Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013PC0151

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de voorwaarden voor  toegang en verblijf  van onderdanen van derde landen met het oog op onderzoek, studie, scholierenuitwisseling,  bezoldigde en  onbezoldigde stages , vrijwilligerswerk of  au-pairactiviteiten  [HERSCHIKKING]

/* COM/2013/0151 final - 2013/0081 (COD) */

52013PC0151

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de voorwaarden voor  toegang en verblijf  van onderdanen van derde landen met het oog op onderzoek, studie, scholierenuitwisseling,  bezoldigde en  onbezoldigde stages , vrijwilligerswerk of  au-pairactiviteiten  [HERSCHIKKING] /* COM/2013/0151 final - 2013/0081 (COD) */


TOELICHTING

1)           Achtergrond van het voorstel

· Motivering en doel van het voorstel

Bij artikel 79 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt de Unie opgedragen een gemeenschappelijk immigratiebeleid te ontwikkelen dat erop gericht is te zorgen voor een efficiënt beheer van de migratiestromen en een billijke behandeling van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven. Dit voorstel wordt naar aanleiding hiervan ingediend en beoogt bij te dragen tot de uitvoering van de Europa 2020-strategie.

Uit de verslagen[1] over de toepassing van Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek[2] en Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk[3] is gebleken dat deze richtlijnen een aantal tekortkomingen vertonen. De tekortkomingen betreffen belangrijke kwesties, zoals de toelatingsprocedures, met inbegrip van visa, rechten (waaronder aspecten van mobiliteit) en procedurele waarborgen. De huidige regels zijn onvoldoende duidelijk en onvoldoende bindend, ze zijn niet altijd volledig in overeenstemming met de bestaande financieringsprogramma’s van de EU en ze bieden soms geen oplossing voor de praktische problemen waarmee aanvragers te kampen hebben. Al deze problemen samen werpen twijfels op over de vraag of onderdanen van derde landen in het kader van de bestaande instrumenten consequent eerlijk worden behandeld.

Richtlijn 2004/114/EG over studenten bevat verplichte regels voor de toelating van studenten uit derde landen, waarbij de lidstaten de mogelijkheid hebben om de richtlijn ook toe te passen op scholieren, vrijwilligers en onbezoldigde stagiairs. Richtlijn 2005/71/EG over onderzoekers voorziet in een snelle procedure voor de toelating van onderzoekers uit derde landen die een gastovereenkomst hebben gesloten met een door de lidstaat erkende onderzoeksinstelling.

Omdat de omstandigheden en de beleidscontext nu geheel anders zijn dan toen de richtlijnen werden vastgesteld, is de noodzaak om de regels te verbeteren nu des te sterker. In de context van de Europa 2020-strategie en het streven naar slimme, duurzame en inclusieve groei behoort het menselijk kapitaal tot de belangrijkste troeven van Europa. Mede door immigratie van buiten de EU kunnen wij over hooggekwalificeerde mensen beschikken, en met name studenten en onderzoekers uit derde landen worden steeds vaker gevraagd. In haar externe beleid hecht de EU ook grote waarde aan het stimuleren van contacten tussen mensen en mobiliteit, vooral wat de landen van het Europees nabuurschapsbeleid en de strategische partners van de EU betreft.

Dit voorstel beoogt een verbetering van de bepalingen inzake onderzoekers, studenten, scholieren, onbezoldigde stagiairs en vrijwilligers en de toepassing van de gemeenschappelijke bepalingen op twee nieuwe groepen onderdanen van derde landen: bezoldigde stagiairs en au pairs. Het voorstel behelst een richtlijn tot wijziging en herschikking van de Richtlijnen 2004/114/EG en 2005/71/EG. De algemene doelstelling is het steunen van sociale, culturele en economische relaties tussen de EU en derde landen, het bevorderen van de overdracht van vaardigheden en kennis en het vergroten van concurrentievermogen, waarbij tegelijkertijd wordt voorzien in waarborgen voor de eerlijke behandeling van deze groepen onderdanen van derde landen.

· Algemene context

De EU staat voor ingrijpende structurele uitdagingen van zowel demografische als economische aard. De bevolking van beroepsgeschikte leeftijd groeit vrijwel niet meer en zal de komende jaren beginnen te krimpen. Om zowel economische als demografische redenen zullen de huidige patronen van de werkgelegenheidsgroei, waarbij de nadruk op geschoolde arbeid ligt, de komende tien jaar blijven bestaan. De EU lijdt bovendien aan een “innovatietekort”. Europa geeft jaarlijks aan onderzoek en ontwikkeling (als percentage van het bbp) 0,8 procentpunt minder uit dan de Verenigde Staten en 1,5 procentpunt minder dan Japan. Duizenden van de beste onderzoekers en innovatoren zijn vertrokken naar landen die betere voorwaarden bieden. Hoewel de EU de grootste markt van de wereld is, is deze markt nog steeds gefragmenteerd en onvoldoende innovatievriendelijk. De EU heeft zich met de Europa 2020-strategie en het kerninitiatief Innovatie-Unie ten doel gesteld meer te investeren in onderzoek en ontwikkeling: daarvoor zijn naar schatting een miljoen extra banen nodig. Mede door immigratie van buiten de EU kunnen wij over hooggekwalificeerde mensen beschikken, en met name studenten en onderzoekers uit derde landen worden steeds vaker gevraagd. De EU moet deze mensen dan ook actief aantrekken. Studenten en onderzoekers uit derde landen kunnen bijdragen tot de vorming van een pool van hooggekwalificeerde kenniswerkers, die de EU nodig heeft om de genoemde uitdagingen het hoofd te bieden.

De EU-totaalaanpak van migratie en mobiliteit stelt het overkoepelende kader vast voor het externe migratiebeleid van de EU. Met de totaalaanpak wordt geregeld hoe de EU de dialoog en de samenwerking met landen buiten de EU op het gebied van migratie en mobiliteit organiseert. De totaalaanpak moet onder meer bijdragen tot de verwezenlijking van Europa 2020, met name door legale migratie beter te organiseren en een goede beheersing van mobiliteit te stimuleren (naast de andere pijlers, die betrekking hebben op onregelmatige migratie, migratie en ontwikkeling en internationale bescherming). In dit verband zijn met name de mobiliteitspartnerschappen van belang. Deze bieden een bilateraal kader op maat voor samenwerking tussen de EU en bepaalde landen daarbuiten (met name in de EU-nabuurschap) en omvatten in potentie ook maatregelen en programma’s om de mobiliteit te bevorderen van de groepen waarop dit voorstel van een richtlijn zich richt.

Door toe te staan dat onderdanen van derde landen vaardigheden en kennis verwerven door een tijdlang in Europa te studeren, wordt het verkeer van kennis aangemoedigd en de samenwerking met derde landen ondersteund. Dat biedt voordelen voor zowel de landen van herkomst als die van opvang. Mondialisering vereist intensievere banden tussen het bedrijfsleven in de EU en buitenlandse markten. Mobiliteit van stagiairs en au pairs bevordert de ontwikkeling van menselijk kapitaal, leidt tot wederzijdse verrijking voor de migranten, hun landen van herkomst en het gastland, en versterkt de kennis van elkaars cultuur. Zonder duidelijk wettelijk kader bestaat echter het risico dat met name stagiairs en au pairs worden uitgebuit, wat het gevaar van oneerlijke concurrentie met zich meebrengt.

Om de voordelen te optimaliseren en de risico’s aan te pakken, en uitgaande van de vergelijkbaarheid van de problemen waarvoor deze categorieën migranten zich gesteld zien, voorziet dit voorstel in een wijziging van twee richtlijnen: Richtlijn 2004/114/EG van de Raad betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk, waarvan het toepassingsgebied wordt uitgebreid tot bezoldigde stagiairs en au pairs en bepalingen inzake onbezoldigde stagiairs die tot dusver facultatief waren, verplicht worden gemaakt, en Richtlijn 2005/71/EG betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek.

· Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied

Richtlijn 2004/114/EG bevat gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van studenten uit derde landen. Volgens artikel 3 van die richtlijn mogen de lidstaten echter zelf besluiten de richtlijn ook te laten gelden voor onderdanen van derde landen die met het oog op scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk verzoeken te worden toegelaten.

Op de voorwaarden voor de toelating van bezoldigde stagiairs is ook de resolutie van de Raad van 1994 inzake de beperking van de toelating van onderdanen van derde landen tot het grondgebied van de lidstaten met het oog op tewerkstelling[4] van toepassing. In die resolutie wordt een algemene definitie van stagiairs gegeven en een maximumverblijfsperiode vastgesteld.

Richtlijn 2005/71/EG van de Raad voorziet in een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek.

In de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005[5] wordt voorgesteld de afgifte te vergemakkelijken van eenvormige visa voor een verblijf van korte duur aan onderzoekers uit een derde land die zich met het oog op wetenschappelijk onderzoek verplaatsen in de Gemeenschap.

Het model van de verblijfsvergunning voor onderdanen van derde landen is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1030/2002. Het is van toepassing op dit voorstel.

Ten aanzien van au pairs worden in de door de Raad van Europa opgestelde Europese overeenkomst inzake plaatsing au pair-plaatsing van 24 november 1969[6] Europese regels gegeven. De meeste lidstaten hebben deze overeenkomst echter niet geratificeerd.

· Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie

De bepalingen van dit voorstel zijn in overeenstemming met de doelstellingen van Europa 2020 en de totaalaanpak van migratie en mobiliteit van de EU, en steunen deze. Als er voor stagiairs en au pairs gemeenschappelijke toelatingsprocedures komen en voor hen een wettelijke status wordt voorzien, kan dat bovendien bescherming bieden tegen uitbuiting.

Het voorstel is tevens in overeenstemming met een van de doelstellingen van het EU-optreden op onderwijsgebied, namelijk het promoten van de Unie als mondiaal center of excellence voor onderwijs en internationale betrekkingen en het beter delen van kennis op mondiaal vlak, met als doel de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat te bevorderen.

Het voorstel is bovendien in overeenstemming met het accent dat het EU-ontwikkelingsbeleid legt op uitroeiing van armoede en verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling. Met name de bepalingen inzake de mobiliteit van stagiairs tussen de EU en hun thuisland maken een bestendige instroom van overmakingen en overdracht van vaardigheden en investeringen mogelijk.

Het voorstel heeft een positief effect op de grondrechten doordat het de procedurele rechten van onderdanen van derde landen versterkt en de rechten van bezoldigde stagiairs en au pairs erkent en beschermt. Het is in dit verband in overeenstemming met de rechten en beginselen van het Handvest van de grondrechten, met name artikel 7 (eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven), artikel 12 (vrijheid van vergadering en vereniging), artikel 15, lid 1 (vrijheid van beroep en het recht om te werken), artikel 15, lid 3 (gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden), artikel 21, lid 2 (verbod op discriminatie), artikel 31 (rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden en ‑voorwaarden), artikel 34 (sociale zekerheid en sociale bijstand) en artikel 47 (recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht).

2.           RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

· Raadpleging van belanghebbende partijen

Er zijn besprekingen gevoerd met de lidstaten in het kader van vergaderingen van de commissie immigratie en asiel, eerst over de bevindingen van de uitvoeringsverslagen en vervolgens bij de voorbereiding van dit initiatief. In het laatste geval hebben de lidstaten schriftelijk gereageerd op vragen die vóór de vergadering van de commissie waren toegezonden.

Om de belanghebbenden te raadplegen, heeft het Uitvoerend Agentschap Onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) met de Erasmus Mundus-gemeenschap workshops georganiseerd over visa en gezamenlijke doctoraatsprogramma’s van Erasmus Mundus. Ook zijn workshop en discussies georganiseerd met de nationale platforms van organisaties voor jongerenuitwisseling (waaronder organisaties van scholieren en vrijwilligers) en is in het kader van een bijeenkomst van de EURAXESS-bruggenhoofdorganisaties een workshop gehouden over de standpunten van onderzoekers[7].

Er is een aantal workshops georganiseerd door het Europees Migratienetwerk (EMN) over de internationale mobiliteit van studenten, ad-hocverzoeken in EMN-verband[8] en een grootschalige studie over de immigratie van internationale studenten naar de EU[9].

Op 1 juni 2012 is een openbare onlineraadpleging gestart via IPM[10], waarop 1461 reacties zijn ontvangen. De overgrote meerderheid (91%) van de respondenten was van mening dat de EU aantrekkelijker moet worden voor onderzoekers, terwijl voor studenten 87% die mening was toegedaan. Als grootste obstakels voor beide groepen werden visa en verblijfsvergunningen genoemd. Ruim 70% van de respondenten vond dat de EU ook aantrekkelijker moet worden voor scholieren, vrijwilligers en onbezoldigde stagiairs. Bij vergelijking van de reacties vanuit de EU en die van buiten de EU bleek geen geografische vertekening.

Tot slot is ook rekening gehouden met de relevante resultaten van de openbare raadpleging[11] die gehouden is naar aanleiding van de mededeling over het kader voor de Europese onderzoeksruimte, en de resultaten van de visumenquête die op verzoek van het Uitvoerend Agentschap Onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) is uitgevoerd onder studenten en oud-studenten van Erasmus Mundus door de Erasmus Mundus Students and Alumni Association (EMA)[12].

· Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

Er was geen behoefte aan externe deskundigheid naast de gegevens die waren verzameld als hierboven aangegeven.

· Effectbeoordeling

De onderstaande opties zijn overwogen.

Optie 1 (basis): ongewijzigde huidige situatie

Bij deze optie blijven de lidstaten onafhankelijk van elkaar verschillende, uiteenlopende oplossingen hanteren voor de toelatingsvoorwaarden, met name wat visa betreft. Het gebrek aan duidelijkheid en transparantie over deze aspecten blijft bestaan. De problemen met procedurele waarborgen houden aan en de voorwaarden voor mobiliteit binnen de EU (in het bijzonder voor studenten) blijven restrictief. Bezoldigde stagiairs blijven geheel buiten de EU-wetgeving vallen. In de EU blijven ook verschillende benaderingen van kracht wat betreft de toegang tot de arbeidsmarkt voor studenten en onderzoekers na afstuderen/beëindigen studie/onderzoek.

Optie 2: betere voorlichting (met name voor onderzoekers) en striktere handhaving van de huidige regels

Deze optie omvat betere voorlichting en toegang tot informatie, teneinde de transparantie van de bestaande regels te versterken en de toepassing ervan te verbeteren. Ook kan meer worden gedaan om de lidstaten bewuster te maken van de beste praktijken ten aanzien van het toelaten en beschermen van groepen die niet onder de thans bestaande richtlijnen vallen, d.w.z. au pairs en bezoldigde stagiairs. Bij deze optie wordt er nauwer op toegezien dat de lidstaten hun verplichtingen op grond van deze richtlijnen kennen en daarnaar handelen.

Optie 3: verbetering van de toelatingsvoorwaarden, rechten en procedurele waarborgen

De optie omvat met name verbeteringen voor studenten, scholieren, vrijwilligers en onbezoldigde stagiairs, aangezien de toelatingsvoorwaarden voor deze categorieën vergelijkbaar worden gemaakt met die voor onderzoekers en sommige rechten worden opgetrokken tot het niveau dat voor onderzoekers geldt. Regels voor scholieren, vrijwilligers en onbezoldigde stagiairs, die nu vrijwillig zijn, worden bij deze optie verplicht. De lidstaten moeten dan aan onderdanen van een derde land (studenten en andere categorieën) die een aanvraag hebben ingediend en aan de toelatingsvoorwaarden voldoen, alle faciliteiten bieden om de vereiste visa te verkrijgen. Deze optie brengt ook veranderingen inzake procedurele waarborgen, vooral doordat de autoriteiten van de lidstaten binnen een termijn van 60 dagen een besluit zullen moeten nemen over een aanvraag. In uitzonderlijke omstandigheden mag deze termijn met nog eens 30 dagen worden verlengd. Studenten krijgen ruimere mogelijkheden om tijdens hun studie te werken: ten minste 15 uur per week vanaf het eerste verblijfsjaar.

Optie 4: verdere verbetering van de toelatingsvoorwaarden, ook recht op mobiliteit binnen de EU en procedurele waarborgen; mogelijkheid om werk te zoeken na voltooiing van studie of onderzoeksproject; toepassingsgebied uitgebreid tot au pairs en bezoldigde stagiairs

Met deze optie wordt gestreefd naar een sterkere verbetering van de voorwaarden voor en de rechten van de groepen die onder de al bestaande richtlijnen vallen, naar uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn tot au pairs en bezoldigde stagiairs en naar invoering van specifieke toelatingscriteria om hen beter te beschermen. Bij deze optie hebben de lidstaten de mogelijkheid om visa voor verblijf van langere duur of verblijfsvergunningen af te geven; wanneer beide typen vergunningen worden toegepast, mogen zij slechts verlangen dat aan de in de richtlijn genoemde toelatingsvoorwaarden is voldaan (zodat de voorwaarden dezelfde zijn, ongeacht het type vergunning).

Wanneer het verblijf van de onderdaan van een derde land langer duurt dan één jaar, dienen de lidstaten die visa voor verblijf van langere duur afgeven, na het eerste jaar een verblijfsvergunning af te geven. De bepalingen betreffende mobiliteit binnen de EU worden versterkt voor onderzoekers en studenten, en ingevoerd voor bezoldigde stagiairs, waarvoor dergelijke bepalingen tot dusver niet bestonden. Wat betreft mobiliteit binnen de EU worden bovendien specifieke, gunstigere regels ingevoerd voor begunstigden van EU-programma’s met mobiliteitsmaatregelen, zoals Erasmus Mundus of Marie Curie.

Studenten krijgen bij deze optie het recht om vanaf het eerste verblijfsjaar ten minste 20 uur per week te werken. Na afronding van hun studie/onderzoek mogen studenten en onderzoekers gedurende twaalf maanden op het grondgebied blijven om de mogelijkheden om te werken te onderzoeken. Wat de procedurele waarborgen betreft, zijn de lidstaten bij optie 4 verplicht om binnen 60 dagen een besluit te nemen over aanvragen (alle groepen), en binnen 30 dagen voor Erasmus Mundus en Marie Curie-aanvragers.

Uit analyse en vergelijking van de opties blijkt dat er problemen zijn die niet met verbeterde communicatie kunnen worden opgelost, en dus wijziging van de richtlijnen vereisen.

Optie 4 lijkt de meest kosteneffectieve keuze te zijn om aan de belangrijkste doelstellingen te voldoen en positieve economische en sociale effecten te bereiken. Het grootste nadeel van wetswijziging zijn de kosten die daarmee gepaard gaan. De lidstaten zullen hun wetgeving moeten wijzigen, met name betreffende toestemming tot toegang en verblijf, mobiliteit binnen de Unie en termijnen voor de afhandeling van aanvragen. De kosten van optie 4 zullen echter relatief beperkt zijn, en sommige lidstaten passen enkele van de voorgestelde bepalingen al toe.

Aangezien voor beide richtlijnen dezelfde problemen spelen, en omdat gestreefd wordt naar grotere samenhang en duidelijkheid van de EU-voorschriften, kan de voorkeursoptie het beste worden uitgevoerd door de twee richtlijnen in één wetgevingsinstrument te combineren. Dat kan gebeuren door de twee richtlijnen te herschikken, ze in één wetgevingshandeling samen te brengen en bepaalde inhoudelijke wijzigingen aan te brengen.

