan met passagiers die de orde kunnen verstoren, het controleren van onbegeleide ruimbagage en het controleren van ruimbagage met explosievendetectiesystemen, het controleren van vracht en post, alsook de technische specificaties van de controleapparatuur. Deze maatregelen dienen afzonderlijk te worden vastgesteld, door middel van een beschikking die aan alle lidstaten is gericht.

(6)

Op basis van een lokale risicobeoordeling moet een onderscheid tussen luchthavens worden toegestaan. Derhalve moet aan de Commissie worden meegedeeld welke luchthavens worden geacht een kleiner risico op te leveren.

(7)

Daarnaast moeten de uitvoeringsmaatregelen afhankelijk van de aard van de luchtvaartactiviteiten kunnen variëren. De Commissie moet op de hoogte worden gesteld wanneer er compenserende maatregelen worden toegepast om voor een gelijkwaardig beveiligingsniveau te zorgen.

(8)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de beveiliging van de burgerluchtvaart,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Doelstelling

In deze verordening worden maatregelen vastgesteld voor de tenuitvoerlegging en technische aanpassing van gemeenschappelijke basisnormen voor de beveiliging van de luchtvaart die in de nationale programma's voor de beveiliging van de burgerluchtvaart moeten worden opgenomen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

„nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart”: de regelgeving, praktijken en procedures die overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2320/2002 door de lidstaten worden vastgesteld om de beveiliging van de burgerluchtvaart op hun grondgebied te waarborgen;

„bevoegde autoriteit”: de overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2320/2002 door een lidstaat aangewezen nationale autoriteit die verantwoordelijk is voor de coördinatie van en het toezicht op de uitvoering van zijn nationale programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart.

Artikel 3

De in artikel 1 bedoelde maatregelen worden in de bijlage vermeld.

Artikel 4

Nieuwe technische methoden en processen

1.   De lidstaten mogen toestemming verlenen voor andere dan in de bijlage opgenomen technische methoden of processen voor beveiligingsonderzoeken voor zover:

a)

ze worden gebruikt om een nieuwe manier voor het uitvoeren van het desbetreffende beveiligingsonderzoek te evalueren, en

b)

ze geen negatieve invloed hebben op het algemene beveiligingsniveau.

2.   Als een lidstaat voornemens is toestemming te verlenen voor nieuwe methoden of processen stelt hij minstens vier maanden vóór de geplande toepassing de Commissie en de overige lidstaten hiervan schriftelijk in kennis, waarbij hij aangeeft hoe hij zal garanderen dat de toepassing van de nieuwe methoden of processen aan de vereiste van lid 1, onder b), zal beantwoorden. De kennisgeving bevat ook gedetailleerde informatie over de plaats(en) waar de methoden of processen zullen worden toegepast en over de geplande duur van de evaluatieperiode.

3.   Als de lidstaat een positief antwoord ontvangt van de Commissie of als hij binnen drie maanden na de schriftelijke kennisgeving geen antwoord heeft ontvangen, mag hij toestemming geven voor de toepassing van de nieuwe methoden of processen.

Als de Commissie niet overtuigd is dat de voorgestelde nieuwe methoden of processen voldoende garanderen dat het algemene luchtvaartbeveiligingsniveau in de Gemeenschap in stand wordt gehouden, stelt de Commissie de lidstaat daarvan schriftelijk in kennis binnen drie maanden na ontvangst van de in lid 2 vermelde kennisgeving en legt zij uit waarom zij niet overtuigd is. In dat geval mag de betrokken lidstaat niet beginnen met de toepassing van de methoden of processen zolang de Commissie niet overtuigd is.

4.   De evaluatieperiode voor de technische methoden of processen bedraagt hoogstens 18 maanden. De Commissie kan deze evaluatieperiode met hoogstens twaalf maanden verlengen op voorwaarde dat de lidstaat dit naar behoren kan motiveren.

5.   Tijdens de evaluatieperiode dient de bevoegde autoriteit in de betrokken lidstaat minstens om de zes maanden een verslag over de voortgang van de evaluatie bij de Commissie in. De Commissie stelt de overige lidstaten in kennis van de inhoud van dit voortgangsverslag.

6.   De evaluatieperiode mag in geen geval langer duren dan 30 maanden.

Artikel 5

Kennisgeving

De lidstaten stellen de Commissie schriftelijk in kennis van alle luchthavens waarvoor zij gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid die krachtens artikel 4, lid 3, onder a) of c), van Verordening (EG) nr. 2320/2002 wordt geboden.

Artikel 6

Compenserende maatregelen

De lidstaten stellen de Commissie schriftelijk in kennis van de compenserende maatregelen die krachtens punt 4.2 van de bijlage van Verordening (EG) nr. 2320/2002 worden toegepast.

Artikel 7

Verordening (EG) nr. 622/2003 van de Commissie wordt ingetrokken.

Artikel 8

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 augustus 2008.

Voor de Commissie

Antonio TAJANI

Vicevoorzitter


(1)  PB L 355 van 30.12.2002, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 849/2004 (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 1); gerectificeerd in PB L 229 van 29.6.2004, blz. 3.

(2)  PB L 89 van 5.4.2003, blz. 9. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 358/2008 (PB L 111 van 23.4.2008, blz. 5.).


