Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022PC0304

    Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende natuurherstel

    COM/2022/304 final

    Brussel, 22.6.2022

    COM(2022) 304 final

    2022/0195(COD)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    betreffende natuurherstel

    (Voor de EER relevante tekst)

    {SEC(2022) 256 final} - {SWD(2022) 167 final} - {SWD(2022) 168 final}


    TOELICHTING

    ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    Motivering en doel van het voorstel

    Ondanks inspanningen van de EU en de internationale gemeenschap blijven het verlies aan biodiversiteit en de achteruitgang van ecosystemen in een alarmerend tempo doorgaan, met schadelijke gevolgen voor de mens, de economie en het klimaat. Dit wordt uitvoerig gedocumenteerd, met name in verslagen van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) 1 en het intergouvernementele platform voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten 2 , het voortgangsverslag over de Aichi-biodiversiteitsdoelen 3 en het verslag getiteld “Economics of Biodiversity: The Dasgupta Review” 4 (evaluatie van Dasgupta over de economische aspecten van biodiversiteit). Gezonde ecosystemen zorgen voor voedsel en bieden voedselzekerheid, schoon water, koolstofputten en bescherming tegen natuurrampen als gevolg van de klimaatverandering. Zij vormen de basis voor de veerkracht van Europa en zijn derhalve van essentieel belang voor ons voortbestaan, ons welzijn, onze voorspoed en onze veiligheid op lange termijn.

    Het herstel van ecosystemen zal, in combinatie met inspanningen om de handel in en de consumptie van wilde dieren en planten te verminderen, ook helpen om mogelijke toekomstige overdraagbare ziekten met zoönotisch potentieel te voorkomen en de weerbaarheid ertegen te vergroten, waardoor het risico op uitbraken en pandemieën afneemt, en zal bijdragen tot de ondersteuning van de inspanningen op EU- en mondiaal niveau om de “één gezondheid”-benadering toe te passen, waarin het intrinsieke verband tussen menselijke gezondheid, diergezondheid en een gezonde, veerkrachtige natuur wordt erkend.

    Met name in het IPCC-verslag van 2022 werd benadrukt dat de mogelijkheden voor de wereld en voor Europa om een leefbare toekomst te waarborgen steeds kleiner worden, aangezien de toename van extreme weers- en klimaatomstandigheden enkele onomkeerbare gevolgen heeft gehad, in die zin dat natuurlijke en menselijke systemen niet voldoende in staat zijn zich daaraan aan te passen. In het verslag wordt opgeroepen tot het nemen van dringende maatregelen voor het herstel van aangetaste ecosystemen om de gevolgen van de klimaatverandering te verzachten, met name door aangetaste wetlands en rivieren, bossen en landbouwecosystemen te herstellen.

    Recente geopolitieke ontwikkelingen hebben nogmaals aangetoond dat de zekerheid en veerkracht van de voedselsystemen moeten worden beschermd De stijging van de grondstoffenprijzen en de bezorgdheid over de mondiale voedselzekerheid vereisen dat kwetsbaarheden, zoals afhankelijkheid van invoer, worden aangepakt en dat de overgang naar duurzame en veerkrachtige voedselsystemen wordt versneld 5 . Er is aangetoond dat het herstel van agro-ecosytemen op lange termijn positieve gevolgen heeft voor de voedselproductiviteit en dat het herstel van de natuur fungeert als een verzekeringspolis om de duurzaamheid en veerkracht van de EU op lange termijn te waarborgen.

    In het eindverslag van de Conferentie over de toekomst van Europa, dat op 9 mei 2022 werd gepubliceerd 6 , vroegen burgers in hun voorstellen over landbouw, voedselproductie, biodiversiteit, ecosystemen en vervuiling met name om “beschermde gebieden te creëren, te herstellen, beter te beheren en uit te breiden — met het oog op het behoud van de biodiversiteit”; om “insecten, met name inheemse en bestuivende insecten, te beschermen, onder meer door bescherming tegen invasieve soorten en een betere handhaving van de bestaande regelgeving”; en om “in alle EU-lidstaten bindende nationale streefcijfers vast te stellen voor de herbebossing van inheemse bomen en lokale flora, rekening houdend met de verschillende nationale situaties en specifieke kenmerken”. Wat hun voorstellen inzake voorlichting, bewustmaking, dialoog en levensstijl betreft, vroegen de burgers met name om “voedselproductie en bescherming van de biodiversiteit aan bod te laten komen in het onderwijs, met inbegrip van de voordelen van onverwerkte levensmiddelen ten opzichte van verwerkte levensmiddelen, en schooltuinen te promoten en projecten voor stadstuinen en verticale landbouw te subsidiëren” en om “te overwegen om van biodiversiteit een verplicht vak op school te maken en het bewustzijn over biodiversiteit te vergroten door het gebruik van mediacampagnes en “wedstrijden” met incentives in de hele EU” 7 . Er zijn derhalve doortastendere maatregelen nodig om de klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen van de EU voor 2030 en 2050 te verwezenlijken en om de veerkracht van voedselsystemen te waarborgen.

    Er zijn daarom strengere maatregelen nodig om de klimaat- en biodiversiteitsdoelstellingen van de EU voor 2030 en 2050 te verwezenlijken en om de veerkracht van de voedselsystemen te waarborgen. In de Europese Green Deal 8 wordt toegezegd de natuur te beschermen en te herstellen. Daarin staat dat de Commissie maatregelen zal vaststellen, met inbegrip van wettelijke maatregelen, om de lidstaten te helpen beschadigde en koolstofrijke ecosystemen te verbeteren en in een goede ecologische toestand terug te brengen. In de Green Deal wordt ook gesteld dat “alle acties en beleidsmaatregelen van de EU op één doel [moeten] worden gericht: de EU helpen om een succesvolle en rechtvaardige transitie naar een duurzame toekomst tot stand te brengen”.

