This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013PC0151
Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on the conditions of entry and residence of third-country nationals for the purposes of research, studies, pupil exchange, remunerated and unremunerated training , voluntary service and au pairing [RECAST]
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op onderzoek, studie, scholierenuitwisseling, bezoldigde en onbezoldigde stages , vrijwilligerswerk of au-pairactiviteiten [HERSCHIKKING]
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op onderzoek, studie, scholierenuitwisseling, bezoldigde en onbezoldigde stages , vrijwilligerswerk of au-pairactiviteiten [HERSCHIKKING]
/* COM/2013/0151 final - 2013/0081 (COD) */
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op onderzoek, studie, scholierenuitwisseling, bezoldigde en onbezoldigde stages , vrijwilligerswerk of au-pairactiviteiten [HERSCHIKKING] /* COM/2013/0151 final - 2013/0081 (COD) */
TOELICHTING 1) Achtergrond van het voorstel ·
Motivering en doel van het voorstel Bij artikel 79 van
het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) wordt de Unie
opgedragen een gemeenschappelijk immigratiebeleid te ontwikkelen dat erop gericht
is te zorgen voor een efficiënt beheer van de migratiestromen en een billijke
behandeling van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van
de lidstaten verblijven. Dit voorstel wordt naar aanleiding hiervan ingediend
en beoogt bij te dragen tot de uitvoering van de Europa 2020-strategie. Uit de verslagen[1] over de
toepassing van Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12 oktober 2005 betreffende
een specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met
het oog op wetenschappelijk onderzoek[2]
en Richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de
voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op
studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk[3] is gebleken
dat deze richtlijnen een aantal tekortkomingen vertonen. De tekortkomingen
betreffen belangrijke kwesties, zoals de toelatingsprocedures, met inbegrip van
visa, rechten (waaronder aspecten van mobiliteit) en procedurele waarborgen. De
huidige regels zijn onvoldoende duidelijk en onvoldoende bindend, ze zijn niet
altijd volledig in overeenstemming met de bestaande financieringsprogramma’s
van de EU en ze bieden soms geen oplossing voor de praktische problemen waarmee
aanvragers te kampen hebben. Al deze problemen samen werpen twijfels op over de
vraag of onderdanen van derde landen in het kader van de bestaande instrumenten
consequent eerlijk worden behandeld. Richtlijn
2004/114/EG over studenten bevat verplichte regels voor de toelating van
studenten uit derde landen, waarbij de lidstaten de mogelijkheid hebben om de
richtlijn ook toe te passen op scholieren, vrijwilligers en onbezoldigde
stagiairs. Richtlijn 2005/71/EG over onderzoekers voorziet in een snelle
procedure voor de toelating van onderzoekers uit derde landen die een
gastovereenkomst hebben gesloten met een door de lidstaat erkende
onderzoeksinstelling. Omdat de
omstandigheden en de beleidscontext nu geheel anders zijn dan toen de
richtlijnen werden vastgesteld, is de noodzaak om de regels te verbeteren nu
des te sterker. In de context van de Europa 2020-strategie en het streven naar
slimme, duurzame en inclusieve groei behoort het menselijk kapitaal tot de
belangrijkste troeven van Europa. Mede door immigratie van buiten de EU kunnen
wij over hooggekwalificeerde mensen beschikken, en met name studenten en
onderzoekers uit derde landen worden steeds vaker gevraagd. In haar externe
beleid hecht de EU ook grote waarde aan het stimuleren van contacten tussen
mensen en mobiliteit, vooral wat de landen van het Europees nabuurschapsbeleid
en de strategische partners van de EU betreft. Dit voorstel
beoogt een verbetering van de bepalingen inzake onderzoekers, studenten,
scholieren, onbezoldigde stagiairs en vrijwilligers en de toepassing van de
gemeenschappelijke bepalingen op twee nieuwe groepen onderdanen van derde
landen: bezoldigde stagiairs en au pairs. Het voorstel behelst een richtlijn
tot wijziging en herschikking van de Richtlijnen 2004/114/EG en 2005/71/EG. De
algemene doelstelling is het steunen van sociale, culturele en economische
relaties tussen de EU en derde landen, het bevorderen van de overdracht van
vaardigheden en kennis en het vergroten van concurrentievermogen, waarbij
tegelijkertijd wordt voorzien in waarborgen voor de eerlijke behandeling van
deze groepen onderdanen van derde landen. ·
Algemene context De EU staat voor ingrijpende structurele
uitdagingen van zowel demografische als economische aard. De bevolking van
beroepsgeschikte leeftijd groeit vrijwel niet meer en zal de komende jaren
beginnen te krimpen. Om zowel economische als demografische redenen zullen de
huidige patronen van de werkgelegenheidsgroei, waarbij de nadruk op geschoolde
arbeid ligt, de komende tien jaar blijven bestaan. De EU lijdt bovendien aan
een “innovatietekort”. Europa geeft jaarlijks aan onderzoek en ontwikkeling
(als percentage van het bbp) 0,8 procentpunt minder uit dan de Verenigde Staten
en 1,5 procentpunt minder dan Japan. Duizenden van de beste onderzoekers en
innovatoren zijn vertrokken naar landen die betere voorwaarden bieden. Hoewel
de EU de grootste markt van de wereld is, is deze markt nog steeds
gefragmenteerd en onvoldoende innovatievriendelijk. De EU heeft zich met de
Europa 2020-strategie en het kerninitiatief Innovatie-Unie ten doel gesteld
meer te investeren in onderzoek en ontwikkeling: daarvoor zijn naar schatting
een miljoen extra banen nodig. Mede door immigratie van buiten de EU kunnen wij
over hooggekwalificeerde mensen beschikken, en met name studenten en
onderzoekers uit derde landen worden steeds vaker gevraagd. De EU moet deze
mensen dan ook actief aantrekken. Studenten en onderzoekers uit derde landen
kunnen bijdragen tot de vorming van een pool van hooggekwalificeerde
kenniswerkers, die de EU nodig heeft om de genoemde uitdagingen het hoofd te
bieden. De EU-totaalaanpak van migratie en mobiliteit
stelt het overkoepelende kader vast voor het externe migratiebeleid van de EU. Met
de totaalaanpak wordt geregeld hoe de EU de dialoog en de samenwerking met
landen buiten de EU op het gebied van migratie en mobiliteit organiseert. De
totaalaanpak moet onder meer bijdragen tot de verwezenlijking van Europa 2020,
met name door legale migratie beter te organiseren en een goede beheersing van
mobiliteit te stimuleren (naast de andere pijlers, die betrekking hebben op
onregelmatige migratie, migratie en ontwikkeling en internationale
bescherming). In dit verband zijn met name de mobiliteitspartnerschappen van
belang. Deze bieden een bilateraal kader op maat voor samenwerking tussen de EU
en bepaalde landen daarbuiten (met name in de EU-nabuurschap) en omvatten in
potentie ook maatregelen en programma’s om de mobiliteit te bevorderen van de
groepen waarop dit voorstel van een richtlijn zich richt. Door toe te staan dat onderdanen van derde
landen vaardigheden en kennis verwerven door een tijdlang in Europa te
studeren, wordt het verkeer van kennis aangemoedigd en de samenwerking met
derde landen ondersteund. Dat biedt voordelen voor zowel de landen van herkomst
als die van opvang. Mondialisering vereist intensievere banden tussen het
bedrijfsleven in de EU en buitenlandse markten. Mobiliteit van stagiairs en au
pairs bevordert de ontwikkeling van menselijk kapitaal, leidt tot wederzijdse
verrijking voor de migranten, hun landen van herkomst en het gastland, en
versterkt de kennis van elkaars cultuur. Zonder duidelijk wettelijk kader
bestaat echter het risico dat met name stagiairs en au pairs worden uitgebuit,
wat het gevaar van oneerlijke concurrentie met zich meebrengt. Om de voordelen te optimaliseren en de
risico’s aan te pakken, en uitgaande van de vergelijkbaarheid van de problemen
waarvoor deze categorieën migranten zich gesteld zien, voorziet dit voorstel in
een wijziging van twee richtlijnen: Richtlijn 2004/114/EG van de Raad
betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen
met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of
vrijwilligerswerk, waarvan het toepassingsgebied wordt uitgebreid tot
bezoldigde stagiairs en au pairs en bepalingen inzake onbezoldigde stagiairs
die tot dusver facultatief waren, verplicht worden gemaakt, en Richtlijn
2005/71/EG betreffende een specifieke procedure voor de toelating van
onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek. ·
Bestaande bepalingen op het door het voorstel
bestreken gebied Richtlijn 2004/114/EG bevat gemeenschappelijke
regels betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van studenten uit
derde landen. Volgens artikel 3 van die richtlijn mogen de lidstaten echter
zelf besluiten de richtlijn ook te laten gelden voor onderdanen van derde
landen die met het oog op scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of
vrijwilligerswerk verzoeken te worden toegelaten. Op de voorwaarden voor de toelating van
bezoldigde stagiairs is ook de resolutie van de Raad van 1994 inzake de
beperking van de toelating van onderdanen van derde landen tot het grondgebied
van de lidstaten met het oog op tewerkstelling[4] van toepassing. In die resolutie wordt een
algemene definitie van stagiairs gegeven en een maximumverblijfsperiode
vastgesteld. Richtlijn
2005/71/EG van de Raad voorziet in een specifieke procedure voor de toelating
van onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek. In de aanbeveling
van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005[5] wordt
voorgesteld de afgifte te vergemakkelijken van eenvormige visa voor een
verblijf van korte duur aan onderzoekers uit een derde land die zich met het
oog op wetenschappelijk onderzoek verplaatsen in de Gemeenschap. Het model van de verblijfsvergunning voor
onderdanen van derde landen is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1030/2002. Het
is van toepassing op dit voorstel. Ten aanzien van au pairs worden in de door de
Raad van Europa opgestelde Europese overeenkomst inzake plaatsing au
pair-plaatsing van 24 november 1969[6]
Europese regels gegeven. De meeste lidstaten hebben deze overeenkomst echter
niet geratificeerd. ·
Samenhang met andere beleidsgebieden en
doelstellingen van de Unie De bepalingen van dit voorstel zijn in
overeenstemming met de doelstellingen van Europa 2020 en de totaalaanpak van
migratie en mobiliteit van de EU, en steunen deze. Als er voor stagiairs en au
pairs gemeenschappelijke toelatingsprocedures komen en voor hen een wettelijke
status wordt voorzien, kan dat bovendien bescherming bieden tegen uitbuiting. Het voorstel is tevens in overeenstemming met
een van de doelstellingen van het EU-optreden op onderwijsgebied, namelijk het
promoten van de Unie als mondiaal center of excellence voor onderwijs en
internationale betrekkingen en het beter delen van kennis op mondiaal vlak, met
als doel de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat te bevorderen. Het voorstel is bovendien in overeenstemming
met het accent dat het EU-ontwikkelingsbeleid legt op uitroeiing van armoede en
verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling. Met name de
bepalingen inzake de mobiliteit van stagiairs tussen de EU en hun thuisland
maken een bestendige instroom van overmakingen en overdracht van vaardigheden
en investeringen mogelijk. Het voorstel heeft een positief effect op de
grondrechten doordat het de procedurele rechten van onderdanen van derde landen
versterkt en de rechten van bezoldigde stagiairs en au pairs erkent en
beschermt. Het is in dit verband in overeenstemming met de rechten en
beginselen van het Handvest van de grondrechten, met name artikel 7
(eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven), artikel
12 (vrijheid van vergadering en vereniging), artikel 15, lid 1 (vrijheid van
beroep en het recht om te werken), artikel 15, lid 3 (gelijkwaardige
arbeidsvoorwaarden), artikel 21, lid 2 (verbod op discriminatie), artikel 31
(rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden en ‑voorwaarden),
artikel 34 (sociale zekerheid en sociale bijstand) en artikel 47 (recht op een
doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht). 2. RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN
EN EFFECTBEOORDELING ·
Raadpleging van belanghebbende partijen Er zijn besprekingen gevoerd met de lidstaten
in het kader van vergaderingen van de commissie immigratie en asiel, eerst over
de bevindingen van de uitvoeringsverslagen en vervolgens bij de voorbereiding
van dit initiatief. In het laatste geval hebben de lidstaten schriftelijk
gereageerd op vragen die vóór de vergadering van de commissie waren
toegezonden. Om de belanghebbenden te raadplegen, heeft het
Uitvoerend Agentschap Onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) met de
Erasmus Mundus-gemeenschap workshops georganiseerd over visa en gezamenlijke
doctoraatsprogramma’s van Erasmus Mundus. Ook zijn workshop en discussies
georganiseerd met de nationale platforms van organisaties voor
jongerenuitwisseling (waaronder organisaties van scholieren en vrijwilligers)
en is in het kader van een bijeenkomst van de EURAXESS-bruggenhoofdorganisaties
een workshop gehouden over de standpunten van onderzoekers[7]. Er is een aantal workshops georganiseerd door
het Europees Migratienetwerk (EMN) over de internationale mobiliteit van
studenten, ad-hocverzoeken in EMN-verband[8] en een grootschalige studie over de
immigratie van internationale studenten naar de EU[9]. Op 1 juni 2012 is een openbare
onlineraadpleging gestart via IPM[10],
waarop 1461 reacties zijn ontvangen. De overgrote meerderheid (91%) van de
respondenten was van mening dat de EU aantrekkelijker moet worden voor
onderzoekers, terwijl voor studenten 87% die mening was toegedaan. Als grootste
obstakels voor beide groepen werden visa en verblijfsvergunningen genoemd. Ruim
70% van de respondenten vond dat de EU ook aantrekkelijker moet worden voor
scholieren, vrijwilligers en onbezoldigde stagiairs. Bij vergelijking van de
reacties vanuit de EU en die van buiten de EU bleek geen geografische
vertekening. Tot slot is ook rekening gehouden met de
relevante resultaten van de openbare raadpleging[11] die
gehouden is naar aanleiding van de mededeling over het kader voor de Europese
onderzoeksruimte, en de resultaten van de visumenquête die op verzoek van het
Uitvoerend Agentschap Onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) is
uitgevoerd onder studenten en oud-studenten van Erasmus Mundus door de Erasmus
Mundus Students and Alumni Association (EMA)[12]. ·
Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid Er was geen
behoefte aan externe deskundigheid naast de gegevens die waren verzameld als
hierboven aangegeven. ·
Effectbeoordeling De onderstaande opties zijn overwogen. Optie 1 (basis): ongewijzigde huidige situatie Bij deze optie blijven de lidstaten
onafhankelijk van elkaar verschillende, uiteenlopende oplossingen hanteren voor
de toelatingsvoorwaarden, met name wat visa betreft. Het gebrek aan
duidelijkheid en transparantie over deze aspecten blijft bestaan. De problemen
met procedurele waarborgen houden aan en de voorwaarden voor mobiliteit binnen
de EU (in het bijzonder voor studenten) blijven restrictief. Bezoldigde
stagiairs blijven geheel buiten de EU-wetgeving vallen. In de EU blijven ook
verschillende benaderingen van kracht wat betreft de toegang tot de
arbeidsmarkt voor studenten en onderzoekers na afstuderen/beëindigen
studie/onderzoek. Optie 2: betere
voorlichting (met name voor onderzoekers) en striktere handhaving van de
huidige regels Deze optie omvat betere voorlichting en
toegang tot informatie, teneinde de transparantie van de bestaande regels te
versterken en de toepassing ervan te verbeteren. Ook kan meer worden gedaan om
de lidstaten bewuster te maken van de beste praktijken ten aanzien van het
toelaten en beschermen van groepen die niet onder de thans bestaande
richtlijnen vallen, d.w.z. au pairs en bezoldigde stagiairs. Bij deze optie
wordt er nauwer op toegezien dat de lidstaten hun verplichtingen op grond van
deze richtlijnen kennen en daarnaar handelen. Optie 3: verbetering
van de toelatingsvoorwaarden, rechten en procedurele waarborgen De optie omvat met name verbeteringen voor
studenten, scholieren, vrijwilligers en onbezoldigde stagiairs, aangezien de
toelatingsvoorwaarden voor deze categorieën vergelijkbaar worden gemaakt met
die voor onderzoekers en sommige rechten worden opgetrokken tot het niveau dat
voor onderzoekers geldt. Regels voor scholieren, vrijwilligers en onbezoldigde
stagiairs, die nu vrijwillig zijn, worden bij deze optie verplicht. De
lidstaten moeten dan aan onderdanen van een derde land (studenten en andere
categorieën) die een aanvraag hebben ingediend en aan de toelatingsvoorwaarden
voldoen, alle faciliteiten bieden om de vereiste visa te verkrijgen. Deze optie
brengt ook veranderingen inzake procedurele waarborgen, vooral doordat de
autoriteiten van de lidstaten binnen een termijn van 60 dagen een besluit
zullen moeten nemen over een aanvraag. In uitzonderlijke omstandigheden mag
deze termijn met nog eens 30 dagen worden verlengd. Studenten krijgen ruimere
mogelijkheden om tijdens hun studie te werken: ten minste 15 uur per week vanaf
het eerste verblijfsjaar. Optie 4:
verdere verbetering van de toelatingsvoorwaarden, ook recht op mobiliteit
binnen de EU en procedurele waarborgen; mogelijkheid om werk te zoeken na
voltooiing van studie of onderzoeksproject; toepassingsgebied uitgebreid tot au
pairs en bezoldigde stagiairs Met deze optie wordt gestreefd naar een
sterkere verbetering van de voorwaarden voor en de rechten van de groepen die
onder de al bestaande richtlijnen vallen, naar uitbreiding van het
toepassingsgebied van de richtlijn tot au pairs en bezoldigde stagiairs en naar
invoering van specifieke toelatingscriteria om hen beter te beschermen. Bij
deze optie hebben de lidstaten de mogelijkheid om visa voor verblijf van
langere duur of verblijfsvergunningen af te geven; wanneer beide typen
vergunningen worden toegepast, mogen zij slechts verlangen dat aan de in de
richtlijn genoemde toelatingsvoorwaarden is voldaan (zodat de voorwaarden
dezelfde zijn, ongeacht het type vergunning). Wanneer het verblijf van de onderdaan van een
derde land langer duurt dan één jaar, dienen de lidstaten die visa voor
verblijf van langere duur afgeven, na het eerste jaar een verblijfsvergunning
af te geven. De bepalingen betreffende mobiliteit binnen de EU worden versterkt
voor onderzoekers en studenten, en ingevoerd voor bezoldigde stagiairs,
waarvoor dergelijke bepalingen tot dusver niet bestonden. Wat betreft
mobiliteit binnen de EU worden bovendien specifieke, gunstigere regels
ingevoerd voor begunstigden van EU-programma’s met mobiliteitsmaatregelen,
zoals Erasmus Mundus of Marie Curie. Studenten krijgen bij deze optie het recht om
vanaf het eerste verblijfsjaar ten minste 20 uur per week te werken. Na
afronding van hun studie/onderzoek mogen studenten en onderzoekers gedurende
twaalf maanden op het grondgebied blijven om de mogelijkheden om te werken te
onderzoeken. Wat de procedurele waarborgen betreft, zijn de lidstaten bij optie