BIJLAGE (1)

1.   DEFINITIES

Naast de definities die in de bijlage van Verordening (EG) nr. 2320/2002 zijn opgenomen, zijn de volgende definities van toepassing:

1.1.

„A.C.A.M.S”: systeem voor toegangscontrole en alarmbewaking (Access Control and Alarm Monitoring System) dat elektronisch de toegang controleert tot deuren, doorgangen en andere toegangspunten die direct of indirect naar om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones leiden en die de bevoegde autoriteit alarmeren wanneer een onbevoegd persoon is binnengekomen;

1.2.

„luchthavengebruiker”: een natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor het vervoer door de lucht vanaf of naar de desbetreffende luchthaven van passagiers, post en/of vracht, zoals gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 96/67/EG van de Raad (2);

1.3.

„grondafhandeling”: de diensten die op luchthavens aan luchthavengebruikers worden verleend, zoals beschreven in de bijlage van Richtlijn 96/67/EG;

1.4.

„luchtvervoerder”: een luchtvervoersbedrijf met een geldige exploitatievergunning dat vluchtactiviteiten uitvoert;

1.5.

„servicepaneel”: een externe toegang tot vliegtuigen die wordt gebruikt om diensten te verlenen; hierbij gaat het bijvoorbeeld om water, toiletten, elektrische aansluitpunten en andere servicecompartimenten die externe uitklappanelen hebben;

1.6.

„vliegtuig dat niet in dienst is”: een vliegtuig dat gedurende een periode van meer dan 12 uur wordt geparkeerd of niet onder voldoende toezicht staat om te na te gaan of onbevoegden zich toegang tot dat vliegtuig verschaffen.

2.   BEVEILIGING VAN LUCHTHAVENS

2.1.   Eisen inzake ruimtelijke indeling van luchthavens

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.

2.2.   Toegangscontrole

2.2.1.   Om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones en andere zones aan de luchtzijde

1.

De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat de toegang tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones wordt gecontroleerd.

Wanneer vrij toegankelijke zones grenzen aan en toegang mogelijk maken tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, worden er begrenzingen en controles gecreëerd die afdoende zijn om toegang door onbevoegden te signaleren en adequate maatregelen te nemen.

2.

De bevoegde autoriteit die toestemming geeft voor de toegang tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones zorgt ervoor dat elk personeelslid met toegang tot deze zones zich houdt aan strikte maatregelen voor toegangscontrole. Deze maatregelen omvatten:

a)

personeel met luchthavenidentiteitskaarten die toegang geven tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, dient vertrouwd te zijn met luchthavenidentiteitskaarten en goedgekeurde andere identiteitskaarten en dient ervan op de hoogte te zijn of deze toegang geven tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones;

b)

het personeel dient alle personen in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones die niet zichtbaar een geldige identiteitskaart dragen, aan te houden of bij de bevoegde autoriteit aan te geven;

c)

het personeel dient alle onbevoegde voertuigen die in om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones worden waargenomen, aan te houden of bij de bevoegde autoriteit aan te geven.

3.

De bevoegde autoriteit zorgt er in het nationale programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart voor dat luchthavenidentiteitskaarten die toegang geven tot om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, als volgt worden gecontroleerd:

a)

luchthavenidentiteitskaarten geven het personeel slechts toegang tot zones waarvoor dit met het oog op de werkzaamheden nodig is;

b)

na beëindiging of wijziging van het dienstverband wordt de luchthavenidentiteitskaart van de werknemer bij de luchthavenautoriteit ingeleverd en vernietigd;

c)

de houder moet zijn of haar werknemer en de autoriteit die de kaarten uitgeeft onmiddellijk op de hoogte stellen van verlies of diefstal van zijn of haar luchthavenidentiteitskaart; na deze melding wordt de luchthavenidentiteitskaart onmiddellijk onbruikbaar gemaakt;

4.

De bevoegde autoriteit ziet erop toe dat de toegangsdeuren die alleen voor het uitstappen worden gebruikt en toegang geven tot platformzones of om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zones, alleen tijdens het uitstappen open blijven.

5.

Beveiligingscontroleposten worden beschermd door bewakers of afdoende controleapparatuur teneinde het doorbreken van de beveiliging bij de ingang en uitgang van beveiligingscontroleposten te ontmoedigen en te voorkomen en het bij de controle betrokken personeel te beschermen.

6.

In een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone of een andere zone van de luchtzijde opgeslagen materiaal dat voor de behandeling van passagiers en ruimbagage wordt gebruikt, wordt beveiligd of staat permanent onder bewaking teneinde toegang door onbevoegden te voorkomen. Afgedankt materiaal wordt vernietigd teneinde te garanderen dat het niet door onbevoegden wordt gebruikt.

Vertrekcontrolesystemen en check-insystemen op luchthavens worden gecontroleerd teneinde toegang door onbevoegden te voorkomen.

„Self check-in” en toepasselijke internetmogelijkheden waar de passagiers gebruik van kunnen maken, worden beschouwd als een toegestane vorm van toegang tot dergelijke materialen of systemen.

2.2.2.   Terminalzones

De eisen van punt 2.2.1.6 zijn eveneens van toepassing op terminalzones die open staan voor het publiek.

2.2.3.   Andere openbare zones

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.