    In de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 9 zijn streefdoelen vastgesteld om de natuur in de EU beter te beschermen. Er wordt echter benadrukt dat bescherming alleen niet voldoende zou zijn: om het verlies aan biodiversiteit om te buigen, moet er meer worden gedaan om de natuur in de gehele EU, in beschermde gebieden en daarbuiten, weer gezond te maken. Daarom heeft de Commissie zich ertoe verbonden juridisch bindende doelstellingen voor te stellen om aangetaste ecosystemen in de EU te herstellen, met name die met het grootste potentieel om koolstof te verwijderen en op te slaan, en om de gevolgen van natuurrampen te voorkomen en te beperken.

    De EU is er tot dusver niet in geslaagd het verlies aan biodiversiteit een halt toe te roepen. Uit een recente studie 10 die is uitgevoerd in het kader van de beoordeling van de EU-biodiversiteitsstrategie tot 2020 11 , blijkt dat de EU het verlies aan biodiversiteit tussen 2011 en 2020 niet heeft kunnen stoppen. De vrijwillige doelstelling om uiterlijk in 2020 ten minste 15 % van de aangetaste ecosystemen te hebben hersteld (in overeenstemming met Aichi-biodiversiteitsdoelstelling 15 van het Verdrag inzake biologische diversiteit 12 ), is niet gehaald. De vooruitzichten voor biodiversiteit en ecosystemen zijn somber en laten zien dat de huidige aanpak niet werkt.

    Het Europees Parlement en de Raad hebben ook aangedrongen op meer inspanningen om ecosystemen te herstellen, zoals aangegeven in de conclusies van de Raad van december 2019 13 en in een resolutie van het Europees Parlement van januari 2020 14 . In de resolutie van het Parlement werd de Commissie verzocht minder in te zetten op vrijwillige toezeggingen en een ambitieuze en ruime strategie voor te stellen waarin wettelijk bindende (en derhalve afdwingbare) streefcijfers voor de EU en haar lidstaten worden vastgesteld. In zijn resolutie van 9 juni 2021 15 toonde het Europees Parlement zich zeer ingenomen met de toezegging van de Commissie om een wetgevingsvoorstel inzake natuurherstel op te stellen, met inbegrip van bindende doelstellingen voor natuurherstel.

    Het herstel van ecosystemen staat ook hoog op de internationale agenda. In de visie voor 2050 in het kader van het Verdrag inzake biologische diversiteit 16 , het Verdrag ter bestrijding van woestijnvorming 17 , de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling (de duurzameontwikkelingsdoelstellingen) 18 en het VN-decennium voor ecosysteemherstel 19 wordt opgeroepen tot het beschermen en herstellen van ecosystemen. Herstel zal ook nodig zijn om de EU in staat te stellen haar verbintenissen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en de Overeenkomst van Parijs 20 na te komen. Ecosystemen zoals veengebieden, wetlands, oceanen en bossen kunnen, als zij in goede toestand verkeren, grote hoeveelheden koolstofdioxide verwijderen en opslaan en tevens in aanzienlijke mate bijdragen tot het verminderen van de gevolgen van de klimaatverandering.

    Het voorstel voor een verordening betreffende natuurherstel bevat een overkoepelende doelstelling: bijdragen tot het aanhoudende, langdurige en duurzame herstel van de biodiversiteit en de veerkracht van de natuur in de land- en zeegebieden van de EU door ecosystemen te herstellen, bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie inzake mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering, en haar internationale verplichtingen nakomen. 

    Om dit doel te bereiken, worden in het voorstel meerdere op herstel gerichte bindende streefdoelen en verplichtingen vastgesteld voor een breed scala aan ecosystemen. Deze maatregelen zouden tegen 2030 op ten minste 20 % van de land- en zeegebieden van de EU en tegen 2050 op alle ecosystemen die moeten worden hersteld, moeten worden toegepast. Het voorstel wordt verder ondersteund door een uitvoeringskader om de doelstellingen om te zetten in concrete actie, door nationale herstelplannen op te stellen en uit te voeren.

    Het voorstel heeft tot doel de EU in staat te stellen met spoed op te treden en te beginnen met het herstel van ecosystemen op basis van bindende streefdoelen en verplichtingen die nu al kunnen worden gemeten en gemonitord. Dit zal ervoor zorgen dat de lidstaten onverwijld met herstelwerkzaamheden kunnen beginnen. In een later stadium kunnen meer ecosystemen worden opgenomen door gezamenlijke methoden te ontwikkelen om verdere streefdoelen vast te stellen door de verordening te wijzigen.

    Daarmee maakt het voorstel de weg vrij voor het herstel en de instandhouding van een breed scala aan ecosystemen in de EU tegen 2050, met meetbare resultaten tegen 2030 en 2040. Het biedt de EU mogelijkheden het verlies aan biodiversiteit een halt toe te roepen en de natuur weer gezond te maken. Het stelt de EU ook in staat wereldwijd leiderschap te tonen voor de bescherming van de natuur, met name tijdens de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, die later in 2022 zal plaatsvinden.

    Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

    Het voorstel is bedoeld als aanvulling op het bestaande milieubeleid. Het heeft tot doel op doeltreffende wijze in synergie met de milieuwetgeving van de EU te werken. Het voorstel zal ook een impuls geven aan een betere coördinatie en uitvoering van deze wetten.

    Het voorstel zal met name een aanvulling vormen op:

    de vogelrichtlijn 21 en de habitatrichtlijn 22 , met de vaststelling van termijnen voor het halen van de streefdoelen en door de lidstaten te verplichten ecosystemen ook buiten het Natura 2000-netwerk te herstellen;

    de kaderrichtlijn water 23 , met de vaststelling van aanvullende herstelvereisten voor riviercontinuïteit en de waarborging van goede omstandigheden in overstromingsgebieden;

    de kaderrichtlijn mariene strategie 24 , met specifieke maatregelen en gedetailleerde streefdoelen voor specifieke mariene habitats die moeten worden hersteld;

    de verordening inzake invasieve uitheemse soorten 25 .

    Het voorstel is ook op een gedetailleerd niveau nauw afgestemd op het gemeenschappelijk visserijbeleid en zal waar nodig zorgen voor samenhang en complementariteit.

    Het voorstel houdt rechtstreeks verband met en draagt bij tot de nieuwe EU-bosstrategie voor 2030 26 met herstelmaatregelen die de biodiversiteit en veerkracht van bossen zullen verbeteren, dankzij specifieke streefdoelen en verplichtingen voor boshabitats.

    Met betrekking tot het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt met het voorstel voortgebouwd op specifieke streefdoelen voor graslandhabitats die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 92/43/EEG vallen, en meer in het algemeen in landbouwecosystemen in de gehele EU, op basis van bewijs dat een reeks indicatoren die de biodiversiteit bevorderen, zijn verbeterd. Het voorstel houdt duidelijk verband met de EU-bodemstrategie omdat veel terrestrische ecosystemen afhankelijk zijn van en interageren met de onderliggende bodem. Eventuele andere bodemgerelateerde doelstellingen zullen in toekomstige bodemwetgeving worden opgenomen.

    Bovendien zal de voorgestelde doelstelling om de daling van het aantal bestuivers om te keren, bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het EU-initiatief inzake bestuivers 27 . De streefdoelen in het voorstel voor meer groene ruimte in stedelijke gebieden zullen rechtstreeks van invloed zijn op de strategie voor groene infrastructuur 28 .

    Beleidsmaatregelen in het kader van andere milieustrategieën, zoals het actieplan voor een circulaire economie voor een schoner en concurrerender Europa 29 en het actieplan om de verontreiniging van lucht, water en bodem tot nul terug te brengen 30 , zullen de druk op ecosystemen helpen verlichten door de uitstoot van verschillende vormen van verontreinigende stoffen terug te dringen. Maatregelen zoals de aanbeveling van de Raad betreffende leren voor de groene transitie en duurzame ontwikkeling (door de Raad aan te nemen op 16 juni 2022) 31 kunnen bijdragen tot het creëren van de nodige kennis, vaardigheden en attitudes met betrekking tot ecologische duurzaamheid, onder meer ter ondersteuning van natuurherstel.

    Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

    Het herstel van ecosystemen en de verbetering van de biodiversiteit is een van de hoekstenen van de Europese Green Deal. Het waarborgen van gezonde ecosystemen en het aanpakken van de klimaatverandering zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De opwarming van de aarde heeft rechtstreekse gevolgen voor ecosystemen, met langdurige of onomkeerbare effecten, zoals het verlies van ecosystemen. Klimaatbeleidsmaatregelen van de EU, zoals de Europese klimaatwet 32 en de voorstellen in het pakket “Fit for 55” (met name het voorstel voor een verordening inzake landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw 33 ) benadrukken het wezenlijke belang van natuurlijke putten voor het afvangen en opslaan van koolstof. Om dit doeltreffend te kunnen doen, moeten ecosystemen zoals wetlands en bossen in goede toestand verkeren. Derhalve kan worden verwacht dat deze verordening in aanzienlijke mate zal bijdragen aan het klimaatbeleid.

    Om ecosystemen in goede toestand te herstellen, moeten er op de natuur gebaseerde oplossingen komen die helpen de klimaatverandering te beperken en de doelstellingen van de EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering 34 te verwezenlijken. Gezonde ecosystemen met meer biodiversiteit zijn beter bestand tegen klimaatverandering en zijn ook doeltreffend bij het voorkomen van rampen en het verminderen van de risico’s ervan. In het kader van de Europese klimaatwet zullen de lidstaten nationale aanpassingsstrategieën vaststellen en uitvoeren ter bevordering van op de natuur gebaseerde oplossingen en op ecosystemen gebaseerde aanpassing. De nationale herstelplannen in het kader van dit voorstel zullen nauw samenhangen met de nationale aanpassingsstrategieën in het kader van de Europese klimaatwet en de EU-wetgeving inzake civiele bescherming 35 . Zij zullen elkaar versterken.

