EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000PC0582

Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1017/68, Verordening (EEG) nr. 2988/74, Verordening (EEG) nr. 4056/86 en Verordening (EEG) nr. 3975/87 ("uitvoeringsverordening van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag")

/* COM/2000/0582 def. - CNS 2000/0243 */

PB C 365E van 19/12/2000, p. 284–296 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52000PC0582

Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1017/68, Verordening (EEG) nr. 2988/74, Verordening (EEG) nr. 4056/86 en Verordening (EEG) nr. 3975/87 ("uitvoeringsverordening van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag") /* COM/2000/0582 def. - CNS 2000/0243 */

Publicatieblad Nr. C 365 E van 19/12/2000 blz. 0284 - 0296


Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1017/68, Verordening (EEG) nr. 2988/74, Verordening (EEG) nr. 4056/86 en Verordening (EEG) nr. 3975/87 ("uitvoeringsverordening van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag")

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

I. Algemeen

A. Context

De mededingingsregels van de Gemeenschap werden bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap van 1957 vastgesteld. Artikel 81 bevat de regels die van toepassing zijn op mededingingbeperkende overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke mededinginggedragingen, terwijl artikel 82 betrekking heeft op misbruik van een machtspositie.

In 1962 stelde de Raad Verordening nr. 17 vast, waarin de procedureregels voor de toepassing van de artikelen 81 en 82 zijn vervat, die zonder noemenswaardige wijzigingen tot vandaag hebben gegolden. Het uitgangspunt van Verordening nr. 17 was dat de verbodsregel van artikel 81, lid 1, rechtstreeks toepasselijk is en dat mededingingbeperkende overeenkomsten en gedragingen vooraf moeten worden aangemeld om op grond van artikel 81, lid 3, te kunnen worden vrijgesteld. Terwijl zowel de Commissie als de nationale rechterlijke instanties en de nationale mededingingsautoriteiten artikel 81, lid 1, kunnen toepassen, werd de bevoegdheid tot toepassing van artikel 81, lid 3, bij uitsluiting aan de Commissie toegekend. Bij Verordening nr. 17 is dus voor alle mededingingbeperkende overeenkomsten waarvoor een vrijstelling vereist is, een sterk gecentraliseerd goedkeuringssysteem ingevoerd. Artikel 82 daarentegen is behalve door de Commissie steeds ook door de nationale rechterlijke instanties en de nationale mededingingsautoriteiten toegepast.

Dit systeem was geschikt voor een Gemeenschap met zes lidstaten, waar er nauwelijks sprake was van een mededingingscultuur. Het heeft het mogelijk gemaakt het communautaire mededingingsrecht tot ontwikkeling te brengen en het op coherente wijze in de gehele Gemeenschap toe te passen. Vandaag echter leven we in een geheel andere constellatie. De Europese Unie telt nu 15 lidstaten waarvan de markten reeds in ruime mate zijn geïntegreerd, 380 miljoen inwoners en elf officiële talen. Er zijn in de lidstaten nationale mededingingsautoriteiten opgericht en nationale mededingingswetten in het leven geroepen, vele naar het model van de artikelen 81 en 82.

In deze nieuwe context vertoont het huidige systeem twee grote gebieden. Ten eerste waarborgt het niet langer een doeltreffende bescherming van de vrije mededinging. Het monopolie van de Commissie op de toepassing van artikel 81, lid 3, vormt een belangrijke belemmering voor een doelmatige toepassing van de regels door de nationale mededingingsautoriteiten en de nationale rechterlijke instanties. Ook kan de Commissie in een uitgebreide Gemeenschap niet langer alleen de taak aan om de mededingingsregels in de gehele Unie te doen naleven. Bovendien vormt de aanmeldingsregeling niet langer een doeltreffend middel om de vrije mededinging te beschermen. Deze regeling brengt slechts zelden gevallen aan het licht waarin de vrije mededinging werkelijk wordt bedreigd. Het aanmeldingssysteem belet de Commissie veeleer haar middelen te gebruiken om ernstige inbreuken op het spoor te komen en te bestraffen.

Het tweede gebrek van het huidige systeem is dat het overdreven belastend is voor het bedrijfsleven: het doet de kosten om zich naar de regels te schikken, toenemen en het belet de ondernemingen hun overeenkomsten te doen handhaven zonder deze bij de Commissie aan te melden, ook al voldoen zij aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3. Dit is bijzonder schadelijk voor de KMO's, waarvoor de kosten van de aanmelding en de moeilijkheid om niet-aangemelde overeenkomsten te doen handhaven, een concurrentienadeel in vergelijking met grotere ondernemingen kunnen betekenen.

Het vooruitzicht van de uitbreiding van de Gemeenschap maakt het nog dringender tot een herziening van Verordening nr. 17 over te gaan. Een Unie met 25 of nog meer lidstaten ligt in het verschiet. Een aanmeldingssysteem waarbij één administratief orgaan vooraf zijn goedkeuring moet verlenen, zou volstrekt onhoudbaar zijn in een uitgebreide Gemeenschap, omdat potentieel voor duizenden overeenkomsten een administratieve goedkeuring vereist zou zijn, willen zij kunnen worden gehandhaafd. Rechtstreekse toepassing van artikel 81, lid 3, zorgt ervoor dat overeenkomsten die aan de voorwaarden van deze bepaling voldoen, rechtens afdwingbaar zijn zonder dat een beroep op een administratief orgaan behoeft te worden gedaan.

B. Het Witboek en het overlegproces

Om het Europese mededingingsrecht zodanig aan te passen dat het de uitdagingen van de komende jaren het hoofd kan bieden, heeft de Commissie een aanvang met het herzieningsproces gemaakt door in 1999 een Witboek betreffende de modernisering van de regels inzake de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag aan te nemen en te publiceren.

In het Witboek worden een aantal opties voor een herziening onderzocht en wordt de invoering voorgesteld van een fundamenteel verschillend handhavingssysteem, een zogenoemd systeem van rechtstreeks toepasselijke uitzondering. Het uitgangspunt van dit systeem is dat de uitzonderingsbepaling van artikel 81, lid 3, rechtstreeks toepasselijk zou zijn, hetgeen zou impliceren dat de Commissie, de nationale mededingingsautoriteiten en de nationale rechterlijke instanties artikel 81, lid 3, toepassen in alle procedures waarin hun wordt gevraagd toepassing te maken van de verbodsregel van artikel 81, lid 1, die reeds directe werking heeft.

Het Witboek werd op 28 april 1999 aangenomen. Alle belanghebbenden werd verzocht opmerkingen in te dienen tegen 30 september 1999. Het Europees Parlement heeft op 22 september 1999 een openbare hoorzitting gehouden. Het heeft op 18 januari 2000 een resolutie aangenomen. Het Sociaal en Economisch Comité heeft op 8 december 1999 een advies uitgebracht. De Commissie heeft opmerkingen ontvangen van alle lidstaten en van meer dan 100 andere belanghebbenden, waaronder eva-landen, de esa en de mededingingsautoriteiten van Estland, Hongarije en de Tsjechische Republiek. Zij heeft deze opmerkingen zorgvuldig onderzocht. De inhoud van het Witboek werd tijdens een aantal bijeenkomsten besproken door een werkgroep, bestaande uit ambtenaren van de Commissie en deskundigen van de nationale mededingingsautoriteiten.

Het Europees Parlement en ECOSOC steunen het voorstel van de Commissie; zij beklemtonen evenwel de noodzaak van een coherente toepassing van het communautaire mededingingsrecht in het kader van een systeem van parallelle bevoegdheden en de noodzaak van het behoud van een toereikende mate van rechtszekerheid.

Bij de brancheorganisaties en in juridische kringen lopen de standpunten uiteen. Velen juichen de aanpak van de Commissie toe als een efficiënter en minder bureaucratisch alternatief voor het huidige handhavingssysteem, dat door nagenoeg iedereen als onbevredigend wordt ervaren. Velen leggen er echter ook de nadruk op dat de herziening er niet toe mag leiden dat de toepassing van het communautaire mededingingsrecht incoherent wordt en nationale trekken gaat vertonen en evenmin dat de ondernemingen voor een deel hun rechtszekerheid verliezen.

Het voorstel voor een nieuwe verordening is voor een belangrijk deel gebaseerd op het Witboek, echter met inachtneming van de belangrijkste zorgen tijdens de consultatieperiode geuit. De vraag betreffende uitbreiding van de procedures van de Concentratieverordening naar niet volwaardige gemeenschappelijke productieondernemingen, een vraag ook gesteld in het Witboek (para. 79-81), zal verder worden onderzocht in de context van de toekomstige reflecties betreffende de herziening van deze verordening.

II. Voorstel voor een nieuwe verordening van de Raad

A. Onderwerp

Het onderwerp van het voorstel bestaat in een herziening van de verordeningen ter uitvoering van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag, d.w.z. Verordening nr. 17 en de overeenkomstige verordeningen in de vervoerssector. Voorgesteld wordt een nieuw handhavingssysteem, een zogenoemd "systeem van rechtstreeks toepasselijke uitzondering", in te voeren. In het kader van een dergelijk systeem kunnen zowel de verbodsregel van artikel 81, lid 1, als de uitzonderingsbepaling van artikel 81, lid 3, rechtstreeks worden toegepast, niet alleen door de Commissie, maar ook door de nationale rechterlijke instanties en de nationale mededingingsautoriteiten. Overeenkomsten zijn rechtsgeldig of nietig naargelang zij al dan niet aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, voldoen. Er is geen goedkeuringsbeschikking vereist om overeenkomsten die met artikel 81 in zijn geheel in overeenstemming zijn, te handhaven. Een dergelijk handhavingssysteem bestaat nu reeds voor artikel 82 van het EG-Verdrag.

B. Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor het huidige voorstel is artikel 83 van het EG-Verdrag. Artikel 83 kent de Raad de bevoegdheid toe de verordeningen of richtlijnen vast te stellen die dienstig zijn voor de toepassing van de beginselen, neergelegd in de artikelen 81 en 82. Artikel 83, lid 2, bevat een niet-uitputtende lijst van onderwerpen waarop de op deze grondslag vastgestelde uitvoeringsbepalingen in het bijzonder betrekking moeten hebben.

De rechtsgrondslag in artikel 83 bestrijkt de toepassing van de artikelen 81 en 82 in het algemeen. Hij geldt met name niet uitsluitend voor de toepassing van de regels door bepaalde besluitvormende organen. De communautaire wetgever is bijgevolg binnen de grenzen van de algemene beginselen van het Verdrag bevoegd tot vaststelling van regels betreffende de toepassing van de artikelen 81 en 82 door andere organen dan de instellingen van de Gemeenschap, alsook tot vaststelling van regels betreffende de interactie tussen de verschillende besluitvormende organen. De voorgestelde verordening voorziet derhalve in bepaalde regels die door de nationale mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties moeten worden nageleefd wanneer zij de artikelen 81 en 82 toepassen, alsook in regels betreffende de samenwerking tussen deze autoriteiten en instanties onderling en tussen hen en de Commissie.

Artikel 83, lid 2, onder b), bepaalt uitdrukkelijk dat de communautaire wetgever de wijze van toepassing van artikel 81, lid 3, moet vaststellen, met inachtneming van de noodzaak enerzijds een doeltreffend toezicht te verzekeren, anderzijds de administratieve controle zoveel mogelijk te vereenvoudigen. Uit de rechtsgrondslag in artikel 83 volgt dus dat de communautaire wetgever een door artikel 81 gelaten leemte moet aanvullen. Artikel 81, lid 2, buiten beschouwing gelaten, bestaat artikel 81 uit een verbodsregel (artikel 81, lid 1) en een regel die bepaalt aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om de verbodsregel buiten toepassing te kunnen verklaren (artikel 81, lid 3). Artikel 81 bepaalt echter niet volgens welke procedure en door wie tot die buitentoepassingverklaring moet worden overgegaan. Anders dan uit de woorden "de Hoge Autoriteit verleent ontheffing" die in het EGKS-Verdrag worden gebruikt (zie artikel 65), vloeit met name uit de woorden "kunnen buiten toepassing worden verklaard" niet voort dat een bepaalde procedure moet worden gevolgd.

De bestaande Verordening nr. 17 kende de Commissie de uitsluitende bevoegdheid tot toepassing van artikel 81, lid 3, toe, volgens een administratieve procedure die tot een goedkeuringsbeschikking moet leiden. Artikel 81, lid 3, is echter van dien aard dat het rechtstreeks kan worden toegepast. Artikel 81, lid 3, laat weliswaar een zekere beoordelingsruimte wat de uitlegging ervan betreft, maar er ligt geen discretionaire bevoegdheid in besloten die slechts door een administratief orgaan zou kunnen worden uitgeoefend. Het feit dat zij een beperkte beoordelingsruimte laat, impliceert niet dat een verdragsbepaling zich niet voor rechtstreekse toepassing leent; dit blijkt duidelijk uit de rechtspraak over bijvoorbeeld artikel 81, lid 1, en artikel 82, die reeds rechtstreeks door de nationale rechterlijke instanties worden toegepast.

Niets in het Verdrag spreekt deze conclusie tegen. De woorden "de administratieve controle zoveel mogelijk vereenvoudigen" in artikel 83, lid 2, onder b), die de wetgever weliswaar de taak opdragen een minimum aan procedurele voorzieningen te treffen, sluiten met name niet uit dat artikel 81, lid 3, behalve door administratieve autoriteiten ook door rechterlijke instanties wordt toegepast. De communautaire wetgever kan op grond van de hem bij artikel 83 toegekende bevoegdheid kiezen voor een handhavingssysteem dat op de rechtstreekse toepassing van artikel 81, lid 3, berust.

Artikel 83, lid 2, onder e), bepaalt dat de communautaire wetgever ook bevoegd is om de verhouding tussen de nationale wetgevingen en de communautaire mededingingsregels vast te stellen. In Verordening nr. 17 werd nagelaten deze verhouding te regelen, hetgeen aanleiding heeft gegeven tot lange discussies en rechtsonzekerheid. Het Hof van Justitie heeft sommige van de gerezen vragen kunnen verhelderen door toepassing van het beginsel dat het Gemeenschapsrecht voorrang heeft boven het nationale recht. Vooral vanwege het specifieke karakter van artikel 81 bestrijken de op die basis gevonden oplossingen evenwel niet alle gevallen. Bovendien dreigt door de overgang naar een nieuw handhavingssysteem het debat te worden heropend en opnieuw rechtsonzekerheid over deze fundamentele kwestie te ontstaan. Daarom voorziet de voorgestelde verordening in een bepaling die de verhouding regelt tussen het communautaire mededingingsrecht en het nationale recht.

Tenslotte vormt artikel 83 ook de passende rechtsgrondslag voor een regeling van de toepassing van de artikelen 81 en 82 op de vervoerssector. Dit was nog niet duidelijk toen Verordening nr. 1017/68 op een dubbele rechtsgrondslag werd vastgesteld (de vroegere artikelen 75 en 87, thans de artikelen 71 en 83). Het Hof van Justitie heeft echter naderhand geoordeeld dat de communautaire mededingingsregels ten volle op de vervoerssector van toepassing zijn [1]. De communautaire wetgever kan bijgevolg op de rechtsgrondslag van artikel 83 beslissen de regels betreffende de toepassing van de artikelen 81 en 82 op overeenkomsten en besluiten die thans onder Verordening nr. 1017/68 vallen, in de voorgestelde verordening op te nemen. Hetzelfde geldt voor de toepassing van de artikelen 81 en 82 op de sector van het zeevervoer, die op het ogenblik bij Verordening nr. 4056/86 is geregeld. Deze laatste verordening werd, hoewel ze na de hierboven vermelde rechtspraak van het Hof van Justitie werd vastgesteld, in afwijking van het ontwerp van de Commissie (die als enige rechtsgrondslag artikel 87 [nu artikel 83] voorstelde) door de Raad ook op het vroegere artikel 84, lid 2, (nu artikel 80, lid 2) gebaseerd, omdat in die verordening een artikel 9 was ingeschreven dat betrekking had op de relaties met derde landen. Het meningsverschil tussen de Raad en de Commissie behoeft nu niet te worden beslecht, omdat de voorgestelde verordening artikel 9 van Verordening nr. 4056/87 onverlet laat.

[1] Zie het arrest van het Hof van Justitie van 30 april 1986 in de gevoegde zaken 209 tot 213/84, "Nouvelles Frontières", Jurispr. 1986, blz. 1425; en het arrest van het Hof van Justitie van 11 april 1989 in zaak 66/86, Ahmed Saeed Flugreisen, Jurispr. 1989, blz. 803.

C. Kenmerken van het voorgestelde systeem

1. Efficiëntere bescherming van de vrije mededinging

Met het voorstel wordt een betere bescherming van de vrije concurrentie in de Gemeenschap beoogd. Dit zal langs drie wegen worden verwezenlijkt.

a) Meer tot rechtshandhaving bevoegde organen

Het voorgestelde systeem zal tot een betere handhaving van de communautaire mededingingsregels leiden, omdat naast de Commissie ook de nationale mededingingsautoriteiten en de nationale rechterlijke instanties de artikelen 81 en 82 ten volle zullen kunnen toepassen.

De in alle lidstaten in het leven geroepen nationale mededingingsautoriteiten zijn over het algemeen goed uitgerust voor het behandelen van zaken die onder het communautaire mededingingsrecht vallen. Doorgaans beschikken zij over de nodige middelen en staan zij dicht bij de markt.

Wat de kandidaat-lidstaten betreft, is reeds aanzienlijke vooruitgang geboekt op het gebied van de oprichting van nationale mededingingsautoriteiten. Ook al beschikken zij misschien in het begin niet alle over voldoende middelen om een doeltreffende bescherming van de vrije mededinging te waarborgen, de Commissie zal dankzij de voorgestelde herziening de rechtshandhaving kunnen verbeteren in die delen van de uitgebreide Gemeenschap. De voorgestelde afschaffing van het aanmeldings- en goedkeuringssysteem zal ervoor zorgen dat alle beschikbare middelen kunnen worden aangewend om de vrije concurrentie op doeltreffende wijze te beschermen.

Een van de centrale elementen in het voorstel van de Commissie is dat de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten een net moeten vormen en nauw met elkaar moeten samenwerken bij de toepassing van de artikelen 81 en 82. Het net zal een infrastructuur vormen voor de onderlinge uitwisseling van - ook vertrouwelijke - informatie en voor onderlinge bijstand, hetgeen het voor elk tot het net behorend orgaan aanzienlijk gemakkelijker zal maken de artikelen 81 en 82 op doeltreffende wijze te handhaven. Het net zal ook zorgen voor een efficiënte taakverdeling, op grond van het beginsel dat elke zaak bij voorkeur wordt behandeld door het orgaan dat daartoe het best in staat is.

Ook de nationale rechterlijke instanties zullen een belangrijker rol in de handhaving van de communautaire mededingingsregels spelen. Anders dan de nationale mededingingsautoriteiten en de Commissie, die het openbaar belang behartigen, hebben de nationale rechterlijke instanties tot taak individuele belangen te beschermen. Zij kunnen schadevergoeding toekennen en gelasten dat naar gelang van het geval een overeenkomst wordt uitgevoerd of niet uitgevoerd. Hun optreden vormt het noodzakelijke complement van het optreden door de administratieve autoriteiten.

Het voorstel van de Commissie heeft tot doel het in meer gevallen tot particuliere rechtshandhaving door middel van een beroep op de nationale rechter te laten komen. Zowel artikel 81, lid 1, als artikel 81, lid 3, kennen individuen rechten toe, die door de nationale rechter moeten worden beschermd. De huidige bevoegdheidsverdeling bij toepassing van artikel 81 is niet in overeenstemming met de belangrijke rol die de nationale rechterlijke instanties in de handhaving van het Gemeenschapsrecht in het algemeen spelen. Onder vigeur van de huidige Verordening nr. 17 maken het goedkeuringssysteem en het monopolie van de Commissie op de toepassing van artikel 81, lid 3, het voor de nationale rechterlijke instanties zeer moeilijk om artikel 81, lid 1, toe te passen. Het feit dat het wegnemen van dit obstakel tot een ruimere toepassing van artikel 81 en daardoor tot een verzwaring van de werklast van de nationale rechterlijke instanties kan leiden, is geen valabel argument tegen de herziening. Overwegingen van dien aard mogen niet in de weg staan aan een herziening die op een betere handhaving van de mededingingsregels en een betere bescherming van de rechten van individuen gericht is.

b) Heroriëntering van het optreden van de Commissie

De tweede reden waarom het voorgestelde systeem voor een betere bescherming van de vrije concurrentie zal zorgen, is dat de Commissie zich zal kunnen concentreren op het opsporen van de ergste inbreuken. De ondervinding van de voorbije decennia leert dat het niet de aanmeldingen zijn die de Commissie op het spoor brengen van ernstige inbreuken op de mededingingsregels. Dat zij een groot aantal aanmeldingen moet behandelen, belet de Commissie zich in de eerste plaats toe te leggen op het aan het licht brengen en bestraffen van de ergste mededingingsbeperkingen, zoals kartels, marktafscherming en misbruik van een machtspositie. In het voorgestelde systeem zal de aanmeldings- en goedkeuringsregeling worden afgeschaft, zodat de Commissie al haar middelen zal kunnen inzetten voor het behandelen van klachten en het voeren van ambtshalve ingeleide procedures die tot verbodsbeschikkingen leiden; zij zal niet langer, zoals nu, behoeven vast te stellen dat deze of gene overeenkomst of gedraging niet verboden is. De Commissie is voornemens in een mededeling ten behoeve van potentiële klagers richtsnoeren betreffende de behandeling van klachten te verschaffen. In deze mededeling wordt onder meer een termijn vastgesteld waarbinnen de Commissie de klager moet meedelen of zij al dan niet voornemens is zijn klacht te behandelen.

c) Uitbreiding van de onderzoeksbevoegdheden van de Commissie

Om een doeltreffende bescherming van de vrije concurrentie te waarborgen, moet er ook voor worden gezorgd dat de handhavende bevoegdheden van de Commissie toereikend en effectief zijn. Op grond van de bestaande Verordening nr. 17 kan de Commissie inspecties verrichten in de lokalen van ondernemingen en kan zij schriftelijke verzoeken om inlichtingen doen uitgaan. Zij kan ondernemingen geldboeten wegens schending van materiële en procedurele bepalingen alsook dwangsommen opleggen.

Een effectievere toepassing van de artikelen 81 en 82 vereist dat het huidige systeem op drie belangrijke punten wordt gewijzigd.