2.3.   Beveiligingsonderzoek van personeelsleden, meegedragen voorwerpen en voertuigen

2.3.1.   Beveiligingsonderzoek van personeelsleden en meegedragen voorwerpen

Het beveiligingspersoneel kan een personeelslid de toegang tot een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone weigeren als dit personeelslid in het bezit is van een artikel dat aanleiding geeft tot bezorgdheid bij het beveiligingspersoneel.

2.3.2.   Beveiligingsonderzoek van voertuigen

1.

Voertuigen worden onderzocht op de aanwezigheid van verboden voorwerpen en onbevoegde personen.

2.

De bestuurder en de andere inzittenden mogen zich tijdens het onderzoek niet in het voertuig bevinden.

2.3.3.   Veiligheidsprocedures met betrekking tot de voorraad vloeistoffen en speciale verzegelde tassen

Algemene bepalingen

1.

Onder „voorraad vloeistoffen” wordt verstaan: vloeistoffen die bestemd zijn om te worden verkocht in een verkooppunt aan de luchtzijde, voorbij het punt waar de instapkaarten worden gecontroleerd, of in een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone, tussen hun eerste ontvangst aan de luchtzijde en de levering aan de verkooppunten.

2.

Onder „voorraad speciale verzegelde tassen” wordt verstaan: speciale verzegelde tassen die zijn bestemd voor gebruik in een verkooppunt aan de luchtzijde, voorbij het punt waar de instapkaarten worden gecontroleerd, tussen hun eerste ontvangst aan de luchtzijde en het gebruik van de tassen.

Controles op voorraden

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.

Bekende leverancier

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.

Speciale verzegelde tassen

3.

Voorraden speciale verzegelde tassen worden in een verzegelde verpakking geleverd aan verkooppunten aan de luchtzijde die zich voorbij het punt waar de instapkaarten worden gecontroleerd, bevinden.

4.

Na ontvangst door het verkooppunt en tot hun uiteindelijke gebruik worden voorraden speciale verzegelde tassen beschermd tegen manipulatie door onbevoegden.

2.4.   Fysieke beveiliging en patrouilles

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.

3.   BEVEILIGING VAN VLIEGTUIGEN

3.1.   Doorzoeking en controle van vliegtuigen

De luchtvaartmaatschappij zorgt ervoor dat het personeel dat in een vliegtuig een beveiligingsdoorzoeking en beveiligingscontrole uitvoert, vertrouwd is met het gecontroleerde vliegtuigtype en een afdoende opleiding voor het uitvoeren van dergelijke activiteiten heeft gehad.

3.1.1.   Beveiligingscontrole van een vliegtuig

Na voltooiing van een beveiligingscontrole van een vliegtuig wordt door de luchtvaartmaatschappij gedurende 24 uur of, indien de vlucht langer dan 24 uur duurt, gedurende de duur van de vlucht een verslag bewaard.

3.1.2.   Beveiligingsdoorzoeking van een vliegtuig

1.

Na de voltooiing van een beveiligingsdoorzoeking van een vliegtuig wordt door de luchtvaartmaatschappij gedurende 24 uur of, indien de vlucht langer dan 24 uur duurt, gedurende de duur van de vlucht een verslag bewaard.

2.

Een beveiligingsdoorzoeking van een vliegtuig wordt uitgevoerd als het passagiersgedeelte leeg is.

3.2.   Bescherming van vliegtuigen

De luchtvaartmaatschappij is verantwoordelijk voor de bescherming van haar vliegtuigen.

4.   PASSAGIERS EN HANDBAGAGE

4.1.   Beveiligingsonderzoek van passagiers

4.1.1.   Verboden voorwerpen

1.   De volgende voorwerpen mogen niet door passagiers worden meegenomen in de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone en in het passagiersgedeelte van een luchtvaartuig:

a)   Vuur- en andere wapens

Elk voorwerp waarmee een projectiel kan worden afgevuurd of waarmee verwondingen kunnen worden toegebracht, of dat die indruk wekt, zoals:

Alle vuurwapens (pistolen, revolvers, geweren, jachtgeweren enz.),

Reproducties en kopieën van vuurwapens,

Onderdelen van vuurwapens (met uitzondering van telescopische kijkers en vizieren),

Luchtpistolen, geweren en hagelgeweren,

Alarmpistolen,

Startpistolen,

Alle types speelgoedgeweren,

BB-guns,

Industriële penschietpistolen en spijkerpistolen,

Kruisbogen,

Katapulten,

Harpoen- en speergeweren,

Slachtpistolen,

Verdoof- of schoktoestellen (bv. veeprikstokken, taser-wapens met geleide energie),

Aanstekers in de vorm van een vuurwapen.

b)   Wapens en voorwerpen met een scherpe punt/rand

Voorwerpen met een scherpe punt/rand waarmee verwondingen kunnen worden toegebracht, zoals:

Grote en kleine bijlen,

Pijlen en darts,

Heftangen,

Harpoenen en speren,

IJsbijlen en ijspikken,

IJsschaatsen,

Vergrendelbare messen of vlindermessen, ongeacht de lengte van het blad,

Messen, inclusief ceremoniële messen, met een blad van meer dan 6 cm, gemaakt van metaal of elk ander materiaal dat sterk genoeg is om als wapen te kunnen worden gebruikt,

Vleeshakken,

Machetes,

Open scheerapparaten en –messen (met uitzondering van veiligheidsscheerapparaten of wegwerpscheerapparaten waarbij de messen in een huls zitten,

