Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document JOC_2002_051_E_0385_01

    Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot zevende wijziging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake cosmetische producten (COM(2001) 697 def. — 2000/0077(COD))

    PB C 51E van 26.2.2002, p. 385–389 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52001PC0697

    Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot zevende wijziging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake cosmetische producten (door de Commissie ingediend overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag) /* COM/2001/0697 def. - COD 2000/0077 */

    Publicatieblad Nr. 051 E van 26/02/2002 blz. 0385 - 0389


    Gewijzigd voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot zevende wijziging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake cosmetische producten (door de Commissie ingediend overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag)

    2000/0077 (COD)

    Gewijzigd voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot zevende wijziging van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake cosmetische producten (voor de EER relevante tekst)

    1. Achtergrond

    Indiening van het voorstel bij de Raad en het Europees Parlement - COM(2000) 189 definitief - 2000/0077 (COD) - overeenkomstig artikel 175, lid 1, van het Verdrag: 6 april 2000

    Advies van het Economisch en Sociaal Comité: 20 september 2000

    Advies van het Europees Parlement - eerste lezing: 3 april 2001

    2. Doel van het voorstel van de Commissie

    Het voornaamste doel van het oorspronkelijke voorstel was om definitief de kwestie van het gebruik van dierproeven in de cosmeticasector te regelen. De huidige wetgevingsbepalingen die het in de handel brengen van cosmetische producten met ingrediënten of combinaties van ingrediënten die op dieren zijn beproefd na 30 juni 2000 (30 juni 2002 na hernieuwd uitstel door Richtlijn 2000/41/EG van de Commissie) verbieden, worden gewijzigd om ervoor te zorgen dat ze in overeenstemming zijn met de eisen van de WTO en juridisch en in de praktijk kunnen worden gehandhaafd, wat het welzijn van dieren werkelijk ten goede komt.

    De belangrijkste onderdelen van het oorspronkelijke voorstel waren:

    - de invoering van een permanent en definitief verbod op de uitvoering van dierproeven met cosmetische eindproducten;

    - de wijziging van een verbod op het in de handel brengen in een verbod op het uitvoeren van proeven met ingrediënten en combinaties van ingrediënten die in cosmetische producten worden gebruikt, dat in overeenstemming met de eisen van de WTO is. Dit verbod zal volgens plan drie jaar na de datum van de tenuitvoerlegging van de voorgestelde richtlijn in werking treden. Dit kan echter uiterlijk twee jaar worden uitgesteld als er onvoldoende vorderingen zijn geboekt bij de ontwikkeling van geschikte, wetenschappelijk gevalideerde methoden voor de vervanging van dierproeven;

    - een toezegging dat de EU het initiatief zal nemen tot internationale erkenning van alternatieve methoden, met name via de goedkeuring van bilaterale overeenkomsten en onderhandelingen op het niveau van de OESO;

    - toelating van het gebruik van vermeldingen dat er geen dierproeven zijn uitgevoerd. Om ervoor te zorgen dat de consument niet door deze vermeldingen wordt misleid, zal de Commissie echter in overleg met de lidstaten richtsnoeren publiceren om het gebruik daarvan te verduidelijken.

    In haar gewijzigde voorstel heeft de Commissie veel suggesties van het Europees Parlement ter verbetering van de gezondheid en de consumentenbescherming opgenomen.

    3. Advies van de Commissie betreffende de door het Parlement goedgekeurde amendementen

    3.1. Door de Commissie gedeeltelijk of in beginsel overgenomen amendementen: 1 (1e deel), 2, 4, 5, 7 (2e deel), 9 t/m 12, 14 (2e en 3e deel), 15 (2e deel - met uitzondering van de voorgestelde raadpleging van het Europees Parlement), 16 t/m 19, 23 (2e deel), 26, 30, 32 en 49 (2e deel)

    Het eerste deel van amendement 1 en amendement 2, waarin wordt voorgesteld een verwijzing op te nemen naar Richtlijn 86/609/EEG betreffende de bescherming van dieren die voor experimenten en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, kan in beginsel worden overgenomen. De in amendement 2 voorgestelde verwijzing zou echter in overweging 2 (zoals voorgesteld in amendement 1) toepasselijker zijn dan in overweging 3 die betrekking heeft op het verbod op dierproeven met eindproducten. Daarom zou overweging 2 als volgt moeten worden gewijzigd:

    «Richtlijn 86/609/EEG inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende de bescherming van dieren die voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, is bedoeld om te waarborgen dat het aantal voor experimentele doeleinden gebruikte dieren tot een minimum wordt beperkt. Overeenkomstig Richtlijn 93/35/EEG tot zesde wijziging van Richtlijn 76/768/EEG, is het van essentieel belang dat er wordt gestreefd naar de afschaffing van dierproeven en dat het verbod op dergelijke proeven op het grondgebied van de lidstaten van kracht wordt.»

