EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32011R0691

Verordening (EU) nr. 691/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2011 inzake Europese milieu-economische rekeningen Voor de EER relevante tekst

PB L 192 van 22/07/2011, p. 1–16 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 20/02/2022

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2011/691/oj

22.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 192/1


VERORDENING (EU) Nr. 691/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 6 juli 2011

inzake Europese milieu-economische rekeningen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 338, lid 1,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie bepaalt onder meer dat de Unie zich inzet voor de duurzame ontwikkeling van Europa, op basis van een evenwichtige economische groei en van prijsstabiliteit, een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen, die gericht is op volledige werkgelegenheid en sociale vooruitgang, en van een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu.

(2)

Besluit nr. 1600/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juli 2002 tot vaststelling van het Zesde Milieuactieprogramma van de Europese Gemeenschap (2) bevestigde dat gedegen informatie over de toestand en belangrijkste ontwikkelingen op milieugebied, de bedreigingen en onderliggende drijvende krachten voor milieuverandering van essentieel belang is voor de ontwikkeling van doeltreffend beleid, de uitvoering daarvan en meer in het algemeen de responsabilisering van de burgers. Er moeten instrumenten ontwikkeld worden om het publiek bewuster te maken van de milieueffecten van economische activiteiten.

(3)

Een wetenschappelijk verantwoorde benadering voor het meten van de schaarste aan hulpbronnen wordt van wezenlijk belang voor de duurzame ontwikkeling van de Unie.

(4)

Besluit nr. 1578/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2007 betreffende het communautair statistisch programma voor de periode 2008-2012 (3) maakt duidelijk gewag van de behoefte aan statistieken en rekeningen op milieugebied van hoge kwaliteit. Voorts stelt het besluit in de voornaamste initiatieven voor de periode 2008-2012 dat waar nodig rechtsgrondslagen moeten worden ontwikkeld voor kerngebieden voor de verzameling van milieugegevens die momenteel nog niet door wetgevingsbesluiten worden gedekt.

(5)

In haar mededeling van 20 augustus 2009„Het bbp en verder: meting van de vooruitgang in een veranderende wereld” erkende de Commissie de noodzaak om bestaande indicatoren aan te vullen met gegevens over sociale en milieugerelateerde aspecten teneinde een meer coherente en allesomvattende beleidsvorming mogelijk te maken. Hiertoe bieden milieu-economische rekeningen een middel om de door de economie uitgeoefende druk op het milieu te meten en na te gaan hoe die kan worden verminderd. Milieu-economische rekeningen beschrijven de wisselwerking tussen de factoren economie, huishoudens en milieu en geven daarom meer informatie dan louter nationale rekeningen. Zij zijn een belangrijke bron van gegevens voor beslissingen inzake milieubeleid en moeten door de Commissie gebruikt worden bij de opstelling van effectbeoordelingen. Overeenkomstig de beginselen van duurzame ontwikkeling en het streven naar een grondstofzuinige en schone economie, die zijn verankerd in de Europa 2020-strategie en diverse belangrijke initiatieven, wordt het des te noodzakelijker een gegevenskader te ontwikkelen dat naast economische aspecten ook consequent rekening houdt met milieuaspecten.

(6)

Het Europees rekeningenstelsel (ESR), dat is ingevoerd bij Verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (4) („ESR 95”) en dat consistent is met het stelsel van nationale rekeningen (System of National Accounts (SNA)), dat in februari 1993 werd vastgesteld door de Statistische Commissie van de Verenigde Naties, is het voornaamste instrument achter de economische statistiek van de Unie alsook een groot aantal economische indicatoren (waaronder het bbp). Het ESR-kader kan worden gebruikt voor de analyse en evaluatie van diverse aspecten van de economie (bv. de structuur, specifieke onderdelen en de ontwikkeling daarvan in de tijd), maar voor sommige specifieke gegevensbehoeften, zoals de analyse van de wisselwerking tussen milieu en economie, verdienen aparte satellietrekeningen de voorkeur.

(7)

In zijn conclusies van juni 2006 roept de Europese Raad de Unie en haar lidstaten op de nationale rekeningen uit te breiden tot de kernaspecten van duurzame ontwikkeling. De nationale rekeningen moeten daarom worden aangevuld met geïntegreerde milieu-economische rekeningen, die volledig consistente gegevens verschaffen.

(8)

Het is van groot belang dat, zodra het systeem volledig operationeel is, Europese milieu-economische rekeningen bij alle relevante beleidsvormingsprocessen op Unieniveau in alle lidstaten actief en doelgericht worden ingezet als een essentiële informatiebron voor het opmaken van effectbeoordelingen, actieplannen, wetgevingsvoorstellen en andere belangrijke uitkomsten van het beleidsproces.

(9)

Sneller beschikbare gegevens kunnen ook worden verkregen door „now-casting”, waarbij soortgelijke statistische technieken worden gebruikt als bij prognoses om tot betrouwbare ramingen te komen.

(10)

Satellietrekeningen maken het mogelijk de analysecapaciteit van de nationale boekhouding op een soepele manier, zonder overbelasting of verstoring van het centrale stelsel, uit te breiden tot geselecteerde sociale vraagstukken, zoals de druk op het milieu die afkomstig is van de menselijke activiteit. Satellietrekeningen moeten geregeld en in begrijpelijke vorm voor het publiek beschikbaar worden gesteld.

