This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32019R0758
Commission Delegated Regulation (EU) 2019/758 of 31 January 2019 supplementing Directive (EU) 2015/849 of the European Parliament and of the Council with regard to regulatory technical standards for the minimum action and the type of additional measures credit and financial institutions must take to mitigate money laundering and terrorist financing risk in certain third countries (Text with EEA relevance.)
Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/758 van de Commissie van 31 januari 2019 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen inzake de minimumactie en de soort bijkomende maatregelen waartoe krediet- en financiële instellingen verplicht zijn met het oog op het beperken van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering in bepaalde derde landen (Voor de EER relevante tekst.)
Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/758 van de Commissie van 31 januari 2019 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen inzake de minimumactie en de soort bijkomende maatregelen waartoe krediet- en financiële instellingen verplicht zijn met het oog op het beperken van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering in bepaalde derde landen (Voor de EER relevante tekst.)
C/2019/646
PB L 125 van 14.5.2019, p. 4–10
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
In force
14.5.2019 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 125/4 |
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2019/758 VAN DE COMMISSIE
van 31 januari 2019
tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen inzake de minimumactie en de soort bijkomende maatregelen waartoe krediet- en financiële instellingen verplicht zijn met het oog op het beperken van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering in bepaalde derde landen
(Voor de EER relevante tekst)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (1), en met name artikel 45, lid 7,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krediet- en financiële instellingen zijn verplicht tot het identificeren, beoordelen en beheren van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering waaraan zij worden blootgesteld, met name wanneer zij bijkantoren of meerderheidsdochters in derde landen hebben of omdat zij overwegen bijkantoren of meerderheidsdochters in derde landen te vestigen. Daarom zijn bij Richtlijn (EU) 2015/849 normen vastgesteld om het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering effectief te beoordelen en te beheren op groepsniveau. |
(2) |
De consistente toepassing van op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering is van essentieel belang voor een krachtig en effectief beheer van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering binnen de groep. |
(3) |
Er zijn echter omstandigheden waarin een groep bijkantoren of meerderheidsdochters exploiteert in een derde land waar het volgens het recht van dat land niet is toegestaan op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering toe te passen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer de groep door het recht van het derde land op het gebied van gegevensbescherming of het bankgeheim beperkt wordt in haar mogelijkheden om toegang te krijgen tot informatie over cliënten van bijkantoren of meerderheidsdochters in het derde land, of om deze informatie te verwerken of uit te wisselen. |
(4) |
In die omstandigheden, en in situaties waarin de bevoegde autoriteiten geen doeltreffend toezicht kunnen uitoefenen op de naleving van de vereisten van Richtlijn (EU) 2015/849 door de groep doordat zij geen toegang hebben tot relevante informatie die in het bezit is van bijkantoren of meerderheidsdochters in derde landen, zijn met het oog op een effectief beheer van het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering bijkomende gedragslijnen en procedures vereist. Deze bijkomende gedragslijnen en procedures kunnen het verkrijgen van de toestemming van cliënten omvatten, wat kan helpen om bepaalde juridische belemmeringen voor de toepassing van op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering in derde landen waar andere opties beperkt zijn, te ondervangen. |
(5) |
Omdat juridische belemmeringen voor de toepassing van op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures een consistente respons op Unieniveau vergen, is het gerechtvaardigd om specifieke minimummaatregelen vast te stellen die in dergelijke situaties door de krediet- en financiële instellingen moeten worden genomen. Deze bijkomende gedragslijnen en procedures dienen evenwel risicogebaseerd te zijn. |
(6) |
De krediet- en financiële instellingen moeten tegenover hun bevoegde autoriteit kunnen aantonen dat de werkingssfeer van de door hen genomen bijkomende maatregelen in verhouding staat tot het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering. Indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de door een krediet- of financiële instelling genomen bijkomende maatregelen niet volstaan om dat risico te beheren, moet de bevoegde autoriteit deze instelling kunnen opdragen specifieke maatregelen te treffen om te waarborgen dat de betrokken instelling haar verplichtingen op het gebied van de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering nakomt. |
(7) |