    De amendementen 4 en 5 kunnen in beginsel worden overgenomen op voorwaarde dat de formulering als volgt wordt gewijzigd:

    «Om de snelle ontwikkeling van alternatieve proefmethoden waarbij geen dieren worden gebruikt te bevorderen, en met name van die proeven die gewoonlijk door andere sectoren worden toegepast en in de Gemeenschap als wettelijke vereisten gelden, dienen op nationaal en communautair niveau meer gecoördineerde maatregelen te worden genomen, met inbegrip van de financiering van relevant wetenschappelijk onderzoek.»

    «De Commissie heeft voor de periode 2003-2006 17,5 miljard euro gereserveerd voor het nieuwe kaderprogramma voor onderzoek en innovatie in Europa. In deze context zal het beleid ter vermindering, verfijning en vervanging van dierproeven worden voortgezet.»

    Het tweede deel van amendement 7 kan in beginsel worden overgenomen, aangezien alle belanghebbende partijen, met inbegrip van de NGO's, bij de opstelling van de richtsnoeren worden geraadpleegd, op voorwaarde dat de formulering als volgt wordt gewijzigd:

    «Bij de opstelling van deze richtsnoeren zal de Commissie alle belanghebbende partijen raadplegen, met inbegrip van de relevante NGO's».

    In Richtlijn 76/768/EEG wordt de beoordeling van de veiligheid op basis van het bedoelde of te voorziene gebruik van producten al verplicht gesteld. Amendement 9, bedoeld om de veiligheidseisen voor voor kinderen bestemde cosmetische producten te specificeren, kan in beginsel echter worden overgenomen, op voorwaarde dat de formulering als volgt wordt gewijzigd:

    «Het Wetenschappelijk Comité voor cosmetische producten en voor consumenten bestemde niet-voedingsproducten moet speciale richtsnoeren opstellen betreffende de veiligheid van voor kinderen bestemde producten.»

    Amendement 10 en het derde deel van amendement 14 over stoffen die volgens de richtlijn gevaarlijke stoffen carcinogeen, mutageen of voor de voortplanting toxisch zijn, kunnen in beginsel worden overgenomen. Krachtens Richtlijn 76/768/EEG mogen cosmetische producten de gezondheid van de mens niet schaden en heeft de in artikel 7 bis, lid 1, vastgelegde verplichte beoordeling van de veiligheid ook betrekking op mogelijke mutagene, carcinogene of voor de voortplanting toxische effecten. Bovendien houdt de Commissie op horizontale basis in het witboek over het nieuwe beleid voor chemische stoffen al rekening met deze kwestie. In het witboek wordt voorgesteld het gebruik van de in categorie 1 of 2 ingedeelde stoffen te verbieden als zijnde carcinogeen, mutageen of voor de voortplanting toxisch overeenkomstig bijlage 1 van Richtlijn 67/548/EEG, tenzij een procedure voor vergunningverlening wordt gevolgd waarbij bedrijven moeten aantonen dat het gebruik deze stoffen voor bepaalde doeleinden veilig is. Daarom is een speciale bepaling in Richtlijn 76/768/EEG niet nodig.

    De voorstellen van de amendementen 11, 32 en 30 die bedoeld zijn om de informatie aan de consument over de minimale houdbaarheidsduur van cosmetische producten te verbeteren, kunnen in beginsel worden overgenomen, op voorwaarde dat de formulering als volgt wordt gewijzigd:

    In de overweging: «Ter verbetering van de informatie die aan de consument wordt verstrekt, moeten op cosmetische producten nauwkeuriger aanduidingen worden gegeven over de houdbaarheid voor gebruik.»

    Artikel 6, lid 1, onder c, moet als volgt worden gewijzigd:

    «c) de datum van minimale houdbaarheid.

    De datum van minimale houdbaarheid van een cosmetisch product is de datum waarop dit product, mits op passende wijze bewaard, zijn oorspronkelijke functie blijft vervullen en, met name, aan artikel 2 blijft voldoen.

