This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32010R0472
Commission Regulation (EU) No 472/2010 of 31 May 2010 imposing a provisional anti-dumping duty on imports of certain polyethylene terephthalate originating in Iran and the United Arab Emirates
Verordening (EU) nr. 472/2010 van de Commissie van 31 mei 2010 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Iran en de Verenigde Arabische Emiraten
Verordening (EU) nr. 472/2010 van de Commissie van 31 mei 2010 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Iran en de Verenigde Arabische Emiraten
PB L 134 van 1.6.2010, p. 4–24
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
In force
1.6.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 134/4 |
VERORDENING (EU) Nr. 472/2010 VAN DE COMMISSIE
van 31 mei 2010
tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bepaald polyethyleentereftalaat van oorsprong uit Iran en de Verenigde Arabische Emiraten
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 7,
Na raadpleging van het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
1. PROCEDURE
1.1. Inleiding van de procedure
(1) |
Op 3 september 2009 heeft de Commissie met een bericht („het bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Unie van bepaald polyethyleentereftalaat („pet”) van oorsprong uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten („de betrokken landen”) aangekondigd. |
(2) |
De procedure werd ingeleid na een klacht die op 20 juli 2009 door het Polyethylene Terephthalate Committee of Plastics Europe („de klager”) was ingediend namens producenten die samen een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale productie van bepaald polyethyleentereftalaat in de Unie voor hun rekening nemen. Het bij de klacht gevoegde voorlopige bewijsmateriaal over dumping van het betrokken product uit de betrokken landen en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan werd voldoende geacht om een procedure in te leiden. |
1.2. Partijen bij de procedure
(3) |
De Commissie heeft de producenten die de klacht hadden ingediend, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende betrokken importeurs/handelaars en gebruikers, de producenten-exporteurs in de betrokken landen van uitvoer en vertegenwoordigers van die landen van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. |
(4) |
Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord. |
(5) |
Gezien het kennelijk grote aantal producenten en importeurs in de Unie werd in het bericht van inleiding overwogen om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik te maken van een steekproef. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was — en, zo ja, deze ook samen te stellen — werd aan alle producenten en importeurs in de Unie gevraagd zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar, zoals vermeld in het bericht van inleiding, basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het onderzochte product gedurende het onderzoektijdvak (1 juli 2008-30 juni 2009). |
(6) |
Veertien producenten in de Unie verstrekten de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Op basis van de gegevens die zij van de medewerkende producenten in de Unie had ontvangen, heeft de Commissie vijf van hen voor de steekproef geselecteerd, die samen 65 % van de verkopen van alle medewerkende producenten in de Unie vertegenwoordigden. |
(7) |
Acht importeurs leverden de gevraagde informatie en stemden ermee in om in de steekproef te worden opgenomen. Op basis van de gegevens die zij van de medewerkende importeurs had ontvangen, heeft de Commissie twee importeurs voor de steekproef geselecteerd, die 83 % van de invoer van alle medewerkende importeurs en 48 % van de totale invoer uit de Verenigde Arabische Emiraten, Iran en Pakistan vertegenwoordigden. |
(8) |
De Commissie zond vragenlijsten aan de producenten-exporteurs, de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de in de steekproef opgenomen importeurs, en alle haar bekende betrokken gebruikers en leveranciers, alsmede aan alle partijen die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijnen kenbaar maakten. |
(9) |
Er werden antwoorden op de vragenlijsten ontvangen van de vijf in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, een in de steekproef opgenomen importeur, tien gebruikers in de Unie, drie leveranciers van grondstoffen, een producent-exporteur in Iran en de daarmee verbonden handelaar, een producent-exporteur in Pakistan en een producent-exporteur in de Verenigde Arabische Emiraten. Daarnaast hebben zeven medewerkende producenten in de Unie de gevraagde algemene gegevens voor de schadeanalyse verstrekt. |
(10) |
De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, de schade als gevolg hiervan en het belang van de Unie nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle uitgevoerd:
|
1.3. Onderzoektijdvak
(11) |
Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2008 tot en met 30 juni 2009 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die van belang zijn voor de schadebeoordeling, had betrekking op de periode van 1 januari 2006 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”). |
2. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
2.1. Betrokken product
(12) |
Het betrokken product is polyethyleentereftalaat met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, van oorsprong uit Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten („het betrokken product”), momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 60 20. |
(13) |
Pet is een chemisch product dat gewoonlijk in de kunststofindustrie wordt gebruikt voor de productie van flessen en plaat. Aangezien deze pet-soort een homogeen product vormt, werd het niet in verschillende productsoorten onderverdeeld. |
2.2. Soortgelijk product
(14) |
Uit het onderzoek bleek dat het in de Unie door de bedrijfstak in de Unie vervaardigde en verkochte pet, het in Iran, Pakistan en de Verenigde Arabische Emiraten vervaardigde en op de binnenlandse markt van die landen verkochte pet en het uit die landen naar de Unie uitgevoerde pet in wezen dezelfde chemische en fysische basiseigenschappen en basistoepassingen hebben. Deze producten worden derhalve voorlopig als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening beschouwd. |
3. DUMPING
(15) |
Aangezien de grondstofprijzen en de prijzen op de pet-markt gedurende het OT aanzienlijk fluctueerden, werd het passend geacht om voor de vaststelling van de normale waarde en de uitvoerprijs gebruik te maken van kwartaalgegevens. Deze werkwijze kon echter niet worden toegepast voor Iran, aangezien de enige Iraanse producent geen volledige kwartaalgegevens over zijn kosten kon verstrekken. |
3.1. Iran
3.1.1. Normale waarde
(16) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening ging de Commissie eerst na of de binnenlandse verkopen van de enige Iraanse producent voldoende representatief waren, m.a.w. of het totale volume ervan minstens 5 % van zijn totale uitvoer van het betrokken product naar de Unie vertegenwoordigde. De binnenlandse verkopen van de enige Iraanse producent werden gedurende het onderzoektijdvak voldoende representatief geacht. |
(17) |
Vervolgens onderzocht de Commissie of de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product kon worden geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor het op de Iraanse markt verkochte soortgelijke product het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers gedurende het OT vastgesteld. |
(18) |
Aangezien de met winst verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product 80 % of minder van de totale verkochte hoeveelheid van dat product bedroeg, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als een gewogen gemiddelde van de verkoop met winst. |
3.1.2. Uitvoerprijs
(19) |
Aangezien de uitvoer naar de Unie plaatsvond via een verbonden handelsonderneming in Iran, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijzen die deze verbonden handelaar aan onafhankelijke afnemers in de Unie in rekening bracht. |
3.1.3. Vergelijking
(20) |
De normale waarde en de uitvoerprijs van de enige producent-exporteur werden vergeleken in het stadium af fabriek. |
(21) |
Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Op grond hiervan werden waar nodig en gerechtvaardigd correcties toegepast voor verschillen in handelsstadium, de kosten van vervoer, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet en andere factoren (bankkosten). |
(22) |
De onderneming verzocht om een correctie voor verschillen in handelsstadium wegens verschillende verkooppatronen voor haar afnemers op de binnenlandse en op de EU-markt. Dit verzoek werd gehonoreerd voor zover de onderneming haar stelling voldoende kon onderbouwen. |
(23) |
