Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32005R1631

    Verordening (EG) nr. 1631/2005 van de Raad van 3 oktober 2005 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht op trichloorisocyanuurzuur uit de Volksrepubliek China en de Verenigde Staten van Amerika

    PB L 261 van 07/10/2005, p. 1–12 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
    PB L 352M van 31/12/2008, p. 298–309 (MT)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO, HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 08/10/2010

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2005/1631/oj

    7.10.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 261/1


    VERORDENING (EG) Nr. 1631/2005 VAN DE RAAD

    van 3 oktober 2005

    tot instelling van een definitief antidumpingrecht en definitieve inning van het voorlopige recht op trichloorisocyanuurzuur uit de Volksrepubliek China en de Verenigde Staten van Amerika

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 9,

    Gelet op het voorstel dat door de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité werd ingediend,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A.   PROCEDURE

    1.   VOORLOPIGE MAATREGELEN

    (1)

    Op 7 april 2005 stelde de Commissie bij Verordening (EG) nr. 538/2005 (2) (hierna „de voorlopige verordening” genoemd) een voorlopig antidumpingrecht in op de invoer in de Gemeenschap van trichloorisocyanuurzuur (hierna „TCCA” genoemd) uit de Volksrepubliek China (hierna „VRC” genoemd) en de Verenigde Staten van Amerika (hierna „Verenigde Staten” genoemd) (tezamen „de betrokken landen” genoemd).

    (2)

    Er wordt aan herinnerd dat het onderzoek naar de dumping voor de VRC betrekking had op de periode van 1 april 2003 tot en met 31 maart 2004 (hierna „onderzoektijdvak-VRC” genoemd) en voor de Verenigde Staten op de periode van 1 juli 2003 tot en met 30 juni 2004 (hierna „onderzoektijdvak-Verenigde Staten” genoemd).

    (3)

    Bij beide procedures had het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de berekening van de schade, betrekking op de periode van 1 januari 2000 tot het eind van de respectieve onderzoektijdvakken (hierna „de beoordelingsperiode” genoemd).

    2.   VERVOLGPROCEDURE

    (4)

    Na de instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van TCCA uit de betrokken landen werden alle partijen op de hoogte gebracht van de feiten en overwegingen waarop de voorlopige verordening gebaseerd was. Alle partijen werd een termijn toegestaan binnen welke zij op deze mededelingen konden reageren.

    (5)

    Sommige belanghebbenden reageerden schriftelijk. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd. De Commissie verzamelde en verifieerde verder alle gegevens die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte.

    (6)

    De Commissie maakte voorts alle essentiële feiten en overwegingen bekend op basis waarvan zij voornemens was de instelling van een definitief antidumpingrecht en de definitieve inning van de bedragen die voor het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld, aan te bevelen. De belanghebbenden werd ook een termijn toegestaan binnen welke zij op deze bekendmakingen konden reageren. De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de partijen werden onderzocht en waar nodig werden de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

    B.   PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    (7)

    Er wordt aan herinnerd dat in overweging 19 van de voorlopige verordening het betrokken product werd gedefinieerd als TCCA en bereidingen daarvan, van oorsprong uit de betrokken landen. TCCA is ook bekend onder de algemene internationale benaming (INN) „symcloseen”. TCCA wordt doorgaans aangegeven onder de GN-codes ex 2933 69 80 en ex 3808 40 20.

    (8)

    Bovendien wordt eraan herinnerd dat in de overwegingen 22 en 23 van de voorlopige verordening werd gesteld dat het betrokken product en TCCA dat door de bedrijfstak in de Gemeenschap wordt vervaardigd en op de markt van de Gemeenschap wordt verkocht, alsmede TCCA dat in de betrokken landen en in het referentieland wordt vervaardigd en aldaar op de binnenlandse markten wordt verkocht, soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening, aangezien er geen verschillen in de fysische en chemische basiskenmerken en in het gebruik van de verschillende typen TCCA werden vastgesteld.

    (9)

    Eén verwerkend bedrijf herhaalde wat het reeds in het voorlopige stadium van het onderzoek had gesteld, namelijk dat gemengd TCCA van het onderzoek moest worden uitgesloten. Dit bedrijf voerde aan dat het betrokken product in de klacht was gedefinieerd als ongemengd TCCA en dat deze productomschrijving onterecht was uitgebreid tot gemengd TCCA. Er wordt evenwel aan herinnerd dat in de klacht niet werd verwezen naar gemengde of ongemengde producten. Er wordt eveneens aan herinnerd dat een product wordt gedefinieerd op basis van zijn fysische, chemische en technische basiskenmerken alsmede zijn eindgebruik en dat deze omschrijving op talrijke verschillende typen die alle dezelfde basiskenmerken hebben, van toepassing kan zijn. In dit geval werd vastgesteld dat zowel gemengde als ongemengde tabletten aan de criteria voldeden. Het betrokken product in het kader van deze procedures is, zoals in de berichten van inleiding werd vermeld, in beide gevallen TCCA en bereidingen daarvan, d.w.z. dat deze procedures van toepassing zijn op alle typen van het betrokken product die dezelfde basiskenmerken delen. Derhalve kan niet worden gesteld dat gemengde tabletten van de productomschrijving moeten worden uitgesloten of dat de productomschrijving werd verruimd. Op deze basis werd geen rekening gehouden met de opmerking en wordt de conclusie van overweging 24 van de voorlopige verordening bevestigd.

    C.   DUMPING

    1.   ALGEMEEN

    1.1.   NORMALE WAARDE

    (10)

    Bij gebrek aan opmerkingen over de methode die werd gebruikt voor de berekening van de normale waarde, wordt de methode die in de overwegingen 26 tot en met 33 van de voorlopige verordening werd beschreven, bevestigd.

    1.2.   UITVOERPRIJS

    (11)

    Bij gebrek aan opmerkingen over de voor de berekening van de uitvoerprijs gebruikte algemene methode wordt de methode die in overweging 34 van de voorlopige verordening is beschreven, bevestigd.

    1.3.   VERGELIJKING

    (12)

    Bij gebrek aan opmerkingen over de methode die werd gebruikt voor de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs, wordt de methode die is beschreven in overweging 35 van de voorlopige verordening, bevestigd.

    1.4.   DUMPINGMARGE VOOR DE VRC

    (13)

    In de voorlopige verordening werd twee medewerkende Chinese producenten geen behandeling als marktgerichte onderneming noch een individuele behandeling toegekend (zie de overwegingen 44 en 66). De dumpingmarges voor deze twee exporteurs/producenten waren voorlopig berekend als het gewogen gemiddelde van de voor elk van hen berekende dumpingmarges.

    (14)

    Deze twee ondernemingen kregen bij vergissing een individuele dumpingmarge en een individueel recht toegewezen, hetgeen indruiste tegen artikel 9, lid 5, van de basisverordening en de vaste praktijk van de instellingen. Een correctie in het definitieve stadium van het onderzoek is derhalve noodzakelijk en beide ondernemingen dienen te worden onderworpen aan het voor het gehele land geldende recht.