4 verplicht om binnen 60 dagen een besluit te nemen over aanvragen (alle
groepen), en binnen 30 dagen voor Erasmus Mundus en Marie Curie-aanvragers. Uit analyse en vergelijking van de opties
blijkt dat er problemen zijn die niet met verbeterde communicatie kunnen worden
opgelost, en dus wijziging van de richtlijnen vereisen. Optie 4 lijkt de meest kosteneffectieve keuze te
zijn om aan de belangrijkste doelstellingen te voldoen en positieve economische
en sociale effecten te bereiken. Het grootste nadeel van wetswijziging zijn de
kosten die daarmee gepaard gaan. De lidstaten zullen hun wetgeving moeten
wijzigen, met name betreffende toestemming tot toegang en verblijf, mobiliteit
binnen de Unie en termijnen voor de afhandeling van aanvragen. De kosten van
optie 4 zullen echter relatief beperkt zijn, en sommige lidstaten passen enkele
van de voorgestelde bepalingen al toe. Aangezien voor beide richtlijnen dezelfde
problemen spelen, en omdat gestreefd wordt naar grotere samenhang en
duidelijkheid van de EU-voorschriften, kan de voorkeursoptie het beste worden
uitgevoerd door de twee richtlijnen in één wetgevingsinstrument te combineren. Dat
kan gebeuren door de twee richtlijnen te herschikken, ze in één
wetgevingshandeling samen te brengen en bepaalde inhoudelijke wijzigingen aan
te brengen. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET
VOORSTEL ·
Samenvatting van de voorgestelde maatregel Het voorstel beoogt ten aanzien van
onderzoekers, studenten, scholieren, bezoldigde en onbezoldigde stagiairs,
vrijwilligers en au pairs uit derde landen de voorwaarden vast te stellen voor
de toegang tot het grondgebied van de lidstaten en het verblijf aldaar
gedurende meer dan drie maanden. Met het voorstel worden toelatingsvoorwaarden
vastgesteld voor twee groepen onderdanen van derde landen waarvoor thans nog
geen wettelijk bindend EU-rechtskader bestaat, namelijk au pairs en bezoldigde
stagiairs, met als doel hun wettelijke rechten en bescherming te waarborgen. Ten
aanzien van onderzoekers uit derde landen worden de bepalingen inzake de
toelating van hun gezinsleden, hun toegang tot de arbeidsmarkt en hun
mobiliteit binnen de EU versoepeld. Volgens het voorstel moeten aanvragers die aan
alle voor de toegang tot een lidstaat gestelde voorwaarden voldoen, een visum
voor verblijf van langere duur of een verblijfsvergunning krijgen. Het voorstel
vereenvoudigt de mobiliteit binnen de EU voor studenten en onderzoekers, vooral
wat betreft de programma’s Erasmus Mundus en Marie Curie. Deze programma’s
worden bij het meerjarig financieel kader uitgebreid en krijgen meer
deelnemers. Het voorstel geeft studenten meer rechten om in deeltijd te werken
en staat studenten en onderzoekers toe om na afronding van hun studie/onderzoek
twaalf maanden op het grondgebied te blijven om de mogelijkheden om te werken
te onderzoeken. Er wordt voorzien in betere voorlichting en
meer transparantie. Er gaan tijdslimieten gelden voor de besluiten van de
autoriteiten en de procedurele waarborgen worden versterkt, bijvoorbeeld wat
betreft de motivering van besluiten en het recht om daartegen beroep in te
stellen. Er mogen geen buitensporige leges worden geheven. ·
Rechtsgrondslag Artikel 79, lid 2,
VWEU geeft het Europees Parlement en de Raad de bevoegdheid om volgens de
gewone wetgevingsprocedure maatregelen vast te stellen op de volgende gebieden:
a) de voorwaarden voor toegang en verblijf, en
normen betreffende de afgifte door de lidstaten van langlopende visa en
verblijfstitels, onder andere met het oog op gezinshereniging; b) de omschrijving
van de rechten van onderdanen van derde landen die legaal in een lidstaat
verblijven, alsook de voorwaarden ter regeling van het vrije verkeer en het
vrije verblijf in andere lidstaten. ·
Subsidiariteitsbeginsel Op het gebied van het immigratiebeleid hebben
de Unie en de lidstaten gedeelde bevoegdheden. Het subsidiariteitsbeginsel is
derhalve van toepassing. Dat houdt in dat moet worden aangetoond dat de
doelstellingen van de voorgestelde maatregel niet voldoende door de lidstaten
kunnen worden verwezenlijkt (de noodzakelijkheidstoets) en dat moet worden
overwogen of en zo ja hoe die doelstellingen door optreden van de Unie beter
kunnen worden verwezenlijkt (toets van de Europese toegevoegde waarde). Het wordt steeds moeilijker om het vermogen om
talent van buiten de EU aan te trekken, te behouden en te versterken. Dat geldt
voor alle lidstaten. Elke lidstaat zou zijn eigen stelsel kunnen blijven
toepassen voor de toelating van de groepen onderdanen van derde landen waarop
dit voorstel betrekking heeft, maar daarmee zou de algemene doelstelling,
namelijk het vergroten van de aantrekkingskracht van de EU als bestemming voor
getalenteerde migranten, niet worden bereikt. Het is duidelijk efficiënter en
eenvoudiger voor de potentiële aanvrager en voor de betrokken organisaties als
er gemeenschappelijke toelatings- en verblijfsregels komen in plaats van 27
verschillende nationale stelsels. Bovendien vereist de bevordering van de
mobiliteit binnen de EU, een van de hoofddoelen van het voorstel, een
instrument dat voor de gehele EU geldt. Er worden steeds meer initiatieven ondernomen
die gericht zijn op jongeren, bedoeld om culturele, sociale en
onderwijscontacten met mensen uit derde landen en vormen van informele
opleiding te stimuleren. Daardoor wordt ook de noodzaak van passende
immigratieregels steeds sterker. Een uniform minimumniveau van bescherming en
rechten voor studenten, onderzoekers en andere groepen uit derde landen biedt
ook een goede bescherming tegen uitbuiting van bepaalde kwetsbare categorieën,
zoals bezoldigde stagiairs en au pairs. De Europese meerwaarde van de bestaande
richtlijnen voor studenten en onderzoekers heeft zich in de loop der jaren
bewezen, en dit voorstel brengt verdere verbeteringen. Een transparant rechtskader met passende
waarborgen om een reële overdracht van vaardigheden tot stand te brengen,
vergemakkelijkt de internationale economische, sociale en culturele
betrekkingen tussen de lidstaten en de landen van herkomst. Wat de externe
aspecten van het migratiebeleid betreft, draagt een EU-instrument voor
bezoldigde stagiairs bij tot verbetering van de totaalaanpak van migratie en
mobiliteit, want het leidt tot overdracht van vaardigheden en versterking van
de bereidheid van derde landen om onregelmatige migratie te bestrijden, doordat
het meer legale migratiemogelijkheden biedt. Een EU-kader draagt voorts bij tot
betere bescherming van au pairs. Een van de belangrijkste elementen van het
voorstel is dat het potentieel van studenten met een afgeronde studie of een
afgerond onderzoek beter wordt benut. Deze personen vormen een toekomstige
groep hooggekwalificeerde werknemers, die de taal spreken van het gastland en
daar zijn geïntegreerd. Doordat het voorstel ook betrekking heeft op
bezoldigde stagiairs, die buiten de groep binnen een onderneming overgeplaatste
personen vallen, vormt het voorstel een aanvulling op de richtlijn inzake
binnen een onderneming overgeplaatste personen, waarover momenteel met de Raad
en het Europees Parlement wordt onderhandeld. De bepalingen ter verduidelijking en
verbetering van rechten en verblijfsvoorwaarden dragen tevens bij tot de
algemene doelstelling van verbetering van de bescherming van de grondrechten. Gezien deze overwegingen wordt het voorstel
geacht te voldoen aan het subsidiariteitsbeginsel. ·
Evenredigheidsbeginsel Het
evenredigheidsbeginsel is van toepassing, wat inhoudt dat de inhoud en de vorm
van het optreden van de Unie niet verder moeten gaan dan wat nodig is om de
doelstellingen van de Verdragen te verwezenlijken (artikel 5, lid 4, van het
Verdrag betreffende de Europese Unie). Het voorstel is om de volgende redenen
in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Er is gekozen voor
een richtlijn, een instrument dat de lidstaten veel flexibiliteit bij de
uitvoering verleent. De inhoud van de
maatregel gaat niet verder dan wat nodig is voor het bereiken van het doel. De
voorgestelde regels hebben betrekking op de voorwaarden, procedures en
vergunningen voor toelating (verblijfsvergunningen en visa voor verblijf van
langere duur) en de rechten van studenten, onderzoekers, scholieren,
vrijwilligers, stagiairs en au pairs. Deze punten vallen onder het
gemeenschappelijke immigratiebeleid waarin artikel 79 VWEU voorziet. Er bestaan
al EU-regels voor enkele van deze groepen, maar die moeten worden
geactualiseerd en verbeterd. De inhoud van dit voorstel blijft beperkt tot wat
nodig is om dat doel te bereiken. ·
Keuze van instrument Het voorgestelde instrument
is een richtlijn. Dit is een passend instrument voor de beoogde maatregel,
aangezien bindende minimumnormen worden vastgesteld, maar de lidstaten
tegelijkertijd de nodige flexibiliteit wordt geboden. Bovendien is een
richtlijn het meest geschikte instrument om de twee bestaande richtlijnen in
één wetgevingsinstrument samen te brengen door middel van een herschikking, met
als doel een samenhangend rechtskader tot stand te brengen voor verschillende
groepen onderdanen van derde landen die naar de EU komen. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Het voorstel heeft geen gevolgen voor de
begroting van de Unie. 5. AANVULLENDE INFORMATIE ·
Omzettingsclausule Het voorstel bevat een omzettingsclausule. ·
Toelichtende stukken bij de aanmelding van
omzettingsmaatregelen. De voorgestelde richtlijn heeft betrekking op
een grote groep onderdanen uit derde landen: onderzoekers, studenten,
scholieren, stagiairs, vrijwilligers en au pairs. Het voorstel bevat voorts een
groot aantal wettelijke verplichtingen, die een uitbreiding vormen van de
verplichtingen die in de bestaande Richtlijnen 2005/71/EG en 2004/114/EG zijn
vervat. Gezien dit feit en omdat het voorstel bepalingen bevat over een aantal
groepen die nog niet onder de verplichte toepassing van het huidige rechtskader
vallen, zijn toelichtende stukken bij de aanmelding van omzettingsmaatregelen
vereist, waaruit duidelijk blijkt welke omzettingsmaatregelen de lidstaten ter
aanvulling van de bestaande wetgeving hebben getroffen. ·
Nadere uitleg van het voorstel HOOFDSTUK I — ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Het voorstel maakt deel uit van de maatregelen
die de EU neemt voor de totstandbrenging van een integraal immigratiebeleid. Het
heeft een tweeledig doel. Het eerste doel is vaststelling van de voorwaarden
waarop onderdanen van derde landen voor een periode van meer dan drie maanden
kunnen worden toegelaten tot het grondgebied van de lidstaten met het oog op
onderzoek, studie, scholierenuitwisseling, bezoldigde en onbezoldigde stages,
vrijwilligerswerk of au-pairactiviteiten. Het tweede doel is vaststelling van
de voorwaarden waarop studenten en bezoldigde stagiairs uit derde landen kunnen
worden toegelaten tot het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat
die de onderdaan van een derde land voor het eerst een vergunning heeft
verleend op grond van deze richtlijn. Het derde doel is vaststelling van de
voorwaarden waarop onderzoekers uit derde landen kunnen worden toegelaten tot
het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat die de onderdaan van
een derde land voor het eerst een vergunning heeft verleend op grond van deze
richtlijn. Artikel 2 In dit artikel
wordt het toepassingsgebied bepaald van het voorstel, dat betrekking heeft op
onderdanen van derde landen die verzoeken om te worden toegelaten tot het
grondgebied van een lidstaat met het oog op onderzoek, studie,
scholierenuitwisseling, een bezoldigde of onbezoldigde stage, vrijwilligerswerk
of au-pairactiviteiten. De in de richtlijn over studenten opgenomen
facultatieve bepalingen over scholieren, onbezoldigde stagiairs en
vrijwilligers worden nu verplicht gesteld, en het algemene toepassingsgebied
bestrijkt nu ook bezoldigde stagiairs en au pairs. Wat de groepen
betreft die niet onder het voorstel vallen, wordt de aanpak van de Richtlijnen
2004/114/EG en 2005/71/EG gevolgd. EU-burgers en hun gezinsleden vallen
bijvoorbeeld niet onder de voorgestelde richtlijn. Net zoals de Richtlijnen
2004/114/EG en 2005/71/EG heeft het voorstel evenmin betrekking op onderdanen
van derde landen die langdurig ingezetenen van de EU zijn, omdat voor hen een
gunstiger status en een specifiek type verblijfsvergunning gelden, op
vluchtelingen, personen die overeenkomstig de EU-wetgeving op strikt tijdelijke
basis in een lidstaat verblijven, of andere beperkte categorieën personen. Artikel 3 In dit artikel
worden termen gedefinieerd die in het voorstel voorkomen. Deze stemmen
grotendeels overeen met de al bestaande migratierichtlijnen (met name
2004/114/EG en 2005/71/EG). De definitie van de term “au pair” is geïnspireerd
op die in de Europese overeenkomst inzake au pair-plaatsing van 1969. De
definitie van “bezoldigde stagiair” is gebaseerd op die van onbezoldigde
stagiair, maar het bezoldigingselement wordt benadrukt. De term “vergunning”
bestrijkt zowel verblijfsvergunningen als visa voor verblijf van langere duur. Artikel 4 In dit artikel
wordt bepaald dat de lidstaten gunstiger voorwaarden mogen vaststellen voor de
personen op wie het voorstel betrekking heeft. Dat mag echter alleen met
betrekking tot een aantal specifieke bepalingen inzake gezinsleden van
onderzoekers, het recht op gelijke behandeling, economische activiteiten en
procedurele waarborgen, teneinde het toepassingsgebied van de richtlijn niet
aan te tasten. HOOFDSTUK II — TOELATING Artikel 5 In dit artikel
wordt als algemeen beginsel vastgesteld dat aan een aanvrager die aan alle
algemene en specifieke toelatingsvoorwaarden voldoet, een verblijfsvergunning
of een visum voor verblijf van langere duur wordt verleend door de lidstaat
waar de aanvraag is ingediend. Dit moet situaties vermijden waarin de aanvrager
toelating kan worden geweigerd hoewel hij voldoet aan alle voorwaarden, maar
het noodzakelijke visum niet is verleend. Artikel 6 In dit artikel
wordt bepaald aan welke algemene voorwaarden alle aanvragers moeten voldoen om
tot een lidstaat te worden toegelaten, naast de in de volgende artikelen
vastgestelde specifieke voorwaarden die van toepassing zijn op de verschillende
categorieën onderdanen van derde landen. De algemene voorwaarden zijn
grotendeels in overeenstemming met die van het acquis inzake legale migratie,
en omvatten onder meer de voorwaarde dat de betrokkene beschikt over geldige
documenten, een ziekteverzekering en een minimum aan middelen van bestaan.
Wanneer aan de algemene en de specifieke toelatingsvoorwaarden is voldaan, moet
de aanvrager recht hebben op een vergunning, dat wil zeggen een visum voor
verblijf van langere duur of een verblijfsvergunning. Artikelen 7, 8 en 9 In deze artikelen
worden specifieke toelatingsvoorwaarden vastgesteld voor onderzoekers uit derde
landen. Deze voorwaarden zijn al opgenomen in de richtlijn over onderzoekers,
met name de eisen dat de onderzoeksinstelling door de lidstaat is erkend en dat
door de erkende onderzoeksinstelling en de onderzoeker een gastovereenkomst is
ondertekend. In het voorstel worden de elementen die in de gastovereenkomst
dienen voor te komen, uitdrukkelijk opgesomd. Deze elementen zijn: de benaming
en het doel van het onderzoeksproject, een verklaring van de onderzoeker waarin
deze zich ertoe verbindt het onderzoeksproject te voltooien, een bevestiging
van de onderzoeksinstelling dat zij de onderzoeker de faciliteiten ter
beschikking stelt zodat deze het onderzoeksproject kan voltooien, de begin- en
einddatum van het onderzoeksproject, informatie over de rechtsbetrekking tussen
de onderzoeksinstelling en de onderzoeker en informatie over de
arbeidsvoorwaarden van de onderzoeker. Omdat onderzoekers uit derde landen op
de hoogte moeten zijn van het bestaan van onderzoeksinstellingen waarmee zij
een gastovereenkomst kunnen sluiten, is het noodzakelijk dat de lijst van
erkende organisaties openbaar is en wordt bijgewerkt wanneer de lijst wordt
gewijzigd. Artikel 10 In artikel 10
worden de specifieke toelatingsvoorwaarden vastgesteld voor studenten uit derde
landen. Deze voorwaarden zijn vergelijkbaar met die welke in de richtlijnen
over studenten zijn opgenomen. Artikelen 11, 12, 13 en 14 In deze artikelen
worden de specifieke toelatingsvoorwaarden vastgesteld voor scholieren,
bezoldigde en onbezoldigde stagiairs, vrijwilligers en au pairs uit derde
landen, die bewijsstukken moeten overleggen betreffende de organisatie die
verantwoordelijk is voor de uitwisseling, de stage of het vrijwilligerswerk.
Scholieren, onbezoldigde stagiairs en vrijwilligers vielen al onder Richtlijn
2004/114/EG op facultatieve basis, en bezoldigde stagiairs vormen een geheel
nieuwe groep onderdanen van derde landen. Hetzelfde geldt voor au pairs. Deze
twee groepen hebben bepaalde kenmerken gemeen met de groepen die al onder de
EU-wetgeving vallen. Beide groepen krijgen nu betere bescherming. Au pairs
worden alleen toegelaten als het gastgezin aantoonbaar verantwoordelijkheid
aanvaardt voor bijvoorbeeld levensonderhoud en accommodatie. Voor het verblijf
van de au pair dient ook een overeenkomst te worden gesloten tussen de au pair
en het gastgezin waarin de rechten en plichten van de au pair zijn vastgelegd.
Voor onbezoldigde stagiairs dienen het stageprogramma, de duur ervan, de
toezichtvoorwaarden en de arbeidsvoorwaarden en ‑omstandigheden te worden
vastgesteld. Om te vermijden dat stagiairs als “goedkope werkkrachten” worden
ingezet, kan de gastorganisatie worden verplicht te verklaren dat de onderdaan
van een derde land geen arbeidsplaats inneemt. HOOFDSTUK
III — VERGUNNINGEN EN DUUR VAN HET VERBLIJF Artikelen 15, 16 en 17 In deze artikelen
wordt bepaald welke informatie moet worden vermeld op de verblijfsvergunning of
het visum voor verblijf van langere duur van de onderdaan van een derde land. In
artikel 16 wordt bepaald dat aan onderzoekers en studenten een vergunning voor
ten minste één jaar moet worden verleend. Voor alle andere groepen blijft de
vergunning in de regel beperkt tot één jaar, met de mogelijkheid om een
uitzondering te maken. Dit is in overeenstemming met de termijnen die in de
Richtlijnen 2005/71/EG en 2004/114/EG zijn vastgesteld. Op grond van artikel 17
kunnen de lidstaten bovendien aanvullende informatie verstrekken, zoals de
volledige lijst van lidstaten waarnaar de student of onderzoeker zich wil
begeven. HOOFDSTUK IV — REDENEN VOOR WEIGERING,
INTREKKING OF NIET-VERLENGING VAN VERGUNNINGEN Artikelen 18, 19 en 20 In deze artikelen
wordt bepaald welke verplichte en mogelijke gronden er bestaan voor het
weigeren, intrekken of niet-verlengen van een vergunning. Deze gronden kunnen
bijvoorbeeld zijn het niet langer voldoen aan de algemene of specifieke
voorwaarden voor toelating, het indienen van valse documenten en dergelijke,
wat standaardvoorwaarden zijn die in alle bestaande migratierichtlijnen zijn
opgenomen. HOOFDSTUK V — RECHTEN Het voorstel bevat een hoofdstuk inzake de
rechten van alle groepen die onder het voorstel vallen. Artikel 21 Om de eerlijke behandeling van onder de
richtlijn vallende onderdanen van derde landen te waarborgen, geeft dit artikel
hun recht op gelijke behandeling overeenkomstig de richtlijn inzake de
gecombineerde vergunning[13].