Ten eerste moet in de nieuwe verordening worden vastgelegd onder welke voorwaarden de Commissie een bevel van een nationale rechter kan verkrijgen ingeval een onderneming zich tegen een verificatie verzet. Dit zal, binnen de door het Hof van Justitie getrokken grenzen, de rol van de nationale rechter verduidelijken.

Ten tweede moeten de bevoegdheden van de ambtenaren van de Commissie tijdens een inspectie worden aangepast: deze ambtenaren moeten de bevoegdheid krijgen, met toestemming van de rechter, privé-woningen te onderzoeken, wanneer het waarschijnlijk is dat zich daar zakelijke documenten bevinden. Uit de door de nationale mededingingsautoriteiten en de Commissie opgedane ervaring blijkt dat steeds vaker bezwarende documenten in privé-woningen worden bewaard en ontdekt. De inspecteurs van de Commissie zouden ook de bevoegdheid moeten krijgen om kasten of kantoren te verzegelen, zodat geen documenten kunnen worden weggehaald en vernietigd. Tenslotte zouden zij het recht moeten krijgen om mondelinge vragen in verband met het onderwerp van de inspectie te stellen.

Ten derde moeten de geldboeten wegens schending van procedureregels en de dwangsommen, die in de jaren zestig in absolute cijfers werden vastgesteld, worden verhoogd. Een op omzetcijfers gebaseerd systeem wordt als een geschikte oplossing beschouwd.

2. Verdergaande gelijkheid van behandeling

Het mededingingsrecht heeft rechtstreekse gevolgen voor de commerciële activiteiten van ondernemingen, omdat zij zich overal aan de heersende norm moeten aanpassen. Voor ondernemingen waarvan de activiteiten grensoverschrijdende gevolgen hebben, is gelijkheid van behandeling in de gehele Europese Unie bijgevolg van groot belang, omdat zij alleen dan ten volle van de voordelen van de interne markt kunnen profiteren.

De thans voorgestelde verordening zal in twee opzichten voor meer gelijkheid van behandeling zorgen. Ten eerste zal het communautaire mededingingsrecht op meer zaken worden toegepast, hetgeen het risico van incoherentie ten gevolge van verschillen tussen de nationale mededingingswetten zal verminderen. Ten tweede zal een reeks maatregelen ervoor zorgen dat de artikelen 81 en 82 op coherente wijze worden toegepast door de verschillende organen die bij de rechtshandhaving betrokken zijn.

a) Ruimere toepassing van het communautaire mededingingsrecht

In het huidige handhavingssysteem kunnen verschillende nationale mededingingswetten en het communautaire mededingingsrecht naast elkaar op eenzelfde transactie van toepassing zijn, wanneer een overeenkomst of een gedraging de handel tussen lidstaten kan beïnvloeden. Het beginsel van de voorrang van het Gemeenschapsrecht is het enige wat aan de toepassing van het nationale recht in de weg staat.

Verschillende nationale mededingingswetten zijn opgesteld naar het model van de artikelen 81 en 82. Van een formele harmonisatie is er echter geen sprake, en er blijven zowel in rechte als in feite verschillen bestaan. Dit kan leiden tot een verschillende behandeling van overeenkomsten en gedragingen die de handel tussen lidstaten beïnvloeden.

Ter bevordering van de gelijkheid van behandeling van ondernemingen die bij overeenkomsten of gedragingen met grensoverschrijdende gevolgen betrokken zijn, is het noodzakelijk dat, zoals bepaald in artikel 83, lid 2, onder e), van het EG-Verdrag, de verhouding tussen het nationale recht en het Gemeenschapsrecht wordt geregeld. Daarom is in artikel 3 van de voorgestelde verordening bepaald dat uitsluitend het communautaire mededingingsrecht van toepassing is, wanneer een overeenkomst, een besluit of een onderling afgestemde feitelijke gedraging in de zin van artikel 81 dan wel een misbruik in de zin van artikel 82 de handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden. Deze regel zorgt er op een eenvoudige en doeltreffende wijze voor dat alle transacties met grensoverschrijdende gevolgen aan één enkel rechtsstelsel onderworpen zijn.

De voorgestelde verordening zorgt niet alleen voor gelijkheid van behandeling in de gehele Europese Unie, ze vergemakkelijkt ook een efficiënte verdeling van zaken binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten, met als doel te bereiken dat elke zaak wordt behandeld door die autoriteit welke daartoe het best in staat is. In verschillende lidstaten is de mededingingsautoriteit, zodra een zaak bij haar aanhangig is gemaakt, verplicht een formele beschikking te geven. Een dergelijke verplichting kan een beletsel vormen om een zaak naderhand toe te wijzen aan een andere autoriteit die in een betere positie verkeert om haar te behandelen. Om dit probleem bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 uit de weg te ruimen, kent de voorgestelde verordening een mededingingsautoriteit de bevoegdheid toe om een procedure op te schorten of een klacht af te wijzen op grond dat een andere mededingingsautoriteit de zaak behandelt of heeft behandeld. Deze bepaling geldt echter enkel voor de toepassing van het communautaire mededingingsrecht. Artikel 2 van de voorgestelde verordening zorgt ervoor dat een efficiënte verdeling van zaken niet wordt belemmerd door de gelijktijdige toepassing van een nationale wet krachtens welke een nationale mededingingsautoriteit verplicht kan zijn een formele beschikking te geven. Gelijktijdige toepassing van het nationale en het communautaire mededingingsrecht moet worden vermeden, omdat dit nodeloos tot parallelle procedures leidt.

b) Toepassing van het communautaire mededingingsrecht

De toepassing van hetzelfde recht en hetzelfde beleid zal op zich de coherentie in de gehele interne markt bevorderen. De nationale mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties zullen bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 aan de communautaire groepsvrijstellingsverordeningen gebonden zijn, waardoor voor bepaalde groepen van overeenkomsten "veilige zones" in het leven worden geroepen. Daarnaast zal hun houvast worden geboden door richtsnoeren die de Commissie opstelt.

De nationale mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties zullen ook rekening moeten houden met de rechtspraak van het Hof van Justitie en het Gerecht van eerste aanleg en met de administratieve praktijk van de Commissie. Wat dit laatste punt betreft, wordt in artikel 16 van de voorgestelde verordening aan de nationale mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties de verplichting opgelegd alles in het werk te stellen om niet in tegenspraak te komen met een beschikking van de Commissie.

Meer besluitvormende organen betekent ook meer rechtspraak en een uitgebreidere administratieve praktijk, hetgeen tot een verdere verduidelijking van de draagwijdte van de communautaire mededingingsregels zal bijdragen.

Bovendien zullen er nog een aantal andere instrumenten bij komen die ervoor moeten zorgen dat de artikelen 81 en 82 op coherente wijze worden toegepast.

De toepassing van de communautaire mededingingsregels door de nationale rechterlijke instanties zal binnen de werkingssfeer van de prejudiciële procedure van artikel 234 van het EG-Verdrag vallen. Het Hof van Justitie zal hier ten aanzien van het waarborgen van coherentie dezelfde belangrijke rol spelen als het op andere gebieden van het Gemeenschapsrecht heeft gedaan en nog doet. Aangezien met de voorgestelde verordening wordt beoogd het aantal gevallen van particuliere rechtshandhaving voor de nationale rechterlijke instanties te doen toenemen, valt in het begin een stijging van het aantal verwijzingen op grond van artikel 234 te verwachten. Die stijging zal echter waarschijnlijk niet erg belangrijk zijn, omdat de meeste gedingen voor de nationale rechterlijke instanties vermoedelijk betrekking zullen hebben op materies ten aanzien waarvan de toepasselijke rechtsregels duidelijk zijn.

In artikel 15 van de voorgestelde verordening wordt de bestaande verplichting van de Commissie tot samenwerking met de nationale rechterlijke instanties, die op artikel 10 van het EG-Verdrag berust, tot een geschreven norm verheven. Deze samenwerking houdt in dat de nationale rechterlijke instanties het recht hebben de Commissie te verzoeken om informatie die zij in haar bezit heeft, of om een advies over de toepassing van de communautaire mededingingsregels. Verwacht wordt dat deze regeling belangrijker zal worden, zodra de nationale rechterlijke instanties bevoegd zijn om ook artikel 81, lid 3, toe te passen.

Het voorgestelde artikel 15 kent de Commissie ook de bevoegdheid toe om eigener beweging en in het algemeen belang van de Gemeenschap schriftelijke of mondelinge opmerkingen voor de nationale rechterlijke instanties te maken. Hierdoor zal de Commissie kunnen bijdragen tot een coherente toepassing van het communautaire mededingingsrecht door de nationale rechterlijke instanties. Ook wordt voorgesteld dat aan de nationale mededingingsautoriteiten de bevoegdheid wordt toegekend om voor de rechterlijke instanties in hun lidstaat schriftelijke of mondelinge opmerkingen te maken.

Wat de nationale mededingingsautoriteiten betreft, zal het in het leven roepen van een netwerk van organen die alle hetzelfde recht en hetzelfde beleid toepassen, de coherentie en de gelijkheid van behandeling in de gehele interne markt in aanzienlijke mate bevorderen. De formele grondslag voor het oprichten van dit netwerk wordt gevormd door artikel 11 van de voorgestelde verordening, volgens hetwelk de nationale mededingingsautoriteiten van de lidstaten en de Commissie de communautaire mededingingsregels in nauwe samenwerking moeten toepassen. De bijzonderheden van deze samenwerking zullen in een mededeling worden geregeld. Het netwerk zal de ontwikkeling van een gemeenschappelijke concurrentiecultuur in de gehele Gemeenschap in de hand werken.

Daarnaast zullen een aantal formele mechanismen ter bevordering van een coherente toepassing in het leven worden geroepen, waaronder een overlegprocedure met betrekking tot bepaalde soorten beschikkingen van de nationale mededingingsautoriteiten (zie artikel 11, lid 4, van de voorgestelde verordening). Volgens deze bepaling zijn de nationale mededingingsautoriteiten verplicht het advies van de Commissie in te winnen voordat zij een verbodsbeschikking, een beschikking tot aanvaarding van verbintenissen of een beschikking tot intrekking van een groepsvrijstelling geven. Al deze beschikkingen hebben directe gevolgen voor de adressaten ervan. Er moet bijgevolg op worden toegezien dat ze met de algemene praktijk van het netwerk in overeenstemming zijn. Voor het geval dat er binnen het netwerk grondige onenigheid bestaat, behoudt de Commissie het recht om een nationale mededingingsautoriteit een zaak uit handen te nemen door zelf een procedure in te leiden.

Met betrekking tot andere soorten beschikkingen van de nationale mededingingsautoriteiten, zoals een afwijzing van een klacht of een beschikking om niet tussenbeide te komen, is ten behoeve van de coherentie geen voorafgaand overleg vereist. Deze beschikkingen zijn slechts verbindend voor de autoriteit die ze geeft, en sluiten een later optreden door een andere mededingingsautoriteit of voor een nationale rechterlijke instantie niet uit.

Met betrekking tot beschikkingen van de Commissie wordt voorgesteld de huidige verplichting voor de Commissie om het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities te raadplegen, te behouden.

3. Voldoende rechtszekerheid voor de ondernemingen en minder bureaucratie

Op grond van de bestaande Verordening nr. 17 worden overeenkomsten of besluiten die onder toepassing van artikel 81, lid 1, vallen, eerst rechtsgeldig, d.w.z. voor de civiele rechter afdwingbaar, nadat ze bij de Commissie zijn aangemeld en de Commissie daarvoor bij beschikking een vrijstelling heeft verleend. In de praktijk worden de meeste zaken waarin een aanmelding wordt verricht, afgesloten met een niet-verbindende administratieve brief van de diensten van de Commissie (een zogenoemde "comfort letter").

De voorgestelde verordening ruimt de bureaucratische obstakels van de aanmeldings- en goedkeuringsprocedure uit de weg en houdt tegelijkertijd een toereikende mate van rechtszekerheid in stand.

De voorgestelde verordening bepaalt met name dat overeenkomsten en besluiten die aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, voldoen, ab initio rechtsgeldig en afdwingbaar zijn, zonder dat daartoe een administratieve beschikking vereist is. De ondernemingen kunnen er bijgevolg van uitgaan dat hun overeenkomsten en besluiten civielrechtelijk afdwingbaar zijn zonder dat een administratie tussenbeide behoeft te komen; dit verhoogt de rechtszekerheid.

De voorgestelde verordening bevrijdt de ondernemingen niet van de noodzaak te beoordelen of hun zakelijke transacties met de mededingingsregels verenigbaar zijn. Op grond van de huidige Verordening nr. 17 verrichten de ondernemingen deze analyse, wanneer zij hun aanmelding voorbereiden. De voorgestelde verordening stelt de toepassing van de communautaire mededingingsregels gelijk met de toepassing van het recht op andere gebieden waar van de ondernemingen wordt verlangd dat zij zelf nagaan of hun gedrag wettig is.

Op het gebied van het communautaire mededingingsrecht wordt de van de ondernemingen geëiste beoordeling van hun eigen gedrag vergemakkelijkt door groepsvrijstellingsverordeningen, mededelingen van de Commissie en richtsnoeren die toelichting verstrekken bij de toepassing van de geldende regels. In het verlengde van de huidige herziening verbindt de Commissie zich ertoe in dit opzicht een nog grotere inspanning te leveren. Artikel 28 van de voorgestelde verordening kent de Commissie een algemene bevoegdheid tot vaststelling van groepsvrijstellingsverordeningen toe. Dit zal haar in staat stellen voldoende snel te reageren op nieuwe ontwikkelingen en veranderende marktsituaties.

Bovendien zal in het nieuwe systeem artikel 81, lid 3, door een groter aantal organen worden toegepast, hetgeen snel aanleiding zal geven tot het ontstaan van een geheel van rechterlijke en administratieve precedenten over de uitlegging van bepaalde aspecten van deze bepaling die tot nog toe vaag zijn gebleven, en dus tot het ontstaan van een solider referentiekader voor de beoordeling van het gedrag van ondernemingen.

De Commissie zal tot deze ontwikkeling bijdragen door beleidsbepalende beschikkingen te blijven geven in individuele zaken. In de voorgestelde verordening is bepaald dat de Commissie niet alleen verbodsbeschikkingen kan geven, maar dat zij in zaken waarin het algemeen belang van de Gemeenschap dit vereist, ook op eigen initiatief bij beschikking kan vaststellen dat er van een inbreuk geen sprake is. De Commissie zal aldus, door in een richtinggevende zaak haar standpunt te bepalen, het recht kunnen verduidelijken ten behoeve van alle ondernemingen die in een gelijkaardige situatie verkeren.

Tenslotte blijft de Commissie bereid om zo nodig in specifieke gevallen met de betrokken ondernemingen van gedachten te wisselen. Zij zal met name aangeven in welke zin een antwoord dient te worden gezocht op werkelijk nieuwe, nog niet eerder uitgemaakte vragen met betrekking tot de uitlegging van overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen. De Commissie zal te dien einde een mededeling publiceren waarin zij uiteenzet onder welke voorwaarden zij met redenen omklede adviezen kan geven. Een dergelijk systeem mag echter niet inhouden dat de ondernemingen het recht hebben om een advies te verkrijgen, want dit zou erop neerkomen dat opnieuw een soort aanmeldingssysteem wordt ingevoerd.

III. subsidiariteit en evenredigheid

De voorgestelde verordening zorgt er in het belang van de interne markt voor dat het communautaire mededingingsrecht wordt toegepast op overeenkomsten en gedragingen die de grensoverschrijdende handel kunnen beïnvloeden, hetgeen tot gelijkheid van behandeling in de gehele Gemeenschap leidt. Tegelijkertijd zorgt ze ervoor dat dit recht wordt toegepast op het niveau waar dit het efficiëntst is. Op grond van de voorgestelde verordening deelt de Commissie de bevoegdheid tot toepassing van artikel 81, lid 3, met de nationale mededingingsautoriteiten en de nationale rechterlijke instanties, zodat deze organen de artikelen 81 en 82 op doeltreffende wijze kunnen toepassen.

De in de artikelen 12 en 21 van de voorgestelde verordening beschreven samenwerkingsmechanismen, die inhouden dat de nationale mededingingsautoriteiten bevoegd zijn om vertrouwelijke informatie uit te wisselen en om elkaar bij de bewijsvoering bij te staan, scheppen aanzienlijk meer ruimte voor een doeltreffend optreden op nationaal niveau. Ten gevolge van de marktintegratie zal het meer en meer voorkomen dat informatie en bewijsmateriaal zich in verschillende lidstaten bevinden. Een betere horizontale samenwerking zal het voor de nationale mededingingsautoriteiten gemakkelijker maken om kennis te krijgen van alle relevante feiten.

Het voorstel van de Commissie is dus volledig in overeenstemming met het in artikel 5 van het EG-Verdrag neergelegde beginsel volgens hetwelk moet worden opgetreden op het niveau waar dit het efficiëntst is. De voorgestelde verordening bevordert enerzijds in het belang van de Gemeenschap de gelijkheid van behandeling in de gehele interne markt en zorgt er anderzijds voor dat de nationale mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties de artikelen 81 en 82 ten volle en op doeltreffende wijze kunnen toepassen in alle gevallen waarin het efficiënter is dat op nationaal niveau maatregelen worden getroffen.

De Commissie zal als enige orgaan dat in de gehele Europese Unie kan optreden, noodzakelijkerwijs een centrale rol in de ontwikkeling van het communautaire mededingingsrecht en mededingingsbeleid blijven spelen en er als zodanig op blijven toezien dat dit recht en dit beleid in de gehele interne markt op coherente wijze worden toegepast, zodat het communautaire mededingingsrecht niet opnieuw nationale trekjes gaat vertonen. De ontwikkeling en toepassing van dit recht en dit beleid zullen echter zaak zijn van alle mededingingsautoriteiten die bij de handhaving van de artikelen 81 en 82 betrokken zijn. Beleidskwesties zullen binnen het net worden besproken.

Het huidige voorstel gaat niet verder dan wat noodzakelijk is om de doelstellingen van het EG-Verdrag te verwezenlijken. De totstandbrenging van een interne markt en van een regime van onvervalste mededinging behoort tot deze doelstellingen. Met het voorstel wordt juist beoogd de vrije mededinging beter te beschermen en voor gelijkheid van behandeling in de gehele Gemeenschap te zorgen.

Het voorstel tot uitsluiting van de toepassing van het nationale mededingingsrecht op overeenkomsten en gedragingen die de handel tussen lidstaten ongunstig beïnvloeden, is noodzakelijk om al die overeenkomsten en gedragingen onder één geheel van regels te doen vallen. Dit is van wezenlijk belang om vervalsing van de concurrentie in de interne markt ten gevolge van verschillen tussen de betrokken rechtsstelsels te vermijden en om voor een doeltreffende verdeling van zaken binnen het netwerk te zorgen.

Een doeltreffende taakverdeling vereist ook dat de organen die van het net deel uitmaken, elkaar van alle nieuwe zaken op de hoogte brengen en relevante informatie betreffende die zaken uitwisselen. Bovendien is het noodzakelijk de nationale mededingingsautoriteiten een verplichting tot voorafgaand overleg op te leggen met betrekking tot verbodsbeschikkingen, beschikkingen tot aanvaarding van verbintenissen en besluiten tot intrekking van een groepsvrijstelling. Divergenties tussen beschikkingen van dien aard zouden schadelijk voor de interne markt en voor de beoogde gelijkheid van behandeling in de gehele Gemeenschap zijn. Dergelijke beschikkingen hebben ook belangrijke implicaties voor het gemeenschappelijk mededingingsbeleid van het net. De Commissie zal de andere organen die van het net deel uitmaken, bij het overlegproces betrekken. De werking van het net zal nader worden geregeld in een mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking tussen de mededingingsautoriteiten.

Er wordt in het huidige voorstel van uitgegaan dat de nationale mededingingsautoriteiten de artikelen 81 en 82 overeenkomstig hun eigen interne procedureregels zullen toepassen. De herziening vereist geen volledige harmonisatie van het nationale procesrecht. Wel is het noodzakelijk dat een beperkt aantal punten die een directe impact op de goede werking van het voorgestelde systeem hebben, op communautair niveau worden geregeld.

Eerst en vooral moeten de lidstaten ertoe worden verplicht hun nationale mededingingsautoriteiten de bevoegdheid toe te kennen om de artikelen 81 en 82 toe te passen.

Ook is het met het oog op een volledige, doeltreffende toepassing van het systeem van een rechtstreeks toepasselijke uitzondering noodzakelijk te bepalen wat de inhoud kan zijn van de beschikkingen die de nationale mededingingsautoriteiten bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 kunnen geven (zie artikel 5 van de voorgestelde verordening). Aan geen enkele mededingingsautoriteit die van het netwerk deel uitmaakt, mag de bevoegdheid worden toegekend om bij de toepassing van de communautaire mededingingsregels constitutieve vrijstellingsbeschikkingen te geven.

De in artikel 13 van de voorgestelde verordening geregelde bevoegdheid van de nationale mededingingsautoriteiten of van de Commissie om een procedure op te schorten of af te sluiten op grond dat een ander tot het netwerk behorend orgaan de zaak behandelt of heeft behandeld, is noodzakelijk voor een doeltreffende verdeling van zaken en allocatie van middelen binnen het netwerk. Het is echter noch noodzakelijk, noch opportuun andere mededingingsautoriteiten te verplichten bij hen aanhangige procedures op te schorten of te beëindigen. Het is de taak van het netwerk er in de praktijk op toe te zien dat de beschikbare middelen op doeltreffende wijze worden aangewend.

De voorgestelde verordening verschaft een rechtsgrondslag voor de uitwisseling van informatie en de verlening van onderlinge bijstand tussen de nationale mededingingsautoriteiten. Een dergelijke horizontale samenwerking is noodzakelijk, willen zij de artikelen 81 en 82 op doeltreffende wijze kunnen toepassen.