    (15)

    Rekening houdend met het feit dat bij deze beide ondernemingen nog duidelijk sprake was van belangrijke staatsinmenging, diende in het kader van definitieve maatregelen met hun gegevens rekening te worden gehouden voor de berekening van de voor het gehele land geldende dumpingmarge. Aangezien het niveau van medewerking laag was, werd de voor het gehele land geldende dumpingmarge vastgesteld als een gewogen gemiddelde van

    i)

    het gewogen gemiddelde van de dumpingmarges die voor deze twee exporteurs/producenten waren vastgesteld overeenkomstig de methode die in overweging 38 van de voorlopige verordening is uiteengezet, en

    ii)

    de dumpingmarges die voor de twee betrokken exporteurs zijn vastgesteld voor de representatieve soort van het betrokken product met de hoogste dumpingmarge.

    2.   DE VRC

    2.1.   BEHANDELING ALS MARKTGERICHTE ONDERNEMING

    (16)

    Bij gebrek aan opmerkingen worden de voorlopige bevindingen in verband met de behandeling als marktgerichte onderneming van de overwegingen 40 tot en met 63 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2.2.   INDIVIDUELE BEHANDELING

    (17)

    Bij gebrek aan opmerkingen worden de voorlopige bevindingen in verband met de individuele behandeling van de overwegingen 64 tot en met 67 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2.3.   NORMALE WAARDE

    2.3.1.   Vaststelling van de normale waarde voor alle exporteurs/producenten waaraan geen behandeling als marktgerichte onderneming werd toegekend

    a)   Referentieland

    (18)

    Bij gebrek aan opmerkingen over de keuze van het referentieland wordt de keuze die werd toegelicht in de overwegingen 68 tot en met 74 van de voorlopige verordening, bevestigd.

    b)   Vaststelling van de normale waarde

    (19)

    Bij gebrek aan opmerkingen over de normale waarde voor exporteurs/producenten waaraan geen behandeling als marktgerichte onderneming werd toegekend, worden de bevindingen van overweging 75 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2.3.2.   Vaststelling van de normale waarde voor exporteurs/producenten waaraan een behandeling als marktgerichte onderneming werd toegekend

    (20)

    Verschillende exporteurs voerden aan dat bij de berekening van de normale waarde niet voldoende rekening was gehouden met bepaalde correcties waarom was verzocht. De exporteurs beweerden dat bepaalde kosten (bijvoorbeeld voor vervoer en verpakking) in de berekende normale waarde waren opgenomen, terwijl een correctie nodig was en deze kosten hadden moeten worden afgetrokken, zoals dat ook gebeurde wanneer de normale waarde op de binnenlandse prijs werd gebaseerd.

    (21)

    Deze exporteurs voerden eveneens aan dat voor de typen van het betrokken product waarvoor de normale waarde moest worden berekend, gebruik moest worden gemaakt van de verkoopkosten en van de algemene en administratieve uitgaven die bij verkoop op de binnenlandse markt ontstonden.

    (22)

    Ten slotte voerden zij aan dat als winst de winst moest worden toegepast die werd geboekt bij de binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties.

    (23)

    Na onderzoek van deze opmerkingen werd de verlangde correctie van de normale waarde terecht geacht voorzover deze correctie inderdaad betrekking had op kosten voor vervoer en verpakking en deze kosten inderdaad waren opgenomen in de voorlopig berekende normale waarde. Bovendien werd de normale waarde nu berekend rekening houdend met de verkoopkosten en met de algemene en administratieve uitgaven die op de binnenlandse markt waren ontstaan, en werd de toegepaste winst gecorrigeerd en werd gebruikgemaakt van de winst die werd geboekt op de binnenlandse markt in het kader van normale handelstransacties. De normale waarde onderging dus een neerwaartse aanpassing teneinde met deze correcties rekening te houden.

    2.4.   UITVOERPRIJZEN

    (24)

    Bij gebrek aan opmerkingen worden de voorlopige bevindingen in verband met de uitvoerprijzen van de overwegingen 79 en 80 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2.5.   VERGELIJKING

    (25)

    Bij gebrek aan opmerkingen worden de voorlopige bevindingen in verband met de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs van overweging 81 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2.6.   DUMPINGMARGE

    2.6.1.   Voor de medewerkende exporteurs/producenten waaraan een behandeling als marktgerichte onderneming of een individuele behandeling werd toegekend

    (26)

    Bij gebrek aan andere opmerkingen dan die in verband met de correctie van de normale waarde die in detail werden uiteengezet in de overwegingen 20 tot en met 23, wordt de methode die is beschreven in de overwegingen 82 en 83 van de voorlopige verordening, bevestigd. De nieuwe dumpingmarges, uitgedrukt in percenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, bedragen:

    Hebei Jiheng Chemical Co. Limited

    8,1 %

    Puyang Cleanway Chemicals Limited

    7,3 %

    Heze Huayi Chemical Co. Limited

    14,1 %

    Zhucheng Taisheng Chemical Co. Limited

    40,5 %

    2.6.2.   Voor alle andere exporteurs/producenten

    (27)

    De nieuwe, voor het gehele land geldende, dumpingmarge, uitgedrukt in percenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, gewijzigd zoals uiteengezet in de overwegingen 13 tot en met 15, bedraagt:

    Alle andere ondernemingen

    42,6  %

    3.   DE VERENIGDE STATEN

    3.1.   NORMALE WAARDE

    (28)

    Bij gebrek aan andere opmerkingen over de vaststelling van de normale waarde dan de in de hiernavolgende toelichting behandelde opmerking, dat de vergelijking gevolgen had voor de normale waarde van één exporteur/producent, worden de voorlopige bevindingen in verband met de methode voor de vaststelling van de normale waarde van overweging 92 van de voorlopige verordening bevestigd.

    3.2.   UITVOERPRIJS

    (29)

    Eén exporteur/producent was het er niet mee eens dat de verkoopkosten, de algemene en administratieve uitgaven alsmede de winst van zijn verbonden importeurs in de Gemeenschap volledig werden afgetrokken van de wederverkoopprijzen om een betrouwbare uitvoerprijs te verkrijgen. Volgens deze exporteur diende deze aftrek te worden omgeslagen over de activiteiten van zowel de onderneming in de Verenigde Staten als de importeur in de Gemeenschap.

    (30)

    Overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening worden alle kosten, inclusief de verkoopkosten en de algemene en administratieve uitgaven die voor de verbonden importeur tussen de invoer en de wederverkoop ontstaan, vermeerderd met een redelijke winst, afgetrokken. De aftrek werd berekend op basis van de werkelijke, geverifieerde gegevens van de importeur. Aangezien de kosten die de exporteur over de activiteiten van de onderneming in de Verenigde Staten wilde omslaan, eigenlijk in de Gemeenschap waren ontstaan, moest het verzoek van de hand worden gewezen.