Voorts diende de Iraanse producent-exporteur een speciaal verzoek in met betrekking tot de vermeende invloed van de internationale sancties tegen Iran. De onderneming stelde dat bepaalde grote pet-afnemers uit de VS, zoals Coca-Cola en Pepsi, wegens de sancties geen pet uit Iran mogen kopen en voor pet uit Iran dus geen kwaliteitscertificaten afgeven. Dit zou van invloed zijn op Europese afnemers, die voor niet door Coca-Cola of Pepsi gecertificeerd pet lagere prijzen verlangen. De Iraanse producent-exporteur kon het vermeende effect van de sancties echter niet onderbouwen. Ten slotte werd de onderneming met soortgelijke problemen geconfronteerd op de binnenlandse markt, waar Coca-Cola- en Pepsi-licentiehouders geen pet van Iraanse producenten mochten betrekken en dit uit andere landen moeten betrekken. Bijgevolg staan door de sancties ook de binnenlandse prijzen onder druk en is er bij een vergelijking dus geen verschil zichtbaar. Derhalve werden er geen gronden aanwezig geacht voor een correctie wegens het effect van de sancties tegen Iran. |
3.1.4. Dumpingmarge
(24) |
Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge voor de enige Iraanse producent vastgesteld door de gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs. |
(25) |
Voor zover bekend op grond van de informatie uit de klacht en van de medewerkende Iraanse producent-exporteur zijn er geen andere producenten van het betrokken product in Iran. Daarom moet de dumpingmarge voor het gehele land gelijk zijn aan die welke voor de enige medewerkende producent-exporteur in Iran is vastgesteld. |
(26) |
De voorlopige dumpingmarge voor Iran bedraagt 28,6 % van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring. |
3.2. Pakistan
3.2.1. Normale waarde
(27) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening ging de Commissie eerst na of de binnenlandse verkopen van de enige Pakistaanse producent voldoende representatief waren, m.a.w. of het totale volume ervan minstens 5 % van zijn totale uitvoer van het betrokken product naar de Unie vertegenwoordigde. De binnenlandse verkopen van de enige Pakistaanse producent gedurende het onderzoektijdvak werden voldoende representatief geacht. |
(28) |
Vervolgens onderzocht de Commissie of de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product kon worden geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor het op de Pakistaanse markt verkochte soortgelijke product het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers gedurende het OT vastgesteld. |
(29) |
Aangezien de met winst verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product meer dan 80 % van de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product bedroeg, werd de normale waarde berekend als het gewogen gemiddelde van alle binnenlandse verkoopprijzen van het soortgelijke product. |
3.2.2. Uitvoerprijs
(30) |
De enige producent-exporteur in Pakistan voerde het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie uit. De uitvoerprijzen werden derhalve overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijzen die deze onafhankelijke afnemers werkelijk voor het betrokken product hadden betaald of moesten betalen. |
3.2.3. Vergelijking
(31) |
De normale waarde en de uitvoerprijs van de enige producent-exporteur werden vergeleken in het stadium af fabriek. |
(32) |
Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Op grond hiervan werden waar nodig en gerechtvaardigd correcties toegepast voor verschillen in invoerheffingen, kortingen en rabatten, de kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, verpakking, krediet, dienstverlening na verkoop (technische bijstand en service), commissies en andere factoren (bankkosten). |
3.2.4. Dumpingmarge
(33) |
Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge voor de enige Pakistaanse producent vastgesteld door de gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs. |
(34) |
De voorlopige dumpingmarge voor de enige Pakistaanse producent-exporteur, Novatex Limited, is 1,5 % van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring, d.w.z. minder dan het in artikel 9, lid 3, van de basisverordening bedoelde minimum. |
(35) |
Aangezien er geen andere producenten van het betrokken product in Pakistan zijn, moeten er geen voorlopige maatregelen worden opgelegd. |
3.3. Verenigde Arabische Emiraten
3.3.1. Normale waarde
(36) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening ging de Commissie eerst na of de binnenlandse verkopen van de enige producent in de Verenigde Arabische Emiraten („VAE”) voldoende representatief waren, m.a.w. of het totale volume ervan ten minste 5 % van zijn totale uitvoer van het betrokken product naar de Unie vertegenwoordigde. De binnenlandse verkopen van de enige producent in de VAE gedurende het onderzoektijdvak werden voldoende representatief geacht. |
(37) |
Vervolgens onderzocht de Commissie of de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product kon worden geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor het op de markt van de VAE verkochte soortgelijke product het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers gedurende het OT vastgesteld. |
(38) |
Aangezien de met winst verkochte hoeveelheid van het soortgelijke product 80 % of minder van de totale verkochte hoeveelheid van dat product bedroeg, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, berekend als een gewogen gemiddelde van de verkoop met winst. |
3.3.2. Uitvoerprijs
(39) |
De enige producent-exporteur in de VAE voerde het betrokken product rechtstreeks naar onafhankelijke afnemers in de Unie uit. De uitvoerprijzen werden derhalve overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijzen die deze onafhankelijke afnemers werkelijk voor het betrokken product hadden betaald of moesten betalen. |
3.3.3. Vergelijking
(40) |
De normale waarde en de uitvoerprijzen van de enige producent-exporteur werden vergeleken in het stadium af fabriek. |
(41) |
Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Op grond hiervan werden waar nodig correcties toegepast voor verschillen in de kosten van vervoer, verzekering, lading, overlading, lossing en aanverwante kosten, krediet en commissies. |
3.3.4. Dumpingmarge
(42) |
Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge voor de enige producent in de VAE vastgesteld door de gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs. |
(43) |
Voor zover bekend op grond van de informatie uit de klacht en van de medewerkende producent-exporteur in de VAE zijn er geen andere producenten van het betrokken product in de VAE. Daarom moet de dumpingmarge voor het gehele land gelijk zijn aan de dumpingmarge die voor de enige medewerkende producent-exporteur in de VAE is vastgesteld. |
(44) |
De voorlopige dumpingmarge voor de VAE bedraagt 6,6 % van de cif-prijs, grens Unie, vóór inklaring. |
4. SCHADE
4.1. Productie in de Unie en bedrijfstak van de Unie
(45) |
Gedurende het OT werd het soortgelijke product vervaardigd door 17 producenten in de Unie. Hun productie (vastgesteld op basis van de bij de medewerkende producenten verzamelde informatie en voor de overige producenten in de Unie op basis van de gegevens in de klacht) wordt derhalve geacht de productie in de Unie uit te maken in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening. |
(46) |
Van deze 17 producenten hebben er 12 medewerking aan het onderzoek verleend. Vastgesteld werd dat deze 12 producenten een groot deel, in dit geval meer dan 80 %, van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie voor hun rekening namen. Zij vormen derhalve de bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening en zullen hierna als de „bedrijfstak van de Unie” worden aangeduid. De overige producenten in de Unie worden hierna de „overige producenten in de Unie” genoemd. Deze overige producenten in de Unie hebben de klacht niet actief gesteund of betwist. |
(47) |
De EU-markt voor pet wordt gekenmerkt door een relatief groot aantal producenten, die in de regel deel uitmaken van grotere groepen van ondernemingen met hoofdvestigingen buiten de EU. De markt bevindt zich door een aantal recente overnames en bedrijfsbeëindigingen in een consolideringfase. Sinds 2009 werden bijvoorbeeld pet-productielocaties van Tergal Fibers (Frankrijk), Invista (Duitsland) en Artenius (VK) gesloten en nam Indorama de voormalige Eastman-fabrieken in het VK en Nederland over. |
(48) |
Zoals in overweging 6 is vermeld, werden voor een steekproef vijf afzonderlijke producenten geselecteerd, die 65 % van de verkopen van alle medewerkende producenten in de Unie vertegenwoordigden. Eén onderneming kon niet alle gevraagde gegevens verstrekken, waardoor de steekproef tot vier ondernemingen moest worden beperkt, die 47 % van de verkoop van alle medewerkende producenten vertegenwoordigden. |