Sabels, zwaarden en degenstokken,

Scalpels,

Scharen met bladen van meer dan 6 cm,

Ski- en walkingstokken,

Werpsterren,

Gereedschap van vakmensen dat kan worden gebruikt als een wapen met scherpe rand of punt (bv. boren en boorbits, cutters, alle zagen, schroevendraaiers, koevoeten, hamers, tangen, moersleutels/schroefsleutels, branders).

c)   Stompe voorwerpen

Alle stompe voorwerpen waarmee verwondingen kunnen worden toegebracht, zoals:

Baseball- en softballbats,

Clubs of stokken, zowel buigzame als onbuigzame (bv. houten knuppels, gummiknuppels en wapenstokken),

Cricketbats,

Golfclubs,

Hockeysticks,

Lacrossesticks,

Kajak- en kanopeddels,

Skateboards,

Biljart-, snooker- en poolkeus,

Hengelstokken,

Vechtsportuitrusting (bv. boksbeugels, clubs, knuppels, vlegels, nunchaku's, kubotans, kubasaunts).

d)   Explosieven en brandbare stoffen

Alle explosieven of sterk brandbare stoffen die een gevaar vormen voor de gezondheid van de passagiers en de bemanning of voor de veiligheid van luchtvaartuigen of eigendom, zoals:

Munitie,

Slagpijpjes,

Ontstekers en lonten,

Explosieven en explosietuigen,

Reproducties of imitaties van explosieve materialen of toestellen,

Mijnen en andere militaire explosieven,

Alle types granaten,

Grote volumes gas en gascontainers (bv. butaan, propaal, acetyleen, zuurstof),

Vuurwerk, vuurpijlen (in alle vormen) en andere pyrotechnische voorwerpen (inclusief knallers en klappertjes),

Onveilige lucifers,

Rookblikken of –omhulsels,

Brandbare vloeibare brandstoffen (bv. benzine, diesel, aanstekervloeistof, alcohol, ethanol),

Verfspuitbussen,

Terpentijn en verfverdunner,

Dranken met een alcoholgehalte van meer dan 70 % (140 % proof).

e)   Chemische en toxische stoffen

Alle chemische of toxische stoffen die een gevaar vormen voor de gezondheid van de passagiers en de bemanning of voor de veiligheid van luchtvaartuigen of eigendom, zoals:

Zuren en alkaliën (bv. batterijen met vloeibaar elektrolyt),

Corrosieve of bleekstoffen (bv. kwik, chloor),

Spuitbussen waarmee personen kunnen worden uitgeschakeld of onschadelijk worden gemaakt (bv. mace, peperspray, traangas),

Radioactief materiaal (bv. medicinale of commerciële isotopen),

Giffen,

Besmettelijk of biologisch gevaarlijk materiaal (bv. besmet bloed, bacteriën en virussen),

Materiaal dat spontaan kan ontbranden of verbranden,

Brandblussers.

f)   Vloeistoffen

Vloeistoffen, tenzij in individuele recipiënten met een inhoud van hoogstens 100 milliliter of gelijkwaardig, en verpakt in één transparante hersluitbare plastic zak met een inhoud van hoogstens 1 liter. De inhoud van de plastic zak moet gemakkelijk in de zak passen en de zak moet volledig worden gesloten. Onder meer gels, pasta’s, lotions, mengsels van vloeistoffen en vaste stoffen en de inhoud van drukrecipiënten, bijvoorbeeld tandpasta, haargel, dranken, soepen, siropen, parfum, scheerschuim, spuitbussen en substanties met een soortgelijke consistentie, worden als vloeistoffen beschouwd.

Uitzonderingen kunnen worden toegestaan als de vloeistof:

1.

tijdens de vlucht zal worden gebruikt en nodig is om medische redenen of met het oog op een speciaal dieet, inclusief babyvoeding. De betrokken passagier moet op verzoek een bewijs van authenticiteit van de vrijgestelde vloeistof voorleggen, of

2.

aan de luchtzijde van een luchthaven, voorbij het punt waarop de instapkaarten worden gecontroleerd, is gekocht in een verkooppunt dat aan goedgekeurde beveiligingsprocedures in het kader van het beveiligingsprogramma van de luchthaven is onderworpen, voor zover de vloeistof verpakt is in een speciale verzegelde tas waarop duidelijk is aangegeven dat de inhoud op die dag in die luchthaven is gekocht, of

3.

in de om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone verkregen is in een verkooppunt dat aan goedgekeurde beveiligingsprocedures in het kader van het beveiligingsprogramma van de luchthaven is onderworpen, of

4.

in een andere luchthaven van de Gemeenschap is verkregen, op voorwaarde dat de vloeistof verpakt is in een speciale verzegelde tas waarop duidelijk is aangegeven dat de inhoud op die dag in die luchthaven is gekocht, of

5.

aan boord van een luchtvaartuig van een communautaire luchtvaartmaatschappij is verkregen, op voorwaarde dat de vloeistof verpakt is in een speciale verzegelde tas waarop duidelijk is aangegeven dat de inhoud op die dag aan boord van dat luchtvaartuig is gekocht, of

6.