    3.3.   VERGELIJKING

    (31)

    Eén exporteur/producent voerde aan dat de Commissie ten onrechte het voor uitvoer in bulk, af fabriek, geleverde product vergeleek met het afgewerkte product dat op de binnenlandse markt door de kleinhandelaren werd verkocht.

    (32)

    In dit verband wordt erop gewezen dat vanaf de inleiding van de procedure de vergelijking plaatsvond tussen het in bulk geleverde product dat op de binnenlandse markt van de Verenigde Staten werd verkocht, en het in bulk in de Gemeenschap ingevoerde product, ook al werd laatstgenoemd product als een afgewerkt product, namelijk in de vorm van tabletten, aangeboden wanneer het aan de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap werd verkocht. Deze aanpak ging uit van het feit dat werd opgemerkt dat TCCA hoofdzakelijk in bulk in de Gemeenschap wordt ingevoerd en in de Gemeenschap wordt bewerkt.

    (33)

    De Commissie erkent evenwel dat bij deze vergelijking in het voorlopige stadium sommige correcties in verband met de afwerking van het product niet werden toegepast. De normale waarde werd derhalve gecorrigeerd door van de productiekosten in de Verenigde Staten het gedeelte af te trekken dat overeenstemt met de afwerking van het product dat op de binnenlandse markt van de Verenigde Staten wordt verkocht. De fabricagekosten die ontstonden in de afdeling van de Amerikaanse exporteur/producent waar deze afwerking plaatsvindt, werden van de normale waarde afgetrokken, zoals de kosten voor dezelfde werkzaamheden uitgevoerd door derden — onderaannemers of „tollers” — in de Gemeenschap van de wederverkoopprijs worden afgetrokken.

    (34)

    Voorts werd aangevoerd dat de eerder beschreven „bulkaanpak” ook vereiste dat algemene kosten (verkoopkosten en algemene en administratieve uitgaven) bij de vaststelling van de normale waarde op de binnenlandse markt niet in aanmerking zijn genomen omdat deze algemene kosten hoofdzakelijk worden gemaakt om het afgewerkte product aan de man te brengen.

    (35)

    In dit verband wordt erop gewezen dat de activiteiten van de groep in de Verenigde Staten — die uit de exporteur/producent en zijn moedermaatschappij bestaat — en de kosten die deze groep voor TCCA maakt, bijdragen aan de verkoop van zowel het bulkproduct als de andere aanbiedingsvormen aan de eerste onafhankelijke afnemer. Het afgewerkte product is niets meer dan het bulkproduct in een specifieke aanbiedingsvorm. Aanvoeren dat de algemene kosten niet worden gebruikt voor de marketing van het bulkproduct, zou impliceren dat het mogelijk zou zijn de winstgevende productie van het bulkproduct voort te zetten zonder dat de ondernemings- en groepsstructuur, en meer bepaald haar verkooporganisatie, worden ingeschakeld. In werkelijkheid wordt bij de marketing evenwel geen onderscheid gemaakt tussen in bulk geleverde of afgewerkte producten, maar is de marketing van TCCA op alle aanbiedingsvormen gericht. Met de bewering werd dus geen rekening gehouden.

    (36)

    Bij gebrek aan andere opmerkingen worden de voorlopige bevindingen betreffende de vergelijking van de normale waarde met de uitvoerprijs van overweging 94 van de voorlopige verordening voor het overige bevestigd.

    3.4.   DUMPINGMARGE

    (37)

    De vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde van ieder betrokken producttype met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van ieder daarmee overeenstemmend type dat naar de Gemeenschap werd uitgevoerd, in hetzelfde handelsstadium, overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening bracht dumping door de medewerkende exporteurs/producenten aan het licht.

    (38)

    De definitieve dumpingmarges, uitgedrukt in percenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedragen:

     

    BioLab Inc.: 50,4 %

     

    Clearon Inc.: 105,3 %

    (39)

    Als definitieve residuele marge werd de hoogste dumpingmarge in aanmerking genomen die werd vastgesteld voor een representatief producttype van één van de medewerkende exporteurs/producenten.

    Residuele dumpingmarge: 120 %.

    D.   SCHADE

    1.   PRODUCTIE VAN DE GEMEENSCHAP

    (40)

    Bij gebrek aan nieuwe gegevens worden de bevindingen van de overwegingen 97 en 98 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2.   OMSCHRIJVING VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

    (41)

    Eén in de Gemeenschap gevestigd verwerkend bedrijf voerde aan dat het als een producent moest worden beschouwd, omdat het gemengde tabletten TCCA vervaardigde waarop de productomschrijving van toepassing was. Uit het onderzoek bleek evenwel dat dit verwerkende bedrijf niet zelf TCCA in korrel- of poedervorm vervaardigde en zelfs geen TCCA-tabletten of bereidingen van TCCA produceerde, maar wel tabletten in onderaanneming liet vervaardigen. Bovendien staat het vervaardigen van tabletten niet gelijk aan de vervaardiging van TCCA, maar wel aan de omzetting van TCCA van de ene vorm (korrels of poeder) in een andere (TCCA-tabletten). Op deze basis kon met deze bewering geen rekening worden gehouden.

    (42)

    Er werden tegenstrijdige reacties ontvangen in verband met de behandeling van de gegevens van één van de Europese producenten, die geen deel uitmaakt van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Het bovenvermelde verwerkende bedrijf voerde aan dat de gegevens van deze producent in de gegevens van de bedrijfstak van de Gemeenschap moesten worden opgenomen, terwijl een exporteur/producent het tegendeel beweerde.

    (43)

    Er wordt op gewezen dat met de gegevens van deze producent geen rekening werd gehouden bij de beoordeling van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, omdat deze producent, zoals in overweging 97 van de voorlopige verordening werd meegedeeld, niet ten volle meewerkte aan het onderzoek en bijgevolg niet als deel uitmakend van de bedrijfstak van de Gemeenschap kon worden beschouwd. Er was dus geen reden om zijn gegevens bij het onderzoek naar de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in aanmerking te nemen.

    (44)

    Vier Chinese meewerkende exporteurs/producenten voerden aan dat, indien er meer dan twee producenten van de Gemeenschap zijn, zoals in onderhavig geval, de klacht niet door slechts één van deze producenten kan worden gesteund. Er wordt evenwel op gewezen dat de mate waarin een klacht wordt gesteund, niet afhangt van het aantal ondernemingen dat deze steun verleent, maar van de geproduceerde hoeveelheden overeenkomstig artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening. Bovendien wordt eraan herinnerd dat twee van de drie producenten van de Gemeenschap de klacht steunden, zoals in overweging 97 van de voorlopige verordening werd vermeld. Deze twee producenten waren goed voor meer dan 50 % van de totale productie van de Gemeenschap, zodat aan de voorwaarden voor de inleiding van de procedure was voldaan. Bovendien wordt erop gewezen dat in dit geval de klagende producent van de Gemeenschap, die volle medewerking aan de onderzoeken verleende, goed was voor meer dan 50 % van de totale productie van TCCA van de Gemeenschap tijdens de onderzoektijdvakken. Met de bewering werd derhalve geen rekening gehouden.