4.2. Verbruik in de Unie
(49) |
Het verbruik in de Unie werd vastgesteld aan de hand van de omvang van de verkopen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie, de Eurostatgegevens over de omvang van de invoer op de EU-markt en, wat de overige producenten in de Unie betreft, aan de hand van op de klacht gebaseerde schattingen. |
(50) |
Het verbruik van het betrokken product in de Unie is van 2006 tot het eind van het OT toegenomen met 11 %. De zichtbare vraag steeg in 2007 met 8 %, daalde vervolgens in 2008 met 2 procentpunten, om daarna tot het eind van het OT weer met 5 procentpunten te stijgen. Tabel 1
|
4.3. Invoer uit de betrokken landen
a) Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer
(51) |
De Commissie heeft onderzocht of de invoer van pet uit Iran, Pakistan en de VAE overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening cumulatief moest worden beoordeeld. |
(52) |
Aangezien de voor Pakistan gevonden dumpingmarge minimaal is, werd geconcludeerd dat die invoer niet samen met invoer met dumping uit Iran en de VAE kan worden beoordeeld. |
(53) |
Wat de invoer van oorsprong uit de VAE en Iran betreft, is uit het onderzoek gebleken dat de dumpingmarges boven de in artikel 9, lid 3, van de basisverordening aangegeven de minimis-drempel lagen en de uit deze twee landen met dumping ingevoerde hoeveelheden niet verwaarloosbaar in de zin van artikel 5, lid 7, van de basisverordening waren. |
(54) |
Wat de concurrentievoorwaarden voor invoer uit Iran en de VAE en het soortgelijke product betreft, bleek uit het onderzoek dat de producenten uit deze landen dezelfde verkoopkanalen gebruiken en aan soortgelijke categorieën afnemers verkopen. Bovendien bleek uit het onderzoek dat de invoer uit beide landen in de beoordelingsperiode is toegenomen. |
(55) |
Derhalve luidt de voorlopige conclusie dat aan alle criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening is voldaan en dat de invoer uit Iran en de VAE cumulatief moet worden beoordeeld. |
b) Volume van de betrokken invoer
(56) |
Het volume van de invoer met dumping van het betrokken product in de EU nam tussen 2006 en het eind van het OT met een factor van bijna 20 keer toe tot 212 198 ton in het OT. Meer specifiek verdrievoudigde de invoer uit de VAE en Iran tussen 2006 en 2007 bijna, alvorens in 2008 ten opzichte van 2007 zo goed als te verviervoudigen en tussen 2008 en het eind van het OT bijna te verdubbelen. Tabel 2
|
c) Marktaandeel van de betrokken invoer
(57) |
Het marktaandeel van de invoer met dumping uit de VAE en Iran, dat in 2006 0,4 % bedroeg, nam in de beoordelingsperiode met bijna 7 procentpunten toe. Meer specifiek steeg het met 0,8 procentpunten tussen 2006 en 2007, met nog eens 3,4 procentpunten tussen 2007 en 2008, en tussen 2008 en het eind van het OT met 2,5 procentpunten. Het marktaandeel van de invoer met dumping uit de VAE en Iran bedroeg in het OT 7,1 %. |
(58) |
Opgemerkt zij dat de VAE pas in 2007 op de markt kwamen, maar al spoedig een aanzienlijk marktaandeel veroverden. |
d) Prijzen
i)
(59) |
De gemiddelde invoerprijs daalde gedurende de beoordelingsperiode met 15 %, met de scherpste daling tussen 2008 en het eind van het OT. In 2007 daalde de gemiddelde prijs met 1 % en in 2008 met nog een procentpunt, alvorens in het OT met 13 procentpunten te dalen. Tabel 3
|
ii)
(60) |
Omdat de prijzen en de kosten van het betrokken product in het OT sterk fluctueerden, werden de verkoopprijzen en kosten op kwartaalbasis verzameld en de prijsonderbieding en het prijsbederf op kwartaalbasis berekend. |
(61) |
Voor de beoordeling van de prijsonderbieding werden de gewogen gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie voor niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, af fabriek, vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde cif-prijzen van de invoer uit de VAE en Iran voor de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie gecorrigeerd voor de kosten na invoer en verschillen in handelsstadium. |
(62) |
Uit deze vergelijking bleek dat het met dumping ingevoerde product van oorsprong uit de VAE bij verkoop in de Unie de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in het OT met 3,9 % onderbood. De met dumping ingevoerde producten van oorsprong uit Iran onderboden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie bij verkoop in de Unie met 3,2 %. De gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van beide landen gedurende het OT bedraagt 3,8 %. |
4.4. Situatie van de bedrijfstak van de Unie
(63) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening omvatte het onderzoek van de gevolgen van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Unie een beoordeling van alle economische factoren en indicatoren die van invloed waren op de situatie van deze bedrijfstak in de beoordelingsperiode. |
(64) |
Zoals hiervoor is uiteengezet, moest gelet op het grote aantal producenten in de Unie gebruik worden gemaakt van steekproeven. De indicatoren voor de schadeanalyse zijn op de volgende twee niveaus vastgesteld:
|
4.5. Macro-economische indicatoren
a) Productie
(65) |
De productie in de Unie is tussen 2006 en het eind van het OT met 4 % gedaald. Na in 2007 nog met 5 % te zijn gestegen tot ongeveer 2 570 000 ton, is zij in 2008 met 10 procentpunten scherp gedaald, en in het OT met 1 procentpunt weer licht gestegen tot rond de 2 300 000 ton. Tabel 4
|
b) Productiecapaciteit en bezettingsgraad
(66) |
De productiecapaciteit van de producenten in de Unie is in de beoordelingsperiode met 15 % gestegen. In 2007 steeg zij met 1 %, in 2008 met 5 procentpunten en in het OT met nog eens 9 procentpunten. Tabel 5
|
(67) |
De bezettingsgraad die in 2006 83 % bedroeg, steeg tot 87 % in 2007, maar daalde vervolgens tot 75 % in 2008 en tot slechts 69 % in het OT. De daling van de bezettingsgraad in 2008 en het OT vloeit voort uit een geringere productie en een hogere productiecapaciteit in deze periode. |
c) Verkoopvolume
(68) |
De verkoop van de producenten in de Unie aan niet-verbonden afnemers op de EU-markt is in de beoordelingsperiode licht gedaald. De verkoop steeg in 2007 met 5 %, maar daalde in 2008 licht tot onder het niveau van 2006, en bedroeg in het OT met ongeveer 2 100 000 ton 3 % minder dan in 2006. Gezien de beperkte omvang van de voorraden geeft de ontwikkeling van de verkoop nauwgezet de ontwikkeling van de productie weer. Tabel 6
|
d) Marktaandeel
(69) |
In de beoordelingsperiode verloren de producenten in de Unie 10 procentpunten van hun marktaandeel, dat terugliep van 85 % in 2006 tot 75 % in het OT. Dit verlies van marktaandeel is een gevolg van het feit dat de verkopen van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode ondanks een stijging van het verbruik met 3 % zijn gedaald. Deze dalende trend werd ook voor de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vastgesteld. Tabel 7
|
e) Groei
(70) |
Terwijl het verbruik in de Unie tussen 2006 en het eind van het OT met 11 % steeg, nam het volume van de verkopen van de producenten in de Unie op de EU-markt met 3 % en hun marktaandeel met 10 procentpunten af. Anderzijds steeg het marktaandeel van de invoer met dumping in hetzelfde tijdvak van 0,4 % tot 7,1 %. De producenten in de Unie konden dus niet van de groei van de markt profiteren. |
f) Werkgelegenheid
(71) |
De werkgelegenheid bij de producenten in de Unie is tussen 2006 en het eind van het OT met 15 % gedaald. Het aantal werknemers daalde van 2 400 in 2006 naar 2 100 in 2007 met 13 %, en bleef in 2008 en in het OT ongeveer op dit niveau. De daling in 2007 is het gevolg van de herstructureringsinspanningen van een aantal producenten in de EU. Tabel 8
|
g) Productiviteit
(72) |
De productiviteit van de producenten in de Unie, in productie (ton) per werknemer per jaar, steeg in de beoordelingsperiode met 12 %. Dit betekent dat de productie langzamer dan de werkgelegenheid is gedaald en vormt een aanwijzing dat de producenten in de Unie efficiënter zijn geworden. Dit is met name duidelijk voor 2007, toen de productie steeg terwijl de werkgelegenheid daalde en de productiviteit 21 % hoger lag dan in 2006. Tabel 9
|
h) Factoren die van invloed zijn op de verkoopprijzen
(73) |
De gemiddelde verkoopprijzen op jaarbasis van de producenten in de Unie op de EU-markt bij verkoop aan onafhankelijke afnemers bleven tussen 2006 en 2008 stabiel op rond 1 100 euro per ton. In het OT daalde de gemiddelde verkoopprijs op jaarbasis met 12 % tot 977 euro per ton. De gemiddelde verkoopprijs op jaarbasis weerspiegelt niet de maandelijkse of zelfs dagelijkse prijsschommelingen van pet op de Europese (en wereld-) markt, maar wordt toereikend geacht om de ontwikkeling in de beoordelingsperiode weer te geven. De verkoopprijs van pet volgt gewoonlijk de prijsontwikkeling van de voornaamste grondstoffen ervoor (voornamelijk PTA en MEG), daar deze 80 % van de totale kosten van pet uitmaken. Tabel 10