(11)

Het systeem van geïntegreerde milieu-economische rekeningen (SMER), dat door de Verenigde Naties, de Europese Commissie, het Internationaal Monetair Fonds, de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en de Wereldbank gezamenlijk is ontwikkeld, is een satellietstelsel van het SNA. Het combineert economische en milieu-informatie in een gemeenschappelijk kader om de bijdrage van het milieu aan de economie en het effect van de economie op het milieu te meten. Het verschaft beleidsmakers indicatoren en beschrijvende statistieken om deze wisselwerkingen te meten, alsook een databank voor strategische planning en beleidsanalyse om duurzamere ontwikkelingstrajecten vast te stellen.

(12)

Het SMER vormt een zoveel mogelijk geïntegreerde synthese van de verschillende categorieën milieu-economische rekeningen. Over het algemeen verruimen al deze categorieën de bestaande SNA-concepten kosten, kapitaalvorming en kapitaalvoorraad door die aan te vullen met fysieke gegevens met de bedoeling milieukosten en het gebruik van natuurlijke rijkdommen bij de productie in rekening te brengen, of door die te verbeteren door de opneming van deze effecten in monetaire termen. Binnen deze algemene richting verschillen de diverse bestaande categorieën aanzienlijk qua methodologie en behandelde milieuproblemen.

(13)

De Commissie heeft in 1994 haar eerste strategie inzake „groen boekhouden” gepresenteerd. Sindsdien hebben de Commissie (Eurostat) en de lidstaten boekhoudmethoden zo ver ontwikkeld en getest dat verschillende lidstaten nu periodiek de eerste pakketten milieu-economische rekeningen presenteren. Het gangbaarst zijn de rekeningen voor fysieke stromen voor luchtemissies (inclusief broeikasgassen) en voor materiaalverbruik en de monetaire rekeningen voor milieubeschermende uitgaven en milieubelastingen.

(14)

Een van de doelstellingen voor de door het communautair statistisch programma voor de periode 2008-2012 bestreken periode is initiatieven te nemen om op bepaalde gebieden waarop Europese statistieken regelmatig worden geproduceerd en voldoende ontwikkeld zijn, overeenkomsten door wetgeving van de Unie te vervangen.

(15)

Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek (5) vormt een referentiekader voor Europese milieu-economische rekeningen. Het vereist met name dat in Europese statistieken de beginselen van professionele onafhankelijkheid, onpartijdigheid, objectiviteit, betrouwbaarheid, statistische geheimhouding en kosteneffectiviteit in acht genomen worden.

(16)

Aangezien de verschillende pakketten milieu-economische rekeningen nog in ontwikkeling zijn en in uiteenlopende mate zijn ontwikkeld, moet worden gekozen voor een modulaire structuur die de nodige flexibiliteit biedt, waardoor er onder meer bijkomende modules kunnen worden ingevoerd.

(17)

Er moet een programma van proefstudies worden opgesteld om de verslaglegging en de kwaliteit van de gegevens te verbeteren, de methoden verder te verfijnen en nieuwe ontwikkelingen voor te bereiden.

(18)

Voordat er aanvullende rapportageverplichtingen worden ingevoerd, moet er een haalbaarheidsstudie worden gemaakt.

(19)

De Commissie moet het recht krijgen lidstaten in de overgangsperiode afwijkingen toe te staan voor zover grote aanpassingen aan hun nationale statistische stelsels nodig zijn.

(20)

De Unie moet de invoering van milieu-economische rekeningen in derde landen aanmoedigen, met name in de landen die milieubronnen (voornamelijk water) met de lidstaten delen.

(21)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor het verzamelen, samenstellen, toezenden en evalueren van Europese milieu-economische rekeningen, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(22)

De bevoegdheid om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen moet aan de Commissie worden overgedragen met het oog op het aanpassen van de modules aan ontwikkelingen op het gebied van het milieu, de economie en de techniek, alsook om methodologische richtsnoeren te verstrekken. Van bijzonder belang is dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden passend overleg pleegt, onder meer met deskundigen. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen moet de Commissie ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig, gelijktijdig en op passende wijze aan het Europees Parlement en de Raad worden toegezonden.

(23)

Om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van deze verordening, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Deze bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de voorschriften en algemene beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (6).

(24)

Het Comité voor het Europees statistisch systeem is geraadpleegd,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze verordening wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor het verzamelen, samenstellen, toezenden en evalueren van Europese milieu-economische rekeningen met het doel om bij wijze van satellietrekeningen bij het ESR 95 milieu-economische rekeningen op te stellen; hiertoe worden methoden, gemeenschappelijke normen, definities en boekhoudregels verstrekt die voor het samenstellen van milieu-economische rekeningen gebruikt moeten worden.

Artikel 2

Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.   „luchtemissie”: de fysieke stroom van gasvormige stoffen of deeltjes van de nationale economie (productie- of verbruiksprocessen) naar de atmosfeer (als onderdeel van het milieusysteem);

2.   „milieubelasting”: belasting met als belastinggrondslag een fysieke eenheid (of een benadering van een fysieke eenheid) van iets wat een bewezen specifiek negatief effect op het milieu heeft, en dat in het ESR 95 als belasting wordt aangemerkt;

3.   „materiaalstroomrekeningen voor de gehele economie” (MSR-GE): coherente samenstellingen van de materiaalinput in de nationale economieën, de veranderingen van de materiaalvoorraad in de economie en de materiaaloutput naar andere economieën of het milieu.