Voor onderzoekers uit derde landen worden gunstiger rechten gehandhaafd: zij
behouden het recht op dezelfde behandeling als onderdanen van de ontvangende
lidstaat ten aanzien van onderdelen van de sociale zekerheid zoals bedoeld in
Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de
socialezekerheidsstelsels, zonder dat daarop beperkingen kunnen gesteld op
grond van de richtlijn inzake de gecombineerde vergunning. Scholieren,
vrijwilligers, onbezoldigde stagiairs en au pairs uit derde landen krijgen
bovendien recht op dezelfde behandeling als onderdanen van de ontvangende
lidstaat wat betreft de toegang tot goederen en diensten, en de levering van
voor het publiek beschikbare goederen en diensten, ongeacht of zij toegang
hebben tot de arbeidsmarkt op grond van het Unierecht of de nationale
wetgeving. Artikelen 22 en 23 Op grond van deze
bepalingen krijgen onderzoekers en studenten uit derde landen het recht om te
werken, waarbij de lidstaten bepaalde grenzen kunnen stellen. Zoals al het
geval was overeenkomstig Richtlijn 2005/71/EG, mogen onderzoekers onderwijs
geven in overeenstemming met de nationale wetgeving. Studenten moesten op grond
van Richtlijn 2004/114/EG ten minste het recht krijgen om 10 uur per week te
werken; dat wordt met dit voorstel verhoogd tot 20 uur. Ten aanzien van de
toegang van studenten tot economische activiteiten mogen de lidstaten rekening
blijven houden met de situatie van hun arbeidsmarkt, maar dat dient te gebeuren
op evenredige wijze, zodat het recht om te werken niet systematisch wordt
beknot[14]. Artikel 24 Bij artikel 24
wordt voor studenten en onderzoekers die aan de algemene toelatingsvoorwaarden
van het voorstel voldoen (met uitzondering van de voorwaarde inzake
minderjarigheid), de mogelijkheid geschapen om na afronding van de studie of
het onderzoek nog 12 maanden in de lidstaat te verblijven om werk te zoeken of
een bedrijf op te richten. In een aantal lidstaten bestaat deze mogelijkheid
al, mogelijk met een andere termijn. De mogelijkheid om in de betrokken
lidstaat te blijven, lijkt voor studenten en onderzoekers uit derde landen een
belangrijke factor te zijn bij de keuze van het land van bestemming. Door deze
bepaling kunnen de lidstaten dus mogelijk beter concurreren bij het zoeken naar
talenten op de wereldmarkt. Dit is een punt van gemeenschappelijk belang,
gezien de krimp van de beroepsbevolking en de toekomstige behoeften aan
vaardigheden, en is in overeenstemming met het Actieplan Ondernemerschap 2020[15]. Er is
echter geen sprake van dat automatisch een werkvergunning wordt afgegeven: de
lidstaten kunnen toch de desbetreffende vergunningsprocedures blijven
toepassen. Gedurende de vierde tot en met de zesde maand mogen de lidstaten aan
onderdanen van een derde land vragen om bewijsstukken over te leggen dat zij
daadwerkelijk een baan zoeken (bijvoorbeeld kopieën van brieven en cv’s die aan
potentiële werkgevers zijn gestuurd) of bezig zijn met het oprichten van een
bedrijf. Na de zesde maand mogen de lidstaten onderdanen van een derde land
vragen om bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat zij een gerede kans
maken om door een werkgever te worden aangenomen of een bedrijf op te richten. Artikel 25 Dit artikel bevat
specifieke bepalingen over de toelating en de toegang tot de arbeidsmarkt van
gezinsleden van onderzoekers, die afwijken van Richtlijn 2003/86/EG om de
aantrekkelijkheid van de EU voor onderzoekers uit derde landen te vergroten. Voor
de keuze van de onderzoeker om al dan niet naar de EU te komen, kan het een rol
spelen of gezinsleden al dan niet onmiddellijk toegang kunnen krijgen tot de
betrokken lidstaat en de arbeidsmarkt. HOOFDSTUK VI — MOBILITEIT TUSSEN LIDSTATEN Artikelen 26 en 27 Om de mobiliteit te
vergemakkelijken, is in deze artikelen vastgesteld onder welke voorwaarden
onderzoekers, studenten en stagiairs van de ene naar de andere lidstaat kunnen
reizen. Voor onderzoekers is de periode gedurende welke zij in een andere
lidstaat mogen verblijven op grond van een in de eerste lidstaat gesloten
gastovereenkomst, die op grond van Richtlijn 2005/71/EG drie maanden bedroeg,
verhoogd tot zes maanden. Voor studenten worden in het nieuwe voorstel
bepalingen opgenomen op grond waarvan zij zich voor ten hoogste zes maanden
naar een tweede lidstaat mogen begeven op basis van de vergunning die door de
eerste lidstaat is verleend. Voor onderdanen van derde landen die zich naar een
lidstaat begeven op grond van EU-mobiliteitsprogramma’s zoals de huidige
programma’s Erasmus Mundus en Marie Curie, gelden specifieke regels om de
uitoefening van het mobiliteitsrecht te vereenvoudigen. Dit moet een einde
maken aan situaties waarin onderdanen van derde landen die in het kader van
mobiliteitsprogramma’s van de EU in aanmerking komen voor een studiebeurs, niet
kunnen studeren omdat zij geen toegang krijgen tot het grondgebied van de
betrokken lidstaat. Artikel 28 Overeenkomstig de
bepalingen van de blauwekaartrichtlijn mogen de gezinsleden van onderzoekers
samen met de onderzoeker naar andere lidstaten reizen. HOOFDSTUK
VII — PROCEDURE EN TRANSPARANTIE Artikel 29 Dit artikel
bepaalt dat de lidstaten binnen 60 dagen (voor alle categorieën) een beslissing
moeten nemen over een volledige aanvraag voor een vergunning en de aanvrager
schriftelijk van hun beslissing in kennis moeten stellen. Voor EU-programma’s
met mobiliteitsmaatregelen, zoals Erasmus Mundus en Marie Curie, is deze
termijn 30 dagen. In het huidige rechtskader is geen termijn vastgesteld. De
procedurele waarborgen omvatten de mogelijkheid om tegen een beslissing tot
weigering van een aanvraag beroep in te stellen, en de verplichting voor de
autoriteiten om dergelijke beslissingen schriftelijk te motiveren en het recht
van beroep te respecteren. Artikelen 30 en 31 Beschikbaarheid
van informatie is essentieel voor het verwezenlijken van de doelstellingen van
het voorstel. Artikel 30 bepaalt dat de lidstaten informatie beschikbaar moeten
stellen over de voorwaarden voor toegang en verblijf die in de voorgestelde
richtlijn zijn vastgesteld, onder meer wat betreft erkende
onderwijsinstellingen en leges. In overeenstemming met de reeds bestaande
migratierichtlijnen stelt artikel 31 uitdrukkelijk dat de lidstaten leges in
rekening mogen brengen voor het behandelen van de aanvragen. Overeenkomstig de
recente jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie[16] bevat
artikel 31 de bepaling dat het bedrag van de leges niet zodanig mag zijn dat de
verwezenlijking van de doelstellingen van de richtlijn erdoor in gevaar komt. HOOFDSTUK
VIII — SLOTBEPALINGEN Artikelen 32
tot en met 38 Artikel 32 verplicht de lidstaten ertoe
nationale contactpunten in te stellen voor de uitwisseling van informatie over
onder de richtlijn vallende onderdanen van derde landen die zich naar andere
lidstaten begeven. Zulke nationale contactpunten bestaan al voor sommige andere
migratierichtlijnen, zoals de blauwekaartrichtlijn, en zijn een efficiënt
mechanisme gebleken voor technische communicatie tussen de lidstaten. Artikel 33 In dit artikel wordt bepaald dat de lidstaten
de Commissie overeenkomstig Verordening (EG) nr. 862/2007 statistieken moeten
verstrekken van het aantal onderdanen van derde landen aan wie zij op grond van
de voorgestelde richtlijn vergunningen hebben verleend, en dat de Commissie aanvullende
statistische gegevens mag verlangen. Artikel 36 Bij dit artikel worden de Richtlijnen
2005/71/EG en 2004/114/EG betreffende onderzoekers en studenten uit derde
landen formeel ingetrokken. De artikelen 34, 35, 37 en 38 bevatten de
gebruikelijke slotbepalingen inzake rapportage, omzetting, inwerkingtreding en
adressaten van de richtlijn. ê 2004/114/EG, 2005/71/EG (aangepast) ð nieuw 2013/0081 (COD) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD betreffende de voorwaarden voor de toelating ð toegang en verblijf ï van onderdanen van derde landen met het oog op Ö onderzoek, Õ studie,
scholierenuitwisseling, ð bezoldigde en ï onbezoldigde opleiding stages of,
vrijwilligerswerk of ð au-pairactiviteiten ï
betreffende een
specifieke procedure voor de toelating van onderdanen van derde landen met het
oog op wetenschappelijk onderzoek [HERSCHIKKING] HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gelet op Gezien het Verdrag Ö betreffende de werking van de
Europese Unie Õ tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
en met name op artikel 63
Ö 79, lid 2 Õ , eerste alinea, punt 3, onder a)
en punt 4)
Ö b) Õ, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité, Gezien het advies van het Comité van de
Regio’s, Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende hetgeen volgt: ò nieuw (1) Er
moet een aantal wijzigingen worden aangebracht in Richtlijn 2004/114/EG van de
Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van
onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling,
onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk[17] en Richtlijn 2005/71/EG van de Raad van 12
oktober 2005 betreffende een specifieke procedure voor de toelating van
onderdanen van derde landen met het oog op wetenschappelijk onderzoek[18]. Ter
wille van de duidelijkheid dient tot herschikking van deze richtlijnen te
worden overgegaan. (2) Met
deze richtlijn wordt beoogd een antwoord te geven op de in de
uitvoeringsverslagen[19]
van de twee genoemde richtlijnen vastgestelde noodzaak om de geconstateerde
tekortkomingen te verhelpen en een samenhangend rechtskader te bieden voor
diverse groepen personen die zich uit derde landen naar de Unie wensen te
begeven. Deze richtlijn beoogt derhalve de bestaande bepalingen voor de
verschillende groepen te vereenvoudigen en te stroomlijnen en in één instrument
samen te brengen. Hoewel de groepen personen waarop deze richtlijn betrekking
heeft onderlinge verschillen vertonen, hebben zij een zodanig aantal kenmerken
gemeen dat zij onder een gemeenschappelijk EU-rechtskader kunnen vallen. (3) Deze
richtlijn dient bij te dragen tot de onderlinge aanpassing van de nationale
wetgeving inzake de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van
derde landen, een van de doelstellingen van het programma van Stockholm. Mede
door immigratie van buiten de Unie kan de Unie de beschikking krijgen over
hooggekwalificeerde personen, en met name studenten en onderzoekers uit derde
landen worden steeds vaker gevraagd. Deze personen spelen een belangrijke rol
bij de formering van de belangrijkste troef van de Unie – het menselijk
kapitaal – en daarmee de totstandbrenging van slimme, duurzame en inclusieve
groei, waardoor zij bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van
de Europa 2020-strategie. (4) De
tekortkomingen die in de uitvoeringsverslagen over de twee richtlijnen zijn
geconstateerd, betreffen met name de toelatingsvoorwaarden, de rechten, de
procedurele waarborgen, de toegang van studenten tot de arbeidsmarkt gedurende
hun studie en de bepalingen inzake mobiliteit binnen de Unie, alsook het gebrek
aan harmonisatie doordat de lidstaten zelf konden beslissen de bepalingen al
dan niet toe te passen op bepaalde groepen, zoals vrijwilligers, scholieren en
onbezoldigde stagiairs. Uit later uitgevoerde bredere raadplegingen is ook
gebleken dat er betere mogelijkheden om werk te zoeken moeten komen voor
onderzoekers en studenten en dat au pairs en bezoldigde stagiairs, categorieën
die niet onder de huidige wetgeving vallen, betere bescherming moeten krijgen. ê 2004/114/EG overweging 1 (5) Met het oog op de
geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en
rechtvaardigheid is in het Verdrag bepaald dat maatregelen moeten worden
aangenomen op het gebied van asiel, immigratie en de bescherming van de rechten
van onderdanen van derde landen. ê 2004/114/EG overweging 2 (aangepast) Het Verdrag bepaalt dat de Raad maatregelen
inzake immigratiebeleid moet nemen aangaande de voorwaarden voor toegang en
verblijf, alsmede aangaande de normen voor de procedures voor de afgifte van
langlopende visa en verblijfstitels door de lidstaten. ê 2004/114/EG overweging 3 (aangepast) Tijdens de speciale bijeenkomst in Tampere op 15
en 16 oktober 1999 heeft de Europese Raad erkend dat het noodzakelijk is te
komen tot een harmonisatie van de nationale wetgevingen inzake de voorwaarden
voor toelating en verblijf van onderdanen van derde landen; hiertoe heeft
hij de Raad verzocht om op basis van voorstellen van de Commissie op korte
termijn besluiten te nemen. ò nieuw (6) Deze
richtlijn dient tevens contacten tussen mensen en mobiliteit, belangrijke
elementen van het externe beleid van de Unie, te stimuleren, vooral wat de
landen van het Europees nabuurschapsbeleid en de strategische partners van de
EU betreft. Zij dient tevens een grotere bijdrage mogelijk te maken aan de
totaalaanpak van migratie en mobiliteit en de bijbehorende
mobiliteitspartnerschappen, die een concreet kader bieden voor dialoog en
samenwerking tussen de lidstaten en derde landen, ook wat het vergemakkelijken
en organiseren van legale migratie betreft. ê 2004/114/EG overweging 6 (aangepast) Eén van de doelstellingen van het optreden van de
Gemeenschap op het gebied van onderwijs is, van Europa een wereldcentrum voor
onderwijs en beroepsopleiding van topkwaliteit te maken. De bevordering van de
mobiliteit van onderdanen van derde landen die voor studiedoeleinden naar de
Gemeenschap willen komen, is een essentieel onderdeel van deze strategie. De
harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake de voorwaarden voor
toegang en verblijf maakt daar deel van uit. ê 2004/114/EG overweging 7 (aangepast) ð nieuw (7) Migratie die plaatsvindt met
het oog op de in deze richtlijn uiteengezette doeleinden, en die dus per definitie tijdelijk is en los
staat van de situatie op de arbeidsmarkt in de ontvangende lidstaat,
ð dient de totstandkoming en verwerving van
kennis en vaardigheden te bevorderen. ï
Ö Deze migratie Õ betekent een wederzijdse verrijking voor
de betrokken migranten, hun land van herkomst en de ontvangende lidstaat, en
draagt bij tot een beter begrip van elkaars cultuur. ò nieuw (8) Deze
richtlijn dient de Unie te promoten als aantrekkelijke locatie voor onderzoek
en innovatie en haar mondiale concurrentiepositie bij het aantrekken van talent
te verbeteren. Het openstellen van de Unie voor onderdanen van derde landen om
in de Unie onderzoek te verrichten maakt ook deel uit van het
vlaggenschipinitiatief Innovatie-Unie. De totstandbrenging van een open
arbeidsmarkt voor onderzoekers uit de Unie en uit derde landen is tevens
aangemerkt als belangrijk doel van de Europese Onderzoeksruimte, een
eengemaakte ruimte met vrij verkeer voor onderzoekers, wetenschappelijke kennis
en technologie. ê 2005/71/EG overweging 5 (aangepast) Met deze richtlijn wordt beoogd bij te dragen tot
de verwezenlijking van deze doelstellingen door de toelating en de mobiliteit
van onderdanen van derde landen voor een verblijf van meer dan drie maanden
voor het verrichten van onderzoek te vergemakkelijken, zodat de Gemeenschap
voor onderzoekers uit de hele wereld aantrekkelijker wordt en haar positie als
mondiaal centrum voor onderzoek wordt versterkt. ê 2004/114/EG overweging 9 (aangepast) De nieuwe communautaire regels zijn gebaseerd
op definities van de begrippen student, stagiair, onderwijsinstelling en
vrijwilliger die al eerder in het Gemeenschapsrecht zijn gebruikt, met name in
de verschillende communautaire programma's ter bevordering van de mobiliteit van de betrokkenen (Socrates, Europees
vrijwilligerswerk, enz.). ê 2004/114/EG overweging 11 Onderdanen van
derde landen uit de categorieën onbezoldigde stagiairs en vrijwilligers die op
grond van hun activiteiten of de aard van de compensatie of beloning die zij
ontvangen, door de nationale wetgeving als werknemers worden beschouwd,
vallen niet onder deze richtlijn. De
lidstaten moeten besluiten of onderdanen van derde landen die een
specialistenopleiding op geneeskundig gebied willen volgen, worden toegelaten. ê 2005/71/EG overwegingen 11, 13 en 14 (aangepast) ð nieuw (9) De toelating van onderzoekers
moet worden vergemakkelijkt door middel van een toelatingsprocedure die los
staat van de rechtsbetrekking tussen de onderzoeker en de onderzoeksinstelling
waar deze te gast is, en waarbij niet langer behalve een verblijfstitel verblijfsvergunning ð of een visum voor verblijf van langere
duur ï
ook een werkvergunning vereist is. De lidstaten
zouden soortgelijke voorschriften kunnen toepassen ten aanzien van onderdanen
van derde landen die, in de context van een onderzoeksproject, overeenkomstig
de nationale wetgeving of administratieve praktijk, toelating verzoeken om les
te geven in een instelling voor hoger onderwijs. De Ö Deze Õ specifieke procedure voor onderzoekers
is gebaseerd op de samenwerking tussen onderzoeksinstellingen en de bevoegde
nationale immigratie-instanties. Om de toegang tot
en het verblijf van onderzoekers uit derde landen Ö in de Unie Õ gemakkelijker en sneller te kunnen
regelen, krijgen de onderzoeksinstellingen een sleutelrol in de
toelatingsprocedure toebedeeld, echter zonder dat de bevoegdheden van de
lidstaten op het gebied van het vreemdelingenbeleid worden aangetast. Door de
lidstaten erkende onderzoeksinstellingen moeten met onderdanen van derde landen
een gastovereenkomst kunnen sluiten voor het uitvoeren van een
onderzoeksproject. Indien aan de voorwaarden voor toegang en verblijf is
voldaan, verstrekken de lidstaten vervolgens op basis van deze gastovereenkomst
een verblijfstitel
ð vergunning ï. ê 2005/71/EG overweging 9 (aangepast) (10) Omdat de inspanning die moet
worden geleverd voor de verwezenlijking van de doelstelling om 3% van het BBP
te investeren in onderzoek voor een belangrijk deel door de particuliere sector
moet worden opgebracht, en in deze sector dus de komende jaren meer
onderzoekers moeten worden aangetrokken, Ö dienen Õ vallen zowel openbare als particuliere
onderzoeksinstellingen Ö in aanmerking te komen voor
erkenning overeenkomstig deze Õ onder de werkingssfeer van de
richtlijn. ê 2005/71/EG overweging 15 (aangepast) ð nieuw (11) Om de Gemeenschap Ö Unie Õ aantrekkelijker te maken voor
onderzoekers uit derde landen, moeten deze gedurende hun
verblijf op bepaalde gebieden gelijke sociale en economische rechten genieten
als de nationale onderdanen van de lidstaat waar zij verblijven, en moeten
zij ook de mogelijkheid hebben om les te geven aan instellingen voor hoger
onderwijs ð gezinsleden van onderzoekers, zoals
gedefinieerd in Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake
het recht op gezinshereniging[20]
samen met hen worden toegelaten. Deze gezinsleden moeten in aanmerking komen
voor de bepalingen inzake mobiliteit binnen de Unie en toegang krijgen tot de
arbeidsmarkt ï. ò nieuw (12) Waar
van toepassing dienen de lidstaten te worden aangemoedigd om promovendi als
onderzoekers te behandelen. ê 2005/71/EG overweging 6 (aangepast) (13) De tenuitvoerlegging van deze
richtlijn mag de braindrain uit opkomende economieën en ontwikkelingslanden
niet aanwakkeren. Met het oog op de ontwikkeling van een totaalbeleid op het
gebied van migratie dienen in partnerschap met de landen van herkomst begeleidende
maatregelen te worden genomen om zowel de reïntegratie van
onderzoekers in hun land van herkomst, als de mobiliteit van onderzoekers
te ondersteunen. ò nieuw (14) Om
van Europa een wereldcentrum voor onderwijs en beroepsopleiding van
topkwaliteit te maken, dienen de voorwaarden voor toegang en verblijf van
personen die zich met deze doeleinden naar Europa wensen te begeven, te worden
verbeterd. Dit is in overeenstemming met de doelstellingen van de Agenda voor
de modernisering van de Europese hogeronderwijsstemen[21], met
name in de context van de internationalisering van het hoger onderwijs in
Europa. De harmonisatie van de desbetreffende wetgevingen van de lidstaten
maakt daar deel van uit. ò nieuw (15) De
uitbreiding en verdieping van het Bolognaproces, dat door de verklaring van
Bologna[22]
is ingeluid, heeft ertoe geleid dat de hogeronderwijssystemen in de deelnemende
landen, maar ook daarbuiten, geleidelijk meer naar elkaar zijn toegegroeid. De
reden is dat de nationale autoriteiten steun hebben verleend aan de mobiliteit
van studenten en academische personeel en hogeronderwijsinstellingen dit aspect
in hun curricula hebben opgenomen. In overeenstemming hiermee dienen voor
studenten betere bepalingen inzake mobiliteit binnen de Unie te worden
vastgesteld. Een van de doelstellingen van de verklaring van Bologna is het
Europees hoger onderwijs aantrekkelijk en concurrerend te maken. Naar
aanleiding van het Bolognaproces is de Europese ruimte voor hoger onderwijs tot
stand gekomen. Dankzij de stroomlijning van het Europese hoger onderwijs is het
voor studenten uit derde landen aantrekkelijker geworden om in Europa te