|
(74) |
Zoals hierboven is aangegeven, werden de verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping uit de VAE en Iran ondergeboden. |
i) Hoogte van de dumpingmarge en herstel van dumping in het verleden
(75) |
Gezien de omvang, het marktaandeel en de prijzen van de invoer met dumping uit de VAE en Iran kan het effect van de werkelijke dumpingmarges op de bedrijfstak van de Unie niet als te verwaarlozen worden beschouwd. Er zij aan herinnerd dat er sinds 2000 antidumpingmaatregelen van kracht zijn ten aanzien van de invoer van pet uit India, Indonesië, de Republiek Korea, Maleisië, Taiwan, Thailand en sinds 2004 de Volksrepubliek China. Aangezien de bedrijfstak van de Unie in de periode waarop dit onderzoek betrekking heeft, marktaandeel heeft verloren en meer verliezen heeft geleden, kan niet worden gesteld dat hij zich daadwerkelijk heeft hersteld van de dumping in het verleden, en wordt de productie in de Unie geacht kwetsbaar te blijven voor de schadelijke gevolgen van invoer met dumping op de markt van de Unie. |
4.6. Micro-economische elementen
a) Voorraden
(76) |
De eindvoorraden van de in de steekproef opgenomen producenten zijn tussen 2006 en het eind van het OT afgenomen met 22 %. Opgemerkt zij dat deze voorraden minder dan 5 % van de jaarlijkse productie uitmaken, zodat de relevantie van deze indicator voor de beoordeling van de schade beperkt is. Tabel 11
|
b) Lonen
(77) |
De jaarlijkse arbeidskosten zijn tussen 2006 en 2007 toegenomen met 11 %, om vervolgens in 2008 met 2 procentpunten en in het OT met nog eens 9 procentpunten af te nemen tot het niveau van 2006. De arbeidskosten zijn over het geheel bezien dus stabiel gebleven. Tabel 12
|
c) Winstgevendheid en rendement van investeringen
(78) |
In de beoordelingsperiode bleef de winstgevendheid van de verkoop van het soortgelijke product door de in de steekproef opgenomen producenten op de EU-markt aan niet-verbonden afnemers, uitgedrukt in procenten van de nettoverkoop, negatief en daalde zelfs van – 6,9 % tot – 7,5 %. Wat de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten betreft, verbeterde de situatie in 2007, toen de nettoverliezen slechts – 1,5 % van de nettoverkoop bedroegen, maar namen de verliezen sterk toe in 2008, tot – 9,3 %. In het OT verbeterde de situatie licht. Tabel 13
|
(79) |
Het rendement van investeringen, uitgedrukt als de winst in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen, liep grotendeels gelijk met de ontwikkeling van de winstgevendheid. Het steeg van – 9,6 % in 2006 tot – 3,1 % in 2007. In 2008 daalde het tot – 16,8 %, om in het OT weer te stijgen tot – 12,3 %. Over de gehele beoordelingsperiode gezien bleef het rendement van investeringen negatief en verslechterde het met 2,7 procentpunten. |
d) Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken
(80) |
De nettokasstroom uit bedrijfsactiviteiten was negatief en bedroeg in 2006 ongeveer – 18,5 miljoen euro. Hij verbeterde in 2007 aanzienlijk tot + 19,5 miljoen euro, maar verslechterde in 2008 weer enorm (– 42 miljoen euro), om in het OT uit te komen op – 11 miljoen euro. Over het geheel bezien verbeterde de kasstroom zich in de beoordelingsperiode, maar bleef wel negatief. |
(81) |
Er waren geen aanwijzingen dat de bedrijfstak van de Unie moeite ondervond bij het aantrekken van kapitaal, wat er met name aan ligt dat sommige producenten deel uitmaken van grotere groepen van ondernemingen. Tabel 14
|
e) Investeringen
(82) |
De jaarlijkse investeringen van de in de steekproef opgenomen ondernemingen in de productie van het soortgelijke product namen tussen 2006 en 2007 met 34 % en tussen 2007 en 2008 met nog eens 59 procentpunten af, waarna zich in het OT nog een geringe daling voordeed. Over de gehele beoordelingsperiode gezien daalden de investeringen met 96 %. Deze scherpe daling kan deels worden verklaard uit het feit dat in 2006 en 2007 nieuwe productielijnen werden gekocht met het oog op een uitbreiding van de capaciteit. Tabel 15
|
4.7. Conclusie inzake schade
(83) |
Uit de analyse van de macro-economische gegevens blijkt dat de productie en de verkoop van de producenten in de Unie in de beoordelingsperiode daalden. Ofschoon de waargenomen daling als zodanig niet dramatisch was, moet zij in de context worden geplaatst van een tussen 2006 en het eind van het OT toegenomen vraag, zodat het marktaandeel van de producenten in de Unie met 10 procentpunten daalde tot 75 %. |
(84) |
Tegelijkertijd blijkt uit de relevante micro-economische indicatoren dat de economische situatie van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie duidelijk is verslechterd. De winstgevendheid en het rendement van investeringen bleven negatief en daalden over het geheel gezien verder tussen 2006 en het eind van het OT. Ook de kasstroom bleef, ondanks een over het geheel bezien positieve ontwikkeling, negatief in het OT. |
(85) |
Uit het bovenstaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft geleden. |
5. OORZAKELIJK VERBAND
5.1. Inleiding
(86) |
Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping van oorsprong uit Iran en de VAE zodanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Ook andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Unie terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden onderzocht, om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven. |
5.2. Gevolgen van de invoer met dumping
(87) |
Tussen 2006 en het OT is de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit de VAE en Iran bijna vertwintigvoudigd, tot 212 200 ton, en is het marktaandeel ervan met bijna 7 procentpunten (van 0,4 % tot 7,1 %) toegenomen. Tegelijkertijd heeft de bedrijfstak van de Unie ongeveer 10 procentpunten van zijn marktaandeel verloren (van 84,9 % naar 75,1 %). De gemiddelde prijs van deze invoer is tussen 2006 en het eind van het OT teruggelopen en onder de gemiddelde prijs van de producenten in de Unie gebleven. |
(88) |
Zoals in overweging 62 is aangegeven, bedroeg de prijsonderbieding van de invoer met dumping voor de VAE 3,9 % en voor Iran 3,2 %. Hoewel de prijsonderbieding minder dan 4 % bedroeg, kan deze niet als verwaarloosbaar worden aangemerkt, daar pet een basisproduct is waarbij met name op prijsniveau wordt geconcurreerd. |
(89) |
De Iraanse exporteur betoogde dat de invoer van Iraanse pet geen aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie kon hebben veroorzaakt, omdat de omvang van deze invoer de de-minimisdrempel voor invoer slechts marginaal overschreed. In het OT overschreed de invoer uit Iran, goed voor een marktaandeel van 1,9 %, de in de basisverordening aangegeven de-minimisdrempel echter. Voorts werden de prijzen van de bedrijfstak van de Unie door de prijzen van de invoer uit Iran onderboden. Tegen deze achtergrond wordt het argument van de Iraanse exporteur afgewezen. |
(90) |
Gezien de onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie door de invoer uit de VAE en Iran wordt geconcludeerd dat deze invoer met dumping een neerwaartse druk op de prijzen uitoefende, waardoor de bedrijfstak van de Unie niet in staat was zijn verkoopprijzen te handhaven op een niveau dat nodig is om de kosten te dekken en winst te maken. Er bestaat tussen die invoer en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade dus een oorzakelijk verband. |
5.3. Gevolgen van andere factoren
5.3.1. Uitvoer door de bedrijfstak van de Unie
(91) |
Een belanghebbende stelde dat de schade van de producenten in de Unie werd veroorzaakt door hun slechte uitvoerprestaties. Zoals onderstaande tabel laat zien, is het volume van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode met 11 % toegenomen. In dezelfde periode zijn de uitvoerprijzen met 10 % gedaald, zodat de waarde van de uitvoer in de beoordelingsperiode stabiel is gebleven. Bijgevolg duidt niets erop dat de uitvoerprestatie tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade heeft bijgedragen. Tabel 16
|
(92) |
Een andere belanghebbende betoogde dat de prijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de EU kunstmatig hoog waren. Volgens deze belanghebbende bleek dit duidelijk uit het feit dat de prijzen op de EU-markt stabiel bleven terwijl de uitvoerprijzen waren gedaald. Uit het onderzoek is echter gebleken dat de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie op de EU-markt in de beoordelingsperiode per jaar met 12 % daalden, overeenkomstig de daling van de uitvoerprijzen in dezelfde periode. Het argument wordt derhalve afgewezen. |
5.3.2. Invoer uit derde landen
a) Pakistan
(93) |