3.           JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

· Samenvatting van de voorgestelde maatregel

Het voorstel beoogt ten aanzien van onderzoekers, studenten, scholieren, bezoldigde en onbezoldigde stagiairs, vrijwilligers en au pairs uit derde landen de voorwaarden vast te stellen voor de toegang tot het grondgebied van de lidstaten en het verblijf aldaar gedurende meer dan drie maanden. Met het voorstel worden toelatingsvoorwaarden vastgesteld voor twee groepen onderdanen van derde landen waarvoor thans nog geen wettelijk bindend EU-rechtskader bestaat, namelijk au pairs en bezoldigde stagiairs, met als doel hun wettelijke rechten en bescherming te waarborgen. Ten aanzien van onderzoekers uit derde landen worden de bepalingen inzake de toelating van hun gezinsleden, hun toegang tot de arbeidsmarkt en hun mobiliteit binnen de EU versoepeld.

Volgens het voorstel moeten aanvragers die aan alle voor de toegang tot een lidstaat gestelde voorwaarden voldoen, een visum voor verblijf van langere duur of een verblijfsvergunning krijgen. Het voorstel vereenvoudigt de mobiliteit binnen de EU voor studenten en onderzoekers, vooral wat betreft de programma’s Erasmus Mundus en Marie Curie. Deze programma’s worden bij het meerjarig financieel kader uitgebreid en krijgen meer deelnemers. Het voorstel geeft studenten meer rechten om in deeltijd te werken en staat studenten en onderzoekers toe om na afronding van hun studie/onderzoek twaalf maanden op het grondgebied te blijven om de mogelijkheden om te werken te onderzoeken.

Er wordt voorzien in betere voorlichting en meer transparantie. Er gaan tijdslimieten gelden voor de besluiten van de autoriteiten en de procedurele waarborgen worden versterkt, bijvoorbeeld wat betreft de motivering van besluiten en het recht om daartegen beroep in te stellen. Er mogen geen buitensporige leges worden geheven.

· Rechtsgrondslag

Artikel 79, lid 2, VWEU geeft het Europees Parlement en de Raad de bevoegdheid om volgens de gewone wetgevingsprocedure maatregelen vast te stellen op de volgende gebieden:

a) de voorwaarden voor toegang en verblijf, en normen betreffende de afgifte door de lidstaten van langlopende visa en verblijfstitels, onder andere met het oog op gezinshereniging;

b) de omschrijving van de rechten van onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, alsook de voorwaarden ter regeling van het vrije verkeer en het vrije verblijf in andere lidstaten.

· Subsidiariteitsbeginsel

Op het gebied van het immigratiebeleid hebben de Unie en de lidstaten gedeelde bevoegdheden. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve van toepassing. Dat houdt in dat moet worden aangetoond dat de doelstellingen van de voorgestelde maatregel niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt (de noodzakelijkheidstoets) en dat moet worden overwogen of en zo ja hoe die doelstellingen door optreden van de Unie beter kunnen worden verwezenlijkt (toets van de Europese toegevoegde waarde).

Het wordt steeds moeilijker om het vermogen om talent van buiten de EU aan te trekken, te behouden en te versterken. Dat geldt voor alle lidstaten. Elke lidstaat zou zijn eigen stelsel kunnen blijven toepassen voor de toelating van de groepen onderdanen van derde landen waarop dit voorstel betrekking heeft, maar daarmee zou de algemene doelstelling, namelijk het vergroten van de aantrekkingskracht van de EU als bestemming voor getalenteerde migranten, niet worden bereikt. Het is duidelijk efficiënter en eenvoudiger voor de potentiële aanvrager en voor de betrokken organisaties als er gemeenschappelijke toelatings- en verblijfsregels komen in plaats van 27 verschillende nationale stelsels. Bovendien vereist de bevordering van de mobiliteit binnen de EU, een van de hoofddoelen van het voorstel, een instrument dat voor de gehele EU geldt.

Er worden steeds meer initiatieven ondernomen die gericht zijn op jongeren, bedoeld om culturele, sociale en onderwijscontacten met mensen uit derde landen en vormen van informele opleiding te stimuleren. Daardoor wordt ook de noodzaak van passende immigratieregels steeds sterker.

Een uniform minimumniveau van bescherming en rechten voor studenten, onderzoekers en andere groepen uit derde landen biedt ook een goede bescherming tegen uitbuiting van bepaalde kwetsbare categorieën, zoals bezoldigde stagiairs en au pairs.

De Europese meerwaarde van de bestaande richtlijnen voor studenten en onderzoekers heeft zich in de loop der jaren bewezen, en dit voorstel brengt verdere verbeteringen.

Een transparant rechtskader met passende waarborgen om een reële overdracht van vaardigheden tot stand te brengen, vergemakkelijkt de internationale economische, sociale en culturele betrekkingen tussen de lidstaten en de landen van herkomst. Wat de externe aspecten van het migratiebeleid betreft, draagt een EU-instrument voor bezoldigde stagiairs bij tot verbetering van de totaalaanpak van migratie en mobiliteit, want het leidt tot overdracht van vaardigheden en versterking van de bereidheid van derde landen om onregelmatige migratie te bestrijden, doordat het meer legale migratiemogelijkheden biedt. Een EU-kader draagt voorts bij tot betere bescherming van au pairs.

Een van de belangrijkste elementen van het voorstel is dat het potentieel van studenten met een afgeronde studie of een afgerond onderzoek beter wordt benut. Deze personen vormen een toekomstige groep hooggekwalificeerde werknemers, die de taal spreken van het gastland en daar zijn geïntegreerd.

Doordat het voorstel ook betrekking heeft op bezoldigde stagiairs, die buiten de groep binnen een onderneming overgeplaatste personen vallen, vormt het voorstel een aanvulling op de richtlijn inzake binnen een onderneming overgeplaatste personen, waarover momenteel met de Raad en het Europees Parlement wordt onderhandeld.

De bepalingen ter verduidelijking en verbetering van rechten en verblijfsvoorwaarden dragen tevens bij tot de algemene doelstelling van verbetering van de bescherming van de grondrechten.

Gezien deze overwegingen wordt het voorstel geacht te voldoen aan het subsidiariteitsbeginsel.

· Evenredigheidsbeginsel

Het evenredigheidsbeginsel is van toepassing, wat inhoudt dat de inhoud en de vorm van het optreden van de Unie niet verder moeten gaan dan wat nodig is om de doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken (artikel 5, lid 4, van het Verdrag betreffende de Europese Unie). Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Er is gekozen voor een richtlijn, een instrument dat de lidstaten veel flexibiliteit bij de uitvoering verleent.

De inhoud van de maatregel gaat niet verder dan wat nodig is voor het bereiken van het doel. De voorgestelde regels hebben betrekking op de voorwaarden, procedures en vergunningen voor toelating (verblijfsvergunningen en visa voor verblijf van langere duur) en de rechten van studenten, onderzoekers, scholieren, vrijwilligers, stagiairs en au pairs. Deze punten vallen onder het gemeenschappelijke immigratiebeleid waarin artikel 79 VWEU voorziet. Er bestaan al EU-regels voor enkele van deze groepen, maar die moeten worden geactualiseerd en verbeterd. De inhoud van dit voorstel blijft beperkt tot wat nodig is om dat doel te bereiken.

· Keuze van instrument

Het voorgestelde instrument is een richtlijn. Dit is een passend instrument voor de beoogde maatregel, aangezien bindende minimumnormen worden vastgesteld, maar de lidstaten tegelijkertijd de nodige flexibiliteit wordt geboden. Bovendien is een richtlijn het meest geschikte instrument om de twee bestaande richtlijnen in één wetgevingsinstrument samen te brengen door middel van een herschikking, met als doel een samenhangend rechtskader tot stand te brengen voor verschillende groepen onderdanen van derde landen die naar de EU komen.

4.           GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

5.           AANVULLENDE INFORMATIE

· Omzettingsclausule

Het voorstel bevat een omzettingsclausule.

· Toelichtende stukken bij de aanmelding van omzettingsmaatregelen.

De voorgestelde richtlijn heeft betrekking op een grote groep onderdanen uit derde landen: onderzoekers, studenten, scholieren, stagiairs, vrijwilligers en au pairs. Het voorstel bevat voorts een groot aantal wettelijke verplichtingen, die een uitbreiding vormen van de verplichtingen die in de bestaande Richtlijnen 2005/71/EG en 2004/114/EG zijn vervat. Gezien dit feit en omdat het voorstel bepalingen bevat over een aantal groepen die nog niet onder de verplichte toepassing van het huidige rechtskader vallen, zijn toelichtende stukken bij de aanmelding van omzettingsmaatregelen vereist, waaruit duidelijk blijkt welke omzettingsmaatregelen de lidstaten ter aanvulling van de bestaande wetgeving hebben getroffen.

· Nadere uitleg van het voorstel

HOOFDSTUK I — ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Het voorstel maakt deel uit van de maatregelen die de EU neemt voor de totstandbrenging van een integraal immigratiebeleid. Het heeft een tweeledig doel. Het eerste doel is vaststelling van de voorwaarden waarop onderdanen van derde landen voor een periode van meer dan drie maanden kunnen worden toegelaten tot het grondgebied van de lidstaten met het oog op onderzoek, studie, scholierenuitwisseling, bezoldigde en onbezoldigde stages, vrijwilligerswerk of au-pairactiviteiten. Het tweede doel is vaststelling van de voorwaarden waarop studenten en bezoldigde stagiairs uit derde landen kunnen worden toegelaten tot het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat die de onderdaan van een derde land voor het eerst een vergunning heeft verleend op grond van deze richtlijn. Het derde doel is vaststelling van de voorwaarden waarop onderzoekers uit derde landen kunnen worden toegelaten tot het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat die de onderdaan van een derde land voor het eerst een vergunning heeft verleend op grond van deze richtlijn.

Artikel 2

In dit artikel wordt het toepassingsgebied bepaald van het voorstel, dat betrekking heeft op onderdanen van derde landen die verzoeken om te worden toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat met het oog op onderzoek, studie, scholierenuitwisseling, een bezoldigde of onbezoldigde stage, vrijwilligerswerk of au-pairactiviteiten. De in de richtlijn over studenten opgenomen facultatieve bepalingen over scholieren, onbezoldigde stagiairs en vrijwilligers worden nu verplicht gesteld, en het algemene toepassingsgebied bestrijkt nu ook bezoldigde stagiairs en au pairs.

Wat de groepen betreft die niet onder het voorstel vallen, wordt de aanpak van de Richtlijnen 2004/114/EG en 2005/71/EG gevolgd. EU-burgers en hun gezinsleden vallen bijvoorbeeld niet onder de voorgestelde richtlijn. Net zoals de Richtlijnen 2004/114/EG en 2005/71/EG heeft het voorstel evenmin betrekking op onderdanen van derde landen die langdurig ingezetenen van de EU zijn, omdat voor hen een gunstiger status en een specifiek type verblijfsvergunning gelden, op vluchtelingen, personen die overeenkomstig de EU-wetgeving op strikt tijdelijke basis in een lidstaat verblijven, of andere beperkte categorieën personen.

Artikel 3

In dit artikel worden termen gedefinieerd die in het voorstel voorkomen. Deze stemmen grotendeels overeen met de al bestaande migratierichtlijnen (met name 2004/114/EG en 2005/71/EG). De definitie van de term “au pair” is geïnspireerd op die in de Europese overeenkomst inzake au pair-plaatsing van 1969. De definitie van “bezoldigde stagiair” is gebaseerd op die van onbezoldigde stagiair, maar het bezoldigingselement wordt benadrukt. De term “vergunning” bestrijkt zowel verblijfsvergunningen als visa voor verblijf van langere duur.

Artikel 4

In dit artikel wordt bepaald dat de lidstaten gunstiger voorwaarden mogen vaststellen voor de personen op wie het voorstel betrekking heeft. Dat mag echter alleen met betrekking tot een aantal specifieke bepalingen inzake gezinsleden van onderzoekers, het recht op gelijke behandeling, economische activiteiten en procedurele waarborgen, teneinde het toepassingsgebied van de richtlijn niet aan te tasten.

HOOFDSTUK II — TOELATING

Artikel 5

In dit artikel wordt als algemeen beginsel vastgesteld dat aan een aanvrager die aan alle algemene en specifieke toelatingsvoorwaarden voldoet, een verblijfsvergunning of een visum voor verblijf van langere duur wordt verleend door de lidstaat waar de aanvraag is ingediend. Dit moet situaties vermijden waarin de aanvrager toelating kan worden geweigerd hoewel hij voldoet aan alle voorwaarden, maar het noodzakelijke visum niet is verleend.

Artikel 6

In dit artikel wordt bepaald aan welke algemene voorwaarden alle aanvragers moeten voldoen om tot een lidstaat te worden toegelaten, naast de in de volgende artikelen vastgestelde specifieke voorwaarden die van toepassing zijn op de verschillende categorieën onderdanen van derde landen. De algemene voorwaarden zijn grotendeels in overeenstemming met die van het acquis inzake legale migratie, en omvatten onder meer de voorwaarde dat de betrokkene beschikt over geldige documenten, een ziekteverzekering en een minimum aan middelen van bestaan. Wanneer aan de algemene en de specifieke toelatingsvoorwaarden is voldaan, moet de aanvrager recht hebben op een vergunning, dat wil zeggen een visum voor verblijf van langere duur of een verblijfsvergunning.

Artikelen 7, 8 en 9

In deze artikelen worden specifieke toelatingsvoorwaarden vastgesteld voor onderzoekers uit derde landen. Deze voorwaarden zijn al opgenomen in de richtlijn over onderzoekers, met name de eisen dat de onderzoeksinstelling door de lidstaat is erkend en dat door de erkende onderzoeksinstelling en de onderzoeker een gastovereenkomst is ondertekend. In het voorstel worden de elementen die in de gastovereenkomst dienen voor te komen, uitdrukkelijk opgesomd. Deze elementen zijn: de benaming en het doel van het onderzoeksproject, een verklaring van de onderzoeker waarin deze zich ertoe verbindt het onderzoeksproject te voltooien, een bevestiging van de onderzoeksinstelling dat zij de onderzoeker de faciliteiten ter beschikking stelt zodat deze het onderzoeksproject kan voltooien, de begin- en einddatum van het onderzoeksproject, informatie over de rechtsbetrekking tussen de onderzoeksinstelling en de onderzoeker en informatie over de arbeidsvoorwaarden van de onderzoeker. Omdat onderzoekers uit derde landen op de hoogte moeten zijn van het bestaan van onderzoeksinstellingen waarmee zij een gastovereenkomst kunnen sluiten, is het noodzakelijk dat de lijst van erkende organisaties openbaar is en wordt bijgewerkt wanneer de lijst wordt gewijzigd.

Artikel 10

In artikel 10 worden de specifieke toelatingsvoorwaarden vastgesteld voor studenten uit derde landen. Deze voorwaarden zijn vergelijkbaar met die welke in de richtlijnen over studenten zijn opgenomen.

Artikelen 11, 12, 13 en 14

In deze artikelen worden de specifieke toelatingsvoorwaarden vastgesteld voor scholieren, bezoldigde en onbezoldigde stagiairs, vrijwilligers en au pairs uit derde landen, die bewijsstukken moeten overleggen betreffende de organisatie die verantwoordelijk is voor de uitwisseling, de stage of het vrijwilligerswerk. Scholieren, onbezoldigde stagiairs en vrijwilligers vielen al onder Richtlijn 2004/114/EG op facultatieve basis, en bezoldigde stagiairs vormen een geheel nieuwe groep onderdanen van derde landen. Hetzelfde geldt voor au pairs. Deze twee groepen hebben bepaalde kenmerken gemeen met de groepen die al onder de EU-wetgeving vallen. Beide groepen krijgen nu betere bescherming. Au pairs worden alleen toegelaten als het gastgezin aantoonbaar verantwoordelijkheid aanvaardt voor bijvoorbeeld levensonderhoud en accommodatie. Voor het verblijf van de au pair dient ook een overeenkomst te worden gesloten tussen de au pair en het gastgezin waarin de rechten en plichten van de au pair zijn vastgelegd. Voor onbezoldigde stagiairs dienen het stageprogramma, de duur ervan, de toezichtvoorwaarden en de arbeidsvoorwaarden en ‑omstandigheden te worden vastgesteld. Om te vermijden dat stagiairs als “goedkope werkkrachten” worden ingezet, kan de gastorganisatie worden verplicht te verklaren dat de onderdaan van een derde land geen arbeidsplaats inneemt.

HOOFDSTUK III — VERGUNNINGEN EN DUUR VAN HET VERBLIJF

Artikelen 15, 16 en 17

In deze artikelen wordt bepaald welke informatie moet worden vermeld op de verblijfsvergunning of het visum voor verblijf van langere duur van de onderdaan van een derde land. In artikel 16 wordt bepaald dat aan onderzoekers en studenten een vergunning voor ten minste één jaar moet worden verleend. Voor alle andere groepen blijft de vergunning in de regel beperkt tot één jaar, met de mogelijkheid om een uitzondering te maken. Dit is in overeenstemming met de termijnen die in de Richtlijnen 2005/71/EG en 2004/114/EG zijn vastgesteld. Op grond van artikel 17 kunnen de lidstaten bovendien aanvullende informatie verstrekken, zoals de volledige lijst van lidstaten waarnaar de student of onderzoeker zich wil begeven.

HOOFDSTUK IV — REDENEN VOOR WEIGERING, INTREKKING OF NIET-VERLENGING VAN VERGUNNINGEN

Artikelen 18, 19 en 20

In deze artikelen wordt bepaald welke verplichte en mogelijke gronden er bestaan voor het weigeren, intrekken of niet-verlengen van een vergunning. Deze gronden kunnen bijvoorbeeld zijn het niet langer voldoen aan de algemene of specifieke voorwaarden voor toelating, het indienen van valse documenten en dergelijke, wat standaardvoorwaarden zijn die in alle bestaande migratierichtlijnen zijn opgenomen.

HOOFDSTUK V — RECHTEN

Het voorstel bevat een hoofdstuk inzake de rechten van alle groepen die onder het voorstel vallen.

Artikel 21

Om de eerlijke behandeling van onder de richtlijn vallende onderdanen van derde landen te waarborgen, geeft dit artikel hun recht op gelijke behandeling overeenkomstig de richtlijn inzake de gecombineerde vergunning[13]. Voor onderzoekers uit derde landen worden gunstiger rechten gehandhaafd: zij behouden het recht op dezelfde behandeling als onderdanen van de ontvangende lidstaat ten aanzien van onderdelen van de sociale zekerheid zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, zonder dat daarop beperkingen kunnen gesteld op grond van de richtlijn inzake de gecombineerde vergunning. Scholieren, vrijwilligers, onbezoldigde stagiairs en au pairs uit derde landen krijgen bovendien recht op dezelfde behandeling als onderdanen van de ontvangende lidstaat wat betreft de toegang tot goederen en diensten, en de levering van voor het publiek beschikbare goederen en diensten, ongeacht of zij toegang hebben tot de arbeidsmarkt op grond van het Unierecht of de nationale wetgeving.

Artikelen 22 en 23

Op grond van deze bepalingen krijgen onderzoekers en studenten uit derde landen het recht om te werken, waarbij de lidstaten bepaalde grenzen kunnen stellen. Zoals al het geval was overeenkomstig Richtlijn 2005/71/EG, mogen onderzoekers onderwijs geven in overeenstemming met de nationale wetgeving. Studenten moesten op grond van Richtlijn 2004/114/EG ten minste het recht krijgen om 10 uur per week te werken; dat wordt met dit voorstel verhoogd tot 20 uur. Ten aanzien van de toegang van studenten tot economische activiteiten mogen de lidstaten rekening blijven houden met de situatie van hun arbeidsmarkt, maar dat dient te gebeuren op evenredige wijze, zodat het recht om te werken niet systematisch wordt beknot[14].