De bevoegdheid van de Commissie om in het algemeen belang van de Gemeenschap schriftelijke of mondelinge opmerkingen te maken voor nationale rechterlijke instanties waarbij een zaak betreffende de toepassing van artikel 81 of artikel 82 aanhangig is (zie artikel 15 van de voorgestelde verordening) is noodzakelijk opdat de Commissie tot een coherente toepassing van die bepalingen zou kunnen bijdragen. Divergenties tussen de nationale rechterlijke instanties bij de toepassing van het communautaire mededingingsrecht zouden de goede werking van de interne markt en de coherentie van het systeem bedreigen. In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel wordt voorgesteld dat zowel de Commissie als de nationale mededingingsautoriteiten de bevoegdheid krijgen om eigener beweging opmerkingen voor de nationale rechterlijke instanties te maken. Bovendien zal op het maken van opmerkingen het procesrecht van de betrokken lidstaat van toepassing zijn. Behalve dat de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten de bevoegdheid krijgen om op eigen initiatief opmerkingen te maken, strekt het voorstel dus niet tot harmonisatie van het nationale procesrecht. Opdat de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten deze voorgestelde nieuwe bevoegdheid op doeltreffende wijze zouden kunnen uitoefenen, is het noodzakelijk te bepalen dat de nationale rechterlijke instanties verplicht zijn op verzoek alle relevante informatie te verstrekken betreffende zaken die bij hen aanhangig zijn en waarin de Commissie of een nationale mededingingsautoriteit overweegt of besloten heeft om schriftelijke of mondelinge opmerkingen te maken.

IV. Artikelsgewijze commentaar

HOOFDSTUK I - BEGINSELBEPALINGEN

Artikel 1 - Rechtstreekse toepasselijkheid

In dit artikel ligt het algemene beginsel vervat dat de nieuwe uitvoeringsbepalingen buiten de werkingssfeer van de groepsvrijstellingsverordeningen beheerst. Het verbod van artikel 81, lid 1, en dat van artikel 82 worden overgenomen en daarnaast wordt bepaald dat artikel 81, lid 3, rechtstreeks toepasselijk is.

Ingevolge deze bepaling zijn overeenkomsten, besluiten en gedragingen die onder toepassing van artikel 81, lid 1, vallen en niet aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, voldoen, ab initio verboden en nietig overeenkomstig artikel 81, lid 1, en artikel 81, lid 2. Overeenkomsten, besluiten en gedragingen die onder toepassing van artikel 81, lid 1, vallen maar wel aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, voldoen, zijn ab initio rechtsgeldig, zonder dat hiertoe een voorafgaande beschikking van een administratieve autoriteit vereist is.

Alle besluitvormende organen - de Commissie, de nationale rechterlijke instanties en de nationale mededingingsautoriteiten - zijn, wanneer zij artikel 81, lid 1, toepassen, verplicht ook te onderzoeken of aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, is voldaan. Hierbij moeten zij de door de rechterlijke instanties van de Gemeenschap aan artikel 81, lid 3, gegeven uitlegging eerbiedigen. Daarnaast moeten zij rekening houden met alle andere elementen van interpretatieve aard, waaronder de richtsnoeren, mededelingen en beschikkingen van de Commissie.

Na te hebben vastgesteld dat (niet) aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, is voldaan, moet het besluitvormend orgaan hieruit de nodige wettelijke consequenties trekken in overeenstemming met de verordening en in voorkomend geval met de toepasselijke nationale procedureregels.

Artikel 2 - Bewijslast

Dit artikel verduidelijkt op welke partij de bewijslast rust met betrekking tot de feiten waarvan afhangt of aan het bepaalde in artikel 81 is voldaan. De bepaling berust op de scheiding in het Verdrag tussen de verbodsregel van artikel 81, lid 1, en de voorwaarden waaronder deze verbodsregel buiten toepassing kan worden verklaard, zoals vastgesteld in artikel 81, lid 3. Ze is ook in overeenstemming met het in het recht van de lidstaten algemeen aanvaarde beginsel dat elke partij bij een geding het bewijs moet leveren van datgene wat zij te haren gunste aanvoert.

De bepaling zorgt voor een billijk evenwicht tussen de partijen. Het zal met name over het algemeen de partij die zich op artikel 81, lid 3, beroept, zijn die het gemakkelijkst de informatie kan verkrijgen die nodig is om aan te tonen dat aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, is voldaan (bv. met betrekking tot efficiencyeffecten). Het is bijgevolg niet meer dan normaal dat de bewijslast wat artikel 81, lid 3, betreft op deze partij rust.

Artikel 3 - Verhouding tussen de artikelen 81 en 82 van het Verdrag en de nationale mededingingswetten

Dit artikel bepaalt dat, wanneer een overeenkomst of gedraging de handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden, uitsluitend het communautaire mededingingsrecht van toepassing is. De nationale mededingingsautoriteiten, die de bevoegdheid krijgen om de artikelen 81 en 82 ten volle toe te passen, zullen dus in alle gevallen waarin er sprake is van ongunstige beïnvloeding van de handel tussen lidstaten, toepassing moeten maken van het Gemeenschapsrecht.

In het huidige systeem kunnen op eenzelfde overeenkomst of gedraging zowel het communautaire mededingingsrecht als verschillende nationale mededingingswetten van toepassing zijn. Op grond van het beginsel van de voorrang van het communautaire mededingingsrecht, zoals door het Hof van Justitie in de zaak Walt Wilhelm [2] gesteld, kan slechts toepassing worden gemaakt van het nationale recht, voor zover dit geen afbreuk doet aan de eenvormige toepassing van de communautaire mededingingsregels in de gehele interne markt. Het voorrangsbeginsel lost duidelijke conflicten in het voordeel van het Gemeenschapsrecht op. Het kan echter niet voorkomen dat het met betrekking tot bepaalde overeenkomsten of gedragingen tot incoherentie en ongelijke behandeling tussen de lidstaten komt, zelfs wanneer dergelijke overeenkomsten of gedragingen de handel tussen lidstaten beïnvloeden.

[2] Arrest van het Hof van Justitie van 13 februari 1969 in zaak 14/68, Walt Wilhelm, Jurispr. 1969, blz. 1.

Bij de huidige stand van ontwikkeling van de Gemeenschap is het van cruciaal belang voor gelijkheid van behandeling in de gehele Europese Unie te zorgen, zodat de ondernemingen ten volle van de voordelen van de interne markt kunnen profiteren. Zoals uit de inhoud van artikel 81, lid 3, zelf blijkt, hebben vele overeenkomsten een gunstig effect op de economische welvaart. Het is onverenigbaar met de notie van een interne markt dat overeenkomsten en gedragingen die de grensoverschrijdende handel kunnen beïnvloeden, aan verschillende normen onderworpen zouden zijn en dat een overeenkomst die uit het oogpunt van het Gemeenschapsrecht als onschadelijk of voordelig zou worden beschouwd, op grond van het nationale mededingingsrecht zou kunnen worden verboden. Dit probleem kan slechts doeltreffend worden aangepakt op de wijze waarop het Hof van Justitie in het arrest Walt Wilhelm heeft gezinspeeld, namelijk door overeenkomstig artikel 83, lid 2, onder e), van het EG-Verdrag de verhouding tussen het nationale recht en het communautaire mededingingsrecht te regelen.

Artikel 3 zorgt ervoor dat overeenkomsten en gedragingen die de grensoverschrijdende handel kunnen beïnvloeden, aan één geheel van regels worden getoetst, hetgeen bevorderlijk is voor de gelijkheid van behandeling in de gehele Gemeenschap en hetgeen de kosten vermijd voor mededingingsautoriteiten en ondernemingen verbonden aan de parallelle toepassing van Gemeenschapsrecht en nationaal recht. Het beperkt niet de armslag van de nationale mededingingsautoriteiten, die het Gemeenschapsrecht zullen kunnen toepassen. Ervaring opgedaan op nationaal niveau zal binnen het netwerk bijdragen aan de ontwikkeling van het Europese mededingingsbeleid.

Het artikel zorgt er ook voor dat alle zaken betreffende overeenkomsten en gedragingen die de handel tussen lidstaten beïnvloeden, onder toepassing van de samenwerkingmechanismen binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten komen te vallen. Het is een fundamentele doelstelling van de voorgestelde verordening dat de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten een netwerk vormen van mededingingsautoriteiten die nauw met elkaar samenwerken bij de toepassing van de artikelen 81 en 82. Het netwerk zal gebruik maken van mechanismen die erop gericht zijn de samenhang van het communautaire mededingingsrecht te bewaren.

Het voorstel sluit het risico uit dat de goede werking van het netwerk wordt aangetast door de gelijktijdige toepassing van het communautaire en het nationale mededingingsrecht. Hiermee wordt beoogd tot een efficiënte taakverdeling te komen, waarbij elke zaak in beginsel wordt toegewezen aan één autoriteit, namelijk die waarvan wordt aangenomen dat zij die zaak het best kan behandelen. Dit doel zou niet worden bereikt, indien de nationale autoriteiten op grond van hun intern mededingingsrecht verplicht zouden zijn een bij hen aanhangige zaak hoe dan ook tot het einde toe te behandelen. In verschillende lidstaten is de mededingingsautoriteit, zodra bij haar op grond van het nationale recht een klacht is ingediend, verplicht een formele, met redenen omklede beschikking te geven. Dergelijke parallelle procedures moeten worden vermeden.

HOOFDSTUK II - BEVOEGDHEDEN

Artikel 4 - Bevoegdheid van de Commissie

Lid 1 bepaalt dat de Commissie bevoegd is de maatregelen te treffen waarin de verordening voorziet.

Deze maatregelen kunnen in de eerste plaats individuele beschikkingen zijn. De Commissie behoudt dus een eigen handhavingsbevoegdheid waarvan zij, behalve voor het vervolgen van inbreuken, gebruik zal maken om het beleid te bepalen en voor een coherente toepassing van het communautaire mededingingsrecht te zorgen.

De bedoelde maatregelen kunnen ook groepsvrijstellingsverordeningen zijn. Artikel 28 kent de Commissie ook een algemene bevoegdheid tot vaststelling van groepsvrijstellingsverordeningen toe.

De vaststelling van groepsvrijstellingsverordeningen vormt een centraal element van de taak van de Commissie om voor een coherente toepassing van de communautaire mededingingsregels in de gehele interne markt te zorgen. Tezamen met de beschikkingenpraktijk van de Commissie vormen ze de ruggengraat van een geheel van regels tot handhaving van het mededingingsrecht, aangevuld met richtsnoeren en adviezen van de Commissie. In het nieuwe systeem, waarin de ondernemingen in beginsel zelf moeten beoordelen of hun gedrag wettig is, is het wettelijke kader van cruciaal belang om de ondernemingen rechtszekerheid te verschaffen.

Hoewel ze algemeen geldende regels bevatten, scheppen groepsvrijstellingsverordeningen geen nieuw recht voor de ondernemingen. Ze vormen veeleer een codificatie en verduidelijking van de aan artikel 81, lid 3, gegeven uitlegging. Bij het opstellen ervan kan de Commissie zich baseren op de ervaring die zij in individuele zaken heeft opgedaan. Dankzij artikel 16 van de voorgestelde verordening zal zij ook beschikken over informatie betreffende de toepassing van de artikelen 81 en 82 door de nationale rechterlijke instanties in alle lidstaten. Zij is bijgevolg het best in staat om te bepalen op welke gebieden het noodzakelijk is groepsvrijstellingsverordeningen vast te stellen of aan te passen, teneinde gelijke tred te houden met nieuwe ontwikkelingen en snel veranderende marktsituaties. De Commissie werkt hierbij nauw samen met de mededingingsautoriteiten van de lidstaten.

Omdat groepsvrijstellingsverordeningen geen gedrag kunnen toestaan dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, op grond van artikel 81 verboden is, kan een groepsvrijstelling worden ingetrokken, wanneer in een individueel geval blijkt dat een overeenkomst, een besluit of een onderling afgestemde feitelijke gedraging gevolgen heeft die met artikel 81, lid 3, onverenigbaar zijn. De voorgestelde verordening, waaraan de gedachte van een decentrale maar coherente toepassing van het communautaire mededingingsrecht ten grondslag ligt, kent de nationale mededingingsautoriteiten de bevoegdheid toe om een groepsvrijstelling in te trekken, wanneer de relevante geografische markt niet ruimer is dan het grondgebied van hun lidstaat (zie artikel 31, lid 2). Een beschikking in die zin kan echter eerst worden gegeven nadat overeenkomstig artikel 11, lid 4, overleg heeft plaatsgevonden.

Lid 2 kent de Commissie de bevoegdheid toe om een registratieverplichting in te voeren voor categorieën van overeenkomsten, besluiten en gedragingen die onder artikel 81, lid 1, vallen en waarop geen groepsvrijstellingsverordeningen van toepassing zijn. De Commissie kan in overeenstemming met het bepaalde in dit artikellid bij verordening de registratieverplichting nader regelen; zij kan onder meer sancties vaststellen voor het geval dat deze verplichting niet wordt nagekomen.

Artikel 5 - Bevoegdheid van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten

Dit artikel regelt de bevoegdheid van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten tot toepassing van de artikelen 81 en 82. Wanneer deze bevoegdheidstoekenning bijkomende maatregelen op grond van het nationale recht vereist, zijn de lidstaten ingevolge artikel 36 verplicht die maatregelen tegen een vast te stellen datum te treffen.

De mededingingsautoriteiten van de lidstaten passen artikel 81 in zijn geheel toe: telkens wanneer zij artikel 81, lid 1, toepassen, zijn zij ook bevoegd om te beslissen of aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, is voldaan. Zij passen ook artikel 82 toe.

Wanneer een inbreuk op artikel 81 in zijn geheel of op artikel 82 wordt vastgesteld, moeten de mededingingsautoriteiten van de lidstaten er in overeenstemming met de bepalingen van de verordening en de toepasselijke nationale procedureregels voor zorgen dat het betrokken gedrag op doeltreffende wijze wordt bestraft. Lid 3 bepaalt de inhoud van de verschillende beschikkingen die te dien einde kunnen worden gegeven. De voorgestelde verordening voorziet niet in een harmonisatie van nationale sancties, maar algemene principes van Gemeenschapsrecht vereisen wel dat zulke sancties een effectieve toepassing van het recht verzekeren.

Wanneer de mededingingsautoriteit van een lidstaat die naar aanleiding van een klacht of ambtshalve een onderzoek instelt tot de conclusie komt dat een gedraging geen inbreuk op artikel 81 in zijn geheel of op artikel 82 oplevert, kan zij de klacht afwijzen of de procedure afsluiten met een beschikking waarbij zij vaststelt dat er geen aanleiding bestaat om tussenbeide te komen.

Een dergelijke beschikking is slechts verbindend voor de autoriteit die haar geeft.

De voorgestelde verordening bepaalt niet welke gevolgen andere soorten beschikkingen van de nationale mededingingsautoriteiten in hun eigen lidstaat hebben. Dit is een kwestie van nationaal recht. Beschikkingen van de nationale mededingingsautoriteiten hebben geen rechtsgevolgen buiten hun lidstaat en zijn niet verbindend voor de Commissie.

Artikel 6 - Bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties

Dit artikel regelt de bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties met betrekking tot artikel 81, lid 3. Wanneer een rechterlijke instantie artikel 81, lid 1, toepast, is zij bevoegd om artikel 81, lid 3, toe te passen. Het is reeds vaste rechtspraak dat de rechterlijke instanties ook artikel 81, leden 1 en 2, en artikel 82 toepassen.

Wanneer een nationale rechterlijke instantie tot de conclusie komt dat aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, is voldaan, moet zij - voorzover er geen andere bezwaren rijzen - de overeenkomst ab initio voor rechtsgeldig houden. Zij moet dan de overeenkomst doen naleven en vorderingen tot schadevergoeding, gebaseerd op een beweerde inbreuk op artikel 81, afwijzen.

Omgekeerd moet een nationale rechterlijke instantie, wanneer niet aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, is voldaan, op grond van artikel 81, lid 2, de betrokken overeenkomst of het betrokken besluit geheel of ten dele nietig verklaren; zij kan dan schadevergoeding toekennen en elke andere beslissing nemen waartoe de inbreuk op artikel 81, lid 1, aanleiding geeft.

HOOFDSTUK III - BESCHIKKINGEN VAN DE COMMISSIE

Artikel 7 - Vaststelling en beëindiging van inbreuken

Dit artikel komt overeen met artikel 3 van de huidige Verordening nr. 17, zij het met twee uitzonderingen.

Ten eerste wordt verduidelijkt dat de bevoegdheid van de Commissie om bij beschikking een inbreuk vast te stellen, niet beperkt is tot gevallen waarin zij de beëindiging van een inbreuk beveelt of een geldboete oplegt, maar zich ook uitstrekt tot inbreuken die zijn beëindigd en zij geen geldboete oplegt.

In overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie [3] is de Commissie evenwel slechts bevoegd om onder dergelijke omstandigheden een inbreukbeschikking te geven, indien zij hierbij een gewettigd belang heeft. Dit kan het geval zijn, wanneer er een risico bestaat dat de adressaat in herhaling vervalt, of wanneer de zaak nieuwe vragen doet rijzen waarvan het in het algemeen belang is dat ze worden opgehelderd.

[3] Arrest van het Hof van Justitie van 2 maart 1983 in zaak 7/82, GVL, Jurispr. 1983, blz. 483.

Ten tweede is de Commissie bevoegd alle verplichtingen op te leggen die noodzakelijk zijn om een einde aan de inbreuk te maken; dit omvat de bevoegdheid tot het bevelen van structurele maatregelen. Structurele maatregelen kunnen noodzakelijk zijn om daadwerkelijk een einde aan de inbreuk te maken. Dit kan met name het geval zijn bij bepaalde samenwerkingsovereenkomsten en bij misbruik van een machtspositie; het kan dan noodzakelijk zijn dat een deel van de activa wordt afgestoten.

Artikel 8 - Voorlopige maatregelen

Volgens dit artikel is de Commissie bevoegd voorlopige maatregelen te treffen, wanneer het risico bestaat dat de mededinging op ernstige en onherstelbare wijze wordt geschaad, mits het prima facie bewijs van een inbreuk wordt geleverd. Voorts wordt bepaald dat voorlopige maatregelen gedurende ten hoogste een jaar gelden, behoudens verlenging.

De Commissie handelt in het algemeen belang en niet in het belang van individuele marktdeelnemers. De verplichting van de Commissie tot het treffen van voorlopige maatregelen dient bijgevolg te worden beperkt tot gevallen waarin het risico bestaat dat de mededinging op ernstige en onherstelbare wijze wordt geschaad. Ondernemingen kunnen zich steeds tot de nationale rechter wenden, die juist tot taak heeft de rechten van individuen te beschermen.

Artikel 9 - Toezeggingen

Lid 1 kent de Commissie een nieuwe bevoegdheid toe: zij kan bij beschikking de toezeggingen aanvaarden die de ondernemingen doen in een procedure waarin de Commissie voornemens is een beschikking tot beëindiging van een beweerde inbreuk te geven. Een beschikking tot aanvaarding van toezeggingen kan een bevredigende oplossing bieden, indien de gedane toezeggingen aan de door de Commissie aangevoerde bezwaren uit het oogpunt van de mededinging tegemoet komen. Een dergelijke beschikking bevat een uiteenzetting van de feitelijke toedracht van de zaak, het prima facie bewijs van de vermoedelijke inbreuk en de gedane toezeggingen.

De adressaat van de beschikking van de Commissie waarbij de toezeggingen worden aanvaard, is aan die beschikking gebonden; derden kunnen er voor de nationale rechter een beroep op doen.

De beperking van de geldigheidsduur van de beschikking zorgt ervoor dat de ondernemingen niet voor onbepaalde tijd aan de toezeggingen gebonden zijn en dat de Commissie zo nodig na een zekere tijd de overeenkomst of het besluit en de doeltreffendheid van de toezeggingen kan re-evalueren. Lid 2 bepaalt dat in de beschikking geen uitspraak wordt gedaan over het bestaan van een inbreuk vóór of na de aanvaarding van de toezeggingen. Zodra de Commissie bij beschikking de toezeggingen heeft aanvaard, sluit zij het dossier af.

Lid 3 bepaalt dat de Commissie slechts bevoegd is om de procedure te heropenen, indien een belangrijke verandering is opgetreden in de feiten op grond waarvan de Commissie de toezeggingen heeft aanvaard, indien de onderneming die de toezeggingen heeft gedaan, onvolledige, onjuiste of misleidende informatie heeft verstrekt of indien de onderneming in strijd met de toezeggingen handelt.

Artikel 10 - Vaststelling van niet-toepasselijkheid

In het voorgestelde systeem van een rechtstreeks toepasselijke uitzondering zullen de belangrijkste taken van de Commissie erin bestaan inbreuken te vervolgen, het mededingingsbeleid verder te ontwikkelen en door middel van algemene maatregelen zoals groepsvrijstellingsverordeningen en richtsnoeren voor een coherente toepassing van de mededingingsregels te zorgen.

Artikel 10 van de voorgestelde verordening kent de Commissie echter ook de bevoegdheid toe om beschikkingen te geven waarbij wordt vastgesteld dat artikel 81 niet van toepassing is, hetzij omdat niet aan de voorwaarden van artikel 81, lid 1, is voldaan, hetzij omdat aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, is voldaan en/of artikel 82 niet van toepassing is.

De Commissie kan een dergelijke beschikking slechts op eigen initiatief en in het algemeen belang van de Gemeenschap geven. Hieruit volgt dat ondernemingen de Commissie niet om een dergelijke beschikking kunnen verzoeken. Ware dit mogelijk, dan zou dit haaks staan op de voornaamste doelstelling van de herziening, namelijk ervoor te zorgen dat alle mededingingsautoriteiten hun aandacht kunnen toespitsen op datgene wat verboden is.

In het gedecentraliseerde systeem is een bijzondere rol weggelegd voor de Commissie als hoedster van het Verdrag en centrale autoriteit: zij moet het mededingingsbeleid bepalen en ervoor zorgen dat de artikelen 81 en 82 in de gehele interne markt op coherente wijze worden toegepast. Dit onderstelt dat de Commissie de bevoegdheid krijgt om positieve beschikkingen te geven, indien het algemeen belang van de Gemeenschap dit vereist. Dankzij deze bevoegdheid kan de Commissie met name met betrekking tot nieuwe soorten overeenkomsten of gedragingen en met betrekking tot vragen waarop tot dusver in de rechtspraak en de administratieve praktijk nog geen antwoord is gegeven, bij beschikking de afwezigheid van een inbreuk vaststellen.