    (45)

    Er wordt op gewezen dat Aragonesas Delsa, de producent van de Gemeenschap die geacht werd de bedrijfstak van de Gemeenschap te vormen, sedert de instelling van de voorlopige maatregelen is overgenomen door de groep Ercros. Eén Amerikaanse medewerkende exporteur voerde aan dat hierdoor eventueel niet meer zou worden voldaan aan de voorwaarden om als bedrijfstak van de Gemeenschap te worden beschouwd, aangezien Ecros ook Inquide bezit, naar verluidt een belangrijke importeur van Chinees TCCA.

    (46)

    In dit verband wordt eerst opgemerkt dat Inquide deel uitmaakt van de Neokem-groep, één van de andere Europese producenten die geen volle medewerking aan het onderzoek verleenden. In tegenstelling tot wat door de Amerikaanse exporteur wordt beweerd, bezit Ercros Inquide niet volledig, maar bezit deze onderneming slechts een minderheidsaandeel in Inquide. Derhalve zijn Inquide en Aragonesas-Delsa niet gefuseerd, zoals door deze exporteur wordt beweerd, en hebben zij geen rechtstreekse financiële banden. Het onderzoek bevestigde ook dat de producent van de Gemeenschap niet deelnam aan dumpingpraktijken en evenmin tegen de schadelijke gevolgen van de dumping was beschermd. Er waren derhalve geen redenen om zijn geschiktheid als bedrijfstak van de Gemeenschap in twijfel te trekken. De conclusie van overweging 99 van de voorlopige verordening wordt bijgevolg bevestigd.

    (47)

    Bij gebrek aan andere opmerkingen wordt de omschrijving van de bedrijfstak van de Gemeenschap van overweging 99 van de voorlopige verordening bevestigd.

    3.   VERBRUIK IN DE GEMEENSCHAP

    (48)

    Bij gebrek aan nieuwe gegevens wordt de berekening van het verbruik zoals uiteengezet in de overwegingen 100 tot en met 105 van de voorlopige verordening, bevestigd.

    4.   INVOER IN DE GEMEENSCHAP UIT DE BETROKKEN LANDEN

    4.1.   CUMULATIEVE BEOORDELING VAN DE GEVOLGEN VAN DE INVOER MET DUMPING — MARKTAANDEEL VAN DE INVOER MET DUMPING

    (49)

    Eén exporteur/producent voerde aan dat de cumulatieve beoordeling van de invoer uit de VRC en uit de Verenigde Staten niet gerechtvaardigd was, omdat de concurrentievoorwaarden op het gebied van hoeveelheden, marktaandeel en prijsgedrag bij de Chinese en de Amerikaanse invoer fundamenteel verschillend waren.

    (50)

    Er wordt in de eerste plaats aan herinnerd dat in overweging 107 van de voorlopige verordening werd onderzocht of aan de drie voorwaarden van artikel 3, lid 4, van de basisverordening was voldaan.

    (51)

    Bovendien is, alvorens werd besloten tot de cumulatieve beoordeling van de invoer uit de Verenigde Staten en de VRC over te gaan, de huidige situatie op het gebied van ingevoerde hoeveelheden, marktaandeel en prijzen van de ingevoerde producten in de overwegingen 109 tot en met 112 van de voorlopige verordening voor beide landen afzonderlijk onderzocht.

    (52)

    In verband met de concurrentievoorwaarden wordt herinnerd aan overweging 24 van de voorlopige verordening, waarin werd gesteld dat TCCA dat in de VRC en de Verenigde Staten wordt geproduceerd, en TCCA dat door de producenten van de Gemeenschap wordt vervaardigd en op de markt van de Gemeenschap wordt verkocht, dezelfde fysische en chemische basiskenmerken hebben en voor de afnemers in de Gemeenschap onderling verwisselbaar zijn. Bovendien werd vastgesteld dat de exporteurs/producenten in de betrokken landen en de producenten in de Gemeenschap alle gebruikmaken van vergelijkbare verkoopkanalen. Ook konden voor de invoer uit de VRC en de Verenigde Staten dezelfde prijsontwikkelingen worden vastgesteld. Het feit dat de invoer uit twee verschillende landen zich niet helemaal op dezelfde wijze ontwikkelt, wat de ingevoerde hoeveelheden en het marktaandeel betreft, kan verschillende oorzaken hebben en impliceert niet noodzakelijkerwijze dat er bij de verkoop geen sprake is van vergelijkbare concurrentievoorwaarden.

    (53)

    Op basis van het bovenstaande en bij gebrek aan verdere opmerkingen over de cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer met dumping worden de bevindingen van de overwegingen 106 tot en met 108 van de voorlopige verordening bevestigd.

    4.2.   PRIJZEN VAN DE INGEVOERDE PRODUCTEN EN ONDERBIEDING

    (54)

    Na de correcties in de dumpingberekeningen is ook de prijsonderbieding aan een herziening onderworpen.

    (55)

    Tijdens het onderzoektijdvak varieerden de gewogen gemiddelde onderbiedingsmarges voor de VRC, uitgedrukt in percenten van de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, van 33,8 % tot 44,2 %. De gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge bedroeg 39,7 %.

    (56)

    Ook voor de Verenigde Staten werd voor het onderzoektijdvak onderbieding vastgesteld. Eén exporteur/producent onderbood slechts de prijzen van bepaalde typen TCCA, terwijl de andere medewerkende exporteur/producent de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijk onderbood. De gewogen gemiddelde onderbiedingsmarge bedroeg 0,69 %. Er dient ook te worden vermeld dat de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onder druk stonden.

    5.   SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

    (57)

    Er wordt aan herinnerd dat de Commissie in overweging 135 van de voorlopige verordening concludeerde dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade had geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening.

    (58)

    Vier Chinese exporteurs voerden aan dat bij de meeste antidumpingonderzoeken aanmerkelijke schade wordt aangetoond wanneer de bedrijfstak van de Gemeenschap verlies lijdt, terwijl in dit bijzondere geval de bedrijfstak van de Gemeenschap nog steeds winstgevend is.

    (59)

    Er wordt evenwel opgemerkt dat een verliesgevende situatie geen voorwaarde is om toch aanmerkelijke schade vast te stellen. Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening, waarin is bepaald dat het onderzoek naar de gevolgen van invoer met dumping voor de betrokken bedrijfstak van de Gemeenschap een beoordeling omvat van, onder meer, de „werkelijke en potentiële daling van … de winst”, moet voor het onderzoek naar de winst een vergelijking worden gemaakt met de winst die zou worden geboekt wanneer er van dumping geen sprake was. Er wordt aan herinnerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in dit geval zijn winst gehalveerd zag ten opzichte van 2000 toen er nog geen sprake was van dumping in de Gemeenschap. Bovendien wordt eraan herinnerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap ook te lijden had van de negatieve ontwikkeling van de prijzen en het marktaandeel.