Daar werd vastgesteld dat er bij de invoer uit Pakistan geen sprake van dumping was, moet worden onderzocht of die invoer niettemin tot de door de producenten in de Unie geleden schade heeft bijgedragen. De invoer uit Pakistan is in de beoordelingsperiode verdubbeld. Tussen 2006 en 2007 is hij met 25 % gedaald, om vervolgens in 2008 met 117 procentpunten en in het OT met nog eens 16 procentpunten toe te nemen tot 92 000 ton. Het marktaandeel van deze invoer is toegenomen van 1,6 % in 2006 tot 3,1 % in het OT. Tabel 17
|
(94) |
De gemiddelde prijs van de invoer uit Pakistan bleef in het algemeen lager dan die van de producenten in de Unie. Uit de gedetailleerde analyse van de door de medewerkende exporteur in Pakistan verstrekte prijsinformatie bleek echter dat diens prijzen de prijzen in de Unie met minder dan 1,5 % onderboden, d.w.z. met minder dan de helft van de voor de invoer met dumping uit Iran en de VAE vastgestelde onderbieding. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de invoer uit Pakistan tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade heeft bijgedragen, was de bijdrage ervan slechts beperkt en kan deze het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet hebben verbroken. |
b) Republiek Korea
(95) |
Voor de Republiek Korea zijn in 2000 antidumpingrechten ingesteld. Voor twee Koreaanse ondernemingen geldt echter een nultarief en uit het onderzoek is gebleken dat de invoer uit de Republiek Korea hoog blijft en in de beoordelingsperiode aanzienlijk is toegenomen. De invoer uit Korea is tussen 2006 en het eind van het OT met bijna 150 % toegenomen, terwijl het marktaandeel van 3,5 % in 2006 is gestegen tot 7,7 % in het OT. Tabel 18
|
(96) |
De gemiddelde prijs van de invoer uit Korea bleef in het algemeen licht onder die van de producenten in de Unie. De Koreaanse prijzen waren echter hoger dan de gemiddelde prijzen van pet uit de VAE en Iran, en ook hoger dan de gemiddelde Pakistaanse prijzen. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de invoer uit de Republiek Korea tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade heeft bijgedragen, was de bijdrage ervan slechts beperkt en kan deze het oorzakelijk verband ten aanzien van de invoer met dumping uit de VAE en Iran niet hebben verbroken. |
(97) |
De Iraanse exporteur betoogde dat stijgingen van de Iraanse invoer het gevolg waren van een afname van de invoer uit Zuid-Korea en derhalve niet ten koste van de Europese producenten gingen. Uit Eurostatgegevens blijkt echter dat de invoer uit beide landen in de beoordelingsperiode gestaag en parallel aan elkaar is toegenomen. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat de invoer uit Iran louter de plaats van invoer uit Zuid-Korea heeft ingenomen. |
c) Andere landen
(98) |
De invoer uit andere landen vond door de bank genomen plaats tegen veel hogere prijzen dan de gemiddelde verkoopprijzen van de producenten in de Unie. Daarbij komt dat deze invoer in de beoordelingsperiode marktaandeel heeft verloren. Bijgevolg wordt deze invoer niet als mogelijke oorzaak van schade voor de bedrijfstak van de Unie aangemerkt. Tabel 19
|
5.3.3. Concurrentie van de niet-medewerkende producenten in de Unie
(99) |
Sommige belanghebbenden stelden dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade te wijten is aan concurrentie van de niet-medewerkende producenten in de Unie. Vijf producenten in de Unie hebben niet aan deze procedure meegewerkt. Een van hen beëindigde zijn productie reeds in het OT, en twee andere deden dit kort hierna. Op basis van de in de klacht gegeven informatie is een schatting gemaakt van het verkoopvolume van de niet-medewerkende producenten. Uitgaande van de beschikbare informatie blijkt dat het marktaandeel van deze producenten in de beoordelingsperiode gedaald is van 20,5 % in 2006 tot 16 % in het OT. Uit het onderzoek is nergens gebleken dat het gedrag van deze producenten het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de voor de bedrijfstak van de Unie vastgestelde schade heeft verbroken. Tabel 20
|
5.3.4. Economische teruggang
(100) |
De financiële en economische crisis van 2008 heeft ertoe geleid dat de markt minder snel groeide dan verwacht, terwijl in het begin van de jaren 2000 jaarlijkse groeipercentages rond de 10 % gebruikelijk waren. In 2008 liep de vraag naar pet voor het eerst terug. Dit had uiteraard gevolgen voor de prestaties van de bedrijfstak van de Unie. |
(101) |
Het negatieve effect van de economische teruggang en de inkrimping van de vraag werd echter nog versterkt door de toegenomen invoer met dumping uit Iran en de VAE, waarbij de prijzen van de bedrijfstak van de Unie werden onderboden. Al kan dus voor de periode vanaf het laatste kwartaal van 2008 de economische neergang worden geacht tot de schade te hebben bijgedragen, dan nog kan dit niet afdoen aan de schadelijke gevolgen van de laag geprijsde invoer met dumping op de EU-markt gedurende de gehele beoordelingsperiode. Zelfs bij een daling van de verkoop moet de bedrijfstak van de Unie een aanvaardbaar prijsniveau kunnen handhaven en derhalve de negatieve gevolgen van een afname van de vraag kunnen beperken, maar zij kan dit alleen als er geen sprake is van oneerlijke concurrentie door laaggeprijsde invoer met dumping op de markt. |
(102) |
De economische teruggang heeft geen enkele invloed op de schade die al vóór het laatste kwartaal van 2008 werd geleden en waargenomen. |
(103) |
Bijgevolg is de economische teruggang een element dat pas vanaf het laatste kwartaal van 2008 tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade heeft bijgedragen, en kan hij gelet op het mondiale karakter ervan niet worden aangemerkt als een mogelijke oorzaak die het oorzakelijk verband tussen de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade en de invoer met dumping uit de VAE en Iran verbreekt. |
5.3.5. Geografische locatie
(104) |
Sommige belanghebbenden hebben betoogd dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade in de eerste plaats is veroorzaakt door de ongunstige locatie van tenminste sommige producenten in de Unie (d.w.z. ver van een haven, waardoor zij te kampen hebben met onnodige extra transportkosten voor zowel de grondstoffen als het eindproduct). |
(105) |
Vestiging op een voor relatief goedkopere vervoermiddelen niet eenvoudig toegankelijke plaats heeft uiteraard bepaalde nadelen wat de kosten voor de levering van zowel grondstoffen door de leveranciers als het eindproduct aan de afnemers betreft. Uit het onderzoek en de gecontroleerde gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie (waarvan er twee dichter bij een haven en twee meer landinwaarts zijn gevestigd) bleek geen significant verband tussen de geografische vestiging en de economische prestatie van de producenten in de Unie. Er werd namelijk vastgesteld dat de dicht bij een haven gevestigde producenten net zo goed schade hadden geleden. |
(106) |
Bijgevolg heeft de geografische vestiging niet wezenlijk tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade bijgedragen. |
5.3.6. Verticale integratie
(107) |
Sommige belanghebbenden stelden dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade was veroorzaakt door het feit dat veel producenten in de Unie niet verticaal geïntegreerd zijn (wat de productie van PTA betreft), zodat zij ten opzichte van geïntegreerde exporteurs aanzienlijke kostennadelen hebben. Uit de onderzochte gegevens van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie kwam geen significant verband tussen de verticale integratie van de PTA-productie en de economische prestatie van de producenten in de Unie naar voren. |
(108) |
Bijgevolg heeft het gebrek aan verticale integratie van de PTA-productie niet tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade bijgedragen. |
5.4. Conclusie inzake het oorzakelijk verband
(109) |
Aangezien de toename van de invoer met dumping uit de VAE en Iran, het groeiende marktaandeel van deze invoer en de vastgestelde prijsonderbieding samenvielen met de achteruitgang van de situatie van de producenten in de Unie, moet worden geconcludeerd dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening door de invoer met dumping is veroorzaakt. |
(110) |