Beschikkingen van de Commissie tot vaststelling van de afwezigheid van een inbreuk hebben een declaratoir karakter. Ze zijn dus van een geheel andere aard dan de huidige vrijstellingsbeschikkingen ex artikel 81, lid 3, die rechten in het leven roepen welke erga omnes gelden zolang de beschikking van kracht is, onverschillig of zich feitelijke veranderingen voordoen. Beschikkingen tot vaststelling van de afwezigheid van een inbreuk hebben de gevolgen van handelingen van de Gemeenschap. Artikel 16 van de voorgestelde verordening legt de nationale mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties de algemene verplichting op alles in het werk te stellen om uitspraken die met beschikkingen van de Commissie in tegenspraak zijn, te vermijden. Door de Commissie overeenkomstig artikel 10 gegeven beschikkingen tot vaststelling van de afwezigheid van een inbreuk kunnen bijgevolg in belangrijke mate tot de eenvormige toepassing van het communautaire mededingingsrecht bijdragen.

HOOFDSTUK IV - SAMENWERKING MET DE NATIONALE AUTORITEITEN EN RECHTERLIJKE INSTANTIES

Artikel 11 - Samenwerking tussen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten

In dit artikel wordt als beginsel gesteld dat de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten nauw moeten samenwerken, zodat zij bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 overeenkomstig de voorgestelde verordening als een net functioneren. Het artikel bevat de basisregels inzake de informerings- en overlegmechanismen, die in een door de Commissie overeenkomstig artikel 34, vastgestelde uitvoeringsverordening en in een mededeling betreffende de samenwerking tussen de mededingingsautoriteiten in bijzonderheden zullen worden geregeld.

In lid 1 is het beginsel van nauwe samenwerking neergelegd. Het omvat zowel de samenwerking tussen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten als de samenwerking tussen deze laatste mededingingsautoriteiten onderling.

Lid 2 neemt de regel van artikel 10, lid 1, van de huidige Verordening nr. 17 over, aangepast aan het nieuwe handhavingssysteem.

Lid 3 legt de nationale mededingingsautoriteiten de verplichting op de Commissie in een vroeg stadium in kennis te stellen van de zaken die zij op grond van de artikelen 81 en 82 behandelen. In de praktijk zal dit langs elektronische weg geschieden en zal de informatie via het net voor de mededingingsautoriteiten van alle lidstaten beschikbaar zijn. De belangrijkste doelstellingen zijn de verdeling van zaken te vergemakkelijken, de samenwerking in een vroeg stadium op gang te brengen en te zorgen voor een efficiënte behandeling van klachten die bij meerdere mededingingsautoriteiten tegelijk worden ingediend.

Lid 4 voert een verplichting tot raadpleging in met betrekking tot alle beschikkingen van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten die tot doel hebben een inbreuk op artikel 81 of artikel 82 te doen beëindigen of te bestraffen. Hiermee wordt, ter waarborging van een coherente toepassing van de mededingingsregels, een coördinatie van alle verbodsbeschikkingen en soortgelijke beschikkingen beoogd.

In lid 5 wordt verduidelijkt dat het beginsel van nauwe samenwerking ook vrijwillig overleg over andere gevallen dan die bedoeld in lid 4, omvat.

Lid 6 neemt de regel van artikel 9, lid 3, van de huidige Verordening nr. 17 over, aangepast aan het nieuwe handhavingssysteem: de Commissie is bevoegd om een zaak aan een nationale mededingingsautoriteit te onttrekken en ze zelf te behandelen. Deze bepaling is van cruciaal belang in het nieuwe handhavingssysteem; ze zorgt voor een efficiënte verdeling van zaken en een coherente toepassing van het communautaire mededingingsrecht.

Artikel 12 - Informatie-uitwisseling

Lid 1 schept een rechtsgrond voor de uitwisseling van informatie tussen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten en het gebruik ervan als bewijsmateriaal in procedures waarin toepassing wordt gemaakt van het communautaire mededingingsrecht. Het bestrijkt de mededeling van informatie door de Commissie aan de mededingingsautoriteit van een lidstaat en vice versa, alsook de mededeling van informatie door de mededingingsautoriteit van een lidstaat aan de mededingingsautoriteit van een andere lidstaat. De bepaling maakt ook de overdracht mogelijk van volledige dossiers, met inbegrip van vertrouwelijke documenten. Doel is met het oog op een efficiënte verdeling van zaken de overname van een bij een bepaalde mededingingsautoriteit aanhangig gemaakte zaak door een andere mededingingsautoriteit mogelijk te maken.

Lid 2 stelt beperkingen aan het gebruik van de overeenkomstig lid 1 meegedeelde informatie en biedt aldus de betrokken ondernemingen passende procedurele waarborgen. Volgens de eerste zin mag de meegedeelde informatie uitsluitend worden gebruikt met het oog op de toepassing van de communautaire mededingingsregels. Elk gebruik voor andere doeleinden is uitgesloten. In de tweede zin wordt nog een andere beperking aan het gebruik van de meegedeelde informatie gesteld, namelijk met betrekking tot sancties. Met deze regel wordt beoogd een juist evenwicht tot stand te brengen tussen het recht van verweer waarop de betrokken ondernemingen een beroep zouden kunnen doen in de lidstaat vanwaar de informatie afkomstig is, en de sancties die zij mogelijkerwijs in de vervolgende lidstaat riskeren. Voorgesteld wordt uit te sluiten dat uitgewisseld bewijsmateriaal wordt gebruikt om andere sancties dan geldstraffen aan ondernemingen op te leggen.

Artikel 13 - Opschorting of afsluiting van de procedure

Dit artikel is gericht op een efficiënte verdeling van zaken binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten. Het geeft zowel de mededingingsautoriteiten van de lidstaten als de Commissie het recht om een procedure op te schorten of een klacht af te wijzen, indien dezelfde zaak door een andere mededingingsautoriteit wordt behandeld of is behandeld. Aldus wordt het risico van dubbel werk vermeden en wordt ervoor gezorgd dat de betrokkenen er geen belang bij hebben zich tot meer mededingingsautoriteiten tegelijk te wenden.

Lid 1 schept een rechtsgrond voor opschorting of afsluiting van de procedure, indien een klacht reeds door een andere mededingingsautoriteit wordt onderzocht. Deze bepaling heeft voorrang boven het nationale recht, wanneer de mededingingsautoriteit van een lidstaat op grond daarvan verplicht is ten gronde uitspraak te doen over elke klacht die zij ontvangt. De bepaling laat de overige gronden tot afwijzing van een klacht onverlet en doet niet af aan de bij artikel 11, lid 6, aan de Commissie toegekende bevoegdheid om een zaak aan een nationale mededingingsautoriteit te onttrekken.

Lid 2 bevat een overeenkomstige regel voor het geval dat een klacht over een overeenkomst of een feitelijke gedraging reeds eerder door een andere mededingingsautoriteit is behandeld.

Artikel 14 - Adviescomité

Artikel 14 houdt het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities, zoals opgericht bij de huidige Verordening nr. 17, in stand. Het heeft in het verleden goed gefunctioneerd en zijn rol ligt volkomen in de lijn van het beginsel van nauwe samenwerking tussen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten. De voorgestelde aanpassingen, namelijk het gebruik van de schriftelijke procedure en de mogelijkheid om door de mededingingsautoriteiten van de lidstaten behandelde zaken te bespreken, moeten de werking van het comité met het nieuwe handhavingssysteem in overeenstemming brengen.

Lid 1 bepaalt over welke soorten beschikkingen de Commissie verplicht is het comité te raadplegen.

Lid 2 regelt de samenstelling van het comité. Het volgt artikel 10, lid 4, van de huidige Verordening nr. 17.

Lid 3 regelt de werking van het comité. Het neemt de inhoud van artikel 10, lid 5, van de huidige Verordening nr. 17 over. Om de procedure vlotter te laten verlopen, voert het een nieuwigheid in: de lidstaten kunnen instemmen met een kortere convocatietermijn.

Lid 4 biedt de mogelijkheid gebruik te maken van de schriftelijke procedure. Dit moet de werking van het comité versoepelen en efficiënter maken.

Lid 5 voorziet in de mogelijkheid tot publicatie van het advies van het comité, naar het voorbeeld van de concentratieverordening.

Lid 6 schept een rechtsgrond voor het bespreken van zaken die door de mededingingsautoriteiten van de lidstaten worden behandeld. Het is de bedoeling dat het comité een forum wordt waar van gedachten kan worden gewisseld over alle zaken die van algemeen belang zijn, met name uit het oogpunt van een coherente toepassing van de artikelen 81 en 82. Indien dit door een Lidstaat wordt gevraagd, zal de Commissie normaal gesproken een nationale zaak op de agenda plaatsen.

Artikel 15 - Samenwerking met de nationale rechterlijke instanties

Dit artikel heeft tot doel voor een nauwere samenwerking tussen de Commissie en de nationale rechterlijke instanties te zorgen en aldus een coherente toepassing van de artikelen 81 en 82 te bevorderen.

Lid 1 kent de nationale rechterlijke instanties het recht toe om met het oog op de toepassing van de artikelen 81 en 82 van de Commissie informatie te verkrijgen die deze in haar bezit heeft. Zij kunnen de Commissie ook om een advies over vragen betreffende de toepassing van de communautaire mededingingsregels verzoeken. De Commissie zal een en ander nader regelen in een mededeling, die in de plaats komt van de bestaande mededeling betreffende de samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en de Commissie. In die mededeling zal onder meer worden bepaald binnen welke termijn de Commissie moet antwoorden.

Lid 2 heeft tot doel het toezicht op de toepassing van de artikelen 81 en 82 door de nationale rechterlijke instanties te vergemakkelijken. Het verplicht de nationale rechterlijke instanties de Commissie een afschrift toe te zenden van alle beslissingen waarin zij toepassing maken van artikel 81 of artikel 82. Deze informeringsverplichting is van dien aard dat zij voor de nationale rechterlijke instanties en voor de Commissie een minimum aan administratieve beslommeringen meebrengt. Met name wordt van de nationale rechterlijke instanties zeer weinig bijkomend, zuiver administratief werk verlangd. Er moet zo weinig mogelijk van papier en zoveel mogelijk van elektronische transmissiemiddelen gebruik worden gemaakt.

Lid 3 kent de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten de bevoegdheid toe om voor de nationale rechterlijke instanties schriftelijke en mondelinge opmerkingen te maken. In het geval van de nationale mededingingsautoriteiten houdt deze bevoegdheid slechts het recht in om in het eigen land in rechtszaken te interveniëren. De Commissie mag slechts van deze mogelijkheid gebruik maken in het algemeen belang van de Gemeenschap (als amicus curiae) en dus niet in het belang van een van de partijen. Deze bepaling wil met name de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten de mogelijkheid bieden de aandacht van de nationale rechterlijke instanties te vestigen op punten die van groot belang zijn voor een coherente toepassing van het communautaire mededingingsrecht. De nationale rechter is niet verplicht het advies van de Commissie of van een nationale mededingingsautoriteit te volgen. Lid 3 laat artikel 234 van het EG-Verdrag onverlet.

Lid 3, tweede alinea, legt de nationale rechterlijke instanties de verplichting op naar gelang het geval de Commissie of de nationale mededingingsautoriteiten over individuele zaken te informeren, zij het slechts indien zij uitdrukkelijk hierom verzoeken teneinde te kunnen beschikken over alle relevante informatie betreffende een bij een nationale rechterlijke instantie aanhangige zaak waarin zij voornemens zijn schriftelijke of mondelinge opmerkingen te maken. Het is van wezenlijk belang voor de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten dat zij ten volle over de grond van de zaak worden ingelicht, ten eerste om met kennis van zaken te kunnen beoordelen of zij al dan niet overeenkomstig lid 3 dienen te interveniëren, en ten tweede om - indien zij beslissen te interveniëren - hun opmerkingen degelijk te kunnen onderbouwen.

Artikel 16 - Eenvormige toepassing van het communautaire mededingingsrecht

De beschikkingen van de Commissie blijven in het voorgestelde nieuwe systeem een belangrijke rol spelen bij het bepalen van het mededingingsbeleid en - aangezien zij in de gehele Gemeenschap gelden - bij het behoud van een coherente toepassing van de mededingingsregels in de gehele interne markt. Deze beschikkingen zijn handelingen van de Gemeenschap die onder toepassing van artikel 249 van het EG-Verdrag vallen en die aan een eigen stelsel van rechterlijke controle onderworpen zijn. Nationale rechterlijke instanties zijn niet bevoegd om handelingen van de Gemeenschap op hun rechtsgeldigheid te toetsen. Dit behoort bij uitsluiting tot de taak en de bevoegdheid van de rechterlijke instanties van de Gemeenschap, die in het belang van de communautaire rechtsorde en de rechtszekerheid voor een eenvormige toepassing van het Gemeenschapsrecht zorgen.

Het behoud van een coherente toepassing van de mededingingsregels is van wezenlijk belang in een handhavingssysteem dat wordt gekenmerkt door het feit dat de Commissie, de nationale mededingingsautoriteiten en de nationale rechterlijke instanties over parallelle bevoegdheden tot toepassing van de artikelen 81 en 82 beschikken. Indien zich bij de toepassing van deze bepalingen belangrijke divergenties zouden voordoen, zou dit de samenhang van het communautaire mededingingsrecht en de goede werking van de interne markt in het gedrang brengen. Er zijn bijgevolg doeltreffende maatregelen nodig om dit risico van een incoherente toepassing weg te nemen.

Artikel 16 van de voorgestelde verordening legt de nationale rechterlijke instanties en de nationale mededingingsautoriteiten de verplichting op alles in het werk te stellen om uitspraken die met beschikkingen van de Commissie in tegenspraak zijn, te vermijden. Deze bepaling doet niet af aan de rechtspraak van het Hof van Justitie.

Dit artikel heeft tot doel een systeem in het leven te roepen dat het risico van tegenstrijdige uitspraken beperkt. Het is van wezenlijk belang te vermijden dat de nationale rechterlijke instanties beslissingen nemen en de nationale mededingingsautoriteiten beschikkingen geven die in tegenspraak zijn met beschikkingen van de Commissie, omdat het bestaan van tegenstrijdige uitspraken over dezelfde rechtsregels de goede werking en de integriteit van de communautaire rechtsorde in gevaar zou brengen.

Of de mogelijkheid bestaat dat het tot conflicten komt, hangt af van het dispositief van de beschikking van de Commissie en van de feiten waarop dit berust. Wanneer de Commissie een inbreuk heeft vastgesteld, moeten de nationale rechterlijke instanties en de nationale mededingingsautoriteiten alles in het werk stellen om conflicten te vermijden, indien de feiten in wezen dezelfde zijn. Dit geldt ook voor beschikkingen waarbij de Commissie overeenkomstig artikel 10 van de voorgestelde verordening de afwezigheid van een inbreuk vaststelt.

Nationale rechterlijke instanties kunnen tegenstrijdige beslissingen vermijden door overeenkomstig artikel 234 van het EG-Verdrag een prejudicieel verzoek tot het Hof van Justitie te richten of - in gevallen waarin een beroep tegen een beschikking van de Commissie bij de rechterlijke instanties van de Gemeenschap aanhangig is - door hun procedure op te schorten. Het resultaat is in beide gevallen dat de kwestie wordt opgehelderd door de rechterlijke instanties van de Gemeenschap, waarvan de uitspraken in de gehele Gemeenschap gelden. Nationale mededingingsautoriteiten kunnen tegenstrijdige beschikkingen vermijden door de Commissie te raadplegen of - in gevallen waarin een beschikking van de Commissie voor de rechterlijke instanties van de Gemeenschap wordt aangevochten - door hun procedure op te schorten.

HOOFDSTUK V - ONDERZOEKSBEVOEGDHEDEN

Artikel 17 - Onderzoek van bedrijfstakken

Dit artikel neemt artikel 12 van de huidige Verordening nr. 17 over. De ontdekking van inbreuken is ten dele het gevolg van marktstudies. Daarom dient het onderzoek van bedrijfstakken te worden behouden als middel voor de Commissie om de situatie in sectoren waar de evolutie van de markt op een beperking van de mededinging wijst, van naderbij te bezien.

Artikel 18 - Verzoeken om inlichtingen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 11 van de huidige Verordening nr. 17.

De tekst behoeft niet ingrijpend te worden gewijzigd. Het voorgestelde artikel voert slechts één kleine aanpassing in:

Lid 3 bepaalt dat naar behoren gemachtigde advocaten namens hun cliënten op verzoeken om informatie kunnen antwoorden. De ondernemingen blijven echter verantwoordelijk voor de juistheid van de verstrekte informatie.

Artikel 19 - Bevoegdheid tot het opnemen van verklaringen

Dit artikel biedt de Commissie de mogelijkheid natuurlijke personen en rechtspersonen, al dan niet direct in de procedure geïmpliceerd, te horen en hun mondelinge verklaringen op te tekenen. Door te bepalen dat mondelinge verklaringen kunnen worden opgetekend en in de procedure als bewijsmateriaal kunnen worden gebruikt, vult dit artikel een leemte in de bevoegdheden van de Commissie aan.

Artikel 20 - Bevoegdheid van de Commissie tot inspectie

Dit artikel bepaalt over welke inspectiebevoegdheden de Commissie beschikt. Het komt in grote lijnen overeen met artikel 14 van de huidige Verordening nr. 17, zij het dat ter bevordering van de efficiëntie enkele belangrijke wijzigingen worden voorgesteld.

Volgens de huidige Verordening nr. 17 zijn de ambtenaren van de Commissie bevoegd de boeken en bescheiden van de onderneming te controleren, afschriften of uittreksels van deze boeken en bescheiden te maken, ter plaatse mondelinge inlichtingen te vragen en alle lokaliteiten, terreinen en vervoermiddelen van de onderneming te betreden. In de nieuwe tekst worden de volgende wijzigingen voorgesteld:

Lid 2 voert drie nieuwigheden in om ter bevordering van de doeltreffendheid van de inspecties de bevoegdheden van de Commissie uit te breiden:

Ten eerste voorziet lid 2, onder b), in de bevoegdheid om privé-woningen te doorzoeken, wanneer er redenen bestaan om te vermoeden dat daar zakelijke documenten worden bewaard. Deze nieuwe bevoegdheid berust op de ervaring opgedaan in recente zaken waarin bleek dat werknemers van ondernemingen relevante documenten in hun privé-woning bewaarden. Er werd bewijsmateriaal gevonden dat erop wees dat bezwarende documenten opzettelijk in privé-woningen werden bewaard. Krachtens de huidige regels kunnen ondernemingen op die manier de inspecties door de Commissie dwarsbomen. Om de doeltreffendheid van de inspecties in het geval van geheime inbreuken te behouden, is het bijgevolg noodzakelijk de bevoegdheden van de inspecteurs van de Commissie zodanig uit te breiden dat zij een huiszoeking kunnen verrichten in de privé-woning van personeelsleden van de betrokken ondernemingen waar vermoedelijk documenten worden bewaard. Lid 7 van artikel 20 waarborgt dat deze bevoegdheid slechts met de toestemming van een nationale rechterlijke instantie kan worden uitgeoefend.

Ten tweede kent lid 2, onder e), de inspecteurs van de Commissie de bevoegdheid toe om kasten en kantoren te verzegelen, zodat tijdens de inspectie geen documenten kunnen verdwijnen. Doel is de doeltreffendheid van de inspecties te waarborgen, inzonderheid in gevallen waarin een inspectie meerdere dagen in beslag neemt en de ambtenaren van de Commissie de lokalen van de betrokken onderneming moeten verlaten vooraleer de inspectie is voltooid. Artikel 22, lid 1, onder d), stelt een sanctie op het verbreken van de zegels.

Ten derde bepaalt lid 2, onder f), dat de inspecteurs van de Commissie tijdens de inspectie om het even welke vragen in verband met het voorwerp van de inspectie kunnen stellen. Dit is noodzakelijk om de doeltreffendheid van de inspecties te verhogen; artikel 14 van de huidige Verordening nr. 17 staat de inspecteurs immers alleen toe om mondelinge inlichtingen over documenten te vragen.

In lid 8 wordt de Hoechst-rechtspraak [4] tot schriftelijke norm verheven, dit om te waarborgen dat ondernemingen die aan inspecties door de Commissie worden onderworpen, in de gehele interne markt gelijk worden behandeld.

[4] Arrest van het Hof van Justitie van 21 september 1989 in de gevoegde zaken 46/87 en 227/88, Hoechst, Jurispr. 1989, blz. 2859.

Wanneer de Commissie op grond van het huidige artikel 14, lid 3, bij beschikking een inspectie gelast, moeten in de meeste lidstaten de nationale autoriteiten die de Commissie bijstaan, een bevel van de rechter verkrijgen om, wanneer de betrokken onderneming zich tegen de inspectie verzet, dit verzet te boven te komen. Volgens het Hof van Justitie in het arrest Hoechst kan de nationale rechter zijn beoordeling niet voor die van de Commissie in de plaats stellen, noch de rechtsgeldigheid van de beschikking van de Commissie ter discussie stellen. De enige controle die de nationale rechter kan uitoefenen, bestaat erin dat hij de beschikking van de Commissie op haar echtheid toetst en dat hij de voorgenomen dwangmaatregelen (d.w.z. de mogelijkheid voor de Commissie om zonder de toestemming van de betrokken onderneming te handelen) tegen het voorwerp van de inspectie afweegt. Om de rechter in staat te stellen deze taak te vervullen, moet de Commissie de beschikking waarbij zij de inspectie gelast, voldoende motiveren.

De bevoegdheid van de rechter ten aanzien van de toepassing van het nationale mededingingsrecht verschilt van zijn bevoegdheid ten aanzien van de toepassing van het communautaire mededingingsrecht. Dit kan voor verwarring zorgen, omdat sommige rechters de neiging hebben om op inspecties die krachtens het Gemeenschapsrecht plaatsvinden, hun nationale normen toe te passen. Om te waarborgen dat de door de Commissie verrichte inspecties in de gehele interne markt aan dezelfde regels onderworpen zijn, wordt het absoluut noodzakelijk geacht in de nieuwe verordening de in het arrest Hoechst gestelde normen duidelijk uiteen te zetten.

Artikel 21 - Onderzoeken door de mededingingsautoriteiten van de lidstaten

Dit artikel is gebaseerd op artikel 13 van de huidige Verordening nr. 17, zij het aangepast aan het nieuwe handhavingssysteem. Aan de mogelijkheid voor de lidstaten om op hun grondgebied namens de Commissie verificaties te verrichten, die behouden blijft, wordt de mogelijkheid voor de nationale mededingingsautoriteiten toegevoegd om namens de mededingingsautoriteit van een andere lidstaat onderzoeksmaatregelen te verrichten. Deze bepaling is noodzakelijk voor een doeltreffende samenwerking tussen de mededingingsautoriteiten van de lidstaten. Dankzij deze samenwerking kunnen de nationale mededingingsautoriteiten optreden in gevallen waarin het bewijsmateriaal zich ten dele in andere lidstaten bevindt. Zonder een dergelijk mechanisme zou moeilijk een echte decentrale toepassing van de communautaire mededingingsregels kunnen worden gerealiseerd.