    (60)

    Op basis van het bovenstaande en bij gebrek aan andere opmerkingen worden de bevindingen in verband met de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap van de overwegingen 117 tot en met 135 van de voorlopige verordening bevestigd.

    6.   CONCLUSIE

    (61)

    Rekening houdend met het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening.

    E.   OORZAKELIJK VERBAND

    1.   GEVOLGEN VAN DE INVOER MET DUMPING

    (62)

    Bij gebrek aan nieuwe gegevens worden de conclusies van de overwegingen 136 tot en met 141 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2.   GEVOLGEN VAN ANDERE FACTOREN

    (63)

    Eén exporteur/producent voerde aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet over de technische capaciteit beschikte om een deel van de groei van de markt voor zijn rekening te nemen, dat dit het gevolg was van technische problemen die verband hielden met het opstarten van een nieuwe productie-installatie en dat de bedrijfstak dus niet werd gehinderd door de invoer met dumping zoals in overweging 118 van de voorlopige verordening werd beweerd.

    (64)

    Zoals in overweging 118 van de voorlopige verordening werd meegedeeld, besloot de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2001/2002 een nieuwe fabriek te bouwen die medio 2003 met haar productie begon, nadat de oude fabriek was stilgelegd. De bedrijfstak van de Gemeenschap had inderdaad met wat technische moeilijkheden te kampen om de nieuwe fabriek op volle capaciteit te laten draaien, maar er wordt opgemerkt dat de ontwerpcapaciteit waarnaar de exporteur/producent in zijn opmerking verwijst, en de capaciteit die in de voorlopige verordening in aanmerking is genomen, niet samenvallen. De capaciteit die werd vermeld in de voorlopige verordening was de werkelijke capaciteit, d.w.z. de gecorrigeerde capaciteit waarbij met deze moeilijkheden rekening was gehouden, en niet de nominale capaciteit. Met de gevolgen van de technische moeilijkheden die tot een lagere bezettingsgraad leidden, was derhalve reeds gedeeltelijk rekening gehouden. Op basis van de bevindingen van het onderzoek blijkt een verdere correctie van de in de voorlopige verordening vermelde capaciteit evenwel terecht, omdat de gevolgen van de bovenvermelde technische moeilijkheden niet ten volle in de vermelde capaciteit tot uiting kwamen. Tengevolge hiervan bedroeg de werkelijke bezettingsgraad van de productiecapaciteit voor de onderzoektijdvakken bijna 100 %. Er werd immers vastgesteld dat de bedrijfstak van de Gemeenschap op volle capaciteit draaide en tijdelijk het betrokken product moest aankopen om aan de vraag te kunnen voldoen. Derhalve kan niet worden uitgesloten dat de tijdelijke technische productiemoeilijkheden van de bedrijfstak van de Gemeenschap in zekere mate hebben bijgedragen tot de schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden had.

    (65)

    Eén exporteur/producent voerde aan dat de Commissie geen rekening hield met de negatieve gevolgen die de belangrijke investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de extra kosten van de technische problemen tijdens de opstartfase voor de winstgevendheid hadden.

    (66)

    Er wordt aan herinnerd dat de kwestie van de nieuwe investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap reeds is behandeld in de overwegingen 150 tot en met 152 van de voorlopige verordening.

    (67)

    Bovendien is in overweging 129 van de voorlopige verordening reeds meegedeeld dat de nieuwe productie-installatie de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat stelde zowel de vaste als de variabele kosten te verlagen, efficiënter te produceren en de productiviteit te verhogen. Zoals in overweging 125 van de voorlopige verordening is vermeld, werden de meerkosten van de nieuwe investeringen dus door parallelle kostenverlagingen en een betere efficiency gecompenseerd. De productiekosten stegen van 2000 tot 2001 en daalden vervolgens tot de onderzoektijdvakken dankzij een stijging van de productiviteit. Er wordt ook opgemerkt dat de gevolgen van de nieuwe fabriek voor de afschrijvingskosten zich vanaf juli 2003 deden gevoelen, d.w.z. toen in de nieuwe fabriek met de productie werd gestart en die in de oude fabriek definitief werd stilgelegd. Hierdoor kan derhalve de daling van de winstgevendheid, die reeds in 2001 begon, niet worden verklaard; de winstgevendheid daalde van 2000 tot en met 2002 met meer dan 20 % en van 2001 tot en met 2002 zelfs met meer dan 40 %. Dit argument werd derhalve van de hand gewezen.

    (68)

    Eén verwerkend bedrijf betwistte de conclusie van overweging 149 van de voorlopige verordening en voerde opnieuw aan dat prijsdalingen normaal en te verwachten waren gezien de maturiteit van de TCCA-markt.

    (69)

    Hoewel een prijsdaling mag worden verwacht wanneer een product een zekere maturiteit bereikt, moet toch worden beklemtoond dat maturiteit doorgaans wordt gezien als een geleidelijke, continue en regelmatige ontwikkeling die verschillende jaren in beslag neemt; de prijsverlaging van de ingevoerde producten deed zich daarentegen plotseling voor en was aanzienlijk, aangezien de prijzen van 2000 tot 2003 jaarlijks met gemiddeld 15 % daalden, hoewel de vraag tijdens de zomer van die periode bijzonder groot was.

    (70)

    Bovendien werd de schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden had, volgens dit verwerkende bedrijf veroorzaakt door een normale evolutie van de markt van de Gemeenschap die in de loop van de beoordelingsperiode haar maturiteit zou hebben bereikt. Dit zou betekenen dat de daling van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 8 % van 2000 tot en met het onderzoektijdvak-VRC dan wel met 12 % van 2000 tot en met het onderzoektijdvak-Verenigde Staten zou overeenkomen met een „normale” ontwikkeling van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, bepaald door de levenscyclus van het product. Zoals gezegd, daalden de prijzen van de ingevoerde producten echter met 40 % van 2000 tot en met de onderzoektijdvakken, hetgeen duidelijk een veel sterkere daling is dan de „normale” prijsdaling die uitsluitend als gevolg van de maturiteit van de markt mocht worden verwacht. Zelfs indien de maturiteit van de markt in beperkte mate kan hebben bijgedragen tot de prijsontwikkeling, kan zij beslist geen verklaring bieden voor de belangrijke prijsdaling van de ingevoerde producten van 2000 tot en met de onderzoektijdvakken en evenmin voor de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap hierdoor heeft geleden.

    (71)

    Vier medewerkende Chinese exporteurs voerden aan dat sommige cijfers in verband met de uitvoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap ontbraken in het onderzoek naar de schade, zodat geen volledig beeld kon worden gegeven van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    (72)

    Eén exporteur/producent voerde in verband met de winstgevendheid aan dat de Commissie geen rekening had gehouden met de negatieve gevolgen van de uitvoer van TCCA van de bedrijfstak van de Gemeenschap naar de Verenigde Staten. Er wordt aan herinnerd dat het onderzoek naar de schade zich toespitst op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt van de Gemeenschap. De cijfers in verband met de winstgevendheid die zijn vermeld in overweging 125 van de voorlopige verordening, hebben bijgevolg uitsluitend betrekking op de verkoop op de markt van de Gemeenschap en bij deze cijfers is dus geen rekening gehouden met verlies dat op de markt van de Verenigde Staten of op een andere uitvoermarkt zou zijn geleden.