    Landbouw, bosbouw en visserij zijn allemaal sectoren die afhankelijk zijn van ecosystemen die in goede toestand verkeren. Landbouwecosystemen in goede toestand bieden veilig, duurzaam, voedzaam en betaalbaar voedsel. Zij maken de landbouw beter bestand tegen klimaatverandering en milieurisico’s en scheppen tevens banen (bijvoorbeeld op het gebied van biologische landbouw, plattelandstoerisme en recreatie). Bosecosystemen in goede toestand bieden vele voordelen. Zij leveren bijvoorbeeld hout en voedsel, vangen koolstof af en slaan deze op, stabiliseren de bodem, zuiveren lucht en water en verminderen de gevolgen van natuurrampen zoals bosbranden, plagen en ziekten. Door mariene ecosystemen in een goede toestand te houden, wordt aanzienlijk bijgedragen tot de biodiversiteit doordat er wordt voorzien in belangrijke paai- en kraamgebieden, en wordt gezonde voeding uit zeeën en oceanen gewaarborgd. Gezonde mariene ecosystemen beperken ook de klimaatverandering door de gevolgen van natuurrampen langs de kust te verminderen.

    Enkele van de in dit voorstel vastgestelde streefdoelen en indicatoren hebben tot doel de maatregelen op het gebied van biodiversiteit en maatregelen met betrekking tot ander EU-beleid beter op elkaar af te stemmen. Dit beleid omvat het nieuwe gemeenschappelijke landbouwbeleid (“GLB”) 36 (met regels ter verbetering van het milieu in de landbouw en financieringsmogelijkheden die beschikbaar zijn in het kader van de strategische GLB-plannen voor 2023-2027), de “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem 37 en het gemeenschappelijk visserijbeleid. Het voorstel houdt ook verband met het regionaal beleid van de EU, in het kader waarvan het herstel van ecosystemen kan worden gefinancierd via het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling 38 , en ook met Horizon Europa 39 , waarmee investeringen in onderzoek en innovatie op het gebied van biodiversiteit en ecosystemen worden ondersteund.

    Het voorstel kan de EU ook helpen om wereldwijd leiderschap te tonen, de internationale gemeenschap te mobiliseren en actie te ondernemen om het verlies aan biodiversiteit wereldwijd een halt toe te roepen. Tijdens de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (COP15) zal naar verwachting een nieuw mondiaal biodiversiteitskader met ambitieuze hersteldoelstellingen worden gesloten. De EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 is een blauwdruk om dit werkelijkheid te maken in de EU en om blijk te geven van de inzet van de EU op mondiaal niveau. Met het voorstel zal aan de wereldwijde gemeenschap een sterk signaal worden afgegeven dat de EU haar toezegging serieus neemt en wordt beoogd streefdoelen voor het herstel van ecosystemen in de wetgeving te verankeren. Het zou bovendien als inspiratiebron kunnen dienen voor andere landen om soortgelijke ambitieuze beleidsmaatregelen inzake natuurherstel en bescherming van de biodiversiteit vast te stellen.

    2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

    Rechtsgrondslag

    De rechtsgrondslag voor dit voorstel is artikel 192, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waarin wordt bepaald hoe artikel 191 van het Verdrag moet worden uitgevoerd. Artikel 191 van het Verdrag bevat de doelstellingen van het milieubeleid van de EU:

    behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu;

    bescherming van de menselijke gezondheid;

    behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen;

    bevordering van maatregelen op internationaal niveau om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, met name ter bestrijding van de klimaatverandering.

    Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

    Maatregelen op EU-niveau zijn gerechtvaardigd vanwege de omvang en de grensoverschrijdende aard van het verlies aan biodiversiteit en de aantasting van ecosystemen, de gevolgen ervan voor de burgers, en de economische risico’s. EU-brede regels en verplichtingen zijn nodig om de biodiversiteit en ecosystemen in aanzienlijke mate te herstellen. Het gebrek aan vooruitgang met de biodiversiteitsstrategie tot 2020 toont aan dat vrijwillige toezeggingen van de lidstaten niet volstaan om de EU-doelstellingen voor het herstel van ecosystemen te verwezenlijken.

    Grootschalige gecoördineerde maatregelen zijn nodig om het verlies en de aantasting van de biodiversiteit aan te pakken en schaalvoordelen te creëren. Actie ondernemen op EU-niveau is bijvoorbeeld essentieel voor het herstel van bestuivers: dit probleem doet zich in de gehele EU voor en kan niet worden opgelost als slechts enkele lidstaten er iets aan doen. Rekening houdend met de hoge mate van mobiliteit van vele terrestrische en mariene soorten, moet de EU ook actie ondernemen.

    Het herstel van één ecosysteem helpt andere aangrenzende of verbonden ecosystemen en de biodiversiteit daarvan, aangezien veel soorten gedijen in verbonden netwerken van ecosystemen in een groot geografisch gebied. Maatregelen op EU-niveau zijn ook nodig om de bestaande wettelijke vereisten aan te vullen en de EU te helpen haar doelstellingen in het kader van andere onderdelen van de EU-milieu- en klimaatwetgeving te verwezenlijken.

    Evenredigheid

    Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel omdat het niet verder gaat dan wat nodig is voor het verwezenlijken van de doelstelling om de biodiversiteit in de EU tegen 2030 op weg naar herstel te brengen. 

    Het vaststellen van juridisch bindende streefdoelen en verplichtingen voor het herstel van ecosystemen op EU-niveau zorgt voor samenhang in de maatregelen die in de gehele EU nodig zijn om de algemene doelstelling te verwezenlijken. Toezicht op en verslaglegging over de vooruitgang die de Commissie boekt, zal verdere voordelen opleveren en zorgen voor een doeltreffender gezamenlijk optreden van de EU en de lidstaten.

    Samenvattend worden in het voorstel een overkoepelende doelstelling en voor ecosystemen specifieke streefdoelen en verplichtingen vastgesteld die binnen de reikwijdte van de doelstellingen vallen. Om ervoor te zorgen dat de EU deze doelstellingen verwezenlijkt, omvat het voorstel uitvoeringsmaatregelen, beoordelingen en evaluaties.