HOOFDSTUK VI - SANCTIES

Artikel 22 - Geldboeten

Artikel 15 van de huidige Verordening nr. 17 voorziet in twee soorten geldboeten: boeten wegens inbreuken op procedureregels (verzoeken om inlichtingen, verzet tegen een verificatie...) en boeten wegens materiële inbreuken op artikel 81 of artikel 82.

Lid 1 wijzigt de geldboeten wegens inbreuken op procedureregels, die volgens de huidige Verordening nr. 17 100 tot 5 000 EUR kunnen bedragen. Er gaat van deze bedragen niet langer een afschrikkende werking uit. Voorgesteld wordt deze procedurele boeten in overeenstemming te brengen met het EGKS-Verdrag, dat voor dit soort inbreuken voorziet in boeten tot 1% van de totale jaaromzet (artikel 47). De voorgestelde verordening stelt ook sancties op de weigering om tijdens een verificatie mondelinge vragen te beantwoorden, en op het verbreken van zegels.

Lid 2 betreft de geldboeten wegens inbreuken op de materiële mededingingsregels. Er wordt geen wijziging van de hoogte van deze tweede categorie van boeten (tot 10% van de totale jaaromzet) voorgesteld. Alleen moeten de schending van een beschikking houdende voorlopige maatregelen en de niet-nakoming van bij beschikking aanvaarde verbintenissen aan de lijst van inbreuken worden toegevoegd.

Lid 4 voert een nieuwe regeling betreffende door ondernemersverenigingen begane inbreuken in. Het Verdrag staat de oplegging van geldboeten aan verenigingen wegens inbreuken op het communautaire mededingingsrecht toe. Het Hof van Justitie heeft verklaard dat de boete kan worden berekend op basis van de omzet van de leden van de vereniging. In de praktijk is het echter vaak onmogelijk de opgelegde boete te innen: verenigingen beschikken zelden over voldoende eigen middelen om de boete te betalen, en er bestaan op het ogenblik geen wettelijke middelen om de leden van de vereniging tot betaling van de boete aan te spreken. Daarom wordt een nieuwe regel voorgesteld die het de Commissie mogelijk maakt om, wanneer de vereniging in gebreke blijft, van de leden betaling van de boete op de datum van de inbreuk te vorderen.

Artikel 23 - Dwangsommen

Ook de bepalingen inzake dwangsommen moeten worden aangepast wat het bedrag betreft (volgens de huidige Verordening nr. 17 bedragen de dwangsommen 50 tot 1 000 EUR). Voorgesteld wordt het maximumbedrag vast te stellen op een percentage van de omzet: 5% van de gemiddelde dagelijkse omzet voor elke dag vertraging. Dit is het bedrag dat in het EGKS-Verdrag (artikel 47) is bepaald.

Voorts vereist de invoering van nieuwe categorieën van beschikkingen, namelijk beschikkingen tot aanvaarding van toezeggingen en beschikkingen houdende voorlopige maatregelen, dat dwangsommen kunnen worden opgelegd aan ondernemingen die deze beschikkingen niet nakomen.

HOOFDSTUK VII - VERJARING

Artikel 24 - Verjaring ter zake van de oplegging van sancties

Dit artikel neemt de bepalingen inzake verjaring uit Verordening nr. 2988/74 in de voorgestelde verordening over. Verordening nr. 2988/74 is bijgevolg niet langer van toepassing op de geldboeten en dwangsommen waarin de voorgestelde verordening voorziet.

De bepalingen inzake verjaring zijn aan het nieuwe handhavingssysteem aangepast. Het enige belangrijke punt betreft de decentrale toepassing overeenkomstig de voorgestelde verordening: volgens Verordening nr. 2988/74 wordt de verjaring slechts door handelingen van de lidstaten gestuit, indien zij deze handelingen op verzoek van de Commissie verrichten; deze voorwaarde wordt opgeheven, zodat de verjaring ook wordt gestuit door maatregelen van de nationale mededingingsautoriteiten die artikel 81 of artikel 82 toepassen, ook indien de Commissie niet daarom heeft verzocht.

Artikel 25 - Verjaring ter zake van de tenuitvoerlegging

Net zoals artikel 24 neemt dit artikel de bepalingen inzake verjaring uit Verordening nr. 2988/74 in de voorgestelde verordening over. De tekst is op dezelfde wijze aangepast als die van artikel 24.

HOOFDSTUK VIII - HOORZITTINGEN EN GEHEIMHOUDINGSPLICHT

Artikel 26 - Het horen van partijen, klagers en derden

De Commissie heeft op grond van artikel 19 van de huidige Verordening nr. 17 een praktijk inzake hoor en wederhoor en toegang tot het dossier ontwikkeld die ten dele in de mededeling van 1997 betreffende de toegang tot dossiers is uiteengezet. In het voorgestelde artikel wordt het recht van inzage van het dossier bevestigd en wordt het aan de Commissie overgelaten om dit in een mededeling in bijzonderheden te regelen.

Artikel 27 - Geheimhoudingsplicht

Lid 1 neemt het bepaalde in artikel 20, lid 1, van de huidige Verordening nr. 17 over. Het bepaalt dat de overeenkomstig de artikelen 17 tot en met 21 verkregen informatie uitsluitend voor het doel waarvoor zij is ingewonnen mag worden gebruikt. Artikel 27, lid 1, geldt onder voorbehoud van specifiekere bepalingen van de verordening, namelijk de artikelen 12 en 15.

Lid 2 breidt de bij artikel 20, lid 2, van de huidige Verordening nr. 17 ingestelde geheimhoudingsplicht uit tot alle vertrouwelijke informatie die overeenkomstig de voorgestelde verordening tussen de nationale mededingingsautoriteiten wordt uitgewisseld. Deze bepaling vormt een aanvulling op de door artikel 12, lid 2, geboden waarborgen.

HOOFDSTUK IX - GROEPSVRIJSTELLINGEN

Artikel 28 - Vaststelling van groepsvrijstellingsverordeningen

De Commissie is op het ogenblik door de Raad gemachtigd tot het vaststellen van groepsvrijstellingsverordeningen op het gebied van verticale overeenkomsten, intellectuele eigendomsrechten, specialisatieovereenkomsten, onderzoek- en ontwikkelingsovereenkomsten en verzekeringen, alsook op bepaalde gebieden van de vervoerssector.

Dit artikel regelt de bevoegdheid van de Commissie om onder bepaalde voorwaarden groepsvrijstellingsverordeningen vast te stellen. Het is voor de vaststelling van een groepsvrijstellingsverordening vereist dat het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities tweemaal wordt geraadpleegd.

Artikel 29 - Individuele intrekking

Lid 1 bepaalt in overeenstemming met de huidige regelgeving dat de Commissie over de bevoegdheid beschikt om een groepsvrijstelling voor de toekomst in te trekken, indien zij na een individuele beoordeling tot de conclusie komt dat een bepaalde overeenkomst niet aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, voldoet.

In lid 2 wordt voorgesteld de nationale mededingingsautoriteiten de bevoegdheid toe te kennen om een groepsvrijstelling op hun eigen grondgebied in te trekken, op voorwaarde dat dit grondgebied een afzonderlijke relevante geografische markt vormt. Op het ogenblik beschikken de nationale mededingingsautoriteiten slechts met betrekking tot verticale overeenkomsten over deze bevoegdheid [5]. Om voor een coherente toepassing van de groepsvrijstellingsverordeningen, die handelingen van de Gemeenschap zijn, te zorgen, is het noodzakelijk te bepalen dat, wanneer de nationale autoriteiten voornemens zijn een groepsvrijstelling in te trekken, de Commissie voorafgaandelijk moet worden geraadpleegd (zie artikel 11, lid 4, van de voorgestelde verordening).

[5] Zie artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1215/1999 van de Raad tot wijziging van Verordening nr. 19/65/EEG betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag op groepen van overeenkomsten en onderlinge afgestemde feitelijke gedragingen.

Artikel 30 - Verordening tot buitentoepassingverklaring

Dit artikel bepaalt dat de Commissie in groepsvrijstellingsverordeningen kan stipuleren dat zij bevoegd is om bij verordening bepaalde overeenkomsten of gedragingen die op een bepaalde relevante markt worden toegepast, van het toepassingsgebied van de groepsvrijstelingsverordening uit te sluiten. Concurrentiebeperkende effecten zijn vaak toe te schrijven aan het bestaan van een aantal parallelle overeenkomsten of netwerken van overeenkomsten [6]. In dergelijke gevallen is een individuele intrekking van de groepsvrijstelling met betrekking tot elke overeenkomst of elk netwerk van overeenkomsten inefficiënt. De gepaste aanpak is een buitentoepassingverklaring van de betrokken groepsvrijstellingsverordening op een bepaalde markt.

[6] Zie in dit verband artikel 1, lid 2, van Verordening nr. 1215/1999.

HOOFDSTUK X - ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 31 - Bekendmaking van beschikkingen

Dit artikel komt overeen met artikel 21 van de huidige Verordening nr. 17.

Artikel 32 - Toezicht door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen

Dit artikel komt overeen met artikel 17 van de huidige Verordening nr. 17.

Artikel 33 - Van het toepassingsgebied uitgesloten materies

Dit artikel bepaalt op welke gebieden de voorgestelde verordening niet van toepassing is. Het gaat om bepaalde gebieden van de sectoren zeevervoer en luchtvervoer, die niet onder de huidige bepalingen tot uitvoering van de artikelen 81 en 82 vallen (zie de Verordeningen nr. 4056/86 en 3975/87).

Artikel 34 - Uitvoeringsbepalingen

Dit artikel verleent de Commissie de bevoegdheid bepalingen tot uitvoering van de voorgestelde verordening vast te stellen, en vermeldt een aantal punten waarop die bepalingen onder meer betrekking kunnen hebben.

HOOFDSTUK XI - OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 35 - Overgangsbepalingen

Lid 1 bepaalt dat krachtens de huidige Verordeningen nr. 17, nr. 1017/68, nr. 4056/86 en nr. 3975/87 ingediende aanmeldingen en overeenkomstige verzoeken bij het van toepassing worden van de voorgestelde verordening vervallen.

In de tweede alinea wordt de consequentie getrokken uit de nieuwe regeling wanneer wordt bepaald dat bestaande vrijstellingsbeschikkingen op de datum waarop deze verordening van toepassing wordt, hun geldigheid verliezen.

Lid 2 zorgt ervoor dat overeenkomstig de huidige Verordeningen nr. 17, nr. 1017/68, nr. 4056/86 en nr. 3975/87 verrichte procedurehandelingen na het van toepassing worden van de nieuwe verordening geldig blijven. Zo zullen op grond van de artikelen 3 en 15 van de huidige Verordening nr. 17 begonnen procedures op grond van de nieuwe verordening worden voortgezet en vanaf het van toepassing worden van die verordening onder de bepalingen daarvan vallen.

Artikel 36 - Aanwijzing van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten

Lid 3 legt de lidstaten de verplichting op hun nationale mededingingsautoriteiten de bevoegdheid toe te kennen om de artikelen 81 en 82 ten volle toe te passen, indien daartoe naast artikel 6, nationale maatregelen vereist zijn. De toekenning van een dergelijke volledige bevoegdheid aan de mededingingsautoriteiten van de lidstaten is een onontbeerlijke voorwaarde voor een efficiënte toepassing van de artikelen 81 en 82 in het kader van het nieuwe gedecentraliseerde handhavingssysteem. Het is ook een noodzakelijke voorwaarde voor een goede werking van het netwerk van mededingingsautoriteiten. Zonder een dergelijke bevoegdheidstoekenning zou de beoogde taakverdeling niet kunnen worden gerealiseerd en zou de Commissie gedwongen kunnen zijn een onevenredig groot deel van de zaken die betrekking hebben op markten in een lidstaat waarvan de mededingingsautoriteit niet bevoegd is om de artikelen 81 en 82 toe te passen, voor haar rekening te nemen.

Artikel 37 - Wijziging van Verordening (EEG) nr. 1017/68

Dit artikel heft specifieke procedurebepalingen van Verordening nr. 1017/68 op, maar laat de materiële bepalingen van die verordening intact. De wijzigingen zijn noodzakelijk om een handhavingssysteem in te voeren dat ook op de vervoerssector van toepassing is.

Artikel 38 - Wijziging van Verordening (EEG) nr. 2988/74

Dit artikel bepaalt dat Verordening nr. 2988/74 niet van toepassing is op de geldboeten en dwangsommen, bedoeld in de voorgestelde verordening.

Artikel 39 - Wijziging van Verordening nr. 4056/86

Dit artikel heft specifieke procedurebepalingen van Verordening nr. 4056/68 op, maar laat de materiële bepalingen van die verordening intact. De wijzigingen zijn noodzakelijk om een handhavingssysteem in te voeren dat ook op de vervoerssector van toepassing is.

Artikel 40 - Wijziging van Verordening nr. 3975/87

Dit artikel heft specifieke procedurebepalingen van Verordening nr. 3975/87 op, maar laat de materiële bepalingen van die verordening intact. De wijzigingen zijn noodzakelijk om een handhavingssysteem in te voeren dat ook op de vervoerssector van toepassing is.

Artikel 41 - Intrekking

Dit artikel somt de verordeningen op die door de voorgestelde verordening worden vervangen.

Artikel 42 - Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van de verordening.

2000/0243 (CNS)

Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1017/68, Verordening (EEG) nr. 2988/74, Verordening (EEG) nr. 4056/86 en Verordening (EEG) nr. 3975/87 ("uitvoeringsverordening van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag")

(Voor de EER relevante tekst)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 83,

Gezien het voorstel van de Commissie [7],

[7] PB C ... van ..., blz. ...

Gezien het advies van het Europees Parlement [8],

[8] PB C ... van ..., blz. ...

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [9],

[9] PB C ... van ..., blz. ...

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Teneinde een regeling tot stand te brengen waardoor wordt verzekerd dat de mededinging binnen de interne markt niet wordt vervalst, dient voor een doeltreffende en eenvormige toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag in de gehele Gemeenschap te worden gezorgd. Verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag [10], heeft het mogelijk gemaakt een communautair beleid op het gebied van het mededingingsrecht te ontwikkelen dat tot de verspreiding van een mededingingscultuur in de Gemeenschap heeft bijgedragen. Thans dient deze verordening echter in het licht van de opgedane ervaring te worden vervangen, teneinde te voorzien in bepalingen die aan de uitdagingen van de geïntegreerde markt en de komende uitbreiding van de Gemeenschap zijn aangepast.

[10] PB 13 van 21.2.1962, blz. 204/62. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1216/1999 (PB L 148 van 15.6.1999, blz. 5).

(2) Met name dient opnieuw te worden nagedacht over de wijze waarop de in artikel 81, lid 3, van het Verdrag vervatte uitzondering op het verbod van mededingingbeperkende overeenkomsten werkt. Hierbij moet volgens artikel 83, lid 2, onder b), de noodzaak in acht worden genomen enerzijds een doeltreffend toezicht te verzekeren en anderzijds de administratieve controle zoveel mogelijk te vereenvoudigen.

(3) Het bij Verordening nr. 17 ingevoerde gecentraliseerde stelsel is niet langer in staat voor een evenwicht tussen deze twee doelstellingen te zorgen. Enerzijds belemmert het de toepassing van de communautaire mededingingsregels door de rechterlijke instanties en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten en belet de aanmeldingsregeling die het behelst, de Commissie zich bij voorrang op de bestraffing van de ernstigste inbreuken toe te leggen. Anderzijds brengt het voor de ondernemingen hoge kosten mee.

(4) Dit stelsel dient bijgevolg te worden vervangen door een stelsel van rechtstreeks toepasselijke uitzondering, waarin de mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten bevoegd zijn niet alleen artikel 81, lid 1, en artikel 82 van het Verdrag, die volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen rechtstreekse werking hebben, maar ook artikel 81, lid 3, toe te passen.

(5) Er zij in dit verband overeenkomstig de met betrekking tot Verordening nr. 17 ontwikkelde rechtspraak op gewezen dat het bewijs dat aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, van het Verdrag is voldaan, door de partij die zich op deze bepaling beroept moet worden geleverd: deze partij kan immers in den regel het gemakkelijkste aantonen dat aan de voorwaarden van genoemde bepaling is voldaan.

(6) Ter verzekering van een doeltreffende toepassing van de communautaire mededingingsregels, dienen de nationale mededingingsautoriteiten nauwer bij die toepassing te worden betrokken. Te dien einde moeten zij over de bevoegdheid beschikken het Gemeenschapsrecht toe te passen.

(7) De nationale rechterlijke instanties vervullen bij de toepassing van de communautaire mededingingsregels een wezenlijke taak. Zij beschermen de uit het Gemeenschapsrecht voortvloeiende subjectieve rechten door geschillen tussen particulieren te beslechten, met name door aan de slachtoffers van inbreuken schadevergoeding toe te kennen. De rol van de nationale rechterlijke instanties is dienaangaande complementair ten opzichte van die van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten. Het is bijgevolg noodzakelijk hun de bevoegdheid toe te kennen de artikelen 81 en 82 van het Verdrag ten volle toe te passen.

(8) Teneinde te waarborgen dat op de marktdeelnemers in de gehele Gemeenschap homogene mededingingsregels worden toegepast, is het noodzakelijk op grond van artikel 83, lid 2, onder e), van het Verdrag de verhouding tussen de artikelen 81 en 82 en het nationale mededingingsrecht te regelen door de in deze artikelen bedoelde overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van het toepassingsgebied van de nationale wetgeving uit te sluiten.

(9) Hoewel in het nieuwe stelsel de toepassing van de regels zal worden gedecentraliseerd, is het met het oog op de eenvormigheid van het Gemeenschapsrecht vereist dat de vaststelling van de regels op het centrale niveau behouden blijft. Te dien einde dient de Commissie een algemene bevoegdheid te worden toegekend om groepsvrijstellingsverordeningen vast te stellen, zodat zij het wetgevende raam kan aanpassen en verfijnen. Deze bevoegdheid moet in nauwe samenwerking met de mededingingsautoriteiten van de lidstaten worden uitgeoefend. Zij moet de bepalingen van de Verordeningen (EEG) nr. 1017/68 [11], nr. 4056/86 [12] en nr. 3975/87 [13] van de Raad betreffende de vervoerssector welke van kracht blijven, onverlet laten.

[11] PB L 175 van 23.7.1968, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden.

[12] PB L 378 van 31.12.1986, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden.

[13] PB L 374 van 31.12.1987, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2410/92 (PB L 240 van 24.8.1992, blz. 18).

(10) Nu de aanmeldingsregeling wordt afgeschaft, kan het ter bevordering van de doorzichtigheid nuttig zijn voor bepaalde soorten overeenkomsten een registratieverplichting in te voeren. Te dien einde dient de Commissie de bevoegdheid te worden toegekend voor bepaalde soorten overeenkomsten een registratieverplichting in te stellen. Wanneer een dergelijke registratieregeling in het leven wordt geroepen, mag zij geen recht geven op een beschikking betreffende de verenigbaarheid van de geregistreerde overeenkomst met het Verdrag, noch aan een doeltreffende vervolging van inbreuken in de weg staan.

(11) Om voor de toepassing van de verdragsbepalingen te zorgen, moet de Commissie beschikkingen tot ondernemingen en ondernemersverenigingen kunnen richten die ertoe strekken aan inbreuken op artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag een einde te maken. Zodra een gewettigd belang aanwezig is, moet zij ook een beschikking tot vaststelling van een inbreuk kunnen geven wanneer die inbreuk reeds beëindigd is, zelfs zonder een geldboete op te leggen. Voorts dient de bevoegdheid van de Commissie beschikkingen houdende voorlopige maatregelen te geven, die door het Hof van Justitie is erkend, uitdrukkelijk in deze verordening te worden opgenomen.

(12) Wanneer de betrokken ondernemingen in een procedure die waarschijnlijk tot een verbodsbeschikking zal leiden, de Commissie toezeggingen doen om aan haar bezwaren tegemoet te komen, moet de Commissie ten aanzien van die ondernemingen bij beschikking die toezeggingen een verbindend karakter kunnen verlenen, zodat derden daarop voor de nationale rechter een beroep kunnen doen en tot handhaving daarvan geldboeten en dwangsommen kunnen worden opgelegd, zonder dat in de beschikking een standpunt wordt ingenomen ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag.

(13) Het kan ook nuttig zijn dat de Commissie in uitzonderlijke gevallen, wanneer het algemeen belang van de Gemeenschap het vereist, een beschikking van declaratoire aard geeft waarbij zij vaststelt dat het verbod van artikel 81 of dat van artikel 82 van het Verdrag niet van toepassing is, dit om de rechtsregels te verduidelijken en voor een samenhangende toepassing ervan in de Gemeenschap te zorgen.

(14) Opdat de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten tezamen een net van overheidsinstanties vormen, die de communautaire mededingingsregels in nauwe samenwerking toepassen, is het noodzakelijk kennisgevings- en raadplegingsmechanismen in het leven te roepen en de uitwisseling van, zelfs vertrouwelijke, gegevens tussen de tot het net behorende instanties mogelijk te maken, mits dit met adequate waarborgen voor de ondernemingen gepaard gaat.

(15) Zowel om een samenhangende toepassing van de mededingingsregels te waarborgen als om voor een optimale werking van het net te zorgen, is het volstrekt noodzakelijk de regel te behouden volgens welke een zaak de mededingingsautoriteiten van de lidstaten automatisch wordt onttrokken wanneer de Commissie een procedure inleidt.

(16) Ter verzekering van een optimale verdeling van zaken binnen het net dient in een algemene bepaling te worden voorzien volgens welke een mededingingsautoriteit een procedure kan opschorten of afsluiten op grond dat een andere autoriteit dezelfde zaak behandelt of heeft behandeld, zodat elke zaak slechts door één autoriteit wordt behandeld. Deze bepaling mag niet afdoen aan de in de rechtspraak van het Hof van Justitie erkende mogelijkheid voor de Commissie een klacht wegens het ontbreken van belang voor de Gemeenschap af te wijzen, ook wanneer geen enkele andere mededingingsautoriteit het voornemen te kennen heeft gegeven de zaak in behandeling te nemen.