Andere factoren zijn onderzocht maar er is niet gebleken dat zij het oorzakelijk verband tussen de gevolgen van de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade hebben verbroken. Aangezien de onderbieding voor Pakistan bijzonder laag is, wordt de invoer vanuit dit land niet geacht aanmerkelijk tot de schade voor de bedrijfstak van de Unie te hebben bijgedragen. Invoer uit de Republiek Korea kan tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade hebben bijgedragen, maar gezien het geringe prijsverschil tussen deze invoer en de markt van de Unie, wordt deze geacht het oorzakelijk verband dat met betrekking tot de invoer met dumping uit de VAE en Iran is vastgesteld, niet te hebben verbroken. Wegens het afnemende marktaandeel van de invoer uit andere derde landen en het hoge prijsniveau ervan, is er geen bewijs dat deze invoer tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade heeft bijgedragen. Verder heeft geen enkele andere bekende factor, zoals bijvoorbeeld de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, concurrentie van de andere producenten in de Unie, de economische teruggang, de geografische locatie of het gebrek aan verticale integratie, zodanig tot de schade van de bedrijfstak van de Unie bijgedragen dat deze het oorzakelijk verband verbreekt. |
(111) |
Op grond van deze analyse, waarin een duidelijk onderscheid is gemaakt tussen de gevolgen van alle andere bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Unie door de invoer uit de VAE en Iran aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening. |
6. BELANG VAN DE UNIE
(112) |
Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake dumping, schade en oorzakelijk verband, dwingende redenen waren om te concluderen dat het in dit bijzondere geval niet in het belang van de Unie is om maatregelen in te stellen. Hiertoe heeft de Commissie overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisverordening een onderzoek ingesteld naar de waarschijnlijke gevolgen van mogelijke maatregelen voor alle betrokken partijen en naar de waarschijnlijke consequenties van het achterwege laten van maatregelen. |
(113) |
De Commissie heeft vragenlijsten gestuurd naar onafhankelijke importeurs, leveranciers van grondstoffen, gebruikers en hun verenigingen. Hoewel meer dan 50 vragenlijsten werden verstuurd, zijn slechts 13 antwoorden binnen de gestelde termijn ontvangen. Daarnaast maakten 22 gebruikers later in de procedure schriftelijk bezwaar tegen mogelijke maatregelen in dit geval. |
6.1. Belang van de bedrijfstak van de Unie en van andere producenten in de Unie
(114) |
Verwacht wordt dat de instelling van maatregelen ten aanzien van invoer uit de VAE en Iran een verdere ontwrichting van de markt en druk op de prijzen zal verhinderen en een eerlijke mededinging zal herstellen. Dit zal de bedrijfstak van de Unie de gelegenheid bieden zijn situatie te verbeteren door hogere prijzen, meer verkoop en een groter marktaandeel. |
(115) |
De verwachting is dat wanneer maatregelen uitblijven, de invoer uit de VAE en Iran met lage prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie onderbieden, blijft toenemen. In dat geval kan de bedrijfstak van de Unie zijn situatie niet verbeteren. Gelet op de slechte financiële staat van de bedrijfstak van de Unie zullen er naar verwachting meer bedrijfsbeëindigingen zijn met het daarmee gepaard gaande verlies van werkgelegenheid. |
(116) |
Er zijn geen aanwijzingen dat de belangen van de producenten in de Unie die niet actief aan het onderzoek hebben meegewerkt, verschillen van die welke voor de bedrijfstak van de Unie zijn genoemd. |
(117) |
De Iraanse onderneming betoogde dat de instelling van maatregelen de bedrijfstak van de Unie niet zou helpen omdat dit alleen tot nieuwe investeringen in andere exportlanden zou leiden. Dit argument kan niet worden aanvaard, omdat dit logisch doorredenerend ertoe zou leiden dat er nooit antidumpingmaatregelen kunnen worden ingesteld op producten waarvoor de investeringen zich naar andere landen kunnen verplaatsen. Het zou ook betekenen dat er niet wordt beschermd tegen oneerlijke handel, enkel vanwege de mogelijkheid van nieuwe concurrentie vanuit andere derde landen. |
(118) |
Dezelfde belanghebbende stelde dat maatregelen geen remedie kunnen zijn voor een structureel concurrentienadeel van de pet-bedrijfstak in de EU ten opzichte van die in Azië en het Midden-Oosten. Dit argument was echter niet voldoende onderbouwd. Er zij opgemerkt dat sommige van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie die verticaal zijn geïntegreerd, zich ook in een financieel moeilijke positie bevinden. Voorts is vastgesteld dat producenten-exporteurs zelfs als er mogelijke concurrentievoordelen waren (bijvoorbeeld doordat grondstoffen goedkoper konden worden ingekocht), nog altijd aan dumping deden. |
(119) |
Derhalve wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen in het belang van de bedrijfstak van de Unie is. |
6.2. Belang van niet-verbonden importeurs in de Unie
(120) |
Zoals hiervoor is aangegeven, is van de niet-verbonden importeurs een steekproef genomen, maar heeft van de twee in de steekproef opgenomen ondernemingen er slechts een (Global Services International, „GSI”) volledige medewerking aan dit onderzoek verleend door de vragenlijst te beantwoorden. De door de medewerkende importeur aangegeven invoer vertegenwoordigt een aanzienlijk deel van alle invoer van de betrokken landen in het OT. Het grootste deel van de omzet van GSI bestaat uit commissies voor de invoer van pet. Aangezien GSI op commissiebasis werkt, wordt niet verwacht dat de instelling van een recht merkbare gevolgen voor diens activiteiten zal hebben, daar hij een werkelijke prijsverhoging waarschijnlijk op zijn klanten zal afwentelen. |
(121) |
Andere importeurs hebben geen relevante gegevens verstrekt. Aangezien de invoer uit andere landen waarvoor thans antidumpingmaatregelen van kracht zijn, niet ophield en er invoer beschikbaar is uit landen ten aanzien waarvan geen antidumpingmaatregelen gelden (bijv. Oman, de VS, Brazilië), kunnen importeurs invoeren uit deze landen. |
(122) |
De voorlopige conclusie is derhalve dat de instelling van voorlopige antidumpingrechten de belangen van de EU-importeurs niet merkbaar zullen beïnvloeden. |
6.3. Belangen van de leveranciers van grondstoffen in de Unie
(123) |
Drie grondstoffenleveranciers (twee van PTA en een van MEG) hebben aan het onderzoek meegewerkt door de vragenlijst binnen de vermelde termijn te beantwoorden. Ongeveer 700 mensen waren in de Europese vestigingen van die leveranciers bij de productie van PTA of MEG betrokken. |
(124) |
De medewerkende PTA-producenten vertegenwoordigen ongeveer 50 % van de PTA-aankopen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie. PTA-producenten zijn in vergaande mate afhankelijk van het reilen en zeilen van de pet-producenten, die hun voornaamste klanten zijn. Lage pet-prijzen leiden tot lagere PTA-prijzen en lagere marges voor de PTA-producenten. Opgemerkt zij dat er thans een antidumping- en een antisubsidieonderzoek plaatsvindt ten aanzien van de invoer van PTA van oorsprong uit Thailand, wat betekent dat de PTA-producenten in de EU ook met oneerlijke concurrentie van invoer uit Thailand kunnen worden geconfronteerd. De instelling van maatregelen ten aanzien van de invoer met dumping van pet komt de PTA-producenten derhalve ten goede. |
(125) |
Voor de medewerkende MEG-leverancier vertegenwoordigt MEG minder dan 10 % van diens totale omzet. Pet is niet de enige en evenmin de voornaamste mogelijke toepassing van MEG, zodat MEG-producenten minder van de situatie in de pet-industrie afhankelijk zijn. Niettemin kunnen de moeilijkheden van de pet-industrie enige gevolgen voor de MEG-leveranciers hebben, ten minste op korte en middellange termijn. |
(126) |
Gelet op bovenstaande overwegingen wordt voorlopig geconcludeerd dat de instelling van maatregelen ten aanzien van de invoer met dumping uit de VAE en Iran in het belang is van de grondstoffenleveranciers. |
6.4. Belang van de gebruikers
(127) |
Het pet waarop deze procedure betrekking heeft (d.w.z. met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer, het zogeheten „bottle grade”-pet) wordt hoofdzakelijk voor het vervaardigen van flessen voor water en andere dranken gebruikt. Het gebruik ervan voor de vervaardiging van andere verpakkingen (vaste levensmiddelen en wasmiddelen) en plaat groeit, maar blijft vrij beperkt. Pet-flessen worden in twee fasen vervaardigd: i) eerst worden door spuitgieten van pet „voorvormen” gemaakt, waarna ii) deze worden verwarmd en in de vorm van flessen worden geblazen. De vervaardiging van flessen kan geïntegreerd geschieden (d.w.z. dezelfde onderneming koopt pet, vervaardigt een voorvorm en blaast deze in de vorm van een fles), of beperkt zijn tot de tweede fase (het blazen van de voorvorm in de vorm van een fles). Voorvormen kunnen vrij gemakkelijk worden vervoerd omdat zij klein en compact zijn, terwijl lege flessen fragiel zijn en door de vorm ervan zeer duur in het vervoer. |
(128) |
Pet-flessen worden door bottelaars met water en/of andere dranken gevuld. De bottelaars zijn veelal bij de pet-handel betrokken omdat zij zelf de flessen vervaardigen of omdat zij aanbestedingsovereenkomsten hebben gesloten met verwerkende bedrijven en/of flessenmakers voor wie zij de pet-prijs met de producent uitonderhandelen („soft tolling”) of zelfs het pet voor hun eigen flessen kopen („hard tolling”). |