studeren. ê 2004/114/EG overweging 10 (16) De duur en de overige voorwaarden
voor voorbereidende opleidingen voor studenten die onder deze richtlijn vallen,
moeten door de lidstaten worden bepaald in overeenstemming met hun nationale
wetgeving. ê 2004/114/EG overweging 12 (17) Het bewijs dat een student is
toegelaten tot een hogeronderwijsinstelling, kan onder meer een schriftelijk
bewijs van toelating of een inschrijvingsbewijs zijn. ê 2004/114/EG overweging 13 ð nieuw (18) Beurzen mogen ð dienen te ï
worden meegewogen bij het beoordelen van de vraag of er voldoende middelen
beschikbaar zijn. ò nieuw (19) Terwijl
de lidstaten zelf mochten bepalen of zij Richtlijn 2004/114/EG al dan niet
toepasten op scholieren, vrijwilligers en onbezoldigde stagiairs, dienen deze
groepen thans onder het toepassingsgebied van deze richtlijn te vallen,
teneinde voor hen de toegang en het verblijf te vergemakkelijken en hun rechten
te waarborgen. Deze richtlijn dient tevens van toepassing te zijn op au pairs
en bezoldigde stagiairs, teneinde hun wettelijke rechten en bescherming te
waarborgen. (20) Bezoldigde
stagiairs die zich voor een stage naar de Unie begeven in het kader van een
overplaatsing binnen een onderneming dienen niet onder deze richtlijn te vallen,
aangezien [Richtlijn 2013/xx/EU betreffende overplaatsing binnen een
onderneming] op hen van toepassing is. (21) Aangezien
de Unie momenteel geen rechtskader kent om de eerlijke behandeling van au pairs
uit derde landen te waarborgen, dienen bepalingen te worden vastgesteld om in
hun specifieke behoeften als bijzonder kwetsbare groep te voorzien. Deze
richtlijn dient daarom te voorzien in voorwaarden waaraan zowel de au pair als
het gastgezin moeten voldoen, in het bijzonder inzake de door hen te sluiten
overeenkomst waarin aspecten moeten worden geregeld zoals het te ontvangen
zakgeld[23]. (22) Wanneer
aan de algemene en de specifieke toelatingsvoorwaarden is voldaan, moeten de
lidstaten binnen een bepaalde termijn een vergunning verlenen, dat wil zeggen
een visum voor verblijf van langere duur of een verblijfsvergunning. Indien een
lidstaat verblijfsvergunningen uitsluitend op het eigen grondgebied afgeeft en
aan alle voorwaarden van deze richtlijn is voldaan, dient de lidstaat de
betrokken onderdaan van een derde land de noodzakelijke visa te verstrekken. (23) Vergunningen
dienen de status van de betrokken onderdaan van een derde land te vermelden,
alsmede de respectieve programma’s met mobiliteitsmaatregelen van de Unie. De
lidstaten kunnen aanvullende informatie verstrekken op papier of in
elektronische vorm, mits daarmee geen aanvullende voorwaarden worden gesteld. (24) De
geldigheidsduur van de verschillende op grond van deze richtlijn afgegeven
vergunningen dient in overeenstemming te zijn met de specifieke aard van het
verblijf van elke groep. (25) De
lidstaten mogen van de aanvragers een vergoeding vragen voor de verwerking van
de vergunningaanvragen. Deze vergoedingen dienen in verhouding te staan tot het
doel van het verblijf. (26) Of
de vergunning in de vorm van een visum voor verblijf van langere duur of een
verblijfsvergunning wordt verleend, mag niet van invloed zijn op de rechten die
op grond van deze richtlijn aan onderdanen van derde landen worden verleend. ê 2004/114/EG overweging 8 ð nieuw (27) De term “toelating” heeft
betrekking op de toegang
tot en het verblijf ð in een lidstaat ï
van onderdanen van derde landen met het oog op de in deze richtlijn
uiteengezette doeleinden. ê 2004/114/EG overweging 14 (aangepast) ð nieuw (28) Toelating ten behoeve van de in deze richtlijn uiteengezette doeleinden kan op grond van geldige redenen worden geweigerd. Met name kan
toelating worden geweigerd indien een lidstaat ð in een individueel geval ï op
basis van feiten tot het oordeel is gekomen dat de betrokken onderdaan van een
derde land een potentiële bedreiging vormt voor de openbare orde, en de
binnenlandse veiligheid ð of de volksgezondheid ï. Voor het begrip openbare orde kan een veroordeling
wegens het plegen van een ernstig misdrijf relevant zijn. In dit verband zij erop gewezen dat voor de
begrippen openbare orde en binnenlandse veiligheid tevens relevant is of een
onderdaan van een derde land behoort of heeft behoord tot een vereniging die
steun verleent aan terrorisme, een dergelijke vereniging steunt of heeft
gesteund, dan wel extremistische doelstellingen huldigt of heeft gehuldigd. ê 2004/114/EG overweging 15 (aangepast) (29) Indien er twijfel bestaat over
de redenen van de aanvraag tot toelating, kunnen de lidstaten alle bewijzen
verlangen die nodig zijn om aan te tonen dat de aanvraag coherent is, in het
bijzonder op basis van de voorgenomen studie Ö of stage Õ van de aanvrager, teneinde misbruik en
verkeerd gebruik van de procedure van de richtlijn tegen te gaan. ò nieuw (30) De
nationale autoriteiten dienen onderdanen van derde landen die op grond van deze
richtlijnen een aanvraag indienen tot toelating tot de lidstaten in kennis te
stellen van hun beslissing inzake de aanvraag. Zij dienen dat zo snel mogelijk
schriftelijk te doen, binnen dertig dagen na de datum van aanvraag in geval van
onderzoekers en studenten die onder Unieprogramma’s met mobiliteitsmaatregelen
vallen en binnen zestig dagen na de datum van aanvraag voor de overige
aanvragers. ê 2004/114/EG overweging 16 (aangepast) ð nieuw (31) De mobiliteit van Ö onderzoekers, Õ studenten Ö en bezoldigde stagiairs Õ uit derde landen die hun studie in verschillende lidstaten
willen volgen, moet worden vergemakkelijkt, evenals de toelating
van onderdanen van derde landen die deelnemen aan communautaire programma’s ter
bevordering van de mobiliteit van personen die zich binnen en naar de
Gemeenschap willen verplaatsen met het oog op de in deze richtlijn
uiteengezette doeleinden. ð Voor onderzoekers dient deze richtlijn te
leiden tot betere voorschriften betreffende de periode waarvoor de door de
eerste lidstaat verleende vergunning een verblijf in een tweede lidstaat dekt
zonder dat een nieuwe gastovereenkomst is vereist. Er dient verbetering te
komen in de situatie van studenten en de thans ook onder deze richtlijn
vallende groep van bezoldigde stagiairs, door deze personen toe te staan om
gedurende drie tot zes maanden in een tweede lidstaat te verblijven, mits zij
voldoen aan de algemene voorwaarden van deze richtlijn. Op stagiairs uit derde
landen die zich als binnen een onderneming overgeplaatste personen naar de Unie
begeven, dienen overeenkomstig [Richtlijn 2013/xx/EU betreffende overplaatsing
binnen een onderneming] specifiek op de aard van hun overplaatsing afgestemde
bepalingen inzake mobiliteit binnen de Unie van toepassing te zijn. ï ò nieuw (32) De
immigratievoorschriften van de Unie en programma’s van de Unie met
mobiliteitsmaatregelen dienen elkaar beter aan te vullen. Onderzoekers en
studenten uit derde landen die onder zulke Unieprogramma’s vallen, dienen
gerechtigd te zijn zich naar de lidstaten van bestemming te begeven op grond
van de door de eerste lidstaat verleende vergunning, mits de volledige lijst
van die lidstaten voor de binnenkomst in de Unie bekend is. Met een dergelijke
vergunning dienen zij hun mobiliteitsrecht te kunnen uitoefenen zonder de
verplichting aanvullende informatie te verstrekken of andere aanvraagprocedures
te vervullen. Indien vrijwilligersprogramma’s meer dan één lidstaat bestrijken,
worden de lidstaten aangemoedigd de mobiliteit binnen de Unie van vrijwilligers
uit derde landen te vergemakkelijken. ê 2004/114/EG overweging 18 (aangepast) ð nieuw (33) Om Opdat studenten uit
derde landen Ö beter in staat te stellen Õ een deel van hun studiekosten zelf te kunnen betalen,
dienen zij onder de in deze richtlijn gestelde voorwaarden toegang te krijgen
tot de arbeidsmarkt ð , dat wil zeggen voor ten minste twintig uur
per week ï.
Dat studenten in beginsel onder de in deze richtlijn gestelde voorwaarden tot de
arbeidsmarkt worden toegelaten, zou een algemene regel moeten zijn. In uitzonderlijke
omstandigheden moeten de lidstaten echter de mogelijkheid hebben om de situatie
op hun eigen arbeidsmarkt te bezien ð , hoewel dit niet het risico mag inhouden dat
het recht om te werken geheel teniet wordt gedaan ï. ò nieuw (34) In
het kader van het streven naar een hooggekwalificeerde beroepsbevolking met het
oog op de toekomst dienen de lidstaten studenten die in de Unie afstuderen, toe
te staan gedurende twaalf maanden na het verstrijken van de oorspronkelijke
vergunning op hun grondgebied te blijven met het doel om de
arbeidsmogelijkheden te verkennen of een bedrijf op te richten. . Zij dienen
dit ook toe te staan aan onderzoekers die hun onderzoeksproject overeenkomstig
de gastovereenkomst hebben afgerond. Dit mag niet gelijk worden gesteld aan een
automatisch recht op toegang tot de arbeidsmarkt of een automatisch recht om
een bedrijf op te richten. De onderzoekers mag ook worden verzocht om
bewijsstukken over te leggen als bedoeld in artikel 24. (35) De
bepalingen in deze richtlijn doen geen afbreuk aan de bevoegdheid van de
lidstaten om het aantal met het oog op werk toe te laten onderdanen van derde
landen te reguleren. (36) Om
de Unie aantrekkelijker te maken voor onderzoekers, studenten, scholieren,
stagiairs, vrijwilligers en au pairs uit derde landen is het van belang hun
eerlijke behandeling overeenkomstig artikel 79 van het Verdrag te waarborgen.
Deze groepen hebben overeenkomstig Richtlijn 2011/98/EU van het Europees
Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende één enkele
aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde
landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van een lidstaat,
alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde
landen die legaal in een lidstaat verblijven[24] recht op dezelfde behandeling als
onderdanen van de ontvangende lidstaat. Voor onderzoekers uit derde landen
worden gunstiger rechten gehandhaafd: zij dienen het recht te behouden op
dezelfde behandeling als onderdanen van de ontvangende lidstaat ten aanzien van
onderdelen van de sociale zekerheid zoals bedoeld in Verordening (EG) nr.
883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, als
aanvulling op de rechten die bij Richtlijn 2011/98/EU worden toegekend.
Laatstgenoemde richtlijn voorziet in de mogelijkheid dat de lidstaten de
gelijke behandeling beperken ten aanzien van onderdelen van de sociale
zekerheid, waaronder gezinsbijslagen; deze beperkingsmogelijkheid kan van
invloed zijn op de situatie van onderzoekers. Scholieren, vrijwilligers,
onbezoldigde stagiairs en au pairs uit derde landen dienen bovendien recht te
krijgen op dezelfde behandeling als onderdanen van de ontvangende lidstaat wat
betreft de toegang tot goederen en diensten, en de levering van voor het
publiek beschikbare goederen en diensten, ongeacht of zij toegang hebben tot de
arbeidsmarkt op grond van het Unierecht of de nationale wetgeving van de
ontvangende lidstaat. ê 2004/114/EG overweging 23 (37) Deze richtlijn mag op generlei
wijze van invloed zijn op de toepassing van Verordening (EG) nr. 1030/2002 van
de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor
verblijfstitels voor onderdanen van derde landen[25]. ê 2005/71/EG overweging 22 (aangepast) Deze richtlijn mag op generlei wijze van invloed
zijn op de toepassing van Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13
juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor
verblijfstitels voor onderdanen van derde landen[26]. ê 2004/114/EG overweging 4 (aangepast) ð nieuw (38) Deze richtlijn eerbiedigt de
grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name worden erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend. ð, zoals bedoeld in artikel 6 van het Verdrag
betreffende de Europese Unie ï. ê 2005/71/EG overweging 25 (aangepast) Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt
de beginselen in acht die met name zijn neergelegd in het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie. ê 2004/114/EG overweging 5 (39) De lidstaten moeten aan de
bepalingen van deze richtlijn uitvoering geven zonder discriminatie op grond
van geslacht, ras, huidskleur, etnische of maatschappelijke achtergrond,
genetische kenmerken, taal, godsdienstige of andere overtuiging, politieke en
andere opvattingen, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen,
afkomst, handicaps, leeftijd en seksuele geaardheid. ê 2005/71/EG overweging 24 (aangepast) De lidstaten dienen deze richtlijn toe te passen
zonder onderscheid te maken naar geslacht, ras, kleur, etnische of sociale
afkomst, genetische kenmerken, taal, godsdienst of overtuigingen, politieke of
andere denkbeelden, het behoren tot een nationale minderheid, vermogen,
geboorte, een handicap, leeftijd of seksuele geaardheid. ò nieuw (40) Overeenkomstig
de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie over
toelichtende stukken van 28 september 2011 hebben de lidstaten zich ertoe
verbonden in verantwoorde gevallen de kennisgeving van omzettingsmaatregelen
vergezeld te doen gaan van een of meer stukken waarin het verband tussen de
onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale
omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht
de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd. ê 2004/114/EG overweging 24 (aangepast) ð nieuw (41) Daar de doelstellingen van
deze richtlijn, namelijk het bepalen van de voorwaarden Ö voor toegang en verblijf van Õ waarop onderdanen van derde
landen kunnen worden
toegelaten met het oog op Ö onderzoek, Õ studie, scholierenuitwisseling,
onbezoldigde ð of bezoldigde stages, ï beroepsopleiding
of
vrijwilligerswerk ð of au-pairactiviteiten ï ,
niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en wegens de
omvang en de gevolgen ervan beter door de Gemeenschap Ö Unie Õ kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap
Ö Unie Õ overeenkomstig het in artikel 5 van het
Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen nemen. Overeenkomstig
het evenredigheidsbeginsel dat in hetzelfde artikel is neergelegd, gaat deze
richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. ê 2005/71/EG overweging 23 (aangepast) Omdat de doelstellingen van het overwogen
optreden, namelijk de invoering van een specifieke toelatingsprocedure en de
definitie van de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van
derde landen voor een verblijf van meer dan drie maanden met het oog op een
onderzoeksproject in het kader van een gastovereenkomst met een
onderzoeksinstelling, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden
verwezenlijkt, vooral waar het gaat om de
mobiliteit tussen de lidstaten, en deze derhalve beter door de Gemeenschap
kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap in overeenstemming met het in
artikel 5 van het EG-Verdrag vastgelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen
nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel bedoelde
evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan hetgeen noodzakelijk
is om deze doelstellingen te bereiken. ê 2004/114/EG overweging 22 (aangepast) (42) Iedere lidstaat moet ervoor
zorgen dat het publiek, met name via internet, kan beschikken over een zo volledig
mogelijke en regelmatig bijgewerkte informatiepakket over de Ö krachtens deze richtlijn erkende
onderzoeksinstellingen waarmee onderzoekers een gastovereenkomst kunnen sluiten,
over de krachtens deze richtlijn vastgestelde voorwaarden en procedures voor
toegang tot en verblijf op zijn grondgebied met het oog op het verrichten van
onderzoek, over de Õ in deze richtlijn omschreven instellingen
en de studies die openstaan voor onderdanen van derde landen, alsmede over de
voorwaarden en procedures voor toegang tot en verblijf op zijn grondgebied met
het oog op studiedoeleinden. ê 2005/71/EG overweging 10 (aangepast) Iedere lidstaat dient ervoor te zorgen dat het
publiek, met name via internet, kan beschikken over de meest uitgebreide,
regelmatig geactualiseerde informatie inzake de krachtens deze richtlijn
erkende onderzoeksinstellingen waarmee onderzoekers een gastovereenkomst kunnen
sluiten, alsmede over de krachtens deze
richtlijn vastgestelde voorwaarden en procedures voor toegang tot en verblijf
op zijn grondgebied met het oog op het verrichten van onderzoek. ê 2005/71/EG overweging 28 (aangepast) (43) [Het Verenigd Koninkrijk neemt, overeenkomstig
Ö Overeenkomstig Õ de artikelen 1 en 2 van het
Protocol Ö nr. 21 Õ betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk
Ö en Ierland ten aanzien van de ruimte
van vrijheid, veiligheid en recht Õ , gehecht aan het Verdrag betreffende de
Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap Ö betreffende de werking van de
Europese Unie Õ , Ö nemen deze lidstaten Õ niet deel aan de aanneming van dit instrument deze richtlijn Ö en is
deze Õ . Deze richtlijn is bijgevolg,
onder voorbehoud van artikel 4 van bovengenoemd protocol, niet bindend voor,
noch van toepassing op het Verenigd Koninkrijk Ö deze
lidstaten Õ.] ê 2005/71/EG overweging 29 (aangepast) (44) Denemarken neemt,
overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van
Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag
tot oprichting van
de Europese Gemeenschap Ö betreffende de werking van de Europese
Unie Õ, niet deel aan de aanneming van dit
instrument. Deze richtlijn is bijgevolg niet bindend voor, noch van toepassing
op Denemarken,. ê 2004/114/EG overweging 17
(aangepast) Voor de eerste toegang tot hun grondgebied kunnen
de lidstaten tijdig een verblijfstitel afgeven of, indien zij uitsluitend op
hun grondgebied verblijfstitels afgeven, een visum. ê 2004/114/EG overweging 19
(aangepast) Het begrip voorafgaande toestemming omvat ook het
verlenen van werkvergunningen aan studenten die een economische activiteit
wensen uit te oefenen. ê 2004/114/EG overweging 20
(aangepast) De onderhavige richtlijn moet de nationale
wetgeving inzake deeltijdwerk onverlet laten. ê 2004/114/EG overweging 21
(aangepast) Er moet worden voorzien in verkorte
toelatingsprocedures voor studiedoeleinden of voor
scholierenuitwisselingsprogramma's die door erkende organisaties in de
lidstaten worden beheerd. ê 2004/114/EG overweging 25 (aangepast) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het
Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de
Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van het Verenigd
Koninkrijk en Ierland, en onverminderd artikel 4 van genoemd protocol, nemen
deze lidstaten niet deel aan de aanneming van deze richtlijn. Deze richtlijn is
dan ook niet bindend voor, noch van toepassing in het Verenigd Koninkrijk en
Ierland. ê 2004/114/EG overweging 26
(aangepast) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het
Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de
Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken,
neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze richtlijn. Deze
richtlijn is dan ook niet bindend voor, noch van toepassing in Denemarken, ê 2005/71/EG overweging 1 (aangepast) Om het Europese onderzoeksbeleid te versterken en
meer structuur te geven, achtte de Commissie het in januari 2000
noodzakelijk de Europese onderzoeksruimte in te stellen als hoeksteen voor de
toekomstige maatregelen van de Gemeenschap op dit gebied. ê 2005/71/EG overweging 2 (aangepast) De Europese Raad van Lissabon heeft in maart
2000 ingestemd met de Europese onderzoeksruimte en de Gemeenschap ten doel
gesteld vóór 2010 de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de
wereld te worden. ê 2005/71/EG overweging 3 (aangepast) De globalisering van de economie brengt met
zich dat onderzoekers mobieler moeten worden. Het zesde kaderprogramma van de
Europese Gemeenschap[27] speelt
hierop in door de communautaire programma's verder open te stellen voor
onderzoekers van buiten de Europese Unie. ê 2005/71/EG overweging 4 (aangepast) De Gemeenschap heeft in 2010 naar schatting 700000
onderzoekers nodig om de doelstelling van de Europese Raad van Barcelona van
maart 2002 om 3 % van het BBP te investeren in onderzoek, te verwezenlijken.
Deze doelstelling moet worden verwezenlijkt door middel van een aantal
samenhangende maatregelen, zoals het aantrekkelijker maken van
wetenschappelijke loopbanen voor jongeren, het betrekken van meer vrouwen bij
het wetenschappelijk onderzoek, het vergroten van de opleidings- en mobiliteitsmogelijkheden in de onderzoeksector, het
verbeteren van de loopbaanperspectieven voor onderzoekers in de Gemeenschap en
het toegankelijker maken van de Gemeenschap voor onderdanen van derde landen
die in aanmerking komen om te worden toegelaten met het oog op onderzoek. ê 2005/71/EG overweging 6 (aangepast) De tenuitvoerlegging van deze richtlijn mag de
braindrain uit opkomende economieën en ontwikkelingslanden niet aanwakkeren.