Artikel 3

Modules

1.   De binnen het in artikel 1 bedoelde gemeenschappelijk kader samen te stellen milieu-economische rekeningen worden opgedeeld in de volgende modules:

a)

een module voor luchtemissierekeningen, zoals beschreven in bijlage I;

b)

een module voor milieubelastingen naar economische activiteit, zoals beschreven in bijlage II;

c)

een module voor materiaalstroomrekeningen voor de gehele economie, zoals beschreven in bijlage III.

2.   Elke bijlage moet bevatten:

a)

de doelstellingen waarvoor de rekeningen moeten worden samengesteld;

b)

de dekking van de rekeningen;

c)

de lijst van kenmerken waarvoor gegevens moeten worden verzameld en toegezonden;

d)

het eerste referentiejaar, de frequentie en de indieningstermijnen voor de samenstelling van de rekeningen;

e)

de rapporteringstabellen;

f)

de maximumduur van de in artikel 8 bedoelde overgangsperioden gedurende welke de Commissie afwijkingen kan toestaan.

3.   Indien dit nodig is om in te haken op ontwikkelingen op het gebied van het milieu, de economie en de techniek, is de Commissie bevoegd om, overeenkomstig artikel 9, gedelegeerde handelingen vast te stellen met als doel:

a)

methodologische richtsnoeren te geven, en

b)

de in lid 1 bedoelde bijlagen bij te werken wat betreft de informatie, bedoeld in lid 2, onder c), d) en e).

Wanneer de Commissie haar bevoegdheid krachtens dit lid uitoefent, zorgt zij ervoor dat haar gedelegeerde handelingen de lidstaten en de respondenten geen beduidende aanvullende administratieve lasten bezorgen.

Artikel 4

Proefstudies

1.   De Commissie stelt een programma voor proefstudies op die op vrijwillige basis door de lidstaten moeten worden uitgevoerd om de verslaglegging verder te ontwikkelen en de kwaliteit van de gegevens te verbeteren, lange tijdreeksen op te stellen en de methodologie verder te ontwikkelen. Het programma omvat proefstudies waarmee de haalbaarheid wordt getest van de invoering van nieuwe milieu-economische rekeningmodules. Bij het opstellen van het programma waarborgt de Commissie dat er op de lidstaten en de respondenten geen aanvullende administratieve of financiële lasten komen te rusten.

2.   De Commissie evalueert de bevindingen van de proefstudies waarbij zij de voordelen van de beschikbaarheid van de gegevens afweegt tegen de kosten van het verzamelen en de administratieve lasten voor de respondenten. Deze bevindingen worden meegewogen in de voorstellen voor het invoeren van nieuwe modules voor milieu-economische rekeningen die de Commissie mag opnemen in het in artikel 10 bedoelde verslag.

Artikel 5

Gegevensverzameling

1.   Overeenkomstig de bijlagen bij deze verordening verzamelen de lidstaten de nodige gegevens voor de waarneming van de in artikel 3, lid 2, onder c), bedoelde kenmerken.

2.   Uitgaande van het beginsel van de administratieve vereenvoudiging kunnen de lidstaten voor het zich verschaffen van de nodige gegevens gebruikmaken van een combinatie van de hieronder genoemde bronnen:

a)

enquêtes;

b)

statistische schattingsmethoden in gevallen waar bepaalde kenmerken niet zijn waargenomen voor alle eenheden;

c)

administratieve bronnen.

3.   De lidstaten informeren de Commissie en verstrekken bijzonderheden over de gehanteerde methoden en bronnen.

Artikel 6

Toezending aan de Commissie (Eurostat)

1.   De lidstaten zenden de Commissie (Eurostat) de in de bijlagen genoemde gegevens, ook de vertrouwelijke, binnen de daarin gestelde termijnen toe.

2.   De gegevens worden toegezonden in een geschikt technisch formaat, dat door de Commissie wordt vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 7

Kwaliteitsbeoordeling

1.   Voor de toepassing van deze verordening zijn de kwaliteitscriteria van artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 223/2009 van toepassing op de toegezonden gegevens.

2.   De lidstaten dienen bij de Commissie (Eurostat) een verslag in over de kwaliteit van de toegezonden gegevens.

3.   Bij de toepassing van de in lid 1 vermelde kwaliteitscriteria op de onder deze verordening vallende gegevens, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast teneinde de nadere regelingen, de opzet en de periodiciteit van de kwaliteitsverslagen te omschrijven. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoekprocedure.

4.   De Commissie (Eurostat) beoordeelt de kwaliteit van de toegezonden gegevens en kan binnen een maand na de ontvangst van de gegevens de lidstaat in kwestie om aanvullende informatie over de gegevens of om een herziene reeks gegevens vragen.

Artikel 8

Afwijkingen

1.   De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om de lidstaten een afwijking toe te staan tijdens de in de bijlagen bedoelde overgangsperioden voor zover de nationale statistische systemen grote aanpassingen vereisen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 11, lid 2, bedoelde onderzoekprocedure.

2.   Om een afwijking uit hoofde van lid 1 te verkrijgen, dienen de lidstaten uiterlijk op 12 november 2011 een met redenen omkleed verzoek in bij de Commissie.

Artikel 9

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.   De in artikel 3, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van 5 jaar met ingang van 11 augustus 2011. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het eind van de termijn verzet tegen die verlenging.