(129) |
Bijgevolg kunnen twee groepen gebruikers worden onderscheiden:
|
a) Verwerkende bedrijven
(130) |
De producenten van voorvormen zijn de voornaamste gebruikers van het „bottle grade”-pet. Vier verwerkende bedrijven, die in het OT 16% van het verbruik van de Unie vertegenwoordigden, hebben volledig aan het onderzoek meegewerkt (d.w.z. hebben de vragenlijsten binnen de vermelde termijnen volledig beantwoord). Zoals hiervoor opgemerkt, heeft voorts een groot aantal verwerkende bedrijven later in de procedure hun bezwaren geuit, maar geen controleerbare gegevens over hun verbruik verstrekt. De medewerkende importeur heeft tijdens een hoorzitting gesteld dat meer dan 80% van de EU-gebruikers tegen de maatregelen zijn. Deze informatie was echter onvoldoende onderbouwd en niet controleerbaar. |
(131) |
Een vereniging die de Europese plastic verwerkende bedrijven vertegenwoordigt (EuPC), heeft tijdens een hoorzitting verklaard ten aanzien van deze procedure een neutraal standpunt in te nemen. Ofschoon sommige van haar leden tegen maatregelen zouden zijn, is het huidige prijspeil voor pet op de Europese markt voor de pet-recyclerende bedrijven niet vol te houden. Deze bedrijven (die eveneens worden vertegenwoordigd door EuPC) zouden vóór maatregelen zijn. In een latere fase van het onderzoek wijzigde de vereniging echter haar standpunt en maakte zij bezwaar tegen de instelling van maatregelen. Zij betoogde dat de instelling van maatregelen excessieve kosten zou meebrengen voor de plasticverwerkende industrie in de EU, die met name is samengesteld uit kleine en middelgrote ondernemingen. De vereniging betoogde dat deze ondernemingen niet in staat zouden zijn de hogere pet-prijzen te absorberen, waardoor zij hetzij zouden worden gedwongen hun activiteiten te beëindigen, hetzij zouden worden aangemoedigd om zich buiten de EU te vestigen. Deze stellingen werden in deze fase niet verder onderbouwd. |
(132) |
Bij de medewerkende verwerkende bedrijven waren 1 300 mensen werkzaam, terwijl volgens de verklaringen van de verwerkende bedrijven die zich later in de procedure hebben gemeld, bij die bedrijven nog eens 6 000 mensen zouden werken. De importeur en zijn klanten hebben tijdens de hoorzitting verklaard dat er bij verwerkende bedrijven ongeveer 20 000 mensen werkzaam zijn. De informatie over het aantal arbeidsplaatsen moet nog worden gecontroleerd. |
(133) |
Volgens de beschikbare informatie maakt het voor de productie van voorvormen gebruikte pet ongeveer 70% tot 80% van de totale productiekosten van de verwerkende bedrijven uit. Derhalve is dit pet voor deze ondernemingen een cruciale kostenfactor. Tot nu toe kwam uit het onderzoek naar voren dat de medewerkende verwerkende bedrijven gemiddeld nu al enig verlies lijden. Daar de meerderheid van de verwerkende bedrijven kleine en middelgrote lokale ondernemingen zijn, kunnen zij op de korte of middellange termijn mogelijk slechts in beperkte mate kostenstijgingen afwentelen, met name wanneer hun klanten (de bottelaars) tamelijk grote spelers met een veel betere onderhandelingspositie zijn. De contracten voor de verkoop van voorvormen en/of flessen (waarover normaal gesproken elk jaar wordt onderhandeld) omvatten echter vaak een mechanisme om met de wisselende pet-prijzen rekening te houden. |
(134) |
De verwerkende bedrijven en de medewerkende importeur voerden aan dat maatregelen ertoe leiden dat een aantal grotere voorvormmakers hun gestandaardiseerde productielijnen naar buurlanden van de EU zullen verplaatsen. Aangezien de kosten van het vervoer van voorvormen over een beperkte afstand relatief laag zijn, vindt dit proces tot op zekere hoogte ook nu al plaats. Niettemin lijken momenteel overwegingen als nabijheid van de klant of flexibiliteit voor leveringen op te wegen tegen de mogelijke voordelen van de buurlanden. Daar het voorgestelde niveau van maatregelen laag is, wordt er voorlopig van uitgegaan dat de voordelen van vervaardiging van voorvormen buiten de EU niet tegen de huidige nadelen opwegen. Voorts is de verwachting dat vestiging elders enkel een alternatief is voor ondernemingen waarvan de klanten dicht bij de EU-grenzen zijn gevestigd, maar niet voor verwerkende bedrijven die hun klanten in andere delen van de EU hebben. |
(135) |
De verwerkende bedrijven en de medewerkende importeur hebben voorts betoogd dat maatregelen enkel op korte termijn uitkomst voor de pet-producenten kunnen brengen. Zij stelden dat er, zodra de makers van voorvormen naar buiten de EU trekken, op de EU-markt op de middellange tot lange termijn voor pet-producenten onvoldoende vraag zal zijn, en de dalende prijzen de pet-producenten uiteindelijk tot bedrijfsbeëindiging of vertrek uit de EU zullen dwingen. Gelet op de voorgaande overweging en in aanmerking genomen dat er voorlopig van wordt uitgegaan dat voorvormmakers economisch niet gedwongen zijn tot vertrek uit de EU, zal dit scenario zich waarschijnlijk niet verwezenlijken. |
(136) |
Voorlopig kan dus niet worden uitgesloten dat de instelling van maatregelen de productiekosten van de verwerkende bedrijven aanzienlijk zal beïnvloeden. Daar onzeker is of de producenten van voorvormen en/of flessen de meerkosten op hun klanten kunnen afwentelen, kunnen de gevolgen voor de winstgevendheid van de verwerkende bedrijven en voor hun prestaties in het algemeen in dit stadium niet duidelijk worden aangegeven. |
b) Bottelaars
(137) |
Zes bottelaars, waaronder onderdelen van Coca-Cola Co., Nestlé Waters, Danone en Orangina, hebben aan het onderzoek meegewerkt, d.w.z. de vragenlijsten binnen de vermelde termijnen volledig beantwoord. Zij vertegenwoordigen ongeveer 11 % van het pet-verbruik in de Unie in het OT. Door de vorm van de verstrekte informatie kan niet eenvoudig worden achterhaald hoeveel personeel rechtstreeks betrokken is bij het deel van de productie dat van pet gebruikmaakt. Een voorlopige raming komt uit op ongeveer 6 000 mensen. Uitgaande van de beschikbare informatie zijn er in de totale bottelindustrie naar schatting tussen de 40 000 en 60 000 mensen werkzaam die rechtstreeks zijn betrokken bij productie-onderdelen waarbij pet wordt gebruikt. |
(138) |
Uitgaande van de beschikbare informatie ligt het aandeel van de kosten van pet in de totale kosten van de medewerkende bottelaars op 1 % tot 14 %, afhankelijk van de kosten van andere componenten waarvan bij de productie van hun respectieve producten gebruik wordt gemaakt. De beschikbare informatie wijst erop dat pet voor de producenten van mineraalwater (in het bijzonder indien merkloos) een belangrijkere kostenfactor is, terwijl dit voor sommige soft-drinkbottelaars een marginale kostenpost is. Uit de informatie in het dossier blijkt dat de kosten voor pet in sommige gevallen voor de consument tot 20 % van de eindprijs van het mineraalwater uitmaken. Naar schatting kunnen de kosten van pet gemiddeld tot 10 % van de totale kosten van de bottelaars uitmaken. |
(139) |
Gezien bovenstaande overwegingen zal een verhoging van de prijzen van pet na instelling van de voorlopige maatregelen slechts een beperkte invloed op de algemene situatie van de bottelaars hebben (minder dan 2 % kostenstijging), ook al zouden zij, zoals gesteld, problemen hebben om de meerkosten op hun afnemers af te wentelen, wat in elk geval op middellange termijn onwaarschijnlijk is. |
6.5. Onvoldoende aanbod van pet
(140) |
Verscheidene belanghebbenden voerden aan dat de instelling van maatregelen tot een tekort aan pet op de EU-markt leidt en dat de producenten in de Unie onvoldoende capaciteit hebben om aan de bestaande vraag te voldoen. |
(141) |
In dit verband zij opgemerkt dat de producenten in de Unie in het OT op slechts 69 % van hun capaciteit werkten en voldoende restcapaciteit hebben om de invoer uit de VAE en Iran indien noodzakelijk op te vangen. Het recht heeft echter niet tot doel de invoer te ontmoedigen, maar alleen om de eerlijke concurrentie op de markt te herstellen. Bovendien zijn er ook nog andere leveranciers. |
(142) |
Voorts is de verwachting dat de productie van de pet-recyclerende industrie toeneemt als de prijs van nieuw pet in de EU op een redelijk niveau wordt gehouden en niet wordt toegestaan dat deze door oneerlijke concurrentie daalt. |
6.6. Verdere argumenten
(143) |
De Iraanse exporteur betoogde dat de instelling van maatregelen tegen Iraans pet onevenredige negatieve gevolgen zou hebben, omdat Iran een ontwikkelingsland is en Iraanse exporteurs wegens internationale sancties toch al met aanzienlijke nadelen worden geconfronteerd. Het is vaste praktijk van de Commissie om antidumpingmaatregelen in te stellen zodra juridische vereisten tot dergelijke handelingen nopen, ongeacht of het om een ontwikkelingsland of om een ontwikkeld land gaat. Bovendien is het feit dat er tegen Iran sancties van kracht zijn, in het kader van de bestaande antidumpingregels niet relevant. |