    De datum van minimale houdbaarheid wordt aangegeven door de datum zelf gevolgd door het symbool "+". De datum wordt duidelijk aangegeven door de vermelding van achtereenvolgens hetzij maand en jaar, hetzij dag, maand en jaar.

    Zo nodig worden deze gegevens aangevuld met een vermelding onder welke omstandigheden de aangegeven houdbaarheid kan worden gewaarborgd.»

    Amendement 12, het tweede deel van amendement 23 en amendement 49 waarin informatie wordt verlangd over de aanwezigheid van geurstoffen waarvan vaststaat dat ze contactallergie kunnen veroorzaken, kunnen in beginsel worden overgenomen. Met deze informatie kunnen consumenten die overgevoelig voor deze stoffen zijn, voor hen ongeschikte cosmetische producten vermijden. De verplichting tot vermelding van deze ingrediënten via een amendement van het huidige artikel 6, lid 1, onder g), zou hieraan tegemoet komen. Daarom wordt voorgesteld de formulering als volgt te wijzigen:

    In de overweging: «Van bepaalde stoffen is vastgesteld dat zij bij geurstofgevoelige consumenten contactallergische reacties veroorzaken. Teneinde de adequate voorlichting van deze consumenten te waarborgen moeten de bepalingen van de richtlijn aldus worden gewijzigd dat vermelding van deze stoffen in de in artikel 6, lid 1, onder g), genoemde lijst verplicht wordt gesteld, ongeacht de herkomst of functie van de stof. Deze informatie zal de diagnose van contactallergieën bij deze bevolkingsgroep verbeteren en overgevoelige consumenten de mogelijkheid bieden producten te vermijden die zij mogelijk niet verdragen».

    Artikel 6, lid 1, onder g), moet als volgt worden gewijzigd:

    «g) de lijst van ingrediënten in volgorde van afnemend gewicht op het tijdstip van de verwerking. Deze lijst wordt voorafgegaan door het woord "ingrediënten". Wanneer dit in de praktijk onmogelijk is, moeten de ingrediënten op een bijsluiter, een etiket, strook of kaart, gevoegd bij het product, worden vermeld; in dit geval moet de consument door middel van een verkorte aanduiding of het in bijlage VIII aangegeven symbool, die op de verpakking moeten zijn aangebracht, naar bedoelde ingrediënten worden verwezen.

    Als ingrediënten worden echter niet beschouwd:

    - onzuiverheden van de gebruikte grondstoffen,

    - technische hulpstoffen die bij de bereiding worden gebruikt, maar niet meer in het eindproduct aanwezig zijn,

    - stoffen die in de absoluut noodzakelijke hoeveelheden worden gebruikt als oplosmiddel of als dragers van parfumerende en aromatische stoffen.

    Parfumerende en aromatische verbindingen en grondstoffen daarvan worden aangegeven door het woord "parfum" of "aroma". De aanwezigheid van stoffen die moet worden vermeld in de kolom "Andere beperkingen en eisen" i deel 1 van bijlage III, moet in de lijst worden aangegeven, ongeacht de functie van deze stoffen in het product.

    Ingrediënten waarvan de concentratie minder dan 1% bedraagt, mogen in willekeurige volgorde worden vermeld na de ingrediënten waarvan de concentratie meer dan 1% bedraagt.

    Kleurstoffen mogen in willekeurige volgorde na de overige ingrediënten worden vermeld, overeenkomstig het Colour Index-nummer of de kleuraanduiding vermeld in bijlage IV.

    Voor opschikproducten die in verschillende tinten op de markt gebracht worden, mogen alle in het gamma gebruikte kleurstoffen worden vermeld op voorwaarde dat de woorden "kan . . . bevatten" of het symbool"+/-" worden toegevoegd.

    De ingrediënten moeten worden aangeduid met de in artikel 7, lid 2, bedoelde triviale naam of, indien die ontbreekt, met een van de in artikel 5 bis, lid 2, eerste streepje, genoemde benamingen.

    Overeenkomstig de procedure van artikel 10 kan de Commissie de criteria en voorwaarden aanpassen volgens welke een fabrikant om redenen van fabrieksgeheim kan vragen dat een of meer ingrediënten niet hoeven te worden vermeld op bovengenoemde lijst die is vastgesteld door Richtlijn 95/17/EG van 19 juni 1995 houdende uitvoeringsbepalingen van Richtlijn 76/768/EEG van de Raad met betrekking tot het niet vermelden van een of meer ingrediënten op de lijst voor de etikettering van cosmetische producten.»