3.   De in artikel 3, lid 3, bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit treedt in werking op de dag die volgt op de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een in dat besluit bepaalde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij daar tegelijkertijd het Europees Parlement en de Raad van in kennis.

5.   Een overeenkomstig artikel 3, lid 3, vastgestelde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt binnen twee maanden na de kennisgeving ervan aan het Europees Parlement en de Raad, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld geen bezwaar te zullen maken. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt die termijn met twee maanden verlengd.

Artikel 10

Verslag en toetsing

Uiterlijk op 31 december 2013 en daarna om de drie jaar brengt de Commissie verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van de verordening. Dat verslag bevat een evaluatie van met name de kwaliteit van de toegezonden gegevens en de methoden voor het verzamelen van gegevens, de administratieve belasting voor de lidstaten en de respondenten, alsook de haalbaarheid en doeltreffendheid van deze statistieken.

Het verslag gaat in voorkomend geval en op basis van de bevindingen in artikel 4, lid 2, vergezeld van voorstellen:

voor de invoering van nieuwe milieu-economische rekeningmodules, zoals milieubeschermingsuitgaven en -ontvangsten (EPER)/uitgavenrekeningen voor milieubescherming (EPEA), milieugoederen- en -dienstensector (EGSS), energierekeningen, milieugebonden transferrekeningen (subsidies), rekeningen inzake de uitgaven met betrekking tot het gebruik en het beheer van hulpbronnen (RUMEA), waterrekeningen (kwantitatieve en kwalitatieve), afvalrekeningen, bosrekeningen, rekeningen voor ecosysteemdiensten, materiaalvoorraadrekeningen voor de gehele economie (EW-MSA) en het meten van ongebruikt uitgegraven aardmateriaal (met inbegrip van teelaarde);

die bedoeld zijn om de kwaliteit van de gegevens en methoden voor het verzamelen van gegevens verder te verbeteren met het oog op een betere dekking en betere vergelijkbaarheid van de gegevens, en een vermindering van de administratieve last voor het bedrijfsleven en overheden.

Artikel 11

Comité

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor het Europees statistisch systeem dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 223/2009. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg, 6 juli 2011.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BUZEK

Voor de Raad

De voorzitter

M. DOWGIELEWICZ


(1)  Standpunt van het Europees Parlement van 7 juni 2011 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 21 juni 2011.

(2)  PB L 242 van 10.9.2002, blz. 1.

(3)  PB L 344 van 28.12.2007, blz. 15.

(4)  PB L 310 van 30.11.1996, blz. 1.

(5)  PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164.

(6)  PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13.


BIJLAGE I

MODULE VOOR LUCHTEMISSIEREKENINGEN

Deel 1

DOELSTELLINGEN

De luchtemissierekeningen registreren en presenteren de gegevens over luchtemissies op zodanige wijze dat zij compatibel zijn met het systeem van nationale rekeningen. De emissies naar lucht van de nationale economieën worden geregistreerd in een indeling naar emitterende economische activiteit als aangegeven in het ESR 95. Economische activiteiten omvatten productie en verbruik.

In deze bijlage worden de gegevens gedefinieerd die door de lidstaten moeten worden verzameld, samengesteld, ingediend en geëvalueerd voor de luchtemissierekeningen. Deze gegevens zullen op zodanige wijze worden ontwikkeld dat de emissies worden gerelateerd aan de economische productie- en verbruiksactiviteiten van de bedrijfstakken en huishoudens. De krachtens deze verordening gerapporteerde gegevens over directe emissies zullen worden gecombineerd met de economische input-outputtabellen, de aanbod- en gebruikstabellen en de gegevens over het verbruik van huishoudens, die reeds aan de Commissie (Eurostat) worden meegedeeld in het kader van de ESR 95-rapportering.

Deel 2

DEKKING

De luchtemissierekeningen hebben dezelfde systeemgrenzen als het ESR 95 en zij zijn ook op het ingezetenenprincipe gebaseerd.

Overeenkomstig het ESR 95 is het begrip ingezetenschap gebaseerd op het volgende beginsel: een in een land ingezeten eenheid heeft een economisch belangencentrum in het economische gebied van dat land, d.w.z. zij verricht gedurende een periode van minimaal een jaar economische activiteiten in dat gebied.

De luchtemissierekeningen registreren de emissies die voortvloeien uit de activiteiten van alle ingezeten eenheden, ongeacht waar deze emissies in geografisch opzicht werkelijk plaatsvinden.

De luchtemissierekeningen registreren de stromen residugassen en fijn stof die hun oorsprong vinden in de nationale economie en in de atmosfeer terechtkomen. Voor de toepassing van deze verordening wordt met de term „atmosfeer” een onderdeel van het milieusysteem bedoeld. De systeemgrens betreft de grenslijn tussen de nationale economie (als onderdeel van het economische systeem) en de atmosfeer (als onderdeel van het milieusysteem). Nadat de geëmitteerde stoffen de systeemgrens hebben overschreden, zijn zij aan geen enkele menselijke controle meer onderworpen, gaan zij op in natuurlijke materiaalcycli en kunnen zij diverse soorten milieueffecten teweegbrengen.