Met het oog op de ontwikkeling van een totaalbeleid op het gebied van
migratie dienen in partnerschap met de landen van herkomst begeleidende
maatregelen te worden genomen om zowel de reïntegratie van onderzoekers in hun
land van herkomst, als de mobiliteit van onderzoekers te ondersteunen. ê 2005/71/EG overweging 7 (aangepast) Om de doelstellingen van het proces van Lissabon
te bereiken, is het voor het wetenschappelijk onderzoek ook van belang de
mobiliteit binnen de Unie te bevorderen van onderzoekers die EU-onderdaan zijn,
en in het bijzonder van onderzoekers uit de in 2004 toegetreden lidstaten. ê 2005/71/EG overweging 8 (aangepast) Gezien de openheid die nodig is in verband met de
veranderingen in de wereldeconomie en gezien de behoeften waarin waarschijnlijk
moet worden voorzien om de 3 %-doelstelling te verwezenlijken, is een ruime
definitie nodig van de onderzoekers uit derde landen op wie de richtlijn kan
worden toegepast, in overeenstemming met hun kwalificaties en het door hen uit
te voeren onderzoeksproject. ê 2005/71/EG overweging 12 (aangepast) Daarnaast dienen ook de gebruikelijke
toelatingskanalen (zoals werkgelegenheid, werk) te blijven bestaan, met name
voor promovendi die de status van student hebben en moeten worden uitgesloten
van de werkingssfeer van deze richtlijn omdat zij onder Richtlijn
2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de
toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie,
scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk vallen[28]. ê 2005/71/EG overweging 16 (aangepast) Met deze richtlijn wordt een zeer belangrijke
verbetering aangebracht op het gebied van de sociale zekerheid, aangezien het
beginsel van niet-discriminatie ook rechtstreeks wordt toegepast op personen
die rechtstreeks uit een derde land naar een lidstaat komen. Niettemin mag
de richtlijn niet meer rechten verlenen dan waarin reeds in de bestaande
communautaire wetgeving op het gebied van sociale zekerheid is voorzien voor
onderdanen van derde landen wier situatie wat de lidstaten betreft grensoverschrijdende aspecten bevat. Voorts mag de
richtlijn geen rechten verlenen met betrekking tot situaties die niet onder de
communautaire wetgeving vallen, zoals bijvoorbeeld gezinsleden die in een derde
land verblijven. ê 2005/71/EG overweging 17 (aangepast) De bevordering van de mobiliteit van onderdanen
van derde landen die worden toegelaten om wetenschappelijk onderzoek te
verrichten, is belangrijk, want daardoor kunnen de contacten en
onderzoeksnetwerken wereldwijd verder worden uitgebouwd en geconsolideerd en
kan de rol van de Europese onderzoeksruimte worden vastgelegd. Onderzoekers
moeten onder de in deze richtlijn vastgestelde voorwaarden mobiel kunnen zijn.
Deze voorwaarden laten de huidige regels inzake de erkenning van de geldigheid van reisdocumenten onverlet. ê 2005/71/EG overweging 18 (aangepast) Er dient bijzondere aandacht te worden besteed aan
het vergemakkelijken en steunen van de eenheid van het gezin van de
onderzoekers, overeenkomstig de Aanbeveling van de Raad van 12 oktober 2005 tot
vergemakkelijking van de toelating van onderdanen van derde landen met het
oog op het verrichten van wetenschappelijk onderzoek in de Europese Gemeenschap[29]. ê 2005/71/EG overweging 19 (aangepast) Met het oog op de eenheid van het gezin en ten
behoeve van de mobiliteit, moeten de gezinsleden zich in een andere lidstaat
bij de onderzoeker kunnen voegen onder de in de nationale wetgeving van die
lidstaat gestelde voorwaarden, met inbegrip van zijn verplichtingen uit hoofde
van bilaterale of multilaterale overeenkomsten. ê 2005/71/EG overweging 20 (aangepast) De houders van een verblijfstitel moeten in
principe de mogelijkheid krijgen om een toelatingsaanvraag in te dienen terwijl
zij zich op het grondgebied van de betrokken lidstaat bevinden. ê 2005/71/EG overweging 21 (aangepast) De lidstaten hebben het recht de aanvragers kosten
aan te rekenen voor de behandeling van aanvragen voor verblijfstitels. ê 2005/71/EG overweging 26 (aangepast) Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel
Akkoord "Beter wetgeven" worden de lidstaten ertoe aangespoord
voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te
stellen die, voorzover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en
de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te
maken. ê 2005/71/EG overweging 27 (aangepast) Overeenkomstig artikel 3 van het Protocol
betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland, gehecht aan het
Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de
Europese Gemeenschap, heeft Ierland per brief van 1 juli 2004 meegedeeld dat
het wenst deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze richtlijn. ò nieuw (45) De
verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te
worden beperkt tot de bepalingen die ten opzichte van de vorige richtlijnen
materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde
bepalingen vloeit voort uit de vorige richtlijnen. (46) Deze
richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in
bijlage I, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal
recht en toepassing van de aldaar genoemde richtlijnen onverlet te laten, ê 2004/114/EG (aangepast) ð nieuw HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN
VASTGESTELD: HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Doel Deze richtlijn is bedoeld ter bepaling van: a) de voorwaarden ð voor de toegang tot en het verblijf op ï waarop het grondgebied van de lidstaten van onderdanen van derde landen voor een periode van meer dan drie maanden ð 90 dagen ï kunnen worden toegelaten
tot het grondgebied van de lidstaten met het oog op Ö onderzoek, Õ studie, scholierenuitwisseling, ð bezoldigde en ï
onbezoldigde stages, beroepsopleiding of
vrijwilligerswerk ð of au-pairactiviteiten ï; b) de regels
betreffende de procedures voor het voor deze
doeleinden tot het grondgebied van de lidstaten toelaten van onderdanen van
derde landen. ò nieuw b) de
voorwaarden voor de toegang van studenten en bezoldigde stagiairs uit derde
landen tot en hun verblijf gedurende een periode van meer dan 90 dagen op het
grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat die de onderdaan van een
derde land voor het eerst een vergunning heeft verleend op grond van deze
richtlijn; c) de
voorwaarden voor de toegang van onderzoekers uit derde landen tot en hun
verblijf op het grondgebied van een andere lidstaat dan de lidstaat die de
onderdaan van een derde land voor het eerst een vergunning heeft verleend op
grond van deze richtlijn. ê 2005/71/EG (aangepast) HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Onderwerp In deze richtlijn worden de voorwaarden
vastgesteld voor de toelating van onderzoekers uit derde landen tot de
lidstaten voor een periode van meer dan drie maanden om een onderzoeksproject
uit te voeren in het kader van een gastovereenkomst met een
onderzoeksinstelling. ê 2004/114/EG (aangepast) ð nieuw Artikel 2 Werkingssfeer 1. Deze richtlijn geldt voor onderdanen van
derde landen die verzoeken te worden toegelaten tot het grondgebied van een
lidstaat met het oog op Ö onderzoek, Õ studie, Ö scholierenuitwisseling, Õ ð een bezoldigde of ï Ö onbezoldigde stage,
vrijwilligerswerk Õ ð of au-pairactiviteiten ï. 2. Deze richtlijn is niet van toepassing op Ö onderdanen van derde landen Õ: a) onderdanen van derde landen die
als asielzoeker in een lidstaat verblijven, of
in het kader van subsidiaire vormen van bescherming, of
in het kader van regelingen voor tijdelijke bescherming; b) onderdanen van derde landen wier
uitzetting op feitelijke of juridische gronden werd opgeschort; c) onderdanen van derde landen
die gezinsleden van burgers van de Unie zijn die hun recht van vrij verkeer
binnen de Unie hebben uitgeoefend; d) onderdanen van derde landen die
in een bepaalde lidstaat in het bezit zijn van de status van langdurig
ingezetenen in de zin van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad[30] van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig
ingezeten onderdanen van derde landen en die in een andere lidstaat hun recht van verblijf uitoefenen om
daar een studie of een beroepsopleiding te volgen; e) onderdanen van derde landen
die volgens het recht van de lidstaat in kwestie gekwalificeerd zijn als werknemers of
zelfstandigen. ò nieuw f) die,
evenals hun gezinsleden en ongeacht hun nationaliteit, krachtens overeenkomsten
tussen de Unie en haar lidstaten of tussen de Unie en derde landen, rechten van
vrij verkeer genieten die gelijkwaardig zijn aan die van de burgers van de Unie; g) die
stagiairs zijn die zich voor een stage naar de Unie begeven in het kader van
een overplaatsing binnen een onderneming overeenkomstig [Richtlijn 2013/xx/EU
betreffende overplaatsing binnen een onderneming]. ê 2004/114/EG (aangepast) Artikel 3 Definities In deze richtlijn wordt verstaan onder: a) “onderdaan van een derde land”: eenieder
Ö een persoon Õ die geen burger van de Unie is in de zin
van artikel 17 20, lid 1, van het Verdrag; ê 2005/71/EG (aangepast) Artikel 2 Definities In deze richtlijn wordt verstaan onder: a) “onderdaan van een derde land”: eenieder die geen burger
van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag; ê 2005/71/EG b) d) “onderzoeker”: een onderdaan van een derde land die houder is
van een passend diploma van hoger onderwijs dat toegang geeft tot
doctoraatsprogramma’s, en die door een onderzoeksinstelling is geselecteerd om
een onderzoeksproject uit te voeren waarvoor dat diploma doorgaans vereist is; ê 2004/114/EG c) b) “student”: onderdaan van een derde land die door een
hogeronderwijsinstelling is aangenomen en is toegelaten tot het grondgebied van
een lidstaat om bij wijze van hoofdactiviteit een voltijdse studie te volgen
die wordt afgesloten met een door de lidstaat erkend getuigschrift van hoger
onderwijs, waaronder een diploma, titel of doctoraal niveau aan een
hogeronderwijsinstelling, en eventueel is voorafgegaan door een opleiding ter
voorbereiding op dergelijk onderwijs overeenkomstig de nationale wetgeving; d) c) “scholier”: onderdaan van een derde land die is toegelaten tot
het grondgebied van een lidstaat om daar, in het kader van een
uitwisselingsprogramma dat ten uitvoer wordt gelegd door een daartoe
overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruik en door de lidstaat erkende
organisatie, een erkend programma van voortgezet onderwijs te volgen; ê 2004/114/EG (aangepast) e) d) “onbezoldigde stagiair”: onderdaan van een derde land die is
toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat voor een periode van
onbezoldigde stage opleiding, overeenkomstig het nationale recht Ö van de betrokken lidstaat Õ; ò nieuw f) “bezoldigde
stagiair”: onderdaan van een derde land die is toegelaten tot het grondgebied
van een lidstaat voor een stage waarvoor de betrokkene een bezoldiging
ontvangt, overeenkomstig het nationale recht van de betrokken lidstaat; g) “vrijwilliger”:
een onderdaan van een derde land die is toegelaten tot het grondgebied van een
lidstaat om deel te nemen aan een erkend vrijwilligersprogramma; ê 2004/114/EG (aangepast) h) f) “vrijwilligersprogramma”:
programma voor concrete solidariteitsactiviteiten op basis van een Ö door een lidstaat of de Unie
erkend Õ programma van een staat of van de Gemeenschap
dat doelstellingen van algemeen belang nastreeft; ò nieuw i) “au
pair”: een onderdaan van een derde land die op het grondgebied van een lidstaat
tijdelijk in een gezin wordt opgenomen in ruil voor licht huishoudelijk werk en
verzorging van de kinderen, teneinde zijn of haar taalkennis en kennis van het
gastland te verbeteren; ê 2005/71/EG j) b) “onderzoek”: stelselmatig verricht creatief werk ter vergroting
van het kennisbestand, waaronder de kennis van mens, cultuur en samenleving,
alsmede de aanwending van dit kennisbestand voor nieuwe toepassingen; k) c) “onderzoeksinstelling”: openbare of particuliere instelling die
onderzoek verricht en die met het oog op de toepassing van deze richtlijn
volgens de nationale wetgeving of administratieve praktijk door een de lidstaat is
erkend; ê 2004/114/EG (aangepast) l) e) ‘ Öonderwijs Õinstelling”: een openbare of particuliere
instelling die door de ontvangende lidstaat wordt erkend en/of waarvan de
studies overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruiken Ö aan de hand van transparante
criteria Õ worden erkend voor de doeleinden van deze
richtlijn; ò nieuw m) “bezoldiging”:
de betaling, ongeacht in welke vorm, die wordt ontvangen als vergoeding voor
verleende diensten en overeenkomstig de nationale wetgeving of de gevestigde
praktijk als wezenlijk onderdeel van de arbeidsverhouding wordt beschouwd; n) “tewerkstelling”:
het verrichten van activiteiten die bestaan uit om het even welke vorm van
arbeid of werk die overeenkomstig de nationale wetgeving of de gevestigde
praktijk is geregeld, voor of onder leiding en/of toezicht van een werkgever; o) “eerste
lidstaat”: de lidstaat die als eerste op grond van deze richtlijn een
vergunning afgeeft aan een onderdaan van een derde land; p) “tweede
lidstaat”: elke andere lidstaat dan de eerste lidstaat; q) “programma’s
van de Unie met mobiliteitsmaatregelen”: door de Unie gefinancierde programma’s
die de mobiliteit van onderdanen van derde landen naar de Unie bevorderen; r) “vergunning”:
iedere door de autoriteiten van een lidstaat aan een onderdaan van een derde
land verstrekte vergunning om legaal op zijn grondgebied te verblijven,
overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder a) van Verordening (EG) nr. 1030/2002,
of een visum voor verblijf van langere duur; s) “visum
voor verblijf van langere duur”: een vergunning die is afgegeven door een
lidstaat overeenkomstig artikel 18 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst of
overeenkomstig het nationale recht van een lidstaat die het Schengenacquis niet
volledig ten uitvoer legt; ê 2004/114/EG g) “verblijfstitel”:
iedere door de autoriteiten van een lidstaat aan een onderdaan van een derde
land verstrekte vergunning om legaal op zijn grondgebied te verblijven,
overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder a) van Verordening (EG) nr. 1030/2002. ê 2005/71/EG (aangepast) e) “verblijfstitel”:
vergunning met de vermelding “onderzoeker”, die door de autoriteiten van een
lidstaat met het oog op een legaal verblijf op zijn grondgebied aan een
onderdaan van een derde land is verstrekt
overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1030/2002. Artikel 3 Toepassingsgebied 1. Deze richtlijn is van toepassing op onderdanen
van derde landen die verzoeken te worden toegelaten tot het grondgebied van een
lidstaat om daar een onderzoeksproject uit te voeren. 2. Deze richtlijn is niet van toepassing op: a) onderdanen van derde landen die in een lidstaat
verblijven als aanvrager van internationale bescherming of in het kader van een
regeling voor tijdelijke bescherming; b) onderdanen van derde landen die een aanvraag indienen om als
student in de zin van Richtlijn 2004/114/EG in een lidstaat te mogen verblijven
om onderzoek te verrichten met het oog op het behalen van een doctorstitel; c) onderdanen van derde landen wier uitzetting op feitelijke of
juridische gronden werd opgeschort; d) onderzoekers die door een onderzoeksinstelling worden gedetacheerd bij
een andere onderzoeksinstelling in een andere lidstaat. ê 2005/71/EG (aangepast) Artikel 4 Gunstiger bepalingen 1. Deze richtlijn geldt onverminderd gunstiger
bepalingen in: a) bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap of de
Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds, en een of meer derde landen
anderzijds; b) bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen een of meer
lidstaten en een of meer derde landen. 2. Deze richtlijn laat onverlet dat de lidstaten
bepalingen kunnen invoeren of handhaven die gunstiger zijn voor de personen die
onder het toepassingsgebied van de richtlijn vallen. ê 2004/114/EG (aangepast) ð nieuw Artikel 4 Gunstiger bepalingen 1. Deze richtlijn doet niet af aan
gunstiger bepalingen van: a) bilaterale of multilaterale
overeenkomsten tussen de Gemeenschap Ö Unie Õ of de Gemeenschap Ö Unie Õ en haar lidstaten enerzijds, en een of
meer derde landen anderzijds; of b) bilaterale of multilaterale
overeenkomsten tussen een of meer lidstaten en een of meer derde landen. 2. Deze richtlijn laat onverlet dat de
lidstaten bepalingen kunnen invoeren of handhaven die gunstiger zijn voor de
personen die onder de werkingssfeer van de richtlijn vallen ð wat betreft de artikelen 21, 22, 23, 24, 25 en
29, met name in het kader van mobiliteitspartnerschappen ï . HOOFDSTUK II VOORWAARDEN
VOOR TOELATING ê 2004/114/EG Artikel 5 Beginsel 1. Toelating van een onderdaan van een derde land in de zin van
deze richtlijn is alleen mogelijk als na controle van het dossier blijkt dat
hij voldoet aan de algemene voorwaarden die zijn gesteld in artikel 6, en, afhankelijk van de
betrokken categorie, de
specifieke voorwaarden die zijn gesteld in
artikel 7, 8, 9, 10, of 11, 12, 13 of
14. ò nieuw 2. Wanneer
aan alle algemene en specifieke toelatingsvoorwaarden is voldaan, heeft de
aanvrager recht op een visum voor verblijf van langere duur of een
verblijfsvergunning. Indien een lidstaat verblijfsvergunningen uitsluitend op
het eigen grondgebied afgeeft, maar niet elders, en aan alle
toelatingsvoorwaarden van deze richtlijn is voldaan, verstrekt de betrokken
lidstaat de onderdaan van een derde land het noodzakelijke visum. ê 2004/114/EG Artikel 6 Algemene voorwaarden 1. Een onderdaan van een derde land die verzoekt te worden toegelaten
voor de in deze richtlijn genoemde doeleinden: a) legt een geldig reisdocument over, zoals
omschreven in het nationale recht. De lidstaten kunnen verlangen dat het
reisdocument geldig is voor ten minste de duur van het geplande verblijf; ê 2004/114/EG (aangepast) b) legt, indien hij volgens het nationale
recht van de ontvangende lidstaat van ontvangst minderjarig is, een bewijs van toestemming van de ouders of voogd Ö of een gelijkwaardig document Õ voor het beoogde verblijf over; c) beschikt over een ziektekostenverzekering
voor alle risico’s die voor de eigen onderdanen in Ö van Õ de betrokken lidstaat normaliter zijn
gedekt; ê 2004/114/EG d) wordt niet beschouwd als een bedreiging
voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid; e) legt, indien de lidstaat daarom verzoekt,
een bewijs over van betaling van de vergoeding die krachtens artikel 2031 van deze richtlijn wordt gevraagd
voor de behandeling van de aanvraag voor een verblijfstitel verblijfsvergunning. ò nieuw f) toont op
verzoek van een lidstaat aan dat hij gedurende zijn verblijf over voldoende
middelen kan beschikken om de kosten van levensonderhoud, de studiekosten en de
kosten van de terugreis te dekken, onverminderd de individuele behandeling van