Artikel 24

Bij artikel 24 wordt voor studenten en onderzoekers die aan de algemene toelatingsvoorwaarden van het voorstel voldoen (met uitzondering van de voorwaarde inzake minderjarigheid), de mogelijkheid geschapen om na afronding van de studie of het onderzoek nog 12 maanden in de lidstaat te verblijven om werk te zoeken of een bedrijf op te richten. In een aantal lidstaten bestaat deze mogelijkheid al, mogelijk met een andere termijn. De mogelijkheid om in de betrokken lidstaat te blijven, lijkt voor studenten en onderzoekers uit derde landen een belangrijke factor te zijn bij de keuze van het land van bestemming. Door deze bepaling kunnen de lidstaten dus mogelijk beter concurreren bij het zoeken naar talenten op de wereldmarkt. Dit is een punt van gemeenschappelijk belang, gezien de krimp van de beroepsbevolking en de toekomstige behoeften aan vaardigheden, en is in overeenstemming met het Actieplan Ondernemerschap 2020[15]. Er is echter geen sprake van dat automatisch een werkvergunning wordt afgegeven: de lidstaten kunnen toch de desbetreffende vergunningsprocedures blijven toepassen. Gedurende de vierde tot en met de zesde maand mogen de lidstaten aan onderdanen van een derde land vragen om bewijsstukken over te leggen dat zij daadwerkelijk een baan zoeken (bijvoorbeeld kopieën van brieven en cv’s die aan potentiële werkgevers zijn gestuurd) of bezig zijn met het oprichten van een bedrijf. Na de zesde maand mogen de lidstaten onderdanen van een derde land vragen om bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat zij een gerede kans maken om door een werkgever te worden aangenomen of een bedrijf op te richten.

Artikel 25

Dit artikel bevat specifieke bepalingen over de toelating en de toegang tot de arbeidsmarkt van gezinsleden van onderzoekers, die afwijken van Richtlijn 2003/86/EG om de aantrekkelijkheid van de EU voor onderzoekers uit derde landen te vergroten. Voor de keuze van de onderzoeker om al dan niet naar de EU te komen, kan het een rol spelen of gezinsleden al dan niet onmiddellijk toegang kunnen krijgen tot de betrokken lidstaat en de arbeidsmarkt.

HOOFDSTUK VI — MOBILITEIT TUSSEN LIDSTATEN

Artikelen 26 en 27

Om de mobiliteit te vergemakkelijken, is in deze artikelen vastgesteld onder welke voorwaarden onderzoekers, studenten en stagiairs van de ene naar de andere lidstaat kunnen reizen. Voor onderzoekers is de periode gedurende welke zij in een andere lidstaat mogen verblijven op grond van een in de eerste lidstaat gesloten gastovereenkomst, die op grond van Richtlijn 2005/71/EG drie maanden bedroeg, verhoogd tot zes maanden. Voor studenten worden in het nieuwe voorstel bepalingen opgenomen op grond waarvan zij zich voor ten hoogste zes maanden naar een tweede lidstaat mogen begeven op basis van de vergunning die door de eerste lidstaat is verleend. Voor onderdanen van derde landen die zich naar een lidstaat begeven op grond van EU-mobiliteitsprogramma’s zoals de huidige programma’s Erasmus Mundus en Marie Curie, gelden specifieke regels om de uitoefening van het mobiliteitsrecht te vereenvoudigen. Dit moet een einde maken aan situaties waarin onderdanen van derde landen die in het kader van mobiliteitsprogramma’s van de EU in aanmerking komen voor een studiebeurs, niet kunnen studeren omdat zij geen toegang krijgen tot het grondgebied van de betrokken lidstaat.

Artikel 28

Overeenkomstig de bepalingen van de blauwekaartrichtlijn mogen de gezinsleden van onderzoekers samen met de onderzoeker naar andere lidstaten reizen.

HOOFDSTUK VII — PROCEDURE EN TRANSPARANTIE

Artikel 29

Dit artikel bepaalt dat de lidstaten binnen 60 dagen (voor alle categorieën) een beslissing moeten nemen over een volledige aanvraag voor een vergunning en de aanvrager schriftelijk van hun beslissing in kennis moeten stellen. Voor EU-programma’s met mobiliteitsmaatregelen, zoals Erasmus Mundus en Marie Curie, is deze termijn 30 dagen. In het huidige rechtskader is geen termijn vastgesteld. De procedurele waarborgen omvatten de mogelijkheid om tegen een beslissing tot weigering van een aanvraag beroep in te stellen, en de verplichting voor de autoriteiten om dergelijke beslissingen schriftelijk te motiveren en het recht van beroep te respecteren.

Artikelen 30 en 31

Beschikbaarheid van informatie is essentieel voor het verwezenlijken van de doelstellingen van het voorstel. Artikel 30 bepaalt dat de lidstaten informatie beschikbaar moeten stellen over de voorwaarden voor toegang en verblijf die in de voorgestelde richtlijn zijn vastgesteld, onder meer wat betreft erkende onderwijsinstellingen en leges. In overeenstemming met de reeds bestaande migratierichtlijnen stelt artikel 31 uitdrukkelijk dat de lidstaten leges in rekening mogen brengen voor het behandelen van de aanvragen. Overeenkomstig de recente jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie[16] bevat artikel 31 de bepaling dat het bedrag van de leges niet zodanig mag zijn dat de verwezenlijking van de doelstellingen van de richtlijn erdoor in gevaar komt.

HOOFDSTUK VIII — SLOTBEPALINGEN

Artikelen 32 tot en met 38

Artikel 32 verplicht de lidstaten ertoe nationale contactpunten in te stellen voor de uitwisseling van informatie over onder de richtlijn vallende onderdanen van derde landen die zich naar andere lidstaten begeven. Zulke nationale contactpunten bestaan al voor sommige andere migratierichtlijnen, zoals de blauwekaartrichtlijn, en zijn een efficiënt mechanisme gebleken voor technische communicatie tussen de lidstaten.

Artikel 33

In dit artikel wordt bepaald dat de lidstaten de Commissie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 862/2007 statistieken moeten verstrekken van het aantal onderdanen van derde landen aan wie zij op grond van de voorgestelde richtlijn vergunningen hebben verleend, en dat de Commissie aanvullende statistische gegevens mag verlangen.

Artikel 36

Bij dit artikel worden de Richtlijnen 2005/71/EG en 2004/114/EG betreffende onderzoekers en studenten uit derde landen formeel ingetrokken.

De artikelen 34, 35, 37 en 38 bevatten de gebruikelijke slotbepalingen inzake rapportage, omzetting, inwerkingtreding en adressaten van de richtlijn.

ê 2004/114/EG, 2005/71/EG (aangepast)

ð nieuw

2013/0081 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de voorwaarden voor de toelating ð toegang en verblijf ï van onderdanen van derde landen met het oog op Ö onderzoek, Õ studie, scholierenuitwisseling, ð bezoldigde en ï onbezoldigde opleiding stages of, vrijwilligerswerk of ð au-pairactiviteiten ï betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek

[HERSCHIKKING]

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op Gezien het Verdrag Ö betreffende de werking van de Europese Unie Õ tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 63 Ö 79, lid 2 Õ , eerste alinea, punt 3, onder a) en punt 4) Ö b) Õ,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité,

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

ò nieuw

(1)       Er moet een aantal wijzigingen worden aangebracht in Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk[17] en Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek[18]. Ter wille van de duidelijkheid dient tot herschikking van deze richtlijnen te worden overgegaan.

(2)       Met deze richtlijn wordt beoogd een antwoord te geven op de in de uitvoeringsverslagen[19] van de twee genoemde richtlijnen vastgestelde noodzaak om de geconstateerde tekortkomingen te verhelpen en een samenhangend rechtskader te bieden voor diverse groepen personen die zich uit derde landen naar de Unie wensen te begeven. Deze richtlijn beoogt derhalve de bestaande bepalingen voor de verschillende groepen te vereenvoudigen en te stroomlijnen en in één instrument samen te brengen. Hoewel de groepen personen waarop deze richtlijn betrekking heeft onderlinge verschillen vertonen, hebben zij een zodanig aantal kenmerken gemeen dat zij onder een gemeenschappelijk EU-rechtskader kunnen vallen.

(3)       Deze richtlijn dient bij te dragen tot de onderlinge aanpassing van de nationale wetgeving inzake de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen, een van de doelstellingen van het programma van Stockholm. Mede door immigratie van buiten de Unie kan de Unie de beschikking krijgen over hooggekwalificeerde personen, en met name studenten en onderzoekers uit derde landen worden steeds vaker gevraagd. Deze personen spelen een belangrijke rol bij de formering van de belangrijkste troef van de Unie – het menselijk kapitaal – en daarmee de totstandbrenging van slimme, duurzame en inclusieve groei, waardoor zij bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Europa 2020-strategie.

(4)       De tekortkomingen die in de uitvoeringsverslagen over de twee richtlijnen zijn geconstateerd, betreffen met name de toelatingsvoorwaarden, de rechten, de procedurele waarborgen, de toegang van studenten tot de arbeidsmarkt gedurende hun studie en de bepalingen inzake mobiliteit binnen de Unie, alsook het gebrek aan harmonisatie doordat de lidstaten zelf konden beslissen de bepalingen al dan niet toe te passen op bepaalde groepen, zoals vrijwilligers, scholieren en onbezoldigde stagiairs. Uit later uitgevoerde bredere raadplegingen is ook gebleken dat er betere mogelijkheden om werk te zoeken moeten komen voor onderzoekers en studenten en dat au pairs en bezoldigde stagiairs, categorieën die niet onder de huidige wetgeving vallen, betere bescherming moeten krijgen.

ê 2004/114/EG overweging 1

(5)       Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid is in het Verdrag bepaald dat maatregelen moeten worden aangenomen op het gebied van asiel, immigratie en de bescherming van de rechten van onderdanen van derde landen.

ê 2004/114/EG overweging 2 (aangepast)

Het Verdrag bepaalt dat de Raad maatregelen inzake immigratiebeleid moet nemen aangaande de voorwaarden voor toegang en verblijf, alsmede aangaande de normen voor de procedures voor de afgifte van langlopende visa en verblijfstitels door de lidstaten.

ê 2004/114/EG overweging 3 (aangepast)

Tijdens de speciale bijeenkomst in Tampere op 15 en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad erkend dat het noodzakelijk is te komen tot een harmonisatie van de nationale wetgevingen inzake de voorwaarden voor toelating en verblijf van onderdanen van derde landen; hiertoe heeft hij de Raad verzocht om op basis van voorstellen van de Commissie op korte termijn besluiten te nemen.

ò nieuw

(6)       Deze richtlijn dient tevens contacten tussen mensen en mobiliteit, belangrijke elementen van het externe beleid van de Unie, te stimuleren, vooral wat de landen van het Europees nabuurschapsbeleid en de strategische partners van de EU betreft. Zij dient tevens een grotere bijdrage mogelijk te maken aan de totaalaanpak van migratie en mobiliteit en de bijbehorende mobiliteitspartnerschappen, die een concreet kader bieden voor dialoog en samenwerking tussen de lidstaten en derde landen, ook wat het vergemakkelijken en organiseren van legale migratie betreft.

ê 2004/114/EG overweging 6 (aangepast)

Eén van de doelstellingen van het optreden van de Gemeenschap op het gebied van onderwijs is, van Europa een wereldcentrum voor onderwijs en beroepsopleiding van topkwaliteit te maken. De bevordering van de mobiliteit van onderdanen van derde landen die voor studiedoeleinden naar de Gemeenschap willen komen, is een essentieel onderdeel van deze strategie. De harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake de voorwaarden voor toegang en verblijf maakt daar deel van uit.

ê 2004/114/EG overweging 7 (aangepast)

ð nieuw

(7)       Migratie die plaatsvindt met het oog op de in deze richtlijn uiteengezette doeleinden, en die dus per definitie tijdelijk is en los staat van de situatie op de arbeidsmarkt in de ontvangende lidstaat, ð dient de totstandkoming en verwerving van kennis en vaardigheden te bevorderen. ï Ö Deze migratie Õ betekent een wederzijdse verrijking voor de betrokken migranten, hun land van herkomst en de ontvangende lidstaat, en draagt bij tot een beter begrip van elkaars cultuur.

ò nieuw

(8)       Deze richtlijn dient de Unie te promoten als aantrekkelijke locatie voor onderzoek en innovatie en haar mondiale concurrentiepositie bij het aantrekken van talent te verbeteren. Het openstellen van de Unie voor onderdanen van derde landen om in de Unie onderzoek te verrichten maakt ook deel uit van het vlaggenschipinitiatief Innovatie-Unie. De totstandbrenging van een open arbeidsmarkt voor onderzoekers uit de Unie en uit derde landen is tevens aangemerkt als belangrijk doel van de Europese Onderzoeksruimte, een eengemaakte ruimte met vrij verkeer voor onderzoekers, wetenschappelijke kennis en technologie.

ê 2005/71/EG overweging 5 (aangepast)

Met deze richtlijn wordt beoogd bij te dragen tot de verwezenlijking van deze doelstellingen door de toelating en de mobiliteit van onderdanen van derde landen voor een verblijf van meer dan drie maanden voor het verrichten van onderzoek te vergemakkelijken, zodat de Gemeenschap voor onderzoekers uit de hele wereld aantrekkelijker wordt en haar positie als mondiaal centrum voor onderzoek wordt versterkt.

ê 2004/114/EG overweging 9 (aangepast)

De nieuwe communautaire regels zijn gebaseerd op definities van de begrippen student, stagiair, onderwijsinstelling en vrijwilliger die al eerder in het Gemeenschapsrecht zijn gebruikt, met name in de verschillende communautaire programma's ter bevordering van de mobiliteit van de betrokkenen (Socrates, Europees vrijwilligerswerk, enz.).

ê 2004/114/EG overweging 11

Onderdanen van derde landen uit de categorieën onbezoldigde stagiairs en vrijwilligers die op grond van hun activiteiten of de aard van de compensatie of beloning die zij ontvangen, door de nationale wetgeving als werknemers worden beschouwd, vallen niet onder deze richtlijn. De lidstaten moeten besluiten of onderdanen van derde landen die een specialistenopleiding op geneeskundig gebied willen volgen, worden toegelaten.

ê 2005/71/EG overwegingen 11, 13 en 14 (aangepast)

ð nieuw

(9)       De toelating van onderzoekers moet worden vergemakkelijkt door middel van een toelatingsprocedure die los staat van de rechtsbetrekking tussen de onderzoeker en de onderzoeksinstelling waar deze te gast is, en waarbij niet langer behalve een verblijfstitel verblijfsvergunning ð of een visum voor verblijf van langere duur ï ook een werkvergunning vereist is. De lidstaten zouden soortgelijke voorschriften kunnen toepassen ten aanzien van onderdanen van derde landen die, in de context van een onderzoeksproject, overeenkomstig de nationale wetgeving of administratieve praktijk, toelating verzoeken om les te geven in een instelling voor hoger onderwijs. De Ö Deze Õ specifieke procedure voor onderzoekers is gebaseerd op de samenwerking tussen onderzoeksinstellingen en de bevoegde nationale immigratie-instanties. Om de toegang tot en het verblijf van onderzoekers uit derde landen Ö in de Unie Õ gemakkelijker en sneller te kunnen regelen, krijgen de onderzoeksinstellingen een sleutelrol in de toelatingsprocedure toebedeeld, echter zonder dat de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van het vreemdelingenbeleid worden aangetast. Door de lidstaten erkende onderzoeksinstellingen moeten met onderdanen van derde landen een gastovereenkomst kunnen sluiten voor het uitvoeren van een onderzoeksproject. Indien aan de voorwaarden voor toegang en verblijf is voldaan, verstrekken de lidstaten vervolgens op basis van deze gastovereenkomst een verblijfstitel ð vergunning ï.

ê 2005/71/EG overweging 9 (aangepast)

(10)     Omdat de inspanning die moet worden geleverd voor de verwezenlijking van de doelstelling om 3% van het BBP te investeren in onderzoek voor een belangrijk deel door de particuliere sector moet worden opgebracht, en in deze sector dus de komende jaren meer onderzoekers moeten worden aangetrokken, Ö dienen Õ vallen zowel openbare als particuliere onderzoeksinstellingen Ö in aanmerking te komen voor erkenning overeenkomstig deze Õ onder de werkingssfeer van de richtlijn.

ê 2005/71/EG overweging 15 (aangepast)

ð nieuw

(11)     Om de Gemeenschap Ö Unie Õ aantrekkelijker te maken voor onderzoekers uit derde landen, moeten deze gedurende hun verblijf op bepaalde gebieden gelijke sociale en economische rechten genieten als de nationale onderdanen van de lidstaat waar zij verblijven, en moeten zij ook de mogelijkheid hebben om les te geven aan instellingen voor hoger onderwijs ð gezinsleden van onderzoekers, zoals gedefinieerd in Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging[20] samen met hen worden toegelaten. Deze gezinsleden moeten in aanmerking komen voor de bepalingen inzake mobiliteit binnen de Unie en toegang krijgen tot de arbeidsmarkt ï.

ò nieuw

(12)     Waar van toepassing dienen de lidstaten te worden aangemoedigd om promovendi als onderzoekers te behandelen.

ê 2005/71/EG overweging 6 (aangepast)

(13)     De tenuitvoerlegging van deze richtlijn mag de braindrain uit opkomende economieën en ontwikkelingslanden niet aanwakkeren. Met het oog op de ontwikkeling van een totaalbeleid op het gebied van migratie dienen in partnerschap met de landen van herkomst begeleidende maatregelen te worden genomen om zowel de reïntegratie van onderzoekers in hun land van herkomst, als de mobiliteit van onderzoekers te ondersteunen.

ò nieuw

(14)     Om van Europa een wereldcentrum voor onderwijs en beroepsopleiding van topkwaliteit te maken, dienen de voorwaarden voor toegang en verblijf van personen die zich met deze doeleinden naar Europa wensen te begeven, te worden verbeterd. Dit is in overeenstemming met de doelstellingen van de Agenda voor de modernisering van de Europese hogeronderwijsstemen[21], met name in de context van de internationalisering van het hoger onderwijs in Europa. De harmonisatie van de desbetreffende wetgevingen van de lidstaten maakt daar deel van uit.

ò nieuw

(15)     De uitbreiding en verdieping van het Bolognaproces, dat door de verklaring van Bologna[22] is ingeluid, heeft ertoe geleid dat de hogeronderwijssystemen in de deelnemende landen, maar ook daarbuiten, geleidelijk meer naar elkaar zijn toegegroeid. De reden is dat de nationale autoriteiten steun hebben verleend aan de mobiliteit van studenten en academische personeel en hogeronderwijsinstellingen dit aspect in hun curricula hebben opgenomen. In overeenstemming hiermee dienen voor studenten betere bepalingen inzake mobiliteit binnen de Unie te worden vastgesteld. Een van de doelstellingen van de verklaring van Bologna is het Europees hoger onderwijs aantrekkelijk en concurrerend te maken. Naar aanleiding van het Bolognaproces is de Europese ruimte voor hoger onderwijs tot stand gekomen. Dankzij de stroomlijning van het Europese hoger onderwijs is het voor studenten uit derde landen aantrekkelijker geworden om in Europa te studeren.

ê 2004/114/EG overweging 10

(16)     De duur en de overige voorwaarden voor voorbereidende opleidingen voor studenten die onder deze richtlijn vallen, moeten door de lidstaten worden bepaald in overeenstemming met hun nationale wetgeving.

ê 2004/114/EG overweging 12

(17)     Het bewijs dat een student is toegelaten tot een hogeronderwijsinstelling, kan onder meer een schriftelijk bewijs van toelating of een inschrijvingsbewijs zijn.