Deel 3

LIJST VAN KENMERKEN

De lidstaten stellen statistieken op over de emissie van de volgende luchtvervuilende stoffen:

Naam van de luchtemissie

Symbool van de luchtemissie

Eenheid

Koolstofdioxide zonder emissies uit biomassa

CO2

1 000 ton (Gg)

Koolstofdioxide uit biomassa

Biomassa-CO2

1 000 ton (Gg)

Distikstofoxide

N2O

ton (Mg)

Methaan

CH4

ton (Mg)

Perfluorkoolstoffen

PFCs

ton (Mg) CO2-equivalenten

Fluorkoolwaterstoffen

HFCs

ton (Mg) CO2-equivalenten

Zwavelhexafluoride

SF6

ton (Mg) CO2-equivalenten

Stikstofoxiden

NOX

ton (Mg) NO2-equivalenten

Vluchtige organische verbindingen, exclusief methaan

NMVOC

ton (Mg)

Koolmonoxide

CO

ton (Mg)

Fijn stof < 10 μ

PM10

ton (Mg)

Fijn stof < 2,5 μ

PM2.5

ton (Mg)

Zwaveldioxide

SO2

ton (Mg)

Ammoniak

NH3

ton (Mg)

Alle gegevens worden tot op één decimaal nauwkeurig meegedeeld.

Deel 4

EERSTE REFERENTIEJAAR, FREQUENTIE EN INDIENINGSTERMIJNEN

1.

De statistieken worden jaarlijks samengesteld en ingediend.

2.

De statistieken worden binnen 21 maanden na het einde van het referentiejaar ingediend.

3.

Om tegemoet te komen aan de behoeften van de gebruiker aan volledige en tijdige gegevens, maakt de Commissie (Eurostat), zodra er genoeg landengegevens beschikbaar zijn, ramingen voor de totalen voor de EU-27 voor de belangrijkste aggregaten van deze module. De Commissie (Eurostat) zal waar mogelijk ramingen opstellen en publiceren voor gegevens die niet binnen de in punt 2 gestelde termijnen door de lidstaten zijn verstrekt.

4.

Het eerste referentiejaar is het jaar waarin de verordening in werking treedt.

5.

De eerste keer dat de lidstaten gegevens indienen, voegen zij de jaargegevens vanaf 2008 tot het eerste referentiejaar bij.

6.

Elke volgende keer dat de lidstaten gegevens bij de Commissie indienen, verstrekken zij jaargegevens voor de jaren n-4, n-3, n-2, n-1 en n, waarbij n het referentiejaar is.

Deel 5

RAPPORTERINGSTABELLEN

1.

Voor elk van de in deel 3 vermelde kenmerken worden gegevens verstrekt volgens een hiërarchische classificatie van economische activiteiten, NACE Rev. 2 (aggregatieniveau A*64), die volledig compatibel is met het ESR 95. Voorts worden gegevens verstrekt voor:

de luchtemissies van huishoudens;

overbruggingsposten, waaronder wordt verstaan: rapporteringsposten waarmee de krachtens deze verordening ingediende luchtemissierekeningen en de in officiële nationale luchtemissie-inventarissen geregistreerde gegevens duidelijk met elkaar in overeenstemming worden gebracht.

2.

De in punt 1 bedoelde hiërarchische classificatie is als volgt:

Luchtemissies door de industrie — NACE Rev. 2 (A*64)

Luchtemissies van huishoudens

Vervoer

Verwarming/koeling

Overige

Overbruggingsposten

Totaal luchtemissierekeningen (industrie + huishoudens)

 

Min nationale ingezetenen in het buitenland

Nationale vissersvaartuigen die in het buitenland actief zijn

Vervoer over land

Vervoer over water

Luchtvervoer

 

Plus niet-ingezetenen op het grondgebied

+

Vervoer over land

+

Vervoer over water

+

Luchtvervoer

 

(+ of –) Overige correcties en statistische verschillen

 

= Totaal emissies van vervuilende stof X zoals meegedeeld aan UNFCCC (1)/CLRTAP (2)

Deel 6

MAXIMUMDUUR VAN DE OVERGANGSPERIODEN

Voor de toepassing van de bepalingen van deze bijlage heeft de overgangsperiode een duur van maximaal twee jaar na de eerste indieningstermijn.


(1)  Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering.

(2)  Verdrag betreffende grensoverschrijdende luchtverontreiniging over lange afstand.


BIJLAGE II

MODULE VOOR MILIEUBELASTINGEN NAAR ECONOMISCHE ACTIVITEIT

Deel 1

DOELSTELLINGEN

Statistieken over milieubelastingen registreren en presenteren gegevens gezien vanuit het gezichtspunt van de entiteiten die de belastingen betalen, op een wijze die volledig verenigbaar is met de gegevens die krachtens het ESR 95 worden gerapporteerd. De milieubelastinginkomsten van de nationale economieën worden geregistreerd volgens economische activiteit. Economische activiteiten omvatten productie en verbruik.

In deze bijlage worden de gegevens gedefinieerd die door de lidstaten moeten worden verzameld, samengesteld, ingediend en geëvalueerd voor de milieubelastinginkomsten uit een economische activiteit door de lidstaten.

Voor de milieubelastingstatistieken kan rechtstreeks gebruik worden gemaakt van de belastingstatistieken en de statistieken van de overheidsfinanciën, maar gebruikmaking van de volgens het ESR 95 gerapporteerde belastinggegevens, indien dit mogelijk is, biedt enkele voordelen.

De milieubelastingstatistieken zijn gebaseerd op de bedragen die blijken uit kohieren en aangiften of kasgegevens met correctie in de tijd; op die manier wordt consistentie met het ESR 95 gegarandeerd en wordt de internationale vergelijkbaarheid verbeterd.