Bij Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 (2), (EU) nr. 1094/2010 (3) en (EU) nr. 1095/2010 (4) van het Europees Parlement en de Raad worden respectievelijk de Europese Bankautoriteit (EBA), de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) en de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) gemachtigd tot het geven van richtsnoeren met het oog op de gemeenschappelijke, uniforme en consistente toepassing van het Unierecht. In het kader van de naleving van deze verordening moeten krediet- en financiële instellingen rekening houden met de overeenkomstig artikel 17 en artikel 18, lid 4, van Richtlijn (EU) 2015/849 gegeven richtsnoeren inzake vereenvoudigd en verscherpt cliëntenonderzoek en de factoren voor het beoordelen van het met individuele zakelijke relaties en occasionele transacties verbonden witwasrisico en risico van terrorismefinanciering, en moeten zij alles in het werk stellen om deze richtsnoeren te volgen. |
(8) |
De bepalingen van deze verordening gelden onverminderd het recht van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst om uit hoofde van artikel 45, lid 5, van Richtlijn (EU) 2015/849 bijkomende toezichtmaatregelen te nemen indien de toepassing van de bij deze verordening vastgestelde bijkomende maatregelen niet blijkt te volstaan. |
(9) |
De bepalingen van deze verordening gelden ook onverminderd de verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen die krediet- en financiële instellingen moeten nemen ten aanzien van natuurlijke personen of juridische entiteiten die gevestigd zijn in landen die de Commissie op grond van artikel 9 van Richtlijn (EU) 2015/849 heeft geïdentificeerd als landen met een hoog risico. |
(10) |
Krediet- en financiële instellingen moeten voldoende tijd krijgen om hun gedragslijnen en procedures in overeenstemming te brengen met de vereisten van deze verordening. Met het oog daarop is het passend dat deze verordening drie maanden nadat ze in werking is getreden van toepassing wordt. |
(11) |
Deze verordening is gebaseerd op de bij de Commissie ingediende ontwerpen van technische reguleringsnormen die zijn ontwikkeld door de Europese toezichthoudende autoriteiten (de Europese Bankautoriteit, de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de Europese Autoriteit voor effecten en markten). |
(12) |
De Europese toezichthoudende autoriteiten hebben openbare publieksraadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, hebben de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd, en hebben de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 opgerichte Stakeholdergroep bankwezen om advies verzocht, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
Deze verordening bevat een reeks bijkomende maatregelen, met inbegrip van minimumactie, die krediet- en financiële instellingen moeten nemen om het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering doeltreffend te beheersen wanneer het recht van een derde land niet toestaat dat op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures als bedoeld in artikel 45, leden 1 en 3, van Richtlijn (EU) 2015/849 ten uitvoer worden gelegd door tot de groep behorende bijkantoren of meerderheidsdochters die in het derde land zijn gevestigd.
Artikel 2
Algemene verplichtingen voor elk derde land
De krediet- en financiële instellingen zorgen er met betrekking tot elk derde land waar zij een bijkantoor of een meerderheidsdochter hebben gevestigd, ten minste voor dat:
a) |
het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering voor hun groep wordt beoordeeld en dat die beoordeling wordt geregistreerd, geactualiseerd en bewaard zodat ze met de bevoegde autoriteit kan worden gedeeld; |
b) |
het onder a) bedoelde risico op passende wijze wordt aangepakt in hun op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering; |
c) |
toestemming van het hoger leidinggevend personeel op groepsniveau wordt verkregen voor de onder a) bedoelde risicobeoordeling en voor de onder b) bedoelde op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering; |
d) |
relevante personeelsleden in het derde land gericht en doeltreffend worden opgeleid in het herkennen van aanwijzingen voor een witwasrisico of een risico van terrorismefinanciering. |
Artikel 3
Individuele risicobeoordelingen
1. Indien het recht van een derde land, door middel van beperkingen op de toegang tot relevante informatie over cliënten of over uiteindelijk begunstigden of op het gebruik van dergelijke informatie voor cliëntenonderzoek, een verbod of beperking oplegt op de toepassing van gedragslijnen en procedures die nodig zijn om het met een zakelijke relatie of occasionele transactie verbonden witwasrisico en risico van terrorismefinanciering adequaat te identificeren en te beoordelen, zorgen de krediet- en financiële instellingen er ten minste voor dat:
a) |
de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst zonder onnodige vertraging en in elk geval uiterlijk 28 kalenderdagen na de identificatie van het derde land in kennis wordt gesteld van:
|
b) |
hun in het derde land gevestigde bijkantoren of meerderheidsdochters bepalen of de onder a), ii), bedoelde beperkingen of verboden wettelijk kunnen worden ondervangen via toestemming van hun cliënten en, in voorkomend geval, de uiteindelijk begunstigden van hun cliënten; |
c) |
hun in het derde land gevestigde bijkantoren of meerderheidsdochters hun cliënten en, in voorkomend geval, de uiteindelijk begunstigden van hun cliënten om toestemming vragen teneinde de onder a), ii), bedoelde beperkingen of verboden te ondervangen, voor zover zulks verenigbaar is met het recht van het derde land. |
2. Wanneer het niet mogelijk is de in lid 1, onder c), bedoelde toestemming te verkrijgen, nemen de krediet- en financiële instellingen naast hun standaardmaatregelen voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering bijkomende risicobeheersmaatregelen.