6.7. Conclusie inzake het belang van de Unie
(144) |
Verwacht wordt dat de instelling van maatregelen betreffende de invoer uit de VAE en Iran de bedrijfstak van de Unie, en ook de andere producenten in de Unie, gelegenheid zal geven om verbetering in hun situatie te brengen door meer verkoop, hogere verkoopprijzen en een groter marktaandeel. Ofschoon zich voor de gebruikers (vooral de verwerkende bedrijven) nadelen in de vorm van kostenstijgingen voor gebruikers kunnen voordoen, wegen die waarschijnlijk niet op tegen de voor de producenten en hun leveranciers verwachte voordelen. |
(145) |
Herstel van een eerlijke concurrentie en handhaving van een redelijk prijsniveau in de EU zal de recyclage van pet aanmoedigen, waardoor wordt bijgedragen aan de bescherming van het milieu. Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er al met al geen dwingende redenen zijn om in dit geval geen maatregelen in te stellen. Het kan nodig zijn deze voorlopige beoordeling uiteindelijk te herzien, na controle van de antwoorden op de gebruikersvragenlijst en verder onderzoek. |
7. VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN
(146) |
Gezien de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie moeten voorlopige maatregelen ten aanzien van de invoer van het betrokken product van oorsprong uit Iran en de VAE worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Unie door de invoer met dumping nog meer schade lijdt. |
(147) |
Wat de invoer van het betrokken product van oorsprong uit Pakistan betreft werd, zoals hiervoor is vermeld, voorlopig geen dumping vastgesteld. Bijgevolg hoeven er geen voorlopige maatregelen te worden ingesteld. |
7.1. Schademarge
(148) |
De voorlopige rechten ten aanzien van de invoer van oorsprong uit de VAE en Iran moeten hoog genoeg zijn om een eind te maken aan de door de invoer met dumping jegens de bedrijfstak van de Unie veroorzaakte schade, maar mogen het niveau van de vastgestelde dumpingmarge niet overschrijden. Bij de berekening van het recht dat nodig is om de gevolgen van de schade veroorzakende dumping teniet te doen, wordt in aanmerking genomen dat de maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat moeten stellen zijn productiekosten te dekken en een winst vóór belasting te behalen die redelijkerwijs onder normale concurrentieomstandigheden, d.w.z. zonder invoer met dumping, kan worden behaald. |
(149) |
De Unie wilde een streefwinst van 7,5 %, zoals gebruikt in de procedure tegen de Volksrepubliek China. De bedrijfstak van de Unie heeft echter in de beoordelingsperiode nooit een dergelijke winst behaald (hij was in werkelijkheid zelfs nooit winstgevend) en heeft in het algemeen opgemerkt dat hij normaal gesproken tamelijk lage marges kent. De grootste winst die door twee in de steekproef opgenomen ondernemingen gedurende één jaar van de beoordelingsperiode werd behaald, was 3 %. In deze omstandigheden werd 5 % voorlopig de meest passende streefwinst geacht. |
(150) |
Op basis hiervan werd voor de bedrijfstak van de Unie een prijs van het soortgelijke product berekend die geen schade veroorzaakt. Deze prijs is vastgesteld door de werkelijke winstmarge in mindering te brengen op de prijs af fabriek en bij de zo berekende break-evenprijs voornoemde streefwinstmarge op te tellen. |
(151) |
Aangezien in het OT de grondstoffenprijzen en bijgevolg de pet-prijzen op de markt van de Unie aanzienlijk varieerden, werd het passend geacht om de schademarge op basis van kwartaalgegevens te berekenen.
|
7.2. Voorlopige maatregelen
(152) |
In het licht van voorgaande overwegingen wordt overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening geoordeeld dat een voorlopig antidumpingrecht op het betrokken product van oorsprong uit Iran en de VAE moet worden ingesteld dat volgens de regel van het laagste recht gelijk moet zijn aan de dumpingmarge of aan de schademarge indien deze lager is. |
(153) |
Gezien het voorgaande luidt overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening de conclusie dat het voorgestelde recht op het betrokken product van oorsprong uit Iran moet worden gebaseerd op de schademarge van 17 %. Voorts moet het voorgestelde recht op het betrokken product van oorsprong uit de VAE worden gebaseerd op de dumpingmarge van 6,6 %. Ten aanzien van de invoer van het betrokken product van oorsprong uit Pakistan moeten geen voorlopige maatregelen worden ingesteld. |
(154) |
Parallel aan het antidumpingonderzoek naar de invoer van pet uit Iran, Pakistan en de VAE werd een antisubsidieonderzoek uitgevoerd. Aangezien op grond van artikel 14, lid 1, van de basisverordening op geen enkel product zowel antidumpingrechten als compenserende rechten worden geheven ter verhelping van eenzelfde situatie die door dumping of toekenning van uitvoersubsidies is ontstaan, werd het noodzakelijk geacht te bepalen of en in welke mate de subsidie- en dumpingmarges uit dezelfde situatie voortvloeien. |
(155) |
Wat de subsidieregelingen aangaat die exportsubsidies vormden in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van Verordening (EG) nr. 597/2009 van de Raad van 11 juni 2009 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (3), zijn de voor de producent-exporteur in Iran vastgestelde voorlopige dumpingmarges gedeeltelijk het gevolg van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende uitvoersubsidies. Aangezien echter voor zowel het antidumping- als het antisubsidieonderzoek dezelfde schademarge van toepassing is, wordt instelling van een voorlopig antidumpingrecht tegen Iran niet voorgesteld. |
(156) |
Zoals in overweging 15 al is vermeld, fluctueren de kosten en prijzen van pet binnen relatief korte perioden aanzienlijk. Het werd derhalve passend geacht rechten in te stellen in de vorm van een bepaald bedrag per ton. Dit bedrag werd verkregen door het antidumpingrecht toe te passen op de cif-uitvoerprijzen die bij de berekening van de dumpingmarge waren gebruikt. |
(157) |
Gelet op het voorgaande en de bevindingen die zijn vermeld in de Verordening tot instelling van een voorlopig compenserend recht (Verordening EU nr. 473/2010 (4) van de Commissie) zijn de voorgestelde antidumpingrechten, in procenten van de cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, voorlopig als volgt:
|
7.3. Slotbepaling
(158) |
Met het oog op de beginselen van behoorlijk bestuur moet een termijn worden vastgesteld waarbinnen belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Voorts dient te worden opgemerkt dat alle bevindingen betreffende de instelling van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en bij de instelling van definitieve maatregelen kunnen worden herzien, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op polyethyleentereftalaat met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 60 20, van oorsprong uit Iran en de Verenigde Arabische Emiraten.
2. Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 genoemde producten is als volgt:
Land |
Antidumpingrecht (euro/ton) |
Iran: alle ondernemingen |
0 |
Verenigde Arabische Emiraten: alle ondernemingen |
54,80 |
3. Indien goederen zijn beschadigd voor zij in het vrije verkeer worden gebracht en de werkelijk betaalde of te betalen prijs dientengevolge overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (5), voor het bepalen van de douanewaarde verhoudingsgewijze wordt verlaagd, wordt het bedrag van het antidumpingrecht, berekend op basis van de voorgenoemde bedragen, verlaagd met een percentage dat overeenstemt met de verhoudingsgewijze verlaagde werkelijk betaalde of te betalen prijs.
4. Bij het in vrije verkeer brengen in de Unie van het in lid 1 genoemde product wordt een zekerheid gesteld die gelijk is aan het bedrag van het voorlopige recht.
5. Tenzij anders vermeld zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen één maand na de inwerkingtreding van deze verordening verzoeken in kennis te worden gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.
Ingevolge artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding ervan opmerkingen indienen over de toepassing ervan.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 1 van deze verordening is gedurende een periode van zes maanden van toepassing.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 31 mei 2010.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 343 van 22.12.2009, blz. 51.
(2) PB C 208 van 3.9.2009, blz. 12.
(3) PB L 188 van 18.7.2009, blz. 93.
(4) Zie bladzijde 25 van dit Publicatieblad.
(5) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1.