    De Commissie zou het beginsel van een lijst van geurstoffen waarvan vaststaat dat ze een allergie veroorzaken, in bijlage III overeenkomstig de in amendement 49 voorgestelde wijze (vaststelling van maximumwaarden die door het Wetenschappelijk Comité voor cosmetische producten en voor consumenten bestemde niet-voedingsproducten zijn voorgesteld) kunnen overnemen, overeenkomstig het voorgestelde gewijzigde artikel 6, lid 1, onder g). Maar overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Richtlijn 76/768/EEG moet de voorgestelde wijziging van bijlage III, deel 1, plaatsvinden via een richtlijn van de Commissie die wordt goedgekeurd volgens de comitéprocedure. Daarom zou een dergelijke technische aanpassing pas kunnen plaatsvinden na de definitieve goedkeuring van de richtlijn tot wijziging van artikel 6, lid 1, onder g), die de rechtsgrondslag zou vormen voor een dergelijke technische aanpassing.

    De Commissie kan het beginsel in overweging nemen om een vrijstelling van het volledige verbod van dierproeven om veiligheidsredenen in te voeren zoals voorgesteld in het tweede deel van amendement 15 (met uitzondering van de door het Europees Parlement voorgestelde raadpleging), teneinde de voornaamste doelstellingen op het gebied van gezondheid en consumentenbescherming te waarborgen, gelet op de verwachte vorderingen bij de ontwikkeling van bevredigende methoden ter vervanging van dierproeven. Het systeem waarbij een dergelijke vrijstelling beperkt blijft tot bestaande ingrediënten, moet echter worden herzien teneinde het op niet-discriminerende wijze ten uitvoer te leggen.

    Amendement 16 betreffende de definitie van eindproducten kan in beginsel worden overgenomen, op voorwaarde dat de formulering als volgt wordt gewijzigd: «Een "cosmetisch eindproduct" betekent het cosmetische product in zijn definitieve samenstelling, zoals het in de handel wordt gebracht en voor de eindgebruiker verkrijgbaar is.»

    Het tweede deel van amendement 14, de amendementen 17, 18 en 19, waarin wordt bepaald dat in het jaarlijkse verslag van de Commissie aanvullende informatie moet worden opgenomen, kunnen in beginsel worden overgenomen, aangezien de werkzaamheden die op OESO-niveau worden verricht al deel uitmaken van het bestaande jaarlijkse verslag. Om voor een grondige evaluatie van de vooruitgang en voor het verzamelen van geschikte gegevens te kunnen zorgen wordt echter voorgesteld het verslag eens per drie jaar in te dienen. Daarom wordt voor de bepaling inzake het verslag de volgende formulering voorgesteld:

    «Om de drie jaar dient de Commissie een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad. Dit verslag bevat:

    a) een overzicht van de vorderingen bij de ontwikkeling, de validering en de wettelijke erkenning van alternatieve methoden ter vervanging van dierproeven. Dit overzicht bevat nauwkeurige gegevens over het aantal en de aard van de dierproeven die ten behoeve van cosmetische producten zijn uitgevoerd. De lidstaten zijn verplicht deze gegevens te verzamelen naast de statistische gegevens die zij ingevolge Richtlijn 86/609/EEG inzake de bescherming van dieren die voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt, moeten verzamelen;

    b) een overzicht van de vooruitgang die de Commissie heeft geboekt bij haar inspanningen om de alternatieve methoden die op communautair niveau gevalideerd zijn, te doen accepteren door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), en om in het kader van bilaterale overeenkomsten met derde landen erkenning af te dwingen van de resultaten van in de Gemeenschap met behulp van alternatieve methoden uitgevoerde proeven, opdat de uitvoer van cosmetische producten waarvoor dergelijke methoden zijn gebruikt niet wordt belemmerd;

    c) een overzicht van de vooruitgang in internationale fora, met name de Wereldhandelsorganisatie, om de bescherming van het welzijn van dieren te versterken;

    d) een toelichting over de wijze waarop met de economische en concurrentiebehoeften, met name van het MKB, rekening is gehouden bij de uitvoering van artikel 4 bis.»