ê 2004/114/EG overweging 13

ð nieuw

(18)     Beurzen mogen ð dienen te ï worden meegewogen bij het beoordelen van de vraag of er voldoende middelen beschikbaar zijn.

ò nieuw

(19)     Terwijl de lidstaten zelf mochten bepalen of zij Richtlijn 2004/114/EG al dan niet toepasten op scholieren, vrijwilligers en onbezoldigde stagiairs, dienen deze groepen thans onder het toepassingsgebied van deze richtlijn te vallen, teneinde voor hen de toegang en het verblijf te vergemakkelijken en hun rechten te waarborgen. Deze richtlijn dient tevens van toepassing te zijn op au pairs en bezoldigde stagiairs, teneinde hun wettelijke rechten en bescherming te waarborgen.

(20)     Bezoldigde stagiairs die zich voor een stage naar de Unie begeven in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming dienen niet onder deze richtlijn te vallen, aangezien [Richtlijn 2013/xx/EU betreffende overplaatsing binnen een onderneming] op hen van toepassing is.

(21)     Aangezien de Unie momenteel geen rechtskader kent om de eerlijke behandeling van au pairs uit derde landen te waarborgen, dienen bepalingen te worden vastgesteld om in hun specifieke behoeften als bijzonder kwetsbare groep te voorzien. Deze richtlijn dient daarom te voorzien in voorwaarden waaraan zowel de au pair als het gastgezin moeten voldoen, in het bijzonder inzake de door hen te sluiten overeenkomst waarin aspecten moeten worden geregeld zoals het te ontvangen zakgeld[23].

(22)     Wanneer aan de algemene en de specifieke toelatingsvoorwaarden is voldaan, moeten de lidstaten binnen een bepaalde termijn een vergunning verlenen, dat wil zeggen een visum voor verblijf van langere duur of een verblijfsvergunning. Indien een lidstaat verblijfsvergunningen uitsluitend op het eigen grondgebied afgeeft en aan alle voorwaarden van deze richtlijn is voldaan, dient de lidstaat de betrokken onderdaan van een derde land de noodzakelijke visa te verstrekken.

(23)     Vergunningen dienen de status van de betrokken onderdaan van een derde land te vermelden, alsmede de respectieve programma’s met mobiliteitsmaatregelen van de Unie. De lidstaten kunnen aanvullende informatie verstrekken op papier of in elektronische vorm, mits daarmee geen aanvullende voorwaarden worden gesteld.

(24)     De geldigheidsduur van de verschillende op grond van deze richtlijn afgegeven vergunningen dient in overeenstemming te zijn met de specifieke aard van het verblijf van elke groep.

(25)     De lidstaten mogen van de aanvragers een vergoeding vragen voor de verwerking van de vergunningaanvragen. Deze vergoedingen dienen in verhouding te staan tot het doel van het verblijf.

(26)     Of de vergunning in de vorm van een visum voor verblijf van langere duur of een verblijfsvergunning wordt verleend, mag niet van invloed zijn op de rechten die op grond van deze richtlijn aan onderdanen van derde landen worden verleend.

ê 2004/114/EG overweging 8

ð nieuw

(27)     De term “toelating” heeft betrekking op de toegang tot en het verblijf ð in een lidstaat ï van onderdanen van derde landen met het oog op de in deze richtlijn uiteengezette doeleinden.

ê 2004/114/EG overweging 14 (aangepast)

ð nieuw

(28)     Toelating ten behoeve van de in deze richtlijn uiteengezette doeleinden kan op grond van geldige redenen worden geweigerd. Met name kan toelating worden geweigerd indien een lidstaat ð in een individueel geval ï op basis van feiten tot het oordeel is gekomen dat de betrokken onderdaan van een derde land een potentiële bedreiging vormt voor de openbare orde, en de binnenlandse veiligheid ð of de volksgezondheid ï. Voor het begrip openbare orde kan een veroordeling wegens het plegen van een ernstig misdrijf relevant zijn. In dit verband zij erop gewezen dat voor de begrippen openbare orde en binnenlandse veiligheid tevens relevant is of een onderdaan van een derde land behoort of heeft behoord tot een vereniging die steun verleent aan terrorisme, een dergelijke vereniging steunt of heeft gesteund, dan wel extremistische doelstellingen huldigt of heeft gehuldigd.

ê 2004/114/EG overweging 15 (aangepast)

(29)     Indien er twijfel bestaat over de redenen van de aanvraag tot toelating, kunnen de lidstaten alle bewijzen verlangen die nodig zijn om aan te tonen dat de aanvraag coherent is, in het bijzonder op basis van de voorgenomen studie Ö of stage Õ van de aanvrager, teneinde misbruik en verkeerd gebruik van de procedure van de richtlijn tegen te gaan.

ò nieuw

(30)     De nationale autoriteiten dienen onderdanen van derde landen die op grond van deze richtlijnen een aanvraag indienen tot toelating tot de lidstaten in kennis te stellen van hun beslissing inzake de aanvraag. Zij dienen dat zo snel mogelijk schriftelijk te doen, binnen dertig dagen na de datum van aanvraag in geval van onderzoekers en studenten die onder Unieprogramma’s met mobiliteitsmaatregelen vallen en binnen zestig dagen na de datum van aanvraag voor de overige aanvragers.

ê 2004/114/EG overweging 16 (aangepast)

ð nieuw

(31)     De mobiliteit van Ö onderzoekers, Õ studenten Ö en bezoldigde stagiairs Õ uit derde landen die hun studie in verschillende lidstaten willen volgen, moet worden vergemakkelijkt, evenals de toelating van onderdanen van derde landen die deelnemen aan communautaire programma’s ter bevordering van de mobiliteit van personen die zich binnen en naar de Gemeenschap willen verplaatsen met het oog op de in deze richtlijn uiteengezette doeleinden. ð Voor onderzoekers dient deze richtlijn te leiden tot betere voorschriften betreffende de periode waarvoor de door de eerste lidstaat verleende vergunning een verblijf in een tweede lidstaat dekt zonder dat een nieuwe gastovereenkomst is vereist. Er dient verbetering te komen in de situatie van studenten en de thans ook onder deze richtlijn vallende groep van bezoldigde stagiairs, door deze personen toe te staan om gedurende drie tot zes maanden in een tweede lidstaat te verblijven, mits zij voldoen aan de algemene voorwaarden van deze richtlijn. Op stagiairs uit derde landen die zich als binnen een onderneming overgeplaatste personen naar de Unie begeven, dienen overeenkomstig [Richtlijn 2013/xx/EU betreffende overplaatsing binnen een onderneming] specifiek op de aard van hun overplaatsing afgestemde bepalingen inzake mobiliteit binnen de Unie van toepassing te zijn. ï

ò nieuw

(32)     De immigratievoorschriften van de Unie en programma’s van de Unie met mobiliteitsmaatregelen dienen elkaar beter aan te vullen. Onderzoekers en studenten uit derde landen die onder zulke Unieprogramma’s vallen, dienen gerechtigd te zijn zich naar de lidstaten van bestemming te begeven op grond van de door de eerste lidstaat verleende vergunning, mits de volledige lijst van die lidstaten voor de binnenkomst in de Unie bekend is. Met een dergelijke vergunning dienen zij hun mobiliteitsrecht te kunnen uitoefenen zonder de verplichting aanvullende informatie te verstrekken of andere aanvraagprocedures te vervullen. Indien vrijwilligersprogramma’s meer dan één lidstaat bestrijken, worden de lidstaten aangemoedigd de mobiliteit binnen de Unie van vrijwilligers uit derde landen te vergemakkelijken.

ê 2004/114/EG overweging 18 (aangepast)

ð nieuw

(33)     Om Opdat studenten uit derde landen Ö beter in staat te stellen Õ een deel van hun studiekosten zelf te kunnen betalen, dienen zij onder de in deze richtlijn gestelde voorwaarden toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt ð , dat wil zeggen voor ten minste twintig uur per week ï. Dat studenten in beginsel onder de in deze richtlijn gestelde voorwaarden tot de arbeidsmarkt worden toegelaten, zou een algemene regel moeten zijn. In uitzonderlijke omstandigheden moeten de lidstaten echter de mogelijkheid hebben om de situatie op hun eigen arbeidsmarkt te bezien ð , hoewel dit niet het risico mag inhouden dat het recht om te werken geheel teniet wordt gedaan ï.

ò nieuw

(34)     In het kader van het streven naar een hooggekwalificeerde beroepsbevolking met het oog op de toekomst dienen de lidstaten studenten die in de Unie afstuderen, toe te staan gedurende twaalf maanden na het verstrijken van de oorspronkelijke vergunning op hun grondgebied te blijven met het doel om de arbeidsmogelijkheden te verkennen of een bedrijf op te richten. . Zij dienen dit ook toe te staan aan onderzoekers die hun onderzoeksproject overeenkomstig de gastovereenkomst hebben afgerond. Dit mag niet gelijk worden gesteld aan een automatisch recht op toegang tot de arbeidsmarkt of een automatisch recht om een bedrijf op te richten. De onderzoekers mag ook worden verzocht om bewijsstukken over te leggen als bedoeld in artikel 24.

(35)     De bepalingen in deze richtlijn doen geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om het aantal met het oog op werk toe te laten onderdanen van derde landen te reguleren.

(36)     Om de Unie aantrekkelijker te maken voor onderzoekers, studenten, scholieren, stagiairs, vrijwilligers en au pairs uit derde landen is het van belang hun eerlijke behandeling overeenkomstig artikel 79 van het Verdrag te waarborgen. Deze groepen hebben overeenkomstig Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven[24] recht op dezelfde behandeling als onderdanen van de ontvangende lidstaat. Voor onderzoekers uit derde landen worden gunstiger rechten gehandhaafd: zij dienen het recht te behouden op dezelfde behandeling als onderdanen van de ontvangende lidstaat ten aanzien van onderdelen van de sociale zekerheid zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, als aanvulling op de rechten die bij Richtlijn 2011/98/EU worden toegekend. Laatstgenoemde richtlijn voorziet in de mogelijkheid dat de lidstaten de gelijke behandeling beperken ten aanzien van onderdelen van de sociale zekerheid, waaronder gezinsbijslagen; deze beperkingsmogelijkheid kan van invloed zijn op de situatie van onderzoekers. Scholieren, vrijwilligers, onbezoldigde stagiairs en au pairs uit derde landen dienen bovendien recht te krijgen op dezelfde behandeling als onderdanen van de ontvangende lidstaat wat betreft de toegang tot goederen en diensten, en de levering van voor het publiek beschikbare goederen en diensten, ongeacht of zij toegang hebben tot de arbeidsmarkt op grond van het Unierecht of de nationale wetgeving van de ontvangende lidstaat.

ê 2004/114/EG overweging 23

(37)     Deze richtlijn mag op generlei wijze van invloed zijn op de toepassing van Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen[25].

ê 2005/71/EG overweging 22 (aangepast)

Deze richtlijn mag op generlei wijze van invloed zijn op de toepassing van Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen[26].

ê 2004/114/EG overweging 4 (aangepast)

ð nieuw

(38)     Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name worden erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend. ð, zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie ï.

ê 2005/71/EG overweging 25 (aangepast)

Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

ê 2004/114/EG overweging 5

(39)     De lidstaten moeten aan de bepalingen van deze richtlijn uitvoering geven zonder discriminatie op grond van geslacht, ras, huidskleur, etnische of maatschappelijke achtergrond, genetische kenmerken, taal, godsdienstige of andere overtuiging, politieke en andere opvattingen, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, afkomst, handicaps, leeftijd en seksuele geaardheid.

ê 2005/71/EG overweging 24 (aangepast)

De lidstaten dienen deze richtlijn toe te passen zonder onderscheid te maken naar geslacht, ras, kleur, etnische of sociale afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid.

ò nieuw

(40)     Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken van 28 september 2011 hebben de lidstaten zich ertoe verbonden in verantwoorde gevallen de kennisgeving van omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van een of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd.

ê 2004/114/EG overweging 24 (aangepast)

ð nieuw

(41)     Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk het bepalen van de voorwaarden Ö voor toegang en verblijf van Õ waarop onderdanen van derde landen kunnen worden toegelaten met het oog op Ö onderzoek, Õ studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde ð of bezoldigde stages, ï beroepsopleiding of vrijwilligerswerk ð of au-pairactiviteiten ï , niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en wegens de omvang en de gevolgen ervan beter door de Gemeenschap Ö Unie Õ kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap Ö Unie Õ overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel dat in hetzelfde artikel is neergelegd, gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

ê 2005/71/EG overweging 23 (aangepast)

Omdat de doelstellingen van het overwogen optreden, namelijk de invoering van een specifieke toelatingsprocedure en de definitie van de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen voor een verblijf van meer dan drie maanden met het oog op een onderzoeksproject in het kader van een gastovereenkomst met een onderzoeksinstelling, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, vooral waar het gaat om de mobiliteit tussen de lidstaten, en deze derhalve beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap in overeenstemming met het in artikel 5 van het EG-Verdrag vastgelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel bedoelde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen noodzakelijk is om deze doelstellingen te bereiken.

ê 2004/114/EG overweging 22 (aangepast)

(42)     Iedere lidstaat moet ervoor zorgen dat het publiek, met name via internet, kan beschikken over een zo volledig mogelijke en regelmatig bijgewerkte informatiepakket over de Ö krachtens deze richtlijn erkende onderzoeksinstellingen waarmee onderzoekers een gastovereenkomst kunnen sluiten, over de krachtens deze richtlijn vastgestelde voorwaarden en procedures voor toegang tot en verblijf op zijn grondgebied met het oog op het verrichten van onderzoek, over de Õ in deze richtlijn omschreven instellingen en de studies die openstaan voor onderdanen van derde landen, alsmede over de voorwaarden en procedures voor toegang tot en verblijf op zijn grondgebied met het oog op studiedoeleinden.

ê 2005/71/EG overweging 10 (aangepast)

Iedere lidstaat dient ervoor te zorgen dat het publiek, met name via internet, kan beschikken over de meest uitgebreide, regelmatig geactualiseerde informatie inzake de krachtens deze richtlijn erkende onderzoeksinstellingen waarmee onderzoekers een gastovereenkomst kunnen sluiten, alsmede over de krachtens deze richtlijn vastgestelde voorwaarden en procedures voor toegang tot en verblijf op zijn grondgebied met het oog op het verrichten van onderzoek.

ê 2005/71/EG overweging 28 (aangepast)

(43)     [Het Verenigd Koninkrijk neemt, overeenkomstig Ö Overeenkomstig Õ de artikelen 1 en 2 van het Protocol Ö nr. 21 Õ betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk Ö en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht Õ , gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap Ö betreffende de werking van de Europese Unie Õ , Ö nemen deze lidstaten Õ niet deel aan de aanneming van dit instrument deze richtlijn Ö en is deze Õ . Deze richtlijn is bijgevolg, onder voorbehoud van artikel 4 van bovengenoemd protocol, niet bindend voor, noch van toepassing op het Verenigd Koninkrijk Ö deze lidstaten Õ.]

ê 2005/71/EG overweging 29 (aangepast)

(44)     Denemarken neemt, overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap Ö betreffende de werking van de Europese Unie Õ, niet deel aan de aanneming van dit instrument. Deze richtlijn is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken,.

ê 2004/114/EG overweging 17 (aangepast)

Voor de eerste toegang tot hun grondgebied kunnen de lidstaten tijdig een verblijfstitel afgeven of, indien zij uitsluitend op hun grondgebied verblijfstitels afgeven, een visum.

ê 2004/114/EG overweging 19 (aangepast)

Het begrip voorafgaande toestemming omvat ook het verlenen van werkvergunningen aan studenten die een economische activiteit wensen uit te oefenen.

ê 2004/114/EG overweging 20 (aangepast)

De onderhavige richtlijn moet de nationale wetgeving inzake deeltijdwerk onverlet laten.

ê 2004/114/EG overweging 21 (aangepast)

Er moet worden voorzien in verkorte toelatingsprocedures voor studiedoeleinden of voor scholierenuitwisselingsprogramma's die door erkende organisaties in de lidstaten worden beheerd.

ê 2004/114/EG overweging 25 (aangepast)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, en onverminderd artikel 4 van genoemd protocol, nemen deze lidstaten niet deel aan de aanneming van deze richtlijn. Deze richtlijn is dan ook niet bindend voor, noch van toepassing in het Verenigd Koninkrijk en Ierland.

ê 2004/114/EG overweging 26 (aangepast)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze richtlijn. Deze richtlijn is dan ook niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken,

ê 2005/71/EG overweging 1 (aangepast)

Om het Europese onderzoeksbeleid te versterken en meer structuur te geven, achtte de Commissie het in januari 2000 noodzakelijk de Europese onderzoeksruimte in te stellen als hoeksteen voor de toekomstige maatregelen van de Gemeenschap op dit gebied.

ê 2005/71/EG overweging 2 (aangepast)

De Europese Raad van Lissabon heeft in maart 2000 ingestemd met de Europese onderzoeksruimte en de Gemeenschap ten doel gesteld vóór 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden.

ê 2005/71/EG overweging 3 (aangepast)

De globalisering van de economie brengt met zich dat onderzoekers mobieler moeten worden. Het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap[27] speelt hierop in door de communautaire programma's verder open te stellen voor onderzoekers van buiten de Europese Unie.

ê 2005/71/EG overweging 4 (aangepast)

De Gemeenschap heeft in 2010 naar schatting 700000 onderzoekers nodig om de doelstelling van de Europese Raad van Barcelona van maart 2002 om 3 % van het BBP te investeren in onderzoek, te verwezenlijken. Deze doelstelling moet worden verwezenlijkt door middel van een aantal samenhangende maatregelen, zoals het aantrekkelijker maken van wetenschappelijke loopbanen voor jongeren, het betrekken van meer vrouwen bij het wetenschappelijk onderzoek, het vergroten van de opleidings- en mobiliteitsmogelijkheden in de onderzoeksector, het verbeteren van de loopbaanperspectieven voor onderzoekers in de Gemeenschap en het toegankelijker maken van de Gemeenschap voor onderdanen van derde landen die in aanmerking komen om te worden toegelaten met het oog op onderzoek.

ê 2005/71/EG overweging 6 (aangepast)

De tenuitvoerlegging van deze richtlijn mag de braindrain uit opkomende economieën en ontwikkelingslanden niet aanwakkeren. Met het oog op de ontwikkeling van een totaalbeleid op het gebied van migratie dienen in partnerschap met de landen van herkomst begeleidende maatregelen te worden genomen om zowel de reïntegratie van onderzoekers in hun land van herkomst, als de mobiliteit van onderzoekers te ondersteunen.

ê 2005/71/EG overweging 7 (aangepast)

Om de doelstellingen van het proces van Lissabon te bereiken, is het voor het wetenschappelijk onderzoek ook van belang de mobiliteit binnen de Unie te bevorderen van onderzoekers die EU-onderdaan zijn, en in het bijzonder van onderzoekers uit de in 2004 toegetreden lidstaten.

ê 2005/71/EG overweging 8 (aangepast)

Gezien de openheid die nodig is in verband met de veranderingen in de wereldeconomie en gezien de behoeften waarin waarschijnlijk moet worden voorzien om de 3 %-doelstelling te verwezenlijken, is een ruime definitie nodig van de onderzoekers uit derde landen op wie de richtlijn kan worden toegepast, in overeenstemming met hun kwalificaties en het door hen uit te voeren onderzoeksproject.

ê 2005/71/EG overweging 12 (aangepast)

Daarnaast dienen ook de gebruikelijke toelatingskanalen (zoals werkgelegenheid, werk) te blijven bestaan, met name voor promovendi die de status van student hebben en moeten worden uitgesloten van de werkingssfeer van deze richtlijn omdat zij onder Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk vallen[28].