Het ESR 95 bevat ook informatie over welke bedrijfstakken en sectoren de belastingen betalen. De aan het ESR 95 ontleende informatie over belastingen is te vinden in de institutionele sectorrekeningen en aanbods- en gebruikstabellen.

Deel 2

DEKKING

Milieubelastingen hebben dezelfde systeemgrenzen als het ESR 95 en bestaan uit verplichte betalingen om niet, in geld of in natura, die door de overheid of door de instellingen van de Unie worden opgelegd.

Milieubelastingen vallen onder de volgende ESA 95-categorieën:

belastingen op productie en invoer (D.2),

belastingen op inkomen, vermogen enz. (D.5),

vermogensheffingen (D.91).

Deel 3

LIJST VAN KENMERKEN

De lidstaten stellen statistieken over milieubelastingen op overeenkomstig de volgende kenmerken:

energiebelastingen,

vervoerbelastingen,

belastingen op vervuiling,

belastingen op hulpbronnen.

Alle gegevens worden in miljoenen in nationale valuta verstrekt.

Deel 4

EERSTE REFERENTIEJAAR, FREQUENTIE EN INDIENINGSTERMIJNEN

1.

De statistieken worden jaarlijks samengesteld en ingediend.

2.

De statistieken worden binnen 21 maanden na het einde van het referentiejaar ingediend.

3.

Om tegemoet te komen aan de behoeften van de gebruiker aan volledige en tijdige gegevens, maakt de Commissie (Eurostat), zodra er genoeg landengegevens beschikbaar zijn, ramingen voor de totalen voor de EU-27 voor de belangrijkste aggregaten van deze module. De Commissie (Eurostat) zal waar mogelijk ramingen opstellen en publiceren voor gegevens die niet binnen de in punt 2 gestelde termijnen door de lidstaten zijn verstrekt.

4.

Het eerste referentiejaar is het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

5.

De eerste keer dat de lidstaten gegevens indienen, voegen zij de jaargegevens vanaf 2008 tot het eerste referentiejaar bij.

6.

Elke volgende keer dat de lidstaten gegevens bij de Commissie indienen, verstrekken zij jaargegevens voor de jaren n-4, n-3, n-2, n-1 en n, waarbij n het referentiejaar is.

Deel 5

RAPPORTERINGSTABELLEN

Voor elk van de in deel 3 bedoelde kenmerken worden gegevens verstrekt vanuit het gezichtspunt van de entiteiten die de belastingen betalen.

Wat producenten betreft, worden gegevens verstrekt die zijn uitgesplitst volgens de hiërarchische classificatie van economische activiteiten, NACE Rev. 2 (aggregatieniveau A*64 zoals in het ESR 95).

Wat verbruikers betreft, worden gegevens verstrekt voor:

huishoudens,

niet-ingezetenen.

Wanneer de belasting niet kan worden toegeschreven aan één van de bovengenoemde groeperingen van activiteiten, worden de gegevens gerapporteerd als niet toegewezen.

Deel 6

MAXIMUMDUUR VAN DE OVERGANGSPERIODEN

Voor de toepassing van de bepalingen van deze bijlage heeft de overgangsperiode een duur van maximaal twee jaar na de eerste indieningstermijn.


BIJLAGE III

MODULE VOOR MATERIAALSTROOMREKENINGEN VOOR DE GEHELE ECONOMIE (MSR-GE)

Deel 1

DOELSTELLINGEN

De MSR-GE omvatten alle vaste, gasvormige en vloeibare materialen, behalve lucht- en waterstromen, gemeten in massa-eenheden per jaar. Zoals met het systeem van nationale rekeningen worden met de MSR-GE twee grote doelstellingen nagestreefd. De gedetailleerde materiaalstromen leveren een waardevolle empirische databank op voor talrijke analytische studies. Voorts worden zij gebruikt om voor de nationale economieën verschillende materiaalstroomindicatoren voor de gehele economie samen te stellen.

In deze bijlage worden de gegevens gedefinieerd die door de lidstaten moeten worden verzameld, samengesteld, ingediend en geëvalueerd voor de MSR-GE.

Deel 2

DEKKING

Het onderscheid tussen voorraden en stromen is een grondbeginsel van een materiaalstroomsysteem. In het algemeen is een stroom een variabele die een hoeveelheid per tijdvak meet, terwijl een voorraad een variabele is die een hoeveelheid op een bepaald tijdstip meet. De MSR-GE zijn een stroombegrip. Ze meten, in massa-eenheden per jaar, de stromen materiaalinput, materiaaloutput en voorraadwijzigingen binnen de economie.

De MSR-GE zijn coherent met de beginselen van het systeem van nationale rekeningen, zoals het ingezetenenbeginsel. Ze geven de materiaalstromen weer die gerelateerd zijn aan de activiteiten van alle ingezeten eenheden van een nationale economie, ongeacht de geografische plaats waar zij plaatsvinden.

In de MSR-GE zijn er twee soorten materiaalstromen over systeemgrenzen heen die relevant zijn:

1.

Materiaalstromen tussen de nationale economie en haar natuurlijke omgeving. Deze bestaan in de onttrekking van materialen (d.w.z. nieuwe of onbewerkte grondstoffen) aan en de lozing van materialen (vaak residuen genoemd) in de natuurlijke omgeving.

2.

Materiaalstromen tussen de nationale economie en de rest van de wereldeconomie. Deze omvatten de invoer en de uitvoer.