Deze bijkomende maatregelen omvatten de in artikel 8, onder c), vervatte bijkomende maatregel en een of meer van de in artikel 8, onder a), b), d), e) en f), van dat artikel vervatte maatregelen.
Indien een krediet- of financiële instelling het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering niet effectief kan beheren aan de hand van de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen, zorgt zij ervoor dat:
a) |
het bijkantoor of de meerderheidsdochter de zakelijke relatie beëindigt; |
b) |
het bijkantoor of de meerderheidsdochter de occasionele transactie niet uitvoert; |
c) |
de bedrijfsactiviteiten van haar in het derde land gevestigde bijkantoor of meerderheidsdochter volledig of gedeeltelijk worden beëindigd. |
3. De krediet- en financiële instellingen bepalen de reikwijdte van de in de leden 2 en 3 bedoelde bijkomende maatregelen op basis van de risicogevoeligheid en zijn in staat om tegenover hun bevoegde autoriteit aan te tonen dat de reikwijdte van de bijkomende maatregelen in verhouding staat tot het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering.
Artikel 4
De uitwisseling en verwerking van cliëntgegevens
1. Indien het recht van een derde land een verbod of beperking oplegt op het delen of verwerken van cliëntgegevens met het oog op de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering binnen de groep, zorgen de krediet- en financiële instellingen er ten minste voor dat:
a) |
de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst zonder onnodige vertraging en in elk geval uiterlijk 28 kalenderdagen na de identificatie van het derde land in kennis wordt gesteld van:
|
b) |
hun in het derde land gevestigde bijkantoren of meerderheidsdochters bepalen of de onder a), ii), bedoelde beperkingen of verboden wettelijk kunnen worden ondervangen via toestemming van hun cliënten en, in voorkomend geval, de uiteindelijk begunstigden van hun cliënten; |
c) |
hun in het derde land gevestigde bijkantoren of meerderheidsdochters hun cliënten en, in voorkomend geval, de uiteindelijk begunstigden van hun cliënten om toestemming vragen teneinde de onder a), ii), bedoelde beperkingen of verboden te ondervangen, voor zover zulks verenigbaar is met het recht van het derde land. |
2. Wanneer het niet mogelijk is de in lid 1, onder c), bedoelde toestemming te verkrijgen, nemen de krediet- en financiële instellingen naast hun standaardmaatregelen voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering bijkomende risicobeheersmaatregelen. Deze bijkomende maatregelen omvatten de in artikel 8, onder a), of de onder c) van dat artikel vervatte bijkomende maatregel. Indien het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering van zodanige aard is dat verdere bijkomende maatregelen vereist zijn, passen de krediet- en financiële instellingen een of meer van de resterende bijkomende maatregelen toe als vervat in artikel 8, onder a), b) en c).
3. Indien een krediet- of financiële instelling het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering niet effectief kan beheren aan de hand van de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen, beëindigt zij de bedrijfsactiviteiten van haar in het derde land gevestigde bijkantoor of meerderheidsdochter volledig of gedeeltelijk.
4. De krediet- en financiële instellingen bepalen de reikwijdte van de in de leden 2 en 3 bedoelde bijkomende maatregelen op basis van de risicogevoeligheid en zijn in staat om tegenover hun bevoegde autoriteit aan te tonen dat de reikwijdte van de bijkomende maatregelen in verhouding staat tot het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering.
Artikel 5
Mededeling van informatie in verband met verdachte transacties
1. Indien het recht van een derde land een verbod of beperking oplegt op het delen van in artikel 33, lid 1, van Richtlijn (EU) 2015/849 bedoelde informatie tussen in het derde land gevestigde bijkantoren en meerderheidsdochters enerzijds en andere tot de groep behorende entiteiten anderzijds, zorgen de krediet- en financiële instellingen er ten minste voor dat:
a) |
de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst zonder onnodige vertraging en in elk geval uiterlijk 28 kalenderdagen na de identificatie van het derde land in kennis wordt gesteld van:
|
b) |
het bijkantoor of de meerderheidsdochter het hoger leidinggevend personeel van de krediet- of financiële instelling voorziet van de nodige relevante informatie om het met de exploitatie van dat bijkantoor of die meerderheidsdochter verbonden witwasrisico en risico van terrorismefinanciering, alsook de impact daarvan op de groep te kunnen beoordelen — deze informatie kan bestaan uit:
|
2. De krediet- en financiële instellingen nemen naast hun standaardmaatregelen voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en de in lid 1 bedoelde maatregelen bijkomende risicobeheersmaatregelen.