ê 2005/71/EG overweging 16 (aangepast)

Met deze richtlijn wordt een zeer belangrijke verbetering aangebracht op het gebied van de sociale zekerheid, aangezien het beginsel van niet-discriminatie ook rechtstreeks wordt toegepast op personen die rechtstreeks uit een derde land naar een lidstaat komen. Niettemin mag de richtlijn niet meer rechten verlenen dan waarin reeds in de bestaande communautaire wetgeving op het gebied van sociale zekerheid is voorzien voor onderdanen van derde landen wier situatie wat de lidstaten betreft grensoverschrijdende aspecten bevat. Voorts mag de richtlijn geen rechten verlenen met betrekking tot situaties die niet onder de communautaire wetgeving vallen, zoals bijvoorbeeld gezinsleden die in een derde land verblijven.

ê 2005/71/EG overweging 17 (aangepast)

De bevordering van de mobiliteit van onderdanen van derde landen die worden toegelaten om wetenschappelijk onderzoek te verrichten, is belangrijk, want daardoor kunnen de contacten en onderzoeksnetwerken wereldwijd verder worden uitgebouwd en geconsolideerd en kan de rol van de Europese onderzoeksruimte worden vastgelegd. Onderzoekers moeten onder de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden mobiel kunnen zijn. Deze voorwaarden laten de huidige regels inzake de erkenning van de geldigheid van reisdocumenten onverlet.

ê 2005/71/EG overweging 18 (aangepast)

Er dient bijzondere aandacht te worden besteed aan het vergemakkelijken en steunen van de eenheid van het gezin van de onderzoekers, overeenkomstig de Aanbeveling van de Raad van 12 oktober 2005 tot vergemakkelijking van de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op het verrichten van wetenschappelijk onderzoek in de Europese Gemeenschap[29].

ê 2005/71/EG overweging 19 (aangepast)

Met het oog op de eenheid van het gezin en ten behoeve van de mobiliteit, moeten de gezinsleden zich in een andere lidstaat bij de onderzoeker kunnen voegen onder de in de nationale wetgeving van die lidstaat gestelde voorwaarden, met inbegrip van zijn verplichtingen uit hoofde van bilaterale of multilaterale overeenkomsten.

ê 2005/71/EG overweging 20 (aangepast)

De houders van een verblijfstitel moeten in principe de mogelijkheid krijgen om een toelatingsaanvraag in te dienen terwijl zij zich op het grondgebied van de betrokken lidstaat bevinden.

ê 2005/71/EG overweging 21 (aangepast)

De lidstaten hebben het recht de aanvragers kosten aan te rekenen voor de behandeling van aanvragen voor verblijfstitels.

ê 2005/71/EG overweging 26 (aangepast)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord "Beter wetgeven" worden de lidstaten ertoe aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen die, voorzover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken.

ê 2005/71/EG overweging 27 (aangepast)

Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, heeft Ierland per brief van 1 juli 2004 meegedeeld dat het wenst deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze richtlijn.

ò nieuw

(45)     De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijnen materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijnen.

(46)     Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten,

ê 2004/114/EG (aangepast)

ð nieuw

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

Deze richtlijn is bedoeld ter bepaling van:

a)           de voorwaarden ð voor de toegang tot en het verblijf op ï waarop het grondgebied van de lidstaten van onderdanen van derde landen voor een periode van meer dan drie maanden ð 90 dagen ï kunnen worden toegelaten tot het grondgebied van de lidstaten met het oog op Ö onderzoek, Õ studie, scholierenuitwisseling, ð bezoldigde en ï onbezoldigde stages, beroepsopleiding of vrijwilligerswerk ð of au-pairactiviteiten ï;

b)           de regels betreffende de procedures voor het voor deze doeleinden tot het grondgebied van de lidstaten toelaten van onderdanen van derde landen.

ò nieuw

b)           de voorwaarden voor de toegang van studenten en bezoldigde stagiairs uit derde landen tot en hun verblijf gedurende een periode van meer dan 90 dagen op het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat die de onderdaan van een derde land voor het eerst een vergunning heeft verleend op grond van deze richtlijn;

c)           de voorwaarden voor de toegang van onderzoekers uit derde landen tot en hun verblijf op het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat die de onderdaan van een derde land voor het eerst een vergunning heeft verleend op grond van deze richtlijn.

ê 2005/71/EG (aangepast)

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

In deze richtlijn worden de voorwaarden vastgesteld voor de toelating van onderzoekers uit derde landen tot de lidstaten voor een periode van meer dan drie maanden om een onderzoeksproject uit te voeren in het kader van een gastovereenkomst met een onderzoeksinstelling.

ê 2004/114/EG (aangepast)

ð nieuw

Artikel 2

Werkingssfeer

1. Deze richtlijn geldt voor onderdanen van derde landen die verzoeken te worden toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat met het oog op Ö onderzoek, Õ studie, Ö scholierenuitwisseling, Õ ð een bezoldigde of ï Ö onbezoldigde stage, vrijwilligerswerk Õ ð of au-pairactiviteiten ï.

2. Deze richtlijn is niet van toepassing op Ö onderdanen van derde landen Õ:

a)           onderdanen van derde landen die als asielzoeker in een lidstaat verblijven, of in het kader van subsidiaire vormen van bescherming, of in het kader van regelingen voor tijdelijke bescherming;

b)           onderdanen van derde landen wier uitzetting op feitelijke of juridische gronden werd opgeschort;

c)           onderdanen van derde landen die gezinsleden van burgers van de Unie zijn die hun recht van vrij verkeer binnen de Unie hebben uitgeoefend;

d)           onderdanen van derde landen die in een bepaalde lidstaat in het bezit zijn van de status van langdurig ingezetenen in de zin van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad[30] van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen en die in een andere lidstaat hun recht van verblijf uitoefenen om daar een studie of een beroepsopleiding te volgen;

e)           onderdanen van derde landen die volgens het recht van de lidstaat in kwestie gekwalificeerd zijn als werknemers of zelfstandigen.

ò nieuw

f)            die, evenals hun gezinsleden en ongeacht hun nationaliteit, krachtens overeenkomsten tussen de Unie en haar lidstaten of tussen de Unie en derde landen, rechten van vrij verkeer genieten die gelijkwaardig zijn aan die van de burgers van de Unie;

g)           die stagiairs zijn die zich voor een stage naar de Unie begeven in het kader van een overplaatsing binnen een onderneming overeenkomstig [Richtlijn 2013/xx/EU betreffende overplaatsing binnen een onderneming].

ê 2004/114/EG (aangepast)

Artikel 3

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)           “onderdaan van een derde land”: eenieder Ö een persoon Õ die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17 20, lid 1, van het Verdrag;

ê 2005/71/EG (aangepast)

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)           “onderdaan van een derde land”: eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag;

ê 2005/71/EG

b) d)       “onderzoeker”: een onderdaan van een derde land die houder is van een passend diploma van hoger onderwijs dat toegang geeft tot doctoraatsprogramma’s, en die door een onderzoeksinstelling is geselecteerd om een onderzoeksproject uit te voeren waarvoor dat diploma doorgaans vereist is;

ê 2004/114/EG

c) b)       “student”: onderdaan van een derde land die door een hogeronderwijsinstelling is aangenomen en is toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om bij wijze van hoofdactiviteit een voltijdse studie te volgen die wordt afgesloten met een door de lidstaat erkend getuigschrift van hoger onderwijs, waaronder een diploma, titel of doctoraal niveau aan een hogeronderwijsinstelling, en eventueel is voorafgegaan door een opleiding ter voorbereiding op dergelijk onderwijs overeenkomstig de nationale wetgeving;

d) c)       “scholier”: onderdaan van een derde land die is toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om daar, in het kader van een uitwisselingsprogramma dat ten uitvoer wordt gelegd door een daartoe overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruik en door de lidstaat erkende organisatie, een erkend programma van voortgezet onderwijs te volgen;

ê 2004/114/EG (aangepast)

e) d)       “onbezoldigde stagiair”: onderdaan van een derde land die is toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat voor een periode van onbezoldigde stage opleiding, overeenkomstig het nationale recht Ö van de betrokken lidstaat Õ;

ò nieuw

f)            “bezoldigde stagiair”: onderdaan van een derde land die is toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat voor een stage waarvoor de betrokkene een bezoldiging ontvangt, overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat;

g)           “vrijwilliger”: een onderdaan van een derde land die is toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om deel te nemen aan een erkend vrijwilligersprogramma;

ê 2004/114/EG (aangepast)

h) f)        “vrijwilligersprogramma”: programma voor concrete solidariteitsactiviteiten op basis van een Ö door een lidstaat of de Unie erkend Õ programma van een staat of van de Gemeenschap dat doelstellingen van algemeen belang nastreeft;

ò nieuw

i)            “au pair”: een onderdaan van een derde land die op het grondgebied van een lidstaat tijdelijk in een gezin wordt opgenomen in ruil voor licht huishoudelijk werk en verzorging van de kinderen, teneinde zijn of haar taalkennis en kennis van het gastland te verbeteren;

ê 2005/71/EG

j) b)        “onderzoek”: stelselmatig verricht creatief werk ter vergroting van het kennisbestand, waaronder de kennis van mens, cultuur en samenleving, alsmede de aanwending van dit kennisbestand voor nieuwe toepassingen;

k) c)       “onderzoeksinstelling”: openbare of particuliere instelling die onderzoek verricht en die met het oog op de toepassing van deze richtlijn volgens de nationale wetgeving of administratieve praktijk door een de lidstaat is erkend;

ê 2004/114/EG (aangepast)

l) e)        ‘ Öonderwijs Õinstelling”: een openbare of particuliere instelling die door de ontvangende lidstaat wordt erkend en/of waarvan de studies overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruiken Ö aan de hand van transparante criteria Õ worden erkend voor de doeleinden van deze richtlijn;

ò nieuw

m)          “bezoldiging”: de betaling, ongeacht in welke vorm, die wordt ontvangen als vergoeding voor verleende diensten en overeenkomstig de nationale wetgeving of de gevestigde praktijk als wezenlijk onderdeel van de arbeidsverhouding wordt beschouwd;

n)           “tewerkstelling”: het verrichten van activiteiten die bestaan uit om het even welke vorm van arbeid of werk die overeenkomstig de nationale wetgeving of de gevestigde praktijk is geregeld, voor of onder leiding en/of toezicht van een werkgever;

o)           “eerste lidstaat”: de lidstaat die als eerste op grond van deze richtlijn een vergunning afgeeft aan een onderdaan van een derde land;

p)           “tweede lidstaat”: elke andere lidstaat dan de eerste lidstaat;

q)           “programma’s van de Unie met mobiliteitsmaatregelen”: door de Unie gefinancierde programma’s die de mobiliteit van onderdanen van derde landen naar de Unie bevorderen;

r)            “vergunning”: iedere door de autoriteiten van een lidstaat aan een onderdaan van een derde land verstrekte vergunning om legaal op zijn grondgebied te verblijven, overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder a) van Verordening (EG) nr. 1030/2002, of een visum voor verblijf van langere duur;

s)            “visum voor verblijf van langere duur”: een vergunning die is afgegeven door een lidstaat overeenkomstig artikel 18 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst of overeenkomstig het nationale recht van een lidstaat die het Schengenacquis niet volledig ten uitvoer legt;

ê 2004/114/EG

g)           “verblijfstitel”: iedere door de autoriteiten van een lidstaat aan een onderdaan van een derde land verstrekte vergunning om legaal op zijn grondgebied te verblijven, overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder a) van Verordening (EG) nr. 1030/2002.

ê 2005/71/EG (aangepast)

e)           “verblijfstitel”: vergunning met de vermelding “onderzoeker”, die door de autoriteiten van een lidstaat met het oog op een legaal verblijf op zijn grondgebied aan een onderdaan van een derde land is verstrekt overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1030/2002.

Artikel 3

Toepassingsgebied

1. Deze richtlijn is van toepassing op onderdanen van derde landen die verzoeken te worden toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat om daar een onderzoeksproject uit te voeren.

2. Deze richtlijn is niet van toepassing op:

              a) onderdanen van derde landen die in een lidstaat verblijven als aanvrager van internationale bescherming of in het kader van een regeling voor tijdelijke bescherming;

b) onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om als student in de zin van Richtlijn 2004/114/EG in een lidstaat te mogen verblijven om onderzoek te verrichten met het oog op het behalen van een doctorstitel;

c) onderdanen van derde landen wier uitzetting op feitelijke of juridische gronden werd opgeschort;

d) onderzoekers die door een onderzoeksinstelling worden gedetacheerd bij een andere onderzoeksinstelling in een andere lidstaat.

ê 2005/71/EG (aangepast)

Artikel 4

Gunstiger bepalingen

1. Deze richtlijn geldt onverminderd gunstiger bepalingen in:

a) bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap of de Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en een of meer derde landen anderzijds;

b) bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen een of meer lidstaten en een of meer derde landen.

2. Deze richtlijn laat onverlet dat de lidstaten bepalingen kunnen invoeren of handhaven die gunstiger zijn voor de personen die onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen.

ê 2004/114/EG (aangepast)

ð nieuw

Artikel 4

Gunstiger bepalingen

1.           Deze richtlijn doet niet af aan gunstiger bepalingen van:

a)      bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap Ö Unie Õ of de Gemeenschap Ö Unie Õ en haar lidstaten enerzijds, en een of meer derde landen anderzijds; of

b)      bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen een of meer lidstaten en een of meer derde landen.

2.           Deze richtlijn laat onverlet dat de lidstaten bepalingen kunnen invoeren of handhaven die gunstiger zijn voor de personen die onder de werkingssfeer van de richtlijn vallen ð wat betreft de artikelen 21, 22, 23, 24, 25 en 29, met name in het kader van mobiliteitspartnerschappen ï .

HOOFDSTUK II

VOORWAARDEN VOOR TOELATING

ê 2004/114/EG

Artikel 5

Beginsel

1.           Toelating van een onderdaan van een derde land in de zin van deze richtlijn is alleen mogelijk als na controle van het dossier blijkt dat hij voldoet aan de algemene voorwaarden die zijn gesteld in artikel 6, en, afhankelijk van de betrokken categorie, de specifieke voorwaarden die zijn gesteld in artikel 7, 8, 9, 10, of 11, 12, 13 of 14.

ò nieuw

2.           Wanneer aan alle algemene en specifieke toelatingsvoorwaarden is voldaan, heeft de aanvrager recht op een visum voor verblijf van langere duur of een verblijfsvergunning. Indien een lidstaat verblijfsvergunningen uitsluitend op het eigen grondgebied afgeeft, maar niet elders, en aan alle toelatingsvoorwaarden van deze richtlijn is voldaan, verstrekt de betrokken lidstaat de onderdaan van een derde land het noodzakelijke visum.

ê 2004/114/EG

Artikel 6

Algemene voorwaarden

1. Een onderdaan van een derde land die verzoekt te worden toegelaten voor de in deze richtlijn genoemde doeleinden:

a)      legt een geldig reisdocument over, zoals omschreven in het nationale recht. De lidstaten kunnen verlangen dat het reisdocument geldig is voor ten minste de duur van het geplande verblijf;

ê 2004/114/EG (aangepast)

b)      legt, indien hij volgens het nationale recht van de ontvangende lidstaat van ontvangst minderjarig is, een bewijs van toestemming van de ouders of voogd Ö of een gelijkwaardig document Õ voor het beoogde verblijf over;

c)      beschikt over een ziektekostenverzekering voor alle risico’s die voor de eigen onderdanen in Ö van Õ de betrokken lidstaat normaliter zijn gedekt;

ê 2004/114/EG

d)      wordt niet beschouwd als een bedreiging voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid;

e)      legt, indien de lidstaat daarom verzoekt, een bewijs over van betaling van de vergoeding die krachtens artikel 2031 van deze richtlijn wordt gevraagd voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfstitel verblijfsvergunning.

ò nieuw

f)       toont op verzoek van een lidstaat aan dat hij gedurende zijn verblijf over voldoende middelen kan beschikken om de kosten van levensonderhoud, de studiekosten en de kosten van de terugreis te dekken, onverminderd de individuele behandeling van elk geval.

ê 2004/114/EG (aangepast)

2. De lidstaten vergemakkelijken de toelatingsprocedure voor de in de artikelen 7 tot en met 11 bedoelde onderdanen van derde landen die deelnemen aan communautaire programma's ter bevordering van de mobiliteit naar of binnen de Gemeenschap.

ê 2005/71/EG (aangepast)

HOOFDSTUK III

TOELATING VAN ONDERZOEKERS

Artikel 7

Toelatingsvoorwaarden

1. Onderdanen van derde landen die verzoeken te worden toegelaten met het oog op de in deze richtlijn genoemde doeleinden:

a) moeten een geldig reisdocument overleggen, als voorgeschreven door de regels van het nationale recht. De lidstaten kunnen eisen dat de geldigheidsduur van het reisdocument ten minste de duur van de verblijfstitel dekt,

b) moeten een overeenkomstig artikel 6, lid 2, gesloten gastovereenkomst met een onderzoeksinstelling overleggen,

              c) moeten, in voorkomend geval, een aansprakelijkheidsverklaring van de onderzoeksinstelling in de zin van artikel 6, lid 3, overleggen,

d) mogen geen bedreiging voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid vormen.

De lidstaten controleren of aan alle in de punten a) tot en met d) genoemde voorwaarden is voldaan.

2. De lidstaten kunnen ook controleren of is voldaan aan de voorwaarden waarop de gastovereenkomst gebaseerd en gesloten is.

3. Pas nadat de in de leden 1 en 2 bedoelde controles een positief resultaat hebben opgeleverd, worden onderzoekers tot het grondgebied van de lidstaten toegelaten om uitvoering te geven aan de gastovereenkomst.

ò nieuw

Artikel 7

Specifieke voorwaarden voor onderzoekers

1.           Naast de in artikel 6 gestelde algemene voorwaarden moet een onderdaan van een derde land die met het oog op het verrichten van onderzoek verzoekt te worden toegelaten:

a)      een overeenkomstig artikel 9, leden 1 en 2, gesloten gastovereenkomst met een onderzoeksinstelling overleggen; en

b)      indien van toepassing een verklaring inzake financiële aansprakelijkheid van de onderzoeksinstelling in de zin van artikel 9, lid 3, overleggen.

2.           De lidstaten kunnen de voorwaarden controleren waarop de gastovereenkomst gebaseerd en gesloten is.

3.           Pas nadat de in de leden 1 en 2 bedoelde controles een positief resultaat hebben opgeleverd, worden onderzoekers tot het grondgebied van de lidstaten toegelaten om uitvoering te geven aan de gastovereenkomst.

4.           Aanvragen van onderdanen van derde landen die in de Unie onderzoek wensen te verrichten, worden in overweging genomen en behandeld wanneer de betrokken onderdaan van een derde land verblijft buiten het grondgebied van de lidstaat waartoe hij wenst te worden toegelaten.

5.           Een lidstaat kan, overeenkomstig zijn nationale wetgeving, een aanvraag inwilligen die wordt ingediend wanneer de onderdaan van het derde land zich reeds op zijn grondgebied bevindt.

6.           De lidstaten bepalen of aanvragen voor vergunningen moeten worden ingediend door onderzoekers dan wel door de betrokken onderzoeksinstellingen.

ê 2005/71/EG (aangepast)

HOOFDSTUK II

ONDERZOEKSINSTELLINGEN

Artikel 58

Erkenning Ö van onderzoeksinstellingen Õ

ê 2005/71/EG

1. Een onderzoeksinstelling die een onderzoeker wenst te ontvangen in het kader van de toelatingsprocedure die bij deze richtlijn wordt ingevoerd, moet vooraf door de betrokken lidstaat worden erkend.