    (73)

    Sommige partijen voerden aan dat de negatieve ontwikkeling van het marktaandeel en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap grotendeels moest worden toegeschreven aan de uitvoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap buiten de Gemeenschap. Volgens deze partijen zou de bedrijfstak van de Gemeenschap, indien hij niet naar de Verenigde Staten had uitgevoerd maar deze uitgevoerde producten op de markt van de Europese Gemeenschap had verkocht, aan de vraag op de markt van de Europese Gemeenschap hebben kunnen voldoen, zijn marktaandeel hebben kunnen handhaven en betere prijzen hebben kunnen hanteren.

    (74)

    Uit het onderzoek bleek dat de uitvoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap sedert 2000 voortdurend steeg en meer dan 50 % vertegenwoordigde van zijn totale verkoop van het product tijdens de onderzoektijdvakken, terwijl die in het jaar 2000 minder dan 45 % was.

    (75)

    In dit verband wordt er ten eerste op gewezen dat de marktstrategie van de bedrijfstak van de Gemeenschap er niet op is gericht om ongeacht de prijs aan de vraag op de markt van de Gemeenschap te voldoen, maar om op deze markt een maximale verkoop te bereiken tegen aanvaardbare prijzen.

    (76)

    Ten tweede kunnen de prijzen van de naar de Verenigde Staten uitgevoerde producten als zodanig niet met de schade in verband worden gebracht, omdat zij niet vergelijkbaar zijn met de prijzen op de markt van de Gemeenschap. Er werd immers vastgesteld dat een verband tussen de uitvoer en de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet relevant is, omdat de uitvoer en de verkoop op de markt van de Gemeenschap niet vergelijkbaar zijn, wat het assortiment en dus wat de prijs betreft.

    (77)

    Bij uitvoer worden hoofdzakelijk korrels in grote zakken verkocht waarvan de prijs veel lager ligt dan die van het product — hoofdzakelijk tabletten — dat op de markt van de Gemeenschap wordt verkocht. Een eenvoudige vergelijking van de niet-gecorrigeerde prijzen is derhalve onovertuigend.

    (78)

    Ten derde wordt erop gewezen dat meer dan 80 % van de verkoop op de markt van de Gemeenschap plaatsvindt van februari tot en met augustus, terwijl de verkoopperiode op de Amerikaanse markt langer is, vooral in de „sun belt area”. Derhalve stelde de uitvoer naar de Verenigde Staten, tegen een aanvaardbare prijs, van de producten die niet op de markt van de Gemeenschap konden worden afgezet, de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat betere schaalvoordelen te bereiken en de prijs op de markt van de Gemeenschap te handhaven.

    (79)

    Ten vierde wordt erop gewezen dat de markt van de Verenigde Staten de eerste markt ter wereld voor uitrusting en chemische producten voor zwembaden is. Voor de bedrijfstak van de Gemeenschap was het derhalve van levensbelang toegang tot deze belangrijke markt te hebben en zijn positie op deze markt te handhaven; op deze wijze kon hij zijn afnemers diversifiëren en ook deelnemen aan de ontwikkeling van de meest actieve markt.

    (80)

    Uiteindelijk werden geen bewijzen verstrekt waaruit bleek dat deze verkoop op de Amerikaanse markt vervangen had kunnen worden door verkoop op de markt van de Gemeenschap in dezelfde periode en tegen een betere prijs; er waren dus geen bewijzen voor het argument dat de bedrijfstak zichzelf schade had berokkend.

    (81)

    Op basis van het bovenstaande werd met de opmerkingen geen rekening gehouden en bij gebrek aan andere opmerkingen werden de conclusies in verband met de gevolgen van andere factoren van de overwegingen 142 tot en met 154 van de voorlopige verordening bevestigd.

    3.   CONCLUSIE IN VERBAND MET HET OORZAKELIJKE VERBAND

    (82)

    Op basis van bovenstaande overwegingen en van elementen in de overwegingen 136 tot en met 154 van de voorlopige verordening wordt geconcludeerd dat de invoer uit de VRC en de Verenigde Staten de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft berokkend in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening.

    F.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

    1.   BELANG VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

    (83)

    Bij gebrek aan andere opmerkingen in verband met het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap worden de bevindingen van overweging 160 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2.   BELANG VAN DE NIET-VERBONDEN IMPORTEURS

    (84)

    Er wordt aan herinnerd dat de medewerking van de niet-verbonden importeurs zeer beperkt was, zoals reeds werd meegedeeld in overweging 162 van de voorlopige verordening. Bovendien maakte geen enkele importeur opmerkingen na de bekendmaking van de voorlopige bevindingen.

    (85)

    Bij gebrek aan nieuwe, meegedeelde of beschikbare gegevens in verband met het belang van de niet-verbonden importeurs worden derhalve de bevindingen van de overwegingen 161 en 162 van de voorlopige verordening bevestigd.

    3.   BELANG VAN DE VERWERKENDE BEDRIJVEN

    (86)

    Het nieuwe onderzoek toonde aan dat de situatie van de verwerkende bedrijven sterk kan verschillen, wat hun winstgevendheid en de gevolgen van TCCA voor hun productiekosten betreft. De veronderstelling in overweging 168 van de voorlopige verordening dat TCCA meer dan 40 % van de productiekosten van het verwerkende bedrijf vertegenwoordigt en dat het een product is met een lage marge, moet derhalve worden genuanceerd. Een extra controle bij één van de belangrijkste verwerkers op de markt van de Gemeenschap bracht aan het licht dat het betrokken product minder dan 25 % van de totale productiekosten van dit bedrijf vertegenwoordigde en dat de winstgevendheid meer dan 8 % bedroeg.

    (87)

    Eén verwerkend bedrijf betwistte de bewering in de voorlopige verordening dat de verwerkende bedrijven hun prijzen konden verhogen en dus een gedeelte van de kostenstijgingen aan hun afnemers konden doorberekenen, zodat de gevolgen van de maatregelen over de distributieketen werden verdeeld.

    (88)

    Dit scenario werd evenwel bevestigd door minstens één ander verwerkend bedrijf, dat duidelijk stelde dat de verwerkende bedrijven sedert de instelling van de voorlopige rechten hun prijzen met 15 à 25 % (of met gemiddeld 0,32 EUR/kg) hadden verhoogd voor het seizoen 2005. Dit werd ook bevestigd door een ander verwerkend bedrijf. Het onderzoek toonde ook aan dat de verwerkende bedrijven contractueel niet tot het niet verhogen van hun prijzen verbonden waren en dat in hun contracten voor het seizoen 2006 speciale clausules waren opgenomen in verband met de mogelijke instelling van antidumpingrechten. Deze elementen tonen duidelijk aan dat de verwerkende bedrijven minstens ten dele reeds enkele voorzorgen hadden genomen om de kostenstijging door te berekenen aan de distributieketen.