(17) De werking van het bij Verordening nr. 17 ingestelde Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities is zeer bevredigend gebleken. Het Adviescomité past uitstekend in het nieuwe stelsel van decentrale toepassing. Het is dus aangewezen de bepalingen van Verordening nr. 17 als uitgangspunt te nemen, met dien verstande evenwel dat de werkzaamheden van het Adviescomité doelmatiger worden georganiseerd. Het is te dien einde nuttig te bepalen dat bij wege van een schriftelijke procedure advies kan worden uitgebracht. Bovendien moet het Adviescomité kunnen dienen als forum waar de door de mededingingsautoriteiten van de lidstaten behandelde zaken kunnen worden besproken, hetgeen bijdraagt tot de instandhouding van een samenhangende toepassing van de communautaire mededingingsregels.

(18) Een samenhangende toepassing van de mededingingsregels vereist ook een regeling van de samenwerking tussen de rechterlijke instanties van de lidstaten en de Commissie. Het is met name nuttig de nationale rechterlijke instanties de mogelijkheid te bieden zich tot de Commissie te wenden om inlichtingen of adviezen over de toepassing van het communautaire mededingingsrecht te verkrijgen. Anderzijds is het noodzakelijk de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten de bevoegdheid toe te kennen schriftelijke of mondelinge opmerkingen voor de nationale rechterlijke instanties te maken, wanneer artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag wordt toegepast. Te dien einde moet ervoor worden gezorgd dat de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten over voldoende gegevens inzake de voor de nationale rechterlijke instanties gevoerde procedures kunnen beschikken.

(19) Om in een stelsel van parallelle bevoegdheden de eerbiediging van het beginsel van rechtszekerheid en een eenvormige toepassing van de communautaire mededingingsregels te waarborgen, moeten tegenstrijdige uitspraken worden vermeden. Dit onderstelt dat, wanneer de Commissie een beschikking heeft gegeven, de mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten alles in het werk stellen om daarmee niet in tegenspraak te komen. Er zij in dit verband aan herinnerd dat de rechterlijke instanties over de mogelijkheid beschikken het Hof van Justitie prejudiciële vragen te stellen.

(20) De Commissie moet in de gehele Gemeenschap over de bevoegdheid beschikken de inlichtingen te verlangen en de inspecties te verrichten die noodzakelijk zijn om door artikel 81 van het Verdrag verboden overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, alsook door artikel 82 verboden misbruiken van een machtspositie op het spoor te komen. De mededingingsautoriteiten van de lidstaten moeten haar bij de uitoefening van deze bevoegdheid actief medewerking verlenen.

(21) Omdat het steeds moeilijker wordt inbreuken op de mededingingsregels te ontdekken, is het voor een doeltreffende bescherming van de mededinging noodzakelijk dat de onderzoeksbevoegdheden van de Commissie worden uitgebreid. De Commissie moet met name iedere persoon kunnen horen die mogelijkerwijs over nuttige informatie beschikt, en zijn verklaringen optekenen. Voorts moeten de gemachtigde personeelsleden van de Commissie tijdens een inspectie zegels kunnen aanbrengen en alle informatie kunnen verlangen die met het voorwerp en het doel van de inspectie verband houdt.

(22) Het is nuttig met inachtneming van de rechtspraak van het Hof van Justitie te bepalen binnen welke grenzen de nationale rechter toezicht kan uitoefenen wanneer hem, teneinde het verzet van een onderneming tegen een bij beschikking gelaste inspectie te overwinnen, overeenkomstig het nationale recht wordt verzocht tussenbeide te komen om een beroep op het openbaar gezag toe te staan.

(23) Voorts heeft de ervaring geleerd dat zakelijke bescheiden vaak in de woning van bestuurders en medewerkers van ondernemingen worden bewaard. Met het oog op de doeltreffendheid van de inspecties dient het de door de Commissie gemachtigde personeelsleden daarom te worden toegestaan alle ruimten waarvan kan worden vermoed dat daar zakelijke documenten worden bewaard, met inbegrip van privé-woningen, te betreden. De uitoefening van deze laatste bevoegdheid dient evenwel aan de tussenkomst van een rechterlijke instantie onderworpen te zijn.

(24) Met het oog op een doelmatigere toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag door de mededingingsautoriteiten van de lidstaten is het nuttig deze autoriteiten toe te staan elkaar wederzijds bij te staan door het verrichten van onderzoeksmaatregelen.

(25) De naleving van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag en de nakoming van de verplichtingen die op grond van deze verordening aan ondernemingen en ondernemersverenigingen worden opgelegd, moeten door middel van geldboeten en dwangsommen kunnen worden afgedwongen. Dit onderstelt dat ook voor inbreuken op de procedureregels de geldboeten op een passend bedrag worden vastgesteld.

(26) De verjaring ter zake van de oplegging van geldboeten en dwangsommen is geregeld in Verordening (EEG) nr. 2988/74 van de Raad [14], die ook betrekking heeft op de sancties welke van toepassing zijn in de vervoerssector. In een stelsel van parallelle bevoegdheden moeten de door de mededingingsautoriteit van een lidstaat verrichte autonome procedurehandelingen aan de opsomming van handelingen die tot stuiting van de verjaring leiden, worden toegevoegd. Het is bijgevolg ter verduidelijking van de toepasselijke regelgeving passend, Verordening (EEG) nr. 2988/74 zodanig te wijzigen dat zij niet langer op het door de onderhavige verordening bestreken gebied van toepassing is, en in de onderhavige verordening bepalingen betreffende de verjaring op te nemen.

[14] PB L 319 van 29.11.1974, blz. 1.

(27) Het is passend het recht van de betrokken ondernemingen om door de Commissie te worden gehoord, te bevestigen, derden wier de belangen door een beschikking kunnen worden geraakt, in de gelegenheid te stellen voorafgaandelijk opmerkingen te maken, en ervoor te zorgen dat aan de gegeven beschikkingen een ruime bekendheid wordt gegeven. Het recht van verdediging van de betrokken ondernemingen en met name het recht van inzage van het dossier moeten worden gewaarborgd, zij het met inachtneming van de dwingende noodzaak zakengeheimen te beschermen. Voorts moet ervoor worden gezorgd dat de vertrouwelijkheid van de binnen het net uitgewisselde gegevens wordt bewaard.

(28) Daar alle op grond van deze verordening door de Commissie gegeven beschikkingen onder de in het Verdrag vastgestelde voorwaarden aan het toezicht door het Hof van Justitie zijn onderworpen, dient op grond van artikel 229 van het Verdrag te worden bepaald dat het Hof ter zake van beschikkingen waarbij de Commissie geldboeten of dwangsommen oplegt, over volledige rechtsmacht beschikt.

(29) De in de artikelen 81 en 82 van het Verdrag vervatte beginselen, zoals bij Verordening nr. 17 ten uitvoer gelegd, kennen de organen van de Gemeenschap een centrale plaats toe, die dient te worden behouden, met dien verstande dat de lidstaten nauwer bij de toepassing van de communautaire mededingingsregels worden betrokken. Overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag, blijft de onderhavige verordening beperkt tot het minimum dat vereist is om de daarmee beoogde doelstelling, namelijk een doeltreffende toepassing van de communautaire mededingingsregels, te bereiken, en gaat zij niet verder dan hiertoe noodzakelijk is.

(30) Daar in de rechtspraak duidelijk is gesteld dat de mededingingsregels op de vervoerssector van toepassing zijn, moet deze sector aan de procedurebepalingen van deze verordening worden onderworpen. Bijgevolg dienen de Verordeningen (EEG) nr. 1017/68, nr. 4056/86 en nr. 3975/87 te worden gewijzigd teneinde de daarin opgenomen specifieke procedurebepalingen te schrappen.

(31) De invoering van het in deze verordening geregelde nieuwe stelsel vereist dat de volgende verordeningen worden ingetrokken: Verordening nr. 141 van de Raad van 26 november 1962 houdende niet-toepassing op de vervoerssector van Verordening nr. 17 van de Raad [15], Verordening nr. 19/65/EEG van de Raad van 2 maart 1965 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen van overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen [16],Verordening (EEG) nr. 2821/71 van de Raad van 20 december 1971 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op groepen van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen [17], Verordening (EEG) nr. 3976/87 van de Raad van 14 december 1987 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de sector van het luchtvervoer [18], Verordening (EEG) nr. 1534/91 van de Raad van 31 mei 1991 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de verzekeringssector [19] en Verordening (EEG) nr. 479/92 van de Raad van 25 februari 1992 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia) [20],

[15] PB 124 van 28.11.1962, blz. 2751/62. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening nr. 1002/67/EEG (PB 306 van 16.12.1967, blz. 1).

[16] PB 36 van 6.3.1965, blz. 533/65. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1215/1999 (PB L 148 van 15.6.1999, blz. 1).

[17] PB L 285 van 29.12.1971, blz. 46. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden.

[18] PB L 374 van 31.12.1987, blz. 9. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden.

[19] PB L 143 van 7.6.1991, blz. 1.

[20] PB L 55 van 29.2.1992, blz. 3. Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

BEGINSELBEPALINGEN

Artikel 1

Rechtstreekse toepasselijkheid

Overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen als bedoeld in artikel 81, lid 1, van het Verdrag die niet aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, voldoen, alsook het misbruik maken van een machtspositie als bedoeld in artikel 82 van het Verdrag zijn verboden, zonder dat hiertoe een voorafgaande beschikking vereist is.

Artikel 2

Bewijslast

In alle nationale of communautaire procedures tot toepassing van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag dient degene die beweert dat een inbreuk op artikel 81, lid 1, of artikel 82 is gepleegd, het bewijs van die inbreuk te leveren. Degene die zich op artikel 81, lid 3, van het Verdrag beroept, dient daarentegen te bewijzen dat aan de voorwaarden van deze bepaling is voldaan.

Artikel 3

Verhouding tussen de artikelen 81 en 82 van het Verdrag en het nationale mededingingsrecht

Wanneer een overeenkomst, een besluit van een ondernemersvereniging of een onderling afgestemde feitelijke gedraging in de zin van artikel 81 van het Verdrag of het misbruik maken van een machtspositie in de zin van artikel 82 van het Verdrag de handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden, is, met uitsluiting van het nationale mededingingsrecht, het communautaire mededingingsrecht van toepassing.

HOOFDSTUK II

BEVOEGDHEDEN

Artikel 4

Bevoegdheid van de Commissie

1. De Commissie beschikt met het oog op de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag over de bevoegdheden waarin deze verordening voorziet.

2. De Commissie kan bij verordening met betrekking tot bepaalde soorten overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen een registratieverplichting aan de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen opleggen. In dit geval regelt zij de wijze van registratie en bepaalt zij welke sancties in geval van niet-nakoming van de registratieverplichting van toepassing zijn. De registratie van een overeenkomst, een besluit van een ondernemersvereniging of een onderling afgestemde feitelijke gedraging verleent de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen geen enkel recht en laat de toepassing van deze verordening onverlet.

Artikel 5

Bevoegdheid van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten

De mededingingsautoriteiten van de lidstaten zijn bevoegd tot toepassing, in individuele gevallen, van het verbod van artikel 81, lid 1, van het Verdrag, indien niet aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, is voldaan, alsook tot toepassing van het verbod van artikel 82 van het Verdrag. Zij kunnen te dien einde, ambtshalve of naar aanleiding van een klacht, bij beschikking de beëindiging van een inbreuk bevelen, voorlopige maatregelen treffen, toezeggingen aanvaarden alsook geldboeten, dwangsommen of overeenkomstig hun nationaal recht andere sancties opleggen. Wanneer op grond van de inlichtingen waarover zij beschikken, niet aan de voorwaarden voor een verbod is voldaan, kunnen zij ook beslissen dat er voor hen geen reden bestaat om tussenbeide te komen.

Artikel 6

Bevoegdheid van de nationale rechterlijke instanties

Nationale rechterlijke instanties voor welke een beroep op artikel 81, lid 1, van het Verdrag wordt gedaan, zijn bevoegd ook artikel 81, lid 3, toe te passen.

HOOFDSTUK III

BESCHIKKINGEN VAN DE COMMISSIE

Artikel 7

Vaststelling en beëindiging van inbreuken

1. Wanneer de Commissie, naar aanleiding van een klacht of ambtshalve, een inbreuk op artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag vaststelt, kan zij bij beschikking de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen gelasten een einde aan de vastgestelde inbreuk te maken. Zij kan hun te dien einde alle noodzakelijke verplichtingen waaronder maatregelen van structurele aard, opleggen. Zij kan ook een reeds beëindigde inbreuk vaststellen, indien zij hierbij een gewettigd belang heeft.

2. De lidstaten alsook natuurlijke personen en rechtspersonen die van een gewettigd belang doen blijken, zijn gerechtigd tot het indienen van een klacht in de zin van lid 1.

Artikel 8

Voorlopige maatregelen

1. In geval van hoogdringendheid, wanneer de mededinging op ernstige en onherstelbare wijze dreigt te worden geschaad, kan de Commissie, na een eerste onderzoek dat op een vermoedelijke inbreuk wijst, ambtshalve bij beschikking voorlopige maatregelen treffen.

2. Een op grond van lid 1 gegeven beschikking is gedurende ten hoogste een jaar van kracht; zij kan worden verlengd.

Artikel 9

Toezeggingen

1. Wanneer de Commissie voornemens is een beschikking tot beëindiging van een inbreuk te geven, en de betrokken ondernemingen toezeggingen doen om aan de bezwaren van de Commissie tegemoet te komen, kan de Commissie ten aanzien van deze ondernemingen bij beschikking die toezeggingen een verbindend karakter verlenen. De beschikking wordt voor bepaalde tijd gegeven.

2. De beschikking sluit de procedure af, maar laat de vraag of inbreuk op artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag is gemaakt of nog steeds wordt gemaakt, onverlet.

3. De Commissie kan de procedure heropenen:

a) indien met betrekking tot een voor de beschikking wezenlijk punt een verandering in de feitelijke situatie optreedt;

b) indien de betrokken ondernemingen in strijd met de door hen gedane toezeggingen handelen; of

c) indien de beschikking op onvolledige, onjuiste of misleidende inlichtingen berust.

Artikel 10

Vaststelling van niet-toepasselijkheid

De Commissie kan, in het algemeen belang van de Gemeenschap, ambtshalve bij beschikking vaststellen dat op grond van de gegevens waarover zij beschikt, artikel 81 van het Verdrag niet op een overeenkomst, een besluit van een ondernemersvereniging of een onderling afgestemde feitelijke gedraging van toepassing is, hetzij omdat niet aan de voorwaarden van artikel 81, lid 1, is voldaan, hetzij omdat aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, is voldaan.

De Commissie kan ook met betrekking tot artikel 82 van het Verdrag een dergelijke vaststelling doen.

HOOFDSTUK IV

SAMENWERKING MET DE NATIONALE AUTORITEITEN EN RECHTERLIJKE INSTANTIES

Artikel 11

Samenwerking tussen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten

1. De Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten passen de communautaire mededingingsregels in nauwe samenwerking toe.

2. De Commissie zendt de mededingingsautoriteiten van de lidstaten onverwijld een afschrift van de belangrijkste documenten toe die zij met het oog op de toepassing van de artikelen 7, 8, 9, en 10 heeft verzameld.

3. Wanneer bij de mededingingsautoriteiten van de lidstaten een zaak betreffende de toepassing van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag aanhangig wordt gemaakt of wanneer zij ambtshalve met het oog op de toepassing van deze artikelen optreden, stellen zij de Commissie hiervan bij de inleiding van hun procedure in kennis.

4. Wanneer de mededingingsautoriteiten van de lidstaten voornemens zijn op grond van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag een beschikking tot beëindiging van een inbreuk, een beschikking tot aanvaarding van toezeggingen of een beschikking tot intrekking van een groepsvrijstelling te geven, raadplegen zij voorafgaandelijk de Commissie. Zij zenden haar te dien einde uiterlijk een maand voordat zij hun beschikking geven, een samenvatting van de zaak alsook afschriften van de belangrijkste in de loop van de procedure opgestelde documenten toe. Op verzoek van de Commissie, zenden zij haar een afschrift van andere van het dossier deel uitmakende documenten toe.

5. De mededingingsautoriteiten van de lidstaten kunnen de Commissie over elk ander geval van toepassing van het Gemeenschapsrecht raadplegen.

6. Wanneer de Commissie een procedure inleidt die tot het geven van een beschikking op grond van deze verordening moet leiden, ontneemt dit de mededingingsautoriteiten van de lidstaten hun bevoegdheid tot toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag.

Artikel 12

Uitwisseling van inlichtingen

1. Niettegenstaande hiermee strijdige bepalingen van nationaal recht, kunnen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten elkaar om het even welke gegevens, zowel van feitelijke als van juridische aard, met inbegrip van vertrouwelijke inlichtingen, meedelen en deze als bewijsmiddel gebruiken.

2. De overeenkomstig lid 1 meegedeelde gegevens mogen uitsluitend met het oog op de toepassing van het communautaire mededingingsrecht worden gebruikt. De enige sancties die op grond van de meegedeelde gegevens kunnen worden opgelegd, zijn sancties van geldelijke aard.

Artikel 13

Opschorting of afsluiting van de procedure

1. Wanneer bij de mededingingsautoriteiten van verschillende lidstaten ten aanzien van eenzelfde overeenkomst, eenzelfde besluit van een ondernemersvereniging of eenzelfde feitelijke gedraging een klacht of een ambtshalve ingeleide procedure uit hoofde van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag aanhangig is, is het feit dat één autoriteit de zaak behandelt, een voldoende grond voor de andere autoriteiten om de klacht af te wijzen of de door hen gevoerde procedure op te schorten. Ook de Commissie kan een klacht afwijzen op grond dat deze door een mededingingsautoriteit van een lidstaat wordt behandeld.

2. Een mededingingsautoriteit van een lidstaat of de Commissie kan een bij haar ingediende klacht betreffende een overeenkomst, een besluit van een ondernemersvereniging of een feitelijke gedraging afwijzen, wanneer deze reeds door een andere mededingingsautoriteit is behandeld.

Artikel 14

Adviescomité

1. Beschikkingen als bedoeld in de artikelen 7, 9, 10 en 22 en artikel 23, lid 2, worden gegeven na raadpleging van een Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities.

2. Het Adviescomité bestaat uit vertegenwoordigers van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten. Elke lidstaat wijst een vertegenwoordiger aan, die in geval van verhindering door een andere vertegenwoordiger kan worden vervangen.

3. De raadpleging kan geschieden tijdens een vergadering die op uitnodiging en onder het voorzitterschap van de Commissie plaatsvindt, ten vroegste 14 dagen na de verzending van de convocaties. De lidstaten kunnen instemmen met een convocatietermijn die korter is dan 14 dagen. De Commissie voegt bij de convocaties een uiteenzetting van de zaak, waarin de belangrijkste stukken worden vermeld, alsook een voorontwerp van beschikking. Het Adviescomité brengt over het voorontwerp van beschikking van de Commissie advies uit. Het kan ook een advies uitbrengen wanneer het niet voltallig is.

4. De raadpleging kan ook geschieden bij wege van een schriftelijke procedure. In dit geval stelt de Commissie de termijn vast waarbinnen de lidstaten hun opmerkingen moeten maken. De Commissie is echter gehouden een vergadering te beleggen, wanneer een lidstaat hierom verzoekt.

5. Het advies wordt op schrift gesteld en bij het ontwerp van beschikking gevoegd. Het Adviescomité kan aanbevelen dat het advies wordt bekendgemaakt. De Commissie kan tot deze bekendmaking overgaan. Bij het nemen van het besluit tot bekendmaking wordt rekening gehouden met het gewettigd belang van de ondernemingen bij het bewaren van hun zakengeheimen.

6. De Commissie kan, uit eigen beweging of op verzoek van een lidstaat, een zaak die door een mededingsautoriteit van een lidstaat wordt behandeld op de agenda van het Adviescomité opnemen, zodat deze kan worden besproken voordat de eindbeschikking wordt gegeven.

Artikel 15

Samenwerking met de nationale rechterlijke instanties

1. De rechterlijke instanties van de lidstaten kunnen naar aanleiding van procedures tot toepassing van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag de Commissie om inlichtingen verzoeken waarover zij beschikt, alsook om een advies over vragen betreffende de toepassing van de communautaire mededingingsregels.

2. De rechterlijke instanties van de lidstaten zenden de Commissie binnen een maand na de uitspraak een afschrift toe van elke beslissing waarin artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag wordt toegepast.

3. De Commissie kan, in het algemeen belang van de Gemeenschap, ambtshalve voor de rechterlijke instanties van de lidstaten in procedures waarin vragen betreffende de toepassing van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag rijzen, schriftelijke of mondelinge opmerkingen maken. Zij kan zich te dien einde door de mededingingsautoriteiten van de lidstaten laten vertegenwoordigen. De mededingingsautoriteiten van de lidstaten kunnen eveneens eigener beweging voor de rechterlijke instanties in hun staat schriftelijke of mondelinge opmerkingen maken.

De Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten kunnen te dien einde de nationale rechterlijke instanties verzoeken hun alle noodzakelijke bescheiden te doen toekomen.

Artikel 16

Eenvormige toepassing van het communautaire mededingingsrecht

Op grond van artikel 10 van het Verdrag en het beginsel van de eenvormige toepassing van het Gemeenschapsrecht stellen de rechterlijke instanties en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten alles in het werk om uitspraken die met beschikkingen van de Commissie in tegenspraak zijn, te vermijden.

HOOFDSTUK V

ONDERZOEKSBEVOEGDHEDEN

Artikel 17

Onderzoek van bedrijfstakken

1. Wanneer in een bepaalde bedrijfstak de ontwikkeling van de handel tussen lidstaten, de starheid van de prijzen of andere omstandigheden laten vermoeden dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt beperkt of vervalst, kan de Commissie een algemeen onderzoek instellen en in het kader daarvan de tot die bedrijfstak behorende ondernemingen om alle inlichtingen verzoeken, alsook alle inspecties verrichten, die voor de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag noodzakelijk zijn.

De Commissie kan met name alle ondernemingen en ondernemersverenigingen in de betrokken bedrijfstak verzoeken haar van alle overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in kennis te stellen.

2. De artikelen 18 tot en met 22 en 23 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18

Verzoeken om inlichtingen

1. Ter vervulling van de taken die haar bij deze verordening zijn opgedragen, kan de Commissie de regeringen en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten, alsook ondernemingen en ondernemersverenigingen om alle noodzakelijke inlichtingen verzoeken.