    Keuze van het instrument

    Er is eerder een wetgevende dan een niet-wetgevende aanpak nodig om de langetermijndoelstelling te halen. De doelstellingen van dit voorstel kunnen het best door middel van een verordening worden nagestreefd om ervoor te zorgen dat de wetten rechtstreeks toepasselijk zijn. De lidstaten moeten aan de langetermijndoelstelling bijdragen door nationale herstelplannen op te stellen met de herstelmaatregelen die nodig zijn om de ecosysteemspecifieke streefdoelen te halen en de bijbehorende verplichtingen na te komen. Aangezien een verordening niet in nationaal recht hoeft te worden omgezet, kunnen herstelmaatregelen eerder in de praktijk worden gebracht dan een richtlijn.

    In een verordening worden de maatregelen die de lidstaten moeten nemen nauwkeuriger en gedetailleerder beschreven, waardoor de door de lidstaten te ondernemen actie veel nauwkeuriger wordt omkaderd, wat voor meer consistentie en samenhang in de gehele EU zorgt. In tegenstelling tot bij richtlijnen wordt in verordeningen niet alleen het door de lidstaten te bereiken doel aangegeven, maar wordt ook uitvoeriger beschreven wat de wettelijke vereisten zijn en hoe dat doel kan worden bereikt.

    3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

    Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

    Uit de evaluatie van de biodiversiteitsstrategie tot 2020 is gebleken dat vrijwillige streefdoelen er, meer dan juridisch bindende streefdoelen, voor hebben gezorgd dat het herstel van ecosystemen is mislukt. Het daaruit voortvloeiende gebrek aan engagement en politieke prioriteit vormen belangrijke belemmeringen voor de toewijzing van financiering en middelen voor herstelwerkzaamheden.

    Bovendien zijn in de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn geen termijnen vastgesteld voor het behoud of het herstel van natuurlijke habitats en soorten in een gunstige staat van instandhouding. In de richtlijnen ontbreken ook specifieke vereisten voor het herstel van ecosystemen die buiten het Natura 2000-netwerk liggen. Om deze tekortkomingen aan te pakken, wordt in dit voorstel het herstel van bepaalde soorten en habitats verplicht gesteld, zowel binnen als buiten het Natura 2000-netwerk, en worden duidelijke termijnen vastgesteld.

    Met betrekking tot de kaderrichtlijn mariene strategie werd in het verslag van de Commissie van 2020 over de eerste uitvoeringscyclus van de richtlijn 40 geconcludeerd dat het heel lastig is gebleken de brede doelstelling ervan te verwezenlijken. De redenen hiervoor zijn het ontbreken van specifieke maatregelen en een gebrek aan voldoende fijnmazige monitoring van specifieke habitats of soorten, in combinatie met het ontbreken van specifieke streefdoelen. De vaststelling van op herstel gerichte streefdoelen in deze verordening zal de doelstellingen van de kaderrichtlijn mariene strategie en de uitvoering ervan ondersteunen.

    Uit de geschiktheidscontrole van de kaderrichtlijn water is gebleken dat de problemen bij de uitvoering deels te wijten zijn aan het feit dat de toestand van het waterlichaam wordt beïnvloed door diffuse verontreiniging afkomstig van omliggende habitats. De kaderrichtlijn water verplicht de lidstaten niet noodzakelijkerwijs om barrières weg te nemen die de natuurlijke verbindingen van een rivier-/meersysteem kunnen verstoren. Veel terrestrische ecosystemen en verschillende habitats en soorten die onder de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn vallen, zijn echter rechtstreeks afhankelijk van aquatische ecosystemen die in een bijna natuurlijke toestand verkeren. Dit voorstel vormt een aanvulling op de kaderrichtlijn water en bevat op herstel gerichte streefdoelen en andere specifieke vereisten voor rivieren en overstromingsgebieden. Bovendien komt de vereiste van het voorkomen van achteruitgang van dit voorstel overeen met de bestaande vereiste van de richtlijn om maatregelen te nemen die de achteruitgang van de toestand van alle waterlichamen voorkomen.

    Raadpleging van belanghebbenden

    Deze verordening en de bijbehorende effectbeoordeling zijn overeenkomstig de richtsnoeren voor betere regelgeving gebaseerd op een uitgebreid raadplegingsproces. De Commissie heeft de standpunten verzameld van een breed scala aan belanghebbenden, met name vertegenwoordigers van de lidstaten, milieuorganisaties, onderzoeksinstellingen, landbouw- en bosverenigingen en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. Er hebben raadplegingen plaatsgevonden in het kader van een openbare raadpleging, tijdens vijf workshops met belanghebbenden en tijdens vergaderingen met belanghebbenden en lidstaten. De verschillende standpunten leverden waardevolle informatie en inzichten op die zijn meegenomen in de voorbereiding van de effectbeoordeling en het voorstel.

    Aanvangseffectbeoordeling

    De aanvangseffectbeoordeling voor de voorgestelde verordening is op 4 november 2020 gepubliceerd. Belanghebbenden en het publiek konden tot 2 december 2020 feedback geven over het initiatief. Er waren 132 reacties, voornamelijk van ngo’s, ondernemersverenigingen en -organisaties, milieuorganisaties en het publiek.