    (89)

    Ten slotte bleek uit het onderzoek dat de winst die de groothandelaren nemen op de prijs waartegen zij het product van de verwerkende bedrijven aankopen, omvangrijk kan zijn, namelijk meer dan 40 %, hetgeen bevestigt dat er ruimte is om de kostenstijging ten gevolge van de antidumpingrechten aan de distributieketen door te berekenen.

    (90)

    Eén verwerkend bedrijf voerde aan dat de instelling van één enkel recht op zowel korrels als tabletten van TCCA de exporteurs/producenten en de tussenpersonen ertoe zou aanzetten meteen tabletten in te voeren, hetgeen negatieve gevolgen zou hebben voor de werkzaamheden die op verwerking zijn gericht. Derhalve werd voorgesteld een hoger recht in te stellen op de invoer van TCCA in tabletten ten opzichte van korrels. Volgens dit verwerkende bedrijf zouden dankzij dit onderscheid zowel de bedrijfstak van de Gemeenschap als de verwerkende bedrijven worden beschermd.

    (91)

    Er wordt evenwel aan herinnerd dat het betrokken product werd omschreven als TCCA en bereidingen daarvan. Het kan aangeboden worden in de vorm van korrels, poeder of tabletten en zonder beperking van het chloorgehalte. Derhalve geldt dat, hoewel producten met identieke kenmerken zoals de aanbiedingsvorm of de verpakking met elkaar werden vergeleken, het resulterende recht geldt voor al het ingevoerde TCCA, ongeacht of dit in de vorm van korrels, poeder of tabletten is. Een andere aanpak zou erop neerkomen dat de antidumpingrechten worden gebruikt als compensatie voor het verschil in verwerkingskosten tussen de Europese verwerkende bedrijven en de Chinese exporteurs, hetgeen uiteraard niet het doel is van antidumpingmaatregelen. Ten slotte wordt erop gewezen dat, hoewel eenzelfde recht van toepassing is op zowel korrels als tabletten, doordat het een ad-valoremrecht is, op de duurdere producten zoals de tabletten uiteindelijk toch een hoger bedrag aan rechten wordt betaald. Ten dele wordt hierdoor het verzoek van het verwerkende bedrijf ingewilligd. Met de opmerking werd derhalve verder geen rekening gehouden.

    (92)

    Op basis van het bovenstaande en bij gebrek aan andere opmerkingen in verband met het belang van de verwerkende bedrijven in de Gemeenschap worden de bevindingen van de overwegingen 163 tot en met 172 van de voorlopige verordening bevestigd.

    4.   BELANG VAN DE CONSUMENTEN

    (93)

    Eén verwerkend bedrijf herhaalde zijn bewering dat prijsstijgingen niet in het belang van de consument zijn. Zoals evenwel in de voorlopige verordening werd uiteengezet, zullen prijsstijgingen waarschijnlijk gering zijn en dus geen gevolgen hebben voor de keuze die de consument maakt. Dit werd bevestigd door één verwerkend bedrijf dat zelfs stelde dat de gevolgen voor de eindgebruiker ongeveer 10 EUR per jaar zouden bedragen, hetgeen dus zelfs nog minder is dan de voorzichtige raming van 2,50 EUR per maand waarvan in de voorlopige verordening sprake was. Een dergelijke kostenstijging kan niet als belangrijk worden beschouwd of van dien aard dat zij de eindgebruiker ertoe zou aanzetten op alternatieve producten over te schakelen.

    (94)

    Bovendien staat het geraamde bedrag van 10 EUR slechts voor de veronderstelde maximale gevolgen van de maatregelen in het geval dat de rechten volledig worden doorberekend aan de eindgebruiker. De raming houdt ook geen rekening met het feit dat de definitieve maatregelen, ten minste bij invoer uit de Verenigde Staten, lager zullen zijn dan de voorlopige maatregelen.

    (95)

    Op basis van het bovenstaande en bij gebrek aan andere opmerkingen in verband met het belang van de consumenten in de Gemeenschap worden de bevindingen van de overwegingen 173 tot en met 177 van de voorlopige verordening bevestigd.

    5.   CONCLUSIE IN VERBAND MET HET BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

    (96)

    Rekening houdend met de conclusies van de voorlopige verordening en met de opmerkingen van de diverse partijen wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om geen definitief antidumpingrecht in te stellen op de invoer van TCCA uit de betrokken landen.

    G.   DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

    (97)

    Op basis van de methode die werd uiteengezet in de overwegingen 179 tot en met 183 van de voorlopige verordening, werd een schademarge berekend om de hoogte van de te nemen maatregelen vast te stellen.

    (98)

    Voor de berekening van de schademarge in het kader van de voorlopige verordening werd de beoogde winst voor de bedrijfstak van de Gemeenschap op 10 % vastgesteld, een percentage dat als gematigd werd beschouwd en dat in alle redelijkheid kon worden verwacht indien er geen sprake was van schadelijke dumping.

    (99)

    Diverse belanghebbenden voerden aan dat een winst van 10 % op TCCA niet in aanmerking mocht worden genomen en dat deze winst eigenlijk minder dan 5 % moest bedragen. Zoals evenwel vermeld in overweging 181 van de voorlopige verordening, begon de winst van de bedrijfstak van de Gemeenschap vóór de aanvang van de betrokken invoer in de Gemeenschap aanmerkelijk te stijgen. De winstmarge die in 2000 en 2001 werd bereikt, toonde immers aan dat een winst van 10 % redelijkerwijze mag worden verwacht indien er geen sprake is van dumping. Met de beweringen werd derhalve geen rekening gehouden.

    (100)

    Bij gebrek aan nieuwe opmerkingen over dit onderwerp wordt de methode van de overwegingen 179 tot en met 183 van de voorlopige verordening bevestigd.

    1.   DEFINITIEVE MAATREGELEN

    (101)

    Rekening houdend met het bovenstaande zou overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening een definitief antidumpingrecht ingesteld moeten worden op het niveau van de berekende dumpingmarge voor de invoer uit de VRC en op het niveau van de berekende schademarge voor de invoer uit de Verenigde Staten.

    (102)

    Aangezien de schademarges in alle gevallen voor de VRC hoger en voor de Verenigde Staten lager waren dan de dumpingmarges, bedragen de definitieve rechten op basis van het bovenstaande:

    Land

    Onderneming

    Antidumpingrecht

    VRC

    Hebei Jiheng Chemical Co. Limited

    8,1 %

    Puyang Cleanway Chemicals Limited

    7,3 %

    Heze Huayi Chemical Co. Limited

    14,1 %

    Zhucheng Taisheng Chemical Co. Limited

    40,5 %

    Alle andere ondernemingen

    42,6 %

    Verenigde Staten

    Biolab Inc.

    7,4 %

    Clearon Inc.