    In de bepalingen van de richtlijn wordt de beoordeling van de veiligheid op basis van het bedoelde of te voorziene gebruik van cosmetische producten al verplicht gesteld. Teneinde echter speciale aandacht aan cosmetische producten voor kinderen en producten voor intieme hygiëne te schenken kan amendement 26 in beginsel worden overgenomen, op voorwaarde dat de formulering als volgt wordt gewijzigd: «d) de beoordeling van de veiligheid van het eindproduct voor de gezondheid van de mens. Te dien einde houdt de fabrikant rekening met het algemene toxicologische profiel, de chemische structuur en het blootstellingsniveau van de ingrediënten. Hij houdt met name rekening met de specifieke blootstellingskenmerken van de lichaamsdelen waarop het product zal worden aangebracht of van de bevolkingsgroep waarvoor het product bestemd is. Er moet met name een specifieke beoordeling worden gemaakt voor cosmetische producten die uitsluitend voor gebruik bij kinderen onder de drie jaar bestemd zijn en voor cosmetische producten die uitsluitend voor intieme hygiëne bestemd zijn.»

    3.2. Door de Commissie niet overgenomen amendementen: 1 (2e deel), 3, 7 (1e deel), 13 en 14 (1e deel), 15 (1e deel), 20 en 21, 23 (1e deel), 27 en 28, 36 en 37, 39, 43, 47 en 49 (1e deel)

    De Commissie kan het tweede deel van amendement 1 en amendement 36, waarin de Commissie wordt verzocht andere voorstellen in te dienen, niet overnemen, aangezien zij in strijd zijn met het initiatiefrecht van de Commissie.

    De Commissie kan amendement 3 en het eerste deel van amendement 15 betreffende het verbod van de EU op dierproeven met ingrediënten niet overnemen. De Commissie kan niet instemmen met het schrappen van het uitstel dat bedoeld is om de voornaamste doelstellingen op het gebied van gezondheid en consumentenbescherming te waarborgen, gelet op de verwachte vorderingen bij de ontwikkeling van bevredigende methoden ter vervanging van dierproeven die wetenschappelijk zijn gevalideerd als methoden die de consument een gelijkwaardige bescherming garanderen. De Commissie moet een hoog niveau van consumentenbescherming waarborgen en derhalve de mogelijkheid tot uitstel openhouden indien er geen belangrijke alternatieve methoden voor deze sector zijn gevalideerd.

    De Commissie kan het eerste deel van amendement 7 en amendement 47 betreffende het gebruik van vermeldingen inzake dierproeven niet overnemen. Deze amendementen zijn in strijd met de bedoeling van het Commissievoorstel om het gebruik van dergelijke vermeldingen te vermijden, daar zij de consument misleiden door de indruk te wekken dat geen van de ingrediënten van de producten op dieren zijn beproefd, terwijl dergelijke proeven noodzakelijkerwijs voor bijna elk ingrediënt ten minste eenmaal door iemand zijn uitgevoerd. Het doel van de Commissie is om misleidende vermeldingen te vermijden en de consument volledige informatie te geven. De details zouden bij de opstelling van richtsnoeren moeten worden behandeld waarbij alle belanghebbende partijen betrokken zullen worden.

    De Commissie kan de amendementen 13, 21 en 28 die publicatie van alle gegevens van elk cosmetisch product in de inventaris beogen, niet overnemen. Dergelijke informatie maakt deel uit van de productinformatie die vereist is in het kader van het doeltreffende controlesysteem op de markt dat in het 6e wijziging is vastgelegd om het vrije verkeer van goederen te garanderen en daarnaast de consumentenveiligheid te waarborgen. Dit is niet het doel van de door de Commissie gepubliceerde inventaris van cosmetische ingrediënten. Bovendien zou een dergelijk voorstel problemen op het gebied van industriële-eigendomsrechten en fabrieksgeheim veroorzaken en tot oneerlijke concurrentie kunnen leiden zonder dat de consumentenvoorlichting wordt verbeterd.

    De Commissie kan amendement 20 en het eerste deel van amendement 23, die een volledige lijst van ingrediënten met inbegrip van de samenstelling van geuren beogen, niet overnemen. Een dergelijke volledige vermelding van alle gebruikte geurstoffen zou niet haalbaar zijn, maar ook niet nuttig voor overgevoelige consumenten of dermatologen en zou niet in verhouding staan tot de verwachte risico's. Bovendien zijn deze amendementen in strijd met amendement 12, het tweede deel van amendement 23 en amendement 49, die onvoering beogen van een systeem voor het vermelden van geurstoffen waarvan vaststaat dat ze contactallergie kunnen veroorzaken, en die in beginsel worden overgenomen.