    Openbare raadpleging

    De Commissie heeft tussen 11 januari en 5 april 2021 een online openbare raadpleging gehouden en heeft 111 842 antwoorden ontvangen. Tijdens de raadpleging werden standpunten verzameld over de belangrijkste aspecten en aanpak van de voorbereiding van het voorstel van de Commissie voor bindende op herstel gerichte streefdoelen. Uit de resultaten blijkt dat er overweldigende steun is voor juridisch bindende op herstel gerichte streefdoelen: 97 % is voor algemene op herstel gerichte EU-streefdoelen voor alle ecosystemen, 96 % voor streefdoelen per ecosysteem of habitat. Hieruit blijkt dat er bijna volledige steun is voor zowel een overkoepelende hersteldoelstelling als specifieke EU-streefdoelen voor ecosystemen.

    Workshops voor belanghebbenden

    Van eind 2020 tot september 2021 werden vijf afzonderlijke workshops gehouden met vertegenwoordigers van de lidstaten en de belanghebbenden. Er zijn beleidsopties besproken en standpunten verzameld over opties voor op herstel gerichte streefdoelen en de wijze waarop deze streefdoelen moeten worden behaald. Tijdens de workshops werd gekeken naar mogelijke sociale, economische en bredere milieueffecten en naar de voorlopige bevindingen van de studie ter ondersteuning van de effectbeoordeling.

    Bijeenbrengen en gebruik van expertise

    Het voorstel is gebaseerd op de meest recente wetenschappelijke bevindingen. De effectbeoordeling bij dit voorstel wordt geschraagd door een studie van een team van externe deskundigen. Het team van externe deskundigen stond gedurende de verschillende fasen van de studie in nauw overleg met de Commissie. De Commissie heeft bij de voorbereiding van dit voorstel ook veel andere informatiebronnen gebruikt, met name de resultaten van onderzoeks- en innovatieprojecten van de EU en erkende internationale verslagen (zoals de in afdeling 1 genoemde verslagen).

    Het Europees Milieuagentschap en het JRC hebben gespecialiseerde expertise ingebracht en waren nauw betrokken bij de ontwikkeling van dit wetgevingsvoorstel en de bijbehorende effectbeoordeling. Zo heeft het Milieuagentschap informatie over herstelbehoeften samengesteld op basis van officiële gegevens die de lidstaten uit hoofde van artikel 17 van de habitatrichtlijn hebben verstrekt.

    Effectbeoordeling

    Het voorstel is gebaseerd op een effectbeoordeling. Nadat de in het negatieve advies van de Raad voor regelgevingstoetsing van 16 juli 2021 aan de orde gestelde kwesties waren opgelost, werd voor de effectbeoordeling op 28 oktober 2021 een positief advies afgegeven (met punten van voorbehoud die in aanmerking zijn genomen).

    In de effectbeoordeling zijn de volgende beleidsopties onderzocht:

    1)Basisscenario: deze beleidsoptie gaat uit van de realistische uitvoering van beleid in het kader van de Europese Green Deal en de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en andere relevante bestaande beleidsmaatregelen — met uitzondering van de juridisch bindende op herstel gerichte streefdoelen.

    2)Vaststelling van een overkoepelend juridisch bindend streefdoel voor het herstel van ecosystemen: met deze optie wordt een duidelijk omschreven overkoepelend juridisch bindend streefdoel voor het herstel van ecosystemen vastgesteld. Dit streefdoel wordt als volgt gedefinieerd: tegen 2050 is een percentage van de ecosystemen in de EU in goede toestand hersteld en gehouden. Het bevat ook juridisch bindende mijlpalen voor 2030 en 2040.

    3)Vaststelling van juridisch bindende ecosysteemspecifieke streefdoelen: bij deze optie worden streefdoelen en verplichtingen vastgesteld voor meerdere ecosystemen, habitats en groepen soorten die tegen 2030, 2040 en 2050 moeten worden hersteld. Voor elk van de belangrijkste soorten ecosystemen in de EU worden streefdoelen en verplichtingen vastgesteld die rechtstreeks in de lidstaten moeten kunnen worden toegepast.

    4)Juridisch bindende ecosysteemspecifieke streefdoelen met een overkoepelende doelstelling: deze optie is een combinatie van de ecosysteemspecifieke streefdoelen van optie 3 en een variatie van optie 2, namelijk een overkoepelende doelstelling om bij te dragen tot het aanhoudende, langdurige en duurzame herstel van de land- en zeegebieden van de Unie met veel veerkracht en een grote biodiversiteitswaarde door middel van het herstel van ecosystemen, en om alle herstelmaatregelen tegen 2030 toe te passen op ten minste 20 % van de land- en zeegebieden van de Unie en tegen 2050 op alle ecosystemen die moeten worden hersteld. Dit is een overkoepelende doelstelling die de EU moet nastreven, in combinatie met een reeks ecosysteemspecifieke streefdoelen en verplichtingen voor de lidstaten.

    Optie 4 is de meest doeltreffende, efficiënte en beleidscoherente beleidsoptie en werd derhalve als de beste optie beschouwd. Een overkoepelende doelstelling maakt de specifieke streefdoelen realistischer en het risico om helemaal niets te doen is bij deze optie het laagst. Bovendien vermindert de optie het risico dat maatregelen in alle soorten ecosystemen worden uitgesteld, door waar mogelijk nu al zo veel mogelijk actie te ondernemen. Dit vermindert het risico dat maatregelen worden uitgesteld, wat schadelijk zou zijn voor het milieu, de economie en de samenleving.