2. De erkenning van onderzoeksinstellingen geschiedt in overeenstemming met de procedures die in het nationale recht of de administratieve praktijk van de lidstaten zijn voorgeschreven. Verzoeken om erkenning van openbare en particuliere organisaties worden overeenkomstig die procedures gedaan, en zijn gebaseerd op hun wettelijke opdracht of maatschappelijk doel en op het bewijs dat zij zich met onderzoeksactiviteiten bezighouden.

De aan een onderzoekinstelling verleende erkenning geldt voor ten minste vijf jaar. In uitzonderlijke gevallen kunnen de lidstaten die erkenning voor een kortere termijn verlenen.

3. Overeenkomstig de nationale wetgeving kunnen de lidstaten van de onderzoeksinstelling een schriftelijke verbintenis eisen om, in geval van illegaal verblijf van een onderzoeker op het grondgebied van de betrokken lidstaat, de kosten voor diens verblijf en terugreis die uit overheidsmiddelen zijn opgebracht, terug te betalen. De financiële aansprakelijkheid van de onderzoeksinstelling verstrijkt uiterlijk zes maanden na de beëindiging van de gastovereenkomst.

4. De lidstaten kunnen voorschrijven dat de erkende instelling binnen twee maanden nadat een gastovereenkomst afloopt, bij de daartoe door de lidstaat aangewezen bevoegde instanties bevestigt dat de werkzaamheden in het kader van het onderzoeksproject waarvoor op grond van artikel 69 een gastovereenkomst werd gesloten, daadwerkelijk werden verricht.

ê 2005/71/EG (aangepast)

5. De bevoegde instanties in elke lidstaat publiceren regelmatig bijgewerkte lijsten van de uit hoofde van deze richtlijn erkende onderzoeksinstellingen Ö , alsmede elke wijziging van die lijsten Õ .

ê 2005/71/EG

6. De lidstaten kunnen onder meer weigeren de erkenning van een onderzoeksinstelling te verlengen of deze intrekken indien de instelling niet langer voldoet aan de in de leden 2, 3 en 4 gestelde voorwaarden, indien de erkenning op frauduleuze wijze is verkregen of indien een onderzoeksinstelling op frauduleuze of nalatige wijze een gastovereenkomst met een onderdaan van een derde land heeft gesloten. Indien de erkenning is ingetrokken of niet is verlengd, kan de betrokken onderzoeksinstelling voor een periode van maximaal vijf jaar na de bekendmaking van de beslissing tot intrekking of niet-verlenging belet worden om opnieuw erkenning aan te vragen.

7. De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving bepalen welke gevolgen de intrekking of niet-verlenging van de erkenning inhoudt voor de bestaande, overeenkomstig artikel 69 gesloten gastovereenkomsten, en voor de verblijfsvergunningen van de betrokken onderzoekers.

ê 2005/71/EG (aangepast)

Artikel 69

Gastovereenkomst

1. Een onderzoeksinstelling die een onderzoeker wenst uit te nodigen, sluit met deze onderzoeker een gastovereenkomst, waarin de onderzoeker zich ertoe verbindt het onderzoeksproject uit te voeren, en de onderzoeksinstelling zich ertoe verplicht, onverminderd artikel 6, de onderzoeker voor dat doel als gast te ontvangen Ö mits aan de voorwaarden van de artikelen 6 en 7 is voldaan Õ .

ò nieuw

De gastovereenkomst vermeldt ten minste:

a)      de benaming en het doel van het onderzoeksproject;

b)      de verbintenis van de onderzoeker om het onderzoeksproject volledig uit te voeren;

c)      de bevestiging van de onderzoeksinstelling dat zij zich ertoe verbindt de onderzoeker te ontvangen zodat deze het onderzoeksproject kan uitvoeren;

d)      de begindatum en de einddatum van het onderzoeksproject;

e)      informatie betreffende de rechtsbetrekking tussen de onderzoeksinstelling en de onderzoeker;

f)       informatie betreffende de arbeidsvoorwaarden van de onderzoeker.

ê 2005/71/EG

2.           Een onderzoeksinstelling kan alleen een gastovereenkomst sluiten indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)      het onderzoeksproject is goedgekeurd door de bevoegde afdelingen autoriteiten van de onderzoeksinstelling na toetsing van:

i)        het doel en de duur van het onderzoek en de beschikbaarheid van de hiervoor benodigde financiële middelen;

ii)       de kwalificaties van de onderzoeker in het licht van het doel van het onderzoek, . Deze moeten worden gestaafd met een gewaarmerkte kopie van het in artikel 23, onder b) d), bedoelde diploma;

ê 2005/71/EG (aangepast)

b)      de onderzoeker beschikt gedurende zijn verblijf maandelijks over voldoende middelen, uitgaande van het minimumbedrag dat daartoe door de lidstaat is vastgesteld, om in zijn behoeften te voorzien en de terugreis te betalen zonder een beroep te doen op het bijstandssysteem van de betrokken lidstaat;

c)      tijdens zijn verblijf beschikt de onderzoeker over een ziektekostenverzekering die alle risico's dekt die doorgaans ook voor de onderdanen van de betrokken lidstaat worden gedekt;

d)      de gastovereenkomst vermeldt de rechtsbetrekking en de arbeidsvoorwaarden van de onderzoekers.

ê 2005/71/EG

3.           Na de ondertekening van de gastovereenkomst kan de onderzoeksinstelling conform de nationale wetgeving gehouden zijn de onderzoeker een individuele aansprakelijkheidsverklaring te verstrekken voor de in artikel 58, lid 3, bedoelde kosten.

4.           De gastovereenkomst verstrijkt automatisch wanneer de onderzoeker niet wordt toegelaten of wanneer de rechtsbetrekking tussen de onderzoeker en de onderzoeksinstelling wordt beëindigd.

5.           De onderzoeksinstelling stelt de daartoe door de lidstaat aangewezen instantie zo spoedig mogelijk in kennis van gebeurtenissen die de uitvoering van de gastovereenkomst verhinderen.

ê 2004/114/EG (aangepast)

Artikel 710

Specifieke voorwaarden voor studenten

1.           Naast de in artikel 6 gestelde algemene voorwaarden moeten onderdanen van een derde land die om studieredenen verzoeken te worden toegelaten:

a)      Öbewijs overleggen dat zij Õ zijn aangenomen door een instelling voor hoger onderwijs om daar een studieprogramma te volgen;

b) d)  indien de lidstaat dat vereist, een bewijs van betaling van het door de instelling gevraagde inschrijfgeld kunnen overleggen. ;

b)      op verzoek van een lidstaat kunnen aantonen dat zij gedurende hun verblijf over voldoende middelen kunnen beschikken om de kosten van levensonderhoud, de studiekosten en de kosten van de terugreis te dekken. De lidstaten maken het voor deze bepaling vereiste maandelijkse minimumbedrag bekend, hetgeen onverlet laat dat elk geval afzonderlijk wordt beoordeeld;

c)      indien de lidstaat dat vereist, bewijzen over voldoende kennis van de taal van het studieprogramma dat zij volgen, te beschikken; .

2.           Studenten die automatisch over een ziektekostenverzekering beschikken voor alle risico’s die voor de eigen onderdanen in de betrokken lidstaat normaliter zijn gedekt, omdat die is gekoppeld aan hun inschrijving bij een instelling, worden geacht te voldoen aan de in artikel 6, lid 1, onder c), gestelde voorwaarde.

Artikel 8

Mobiliteit van studenten

1. Onderdanen van derde landen die zijn toegelaten als student en die verzoeken een deel van de reeds aangevangen studie in een andere lidstaat te mogen volgen of te mogen aanvullen met een daaraan gerelateerde studie in een andere lidstaat, worden door deze laatste lidstaat, onverminderd artikel 12, lid 2, artikel 16 en artikel 18, lid 2, toegelaten binnen een periode die de voortzetting van de studie in kwestie niet belemmert en tegelijkertijd de bevoegde autoriteiten voldoende tijd biedt om het verzoek te behandelen,

              a) indien zij ten aanzien van deze lidstaat voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 6 en 7, en

              b) indien zij bij hun aanvraag voor toelating een dossier hebben ingediend waarin hun volledige studieloopbaan wordt beschreven en waaruit in voorkomend geval blijkt dat de nieuwe studie die zij wensen te volgen, goed aansluit bij de studie die zij reeds hebben afgerond, en

              c) indien zij deelnemen aan een communautair of bilateraal uitwisselingsprogramma of voor ten minste twee jaar in een lidstaat zijn toegelaten als student.

2. De in lid 1, onder c) bedoelde vereisten gelden niet wanneer de studenten in het kader van hun studieprogramma's een deel van hun opleiding verplicht moeten volgen in een instelling van een andere lidstaat.

3. De bevoegde autoriteiten van de eerste lidstaat verstrekken op verzoek van de bevoegde autoriteiten van de tweede de nodige gegevens over het verblijf van de student op het grondgebied van de eerste lidstaat.

ê 2004/114/EG (aangepast)

Artikel 911

Specifieke voorwaarden voor scholieren

1.           Onverminderd artikel 3 moeten onderdanen Onderdanen van een derde land die verzoeken om in het kader van een scholierenuitwisseling te worden toegelaten, moeten aan de in artikel 6 gestelde algemene voorwaarden voldoen en:

ê 2004/114/EG

a)      de door de betrokken lidstaat vastgestelde minimumleeftijd hebben bereikt en niet ouder zijn dan de maximumleeftijd;

b)      kunnen aantonen dat zij zijn toegelaten tot een instelling voor voortgezet onderwijs;

c)      kunnen aantonen dat zij deelnemen aan een erkend uitwisselingsprogramma dat ten uitvoer wordt gelegd door een daartoe overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruiken door de lidstaat erkende organisatie;

d)      kunnen aantonen dat de organisatie voor scholierenuitwisseling de volle aansprakelijkheid voor hen op zich neemt gedurende hun gehele verblijf op het grondgebied van de betrokken lidstaat, in het bijzonder voor de kosten van verblijf, de studiekosten, de ziektekosten en de kosten van de terugkeer;

e)      gedurende hun gehele verblijf bij een gastgezin verblijven dat voldoet aan de door de lidstaten gestelde voorwaarden en dat is geselecteerd volgens de regels van het programma voor de uitwisseling van scholieren waaraan zij deelnemen.

2.           Elke lidstaat kan de toelating van scholieren die deelnemen aan een uitwisselingsprogramma, beperken tot onderdanen van derde landen die dezelfde mogelijkheid bieden aan onderdanen van de lidstaat.

ê 2004/114/EG (aangepast)

ð nieuw

Artikel 1012

Specifieke voorwaarden voor onbezoldigde stagiairs

1.           Onverminderd artikel 3 moeten onderdanen Onderdanen van een derde land die verzoeken om als Ö bezoldigd of Õ onbezoldigd stagiair te worden toegelaten, moeten voldoen aan de in artikel 6 gestelde algemene voorwaarden en:

a)      een opleidingsovereenkomst stageovereenkomst hebben gesloten, die in voorkomend geval volgens de nationale wetgeving of gebruiken wordt erkend door de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat, met het oog op een onbezoldigde stage bij een onderneming uit de particuliere of de publieke sector of bij een particuliere of openbare organisatie voor beroepsopleiding die volgens de nationale wetgeving of gebruiken door de lidstaat wordt erkend;

ò nieuw

b)      op verzoek van een lidstaat kunnen aantonen dat zij over een relevante opleiding of relevante kwalificaties of beroepservaring beschikken om bij de werkervaring baat te vinden.

ê 2004/114/EG

b)      op verzoek van een lidstaat kunnen aantonen dat zij gedurende hun verblijf over voldoende middelen kunnen beschikken om de kosten van levensonderhoud, de studiekosten en de kosten van de terugreis te dekken. De lidstaten maken het voor deze bepaling vereiste maandelijkse minimumbedrag bekend, hetgeen onverlet laat dat elk geval afzonderlijk wordt beoordeeld;

ê 2004/114/EG

c)      indien de lidstaat dat eist, een basistaalcursus volgen om over voldoende talenkennis te beschikken voor het volgen van de stage.

ò nieuw

De onder a) bedoelde overeenkomst bevat een beschrijving van het stageprogramma en een vermelding van de duur ervan, de voorwaarden voor het toezicht op de stagiair bij de uitvoering van het programma, de werktijden van de stagiair, de rechtsbetrekking met de gastorganisatie, en, indien de stagiair wordt bezoldigd, de hoogte van de bezoldiging.

2.           De lidstaten mogen verlangen dat de gastorganisatie verklaart dat de onderdaan van een derde land geen arbeidsplaats inneemt.

ê 2004/114/EG (aangepast)

Artikel 1113

Specifieke voorwaarden voor vrijwilligers

Onverminderd artikel 3 moeten onderdanen Onderdanen van een derde land die verzoeken om als vrijwilliger te worden toegelaten, moeten voldoen aan de in artikel 6 gestelde algemene voorwaarden en:

a)           de door de betrokken lidstaat vastgestelde minimumleeftijd hebben bereikt en niet ouder zijn dan de maximumleeftijd;

ê 2004/114/EG

a) b)       de overeenkomst kunnen overleggen die zij hebben gesloten met de organisatie die in de betrokken lidstaat is belast met het vrijwilligersprogramma waaraan zij deelnemen, en waarin hun taken worden beschreven, alsmede de ondersteuning die hun bij het verrichten daarvan wordt verleend, hun werkrooster werktijden, de middelen die beschikbaar zijn om de kosten van hun reis, voeding, huisvesting, vervoer en zakgeld te dekken gedurende hun gehele verblijf, en tevens, in voorkomend geval, de opleiding die zij zullen volgen met het oog op een goede vervulling van hun taken;

ê 2004/114/EG

b) c)       kunnen aantonen dat de organisatie die belast is met het vrijwilligersprogramma waaraan zij deelnemen, een aansprakelijkheidsverzekering heeft afgesloten voor hun activiteiten; en de volle aansprakelijkheid voor hen op zich neemt gedurende hun gehele verblijf op het grondgebied van de betrokken lidstaat, in het bijzonder voor de kosten van verblijf, de ziektekosten en de kosten van de terugkeer;

ê 2004/114/EG

d) c)       en, indien de ontvangende lidstaat dat vereist, een basiscursus volgen betreffende de taal, de geschiedenis en de politieke en maatschappelijke structuur van die lidstaat.

ònieuw

Artikel 14

Specifieke voorwaarden voor au pairs

Onderdanen van een derde land die verzoeken om als au pair te worden toegelaten, moeten voldoen aan de in artikel 6 gestelde algemene voorwaarden en:

a)           de leeftijd van 17 jaar hebben bereikt en niet ouder zijn dan 30 jaar, hoewel zij in afzonderlijke gerechtvaardigde gevallen ouder mogen zijn dan 30 jaar;

b)           kunnen aantonen dat het gastgezin de volle aansprakelijkheid voor hen op zich neemt gedurende hun gehele verblijf op het grondgebied van de betrokken lidstaat, in het bijzonder voor de kosten van verblijf, accommodatie, ziekte en moederschap en het risico van ongevallen;

c)           de overeenkomst tussen de au pair en het gastgezin kunnen overleggen, waarin hun rechten en plichten worden omschreven, met inbegrip van een opgave van het te ontvangen zakgeld, passende regelingen die hen toestaan cursussen te volgen en de deelname aan de dagelijkse verplichtingen van het gezinsleven.

ê 2005/71/EG

Artikel 9

Gezinsleden

1. Wanneer een lidstaat besluit om een verblijfstitel toe te kennen aan de gezinsleden van een onderzoeker, heeft deze titel dezelfde geldigheidsduur als de aan de onderzoeker toegekende verblijfstitel, mits de geldigheidsduur van hun reisdocumenten dat mogelijk maakt. In deugdelijk gemotiveerde gevallen kan de geldigheidsduur van de verblijfstitel van het gezinslid van de onderzoeker worden verkort.

2. Voor de afgifte van de verblijfstitel aan de gezinsleden van de tot een lidstaat toegelaten onderzoeker geldt niet de eis van een minimale verblijfsduur van de onderzoeker.

ò nieuw

HOOFDSTUK III

VERGUNNINGEN EN DUUR VAN HET VERBLIJF

Artikel 15

Vergunningen

Op visa voor een verblijf van langere duur en op verblijfsvergunningen wordt de aanduiding “onderzoeker”, “student”, “vrijwilliger”, “scholier”, “bezoldigde stagiair”, “onbezoldigde stagiair” dan wel “au pair” vermeld. Op vergunningen voor onderzoekers en studenten uit derde landen die de Unie bezoeken in het kader van een specifiek Unieprogramma met mobiliteitsmaatregelen, wordt het specifieke programma vermeld.

ê 2005/71/EG (aangepast)

ð nieuw

Artikel 8 16

Geldigheidsduur Duur van de het verblijfstitel

1.           De lidstaten verstrekken een verblijfstitel ð voor onderzoekers een vergunning ï met een geldigheidsduur van tenminste ten minste een jaar, die wordt verlengd zolang aan de in de artikelen 6, en 7 Ö en 9 Õ gestelde voorwaarden wordt voldaan. Indien de onderzoekswerkzaamheden minder dan een jaar in beslag nemen, wordt een verblijfstitel ð de vergunning ï verstrekt voor de duur van het onderzoek.

ò nieuw

2.           De lidstaten verstrekken voor studenten een vergunning met een geldigheidsduur van ten minste een jaar, die wordt verlengd zolang aan de in de artikelen 6 en 10 gestelde voorwaarden wordt voldaan. Indien de duur van de studie minder dan een jaar bedraagt, wordt een vergunning verstrekt voor de duur van de studie.

3.           De lidstaten verstrekken voor scholieren en au pairs een vergunning met een geldigheidsduur van ten hoogste een jaar.

ê 2004/114/EG (aangepast)

ð nieuw

4.           De geldigheidsduur van een aan onbezoldigde stagiairs afgegeven verblijfstitel ð vergunning ï is gelijk aan de duur van de stage of bedraagt maximaal één jaar. In uitzonderlijke gevallen kan deze geldigheidsduur eenmalig worden verlengd ð in de vorm van een vergunning ï voor de periode die nodig is om een volgens de nationale wetgeving of gebruiken van de lidstaat erkende beroepskwalificatie te behalen, mits indien de houder van de verblijfstitel blijft voldoen aan de in de artikelen 6 en 10 Ö 12 Õ gestelde voorwaarden.

5.           De aAan vrijwilligers afgegeven verblijfstitel ð vergunningen ï wordt worden afgegeven voor ten hoogste een jaar. In uitzonderlijke gevallen, indien het programma in kwestie langer duurt dan een jaar, kan de geldigheidsduur van de verblijfstitel ð vereiste vergunning ï gelijk zijn aan de duur van het programma.

6.           Indien de lidstaten de toegang en het verblijf toestaan op basis van een visum voor verblijf van langere duur, wordt bij de eerste verlenging van het oorspronkelijke verblijf een verblijfsvergunning afgegeven. Indien de geldigheidsduur van het visum voor verblijf van langere duur minder bedraagt dan de toegestane verblijfsduur, wordt het visum voor verblijf van langere duur zonder verdere formaliteiten vervangen door een verblijfsvergunning, voordat het visum verstrijkt.

Artikel 17

Aanvullende informatie

De lidstaten kunnen aanvullende informatie opnemen in verband met het verblijf van de onderdaan van een derde land, zoals de volledige lijst van de lidstaten die de onderzoeker of student voornemens is te bezoeken; dit kan op papier dan wel in elektronische vorm, zoals bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1030/2002 en in punt a), onder 16, van de bijlage daarbij.