afkomstig is van verkooppunten die zich bevinden aan de luchtzijde voorbij het punt waar de instapkaarten worden gecontroleerd of in een beperkt toegankelijke zone op een luchthaven in een derde land dat is opgenomen in aanhangsel 1. De Commissie kan, overeenkomstig de procedure als bedoeld in artikel 9, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2320/2002, besluiten een luchthaven van een derde land op te nemen in aanhangsel 1 indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

het derde land heeft een goede reputatie op het gebied van samenwerking met de Gemeenschap en zijn lidstaten, en

de Commissie heeft na controle vastgesteld dat:

a)

het betrokken derde land solide normen op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart hanteert, en

b)

op de luchthaven beveiligingsmaatregelen worden toegepast die gelijkwaardig zijn aan die welke in punt 2.3.3 van deze bijlage en punt 2.3.6 van de Beschikking van de Commissie van 8 augustus 2008 (3) zijn uiteengezet, en

c)

de richtsnoeren betreffende veiligheidscontroles die de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie aanbeveelt voor de controle op vloeistoffen, gels en spuitbussen, als bedoeld in de ICAO-brief van 1 december 2006 (Referentie: AS 8/11-06/100 vertrouwelijk) en in de ICAO-brief van 30 maart 2007 (Referentie: AS 8/11-07/26 vertrouwelijk) of, met betrekking tot speciale verzegelde tassen, gelijkwaardige bepalingen, op die luchthaven worden toegepast, en

d)

op de speciale verzegelde tas waarin de vloeistof is verpakt een voldoende bewijs is aangebracht van de aankoop aan de luchtzijde van de luchthaven in het derde land gedurende de voorgaande 36 uur.

2.   Een passagier kan worden vrijgesteld van de vereisten van punt 4.1.1.1 voor zover:

a)

de bevoegde autoriteit van tevoren in kennis is gesteld en toestemming heeft gegeven om de voorwerpen mee te nemen, en

b)

de kapitein van het luchtvaartuig informatie heeft gekregen over de passagier en de verboden voorwerpen die hij/zij bij zich draagt.

Indien van toepassing worden de verboden voorwerpen in veilige omstandigheden bewaard.

3.   Het publiek moet informatie krijgen over de in punt 4.1.1.1 vermelde lijst van verboden voorwerpen en over de toegestane uitzonderingen.

4.   De bevoegde autoriteit mag ook andere dan de in punt 4.1.1.1 vermelde voorwerpen verbieden. De bevoegde autoriteit levert redelijke inspanningen om aan de passagiers mee te delen om welke artikelen het gaat vóór de procedure voor het inchecken van de ruimbagage is voltooid.

5.   Tenzij anders vermeld in punt 5.2.3.1 mogen voorwerpen die overeenkomstig de punten 4.1.1.1 of 4.1.1.4 zijn verboden, worden meegenomen in de ruimbagage voor zover de passagiers geen ongecontroleerde toegang hebben tot die bagage vanaf het ogenblik waarop de bagage wordt ingecheckt tot het ogenblik waarop ze weer wordt afgehaald bij aankomst.

6.   Het beveiligingspersoneel mag de toegang tot een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone en tot het passagiersgedeelte van een luchtvaartuig weigeren aan alle passagiers die in het bezit zijn van een niet in punt 4.1.1.3 vermeld voorwerp dat het beveiligingspersoneel zorgen baart.

4.1.2.   Calibrering van metaaldetectiepoortjes

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.

4.1.3.   Beveiligingsonderzoek van passagiers met beperkte mobiliteit

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.

4.1.4.   Beveiligingsbepalingen voor passagiers die de orde kunnen verstoren

1.

Er worden specifieke beveiligingsmaatregelen ingevoerd voor het vervoer door de lucht van de volgende groepen passagiers die de orde kunnen verstoren:

a)

Gedeporteerden:

personen die legaal door de autoriteiten van een lidstaat in die lidstaat zijn toegelaten of een lidstaat illegaal zijn binnengekomen en die op een later tijdstip officieel bevel van de autoriteiten hebben gekregen om die lidstaat te verlaten;

b)

Personen die niet worden toegelaten:

personen aan wie door de bevoegde autoriteiten de toegang tot een lidstaat wordt geweigerd en die terug worden vervoerd naar hun land van vertrek of naar een ander land waar deze personen worden toegelaten;

c)

Personen die in hechtenis zijn:

personen die gearresteerd of door een rechtbank veroordeeld zijn en die moeten worden vervoerd.

2.

De bevoegde autoriteiten stellen de betrokken luchtvaartmaatschappij tijdig schriftelijk in kennis wanneer deze van plan zijn passagiers die de orde kunnen verstoren, mee te laten reizen.

3.

De schriftelijke kennisgeving aan de luchtvaartmaatschappij en de gezagvoerder bevat de volgende gegevens:

de identiteit van de persoon;

de reden voor het vervoer;

naam en functie van de begeleider(s), indien van toepassing;

een risicobeoordeling door de bevoegde autoriteiten (met inbegrip van de redenen voor het al dan niet begeleiden);

vooraf bepaalde zitplaatsen, indien nodig, en

de aard van het (de) beschikbare document(en).

4.