elk geval. ê 2004/114/EG (aangepast) 2. De lidstaten vergemakkelijken de
toelatingsprocedure voor de in de artikelen 7 tot en met 11 bedoelde onderdanen
van derde landen die deelnemen aan communautaire programma's ter bevordering
van de mobiliteit naar of binnen de Gemeenschap. ê 2005/71/EG (aangepast) HOOFDSTUK III TOELATING VAN ONDERZOEKERS Artikel 7 Toelatingsvoorwaarden 1. Onderdanen van derde landen die verzoeken te
worden toegelaten met het oog op de in deze richtlijn genoemde doeleinden: a) moeten een geldig reisdocument overleggen, als voorgeschreven door
de regels van het nationale recht. De lidstaten kunnen eisen dat de
geldigheidsduur van het reisdocument ten minste de duur van de verblijfstitel
dekt, b) moeten een overeenkomstig artikel 6, lid 2, gesloten gastovereenkomst
met een onderzoeksinstelling overleggen, c) moeten, in voorkomend geval, een
aansprakelijkheidsverklaring van de onderzoeksinstelling in de zin van artikel
6, lid 3, overleggen, d) mogen geen bedreiging voor de openbare orde, de openbare veiligheid of
de volksgezondheid vormen. De lidstaten controleren of aan alle in de punten
a) tot en met d) genoemde voorwaarden is voldaan. 2. De lidstaten kunnen ook controleren of is
voldaan aan de voorwaarden waarop de gastovereenkomst gebaseerd en gesloten is. 3. Pas nadat de in de leden 1 en 2 bedoelde
controles een positief resultaat hebben opgeleverd, worden onderzoekers tot het
grondgebied van de lidstaten toegelaten om uitvoering te geven aan de
gastovereenkomst. ò nieuw Artikel 7 Specifieke
voorwaarden voor onderzoekers 1. Naast de
in artikel 6 gestelde algemene voorwaarden moet een onderdaan van een derde
land die met het oog op het verrichten van onderzoek verzoekt te worden
toegelaten: a) een
overeenkomstig artikel 9, leden 1 en 2, gesloten gastovereenkomst met een
onderzoeksinstelling overleggen; en b) indien van
toepassing een verklaring inzake financiële aansprakelijkheid van de
onderzoeksinstelling in de zin van artikel 9, lid 3, overleggen. 2. De
lidstaten kunnen de voorwaarden controleren waarop de gastovereenkomst
gebaseerd en gesloten is. 3. Pas nadat
de in de leden 1 en 2 bedoelde controles een positief resultaat hebben
opgeleverd, worden onderzoekers tot het grondgebied van de lidstaten toegelaten
om uitvoering te geven aan de gastovereenkomst. 4. Aanvragen
van onderdanen van derde landen die in de Unie onderzoek wensen te verrichten,
worden in overweging genomen en behandeld wanneer de betrokken onderdaan van
een derde land verblijft buiten het grondgebied van de lidstaat waartoe hij
wenst te worden toegelaten. 5. Een
lidstaat kan, overeenkomstig zijn nationale wetgeving, een aanvraag inwilligen
die wordt ingediend wanneer de onderdaan van het derde land zich reeds op zijn
grondgebied bevindt. 6. De
lidstaten bepalen of aanvragen voor vergunningen moeten worden ingediend door
onderzoekers dan wel door de betrokken onderzoeksinstellingen. ê 2005/71/EG (aangepast) HOOFDSTUK
II ONDERZOEKSINSTELLINGEN Artikel 58 Erkenning Ö van onderzoeksinstellingen Õ ê 2005/71/EG 1. Een onderzoeksinstelling die een
onderzoeker wenst te ontvangen in het kader van de toelatingsprocedure die bij
deze richtlijn wordt ingevoerd, moet vooraf door de betrokken lidstaat worden
erkend. 2. De erkenning van onderzoeksinstellingen
geschiedt in overeenstemming met de procedures die in het nationale recht of de
administratieve praktijk van de lidstaten zijn voorgeschreven. Verzoeken om
erkenning van openbare en particuliere organisaties worden overeenkomstig die
procedures gedaan, en zijn gebaseerd op hun wettelijke opdracht of
maatschappelijk doel en op het bewijs dat zij zich met onderzoeksactiviteiten
bezighouden. De aan een onderzoekinstelling verleende
erkenning geldt voor ten minste vijf jaar. In uitzonderlijke gevallen kunnen de
lidstaten die erkenning voor een kortere termijn verlenen. 3. Overeenkomstig de nationale wetgeving
kunnen de lidstaten van de onderzoeksinstelling een schriftelijke verbintenis
eisen om, in geval van illegaal verblijf van een onderzoeker op het grondgebied
van de betrokken lidstaat, de kosten voor diens verblijf en terugreis die uit
overheidsmiddelen zijn opgebracht, terug te betalen. De financiële
aansprakelijkheid van de onderzoeksinstelling verstrijkt uiterlijk zes maanden
na de beëindiging van de gastovereenkomst. 4. De lidstaten kunnen voorschrijven dat de
erkende instelling binnen twee maanden nadat een gastovereenkomst afloopt, bij
de daartoe door de lidstaat aangewezen bevoegde instanties bevestigt dat de
werkzaamheden in het kader van het onderzoeksproject waarvoor op grond van
artikel 69 een
gastovereenkomst werd gesloten, daadwerkelijk werden verricht. ê 2005/71/EG (aangepast) 5. De bevoegde instanties in elke lidstaat
publiceren regelmatig
bijgewerkte lijsten van de uit hoofde van deze richtlijn
erkende onderzoeksinstellingen Ö , alsmede elke wijziging van die lijsten Õ . ê 2005/71/EG 6. De lidstaten kunnen onder meer weigeren de
erkenning van een onderzoeksinstelling te verlengen of deze intrekken indien de
instelling niet langer voldoet aan de in de leden 2, 3 en 4 gestelde voorwaarden,
indien de erkenning op frauduleuze wijze is verkregen of indien een
onderzoeksinstelling op frauduleuze of nalatige wijze een gastovereenkomst met
een onderdaan van een derde land heeft gesloten. Indien de erkenning is
ingetrokken of niet is verlengd, kan de betrokken onderzoeksinstelling voor een
periode van maximaal vijf jaar na de bekendmaking van de beslissing tot
intrekking of niet-verlenging belet worden om opnieuw erkenning aan te vragen. 7. De lidstaten kunnen in hun nationale
wetgeving bepalen welke gevolgen de intrekking of niet-verlenging van de
erkenning inhoudt voor de bestaande, overeenkomstig artikel 69 gesloten gastovereenkomsten, en voor
de verblijfsvergunningen van de betrokken onderzoekers. ê 2005/71/EG (aangepast) Artikel 69 Gastovereenkomst 1. Een onderzoeksinstelling die een
onderzoeker wenst uit te nodigen, sluit met deze onderzoeker een
gastovereenkomst, waarin de
onderzoeker zich ertoe verbindt het onderzoeksproject uit te voeren, en de
onderzoeksinstelling zich ertoe verplicht, onverminderd artikel 6, de
onderzoeker voor dat doel als gast te ontvangen Ö mits aan de voorwaarden van de
artikelen 6 en 7 is voldaan Õ . ò nieuw De gastovereenkomst
vermeldt ten minste: a) de benaming en
het doel van het onderzoeksproject; b) de verbintenis
van de onderzoeker om het onderzoeksproject volledig uit te voeren; c) de bevestiging
van de onderzoeksinstelling dat zij zich ertoe verbindt de onderzoeker te
ontvangen zodat deze het onderzoeksproject kan uitvoeren; d) de begindatum
en de einddatum van het onderzoeksproject; e) informatie betreffende
de rechtsbetrekking tussen de onderzoeksinstelling en de onderzoeker; f) informatie
betreffende de arbeidsvoorwaarden van de onderzoeker. ê 2005/71/EG 2. Een onderzoeksinstelling kan alleen
een gastovereenkomst sluiten indien aan de volgende voorwaarden is voldaan: a) het onderzoeksproject is goedgekeurd door
de bevoegde afdelingen autoriteiten van de onderzoeksinstelling na toetsing van: i) het doel en de duur van het onderzoek
en de beschikbaarheid van de hiervoor benodigde financiële middelen; ii) de kwalificaties van de onderzoeker in
het licht van het doel van het onderzoek, . Deze moeten worden
gestaafd met een gewaarmerkte kopie van het in artikel 23, onder b) d), bedoelde
diploma; ê 2005/71/EG (aangepast) b) de onderzoeker beschikt gedurende zijn verblijf maandelijks
over voldoende middelen, uitgaande van het minimumbedrag dat daartoe door de
lidstaat is vastgesteld, om in zijn behoeften te voorzien en de terugreis te
betalen zonder een beroep te doen op het
bijstandssysteem van de betrokken lidstaat; c) tijdens zijn verblijf beschikt de onderzoeker over een
ziektekostenverzekering die alle risico's dekt die doorgaans ook voor de
onderdanen van de betrokken lidstaat worden gedekt; d) de gastovereenkomst
vermeldt de rechtsbetrekking en de arbeidsvoorwaarden van de onderzoekers. ê 2005/71/EG 3. Na de ondertekening van de
gastovereenkomst kan de onderzoeksinstelling conform de nationale wetgeving
gehouden zijn de onderzoeker een individuele aansprakelijkheidsverklaring te
verstrekken voor de in artikel 58,
lid 3, bedoelde kosten. 4. De gastovereenkomst verstrijkt
automatisch wanneer de onderzoeker niet wordt toegelaten of wanneer de
rechtsbetrekking tussen de onderzoeker en de onderzoeksinstelling wordt
beëindigd. 5. De onderzoeksinstelling stelt de
daartoe door de lidstaat aangewezen instantie zo spoedig mogelijk in kennis van
gebeurtenissen die de uitvoering van de gastovereenkomst verhinderen. ê 2004/114/EG (aangepast) Artikel 710 Specifieke voorwaarden voor studenten 1. Naast de in artikel 6 gestelde
algemene voorwaarden moeten onderdanen van een derde land die om studieredenen
verzoeken te worden toegelaten: a) Öbewijs overleggen dat
zij Õ zijn aangenomen door een instelling voor
hoger onderwijs om daar een studieprogramma te volgen; b) d) indien de lidstaat dat vereist, een bewijs van betaling van het door de
instelling gevraagde inschrijfgeld kunnen overleggen. ; b) op verzoek van een
lidstaat kunnen aantonen dat zij gedurende hun verblijf over voldoende middelen
kunnen beschikken om de kosten van levensonderhoud, de studiekosten en de
kosten van de terugreis te dekken. De
lidstaten maken het voor deze bepaling vereiste
maandelijkse minimumbedrag bekend, hetgeen onverlet laat dat elk geval
afzonderlijk wordt beoordeeld; c) indien de lidstaat dat vereist, bewijzen
over voldoende kennis van de taal van het studieprogramma dat zij volgen, te
beschikken; . 2. Studenten die automatisch over een
ziektekostenverzekering beschikken voor alle risico’s die voor de eigen
onderdanen in de betrokken lidstaat normaliter zijn gedekt, omdat die is
gekoppeld aan hun inschrijving bij een instelling, worden geacht te voldoen aan
de in artikel 6, lid 1, onder c), gestelde voorwaarde. Artikel 8 Mobiliteit van
studenten 1. Onderdanen
van derde landen die zijn toegelaten als student en die verzoeken een deel van
de reeds aangevangen studie in een andere lidstaat te mogen volgen of te mogen aanvullen met een daaraan gerelateerde studie in
een andere lidstaat, worden door deze laatste lidstaat, onverminderd artikel
12, lid 2, artikel 16 en artikel 18, lid 2, toegelaten binnen een periode die
de voortzetting van de studie in kwestie niet belemmert en tegelijkertijd de
bevoegde autoriteiten voldoende tijd biedt om het verzoek te behandelen, a) indien zij ten
aanzien van deze lidstaat voldoen aan de voorwaarden van de artikelen 6 en 7,
en b) indien zij bij hun
aanvraag voor toelating een dossier hebben ingediend waarin hun volledige
studieloopbaan wordt beschreven en waaruit in voorkomend geval blijkt dat de
nieuwe studie die zij wensen te volgen, goed aansluit bij de studie die zij
reeds hebben afgerond, en c) indien zij
deelnemen aan een communautair of bilateraal uitwisselingsprogramma of voor
ten minste twee jaar in een lidstaat zijn toegelaten als student. 2. De in lid 1,
onder c) bedoelde vereisten gelden niet wanneer de studenten in het kader van
hun studieprogramma's een deel van hun opleiding
verplicht moeten volgen in een instelling van een andere lidstaat. 3. De bevoegde
autoriteiten van de eerste lidstaat verstrekken op verzoek van de bevoegde
autoriteiten van de tweede de nodige gegevens over het verblijf van de student
op het grondgebied van de eerste lidstaat. ê 2004/114/EG (aangepast) Artikel 911 Specifieke voorwaarden voor scholieren 1. Onverminderd artikel 3 moeten onderdanen Onderdanen van een derde land die verzoeken om in het kader van een
scholierenuitwisseling te worden toegelaten, moeten aan de in artikel 6 gestelde algemene voorwaarden voldoen en: ê 2004/114/EG a) de door de betrokken lidstaat
vastgestelde minimumleeftijd hebben bereikt en niet ouder zijn dan de
maximumleeftijd; b) kunnen aantonen dat zij zijn toegelaten
tot een instelling voor voortgezet onderwijs; c) kunnen aantonen dat zij deelnemen aan een
erkend uitwisselingsprogramma dat ten uitvoer wordt gelegd door een daartoe
overeenkomstig de nationale wetgeving of gebruiken door de lidstaat erkende
organisatie; d) kunnen aantonen dat de organisatie voor
scholierenuitwisseling de volle aansprakelijkheid voor hen op zich neemt
gedurende hun gehele verblijf op het grondgebied van de betrokken lidstaat, in
het bijzonder voor de kosten van verblijf, de studiekosten, de ziektekosten en
de kosten van de terugkeer; e) gedurende hun gehele verblijf bij een
gastgezin verblijven dat voldoet aan de door de lidstaten gestelde voorwaarden
en dat is geselecteerd volgens de regels van het programma voor de uitwisseling
van scholieren waaraan zij deelnemen. 2. Elke lidstaat kan de toelating van
scholieren die deelnemen aan een uitwisselingsprogramma, beperken tot
onderdanen van derde landen die dezelfde mogelijkheid bieden aan onderdanen van
de lidstaat. ê 2004/114/EG (aangepast) ð nieuw Artikel 1012 Specifieke voorwaarden voor onbezoldigde stagiairs 1. Onverminderd
artikel 3 moeten onderdanen Onderdanen van een derde land die verzoeken om als Ö bezoldigd of Õ onbezoldigd stagiair te worden
toegelaten, moeten voldoen aan de in artikel 6 gestelde algemene voorwaarden en: a) een opleidingsovereenkomst stageovereenkomst hebben gesloten, die in voorkomend geval volgens de nationale
wetgeving of gebruiken wordt erkend door de bevoegde instantie van de betrokken
lidstaat, met het oog op een onbezoldigde
stage bij een onderneming uit de particuliere of de publieke sector of bij een
particuliere of openbare organisatie voor beroepsopleiding die volgens de
nationale wetgeving of gebruiken door de lidstaat wordt erkend; ò nieuw b) op verzoek van
een lidstaat kunnen aantonen dat zij over een relevante opleiding of relevante
kwalificaties of beroepservaring beschikken om bij de werkervaring baat te
vinden. ê 2004/114/EG b) op verzoek van een
lidstaat kunnen aantonen dat zij gedurende hun verblijf over voldoende middelen
kunnen beschikken om de kosten van levensonderhoud, de studiekosten en de
kosten van de terugreis te dekken. De
lidstaten maken het voor deze bepaling
vereiste maandelijkse minimumbedrag bekend, hetgeen onverlet laat dat elk geval
afzonderlijk wordt beoordeeld; ê 2004/114/EG c) indien de lidstaat dat eist, een
basistaalcursus volgen om over voldoende talenkennis te beschikken voor het
volgen van de stage. ò nieuw De onder a) bedoelde
overeenkomst bevat een beschrijving van het stageprogramma en een vermelding
van de duur ervan, de voorwaarden voor het toezicht op de stagiair bij de
uitvoering van het programma, de werktijden van de stagiair, de
rechtsbetrekking met de gastorganisatie, en, indien de stagiair wordt
bezoldigd, de hoogte van de bezoldiging. 2. De
lidstaten mogen verlangen dat de gastorganisatie verklaart dat de onderdaan van
een derde land geen arbeidsplaats inneemt. ê 2004/114/EG (aangepast) Artikel 1113 Specifieke voorwaarden voor
vrijwilligers Onverminderd artikel 3 moeten onderdanen Onderdanen van een derde land die verzoeken om als vrijwilliger te worden
toegelaten, moeten voldoen aan de in artikel 6 gestelde algemene voorwaarden en: a) de door de betrokken
lidstaat vastgestelde minimumleeftijd hebben bereikt en niet ouder zijn dan de
maximumleeftijd; ê 2004/114/EG a) b) de overeenkomst kunnen overleggen die zij hebben gesloten met de
organisatie die in de betrokken lidstaat is belast met het
vrijwilligersprogramma waaraan zij deelnemen, en waarin hun taken worden
beschreven, alsmede de ondersteuning die hun bij het verrichten daarvan wordt
verleend, hun werkrooster werktijden, de middelen die beschikbaar zijn om de kosten van hun reis, voeding,
huisvesting, vervoer en zakgeld te dekken gedurende hun gehele verblijf, en
tevens, in voorkomend geval, de opleiding die zij zullen volgen met het oog op
een goede vervulling van hun taken; ê 2004/114/EG b) c) kunnen aantonen dat de organisatie die belast is met het
vrijwilligersprogramma waaraan zij deelnemen, een aansprakelijkheidsverzekering
heeft afgesloten voor hun activiteiten; en de volle
aansprakelijkheid voor hen op zich neemt gedurende hun gehele verblijf op
het grondgebied van de betrokken lidstaat, in het bijzonder voor de kosten van
verblijf, de ziektekosten en de kosten van de terugkeer; ê 2004/114/EG d) c) en, indien de ontvangende lidstaat dat vereist, een basiscursus
volgen betreffende de taal, de geschiedenis en de politieke en maatschappelijke
structuur van die lidstaat. ònieuw Artikel 14 Specifieke voorwaarden voor au pairs Onderdanen van een
derde land die verzoeken om als au pair te worden toegelaten, moeten voldoen
aan de in artikel 6 gestelde algemene voorwaarden en: a) de
leeftijd van 17 jaar hebben bereikt en niet ouder zijn dan 30 jaar, hoewel zij
in afzonderlijke gerechtvaardigde gevallen ouder mogen zijn dan 30 jaar; b) kunnen
aantonen dat het gastgezin de volle aansprakelijkheid voor hen op zich neemt
gedurende hun gehele verblijf op het grondgebied van de betrokken lidstaat, in
het bijzonder voor de kosten van verblijf, accommodatie, ziekte en moederschap
en het risico van ongevallen; c) de
overeenkomst tussen de au pair en het gastgezin kunnen overleggen, waarin hun
rechten en plichten worden omschreven, met inbegrip van een opgave van het te
ontvangen zakgeld, passende regelingen die hen toestaan cursussen te volgen en
de deelname aan de dagelijkse verplichtingen van het gezinsleven. ê 2005/71/EG Artikel 9 Gezinsleden 1. Wanneer een
lidstaat besluit om een verblijfstitel toe te kennen aan de gezinsleden van een
onderzoeker, heeft deze titel dezelfde geldigheidsduur als de aan de
onderzoeker toegekende verblijfstitel, mits de geldigheidsduur van hun reisdocumenten dat mogelijk maakt. In deugdelijk gemotiveerde gevallen kan de
geldigheidsduur van de verblijfstitel van het gezinslid van de onderzoeker
worden verkort. 2. Voor de
afgifte van de verblijfstitel aan de gezinsleden van de tot een lidstaat toegelaten onderzoeker geldt niet de
eis van een minimale verblijfsduur van de onderzoeker. ò nieuw HOOFDSTUK III VERGUNNINGEN EN
DUUR VAN HET VERBLIJF Artikel 15 Vergunningen Op visa voor een
verblijf van langere duur en op verblijfsvergunningen wordt de aanduiding
“onderzoeker”, “student”, “vrijwilliger”, “scholier”, “bezoldigde stagiair”,
“onbezoldigde stagiair” dan wel “au pair” vermeld. Op vergunningen voor
onderzoekers en studenten uit derde landen die de Unie bezoeken in het kader
van een specifiek Unieprogramma met mobiliteitsmaatregelen, wordt het
specifieke programma vermeld. ê 2005/71/EG (aangepast) ð nieuw Artikel 8 16 Geldigheidsduur Duur van de het verblijfstitel 1. De lidstaten verstrekken een verblijfstitel
ð voor onderzoekers een vergunning ï
met een geldigheidsduur van tenminste ten minste een jaar, die wordt verlengd zolang aan de in de artikelen 6, en 7 Ö en 9 Õ gestelde voorwaarden wordt voldaan.