Deze bijkomende maatregelen omvatten een of meer van de in artikel 8, onder a), b), c), g), h) en i), vervatte maatregelen.
3. Indien een krediet- of financiële instelling het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering niet effectief kan beheren aan de hand van de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen, beëindigt zij de bedrijfsactiviteiten van haar in het derde land gevestigde bijkantoor of meerderheidsdochter volledig of gedeeltelijk.
4. De krediet- en financiële instellingen bepalen de reikwijdte van de in de leden 2 en 3 bedoelde bijkomende maatregelen op basis van de risicogevoeligheid en zijn in staat om tegenover hun bevoegde autoriteit aan te tonen dat de reikwijdte van de bijkomende maatregelen in verhouding staat tot het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering.
Artikel 6
Doorgifte van cliëntgegevens aan de lidstaten
Indien het recht van een derde land een verbod of beperking oplegt op het doorgeven van gegevens over cliënten van in het derde land gevestigde bijkantoren en meerderheidsdochters aan een lidstaat met het oog op het toezicht op de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, zorgen de krediet- en financiële instellingen er ten minste voor dat:
a) |
de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst zonder onnodige vertraging en in elk geval uiterlijk 28 kalenderdagen na de identificatie van het derde land in kennis wordt gesteld van:
|
b) |
verscherpte evaluaties worden verricht, waaronder — indien zulks in verhouding staat tot het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering verbonden met de exploitatie van de in het derde land gevestigde bijkantoren of dochterondernemingen — controles ter plaatse of onafhankelijke audits, teneinde zich ervan te vergewissen dat de bijkantoren of meerderheidsdochters de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures effectief toepassen en het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering adequaat identificeren, beoordelen en beheren; |
c) |
de bevindingen van de onder b) bedoelde evaluaties desgevraagd worden meegedeeld aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst; |
d) |
de in het derde land gevestigde bijkantoren of dochterondernemingen regelmatig relevante informatie aan het hoger leidinggevend personeel van de krediet- of financiële instelling verstrekken, waaronder ten minste de volgende gegevens:
|
e) |
de onder d) bedoelde informatie desgevraagd ter beschikking van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst wordt gesteld. |
Artikel 7
Bewaring van bewijsstukken
1. Indien het recht van een derde land een verbod of beperking oplegt op de toepassing van maatregelen voor de bewaring van bewijsstukken die gelijkwaardig zijn aan de in hoofdstuk V van Richtlijn (EU) 2015/849 vervatte maatregelen, zorgen de krediet- en financiële instellingen er ten minste voor dat:
a) |
de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst zonder onnodige vertraging en in elk geval uiterlijk 28 kalenderdagen na de identificatie van het derde land in kennis wordt gesteld van:
|
b) |
wordt vastgesteld of de onder a), ii), bedoelde beperkingen of verboden wettelijk kunnen worden ondervangen via toestemming van de cliënt en, in voorkomend geval, de uiteindelijk begunstigde; |
c) |
hun in het derde land gevestigde bijkantoren of meerderheidsdochters hun cliënten en, in voorkomend geval, de uiteindelijk begunstigden van hun cliënten om toestemming vragen teneinde de onder a), ii), bedoelde beperkingen of verboden te ondervangen, voor zover zulks verenigbaar is met het recht van het derde land. |
2. Wanneer het niet mogelijk is de in lid 1, onder c), bedoelde toestemming te verkrijgen, nemen de krediet- en financiële instellingen naast hun standaardmaatregelen voor de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering en de in lid 1 bedoelde maatregelen bijkomende risicobeheersmaatregelen. Deze bijkomende maatregelen omvatten een of meer van de in artikel 8, onder a), b), c) en j), vervatte maatregelen.
3. De krediet- en financiële instellingen bepalen de reikwijdte van de in lid 2 bedoelde bijkomende maatregelen op basis van de risicogevoeligheid en zijn in staat om tegenover hun bevoegde autoriteit aan te tonen dat de reikwijdte van de bijkomende maatregelen in verhouding staat tot het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering.