2. De Commissie vermeldt in haar verzoek om inlichtingen de rechtsgrond waarop het berust, de termijn waarbinnen de inlichtingen moeten worden verstrekt, en het doel van het verzoek; zij wijst ook op de sancties die bij de artikelen 22 en 23 op het verstrekken van onvolledige, onjuiste of misleidende inlichtingen zijn gesteld.

3. Tot het verstrekken van de gevraagde inlichtingen zijn gehouden de eigenaren van de ondernemingen of hun vertegenwoordigers en, in het geval van rechtspersonen, vennootschappen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, de krachtens de wet of de statuten tot vertegenwoordiging bevoegde personen. Naar behoren gemachtigde advocaten kunnen namens hun opdrachtgevers de gevraagde inlichtingen verstrekken. De opdrachtgevers blijven ten volle voor de volledigheid, juistheid en oprechtheid van de verstrekte inlichtingen verantwoordelijk.

4. Wanneer een onderneming of een ondernemersvereniging de gevraagde inlichtingen niet binnen de vastgestelde termijn verstrekt of wanneer de verstrekte inlichtingen onvolledig zijn, eist de Commissie bij beschikking de verlangde inlichtingen. Zij vermeldt in deze beschikking welke inlichtingen zij verlangt, en stelt een passende termijn vast waarbinnen deze inlichtingen moeten worden verstrekt. Zij wijst op de sancties waarin artikel 22, lid 1, onder a), voorziet en wijst op de sancties waarin artikel 23, lid 1, onder d), voorziet, of legt deze laatste sancties op. Zij wijst ook op het recht bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap beroep tegen de beschikking in te stellen.

Artikel 19

Bevoegdheid tot het opnemen van verklaringen

Ter vervulling van de haar bij deze verordening opgedragen taken, kan de Commissie alle natuurlijke personen of rechtspersonen die mogelijkerwijs over nuttige inlichtingen beschikken, horen; zij kan hun vragen in verband met het voorwerp van het onderzoek stellen en hun antwoorden optekenen.

Artikel 20

Bevoegdheid van de Commissie tot inspectie

1. Ter vervulling van de taken die haar bij deze verordening zijn opgedragen, kan de Commissie bij ondernemingen en ondernemersverenigingen alle noodzakelijke inspecties verrichten.

2. De door de Commissie tot het verrichten van een inspectie gemachtigde personeelsleden beschikken over de volgende bevoegdheden:

a) het betreden van alle lokalen, terreinen en vervoermiddelen van de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen;

b) het betreden van alle andere lokalen, waaronder de woning van bedrijfshoofden, bestuurders, directeuren en andere personeelsleden van de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen, indien kan worden vermoed dat daar documenten van zakelijke aard worden bewaard;

c) het controleren van de boeken en alle andere zakelijke documenten, ongeacht de aard van de drager;

d) het maken van afschriften of uittreksels van de gecontroleerde documenten;

e) het verzegelen van bedrijfslokalen of zakelijke documenten tijdens de duur van de inspectie;

f) het verzoeken van vertegenwoordigers of personeelsleden van de betrokken onderneming of ondernemersvereniging om inlichtingen die verband houden met het voorwerp en het doel van de inspectie, en het optekenen van hun antwoorden.

3. De door de Commissie tot het verrichten van een inspectie gemachtigde personeelsleden oefenen hun bevoegdheden uit op vertoon van een schriftelijke opdracht waarin het voorwerp en het doel van de inspectie worden vermeld en waarin wordt gewezen op de sanctie waarin artikel 22 voorziet voor het geval dat de ter inzage gevraagde boeken of andere zakelijke documenten niet volledig worden getoond en voor het geval dat de antwoorden op de overeenkomstig lid 2 gestelde vragen onvolledig, onjuist of misleidend zijn. De Commissie stelt de mededingingsautoriteit van de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie moet worden verricht, vóór de inspectie tijdig hiervan in kennis.

4. Wanneer de Commissie bij beschikking een inspectie gelast, zijn de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen verplicht zich aan die inspectie te onderwerpen. In de beschikking wordt vermeld wat het voorwerp en het doel van de inspectie zijn en op welke datum de inspectie een aanvang neemt, en wordt gewezen op de sancties waarin de artikelen 22 en 23 voorzien, alsook op het recht om bij het Hof van Justitie beroep tegen de beschikking in te stellen. De Commissie neemt de beschikking na de mededingingsautoriteit van de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie moet worden verricht, te hebben gehoord.

5. De ambtenaren van de mededingingsautoriteit van de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie moet worden verricht, verlenen, wanneer deze autoriteit of de Commissie hierom verzoekt, de personeelsleden van de Commissie actief bijstand. Zij beschikken te dien einde over de in lid 2 omschreven bevoegdheden.

6. Wanneer de door de Commissie gemachtigde personeelsleden vaststellen dat een onderneming zich tegen een op grond van dit artikel gelaste inspectie verzet, verleent de betrokken lidstaat hun de nodige bijstand om hen in staat te stellen hun opdracht tot inspectie te vervullen, zo nodig door een beroep op het openbaar gezag te doen.

Wanneer krachtens het nationale recht, om een beroep op het openbaar gezag te kunnen doen, vereist is dat een rechterlijke instantie tussenbeide komt, kan hierom bij wijze van voorzorgsmaatregel worden gevraagd.

7. Wanneer de door de Commissie gemachtigde personeelsleden gebruik willen maken van de in lid 2, onder b), bedoelde bevoegdheid, is het vereist dat voorafgaandelijk een rechterlijke instantie tussenbeide komt.

8. Uitsluitend het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen kan de beschikking van de Commissie op haar wettigheid toetsen. De controle door de nationale rechter houdt slechts in, dat hij de beschikking van de Commissie op haar echtheid toetst en nagaat of de voorgenomen dwangmaatregelen niet willekeurig zijn of te ver gaan in verhouding tot het voorwerp van de inspectie. De nationale rechter kan niet nagaan of de inspectie noodzakelijk is, noch eisen dat hem andere gegevens worden verstrekt dan die welke in de beschikking van de Commissie zijn vermeld.

Artikel 21

Onderzoeken door de mededingingsautoriteiten van de lidstaten

1. De mededingingsautoriteit van een lidstaat kan op het grondgebied van die lidstaat overeenkomstig zijn nationale recht namens de mededingingsautoriteit van een andere lidstaat onderzoeksmaatregelen verrichten met het oog op de vaststelling van een inbreuk op artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag. Zij deelt overeenkomstig artikel 12 de verzoekende autoriteit de verkregen inlichtingen mee.

2. De mededingingsautoriteiten van de lidstaten verrichten op verzoek van de Commissie de inspecties die deze overeenkomstig artikel 20, lid 1, noodzakelijk acht of die zij overeenkomstig artikel 20, lid 4, bij beschikking heeft gelast. De ambtenaren van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten die met het verrichten van een inspectie zijn belast, oefenen hun bevoegdheden uit op vertoon van een schriftelijke opdracht, hun verstrekt door de mededingingsautoriteit van de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie moet worden verricht. In deze opdracht worden het voorwerp en het doel van de inspectie vermeld.

De personeelsleden van de Commissie kunnen, op haar verzoek of op verzoek van de mededingingsautoriteit van de lidstaat op het grondgebied waarvan de inspectie moet worden verricht, de ambtenaren van deze autoriteit bijstand verlenen.

HOOFDSTUK VI

SANCTIES

Artikel 22

Geldboeten

1. De Commissie kan bij beschikking aan ondernemingen en ondernemersverenigingen geldboeten van ten hoogste 1% van de in het voorafgaande boekjaar behaalde omzet opleggen, wanneer zij opzettelijk of uit onachtzaamheid:

a) in antwoord op een verzoek overeenkomstig artikel 17 of artikel 18, lid 1 of lid 4, onvolledige, onjuiste of misleidende inlichtingen verstrekken, dan wel de verlangde inlichtingen niet verstrekken binnen de termijn die in een overeenkomstig artikel 18, lid 4, gegeven beschikking is vastgesteld;

b) tijdens een inspectie overeenkomstig artikel 20 of artikel 21, lid 2, de ter inzage gevraagde boeken of andere zakelijke documenten onvolledig tonen, dan wel zich niet aan een overeenkomstig artikel 20, lid 4, bij beschikking gelaste inspectie onderwerpen;

c) weigeren op een overeenkomstig artikel 20, lid 2, onder f), gestelde vraag te antwoorden, dan wel een onvolledig, onjuist of misleidend antwoord geven;

d) de door de gemachtigde personeelsleden van de Commissie overeenkomstig artikel 20, lid 2, onder e), aangebrachte zegels verbreken.

2. De Commissie kan bij beschikking aan ondernemingen en ondernemersverenigingen geldboeten opleggen van ten hoogste 10% van de omzet die door elk van de bij de inbreuk betrokken ondernemingen in het voorafgaande boekjaar is behaald, wanneer zij opzettelijk of uit onachtzaamheid:

a) inbreuk maken op artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag;

b) in strijd handelen met een beschikking houdende voorlopige maatregelen overeenkomstig artikel 8;

c) een toezegging waaraan overeenkomstig artikel 9 bij beschikking een verbindend karakter is verleend, niet nakomen.

3. Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete wordt niet alleen met de ernst, maar ook met de duur van de inbreuk rekening gehouden.

4. Wanneer op grond van deze verordening aan een ondernemersvereniging een geldboete is opgelegd en deze insolvent is, kan de Commissie elke onderneming die op het ogenblik van de inbreuk lid van die vereniging is of was, tot betaling van die boete aanspreken. Het bedrag vereist van elk der leden mag niet meer bedragen dan 10 % van haar totale omzet in het voorafgaande boekjaar.

5. De op grond van lid 1 of lid 2 gegeven beschikkingen hebben geen strafrechtelijk karakter.

Artikel 23

Dwangsommen

1. De Commissie kan bij beschikking aan ondernemingen en ondernemersverenigingen dwangsommen opleggen van ten hoogste 5% van de gemiddelde dagelijkse omzet in het voorafgaande boekjaar voor elke dag waarmee de in haar beschikking vastgestelde termijn wordt overschreden, teneinde hen te dwingen:

a) overeenkomstig een op grond van artikel 7 gegeven beschikking een einde te maken aan een inbreuk op artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag;

b) een overeenkomstig artikel 8 gegeven beschikking houdende voorlopige maatregelen na te leven;

c) een toezegging waaraan overeenkomstig artikel 9 bij beschikking een verbindend karakter is verleend, na te komen;

d) in antwoord op een overeenkomstig artikel 18, lid 4, bij beschikking gedaan verzoek volledige en juiste inlichtingen te verstrekken;

e) zich aan een overeenkomstig artikel 20 bij beschikking gelaste inspectie te onderwerpen.

2. Wanneer de ondernemingen of ondernemersverenigingen de verplichting tot handhaving waarvan de dwangsom is opgelegd, zijn nagekomen, kan de Commissie die dwangsom definitief op een lager bedrag vaststellen dan dat wat uit de oorspronkelijke beschikking voortvloeit. Artikel 22, lid 4, is van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK VII

VERJARING

Artikel 24

Verjaring ter zake van de oplegging van sancties

1. De bevoegdheid van de Commissie overeenkomstig de artikelen 22 en 23 verjaart:

a) na drie jaar bij inbreuken op de bepalingen betreffende het inwinnen van inlichtingen en het verrichten van inspecties;

b) na vijf jaar bij de overige inbreuken.

2. De verjaring vangt aan op de dag waarop de inbreuk is gepleegd. Bij voortdurende of voortgezette inbreuken vangt de verjaring echter eerst aan op de dag waarop de inbreuk is beëindigd.

3. De verjaring ter zake van de oplegging van geldboeten en dwangsommen wordt gestuit door elke handeling van de Commissie of van de mededingingsautoriteit van een lidstaat ter instructie of vervolging van de inbreuk. De stuiting van de verjaring treedt in op de dag waarop van de handeling kennis wordt gegeven aan ten minste één onderneming of ondernemersvereniging die aan de inbreuk heeft deelgenomen. Handelingen die de verjaring stuiten, zijn met name:

a) een schriftelijk verzoek om inlichtingen van de Commissie of de mededingingsautoriteit van een lidstaat;

b) een door de Commissie of de mededingingsautoriteit van een lidstaat aan haar personeelsleden verstrekte schriftelijke opdracht tot inspectie;

c) de inleiding van een procedure door de Commissie of de mededingingsautoriteit van een lidstaat;

d) de mededeling van de door de Commissie of de mededingingsautoriteit van een lidstaat in aanmerking genomen punten van bezwaar.

4. De stuiting van de verjaring geldt ten aanzien van alle ondernemingen en ondernemersverenigingen die aan de inbreuk hebben deelgenomen.

5. Na iedere stuiting vangt de verjaring opnieuw aan. De verjaring treedt echter ten laatste in op de dag waarop een termijn gelijk aan tweemaal de verjaringstermijn is verstreken, zonder dat de Commissie een geldboete of een dwangsom heeft opgelegd. Deze termijn wordt verlengd met de periode gedurende welke de verjaring wordt geschorst.

6. De verjaring ter zake van de oplegging van geldboeten en dwangsommen wordt geschorst zolang de beschikking van de Commissie het voorwerp vormt van een procedure bij het Hof van Justitie.

Artikel 25

Verjaring ter zake van de tenuitvoerlegging

1. De bevoegdheid van de Commissie tot tenuitvoerlegging van op grond van de artikelen 22 en 23 gegeven beschikkingen verjaart na vijf jaar.

2. De verjaring vangt aan op de dag waarop de beschikking niet meer kan worden aangevochten.

3. De verjaring ter zake van de tenuitvoerlegging wordt gestuit:

a) door de kennisgeving van een beschikking waarbij het oorspronkelijke bedrag van de geldboete of de dwangsom wordt gewijzigd of waarbij een daartoe strekkend verzoek wordt afgewezen;

b) door elke handeling van de Commissie of van een lidstaat op verzoek van de Commissie tot inning van de geldboete of de dwangsom met behulp van dwangmiddelen.

4. Na iedere stuiting vangt de verjaring opnieuw aan.

5. De verjaring ter zake van de tenuitvoerlegging wordt geschorst:

a) zolang betalingsfaciliteiten worden toegestaan;

b) zolang de uitvoering krachtens een beslissing van het Hof van Justitie is opgeschort.

HOOFDSTUK VIII

HOORZITTINGEN EN GEHEIMHOUDINGSPLICHT

Artikel 26

Het horen van partijen, klagers en derden

1. Alvorens een beschikking op grond van artikel 7, artikel 8, artikel 22 of artikel 23, lid 2, te geven, stelt de Commissie de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen in de gelegenheid hun standpunt ten aanzien van de door haar in aanmerking genomen bezwaren kenbaar te maken. De Commissie doet haar beschikkingen slechts steunen op de punten van bezwaar waarover de partijen opmerkingen hebben kunnen maken. De klagers worden nauw bij de procedure betrokken.

2. Het recht van verdediging van de partijen wordt in de loop van de procedure ten volle geëerbiedigd. De partijen hebben het recht van inzage van het dossier, onder voorbehoud van het gewettigd belang van de ondernemingen dat hun zakengeheimen niet openbaar worden gemaakt. Dit gewettigd belang kan niet eraan in de weg staan dat de Commissie, om het bewijs van een inbreuk te leveren, voorzover nodig bepaalde inlichtingen openbaar maakt en gebruikt.

Het recht van inzage van het dossier geldt niet voor vertrouwelijke inlichtingen, noch voor interne documenten van de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten. Met name geldt dit recht niet voor de briefwisseling tussen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten en tussen de mededingingsautoriteiten van de lidstaten, in het bijzonder voor de op grond van de artikelen 11 en 14 ingestelde documenten.

3. Indien de Commissie of de mededingingsautoriteiten van de lidstaten dit nodig achten, kunnen zij andere natuurlijke personen of rechtspersonen horen. Wanneer natuurlijke personen of rechtspersonen verzoeken te worden gehoord, en van een voldoende belang doen blijken, moet hun verzoek worden ingewilligd.

Artikel 27

Geheimhoudingsplicht

1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 12 en 15, mogen de overeenkomstig de artikelen 17 tot en met 21 verkregen inlichtingen slechts voor het doel worden gebruikt waarvoor zij zijn ingewonnen.

2. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 11, 12, 14, 15 en 26 mogen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten, alsook hun ambtenaren en andere personeelsleden geen inlichtingen openbaar maken die zij overeenkomstig deze verordening hebben verkregen of uitgewisseld en die naar hun aard onder de geheimhoudingsplicht vallen.

HOOFDSTUK IX

GROEPSVRIJSTELLINGEN

Artikel 28

Vaststelling van groepsvrijstellingsverordeningen

1. De Commissie kan op grond van artikel 81, lid 3, van het Verdrag bij verordening artikel 81, lid 1, ten aanzien van bepaalde groepen van overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen buiten toepassing verklaren, onder de in de leden 2 tot en met 5 vastgestelde voorwaarden.

2. In de vrijstellingsverordeningen moet worden omschreven op welke groepen van overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen zij van toepassing zijn, en moet met name worden bepaald voor welke restricties de vrijstelling niet geldt en, in voorkomend geval, aan welke voorwaarden moet zijn voldaan.

3. De vrijstellingsverordeningen moeten een bepaalde geldigheidsduur hebben.

4. Wanneer de Commissie voornemens is een vrijstellingsverordening vast te stellen, maakt zij het ontwerp ervan bekend en verzoekt zij alle belanghebbenden haar hun opmerkingen te doen toekomen binnen de termijn die zij vaststelt en die niet korter mag zijn dan een maand.

5. De Commissie raadpleegt het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities voordat zij een ontwerp van verordening bekendmaakt en voordat zij een verordening vaststelt.

Artikel 29

Individuele intrekking

1. Wanneer de Commissie ambtshalve of naar aanleiding van een klacht vaststelt dat in een bepaald geval overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die onder toepassing van een groepsvrijstellingsverordening vallen, niettemin met artikel 81, lid 3, van het Verdrag onverenigbare gevolgen hebben, kan zij de groepsvrijstelling intrekken.

2. Wanneer in een bepaald geval overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die onder toepassing van een groepsvrijstellingsverordening vallen, op het grondgebied, of een gedeelte van het grondgebied, van een lidstaat dat alle kenmerken van een afzonderlijke geografische markt vertoont, met artikel 81, lid 3, van het Verdrag onverenigbare gevolgen hebben, kan de mededingingsautoriteit van die lidstaat de groepsvrijstelling op het betrokken grondgebied intrekken.

Artikel 30

Verordening tot buitentoepassingverklaring

In een overeenkomstig artikel 28 vastgestelde vrijstellingsverordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden zekere soorten overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen op een bepaalde markt van het toepassingsgebied van die verordening kunnen worden uitgesloten. Wanneer aan die voorwaarden is voldaan, kan de Commissie dit bij verordening vaststellen en bepalen dat de betrokken groepsvrijstellingsverordening na het verstrijken van een zekere termijn niet langer op de bedoelde overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen op de betrokken markt van toepassing zal zijn. Deze termijn mag niet korter dan zes maanden zijn. Artikel 28, leden 4 en 5, zijn van overeenkomstige toepassing.

HOOFDSTUK X

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 31

Bekendmaking van beschikkingen

1. De Commissie maakt de beschikkingen die zij overeenkomstig de artikelen 7 tot en met 10 en 22 en 23 geeft, bekend.

2. In de bekendmaking worden de partijen en de belangrijkste punten van de beschikking, waaronder de opgelegde sancties, vermeld. Bij de bekendmaking wordt rekening gehouden met het gewettigde belang van de ondernemingen dat hun zakengeheimen niet openbaar worden gemaakt.

Artikel 32

Toezicht door het Hof van Justitie

Het Hof van Justitie heeft volledige rechtsmacht in de zin van artikel 229 van het Verdrag ter zake van beroepen tegen beschikkingen van de Commissie waarbij een geldboete of een dwangsom wordt vastgesteld; het kan de opgelegde geldboete of dwangsom intrekken, verlagen of verhogen.

Artikel 33

Van het toepassingsgebied uitgesloten materies

Deze verordening is niet van toepassing op overeenkomsten, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, noch op het misbruik maken van een machtspositie in de zin van artikel 82 van het Verdrag op de volgende gebieden:

a) internationaal zeevervoer van het type "wilde vaart";

b) zeevervoer tussen de havens van eenzelfde lidstaat;

c) luchtvervoer tussen de Gemeenschap en derde landen.

Artikel 34

Uitvoeringsbepalingen

De Commissie is bevoegd alle dienstige bepalingen tot uitvoering van deze verordening vast te stellen. Deze bepalingen kunnen onder meer betrekking hebben op:

a) de invoering van een registratieverplichting voor bepaalde soorten overeenkomsten;

b) de vorm, de inhoud en de overige bijzonderheden van de overeenkomstig artikel 7 ingediende klachten, alsook de procedure voor de afwijzing van klachten;

c) de nadere regeling van de mededeling van inlichtingen en de raadpleging, bedoeld in artikel 11;

d) de nadere regeling van de in artikel 26 bedoelde hoorzittingen.

HOOFDSTUK XI

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 35

Overgangsbepalingen

1. De krachtens artikel 2 van Verordening nr. 17 bij de Commissie ingediende verzoeken en de krachtens de artikelen 4 en 5 van Verordening nr. 17 verrichte aanmeldingen, alsook de overeenkomstige, krachtens Verordening (EEG) nr. 1017/68, Verordening (EEG) nr. 4056/86 en Verordening (EEG) nr. 3975/87 gedane verzoeken en aanmeldingen vervallen op het ogenblik waarop de onderhavige verordening van toepassing wordt.

De door de Commissie krachtens voornoemde verordeningen gegeven beschikkingen tot toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag zijn slechts geldig tot het ogenblik waarop de onderhavige verordening van toepassing wordt.

2. De overeenkomstig Verordening nr. 17 en overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 1017/68, Verordening (EEG) nr. 4056/86 en Verordening (EEG) nr. 3975/87 verrichte procedurehandelingen blijven met het oog op de toepassing van de onderhavige verordening geldig.

Artikel 36

Aanwijzing van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten

De lidstaten wijzen de mededingingsautoriteiten aan die bevoegd zijn de artikelen 81 en 82 van het Verdrag toe te passen, en treffen de nodige maatregelen om vóór *** deze instanties de bevoegdheid tot toepassing van voornoemde artikelen toe te kennen.

Artikel 37

Wijziging van Verordening (EEG) nr. 1017/68

Verordening (EEG) nr. 1017/68 wordt als volgt gewijzigd:

1) Artikel 2 wordt geschrapt.