Indien de onderzoekswerkzaamheden minder dan een jaar in beslag nemen, wordt een verblijfstitel ð de vergunning ï
verstrekt voor de duur van het onderzoek. ò nieuw 2. De
lidstaten verstrekken voor studenten een vergunning met een geldigheidsduur van
ten minste een jaar, die wordt verlengd zolang aan de in de artikelen 6 en 10
gestelde voorwaarden wordt voldaan. Indien de duur van de studie minder dan een
jaar bedraagt, wordt een vergunning verstrekt voor de duur van de studie. 3. De
lidstaten verstrekken voor scholieren en au pairs een vergunning met een
geldigheidsduur van ten hoogste een jaar. ê 2004/114/EG (aangepast) ð nieuw 4. De geldigheidsduur van een aan onbezoldigde
stagiairs afgegeven verblijfstitel
ð vergunning ï is
gelijk aan de duur van de stage of bedraagt maximaal één jaar. In
uitzonderlijke gevallen kan deze geldigheidsduur eenmalig worden verlengd ð in de vorm van een vergunning ï
voor de periode die nodig is om een volgens de nationale wetgeving of gebruiken
van de lidstaat erkende beroepskwalificatie te behalen, mits indien de houder van
de verblijfstitel blijft voldoen aan de in de artikelen 6 en 10 Ö 12 Õ gestelde voorwaarden. 5. De aAan
vrijwilligers afgegeven verblijfstitel ð vergunningen ï wordt worden afgegeven voor ten hoogste een jaar. In uitzonderlijke gevallen,
indien het programma in kwestie langer duurt dan een jaar, kan de
geldigheidsduur van de verblijfstitel ð vereiste vergunning ï
gelijk zijn aan de duur van het programma. 6. Indien de
lidstaten de toegang en het verblijf toestaan op basis van een visum voor
verblijf van langere duur, wordt bij de eerste verlenging van het
oorspronkelijke verblijf een verblijfsvergunning afgegeven. Indien de
geldigheidsduur van het visum voor verblijf van langere duur minder bedraagt
dan de toegestane verblijfsduur, wordt het visum voor verblijf van langere duur
zonder verdere formaliteiten vervangen door een verblijfsvergunning, voordat
het visum verstrijkt. Artikel 17 Aanvullende
informatie De lidstaten kunnen
aanvullende informatie opnemen in verband met het verblijf van de onderdaan van
een derde land, zoals de volledige lijst van de lidstaten die de onderzoeker of
student voornemens is te bezoeken; dit kan op papier dan wel in elektronische
vorm, zoals bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1030/2002 en in punt
a), onder 16, van de bijlage daarbij. ê 2004/114/EG (aangepast) HOOFDSTUK IV VERBLIJFSTITELS Ö REDENEN
VOOR WEIGERING, INTREKKING OF NIET-VERLENGING VAN VERGUNNINGEN Õ Artikel 12 Aan studenten
afgegeven verblijfstitel 1. Er wordt aan de
student een verblijfstitel afgegeven voor ten minste een jaar met de
mogelijkheid van verlenging zolang de houder ervan blijft voldoen aan de in de
artikelen 6 en 7 gestelde voorwaarden. Indien
de studie korter duurt dan een jaar, wordt
de verblijfstitel afgegeven voor de studieperiode. 2. Onverminderd artikel
16 kan de verblijfstitel worden ingetrokken of niet worden verlengd indien de
houder: a) zich niet houdt aan de
beperkingen die krachtens artikel 17 van deze richtlijn worden gesteld aan de toegang tot economische
activiteiten; b) volgens de nationale
wetgeving of de bestuurlijke gebruiken onvoldoende voortgang boekt bij zijn
studie. Artikel 13 Aan scholieren
afgegeven verblijfstitel De aan scholieren
afgegeven verblijfstitel wordt afgegeven voor ten hoogste een jaar. Artikel 14 Aan onbezoldigde
stagiairs afgegeven verblijfstitel De geldigheidsduur
van een aan onbezoldigde stagiairs afgegeven verblijfstitel is gelijk aan de
duur van de stage of bedraagt maximaal één jaar. In uitzonderlijke gevallen kan deze geldigheidsduur eenmalig worden
verlengd voor de periode die nodig is om een volgens de nationale wetgeving of
gebruiken van de lidstaat erkende beroepskwalificatie te behalen, indien de
houder van de verblijfstitel blijft voldoen
aan de in de artikelen 6 en 10 gestelde voorwaarden. Artikel 15 Aan vrijwilligers
afgegeven verblijfstitel De aan
vrijwilligers afgegeven verblijfstitel wordt afgegeven voor ten hoogste een
jaar. In uitzonderlijke gevallen, indien
het programma in kwestie langer duurt dan een jaar, kan de geldigheidsduur
van de verblijfstitel gelijk zijn aan de duur van het programma. ò nieuw Artikel 18 Redenen voor afwijzing van een aanvraag 1. De
lidstaten wijzen een aanvraag in de onderstaande gevallen af: a) indien niet is
voldaan aan de algemene voorwaarden van artikel 6 of aan de relevante
specifieke voorwaarden van artikel 7 en de artikelen 10 tot en met 16; b) indien de
overgelegde documenten op frauduleuze wijze zijn verkregen, zijn vervalst of
ongeoorloofd zijn gewijzigd; c) indien de
gastorganisatie of de gastonderwijsinstelling uitsluitend is opgericht om de
binnenkomst in de Unie te vergemakkelijken; d) indien tegen de
gastorganisatie naar nationaal recht een sanctie is uitgesproken wegens
zwartwerk en/of illegale arbeid of indien de gastorganisatie niet voldoet aan
de nationale wettelijke verplichtingen inzake sociale zekerheid en/of
belasting, faillissement heeft aangevraagd of anderszins insolvent is; e) indien tegen
het gastgezin of, waar van toepassing, een bemiddelende instantie die bij de
plaatsing van de au pair is betrokken, naar nationaal recht een sanctie is
uitgesproken wegens inbreuk op de voorwaarden voor en/of de doelstellingen van
plaatsing als au pair, en/of wegens illegale tewerkstelling. 2. De
lidstaten mogen een aanvraag afwijzen indien de gastorganisatie, in de loop van
de twaalf maanden die voorafgaan aan de datum van de aanvraag, de functies die
zij met de nieuwe aanvraag tracht in te vullen opzettelijk lijkt te hebben
geschrapt. ê 2004/114/EG (aangepast) ð nieuw Artikel 16 19 ð Redenen voor ï Iintrekking of niet-verlenging van verblijfstitels
ð van een vergunning ï 1. De lidstaten ð trekken ï kunnen een verblijfstitel die op grond van deze
richtlijn is afgegeven, intrekken of weigeren deze te verlengen indien de titel
op frauduleuze wijze is verkregen of indien blijkt dat de houder niet voldeed
of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor toegang en verblijf die in
artikel 5 en, naar gelang van de categorie waartoe hij behoort, de artikelen 7
tot en met 11, zijn vastgesteld. ð een vergunning in de volgende gevallen
in ï: ò nieuw a) indien
vergunningen of overgelegde documenten op frauduleuze wijze zijn verkregen,
zijn vervalst of ongeoorloofd zijn gewijzigd; b) indien het
verblijf van de onderdaan van een derde land andere doelen dient dan die
waarvoor de vergunning was afgegeven; c) indien de
gastorganisatie uitsluitend is opgericht om de binnenkomst in de Unie te
vergemakkelijken; d) indien de
gastorganisatie niet voldoet aan de nationale wettelijke verplichtingen inzake
sociale zekerheid en/of belasting, faillissement heeft aangevraagd of
anderszins insolvent is; e) indien tegen
het gastgezin of, waar van toepassing, een bemiddelende instantie die bij de
plaatsing van de au pair is betrokken, naar nationaal recht een sanctie is
uitgesproken wegens inbreuk op de voorwaarden voor en/of de doelstellingen van
plaatsing als au pair, en/of wegens illegale tewerkstelling; f) voor
studenten: indien de student zich niet houdt aan de tijdsbeperkingen die
krachtens artikel 23 aan de toegang tot economische activiteiten zijn gesteld
of volgens de nationale wetgeving of de bestuurlijke gebruiken onvoldoende
voortgang boekt bij zijn studie. ê 2004/114/EG ð nieuw 2. De lidstaten kunnen een ð vergunning ï verblijfstitel intrekken of weigeren deze te verlengen
om redenen die verband houden met de openbare orde, de openbare veiligheid of
de volksgezondheid. ê 2005/71/EG Artikel 10 Intrekking of
niet-verlenging van de verblijfstitel 1. De lidstaten
kunnen een verblijfstitel die op grond van
deze richtlijn is afgegeven, intrekken of weigeren te verlengen indien de titel
op frauduleuze wijze is verkregen of indien blijkt dat de houder niet voldeed
of niet langer voldoet aan de voorwaarden voor toegang en verblijf die in de
artikelen 6 en 7 zijn vastgesteld, of in de Europese Unie verblijft voor andere
doeleinden dan waarvoor hij is toegelaten. 2. De lidstaten
kunnen een verblijfstitel intrekken of weigeren deze te verlengen om redenen
die verband houden met de openbare orde, de
openbare veiligheid of de volksgezondheid. ò nieuw Artikel 20 Redenen voor niet-verlenging van een vergunning 1. De lidstaten kunnen een aanvraag tot verlenging van een
vergunning in de onderstaande gevallen afwijzen: a) indien de
vergunning of overgelegde documenten op frauduleuze wijze zijn verkregen, zijn
vervalst of ongeoorloofd zijn gewijzigd; b) indien de
houder niet meer lijkt te voldoen aan de algemene voorwaarden inzake
binnenkomst en verblijf van artikel 6 of aan de relevante specifieke
voorwaarden van de artikelen 7, 9 en 10; c) voor studenten:
indien de student zich niet houdt aan de tijdsbeperkingen die krachtens artikel
23 aan de toegang tot economische activiteiten zijn gesteld of volgens de
nationale wetgeving of de bestuurlijke gebruiken onvoldoende voortgang boekt
bij zijn studie. 2. De
lidstaten kunnen een vergunning weigeren te verlengen om redenen die verband
houden met de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid. ê 2005/71/EG (aangepast) HOOFDSTUK V RECHTEN VAN ONDERZOEKERS Artikel 12 21 Gelijke behandeling ò nieuw 1. In
afwijking van artikel 12, lid 2, onder b), van Richtlijn 2011/98/EU hebben
onderzoekers uit derde landen recht op dezelfde behandeling als onderdanen van
de ontvangende lidstaat ten aanzien van onderdelen van de sociale zekerheid
zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van
de socialezekerheidsstelsels. 2. Scholieren,
vrijwilligers, onbezoldigde stagiairs en au pairs hebben recht op gelijke
behandeling wat betreft de toegang tot goederen en diensten, en de levering van
voor het publiek beschikbare goederen en diensten, met uitzondering van de
procedures waarin het nationale recht voorziet voor het verkrijgen van huisvesting,
ongeacht of zij toegang hebben tot de arbeidsmarkt op grond van het Unierecht
of de nationale wetgeving. ê 2005/71/EG (aangepast) Artikel 11 22 Onderwijs
Ö door onderzoekers Õ 1. Onderzoekers die op grond van deze richtlijn zijn toegelaten, mogen
lesgeven in overeenstemming met de nationale wetgeving. 2. De lidstaten
kunnen een maximumaantal uren of dagen voor het lesgeven vaststellen. ê 2004/114/EG (aangepast) ð nieuw HOOFDSTUK
IV BEHANDELING
VAN DE BETROKKEN ONDERDANEN VAN DERDE LANDEN Artikel 17 23 Economische activiteiten van studenten 1. Buiten de studie-uren en onder
voorbehoud van de regels en voorwaarden die voor de gekozen activiteit in de
ontvangende lidstaat gelden, mogen studenten in loondienst werken en als
zelfstandige een economische activiteit uitoefenen. Er kan rekening worden
gehouden met de situatie op de arbeidsmarkt in de ontvangende lidstaat in
kwestie. 2. In voorkomend geval verlenen de lidstaten aan studenten
en/of werkgevers overeenkomstig hun wetgeving voorafgaande toestemming. 23. Elke
lidstaat stelt voor zo’n activiteit een maximumaantal toegelaten uren per week
of dagen of maanden per jaar vast, van minimaal 10
ð 20 ï uur
per week of het equivalent ervan in dagen of maanden per jaar. 3. Gedurende het eerste
jaar van verblijf kan de ontvangende lidstaat de toegang tot economische
activiteiten beperken. 4. De lidstaten kunnen van studenten
eisen dat zij economische activiteiten, eventueel vooraf, melden bij een
daartoe aangewezen instantie. Deze meldingsplicht kan ook, eventueel vooraf,
worden opgelegd aan de werkgevers. ò nieuw Artikel 24 Werk zoeken en ondernemerschap voor onderzoekers en studenten Onderdanen van derde
landen mogen na de afronding van hun onderzoek of studie in een lidstaat nog
gedurende een periode van twaalf maanden op het grondgebied van die lidstaat
blijven om werk te zoeken of een bedrijf op te richten, mits zij nog steeds
voldoen aan de voorwaarden van artikel 6, onder a) en onder c) tot en met f). Gedurende
de vierde tot en met de zesde maand van die periode mag aan onderdanen van een
derde land worden gevraagd om bewijsstukken over te leggen dat zij
daadwerkelijk een baan zoeken of bezig zijn met het oprichten van een bedrijf. Na
de zesde maand van die periode mag onderdanen van een derde land bovendien
worden gevraagd om bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat zij een
gerede kans maken om door een werkgever te worden aangenomen of een bedrijf op
te richten. Artikel 25 Gezinsleden van onderzoekers 1. In
afwijking van artikel 3, lid 1, en van artikel 8 van Richtlijn 2003/86/EG wordt
aan gezinshereniging niet de voorwaarde verbonden dat de houder van een
vergunning tot verblijf met het oog op onderzoek reden heeft om te verwachten
dat hem een permanent verblijfsrecht zal worden toegekend en dat hij een
minimumperiode van verblijf heeft gehad. 2. In
afwijking van artikel 4, lid 1, laatste alinea, en van artikel 7, lid 2, van
Richtlijn 2003/86/EG kunnen de daarin bedoelde integratievoorwaarden en ‑maatregelen
alleen worden toegepast nadat de betrokken personen gezinshereniging is
toegestaan. 3. In
afwijking van artikel 5, lid 4, eerste alinea, van Richtlijn 2003/86/EG worden,
mits de voorwaarden voor gezinshereniging zijn vervuld, de
verblijfsvergunningen voor gezinsleden verstrekt uiterlijk 90 dagen na de datum
van indiening van een aanvraag, of 60 dagen na de datum van de initiële
aanvraag voor gezinsleden van onderzoekers uit derde landen die aan
EU-programma’s met mobiliteitsmaatregelen deelnemen. 4. In
afwijking van artikel 13, leden 2 en 3, van Richtlijn 2003/86/EG hebben de
vergunningen van gezinsleden dezelfde geldigheidsduur als die van de
onderzoeker, voor zover de geldigheidsduur van hun reisdocumenten dit toelaat. 5. In
afwijking van artikel 14, lid 2, tweede zin, van Richtlijn 2003/86/EG passen de
lidstaten geen wachttermijn voor toegang tot de arbeidsmarkt toe. HOOFDSTUK VI MOBILITEIT TUSSEN LIDSTATEN ê 2005/71/EG ð nieuw Artikel 13 26 ð Recht op ï
Mmobiliteit tussen lidstaten ð voor onderzoekers, studenten en bezoldigde
stagiairs ï 1. Een onderdaan van een derde land, die op grond van
deze richtlijn als onderzoeker is toegelaten, mag onder de voorwaarden van dit
artikel een deel van zijn onderzoek op het grondgebied van een andere lidstaat
verrichten. 2. Indien de onderzoeker voor een periode van ten hoogste drie ð zes ï
maanden in een andere lidstaat verblijft, kan het onderzoek worden verricht op
basis van de in de eerste lidstaat gesloten gastovereenkomst, voorzover voor zover hij in de andere lidstaat over voldoende middelen beschikt en in de
tweede lidstaat niet als een bedreiging van de openbare orde, de openbare
veiligheid of de volksgezondheid wordt beschouwd. 3. Indien de onderzoeker langer dan drie ð zes ï
maanden in een andere lidstaat verblijft, kunnen de lidstaten een nieuwe
gastovereenkomst eisen voor de verrichting van het onderzoek in de betrokken
lidstaat. ð Indien de lidstaten voor de mobiliteit
een vergunning verlangen, wordt die vergunning verleend overeenkomstig de
procedurele waarborgen van artikel 29. ï In ieder geval moet ten aanzien van de betrokken
lidstaat voldaan zijn aan de voorwaarden van de artikelen 6 en 7.
5. De lidstaten mogen niet eisen dat de onderzoeker hun grondgebied
verlaat om een aanvraag voor een visum of een
verblijfstitel ð vergunning ï in
te dienen. 4. Wanneer voor
mobiliteitsdoeleinden in de desbetreffende wetgeving is voorzien in de
verplichting van een visum of een verblijfstitel, wordt dit visum of deze
verblijfstitel tijdig verstrekt binnen een
periode die de voortzetting van het onderzoek niet hindert, terwijl aan de
bevoegde autoriteiten voldoende tijd wordt gelaten om de aanvragen te
behandelen. ò nieuw 2. Voor een
periode van meer dan drie maanden, maar niet langer dan zes maanden, mogen
onderdanen van een derde land die op grond van deze richtlijn als student of
als bezoldigd stagiair zijn toegelaten, een deel van hun studie of stage in een
andere lidstaat volgen, mits zij voorafgaand aan de verhuizing naar de tweede lidstaat
aan de bevoegde autoriteit van die lidstaat de volgende documenten hebben
overgelegd: a) een geldig
reisdocument; b) een bewijs dat
zij beschikken over een ziektekostenverzekering die alle risico’s dekt die
doorgaans voor de onderdanen van de betrokken lidstaat worden gedekt; c) een bewijs dat
zij zijn aangenomen door een instelling voor hoger onderwijs of een
stagegastorganisatie; d) een bewijs dat
zij gedurende hun verblijf over voldoende middelen kunnen beschikken om de
kosten van levensonderhoud, de studiekosten en de kosten van de terugreis te
dekken. 3. Ten
aanzien van de mobiliteit van studenten en stagiairs van de eerste lidstaat
naar de tweede lidstaat lichten de autoriteiten van de tweede lidstaat de
autoriteiten van de eerste lidstaat over hun beslissing in. De
samenwerkingsprocedures van artikel 32 zijn van toepassing. 4. Aan
onderdanen van een derde land die als student zijn toegelaten, mag de
overplaatsing naar een tweede lidstaat voor meer dan drie maanden worden
toegestaan op dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op
mobiliteit voor een periode van meer dan drie maanden maar minder dan zes
maanden. Als een lidstaat een nieuwe vergunningaanvraag eist voor mobiliteit
voor een periode van meer dan zes maanden, wordt de vergunning verleend
overeenkomstig artikel 29. 5. De
lidstaten mogen niet eisen dat studenten het grondgebied verlaten om een
aanvraag voor een vergunning voor mobiliteit tussen lidstaten in te dienen. Artikel 27 Rechten van
onderzoekers en studenten die onder Unieprogramma’s met mobiliteitsmaatregelen
vallen 1. De
lidstaten verlenen aan onderdanen van derde landen die op grond van deze
richtlijn als onderzoeker of student zijn toegelaten en die onder
Unieprogramma’s met mobiliteitsmaatregelen vallen, een vergunning voor de
gehele duur van hun verblijf in de lidstaten, wanneer: a) de volledige
lijst van lidstaten die de onderzoeker of student voornemens is te bezoeken,
vóór de binnenkomst in de eerste lidstaat bekend is; b) aanvragers die
student zijn, een bewijs kunnen overleggen dat zij zijn aangenomen door een
instelling voor hoger onderwijs om daar een studieprogramma te volgen. 2. De
vergunning wordt verleend door de eerste lidstaat waar de onderzoeker of
student verblijft. 3. Wanneer de
volledige lijst van lidstaten niet voor de binnenkomst in de eerste lidstaat
bekend is: a) gelden voor
onderzoekers de voorwaarden van artikel 26 voor verblijven in een andere
lidstaat gedurende een periode van ten hoogste zes maanden; b) gelden voor
studenten de voorwaarden van artikel 26 voor verblijven in een andere lidstaat
gedurende een periode van drie tot zes maanden. Artikel 28 Verblijf in de tweede lidstaat voor gezinsleden 1. Indien een
onderzoeker naar een tweede lidstaat verhuist overeenkomstig de artikelen 26 en
27 en het gezin al was gevormd in de eerste lidstaat, krijgen de leden van het
gezin toestemming hem te vergezellen of zich bij hem te voegen. 2. Uiterlijk
een maand na aankomst in de tweede lidstaat dienen de betrokken gezinsleden of
de onderzoeker, naargelang van de nationale wetgeving, bij de bevoegde
autoriteiten van die lidstaat een aanvraag voor een verblijfsvergunning voor
gezinsleden in. Wanneer de geldigheid
van de door de eerste lidstaat afgegeven verblijfsvergunning voor gezinsleden
tijdens de procedure verstrijkt of de houder niet langer het recht geeft legaal
op het grondgebied van de tweede lidstaat te verblijven, staan de lidstaten de
betrokkene toe op hun grondgebied te blijven, indien noodzakelijk door
tijdelijke nationale verblijfsvergunningen of gelijkwaardige vergunningen af te
geven, zodat de aanvrager legaal op hun grondgebied bij de onderzoeker kan
blijven in afwachting van een beslissing over de aanvraag door de bevoegde
autoriteiten van de tweede lidstaat. 3. De tweede
lidstaat kan van de betrokken gezinsleden verlangen dat zij samen met de
aanvraag voor een verblijfsvergunning de volgende documenten overleggen: a) hun
verblijfsvergunning van de eerste lidstaat en een geldig reisdocument of
gewaarmerkte afschriften daarvan, alsmede, indien vereist, een visum; b) een bewijs dat
zij als gezinslid van de onderzoeker in de eerste lidstaat hebben verbleven; c) een bewijs dat
zij over een ziektekostenverzekering beschikken die alle risico’s in de tweede