    In het oorspronkelijke voorstel van de Commissie werd het verbod op het in de handel brengen gewijzigd in een EU-verbod op het uitvoeren van proeven dat in overeenstemming met de eisen van de WTO is en juridisch en in de praktijk kan worden gehandhaafd, wat het welzijn van dieren werkelijk ten goede komt. De Commissie kan amendement 37 en het eerste deel van amendement 14 niet overnemen. Hierin wordt het verbod op het in de handel brengen opnieuw ingevoerd naarmate en indien alternatieven beschikbaar zijn, met een definitieve datum waarna producten niet meer in de handel mogen worden gebracht indien op dieren beproefd, ongeacht of er gevalideerde alternatieven beschikbaar zijn. Dit is niet in overeenstemming met de WTO-voorschriften en wordt waarschijnlijk aangevochten. Zoals reeds vermeld in overweging 5 van het oorspronkelijke voorstel zal de Commissie zich blijven inspannen om snelle internationale erkenning van alternatieve methoden op OESO-niveau te bevorderen. Zij is zich bewust van de bezorgdheid van de publieke opinie en zal discussies over handel en welzijn van dieren in een multilateraal forum stimuleren. Een eenzijdig verbod van de Gemeenschap op het in de handel brengen zou in strijd zijn met het beleid om handelsvraagstukken op het gebied van het welzijn van dieren multilateraal aan te pakken. De Commissie heeft het standpunt ingenomen dat discussies over handel en welzijn van dieren (en andere vraagstukken op het gebied van verwerkings- en productiemethoden) in een multilateraal forum moeten plaatsvinden. Eenzijdige actie van de Gemeenschap zoals het voorgestelde verbod op het in de handel brengen zou deze multilaterale aanpak ondermijnen. De Commissie benadrukt dat zij zich volledig inzet voor de toepassing van internationale normen als basis voor maatregelen die van invloed zijn op de handel. De Gemeenschap zou in strijd met haar internationale verplichtingen handelen om de resultaten van in derde landen uitgevoerde dierproeven te aanvaarden op grond van de overeenkomst betreffende de wederzijdse erkenning van gegevens. Bovendien is het tijdschema voor de tenuitvoerlegging niet realistisch, met het oog op de ontwikkeling van alternatieven. Hierbij moet rekening worden gehouden met de ontwikkeling en internationale erkenning van alternatieve methoden om te waarborgen dat de veiligheid van de consument niet in gevaar komt. Slechts een gecoördineerde aanpak op internationaal niveau kan het welzijn van dieren verbeteren en heeft bovendien een groter bereik.

    De Commissie kan amendement 27 niet overnemen. Hierin wordt voorgesteld aanvullende gegevens over verrichte dierproeven op te nemen in de verplichte productinformatie van ieder cosmetisch product dat in de handel wordt gebracht. De fabrikant kan onmogelijk voldoen aan deze extra verplichting om na te gaan of een van de gebruikte ingrediënten ooit ergens in de wereld op dieren is beproefd en deze verplichting zou tot problemen kunnen leiden in verband met de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (TBT-overeenkomst) (artikel 5.2.3).

    De Commissie kan de aanvullende eis van verplichte etikettering "op dieren beproefd" die in de amendementen 37 en 39 wordt gesteld, niet overnemen. Een dergelijke amendement is niet evenredig en kan problemen opleveren, onder andere op grond van de TBT-overeenkomst, aangezien deze vermelding op de meeste ingevoerde producten zou moeten worden aangebracht.

    De Commissie kan amendement 43, bedoeld om het gebruik van geurstoffen in bepaalde categorieën te vermijden behalve wanneer zij een specifiek doel dienen, niet overnemen. Het voorgestelde verbod zou in strijd zijn met het noodzakelijkheids- en het evenredigheidsbeginsel. De Commissie heeft er reeds mee ingestemd de veiligheidseisen voor sommige categorieën producten, zoals producten voor kinderen en producten voor intieme hygiëne, aan te scherpen, zoals voorgesteld in amendement 26.

    3.3. Gewijzigd voorstel

    Gelet op artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag wijzigt de Commissie haar voorstel op de hierboven aangegeven wijze.

    Top