    De voorkeursoptie stelt de EU derhalve in staat spoedmaatregelen te nemen en te beginnen met het herstel van ecosystemen op basis van streefdoelen die nu al kunnen worden gemeten en gemonitord. Zodra er gemeenschappelijke methoden zijn ontwikkeld om de goede toestand van de ecosystemen in de EU te beoordelen, kunnen in de toekomst aanvullende streefdoelen op basis van deze gemeenschappelijke methoden worden vastgesteld door de verordening te wijzigen.

    Deze voorkeursoptie voor het wetgevingsvoorstel zal ervoor zorgen dat de EU haar doelstellingen inzake het herstel van ecosystemen tijdig en op een kostenefficiënte manier kan verwezenlijken. Voor elk van de belangrijkste soorten ecosystemen wegen de baten op tegen de kosten. Voor wetlands in het binnenland en aan de kust wordt bijvoorbeeld geschat dat alleen de in geld uitgedrukte baten van koolstofopslag al hoger zijn dan de geraamde kosten van het herstel van ecosystemen. Indien ramingen van andere ecosysteemdiensten in aanmerking worden genomen, is de kosten-batenverhouding zelfs nog hoger. De baten van het herstel van in bijlage I opgenomen veengebieden, moerassen, bossen, heide en struikgewas, grasland, rivieren, meren en alluviale habitats, en wetlands aan de kust kunnen worden geraamd op ongeveer 1 860 miljard EUR (waarbij de kosten worden geraamd op 154 miljard EUR). 

    Er worden ook aanzienlijke baten geraamd voor mariene en stedelijke ecosystemen, bossen, landbouwecosystemen en voor het herstel van bestuivers. Zo werd de waarde van gewasbestuiving door insecten in de EU geraamd op ongeveer 5 miljard EUR per jaar. Daarnaast zijn er nog veel andere voordelen, waaronder de biologische bestrijding van plagen en de algemene verbetering van de biodiversiteit.

    Op basis van de beoordeling van de sociale, economische en milieu-effecten kan worden geconcludeerd dat bepaalde groepen belanghebbenden aanvankelijk meer gevolgen kunnen ondervinden dan andere. De verordening schrijft daarom voor dat de lidstaten in hun nationale herstelplannen moeten voorzien in inspraak van het publiek en moeten aangeven op welke wijze rekening zal worden gehouden met de behoeften van lokale gemeenschappen en belanghebbenden. 

    De middelen die de lidstaten aanwenden om hun hersteldoelstellingen te verwezenlijken, kunnen afkomstig zijn uit EU-bronnen, nationale financiering en particuliere bronnen. Het effect op de begroting van de lidstaten zal afhangen van de herstelbehoeften en van de uitvoering van de bijbehorende herstelmaatregelen. Deze kosten kunnen worden verminderd door financiering uit particuliere of EU-bronnen te verkrijgen. Zo is er bijvoorbeeld een breed scala aan op herstel gerichte EU-middelen beschikbaar en zal de taxonomieverordening 41 er naar verwachting voor zorgen dat er meer gebruik van particuliere middelen kan worden gemaakt. Er zullen ook middelen nodig zijn voor de ontwikkeling van nationale herstelplannen, met inbegrip van raadplegingsfasen en monitoring.

    Met betrekking tot verslaglegging wordt in het voorstel de administratieve last tot een minimum beperkt doordat er ten volle gebruik wordt gemaakt van de bestaande verslagleggingsverplichtingen en van de mogelijkheid om deze processen te digitaliseren. Bovendien kunnen de efficiëntie en kostenvermindering aanzienlijk worden verbeterd door optimaal gebruik te maken van nieuwe technologieën zoals teledetectie, producten en diensten op basis van de Copernicus-satelliet, geografische informatiesystemen, in-situsensoren en -apparatuur, gegevensanalyse en -verwerking, en kunstmatige intelligentie. Deze technologieën verhogen de snelheid, doeltreffendheid en samenhang van meerdere monitoring- en rapportageprocessen.

    Het voorstel wijkt enigszins af van optie 4, aangezien sommige potentiële streefdoelen voor de bodem in een later stadium in afzonderlijke wetgeving zullen worden opgenomen, zoals aangekondigd in de EU-bodemstrategie.

    Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

    Overeenkomstig het streven van de Commissie naar betere regelgeving is het voorstel op inclusieve wijze opgesteld, op basis van transparantie en voortdurende contacten met de belanghebbenden. In overeenstemming met het “one in, one out”-beginsel zijn de administratieve gevolgen geanalyseerd. De administratieve kosten zullen voornamelijk voor rekening van de EU en van de overheidsdiensten in de lidstaten zijn. Hieronder vallen kosten voor het in kaart brengen van ecosystemen, het ontwikkelen van nationale herstelplannen, het beheer en de monitoring van ecosystemen die zijn gekozen om te worden hersteld, en verslaglegging. In de effectbeoordeling werden dergelijke administratieve kosten geraamd op ongeveer 14 miljard EUR tot 2050.

    Grondrechten

    Het voorstel eerbiedigt de grondrechten en met name de beginselen die worden erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Het draagt bij tot het recht op een hoog niveau van milieubescherming en tot de verbetering van de kwaliteit van het milieu in overeenstemming met het in artikel 37 van het Handvest neergelegde beginsel van duurzame ontwikkeling. 

    4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Voor de uitvoering van het voorstel zijn personele middelen voor de Commissie nodig, zoals vermeld in het bijgevoegde financieel memorandum. De personele implicaties voor de Commissie zullen naar verwachting worden opgevangen in het kader van haar bestaande toewijzingen.