2) In artikel 3, lid 1, wordt "Het verbod van artikel 2" vervangen door "Het verbod van artikel 81, lid 1, van het Verdrag".

3) De artikelen 5 tot en met 29 worden geschrapt.

4) In artikel 30 worden de leden 2 en 3 geschrapt.

Artikel 38

Wijziging van Verordening (EEG) nr. 2988/74

In Verordening (EEG) nr. 2988/74 wordt het volgende artikel 7 bis ingevoegd:

"Artikel 7 bis - Uitsluiting van het toepassingsgebied

Deze verordening is niet van toepassing op de maatregelen die op grond van Verordening (EG) nr. .../... van de Raad* worden getroffen.

_____________

* PB L ... van ..., blz. ...".

Artikel 39

Wijziging van Verordening (EEG) nr. 4056/86

Verordening (EEG) nr. 4056/86 wordt als volgt gewijzigd:

1) Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

a) Lid 1 komt als volgt te luiden:

"Inbreuk op een verplichting

Indien de betrokkenen inbreuk maken op een verplichting die volgens artikel 5 is verbonden aan de in artikel 3 bedoelde vrijstelling, kan de Commissie, om deze inbreuken te beëindigen en onder de in Verordening (EG) nr. .../... van de Raad (*) gestelde voorwaarden:

- aanbevelingen doen aan de betrokkenen;

- ingeval van niet-nakoming van deze aanbevelingen door de betrokkenen, en afhankelijk van de ernst van de betrokken inbreuk, een beschikking geven waarin hun bepaalde handelingen worden verboden of gelast, dan wel hun de generieke vrijstelling wordt ontnomen.

_____________

* PB L ... van ..., blz. ...".

b) Lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i) in punt a) worden de woorden "onder de in Afdeling II gestelde voorwaarden" vervangen door de woorden "onder de in Verordening (EG) nr. .../... vastgestelde voorwaarden";

ii) in punt c) i), tweede alinea, komt de tweede zin als volgt te luiden:

"Terzelfder tijd kan zij beslissen of zij onder de in artikel 9 van Verordening (EG) nr. .../... vastgestelde voorwaarden door de betrokken ondernemingen gedane toezeggingen aanvaardt, onder meer teneinde voor outsiders toegang tot de markt te verkrijgen".

2) In artikel 8 wordt lid 1 geschrapt.

3) Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

a) In lid 1 worden de woorden "het in artikel 15 genoemde Adviescomité" vervangen door de woorden "het in artikel 14 van Verordening (EG) nr. .../... bedoelde Adviescomité".

b) In lid 2 worden de woorden "het in artikel 15 genoemde Adviescomité" vervangen door de woorden "het in artikel 14 van Verordening (EG) nr. .../... bedoelde Adviescomité".

4) De artikelen 10 tot en met 25 worden geschrapt.

5) In artikel 26 wordt de zinsnede ", tot vorm, inhoud en overige bijzonderheden van de in artikel 10 bedoelde klachten, de in artikel 12 bedoelde verzoeken, en met betrekking tot het horen van belanghebbenden en derden, als bepaald in artikel 23, leden 1 en 2" geschrapt.

Artikel 40

Wijziging van Verordening(EEG) nr. 3975/87

De artikelen 3 tot en met 19 van Verordening (EEG) nr. 3975/87 worden geschrapt.

Artikel 41

Intrekking

Verordening nr. 17, Verordening nr. 141, Verordening 19/65/EEG, Verordening (EEG) nr. 2821/71, Verordening (EEG) nr. 3976/87, Verordening (EEG) nr. 1534/91 en Verordening (EEG) nr. 479/92 worden ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen worden gelezen als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

Artikel 42

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van ***.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor de Raad

De Voorzitter

NOTITIE OVER DE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL VOOR HET BEDRIJFSLEVEN EN INZONDERHEID VOOR HET MIDDEN- EN KLEINBEDRIJF

Titel van het voorstel

"Voorstel voor een verordening van de Raad tot uitvoering van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag"

Referentienummer

2000/018

Het voorstel

1. Waarom is, gelet op het subsidiariteitsbeginsel, communautaire wetgeving op dit gebied noodzakelijk en wat zijn de belangrijkste doelstellingen hiervan-

Er is communautaire wetgeving vereist om uitvoering te geven aan de artikelen 81 en 82 van het Verdrag. De toepassing van deze bepalingen berust op het ogenblik op Verordening nr. 17 van 1962 (naast de in de Verordeningen nr. 1017/68, nr. 4056/86 en nr. 3975/87 betreffende het vervoer opgenomen procedurebepalingen en een aantal in andere verordeningen geregelde, specifieke punten). Het handhavingssysteem wordt door de voorgestelde verordening ingrijpend gewijzigd. Met deze verordening wordt beoogd tot een doeltreffender handhaving van de communautaire mededingingsregels te komen door de mededingingsautoriteiten en de rechterlijke instanties van de lidstaten nauwer bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 te betrekken. Dit wordt in de eerste plaats bereikt door artikel 81, lid 3, rechtstreeks toepasselijk te maken. Om voor een coherente toepassing van de communautaire mededingingsregels te zorgen, voorziet de voorgestelde verordening in bepalingen betreffende de verhouding tussen de artikelen 81 en 82 van het Verdrag en het nationale mededingingsrecht en in bepalingen betreffende samenwerking en overleg tussen de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties.

Gevolgen voor het bedrijfsleven

2. Voor wie zal het voorstel gevolgen hebben-

- Voor welke bedrijfstakken-

De voorgestelde verordening heeft betrekking op de toepassing van de artikelen 81 en 82 op alle bedrijfstakken, op enkele zeer beperkte uitzonderingen na. De voorgestelde verordening houdt een aantal uitzonderingen met beperkte draagwijdte in de vervoerssector in stand. De toepassing op de landbouwsector zal voorts door Verordening nr. 26 van 1962 worden beheerst.

- Voor ondernemingen van welke omvang- (Wat zijn de gevolgen op het vlak van de concentratie van kleine en middelgrote ondernemingen-)

De voorgestelde verordening is van toepassing op alle ondernemingen, ongeacht hun omvang, alsook op ondernemersverenigingen, indien zij zich gedragen op een wijze die aan de voorwaarden van artikel 81 of artikel 82 voldoet. De praktische impact van de voorgestelde verordening zal echter waarschijnlijk voor kleine en middelgrote ondernemingen anders zijn dan voor grote ondernemingen. Hierop wordt in punt 5 nader ingegaan.

- Is de aanwezigheid van de betrokken ondernemingen sterker in bepaalde geografische gebieden van de Gemeenschap-

Neen. Alle ondernemingen met bedrijfsactiviteiten in de Gemeenschap worden op dezelfde wijze geraakt, onverschillig in welk geografisch gebied zij werkzaam zijn.

3. Wat zullen de ondernemingen moeten doen om zich aan het voorstel te conformeren-

Het voorstel verandert niets aan de fundamentele verplichting van de ondernemingen om de artikelen 81 en 82 van het Verdrag na te leven. De voorgestelde verordening verandert echter grondig de wijze waarop artikel 81 wordt toegepast in individuele gevallen, d.w.z. gevallen die niet onder toepassing van een groepsvrijstellingsverordening vallen. De ondernemingen die het sterkst door de hervorming worden geraakt, zullen bijgevolg over het algemeen ondernemingen met een zekere mate van marktmacht zijn. Dit zijn doorgaans grotere ondernemingen en slechts zelden KMO's. Afhankelijk van hun huidige praktijk, zullen deze ondernemingen misschien de wijze waarop zij ervoor zorgen dat hun transacties in individuele gevallen met artikel 81 in overeenstemming zijn, moeten herzien en zo nodig aanpassen.

Volgens de huidige Verordening nr. 17 moeten onder toepassing van artikel 81, lid 1, vallende overeenkomsten waarvoor geen groepsvrijstelling geldt en met betrekking tot welke partijen de partijen een beroep op artikel 81, lid 3, wensen te doen, bij de Commissie worden aangemeld om een individuele vrijstelling te verkrijgen. Zonder aanmelding en vrijstellingsbeschikking is de overeenkomst rechtens nietig.

In het huidige systeem beoordelen de ondernemingen (bijgestaan door hun juridisch adviseurs) hun geplande zakelijke transacties in het licht van artikel 81 (op basis van de geldende rechtspraak en praktijk en de richtsnoeren en mededelingen van de Commissie) en beslissen zij of zij al dan niet tot aanmelding overgaan. Zij moeten het risico dat zonder een vrijstellingsbeschikking hun overeenkomst rechtens onwettig is, afwegen tegen de kosten, de duur en de waarschijnlijke uitkomst van een aanmeldingsprocedure.

Wanneer de voorgestelde verordening van kracht wordt, zal artikel 81, lid 3, rechtstreeks toepasselijk zijn. Overeenkomsten die aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, voldoen, zullen ab initio geldig zijn en zullen kunnen worden gehandhaafd zonder dat een vrijstellingsbeschikking behoeft te worden verkregen. Slechts overeenkomsten die niet aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, voldoen, zullen ab initio ongeldig zijn en zullen niet kunnen worden gehandhaafd. Ondernemingen zullen in alle procedures artikel 81, lid 3, als verweermiddel kunnen aanvoeren. Naast de Commissie zullen ook de nationale mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties artikel 81 in zijn geheel kunnen toepassen.

De voorgestelde verordening bevrijdt de ondernemingen dus van de last om hun overeenkomsten aan te melden en vooraf door een administratief orgaan te laten goedkeuren; dit vermindert voor alle ondernemingen aanzienlijk de bureaucratische beslommeringen, hetgeen vooral voor KMO's een groot voordeel is. De hervorming zorgt ervoor dat, zodra overeenkomsten aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, voldoen, zij veel gemakkelijker langs civielrechtelijke weg kunnen worden gehandhaafd. De overeenkomsten zullen niet meer kunnen worden verboden, op grond dat zij niet zijn aangemeld.

Nu de mogelijkheid de Commissie om een formele vrijstelling te verzoeken, verdwijnt, impliceert de voorgestelde verordening echter ook dat de ondernemingen een grotere mate van verantwoordelijkheid dragen voor de verenigbaarheid van hun gedrag met artikel 81. De bestaande afgeleide wetgeving en de gedurende de voorbije 40 jaar ontwikkelde rechtspraak en administratieve praktijk stellen de ondernemingen in staat hun transacties op hun wettigheid te toetsen. Nu reeds, nu de oorspronkelijke Verordening nr. 17 nog geldt, vertrouwen de ondernemingen meestal op hun eigen oordeel. Dit blijkt uit het feit dat de uitvoering van een overeenkomst slechts zeer zelden wordt uitgesteld totdat de Commissie een standpunt heeft ingenomen. Dit wijst erop dat de ondernemingen tot een zodanige analyse in staat zijn dat zij met kennis van zaken kunnen beslissen of de transactie doorgaat en, zo ja, in welke vorm.

Zowel in het huidige als in het voorgestelde nieuwe systeem vereist de beoordeling door de onderneming vanzelfsprekend een grotere zorgvuldigheid naarmate een overeenkomst of gedraging dichter bij het toepassingsgebied van de verbodsregel komt. Wanneer een onderneming een transactie plant die gevaarlijk dicht in de buurt van de verbodsregel komt, moet zij bijzonder nauwgezet nagaan in welke mate zij bereid is het risico te aanvaarden dat die transactie ab initio nietig wordt verklaard en dat zij tot schadevergoeding wordt veroordeeld. Het ligt in de aard van de verbodsregel dat ondernemingen in dergelijke gevallen, indien zij elk risico willen uitsluiten, alternatieve oplossingen met een verschillend evenwicht tussen concurrentiebeperkende en concurrentiebevorderende effecten in overweging moeten nemen.

In het nieuwe systeem zal artikel 81 in zijn geheel rechtstreeks kunnen worden toegepast door de Commissie, de nationale mededingingsautoriteiten en de nationale rechterlijke instanties (systeem van parallelle bevoegdheden). De ondernemingen zullen echter geen noemenswaardig risico lopen dat het tot uiteenlopende uitspraken komt. In dit verband is het volgende van belang:

- Ingevolge de voorgestelde verordening zullen alle tot rechtshandhaving bevoegde organen dezelfde regels, namelijk de artikelen 81 en 82, toepassen op alle transacties die van invloed kunnen zijn op de handel tussen lidstaten.

- De Commissie zal ter aanvulling van het voorstel een grotere inspanning leveren bij het uitwerken van het wetgevend kader van groepsvrijstellingsverordeningen, richtsnoeren en mededelingen die in grote mate vorm geven aan de toepassing van artikel 81 en waarmee de ondernemingen in het grote merendeel van de gevallen te rade kunnen gaan (in het bijzonder in gevallen waarin het om kleine en middelgrote ondernemingen gaat; zie punt 5). Om de vaststelling van groepsvrijstellingsverordeningen te vergemakkelijken, wordt in een algemene bevoegdheid van de Commissie terzake voorzien.

- De voorgestelde verordening zal nieuwe perspectieven voor de rechtshandhaving bieden. Zonder de huidige aanmeldingsregeling zal de Commissie meer tijd hebben om te verduidelijken wat ingevolge artikel 81 verboden is. In aanvulling op de herziening van de handhavingsregels wordt gewerkt aan een herziening van de materiële regels, gericht op een meer economische en rationelere aanpak.

- De voorgestelde verordening is zodanig opgezet dat een grote mate van coherentie bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 in het algemeen in stand wordt gehouden. Ze voert een aantal mechanismen voor samenwerking en overleg tussen de verschillende met de rechtshandhaving belaste organen in, die van meet af aan voor een grote mate van coherentie zullen zorgen en mee de grondslagen zullen leggen voor een gemeenschappelijke uitleggingspraktijk die op langere termijn een eigen bestaan zal gaan leiden. De Commissie behoudt het recht om een zaak aan een nationale mededingingsautoriteit te onttrekken, indien zij van oordeel is dat zij de zaak beter zelf kan behandelen of dat de wijze waarop de zaak wordt behandeld, in een richting gaat die van haar beleid afwijkt. Nationale rechterlijke instanties kunnen (en die welke in laatste aanleg uitspraak doen, moeten) op grond van artikel 234 van het Verdrag prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie stellen. Bovendien worden "forum shopping" en het gelijktijdig voeren van processen voor verschillende civiele rechters voorkomen door het Verdrag van Brussel betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

- In de zeldzame gevallen waarin zich een echt probleem van onvoorzienbaarheid voordoet omdat nieuwe of nog onopgeloste vragen rijzen, zal de Commissie overwegen een met redenen omkleed advies uit te brengen om de betrokken ondernemingen houvast te bieden. Dit mechanisme zal in een mededeling van de Commissie in bijzonderheden worden geregeld.

4. Welke economische gevolgen zal het voorstel waarschijnlijk hebben voor de werkgelegenheid, voor investeringen en de oprichting van nieuwe ondernemingen en voor de concurrentiepositie van de ondernemingen-

De voorgestelde verordening is erop gericht door middel van een doeltreffender handhaving de impact van de communautaire mededingingsregels te versterken. De afschaffing van het aanmeldings- en goedkeuringssysteem zal de Commissie in staat stellen krachtdadiger tegen ernstige inbreuken op te treden. Door het monopolie van de Commissie op de toepassing van artikel 81, lid 3, op te heffen zullen de nationale mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties met alle middelen waarover zij beschikken, bij de rechtshandhaving worden betrokken. Een en ander zal de afschrikkende werking van de communautaire mededingingsregels versterken, daardoor voor een algemenere naleving van die regels zorgen en daadwerkelijke mededinging op de markt bevorderen.

Het wordt niet langer betwist dat daadwerkelijke mededinging van fundamenteel belang voor de Europese economie is. Daadwerkelijke mededinging is de beste waarborg voor een efficiënte allocatie van middelen, waardoor de grondslagen voor economische groei worden gelegd. Concurrentiedruk dwingt ondernemingen zich aan te passen door te innoveren en naar productiviteitsverhoging te streven. Ondernemingen die aan felle mededinging blootstaan, verwerven een grotere concurrentiekracht en zullen over het algemeen beter uitgerust zijn om op internationaal niveau te concurreren. Daadwerkelijke mededinging zorgt voor een hoog productiviteitsniveau en daardoor voor duurzame werkgelegenheid. Markten waar concurrentie heerst, staan open voor nieuwkomers, maken investeringen aantrekkelijk en scheppen banen. Dit blijkt zonneklaar uit de evolutie op recentelijk geliberaliseerde markten.

Bovendien zal de voorgestelde verordening tot een grotere coherentie in behandeling van de ondernemingen in de interne markt leiden, doordat ze ervoor zorgt dat vaker de communautaire mededingingsregels in plaats van het nationale mededingingsrecht worden toegepast, en doordat ze een samenhangend geheel van mechanismen invoert die een coherente toepassing van die regels waarborgen. Een grotere gelijkheid van behandeling op het vlak van het mededingingsrecht vormt een stimulans voor verdere marktintegratie en bevordert de concurrentie doordat markten voor nieuwkomers worden opengesteld.

5. Wordt in het voorstel rekening gehouden met de specifieke situatie van het midden- en kleinbedrijf (door hieraan minder strenge of andere eisen te stellen, enz.)-

Het voorstel voorziet niet in maatregelen die specifiek op kleine en middelgrote ondernemingen gericht zijn. De praktische impact van de hervorming zal echter om verschillende redenen positief voor kleine en middelgrote ondernemingen zijn.

Ten eerste is voor een groot aantal kleine en middelgrote ondernemingen de toepassing van de communautaire mededingingsregels niet direct van belang, omdat zij te maken hebben met overeenkomsten, besluiten of gedragingen die geen merkbare invloed op de handel tussen lidstaten hebben. Bovendien streeft de Commissie naar een meer economische en rationelere interpretatie van artikel 81, lid 1. In deze optiek is het minder waarschijnlijk dat ondernemingen die geen bepaalde mate van marktmacht bezitten, betrokken zijn bij transacties die onder toepassing van de verbodsregel vallen.

Ten tweede zijn kleine en middelgrote ondernemingen met weinig marktmacht doorgaans het slachtoffer van inbreuken op de communautaire mededingingsregels, veeleer dan dat zij zelf actief aan zulke inbreuken meedoen. De voorgestelde verordening is op een doeltreffender handhaving van de mededingingsregels door de Gemeenschap en de nationale mededingingsautoriteiten gericht. Ze zal met name de Commissie in staat stellen eigener beweging of naar aanleiding van een klacht krachtdadiger tegen ernstige inbreuken op te treden. Dit komt in het bijzonder kleine en middelgrote ondernemingen ten goede.

Ten derde heeft de afschaffing van het aanmeldings- en goedkeuringssysteem een andere impact op kleine en middelgrote ondernemingen. Hun activiteiten vallen vaak binnen het toepassingsgebied van groepsvrijstellingsverordeningen. Dit impliceert reeds nu, nu de oorspronkelijke Verordening nr. 17 nog van kracht is, dat het aanmelden van overeenkomsten ter verkrijging van individuele vrijstellingsbeschikkingen voor hen van veel minder betekenis is.

Naast de herziening van de bepalingen tot uitvoering van de artikelen 81 en 82 bij wege van de voorgestelde verordening is de Commissie in het kader van haar eerder genoemd streven naar een meer economische en rationelere aanpak begonnen met een herziening van de materiële regels in groepsvrijstellingsverordeningen, mededelingen en richtsnoeren. Met name maakt een nieuwe soort groepsvrijstellingsverordeningen het door middel van de invoering van marktaandeellimieten (die slechts voor bepaalde "hard-core"-restricties niet gelden) de naleving van de regels gemakkelijker voor ondernemingen met weinig of geen marktmacht. Waar verordeningen van dit type van kracht zijn, is de grote meerderheid van de kleine en middelgrote ondernemingen in staat binnen "veilige zones" te opereren.

Tenslotte zullen kleine en middelgrote ondernemingen, voorzover hun overeenkomsten buiten het toepassingsgebied van groepsvrijstellingsverordeningen vallen, ten volle van de directe werking van artikel 81, lid 3, uit hoofde van de voorgestelde verordening profiteren. In het huidige systeem deinzen zij gemakkelijk terug voor de kosten (lato sensu, d.w.z. met inbegrip van het werk dat moet worden besteed aan het opstellen van de in te dienen documenten, enz.) van de aanmeldingsprocedure en lopen zij daardoor het risico dat hun overeenkomsten rechtens ongeldig zijn. De hervorming ruimt dit probleem uit de weg. De meeste overeenkomsten van kleine en middelgrote ondernemingen zullen ab initio geldig zijn zonder dat ze behoeven te worden aangemeld.

Overleg

6. Welke organisaties zijn over het voorstel geraadpleegd en wat waren in grote lijnen hun opvattingen-

Het voorstel is het resultaat van uitgebreid overleg en een brede maatschappelijke en academische discussie. De Commissie gaf de aanzet tot deze discussie met haar Witboek betreffende de modernisering van de regels inzake de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag van 28 april 1999.

De Commissie ontving naar aanleiding van het Witboek opmerkingen van meer dan 100 belanghebbenden, waaronder talrijke ondernemingen, brancheorganisaties en in mededingingsrecht gespecialiseerde advocaten; zij heeft deze opmerkingen zorgvuldig bestudeerd. Voorts had en heeft de Commissie nog tal van contacten met ondernemingen, juristen en hun organisaties, zowel op bilaterale basis als ter gelegenheid van een groot aantal conferenties en soortgelijke evenementen.

Het Europees Parlement heeft op 22 september 1999 een publieke hoorzitting gehouden. Het heeft op 18 januari 2000 een resolutie aangenomen waarin het de hervorming steunt. Het Sociaal en Economisch Comité heeft op 8 december 1999 een over het algemeen gunstig advies uitgebracht.

Uit de meeste naar aanleiding van het Witboek ontvangen opmerkingen blijkt dat de betrokkenen de benadering door de Commissie gunstig gezind zijn. Bij de brancheorganisaties en in juridische kringen lopen de standpunten uiteen. Velen juichen de aanpak van de Commissie toe als een efficiënter en minder bureaucratisch alternatief voor het huidige handhavingssysteem, dat door nagenoeg iedereen als onbevredigend wordt ervaren. Velen leggen er echter ook de nadruk op dat de hervorming er niet toe mag leiden dat de toepassing van het communautaire mededingingsrecht incoherent wordt en opnieuw nationale trekken gaat vertonen en evenmin dat de ondernemingen voor een deel hun rechtszekerheid verliezen.

Top