Alle stromen die deze systeemgrenzen overschrijden, worden in de MSR-GE opgenomen, evenals de toevoegingen aan de door de mens aangelegde voorraden. Alle andere materiaalstromen binnen de economie worden niet in de MSR-GE weergegeven. Dit betekent dat de nationale economie in haar geheel wordt behandeld in de MSR-GE en bijvoorbeeld leveringen van producten tussen bedrijfstakken niet worden beschreven. Natuurlijke stromen binnen de natuurlijke omgeving zijn eveneens uitgesloten.

Deel 3

LIJST VAN KENMERKEN

De lidstaten stellen in voorkomend geval voor de MSR-GE statistieken op over de in deel 5 vermelde kenmerken.

1.

De binnenlandse onttrekking (BO) omvat de jaarlijkse hoeveelheid vaste, vloeibare en gasvormige materialen (uitgezonderd lucht en water) die aan de natuurlijke omgeving worden onttrokken om als input in de economie te worden gebruikt.

2.

De fysieke invoer en de fysieke uitvoer omvatten alle ingevoerde of uitgevoerde goederen in massa-eenheden. Verhandelde goederen omvatten goederen in alle stadia van be- of verwerking, van grondstoffen tot eindproducten.

Deel 4

EERSTE REFERENTIEJAAR, FREQUENTIE EN INDIENINGSTERMIJNEN

1.

De statistieken worden jaarlijks samengesteld en ingediend.

2.

De statistieken worden binnen 24 maanden na het einde van het referentiejaar ingediend.

3.

Om tegemoet te komen aan de behoeften van de gebruiker aan volledige en tijdige gegevens, maakt de Commissie (Eurostat), zodra er genoeg landengegevens beschikbaar zijn, ramingen voor de totalen voor de EU-27 voor de belangrijkste aggregaten van deze module. De Commissie (Eurostat) zal waar mogelijk ramingen opstellen en publiceren voor gegevens die niet binnen de in punt 2 gestelde termijnen door de lidstaten zijn verstrekt.

4.

Het eerste referentiejaar is het jaar waarin de verordening in werking treedt.

5.

De eerste keer dat de lidstaten gegevens indienen, voegen zij de jaargegevens vanaf 2008 tot het eerste referentiejaar bij.

6.

Elke volgende keer dat de lidstaten gegevens bij de Commissie indienen, verstrekken zij jaargegevens voor de jaren n-4, n-3, n-2, n-1 en n, waarbij n het referentiejaar is.

Deel 5

RAPPORTERINGSTABELLEN

Voor de in de volgende tabellen vermelde kenmerken worden gegevens in massa-eenheden verstrekt.

Tabel A — Binnenlandse onttrekking

1.   Biomassa

1.1.   Gewassen (uitgezonderd voedergewassen)

1.1.1.   Granen

1.1.2.   Wortel- en knolgewassen

1.1.3.   Suikergewassen

1.1.4.   Peulvruchten

1.1.5.   Noten

1.1.6.   Oliehoudende gewassen

1.1.7.   Groenten

1.1.8.   Fruit

1.1.9.   Vezels

1.1.10.   Overige gewassen n.e.g.

1.2.   Gewas- en oogstresten (gebruikt), voedergewassen en door begrazing onttrokken biomassa

1.2.1.   Gewas- en oogstresten (gebruikt)

1.2.1.1.   Stro

1.2.1.2.   Overige gewas- en oogstresten (bladeren van suiker- en voederbieten, overige)

1.2.2.   Voedergewassen en door begrazing onttrokken biomassa

1.2.2.1.   Voedergewassen (met inbegrip van biomassaoogst van grasland)

1.2.2.2.   Door begrazing onttrokken biomassa

1.3.   Hout (alsmede facultatieve rapportering van de nettogroei van de werkhoutvoorraad)

1.3.1.   Werkhout (industrieel rondhout)

1.3.2.   Brandhout en overige onttrekking

1.4.   Vangst van in het wild levende vis, waterplanten/-dieren, jacht en verzamelen

1.4.1.   Vangst van in het wild levende vis

1.4.2.   Alle overige waterdieren en -planten

1.4.3.   Jacht en verzamelen

2.   Metaalertsen (ruwe ertsen)

2.1.   IJzer

2.2.   Non-ferrometaal

2.2.1.   Koper (alsmede facultatieve rapportering van het metaalgehalte)

2.2.2.   Nikkel (alsmede facultatieve rapportering van het metaalgehalte)

2.2.3.   Lood (alsmede facultatieve rapportering van het metaalgehalte)

2.2.4.   Zink (alsmede facultatieve rapportering van het metaalgehalte)

2.2.5.   Tin (alsmede facultatieve rapportering van het metaalgehalte)

2.2.6.   Goud, zilver, platina en overige edele metalen

2.2.7.   Bauxiet en overig aluminium

2.2.8.   Uranium en thorium

2.2.9.   Overige n.e.g.

3.   Niet-metaalhoudende mineralen

3.1.   Marmer, graniet, zandsteen, porfier, basalt, overige sier- of bouwsteen (uitgezonderd leisteen)

3.2.   Krijt en dolomiet

3.3.   Leisteen

3.4.   Mineralen voor de chemische en de kunstmestindustrie

3.5.   Zout

3.6.   Kalksteen en gips

3.7.   Klei en kaolien

3.8.   Zand en grind

3.9.   Overige n.e.g.

3.10.   Uitgegraven aardmateriaal (met inbegrip van teelaarde), alleen indien gebruikt (facultatieve rapportering)

4.   Fossiele energiegrondstoffen/-dragers

4.1.   Steenkool en overige vaste energiegrondstoffen/-dragers

4.1.1.   Bruinkool

4.1.2.   Steenkool

4.1.3.   Bitumineuze leisteen en bitumineus zand

4.1.4.   Turf

4.2.   Vloeibare en gasvormige energiegrondstoffen/-dragers

4.2.1.   Ruwe aardolie, condensaat en aardgascondensaten (NGL)

4.2.2.   Aardgas

Tabellen B (Invoer — Totale handel), C (Invoer — Extra-EU-handel), D (Uitvoer — Totale handel), E (Uitvoer — Extra-EU-handel)