Er worden specifieke beveiligingsmaatregelen ingevoerd voor weerspannige passagiers. Weerspannige passagiers zijn personen die zich aan boord van een vliegtuig voor de burgerluchtvaart vanaf het moment waarop de deur van het vliegtuig vóór vertrek wordt gesloten tot het moment waarop deze na de landing weer wordt geopend, schuldig maken van een van de volgende handelingen:

geweldpleging, intimidatie, bedreiging of opzettelijke onvoorzichtigheid die de goede orde of de veiligheid van bezittingen of personen in gevaar brengt;

geweldpleging, intimidatie, bedreiging of hindering van een lid van de bemanning bij de uitvoering van zijn of haar taken of die afbreuk doet aan diens vermogen om zijn of haar taken uit te voeren;

opzettelijke onvoorzichtigheid of beschadiging van een vliegtuig, de uitrusting daarvan of de bijbehorende constructies en uitrusting teneinde de goede orde en de veiligheid van het vliegtuig of de inzittenden in gevaar te brengen;

het verstrekken van informatie waarvan bekend is dat deze onjuist is en waardoor de veiligheid van een vliegtuig tijdens de vlucht in gevaar wordt gebracht;

het niet opvolgen van rechtmatige opdrachten of instructies voor een veilige, ordelijke of efficiënte gang van zaken.

5.

Personen die in hechtenis zijn, worden altijd begeleid.

4.2.   Scheiding van passagiers

Wanneer een gedeelte van de luchthaventerminal tussen de controleposten voor het beveiligingsonderzoek en de plaats waar de passagiers in het vliegtuig stappen, is gebruikt door aankomende passagiers die niet aan een beveiligingsonderzoek volgens de bepalingen van Verordening (EG) nr. 2320/2002 zijn onderworpen, wordt deze ruimte doorzocht om na te gaan of er geen verboden voorwerpen zijn achtergelaten, voordat deze ruimte wordt gebruikt voor het instappen van passagiers die aan een beveiligingsonderzoek zijn onderworpen.

4.3.   Beveiligingsonderzoek van handbagage

1.

Alle vloeistoffen worden bij de screeningpunten ter onderzoek aangeboden.

2.

Draagbare computers en andere grote elektrische toestellen worden vóór de screening uit de handbagage verwijderd en afzonderlijk gescreend.

3.

Mantels en jassen van passagiers worden als afzonderlijke stukken handbagage gescreend.

4.3.1.   Screening van handbagage met behulp van hogedefinitie-röntgenapparatuur waarop TIP geïnstalleerd is en gebruikt wordt

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.

4.4.   Onderzoek van diplomaten

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.

5.   RUIMBAGAGE

5.1.   Connectie tussen bagage en passagiers

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.

5.2.   Onderzoek van ruimbagage

5.2.1.   Begeleide ruimbagage

1.

De luchtvaartmaatschappij zorgt ervoor dat elke passagier op dezelfde vlucht reist als zijn of haar ingecheckte ruimbagage. Wanneer dit niet het geval is, wordt de ruimbagage als onbegeleide bagage beschouwd.

2.

De bevoegde autoriteit neemt in haar nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart gedetailleerde procedures op voor de wijze waarop aan de onderzoeksdoelstelling wordt voldaan wanneer de onderzoeksapparatuur niet functioneert.

5.2.2.   Onbegeleide ruimbagage

Een luchtvaartmaatschappij mag onbegeleide ruimbagage van een andere luchtvaartmaatschappij pas voor vervoer accepteren wanneer een schriftelijke bevestiging is afgegeven dat de in de bijlage van Verordening (EG) nr. 2320/2002 vermelde beveiligingsmaatregelen voor deze ruimbagage zijn uitgevoerd.

5.2.3.   Voorwerpen die niet in ruimbagage mogen worden meegenomen

1.

De volgende voorwerpen mogen niet in ruimbagage worden meegenomen:

Explosieven, waaronder ontstekers, lonten, granaten, mijnen en explosieven

Gassen, waaronder propaan en butaan

Brandbare vloeistoffen, waaronder benzine en methanol

Brandbare vaste stoffen en reactieve stoffen, waaronder magnesium, aanstekers, vuurwerk en vuurpijlen

Oxidatiemiddelen en organische peroxiden, waaronder bleekmiddelen en carrosserieherstelkits

Giftige of besmettelijke stoffen, waaronder rattenvergif en besmet bloed

Radioactief materiaal, waaronder medicinale of commerciële isotopen

Corroderende stoffen, waaronder kwik en voertuigaccu’s

Onderdelen van voertuigbrandstofsystemen die brandstof hebben bevat

2.

De in punt 5.2.3.1 vermelde lijst van verboden voorwerpen wordt medegedeeld aan het publiek in de agentschappen van luchtvaartmaatschappijen en via andere passende middelen.

3.

De bevoegde autoriteit kan ook andere dan de in punt 5.2.3.1 vermelde voorwerpen verbieden. De bevoegde autoriteit levert redelijke inspanningen om aan de passagiers mee te delen om welke voorwerpen het gaat.

4.

Als ruimbagage een niet in punt 5.2.3.1 vermeld voorwerp bevat dat het beveiligingspersoneel niettemin zorgen baart, mag het beveiligingspersoneel het vervoer van deze ruimbagage weigeren.

5.2.4.   Controle van ruimbagage met explosievendetectiesystemen (EDS)

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.

5.2.5.   Screening van begeleide ruimbagage met behulp van conventionele röntgenapparatuur waarop TIP geïnstalleerd is en gebruikt wordt

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.

5.3.   Bescherming van ruimbagage

1.