ê 2004/114/EG (aangepast)

HOOFDSTUK IV

VERBLIJFSTITELS Ö REDENEN VOOR WEIGERING, INTREKKING OF NIET-VERLENGING VAN VERGUNNINGEN Õ

Artikel 12

Aan studenten afgegeven verblijfstitel

1.           Er wordt aan de student een verblijfstitel afgegeven voor ten minste een jaar met de mogelijkheid van verlenging zolang de houder ervan blijft voldoen aan de in de artikelen 6 en 7 gestelde voorwaarden. Indien de studie korter duurt dan een jaar, wordt de verblijfstitel afgegeven voor de studieperiode.

2.           Onverminderd artikel 16 kan de verblijfstitel worden ingetrokken of niet worden verlengd indien de houder:

a)      zich niet houdt aan de beperkingen die krachtens artikel 17 van deze richtlijn worden gesteld aan de toegang tot economische activiteiten;

b)      volgens de nationale wetgeving of de bestuurlijke gebruiken onvoldoende voortgang boekt bij zijn studie.

Artikel 13

Aan scholieren afgegeven verblijfstitel

De aan scholieren afgegeven verblijfstitel wordt afgegeven voor ten hoogste een jaar.

Artikel 14

Aan onbezoldigde stagiairs afgegeven verblijfstitel

De geldigheidsduur van een aan onbezoldigde stagiairs afgegeven verblijfstitel is gelijk aan de duur van de stage of bedraagt maximaal één jaar. In uitzonderlijke gevallen kan deze geldigheidsduur eenmalig worden verlengd voor de periode die nodig is om een volgens de nationale wetgeving of gebruiken van de lidstaat erkende beroepskwalificatie te behalen, indien de houder van de verblijfstitel blijft voldoen aan de in de artikelen 6 en 10 gestelde voorwaarden.

Artikel 15

Aan vrijwilligers afgegeven verblijfstitel

De aan vrijwilligers afgegeven verblijfstitel wordt afgegeven voor ten hoogste een jaar. In uitzonderlijke gevallen, indien het programma in kwestie langer duurt dan een jaar, kan de geldigheidsduur van de verblijfstitel gelijk zijn aan de duur van het programma.

ò nieuw

Artikel 18

Redenen voor afwijzing van een aanvraag

1.           De lidstaten wijzen een aanvraag in de onderstaande gevallen af:

a)      indien niet is voldaan aan de algemene voorwaarden van artikel 6 of aan de relevante specifieke voorwaarden van artikel 7 en de artikelen 10 tot en met 16;

b)      indien de overgelegde documenten op frauduleuze wijze zijn verkregen, zijn vervalst of ongeoorloofd zijn gewijzigd;

c)      indien de gastorganisatie of de gastonderwijsinstelling uitsluitend is opgericht om de binnenkomst in de Unie te vergemakkelijken;

d)      indien tegen de gastorganisatie naar nationaal recht een sanctie is uitgesproken wegens zwartwerk en/of illegale arbeid of indien de gastorganisatie niet voldoet aan de nationale wettelijke verplichtingen inzake sociale zekerheid en/of belasting, faillissement heeft aangevraagd of anderszins insolvent is;

e)      indien tegen het gastgezin of, waar van toepassing, een bemiddelende instantie die bij de plaatsing van de au pair is betrokken, naar nationaal recht een sanctie is uitgesproken wegens inbreuk op de voorwaarden voor en/of de doelstellingen van plaatsing als au pair, en/of wegens illegale tewerkstelling.

2.           De lidstaten mogen een aanvraag afwijzen indien de gastorganisatie, in de loop van de twaalf maanden die voorafgaan aan de datum van de aanvraag, de functies die zij met de nieuwe aanvraag tracht in te vullen opzettelijk lijkt te hebben geschrapt.

ê 2004/114/EG (aangepast)

ð nieuw

Artikel 16 19

ð Redenen voor ï Iintrekking of niet-verlenging van verblijfstitels ð van een vergunning ï

1.           De lidstaten ð trekken ï kunnen een verblijfstitel die op grond van deze richtlijn is afgegeven, intrekken of weigeren deze te verlengen indien de titel op frauduleuze wijze is verkregen of indien blijkt dat de houder niet voldeed of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor toegang en verblijf die in artikel 5 en, naar gelang van de categorie waartoe hij behoort, de artikelen 7 tot en met 11, zijn vastgesteld. ð een vergunning in de volgende gevallen in ï:

ò nieuw

a)      indien vergunningen of overgelegde documenten op frauduleuze wijze zijn verkregen, zijn vervalst of ongeoorloofd zijn gewijzigd;

b)      indien het verblijf van de onderdaan van een derde land andere doelen dient dan die waarvoor de vergunning was afgegeven;

c)      indien de gastorganisatie uitsluitend is opgericht om de binnenkomst in de Unie te vergemakkelijken;

d)      indien de gastorganisatie niet voldoet aan de nationale wettelijke verplichtingen inzake sociale zekerheid en/of belasting, faillissement heeft aangevraagd of anderszins insolvent is;

e)      indien tegen het gastgezin of, waar van toepassing, een bemiddelende instantie die bij de plaatsing van de au pair is betrokken, naar nationaal recht een sanctie is uitgesproken wegens inbreuk op de voorwaarden voor en/of de doelstellingen van plaatsing als au pair, en/of wegens illegale tewerkstelling;

f)       voor studenten: indien de student zich niet houdt aan de tijdsbeperkingen die krachtens artikel 23 aan de toegang tot economische activiteiten zijn gesteld of volgens de nationale wetgeving of de bestuurlijke gebruiken onvoldoende voortgang boekt bij zijn studie.

ê 2004/114/EG

ð nieuw

2.           De lidstaten kunnen een ð vergunning ï verblijfstitel intrekken of weigeren deze te verlengen om redenen die verband houden met de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.

ê 2005/71/EG

Artikel 10

Intrekking of niet-verlenging van de verblijfstitel

1. De lidstaten kunnen een verblijfstitel die op grond van deze richtlijn is afgegeven, intrekken of weigeren te verlengen indien de titel op frauduleuze wijze is verkregen of indien blijkt dat de houder niet voldeed of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor toegang en verblijf die in de artikelen 6 en 7 zijn vastgesteld, of in de Europese Unie verblijft voor andere doeleinden dan waarvoor hij is toegelaten.

2. De lidstaten kunnen een verblijfstitel intrekken of weigeren deze te verlengen om redenen die verband houden met de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.

ò nieuw

Artikel 20

Redenen voor niet-verlenging van een vergunning

1.           De lidstaten kunnen een aanvraag tot verlenging van een vergunning in de onderstaande gevallen afwijzen:

a)      indien de vergunning of overgelegde documenten op frauduleuze wijze zijn verkregen, zijn vervalst of ongeoorloofd zijn gewijzigd;

b)      indien de houder niet meer lijkt te voldoen aan de algemene voorwaarden inzake binnenkomst en verblijf van artikel 6 of aan de relevante specifieke voorwaarden van de artikelen 7, 9 en 10;

c)      voor studenten: indien de student zich niet houdt aan de tijdsbeperkingen die krachtens artikel 23 aan de toegang tot economische activiteiten zijn gesteld of volgens de nationale wetgeving of de bestuurlijke gebruiken onvoldoende voortgang boekt bij zijn studie.

2.           De lidstaten kunnen een vergunning weigeren te verlengen om redenen die verband houden met de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid.

ê 2005/71/EG (aangepast)

HOOFDSTUK V

RECHTEN VAN ONDERZOEKERS

Artikel 12 21

Gelijke behandeling

ò nieuw

1.           In afwijking van artikel 12, lid 2, onder b), van Richtlijn 2011/98/EU hebben onderzoekers uit derde landen recht op dezelfde behandeling als onderdanen van de ontvangende lidstaat ten aanzien van onderdelen van de sociale zekerheid zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.

2.           Scholieren, vrijwilligers, onbezoldigde stagiairs en au pairs hebben recht op gelijke behandeling wat betreft de toegang tot goederen en diensten, en de levering van voor het publiek beschikbare goederen en diensten, met uitzondering van de procedures waarin het nationale recht voorziet voor het verkrijgen van huisvesting, ongeacht of zij toegang hebben tot de arbeidsmarkt op grond van het Unierecht of de nationale wetgeving.

ê 2005/71/EG (aangepast)

Artikel 11 22

Onderwijs Ö door onderzoekers Õ

1. Onderzoekers die op grond van deze richtlijn zijn toegelaten, mogen lesgeven in overeenstemming met de nationale wetgeving. 2. De lidstaten kunnen een maximumaantal uren of dagen voor het lesgeven vaststellen.

ê 2004/114/EG (aangepast)

ð nieuw

HOOFDSTUK IV

BEHANDELING VAN DE BETROKKEN ONDERDANEN VAN DERDE LANDEN

Artikel 17 23

Economische activiteiten van studenten

1.           Buiten de studie-uren en onder voorbehoud van de regels en voorwaarden die voor de gekozen activiteit in de ontvangende lidstaat gelden, mogen studenten in loondienst werken en als zelfstandige een economische activiteit uitoefenen. Er kan rekening worden gehouden met de situatie op de arbeidsmarkt in de ontvangende lidstaat in kwestie.

2.           In voorkomend geval verlenen de lidstaten aan studenten en/of werkgevers overeenkomstig hun wetgeving voorafgaande toestemming.

23.         Elke lidstaat stelt voor zo’n activiteit een maximumaantal toegelaten uren per week of dagen of maanden per jaar vast, van minimaal 10 ð 20 ï uur per week of het equivalent ervan in dagen of maanden per jaar.

3.           Gedurende het eerste jaar van verblijf kan de ontvangende lidstaat de toegang tot economische activiteiten beperken.

4.           De lidstaten kunnen van studenten eisen dat zij economische activiteiten, eventueel vooraf, melden bij een daartoe aangewezen instantie. Deze meldingsplicht kan ook, eventueel vooraf, worden opgelegd aan de werkgevers.

ò nieuw

Artikel 24

Werk zoeken en ondernemerschap voor onderzoekers en studenten

Onderdanen van derde landen mogen na de afronding van hun onderzoek of studie in een lidstaat nog gedurende een periode van twaalf maanden op het grondgebied van die lidstaat blijven om werk te zoeken of een bedrijf op te richten, mits zij nog steeds voldoen aan de voorwaarden van artikel 6, onder a) en onder c) tot en met f). Gedurende de vierde tot en met de zesde maand van die periode mag aan onderdanen van een derde land worden gevraagd om bewijsstukken over te leggen dat zij daadwerkelijk een baan zoeken of bezig zijn met het oprichten van een bedrijf. Na de zesde maand van die periode mag onderdanen van een derde land bovendien worden gevraagd om bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat zij een gerede kans maken om door een werkgever te worden aangenomen of een bedrijf op te richten.

Artikel 25

Gezinsleden van onderzoekers

1.           In afwijking van artikel 3, lid 1, en van artikel 8 van Richtlijn 2003/86/EG wordt aan gezinshereniging niet de voorwaarde verbonden dat de houder van een vergunning tot verblijf met het oog op onderzoek reden heeft om te verwachten dat hem een permanent verblijfsrecht zal worden toegekend en dat hij een minimumperiode van verblijf heeft gehad.

2.           In afwijking van artikel 4, lid 1, laatste alinea, en van artikel 7, lid 2, van Richtlijn 2003/86/EG kunnen de daarin bedoelde integratievoorwaarden en ‑maatregelen alleen worden toegepast nadat de betrokken personen gezinshereniging is toegestaan.

3.           In afwijking van artikel 5, lid 4, eerste alinea, van Richtlijn 2003/86/EG worden, mits de voorwaarden voor gezinshereniging zijn vervuld, de verblijfsvergunningen voor gezinsleden verstrekt uiterlijk 90 dagen na de datum van indiening van een aanvraag, of 60 dagen na de datum van de initiële aanvraag voor gezinsleden van onderzoekers uit derde landen die aan EU-programma’s met mobiliteitsmaatregelen deelnemen.

4.           In afwijking van artikel 13, leden 2 en 3, van Richtlijn 2003/86/EG hebben de vergunningen van gezinsleden dezelfde geldigheidsduur als die van de onderzoeker, voor zover de geldigheidsduur van hun reisdocumenten dit toelaat.

5.           In afwijking van artikel 14, lid 2, tweede zin, van Richtlijn 2003/86/EG passen de lidstaten geen wachttermijn voor toegang tot de arbeidsmarkt toe.

HOOFDSTUK VI

MOBILITEIT TUSSEN LIDSTATEN

ê 2005/71/EG

ð nieuw

Artikel 13 26

ð Recht op ï Mmobiliteit tussen lidstaten ð voor onderzoekers, studenten en bezoldigde stagiairs ï

1.           Een onderdaan van een derde land, die op grond van deze richtlijn als onderzoeker is toegelaten, mag onder de voorwaarden van dit artikel een deel van zijn onderzoek op het grondgebied van een andere lidstaat verrichten.

2.           Indien de onderzoeker voor een periode van ten hoogste drie ð zes ï maanden in een andere lidstaat verblijft, kan het onderzoek worden verricht op basis van de in de eerste lidstaat gesloten gastovereenkomst, voorzover voor zover hij in de andere lidstaat over voldoende middelen beschikt en in de tweede lidstaat niet als een bedreiging van de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid wordt beschouwd.

3.           Indien de onderzoeker langer dan drie ð zes ï maanden in een andere lidstaat verblijft, kunnen de lidstaten een nieuwe gastovereenkomst eisen voor de verrichting van het onderzoek in de betrokken lidstaat. ð Indien de lidstaten voor de mobiliteit een vergunning verlangen, wordt die vergunning verleend overeenkomstig de procedurele waarborgen van artikel 29. ï In ieder geval moet ten aanzien van de betrokken lidstaat voldaan zijn aan de voorwaarden van de artikelen 6 en 7. 5. De lidstaten mogen niet eisen dat de onderzoeker hun grondgebied verlaat om een aanvraag voor een visum of een verblijfstitel ð vergunning ï in te dienen.

4.           Wanneer voor mobiliteitsdoeleinden in de desbetreffende wetgeving is voorzien in de verplichting van een visum of een verblijfstitel, wordt dit visum of deze verblijfstitel tijdig verstrekt binnen een periode die de voortzetting van het onderzoek niet hindert, terwijl aan de bevoegde autoriteiten voldoende tijd wordt gelaten om de aanvragen te behandelen.

ò nieuw

2.           Voor een periode van meer dan drie maanden, maar niet langer dan zes maanden, mogen onderdanen van een derde land die op grond van deze richtlijn als student of als bezoldigd stagiair zijn toegelaten, een deel van hun studie of stage in een andere lidstaat volgen, mits zij voorafgaand aan de verhuizing naar de tweede lidstaat aan de bevoegde autoriteit van die lidstaat de volgende documenten hebben overgelegd:

a)      een geldig reisdocument;

b)      een bewijs dat zij beschikken over een ziektekostenverzekering die alle risico’s dekt die doorgaans voor de onderdanen van de betrokken lidstaat worden gedekt;

c)      een bewijs dat zij zijn aangenomen door een instelling voor hoger onderwijs of een stagegastorganisatie;

d)      een bewijs dat zij gedurende hun verblijf over voldoende middelen kunnen beschikken om de kosten van levensonderhoud, de studiekosten en de kosten van de terugreis te dekken.

3.           Ten aanzien van de mobiliteit van studenten en stagiairs van de eerste lidstaat naar de tweede lidstaat lichten de autoriteiten van de tweede lidstaat de autoriteiten van de eerste lidstaat over hun beslissing in. De samenwerkingsprocedures van artikel 32 zijn van toepassing.

4.           Aan onderdanen van een derde land die als student zijn toegelaten, mag de overplaatsing naar een tweede lidstaat voor meer dan drie maanden worden toegestaan op dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op mobiliteit voor een periode van meer dan drie maanden maar minder dan zes maanden. Als een lidstaat een nieuwe vergunningaanvraag eist voor mobiliteit voor een periode van meer dan zes maanden, wordt de vergunning verleend overeenkomstig artikel 29.

5.           De lidstaten mogen niet eisen dat studenten het grondgebied verlaten om een aanvraag voor een vergunning voor mobiliteit tussen lidstaten in te dienen.

Artikel 27

Rechten van onderzoekers en studenten die onder Unieprogramma’s met mobiliteitsmaatregelen vallen

1.           De lidstaten verlenen aan onderdanen van derde landen die op grond van deze richtlijn als onderzoeker of student zijn toegelaten en die onder Unieprogramma’s met mobiliteitsmaatregelen vallen, een vergunning voor de gehele duur van hun verblijf in de lidstaten, wanneer:

a)      de volledige lijst van lidstaten die de onderzoeker of student voornemens is te bezoeken, vóór de binnenkomst in de eerste lidstaat bekend is;

b)      aanvragers die student zijn, een bewijs kunnen overleggen dat zij zijn aangenomen door een instelling voor hoger onderwijs om daar een studieprogramma te volgen.

2.           De vergunning wordt verleend door de eerste lidstaat waar de onderzoeker of student verblijft.

3.           Wanneer de volledige lijst van lidstaten niet voor de binnenkomst in de eerste lidstaat bekend is:

a)      gelden voor onderzoekers de voorwaarden van artikel 26 voor verblijven in een andere lidstaat gedurende een periode van ten hoogste zes maanden;

b)      gelden voor studenten de voorwaarden van artikel 26 voor verblijven in een andere lidstaat gedurende een periode van drie tot zes maanden.

Artikel 28

Verblijf in de tweede lidstaat voor gezinsleden

1.           Indien een onderzoeker naar een tweede lidstaat verhuist overeenkomstig de artikelen 26 en 27 en het gezin al was gevormd in de eerste lidstaat, krijgen de leden van het gezin toestemming hem te vergezellen of zich bij hem te voegen.

2.           Uiterlijk een maand na aankomst in de tweede lidstaat dienen de betrokken gezinsleden of de onderzoeker, naargelang van de nationale wetgeving, bij de bevoegde autoriteiten van die lidstaat een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor gezinsleden in.

Wanneer de geldigheid van de door de eerste lidstaat afgegeven verblijfsvergunning voor gezinsleden tijdens de procedure verstrijkt of de houder niet langer het recht geeft legaal op het grondgebied van de tweede lidstaat te verblijven, staan de lidstaten de betrokkene toe op hun grondgebied te blijven, indien noodzakelijk door tijdelijke nationale verblijfsvergunningen of gelijkwaardige vergunningen af te geven, zodat de aanvrager legaal op hun grondgebied bij de onderzoeker kan blijven in afwachting van een beslissing over de aanvraag door de bevoegde autoriteiten van de tweede lidstaat.

3.           De tweede lidstaat kan van de betrokken gezinsleden verlangen dat zij samen met de aanvraag voor een verblijfsvergunning de volgende documenten overleggen:

a)      hun verblijfsvergunning van de eerste lidstaat en een geldig reisdocument of gewaarmerkte afschriften daarvan, alsmede, indien vereist, een visum;

b)      een bewijs dat zij als gezinslid van de onderzoeker in de eerste lidstaat hebben verbleven;

c)      een bewijs dat zij over een ziektekostenverzekering beschikken die alle risico’s in de tweede lidstaat dekt of een bewijs dat de onderzoeker een dergelijke verzekering voor hen heeft.

4.           De tweede lidstaat kan van de onderzoeker verlangen dat hij aantoont dat de houder beschikt over:

a)      huisvesting die in de betrokken regio als normaal beschouwd wordt voor een vergelijkbaar gezin en die voldoet aan de algemene normen inzake veiligheid en hygiëne welke in de betrokken lidstaat gelden;

b)      stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op de sociale bijstand van de betrokken lidstaat.