Artikel 8
Bijkomende maatregelen
De krediet- en financiële instellingen nemen de volgende bijkomende maatregelen uit hoofde van, respectievelijk, artikel 3, lid 2, artikel 4, lid 2, artikel 5, lid 2, en artikel 7, lid 2:
a) |
zij zorgen ervoor dat hun in het derde land gevestigde bijkantoren of meerderheidsdochters enkel financiële producten en diensten aanbieden die vanwege hun aard en soort een laag risico op witwassen en terrorismefinanciering en een geringe impact op de blootstelling van de groep aan deze risico's hebben; |
b) |
zij zorgen ervoor dat andere entiteiten van dezelfde groep zich niet verlaten op cliëntenonderzoeksmaatregelen die zijn toegepast door een in het derde land gevestigd bijkantoor of een in het derde land gevestigde dochteronderneming, maar in plaats daarvan een cliëntenonderzoek verrichten voor elke cliënt van een in het derde land gevestigd bijkantoor of een in het derde land gevestigde dochteronderneming die gebruik wil maken van producten of diensten die door die andere entiteiten van dezelfde groep worden aangeboden, zelfs indien aan de voorwaarden van artikel 28 van Richtlijn (EU) 2015/849 is voldaan; |
c) |
zij verrichten verscherpte evaluaties, waaronder — indien zulks in verhouding staat tot het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering verbonden met de exploitatie van de in het derde land gevestigde bijkantoren of dochterondernemingen — controles ter plaatse of onafhankelijke audits, teneinde zich ervan te vergewissen dat de bijkantoren of dochterondernemingen het witwasrisico en het risico van terrorismefinanciering effectief identificeren, beoordelen en beheren; |
d) |
zij zorgen ervoor dat hun in het derde land gevestigde bijkantoren of meerderheidsdochters toestemming aan het hoger leidinggevend personeel van de krediet- of financiële instelling vragen voor het aangaan en onderhouden van zakelijke relaties met een hoger risico en voor het verrichten van een occasionele transactie met een hoger risico; |
e) |
zij zorgen ervoor dat hun in het derde land gevestigde bijkantoren of meerderheidsdochters de bron en, in voorkomend geval, de bestemming verifiëren van de geldmiddelen die in het kader van de zakelijke relatie of occasionele transactie zullen worden gebruikt; |
f) |
zij zorgen ervoor dat hun in het derde land gevestigde bijkantoren of meerderheidsdochters de zakelijke relatie doorlopend verscherpt monitoren, onder meer door een verscherpte monitoring van de transacties, totdat de bijkantoren of meerderheidsdochters redelijke zekerheid hebben omtrent de aard van het met de zakelijke relatie verbonden witwasrisico en risico van terrorismefinanciering; |
g) |
zij zorgen ervoor dat hun in het derde land gevestigde bijkantoren of meerderheidsdochters de krediet- of financiële instelling in kennis stellen van informatie over meldingen van onderliggende verdachte transacties op basis waarvan men wist, vermoedde of redelijkerwijs kon vermoeden dat witwas- of terrorismefinancieringspraktijken hadden plaatsgevonden of dat pogingen daartoe waren ondernomen — deze informatie kan bestaan uit feiten, transacties, omstandigheden en documenten waarop vermoedens zijn gebaseerd, met inbegrip van persoonlijke informatie, voor zover dit mogelijk is uit hoofde van het recht van het derde land; |
h) |
zij zorgen voor doorlopende verscherpte monitoring van alle cliënten en, in voorkomend geval, alle uiteindelijk begunstigden van cliënten van in het derde land gevestigde bijkantoren of dochterondernemingen van wie bekend is dat zij door andere entiteiten van dezelfde groep gemeld zijn vanwege verdachte transacties; |
i) |
zij zorgen ervoor dat hun in het derde land gevestigde bijkantoren of meerderheidsdochters beschikken over doeltreffende systemen en controles om verdachte transacties te identificeren en te melden; |
j) |
zij zorgen ervoor dat hun in het derde land gevestigde bijkantoren of meerderheidsdochters het risicoprofiel en de cliëntenonderzoeksinformatie van hun cliënten zo lang mogelijk, en ten minste zolang de zakelijke relatie duurt, actualiseren en veilig bewaren. |
Artikel 9
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 3 september 2019.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 31 januari 2019.
Voor de Commissie
De voorzitter
Jean-Claude JUNCKER
(1) PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73.
(2) Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
(3) Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48).
(4) Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84).