    8,1 %

    Alle andere ondernemingen

    25,0 %

    (103)

    De individuele antidumpingrechten die in deze verordening zijn vermeld, werden vastgesteld op basis van de bevindingen van onderhavig onderzoek. Zij beantwoorden dus aan de situatie van deze ondernemingen, die in het kader van het onderzoek werd vastgesteld. Deze antidumpingrechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende antidumpingrecht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”) zijn dus uitsluitend van toepassing bij de invoer van producten uit het betrokken land die vervaardigd werden door de specifieke vermelde ondernemingen. Op ingevoerde producten die werden vervaardigd door andere ondernemingen die niet specifiek met naam en adres in het dispositief van deze verordening zijn vermeld, of door entiteiten die met de specifiek vermelde ondernemingen verbonden zijn, zijn deze rechten niet van toepassing en de producten van dergelijke ondernemingen worden onderworpen aan het antidumpingrecht dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen”.

    (104)

    Verzoeken om toepassing van deze individuele antidumpingrechten (bijvoorbeeld na een naamswijziging van een entiteit of de opzet van een nieuwe productie-installatie of handelsmaatschappij) dienen onverwijld aan de Commissie (3) te worden gericht en vergezeld te gaan van alle desbetreffende informatie, met name over wijzigingen in de activiteiten van de onderneming met betrekking tot de productie, de binnenlandse verkoop en de uitvoer die verband houden met, bijvoorbeeld, die naamswijziging of opzet van een productie-installatie of handelsmaatschappij. Zo nodig zal de verordening dienovereenkomstig worden gewijzigd door de lijst van ondernemingen waarvoor individuele antidumpingrechten gelden, aan te passen.

    (105)

    Om het risico op ontduiking van de rechten ten gevolge van grote verschillen in de bedragen van de rechten te vermijden, worden in dit geval speciale maatregelen noodzakelijk geacht om een correcte toepassing van de antidumpingrechten te waarborgen. Deze speciale maatregelen behelzen het volgende.

    (106)

    De overlegging aan de douaneautoriteiten van de lidstaten van een geldige commerciële factuur die voldoet aan de vereisten die zijn vermeld in de bijlage bij deze verordening. Slechts ingevoerde goederen die vergezeld gaan van een dergelijke factuur, kunnen worden aangegeven onder de toepasselijke aanvullende Taric-codes van de producent in kwestie. Ingevoerde goederen die niet van een dergelijke factuur vergezeld gaan, worden onderworpen aan het residuele antidumpingrecht dat van toepassing is op alle andere exporteurs.

    (107)

    De betrokken ondernemingen werd ook verzocht regelmatig verslagen bij de Commissie in te dienen om een degelijke follow-up van hun verkoop van het betrokken product aan de Gemeenschap te waarborgen. Indien deze verslagen niet worden voorgelegd of indien uit het onderzoek van de verslagen zou blijken dat de maatregelen ontoereikend zijn om aan de gevolgen van de schadelijke dumping een eind te maken, kan de Commissie een tussentijdse herziening overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening inleiden. In het kader van deze herziening kan onder meer worden onderzocht of sommige individuele antidumpingrechten moeten worden ingetrokken en in plaats daarvan het voor het gehele land geldende recht moet worden toegepast.

    2.   INNING VAN VOORLOPIGE RECHTEN

    (108)

    Rekening houdend met de omvang van de vastgestelde dumpingmarges en van de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap werd berokkend, wordt het noodzakelijk geacht de bedragen die als zekerheid waren gesteld voor het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht, te innen ten belope van het bedrag van de definitief ingestelde rechten. Indien de definitieve rechten hoger zijn dan het voorlopige recht worden slechts de bedragen die voor het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld definitief geïnd. Het bedrag waarmee het bedrag aan definitieve antidumpingrechten wordt overschreden, wordt vrijgegeven,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van trichloorisocyanuurzuur en bereidingen daarvan, ook bekend onder de algemene internationale benaming (INN) „symcloseen”, van de GN-codes ex 2933 69 80 en ex 3808 40 20 (Taric-codes 2933698070 en 3808402020), uit de Volksrepubliek China en de Verenigde Staten van Amerika.

    2.   De definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedraagt voor de producten van de onderstaande ondernemingen:

    Land

    Onderneming

    Antidumpingrecht

    Taric-code

    Volksrepubliek China

    Hebei Jiheng Chemical Co. Limited

    8,1 %

    A604

    Puyang Cleanway Chemicals Limited

    7,3 %

    A628

    Heze Huayi Chemical Co. Limited

    14,1 %

    A629

    Zhucheng Taisheng Chemical Co. Limited

    40,5 %

    A627

    Alle andere ondernemingen

    42,6 %

    A999

    Verenigde Staten van Amerika

    Biolab Inc.

    7,4 %

    A594

    Clearon Inc.

    8,1 %

    A596

    Alle andere ondernemingen

    25,0 %

    A999

    3.   De toepassing van de individuele antidumpingrechten die werden vastgesteld voor de ondernemingen die in lid 2 zijn vermeld, is afhankelijk van de overlegging aan de douaneautoriteiten van de lidstaten van een geldige commerciële factuur die voldoet aan de vereisten die zijn opgenomen in de bijlage. Indien een dergelijke factuur niet wordt voorgelegd, wordt het recht dat geldt voor alle andere ondernemingen toegepast.

    4.   Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten op dit recht van toepassing.

    Artikel 2

    Bedragen die ingevolge Verordening (EG) nr. 538/2005 voor het voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld bij de invoer van trichloorisocyanuurzuur en bereidingen daarvan, ook bekend onder de algemene internationale benaming (INN) „symcloseen”, van de GN-codes ex 2933 69 80 en ex 3808 40 20 (Taric-codes 2933698070 en 3808402020), uit de Volksrepubliek China en de Verenigde Staten van Amerika, worden definitief geïnd ten belope van het bedrag van de bij onderhavige verordening ingestelde definitieve rechten. De bedragen die het bedrag van de definitieve antidumpingrechten overschrijden, worden vrijgegeven.

    Artikel 3

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Luxemburg, 3 oktober 2005.

    Voor de Raad

    De voorzitter

    D. ALEXANDER


    (1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

    (2)  PB L 89 van 8.4.2005, blz. 4.

    (3)  Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat B, Kamer J-79 5/16, B-1049 Brussel.


    BIJLAGE

    De geldige commerciële factuur waarnaar in artikel 1, lid 3, van de verordening wordt verwezen, dient een verklaring in de volgende stijl te omvatten, ondertekend door een bevoegde werknemer van de onderneming:

    1)

    de naam en functie van de bevoegde werknemer van de onderneming die de commerciële factuur opstelt;

    2)

    de volgende verklaring: „Ondergetekende verklaart dat de [hoeveelheid] trichloorisocyanuurzuur die naar de Europese Gemeenschap werd uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, vervaardigd is door [onderneming — naam en adres] [aanvullende Taric-code] in [betrokken land] en dat de gegevens in deze factuur volledig en juist zijn.”.

    Datum en handtekening.


    Top