De toegang tot de ruimtes voor de afhandeling en de opslag van bagage wordt beperkt tot de personeelsleden die om operationele redenen toegang tot deze ruimtes moeten hebben. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om het personeel dat betrokken is bij het inladen, het uitladen en het beschermen van de ruimbagage en de personen die van de bevoegde autoriteiten toestemming hebben gekregen voor toegang tot de ruimtes voor de afhandeling en de opslag van bagage.

2.

Wanneer dit nodig is, kunnen passagiers toegang krijgen tot hun eigen reeds aan een beveiligingsonderzoek onderworpen ruimbagage, mits zij voortdurend onder toezicht staan, teneinde te voorkomen dat verboden voorwerpen:

a)

in de ruimbagage worden gebracht, of

b)

uit de ruimbagage worden verwijderd en in de cabine van het vliegtuig of een om beveiligingsredenen beperkt toegankelijke zone worden binnengebracht.

6.   VRACHT EN KOERIER- EN EXPRESSTUKKEN

6.1.   Toepassing

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

„vaste verzender”: een verzender waarvan de zendingen uitsluitend voor vrachtvliegtuigen zijn bestemd, zoals vermeld in punt 6.5 van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2320/2002.

6.2.   Kwalificaties voor een erkend agent

Aanwijzing, goedkeuring of opname in een lijst door de bevoegde autoriteiten

6.2.1.

Een entiteit kan door de bevoegde autoriteiten als erkend agent worden aangewezen, goedgekeurd of in een lijst worden opgenomen als de lidstaten erop toezien dat de volgende procedure wordt toegepast:

a)

de entiteit vraagt de status van erkend agent aan bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin de entiteit is gevestigd.

De aanvrager moet een beveiligingsprogramma indienen bij de bevoegde autoriteit. In dat programma is beschreven welke methoden en procedures de entiteit moet volgen om te voldoen aan deze verordening en aan het nationaal programma voor beveiliging van de burgerluchtvaart dat is opgesteld door de lidstaat waarin ze is gevestigd. In het programma is ook beschreven hoe de entiteit toezicht zal houden op de naleving van deze methoden en procedures.

De aanvrager dient ook een schriftelijke verklaring in waarin hij zich ertoe verbindt de in het programma vastgestelde beveiligingsnormen te handhaven en de bevoegde autoriteit onverwijld in kennis te stellen van eventuele wijzigingen in dat programma. Deze verklaring moet worden ondertekend door de wettelijke vertegenwoordiger of door de persoon die verantwoordelijk is voor de beveiliging.

b)

De bevoegde autoriteit gaat na of de in het beveiligingsprogramma vermelde beveiligingsmaatregelen aan de vereiste normen beantwoorden. De bevoegde autoriteit gaat dan ter plaatse, in de relevante gebouwen van de aanvrager, na of de aanvrager in staat is om te voldoen aan deze verordening en aan het nationale programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart dat is vastgesteld door de lidstaat waarin de gebouwen van de aanvrager zich bevinden.

c)

Als de bevoegde autoriteit genoegen neemt met de krachtens de punten a) en b) verstrekte informatie, kan zij de agent voor specifieke sites als erkend agent aanwijzen of goedkeuren of in een lijst van erkende agenten opnemen.

Deze procedure is uiterlijk met ingang van 1 maart 2008 van toepassing.

6.2.2.

Een inspectie door de bevoegde autoriteit in de gebouwen van de erkend agent kan worden beschouwd als een controle ter plaatse met het oog op de toepassing van punt 6.2.1, onder b).

6.2.3.

Als de bevoegde autoriteit er niet langer van overtuigd is dat de erkend agent zowel aan deze verordening als aan het nationaal programma voor de beveiliging van de burgerluchtvaart kan voldoen, trekt zij de status van erkend agent in.

6.3.   Beveiligingsonderzoeken

6.3.1.

Bij het onderzoeken van vracht overeenkomstig punt 6.3.1, onder b), van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2320/2002, moeten agenten of luchtvervoerders:

a)

de middelen of de methode gebruiken die het mogelijk maken met de grootste waarschijnlijkheid verboden voorwerpen te ontdekken, rekening houdende met de aard van de zending, en

b)

garanderen dat de gebruikte middelen of methode voldoen aan een norm die voldoende hoog is om te garanderen dat geen verboden voorwerpen in de vracht verborgen worden.

6.3.2.

De bevoegde autoriteit stelt de Commissie in kennis van alle andere middelen, zoals vermeld in punt 6.3.1, onder b), punt iv), van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2320/2002, die zij toestaat voor het onderzoeken van vracht.

6.4.   Criteria voor bekende verzenders

6.4.1.

De in punt 6.4.1, onder b), van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2320/2002 bedoelde verklaring wordt eens per jaar schriftelijk en in een gestandaardiseerd nationaal formaat opgesteld.

In de verklaring wordt bevestigd dat zendingen geen verboden voorwerpen zoals vermeld onder iv) en v) van het aanhangsel bevatten, zoals bepaald in punt 6.4.1, onder c), punt i), van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2320/2002.

De bekende verzender aanvaardt de volledige verantwoordelijkheid voor zijn verklaring.

6.4.2.

Als een zending verboden voorwerpen bevat, moet de bekende verzender dit te allen tijde schriftelijk aan de erkend agent of de luchtvervoerder bevestigen.