lidstaat dekt of een bewijs dat de onderzoeker een dergelijke verzekering voor
hen heeft. 4. De tweede
lidstaat kan van de onderzoeker verlangen dat hij aantoont dat de houder
beschikt over: a) huisvesting die
in de betrokken regio als normaal beschouwd wordt voor een vergelijkbaar gezin
en die voldoet aan de algemene normen inzake veiligheid en hygiëne welke in de
betrokken lidstaat gelden; b) stabiele en
regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te
onderhouden, zonder een beroep te doen op de sociale bijstand van de betrokken
lidstaat. De lidstaten beoordelen
deze middelen onder verwijzing naar hun aard en regelmaat en kunnen daarbij
rekening houden met het niveau van de nationale minimumlonen en -pensioenen
alsook met het aantal gezinsleden. ê 2005/71/EG (aangepast) HOOFDSTUK
V PROCEDURE
EN TRANSPARANTIE Artikel 14 Toelatingsaanvragen 1. De lidstaten bepalen of aanvragen voor
verblijfstitels moeten worden ingediend door onderzoekers, dan wel door de
betrokken onderzoeksinstellingen. 2. De aanvraag wordt in overweging genomen en
behandeld wanneer de onderdaan van het derde land verblijft buiten het
grondgebied van de lidstaat waartoe hij wenst te worden toegelaten. 3. Een lidstaat kan, overeenkomstig zijn nationale
wetgeving, een aanvraag inwilligen die wordt ingediend wanneer de onderdaan
van het derde land zich reeds op zijn grondgebied bevindt. 4. De betrokken lidstaat verleent de onderdaan van
een derde land die een aanvraag heeft ingediend en aan de voorwaarden van de
artikelen 6 en 7 voldoet, alle faciliteiten om de vereiste visa te bekomen. Artikel 15 Procedurele waarborgen 1. De bevoegde instanties van de lidstaten nemen
zo spoedig mogelijk een besluit over de volledige aanvraag en voorzien in
voorkomend geval in versnelde procedures. 2. Indien de ter staving van de aanvraag
verstrekte informatie ontoereikend is, kan de behandeling van de aanvraag
worden opgeschort en delen de bevoegde instanties de aanvrager mee welke
verdere informatie zij nodig hebben. 3. Ieder besluit om een aanvraag voor een verblijfstitel
af te wijzen, wordt ter kennis gebracht van de betrokken onderdaan van een
derde land, en wel volgens de procedures die hiervoor door de nationale
wetgeving worden voorgeschreven. In deze kennisgeving worden de
beroepsmogelijkheden die voor de betrokkene
openstaan en de beroepstermijnen vermeld. 4. Wanneer een aanvraag wordt afgewezen, of een
overeenkomstig deze richtlijn afgegeven verblijfstitel wordt ingetrokken, heeft
de betrokkene het recht tegen de autoriteiten van de lidstaat in kwestie beroep
in te stellen. ê 2004/114/EG (aangepast) HOOFDSTUK V VII PROCEDURE EN DOORZICHTIGHEID TRANSPARANTIE Artikel 18 29 Procedurele waarborgen en doorzichtigheid transparantie 1. Een beslissing over een aanvraag voor het
verkrijgen of vernieuwen van een verblijfstitel wordt genomen en aan de
aanvrager medegedeeld binnen een periode die de voortzetting van de studie in
kwestie niet belemmert en tegelijkertijd de bevoegde autoriteiten voldoende
tijd biedt om het verzoek te behandelen. ò nieuw 1. De
bevoegde autoriteiten van de lidstaten nemen een beslissing over de volledige
aanvraag voor een vergunning en stellen de aanvrager, overeenkomstig de
nationale wettelijke kennisgevingsprocedures van de betrokken lidstaat, zo
spoedig mogelijk, maar uiterlijk 60 dagen nadat de aanvraag is ingediend,
schriftelijk in kennis van hun beslissing; deze termijn bedraagt 30 dagen voor
onderzoekers en studenten uit derde landen die onder Unieprogramma’s met
mobiliteitsmaatregelen vallen. ê 2004/114/EG (aangepast) ð nieuw 2. Indien de gegevens tot staving van
de aanvraag ontoereikend zijn, kan de behandeling van de aanvraag worden opgeschort en
delen de bevoegde autoriteiten de aanvrager mede mee
welke aanvullende informatie nog moet worden verstrekt ð en geven zij een redelijke termijn aan
waarbinnen de aanvraag moet worden vervolledigd. De in lid 1 bedoelde termijn wordt
opgeschort tot de autoriteiten de gevraagde aanvullende informatie hebben
ontvangen ï. 3. Een beslissing om een aanvraag voor
een verblijfstitel
Ö vergunning Õ af te wijzen te verwerpen wordt
aan de betrokken onderdaan van het derde land medegedeeld overeenkomstig de
kennisgevingsprocedures van de toepasselijke nationale wetgeving. In deze
kennisgeving worden de beroepsmogelijkheden die voor de betrokkene openstaan Ö , het nationale gerecht of de
nationale autoriteit waarbij de betrokkene beroep kan instellen Õ en de beroepstermijnen vermeld. 4. Indien een aanvraag wordt verworpen afgewezen of een overeenkomstig deze richtlijn afgegeven verblijfstitel Ö vergunning Õ wordt ingetrokken, heeft de betrokkene
het recht tegen de autoriteiten van de lidstaat in kwestie beroep in te
stellen. Artikel 19 Verkorte procedure
voor de afgifte van verblijfstitels of visa aan studenten en scholieren De instantie die
in een lidstaat bevoegd is voor de toegang en het verblijf van studenten of
scholieren uit derde landen kan met een instelling voor hoger onderwijs of
een organisatie die programma's voor scholierenuitwisseling uitvoert en daartoe
volgens de nationale wetgeving of gebruiken van de betrokken lidstaat is
erkend, een overeenkomst sluiten betreffende de
invoering van een verkorte toelatingsprocedure in het kader waarvan
verblijfstitels of visa worden afgegeven op naam van de betrokken onderdaan van
een derde land. ò nieuw Artikel 30 Transparantie
en toegang tot informatie De lidstaten verstrekken
informatie over de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van
derde landen die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, met
inbegrip van het maandelijkse minimumbedrag waarover de betrokkene moet
beschikken, de rechten van de betrokkene, alle bewijsstukken die voor een
aanvraag vereist zijn en de verschuldigde vergoeding. De lidstaten verstrekken
informatie over de onderzoeksinstellingen die overeenkomstig artikel 8 zijn
erkend. ê 2004/114/EG ð nieuw Artikel 20 31 Vergoeding De lidstaten kunnen van de aanvragers een
vergoeding verlangen voor de behandeling van hun aanvraag overeenkomstig deze
richtlijn. ðHet bedrag van die vergoeding mag de
verwezenlijking van het doel van de richtlijn niet in gevaar brengen. ï ê 2005/71/EG (aangepast) HOOFDSTUK
VI SLOTBEPALINGEN Artikel 16 Verslagen Periodiek, en voor het eerst uiterlijk drie jaar
na de inwerkingtreding van deze richtlijn, dient de Commissie bij het Europees
Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze richtlijn in de
lidstaten en stelt, zo nodig, wijzigingen voor. Artikel 17 Omzetting 1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 12 oktober
2007 aan deze richtlijn te voldoen. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen,
wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze
richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de
lidstaten. 2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de
belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze
richtlijn vallende gebied vaststellen. Artikel 18 Overgangsmaatregelen In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk III,
zijn de lidstaten gedurende maximaal twee jaar na de in artikel 17, lid 1,
bedoelde datum niet verplicht om uit hoofde van deze richtlijn vergunningen in
de vorm van verblijfstitels af te geven. Artikel 19 Gemeenschappelijk reisgebied Niets in deze richtlijn wordt geacht te raken
aan het recht van Ierland op handhaving van de regelingen in het kader van het
"gemeenschappelijk reisgebied" die worden bedoeld in het bij het
Verdrag van Amsterdam aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag
tot oprichting van de Europese Gemeenschap
gehechte Protocol betreffende de toepassing van bepaalde aspecten van artikel
14 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op het Verenigd
Koninkrijk en Ierland. Artikel 20 Inwerkingtreding Deze richtlijn treedt in werking op de
twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad
van de Europese Unie. Artikel 21 Adressaten Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten
overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. ê 2004/114/EG HOOFDSTUK VI VIII SLOTBEPALINGEN ò nieuw Artikel 32 Contactpunten 1. De
lidstaten wijzen contactpunten aan die verantwoordelijk zijn voor het ontvangen
en doorgeven van de informatie die nodig is voor de tenuitvoerlegging van de
artikelen 26 en 27. 2. De
lidstaten verlenen passende medewerking aan de in lid 1 bedoelde uitwisseling
van informatie. Artikel 33 Statistieken Jaarlijks, voor het
eerst uiterlijk op […], verstrekken de lidstaten aan de Commissie, overeenkomstig
Verordening (EG) nr. 862/2007 van het Europees Parlement en de Raad[31],
statistische gegevens over het aantal onderdanen van derde landen aan wie zij
vergunningen hebben verleend. Bovendien verstrekken zij de Commissie, voor
zover mogelijk, statistische gegevens over het aantal onderdanen van derde
landen van wie zij gedurende het afgelopen kalenderjaar de vergunningen hebben
verlengd of ingetrokken, onder vermelding van hun nationaliteit. Op dezelfde
wijze verstrekken zij statistische gegevens over het aantal gezinsleden van
onderzoekers. De in lid 1 bedoelde
statistische gegevens hebben betrekking op referentieperioden van één
kalenderjaar en worden de Commissie verstrekt binnen zes maanden na het einde
van het referentiejaar. Het eerste referentiejaar is […]. ê 2004/114/EG (aangepast) ð nieuw Artikel 21 34 Verslaglegging Periodiek, en voor het eerst uiterlijk 12 januari 2010
Ö [vijf jaar na de datum van omzetting
van deze richtlijn] Õ , dient de Commissie bij ð evalueert de Commissie de toepassing van deze
richtlijn en brengt zij aan ï
het Europees Parlement en de Raad een verslag in uit over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten en stelt zij
in voorkomend geval de nodige wijzigingen voor. Artikel 22 Omzetting De lidstaten doen de nodige wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 12 januari
2007 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld
in kennis. Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen,
wordt in de bepalingen of bij de officiële bekendmaking daarvan, naar de
onderhavige richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden
vastgesteld door de lidstaten. Artikel 23 Overgangsbepaling In afwijking van Hoofdstuk III zijn de lidstaten,
gedurende ten hoogste twee jaar na het verstrijken van de in artikel 22
bepaalde datum, niet verplicht titels af te geven overeenkomstig deze richtlijn
in de vorm van een verblijfstitel. Artikel 24 Tijd Onverminderd artikel 4, lid 2, tweede alinea van
Richtlijn 2003/109/EG, zijn de lidstaten met het oog op het verlenen van
verdere rechten krachtens hun wetgeving aan de studenten, scholieren in een
uitwisselingsprogramma, onbezoldigde stagiairs of vrijwilligers van derde
landen niet verplicht rekening te houden met de tijd die deze personen in die
hoedanigheid op hun grondgebied hebben verbleven. Artikel 25 Inwerkingtreding Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste
dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad
van de Europese Unie. ê Artikel 35 Omzetting 1. De lidstaten doen de nodige
wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk
[twee jaar na de inwerkingtreding] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de
Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee. Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen,
wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze
richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in
bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de bij deze
richtlijn ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige
richtlijn. De regels voor deze verwijzing en de formulering van deze vermelding worden
vastgesteld door de lidstaten. 2. De lidstaten delen de Commissie de
tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder
deze richtlijn vallende gebied vaststellen. Artikel 36 Intrekking Richtlijn 2005/71/EG en Richtlijn 2004/114/EG
worden ingetrokken met ingang van [de dag na de in artikel 35,
lid 1, eerste alinea, van deze richtlijn vastgestelde datum],
onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in
bijlage I, deel B, genoemde termijn voor omzetting in nationaal recht
van die richtlijnen. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen
gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de
concordantietabel in bijlage II. Artikel 37 Inwerkingtreding Deze richtlijn treedt in werking op twintigste
dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese
Unie. ê 2004/114/EG (aangepast) Artikel 26 38 Adressaten Deze richtlijn
is gericht tot de lidstaten, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese
Gemeenschap Ö de Verdragen Õ. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De
voorzitter De voorzitter é BIJLAGE I Deel A Ingetrokken richtlijn met overzicht
van de achtereenvolgende wijzigingen
(bedoeld in artikel 37) Richtlijn 2004/114/EG van het Europees Parlement en de Raad || (PB L 375 van 23.12.2004, blz. 12) Richtlijn 2005/71/EG van het Europees Parlement en de Raad || (PB L 289 van 3.11.2005, blz. 15) Deel B Termijnen voor omzetting in nationaal
recht [en toepassing]
(bedoeld in artikel 36) Richtlijn || Omzettingstermijn || Toepassingsdatum 2004/114/EG 2005/71/EG || 12.1.2007 12.10.2007 || _____________ BIJLAGE II Concordantietabel Richtlijn 2004/114/EG || Richtlijn 2005/71/EG || Deze richtlijn Artikel 1, onder a) || || Artikel 1, onder a) Artikel 1, onder b) || || - - || || Artikel 1, onder b) en c) Artikel 2, aanhef || || Artikel 3, aanhef Artikel 2, onder a) || || Artikel 3, onder a) Artikel 2, onder b) || || Artikel 3, onder c) Artikel 2, onder c) || || Artikel 3, onder d) Artikel 2, onder d) || || Artikel 3, onder e) - || || Artikel 3, onder f) en g) Artikel 2, onder e) || || Artikel 3, lid 1 Artikel 2, onder f) || || Artikel 3, onder h) Artikel 2, onder g) || || - - || || Artikel 3, onder i) - || || Artikel 3, onder m) tot en met s) Artikel 3, lid 1 || || Artikel 2, lid 1 Artikel 3, lid 2 || || Artikel 2, lid 2, onder a) tot en met e) - || || Artikel 2, lid 2, onder f) en g) Artikel 4 || || Artikel 4 Artikel 5 || || Artikel 5, lid 1 - || || Artikel 5, lid 2 Artikel 6, lid 1 || || Artikel 6, onder a) tot en met e) - || || Artikel 6, onder f) Artikel 6, lid 2 || || - - || || Artikel 7 Artikel 7, lid 1, aanhef || || Artikel 10, lid 1, aanhef Artikel 7, lid 1, onder a) || || Artikel 10, lid 1, onder a) Artikel 7, lid 1, onder b) en c) || || - Artikel 7, lid 1, onder d) || || Artikel 10, lid 1, onder b) Artikel 7, lid 2 || || Artikel 10, lid 2 - || || Artikel 10, lid 3 Artikel 8 || || - - || || Artikel 11 Artikel 9, leden 1 en 2 || || Artikel 12, leden 1 en 2 Artikel 10, aanhef || || Artikel 13, lid 1, aanhef Artikel 10, onder a) || || Artikel 13, lid 1, onder a) Artikel 10, onder b) en c) || || - - || || Artikel 12, lid 1, onder b) - || || Artikel 12, lid 2 Artikel 11, aanhef || || Artikel 14, lid 1, aanhef Artikel 11, onder a) || || - Artikel 11, onder b) || || Artikel 13, lid 1, onder a) Artikel 11, onder c) || || Artikel 13, lid 1, onder b) Artikel 11, onder d) || || Artikel 13, lid 1, onder c) Artikelen 12 tot en met 15 || || - - || || Artikelen 14, 15 en 16 Artikel 16, lid 1 || || Artikel 20, lid 1, aanhef - || || Artikel 20, lid 1, onder a) tot en met c) Artikel 16, lid 2 || || Artikel 20, lid 2 - || || Artikel 21 Artikel 17, lid 1, eerste alinea || || Artikel 23, lid 1 Artikel 17, lid 1, tweede alinea || || Artikel 23, lid 2 Artikel 17, lid 2 || || Artikel 23, lid 3 Artikel 17, lid 3 || || - Artikel 17, lid 4 || || Artikel 23, lid 4 - || || Artikelen 15, 24, 25 en 27 - || || Artikel 17 Artikel 18, lid 1 || || - - || || Artikel 29, lid 1 Artikel 18, leden 2, 3 en 4 || || Artikel 29, leden 2, 3 en 4 Artikel 19 || || - - || || Artikel 30 Artikel 20 || || Artikel 31 - || || Artikelen 32 en 33 Artikel 21 || || Artikel 34 Artikelen 22 tot en met 25 || || - - || || Artikelen 35, 36 en 37 Artikel 26 || || Artikel 38 - || || Bijlagen I en II || Artikel 1 || - || Artikel 2, aanhef || - || Artikel 2, onder a) || Artikel 3, onder a) || Artikel 2, onder b) || Artikel 3, onder i) || Artikel 2, onder c) || Artikel 3, onder k) || Artikel 2, onder d) || Artikel 3, onder b) || Artikel 2, onder e) || - || Artikelen 3 en 4 || - || Artikel 5 || Artikel 8 || Artikel 6, lid 1 || Artikel 9, lid 1 || - || Artikel 9, lid 1, onder a) tot en met f) || Artikel 6, lid 2, onder a) || Artikel 9, lid 2, onder a) || Artikel 6, lid 2), onder a), b) en c) || - || Artikel 6, leden 3, 4 en 5 || Artikel 9, leden 3, 4 en 5 || Artikel 7 || - || Artikel 8 || Artikel 16, lid 1 || Artikel 9 || - || Artikel 10, lid 1 || Artikel 19, lid 2, onder a) || - || Artikel 19, lid 2, onder b) || Artikel 10, lid 2 || - || Artikel 11, leden 1 en 2 || Artikel 22 || Artikel 12, aanhef || - || Artikel 12, onder a) || - || Artikel 12, onder b) || - || Artikel 12, onder c) || Artikel 21, lid 1 || Artikel 12, onder d) || - || Artikel 12, onder e) || - || - || Artikel 21, lid 2 || Artikel 13, lid 1 || Artikel 26, lid 1 || Artikel 13, lid 2 || Artikel 26, lid 1 || Artikel 13, leden 3 en 5 || Artikel 26, lid 1 || Artikel 13, lid 4 || - || - || Artikel 26, leden 2, 3 en 4 || Artikelen 14 tot en met 21 || - [1] COM(2011)
901 definitief; COM(2011) 587 definitief. [2] PB L 289
van 3.11.2005, blz. 15. [3] PB L 375
van 23.12.2004, blz. 12. [4] PB C 274
van 19.9.1996, blz. 3. [5] PB L 289
van 3.11.2005, blz. 23. [6] http://conventions.coe.int/Treaty/en/Treaties/Html/068.htm
[7] De
belanghebbenden zijn geraadpleegd over wetgeving die relevant is voor studenten
en onderzoekers, met name wat betreft problemen die van invloed zijn op de
toelating en mobiliteit van personen uit derde landen; daarbij is aandacht
besteed aan de mogelijkheden voor verbetering en mogelijke wijzigingen van de
richtlijn. [8] http://emn.intrasoft-intl.com/
Zie onder: EMN Outputs / EMN Ad-Hoc Queries / Students. [9] Het
bestuur van het EMN heeft in het kader van het werkprogramma voor 2012 de
immigratie van internationale studenten naar de EU gekozen als onderwerp voor
een grootschalig onderzoek. De studie moet een overzicht geven van het
immigratiebeleid van de EU-lidstaten en Noorwegen inzake buitenlandse
studenten. Dit overzicht moet de beleidsmakers en ‑uitvoerders helpen een
evenwicht te vinden tussen het actief aantrekken van buitenlandse studenten
naar de EU voor studiedoeleinden en het voorkomen van misbruik van de
migratieroutes voor buitenlandse studenten. [10] http://ec.europa.eu/yourvoice/ipm/forms/dispatch?form=Immigration2012.
De raadpleging werd op 23 augustus 2012 afgesloten. [11] http://ec.europa.eu/research/consultations/era/consultation_en.htm
[12] http://eacea.ec.europa.eu/erasmus_mundus/events/visas-students/ema_visa_survey_16112011.pdf
[13] Richtlijn
2011/98/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011
betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor
onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied
van een lidstaat, alsmede inzake een gemeenschappelijk pakket rechten voor
werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven, PB L 343 van
23.12.2011. [14] Zaak
C-508/10, arrest van 26.4.2012. [15] COM(2012)
795. [16] Zaak
C-508/10, arrest van 26.4.2012. [17] PB L 375 van 23.12.2004, blz.
12. [18] PB L 289 van 3.11.2005, blz. 15. [19] COM(2011) 587 definitief en
COM(2011) 901 definitief. [20] PB L 251
van 3.10.2003, blz. 12. [21] COM(2011) 567 definitief. [22] Gezamenlijke verklaring van de
Europese ministers van onderwijs op 19 juni 1999. [23] Europese overeenkomst inzake au
pair-plaatsing van de Raad van Europa, artikel 8. [24] PB L 343 van 23.12.2011, blz. 1. [25] PB L 157
van 15.6.2002, blz. 1. [26] OJ L 157, 15.6.2002, p. 1. [27] Besluit nr. 1513/2002/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende het zesde
kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van
onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie, ter bevordering van de
totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en van innovatie (2002-2006) (PB L 232 van 29.8.2002, blz. 1).
Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit nr. 786/2004/EG (PB L 138 van
30.4.2004, blz. 7). [28] PB L 375 van 23.12.2004, blz. 12. [29] Zie bladzijde 26 van dit Publicatieblad. [30] PB L 16
van 23.1.2004, blz. 44. [31] PB L 199 van 31.7.2007, blz. 23.