De lidstaten beoordelen deze middelen onder verwijzing naar hun aard en regelmaat en kunnen daarbij rekening houden met het niveau van de nationale minimumlonen en -pensioenen alsook met het aantal gezinsleden.

ê 2005/71/EG (aangepast)

HOOFDSTUK V

PROCEDURE EN TRANSPARANTIE

Artikel 14

Toelatingsaanvragen

1. De lidstaten bepalen of aanvragen voor verblijfstitels moeten worden ingediend door onderzoekers, dan wel door de betrokken onderzoeksinstellingen.

2. De aanvraag wordt in overweging genomen en behandeld wanneer de onderdaan van het derde land verblijft buiten het grondgebied van de lidstaat waartoe hij wenst te worden toegelaten.

3. Een lidstaat kan, overeenkomstig zijn nationale wetgeving, een aanvraag inwilligen die wordt ingediend wanneer de onderdaan van het derde land zich reeds op zijn grondgebied bevindt.

4. De betrokken lidstaat verleent de onderdaan van een derde land die een aanvraag heeft ingediend en aan de voorwaarden van de artikelen 6 en 7 voldoet, alle faciliteiten om de vereiste visa te bekomen.

Artikel 15

Procedurele waarborgen

1. De bevoegde instanties van de lidstaten nemen zo spoedig mogelijk een besluit over de volledige aanvraag en voorzien in voorkomend geval in versnelde procedures.

2. Indien de ter staving van de aanvraag verstrekte informatie ontoereikend is, kan de behandeling van de aanvraag worden opgeschort en delen de bevoegde instanties de aanvrager mee welke verdere informatie zij nodig hebben.

3. Ieder besluit om een aanvraag voor een verblijfstitel af te wijzen, wordt ter kennis gebracht van de betrokken onderdaan van een derde land, en wel volgens de procedures die hiervoor door de nationale wetgeving worden voorgeschreven. In deze kennisgeving worden de beroepsmogelijkheden die voor de betrokkene openstaan en de beroepstermijnen vermeld.

4. Wanneer een aanvraag wordt afgewezen, of een overeenkomstig deze richtlijn afgegeven verblijfstitel wordt ingetrokken, heeft de betrokkene het recht tegen de autoriteiten van de lidstaat in kwestie beroep in te stellen.

ê 2004/114/EG (aangepast)

HOOFDSTUK V VII

PROCEDURE EN DOORZICHTIGHEID TRANSPARANTIE

Artikel 18 29

Procedurele waarborgen en doorzichtigheid transparantie

1. Een beslissing over een aanvraag voor het verkrijgen of vernieuwen van een verblijfstitel wordt genomen en aan de aanvrager medegedeeld binnen een periode die de voortzetting van de studie in kwestie niet belemmert en tegelijkertijd de bevoegde autoriteiten voldoende tijd biedt om het verzoek te behandelen.

ò nieuw

1.           De bevoegde autoriteiten van de lidstaten nemen een beslissing over de volledige aanvraag voor een vergunning en stellen de aanvrager, overeenkomstig de nationale wettelijke kennisgevingsprocedures van de betrokken lidstaat, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 60 dagen nadat de aanvraag is ingediend, schriftelijk in kennis van hun beslissing; deze termijn bedraagt 30 dagen voor onderzoekers en studenten uit derde landen die onder Unieprogramma’s met mobiliteitsmaatregelen vallen.

ê 2004/114/EG (aangepast)

ð nieuw

2.           Indien de gegevens tot staving van de aanvraag ontoereikend zijn, kan de behandeling van de aanvraag worden opgeschort en delen de bevoegde autoriteiten de aanvrager mede mee welke aanvullende informatie nog moet worden verstrekt ð en geven zij een redelijke termijn aan waarbinnen de aanvraag moet worden vervolledigd. De in lid 1 bedoelde termijn wordt opgeschort tot de autoriteiten de gevraagde aanvullende informatie hebben ontvangen ï.

3.           Een beslissing om een aanvraag voor een verblijfstitel Ö vergunning Õ af te wijzen te verwerpen wordt aan de betrokken onderdaan van het derde land medegedeeld overeenkomstig de kennisgevingsprocedures van de toepasselijke nationale wetgeving. In deze kennisgeving worden de beroepsmogelijkheden die voor de betrokkene openstaan Ö , het nationale gerecht of de nationale autoriteit waarbij de betrokkene beroep kan instellen Õ en de beroepstermijnen vermeld.

4.           Indien een aanvraag wordt verworpen afgewezen of een overeenkomstig deze richtlijn afgegeven verblijfstitel Ö vergunning Õ wordt ingetrokken, heeft de betrokkene het recht tegen de autoriteiten van de lidstaat in kwestie beroep in te stellen.

Artikel 19

Verkorte procedure voor de afgifte van verblijfstitels of visa aan studenten en scholieren

De instantie die in een lidstaat bevoegd is voor de toegang en het verblijf van studenten of scholieren uit derde landen kan met een instelling voor hoger onderwijs of een organisatie die programma's voor scholierenuitwisseling uitvoert en daartoe volgens de nationale wetgeving of gebruiken van de betrokken lidstaat is erkend, een overeenkomst sluiten betreffende de invoering van een verkorte toelatingsprocedure in het kader waarvan verblijfstitels of visa worden afgegeven op naam van de betrokken onderdaan van een derde land.

ò nieuw

Artikel 30

Transparantie en toegang tot informatie

De lidstaten verstrekken informatie over de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, met inbegrip van het maandelijkse minimumbedrag waarover de betrokkene moet beschikken, de rechten van de betrokkene, alle bewijsstukken die voor een aanvraag vereist zijn en de verschuldigde vergoeding. De lidstaten verstrekken informatie over de onderzoeksinstellingen die overeenkomstig artikel 8 zijn erkend.

ê 2004/114/EG

ð nieuw

Artikel 20 31

Vergoeding

De lidstaten kunnen van de aanvragers een vergoeding verlangen voor de behandeling van hun aanvraag overeenkomstig deze richtlijn. ðHet bedrag van die vergoeding mag de verwezenlijking van het doel van de richtlijn niet in gevaar brengen. ï

ê 2005/71/EG (aangepast)

HOOFDSTUK VI

SLOTBEPALINGEN

Artikel 16

Verslagen

Periodiek, en voor het eerst uiterlijk drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn, dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten en stelt, zo nodig, wijzigingen voor.

Artikel 17

Omzetting

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 12 oktober 2007 aan deze richtlijn te voldoen.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 18

Overgangsmaatregelen

In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk III, zijn de lidstaten gedurende maximaal twee jaar na de in artikel 17, lid 1, bedoelde datum niet verplicht om uit hoofde van deze richtlijn vergunningen in de vorm van verblijfstitels af te geven.

Artikel 19

Gemeenschappelijk reisgebied

Niets in deze richtlijn wordt geacht te raken aan het recht van Ierland op handhaving van de regelingen in het kader van het "gemeenschappelijk reisgebied" die worden bedoeld in het bij het Verdrag van Amsterdam aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de toepassing van bepaalde aspecten van artikel 14 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op het Verenigd Koninkrijk en Ierland.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 21

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

ê 2004/114/EG

HOOFDSTUK VI VIII

SLOTBEPALINGEN

ò nieuw

Artikel 32

Contactpunten

1.           De lidstaten wijzen contactpunten aan die verantwoordelijk zijn voor het ontvangen en doorgeven van de informatie die nodig is voor de tenuitvoerlegging van de artikelen 26 en 27.

2.           De lidstaten verlenen passende medewerking aan de in lid 1 bedoelde uitwisseling van informatie.

Artikel 33

Statistieken

Jaarlijks, voor het eerst uiterlijk op […], verstrekken de lidstaten aan de Commissie, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad[31], statistische gegevens over het aantal onderdanen van derde landen aan wie zij vergunningen hebben verleend. Bovendien verstrekken zij de Commissie, voor zover mogelijk, statistische gegevens over het aantal onderdanen van derde landen van wie zij gedurende het afgelopen kalenderjaar de vergunningen hebben verlengd of ingetrokken, onder vermelding van hun nationaliteit. Op dezelfde wijze verstrekken zij statistische gegevens over het aantal gezinsleden van onderzoekers.

De in lid 1 bedoelde statistische gegevens hebben betrekking op referentieperioden van één kalenderjaar en worden de Commissie verstrekt binnen zes maanden na het einde van het referentiejaar. Het eerste referentiejaar is […].

ê 2004/114/EG (aangepast)

ð nieuw

Artikel 21 34

Verslaglegging

Periodiek, en voor het eerst uiterlijk 12 januari 2010 Ö [vijf jaar na de datum van omzetting van deze richtlijn] Õ , dient de Commissie bij ð evalueert de Commissie de toepassing van deze richtlijn en brengt zij aan ï het Europees Parlement en de Raad een verslag in uit over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten en stelt zij in voorkomend geval de nodige wijzigingen voor.

Artikel 22

Omzetting

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 12 januari 2007 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen of bij de officiële bekendmaking daarvan, naar de onderhavige richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 23

Overgangsbepaling

In afwijking van Hoofdstuk III zijn de lidstaten, gedurende ten hoogste twee jaar na het verstrijken van de in artikel 22 bepaalde datum, niet verplicht titels af te geven overeenkomstig deze richtlijn in de vorm van een verblijfstitel.

Artikel 24

Tijd

Onverminderd artikel 4, lid 2, tweede alinea van Richtlijn 2003/109/EG, zijn de lidstaten met het oog op het verlenen van verdere rechten krachtens hun wetgeving aan de studenten, scholieren in een uitwisselingsprogramma, onbezoldigde stagiairs of vrijwilligers van derde landen niet verplicht rekening te houden met de tijd die deze personen in die hoedanigheid op hun grondgebied hebben verbleven.

Artikel 25

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

ê

Artikel 35

Omzetting

1.           De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [twee jaar na de inwerkingtreding] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor deze verwijzing en de formulering van deze vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

2.           De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 36

Intrekking

Richtlijn 2005/71/EG en Richtlijn 2004/114/EG worden ingetrokken met ingang van [de dag na de in artikel 35, lid 1, eerste alinea, van deze richtlijn vastgestelde datum], onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage I, deel B, genoemde termijn voor omzetting in nationaal recht van die richtlijnen.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 37

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

ê 2004/114/EG (aangepast)

Artikel 26 38

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap Ö de Verdragen Õ.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement                       Voor de Raad

De voorzitter                                                  De voorzitter

é

BIJLAGE I

Deel A

Ingetrokken richtlijn met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen (bedoeld in artikel 37)

Richtlijn 2004/114/EG van het Europees Parlement en de Raad || (PB L 375 van 23.12.2004, blz. 12)

Richtlijn 2005/71/EG van het Europees Parlement en de Raad || (PB L 289 van 3.11.2005, blz. 15)

Deel B

Termijnen voor omzetting in nationaal recht [en toepassing] (bedoeld in artikel 36)

Richtlijn || Omzettingstermijn || Toepassingsdatum

2004/114/EG 2005/71/EG || 12.1.2007 12.10.2007 ||

_____________

BIJLAGE II

Concordantietabel

Richtlijn 2004/114/EG || Richtlijn 2005/71/EG || Deze richtlijn

Artikel 1, onder a) || || Artikel 1, onder a)

Artikel 1, onder b) || || -

- || || Artikel 1, onder b) en c)

Artikel 2, aanhef || || Artikel 3, aanhef

Artikel 2, onder a) || || Artikel 3, onder a)

Artikel 2, onder b) || || Artikel 3, onder c)

Artikel 2, onder c) || || Artikel 3, onder d)

Artikel 2, onder d) || || Artikel 3, onder e)

- || || Artikel 3, onder f) en g)

Artikel 2, onder e) || || Artikel 3, lid 1

Artikel 2, onder f) || || Artikel 3, onder h)

Artikel 2, onder g) || || -

- || || Artikel 3, onder i)

- || || Artikel 3, onder m) tot en met s)

Artikel 3, lid 1 || || Artikel 2, lid 1

Artikel 3, lid 2 || || Artikel 2, lid 2, onder a) tot en met e)

- || || Artikel 2, lid 2, onder f) en g)

Artikel 4 || || Artikel 4

Artikel 5 || || Artikel 5, lid 1

- || || Artikel 5, lid 2

Artikel 6, lid 1 || || Artikel 6, onder a) tot en met e)

- || || Artikel 6, onder f)

Artikel 6, lid 2 || || -

- || || Artikel 7

Artikel 7, lid 1, aanhef || || Artikel 10, lid 1, aanhef

Artikel 7, lid 1, onder a) || || Artikel 10, lid 1, onder a)

Artikel 7, lid 1, onder b) en c) || || -

Artikel 7, lid 1, onder d) || || Artikel 10, lid 1, onder b)

Artikel 7, lid 2 || || Artikel 10, lid 2

- || || Artikel 10, lid 3

Artikel 8 || || -

- || || Artikel 11

Artikel 9, leden 1 en 2 || || Artikel 12, leden 1 en 2

Artikel 10, aanhef || || Artikel 13, lid 1, aanhef

Artikel 10, onder a) || || Artikel 13, lid 1, onder a)

Artikel 10, onder b) en c) || || -

- || || Artikel 12, lid 1, onder b)

- || || Artikel 12, lid 2

Artikel 11, aanhef || || Artikel 14, lid 1, aanhef

Artikel 11, onder a) || || -

Artikel 11, onder b) || || Artikel 13, lid 1, onder a)

Artikel 11, onder c) || || Artikel 13, lid 1, onder b)

Artikel 11, onder d) || || Artikel 13, lid 1, onder c)

Artikelen 12 tot en met 15 || || -

- || || Artikelen 14, 15 en 16

Artikel 16, lid 1 || || Artikel 20, lid 1, aanhef

- || || Artikel 20, lid 1, onder a) tot en met c)

Artikel 16, lid 2 || || Artikel 20, lid 2

- || || Artikel 21

Artikel 17, lid 1, eerste alinea || || Artikel 23, lid 1

Artikel 17, lid 1, tweede alinea || || Artikel 23, lid 2

Artikel 17, lid 2 || || Artikel 23, lid 3

Artikel 17, lid 3 || || -

Artikel 17, lid 4 || || Artikel 23, lid 4

- || || Artikelen 15, 24, 25 en 27

- || || Artikel 17

Artikel 18, lid 1 || || -

- || || Artikel 29, lid 1

Artikel 18, leden 2, 3 en 4 || || Artikel 29, leden 2, 3 en 4

Artikel 19 || || -

- || || Artikel 30

Artikel 20 || || Artikel 31

- || || Artikelen 32 en 33

Artikel 21 || || Artikel 34

Artikelen 22 tot en met 25 || || -

- || || Artikelen 35, 36 en 37

Artikel 26 || || Artikel 38

- || || Bijlagen I en II

|| Artikel 1 || -

|| Artikel 2, aanhef || -

|| Artikel 2, onder a) || Artikel 3, onder a)

|| Artikel 2, onder b) || Artikel 3, onder i)

|| Artikel 2, onder c) || Artikel 3, onder k)

|| Artikel 2, onder d) || Artikel 3, onder b)

|| Artikel 2, onder e) || -

|| Artikelen 3 en 4 || -

|| Artikel 5 || Artikel 8

|| Artikel 6, lid 1 || Artikel 9, lid 1

|| - || Artikel 9, lid 1, onder a) tot en met f)

|| Artikel 6, lid 2, onder a) || Artikel 9, lid 2, onder a)

|| Artikel 6, lid 2), onder a), b) en c) || -

|| Artikel 6, leden 3, 4 en 5 || Artikel 9, leden 3, 4 en 5

|| Artikel 7 || -

|| Artikel 8 || Artikel 16, lid 1

|| Artikel 9 || -

|| Artikel 10, lid 1 || Artikel 19, lid 2, onder a)

|| - || Artikel 19, lid 2, onder b)

|| Artikel 10, lid 2 || -

|| Artikel 11, leden 1 en 2 || Artikel 22

|| Artikel 12, aanhef || -

|| Artikel 12, onder a) || -

|| Artikel 12, onder b) || -

|| Artikel 12, onder c) || Artikel 21, lid 1

|| Artikel 12, onder d) || -

|| Artikel 12, onder e) || -

|| - || Artikel 21, lid 2

|| Artikel 13, lid 1 || Artikel 26, lid 1

|| Artikel 13, lid 2 || Artikel 26, lid 1

|| Artikel 13, leden 3 en 5 || Artikel 26, lid 1

|| Artikel 13, lid 4 || -

|| - || Artikel 26, leden 2, 3 en 4

|| Artikelen 14 tot en met 21 || -

[1]               COM(2011) 901 definitief; COM(2011) 587 definitief.

[2]               PB L 289 van 3.11.2005, blz. 15.

[3]               PB L 375 van 23.12.2004, blz. 12.

[4]               PB C 274 van 19.9.1996, blz. 3.

[5]               PB L 289 van 3.11.2005, blz. 23.

[6]               http://conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/Html/068.htm

[7]               De belanghebbenden zijn geraadpleegd over wetgeving die relevant is voor studenten en onderzoekers, met name wat betreft problemen die van invloed zijn op de toelating en mobiliteit van personen uit derde landen; daarbij is aandacht besteed aan de mogelijkheden voor verbetering en mogelijke wijzigingen van de richtlijn.

[8]               http://emn.intrasoft-intl.com/ Zie onder: EMN Outputs / EMN Ad-Hoc Queries / Students.

[9]               Het bestuur van het EMN heeft in het kader van het werkprogramma voor 2012 de immigratie van internationale studenten naar de EU gekozen als onderwerp voor een grootschalig onderzoek. De studie moet een overzicht geven van het immigratiebeleid van de EU-lidstaten en Noorwegen inzake buitenlandse studenten. Dit overzicht moet de beleidsmakers en ‑uitvoerders helpen een evenwicht te vinden tussen het actief aantrekken van buitenlandse studenten naar de EU voor studiedoeleinden en het voorkomen van misbruik van de migratieroutes voor buitenlandse studenten.

[10]             http://ec.europa.eu/yourvoice/ipm/forms/dispatch?form=Immigration2012. De raadpleging werd op 23 augustus 2012 afgesloten.

[11]             http://ec.europa.eu/research/consultations/era/consultation_en.htm

[12]             http://eacea.ec.europa.eu/erasmus_mundus/events/visas-students/ema_visa_survey_16112011.pdf

[13]             Richtlijn 2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, PB L 343 van 23.12.2011.

[14]             Zaak C-508/10, arrest van 26.4.2012.

[15]             COM(2012) 795.

[16]             Zaak C-508/10, arrest van 26.4.2012.

[17]             PB L 375 van 23.12.2004, blz. 12.

[18]             PB L 289 van 3.11.2005, blz. 15.

[19]             COM(2011) 587 definitief en COM(2011) 901 definitief.

[20]             PB L 251 van 3.10.2003, blz. 12.

[21]             COM(2011) 567 definitief.

[22]             Gezamenlijke verklaring van de Europese ministers van onderwijs op 19 juni 1999.

[23]             Europese overeenkomst inzake au pair-plaatsing van de Raad van Europa, artikel 8.

[24]             PB L 343 van 23.12.2011, blz. 1.

[25]             PB L 157 van 15.6.2002, blz. 1.

[26]             OJ L 157, 15.6.2002, p. 1.

[27]             Besluit nr. 1513/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende het zesde kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en van innovatie (2002-2006) (PB L 232 van 29.8.2002, blz. 1). Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit nr. 786/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 7).

[28]             PB L 375 van 23.12.2004, blz. 12.        

[29]             Zie bladzijde 26 van dit Publicatieblad. 

[30]             PB L 16 van 23.1.2004, blz. 44.           

[31]             PB L 199 van 31.7.2007, blz. 23.

Top