6.4.3.

Als de bekende verzender niet langer aan zijn verplichtingen kan voldoen, wordt de status van bekende verzender ingetrokken door de bevoegde autoriteit of de erkend agent of de luchtvervoerder die verantwoordelijk is voor de validering.

6.5.   Vervoer in vrachtvliegtuigen

6.5.1.

Een entiteit kan door een erkend agent of door de luchtvervoerder worden aangewezen als vaste verzender als de lidstaten erop toezien dat de volgende procedure wordt toegepast:

a)

De entiteit moet in een ondertekende verbintenis verklaren dat hij:

nationale instructies heeft gekregen inzake de beveiliging van gebouwen, personeel en vervoer;

garandeert dat de nationale beveiligingsinstructies worden meegedeeld aan het personeel dat in zijn gebouwen werkt;

vracht beveiligt tot ze wordt overgedragen aan de erkend agent of de luchtvervoerder;

aanvaardt dat zendingen aan beveiligingsonderzoeken, zoals screenings, kunnen worden onderworpen, en

aanvaardt dat de bevoegde autoriteit onaangekondigde inspecties kan uitvoeren in zijn gebouwen teneinde te beoordelen of de vaste verzender de nationale instructies naleeft.

De entiteit duidt minstens één persoon aan die verantwoordelijk is voor de beveiliging in haar gebouwen en deelt de naam en de contactgegevens van deze persoon mee aan de erkend agent of de luchtvervoerder.

b)

De erkend agent of de luchtvervoerder moet de volgende gegevens van de entiteit natrekken:

de bedrijfsgegevens, inclusief het bona fide bedrijfsadres;

de aard van de activiteiten;

de contactgegevens, inclusief die van de personen die verantwoordelijk zijn voor de beveiliging;

het btw-nummer of het handelsregisternummer, en

de bankrekening.

c)

Als de erkend agent of luchtvervoerder genoegen neemt met de krachtens de punten a) en b) verstrekte informatie, kan de entiteit worden aangeduid als vaste verzender.

6.5.2.

De erkend agent of luchtvervoerder houdt een gegevensbank bij met de in punt 6.5.1, onder b), vermelde informatie. Deze gegevensbank moet beschikbaar zijn voor inspectie door de bevoegde autoriteit.

6.5.3.

Als de erkend agent of de luchtvervoerder er niet langer van overtuigd is dat de vaste verzender aan de nationale instructies kan voldoen, trekt hij de status van vaste verzender in.

7.   POST

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.

8.   POST EN MATERIEEL VAN DE LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJ

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.

9.   CATERING, BENODIGDHEDEN EN BOORDVOORRADEN VAN LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJEN

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.

10.   SCHOONMAAK, BENODIGDHEDEN EN BOORDVOORRADEN VAN LUCHTVAARTMAATSCHAPPIJEN

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.

11.   ALGEMENE LUCHTVAART

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.

12.   AANWERVING EN OPLEIDING VAN PERSONEEL

12.1.   Nationaal opleidingsprogramma op het gebied van beveiliging van de luchtvaart

In het nationale opleidingsprogramma op het gebied van beveiliging van de luchtvaart worden opleidingsvoorschriften voor de aanpak van weerspannige passagiers opgenomen.

12.2.   Beveiligingspersoneel

12.2.1.   Beveiligingsmanagement voor luchtvaartmaatschappijen en luchthavens

1.

De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat elke luchthaven en elke luchtvaartmaatschappij in de Gemeenschap beschikt over afdoende gekwalificeerd beveiligingsmanagement. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat er een afdoende organisatie voor beveiligingsmanagement is. Hogere managers die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de naleving van de beveiliging van luchtvaartmaatschappijen of luchthavens dienen over de vereiste kwalificaties, kennis en ervaring te beschikken, hetgeen inhoudt:

a)

ervaring op het gebied van beveiligingsactiviteiten in de luchtvaart, of

b)

ervaring op andere met beveiliging verband houdende gebieden, zoals wetshandhaving, militair of anderszins, en

c)

certificering of gelijkwaardige erkenning door de bevoegde autoriteiten, en

d)

kennis op de volgende gebieden:

beveiligingssystemen en toegangscontrole,

beveiliging op de grond en tijdens de vlucht,

wapens en verboden voorwerpen,

terrorisme in het algemeen.

12.3.   Overig personeel

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.

13.   TECHNISCHE SPECIFICATIES VOOR ONDERZOEKSAPPARATUUR

De verordening voorziet niet in bepalingen op dit gebied.


(1)  Deze bijlage volgt dezelfde structuur en nummering als de bijlage bij Verordening (EG) nr. 2320/2002. Als deze verordening niet voorziet in een bepaling voor de tenuitvoerlegging of technische aanpassing van de gemeenschappelijke basisnormen, dan wordt dit expliciet onder de desbetreffende titel vermeld.

(2)  PB L 272 van 25.10.1996, blz. 36.

(3)  Dit besluit is nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad.

Bijvoegsel 1

Luchthaven(s) vanaf dewelke vluchten vertrekken naar communautaire luchthavens:

Singapore (SIN) airport

Kroatië:

Dubrovnik (DBV) airport

Rijeka (RJK) airport

Pula (PUY) airport

Split (SPU) airport

Zadar (ZAD) airport

Zagreb (ZAG) airport


Top