1.   Biomassa en biomassaproducten

1.1.   Gewassen, ruw en bewerkt

1.1.1.   Granen, ruw en bewerkt

1.1.2.   Wortel- en knolgewassen, ruw en bewerkt

1.1.3.   Suikergewassen, ruw en bewerkt

1.1.4.   Peulvruchten, ruw en bewerkt

1.1.5.   Noten, ruw en bewerkt

1.1.6.   Oliehoudende gewassen, ruw en bewerkt

1.1.7.   Groenten, ruw en bewerkt

1.1.8.   Fruit, ruw en bewerkt

1.1.9.   Vezels, ruw en bewerkt

1.1.10.   Overige gewassen n.e.g., ruw en bewerkt

1.2.   Gewas- en oogstresten en voedergewassen

1.2.1.   Gewas- en oogstresten (gebruikt), ruw en bewerkt

1.2.1.1.   Stro

1.2.1.2.   Overige gewas- en oogstresten

1.2.2.   Voedergewassen

1.2.2.1.   Voedergewassen

1.3.   Hout en houtproducten

1.3.1.   Werkhout, ruw en bewerkt

1.3.2.   Brandhout en overige onttrekking, ruw en bewerkt

1.4.   Visvangst en andere waterdieren en -planten, ruw en bewerkt

1.4.1.   Visvangst

1.4.2.   Alle overige waterdieren en -planten

1.5.   Levende dieren, andere dan in 1.4, en dierlijke producten

1.5.1.   Levende dieren, andere dan in 1.4

1.5.2.   Vlees en vleesbereidingen

1.5.3.   Zuivelproducten, vogeleieren, en honig

1.5.4.   Overige producten van dieren (dierlijke vezels, huiden, bont, leder enz.)

1.6.   Producten hoofdzakelijk van biomassa

2.   Metaalertsen en concentraten daarvan, ruw en bewerkt

2.1.   IJzerertsen en concentraten daarvan, ijzer en staal, ruw en bewerkt

2.2.   Non-ferrometaalertsen en concentraten daarvan, ruw en bewerkt

2.2.1.   Koper

2.2.2.   Nikkel

2.2.3.   Lood

2.2.4.   Zink

2.2.5.   Tin

2.2.6.   Goud, zilver, platina en overige edele metalen

2.2.7.   Bauxiet en overig aluminium

2.2.8.   Uranium en thorium

2.2.9.   Overige n.e.g.

2.3.   Producten hoofdzakelijk van metalen

3.   Niet-metaalhoudende mineralen, ruw en bewerkt

3.1.   Marmer, graniet, zandsteen, porfier, basalt en overige sier- of bouwsteen (uitgezonderd leisteen)

3.2.   Krijt en dolomiet

3.3.   Leisteen

3.4.   Mineralen voor de chemische en de kunstmestindustrie

3.5.   Zout

3.6.   Kalksteen en gips

3.7.   Klei en kaolien

3.8.   Zand en grind

3.9.   Overige n.e.g.

3.10.   Uitgegraven aardmateriaal (met inbegrip van teelaarde), alleen indien gebruikt (facultatieve rapportering)

3.11.   Producten hoofdzakelijk van niet-metaalhoudende mineralen

4.   Fossiele energiegrondstoffen/-dragers, ruw en bewerkt

4.1.   Steenkool en andere vaste energieproducten, ruw en bewerkt

4.1.1.   Bruinkool

4.1.2.   Steenkool

4.1.3.   Bitumineuze leisteen en bitumineus zand

4.1.4.   Turf

4.2.   Vloeibare en gasvormige energieproducten, ruw en bewerkt

4.2.1.   Ruwe aardolie, condensaat en aardgascondensaten (NGL)

4.2.2.   Aardgas

4.3.   Producten hoofdzakelijk van fossiele energieproducten

5.   Overige producten

6.   Afval, ingevoerd (tabellen B en C)/uitgevoerd (tabellen D en E) voor definitieve verwerking en verwijdering

De volgende correcties voor het ingezetenenprincipe worden in de tabellen B en D opgenomen:

Brandstof ingenomen door ingezeten eenheden in het buitenland (toevoeging aan invoer tabel B) en brandstof ingenomen door niet-ingezeten eenheden op het nationale grondgebied (toevoeging aan uitvoer tabel D)

1.

Brandstof voor vervoer over land

2.

Brandstof voor vervoer over water

3.

Brandstof voor luchtvervoer

Deel 6

MAXIMUMDUUR VAN DE OVERGANGSPERIODEN

Voor de toepassing van de bepalingen van deze bijlage heeft de overgangsperiode een duur van maximaal twee jaar na de eerste indieningstermijn.


Top