    Voor de uitvoering is ook steun nodig van het Europees Milieuagentschap, waarvoor extra middelen nodig zullen zijn, zoals uiteengezet in het financieel memorandum.

    Dit voorstel bevat artikelen met details over de verdere werkzaamheden die nodig zullen zijn voor de uitvoering van de verordening, met inbegrip van de bevoegdheid om gedelegeerde of uitvoeringshandelingen vast te stellen (bijvoorbeeld om een uniform model voor nationale herstelplannen te ontwikkelen of de bijlagen te herzien).

    Het financieel memorandum bij dit voorstel toont de gedetailleerde gevolgen voor de begroting en de benodigde personele en administratieve middelen.

    5.OVERIGE ELEMENTEN

    Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

    De naleving en handhaving zullen worden gemonitord door middel van:

    door de lidstaten verstrekte informatie over hun vorderingen bij het halen van de streefdoelen en het nakomen van de verplichtingen die in het voorstel zijn vastgesteld;

    uitvoering van de in de nationale herstelplannen van de lidstaten vastgestelde herstelmaatregelen;

    trends in herstelde gebieden.

    De Commissie zal voortgangsverslagen opstellen op basis van de informatie van de lidstaten en andere door de Commissie verzamelde gegevens (bv. van Copernicus-satellietdiensten).

    De toepassing van de verordening zal in 2035 worden geëvalueerd om te waarborgen dat de doelstellingen ervan worden verwezenlijkt en het beoogde effect wordt bereikt.

    De verordening zal indien nodig worden gewijzigd, bijvoorbeeld ter invoering van aanvullende juridisch bindende, op herstel gerichte streefdoelen voor ecosystemen op basis van nieuwe methoden om de toestand van dergelijke ecosystemen te beoordelen.

    Artikelsgewijze toelichting

    De overkoepelende doelstelling wordt beschreven in artikel 1: bijdragen tot het aanhoudende, langdurige en duurzame herstel van de biodiversiteit en de veerkracht van de natuur in de land- en zeegebieden van de EU door het herstel van ecosystemen. Met deze doelstelling wordt een kader vastgesteld waarin de lidstaten herstelmaatregelen zullen treffen die tegen 2030 samen ten minste 20 % van de land- en zeegebieden van de EU moeten bestrijken en tegen 2050 alle ecosystemen die moeten worden hersteld. Hiermee wordt voortgebouwd op de belangrijkste ambitie van de biodiversiteitsstrategie om tegen 2050 alle ecosystemen te herstellen, veerkrachtig te maken en doelmatig te beschermen, en om, bij wijze van mijlpaal, de biodiversiteit in Europa tegen 2030 op weg naar herstel te brengen. Erkend wordt dat het herstel van de natuur aanzienlijk zal bijdragen tot de EU-doelstellingen inzake mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering, tot het voorkomen en beperken van de gevolgen van natuurrampen, en tot de internationale verbintenissen van de EU.

    De aanpak die voor het in artikel 1 beschreven kader wordt gehanteerd, bestaat erin allereerst voort te bouwen op de krachtens de habitatrichtlijn beschermde habitattypen waarvoor reeds methoden bestaan om na te gaan of zij in goede toestand verkeren. Op basis van deze methoden kunnen dan streefdoelen voor het herstel van deze habitats worden vastgesteld.

    Artikel 4 bevat streefdoelen voor het herstel van terrestrische, kust- en zoetwaterecosystemen, en in artikel 5 zijn streefdoelen vastgelegd voor het herstel van mariene ecosystemen (met inbegrip van andere mariene gebieden naast de gebieden die onder de habitatrichtlijn vallen). Die streefdoelen hebben betrekking op het herstel en het in vroegere toestand terugbrengen van gebieden en op het herstel van habitats van soorten. Herstel gaat hand in hand met bescherming en instandhouding en daarom is in zowel artikel 4 als 5 een verplichting opgenomen om ervoor te zorgen dat de toestand van ecosystemen voor of na het herstel niet verslechtert.

    Voor habitattypen of ecosystemen die niet onder de habitatrichtlijn vallen, is de goede toestand nog niet gedefinieerd. De artikelen 6 tot en met 10 bevatten echter verdere specifieke streefdoelen en verplichtingen waarvoor aanvullende herstelmaatregelen nodig zullen zijn.

    In artikel 6 worden streefdoelen vastgesteld om ervoor te zorgen dat er geen nettoverlies wordt geleden en dat er in steden, kleinere steden en voorsteden meer groene stedelijke ruimten komen. Bij nieuwe en bestaande gebouwen wordt gezorgd voor een minimumniveau van boombedekking en voor groene ruimten en infrastructurele ontwikkelingen dragen bij tot deze streefdoelen. Groene ruimten en boombedekking vormen een essentieel onderdeel van stedelijke groene infrastructuur en komen vanuit ecologisch, sociaal en economisch oogpunt ten goede aan mensen die in steden, kleinere steden en voorsteden wonen.

    Artikel 7 bevat verplichtingen om barrières in rivieren weg te nemen. Dit zal bijdragen tot de natuurlijke verbindingen in de lengte en breedte van rivieren en tot de doelstelling van de EU om 25 000 km aan vrij stromende rivieren te hebben. Het zal ook bijdragen tot het herstel van rivier- en overstromingsgebieden.

    Artikel 8 voorziet in de verplichting om de daling van het aantal bestuivers om te keren en een stijgende trend van bestuiverpopulaties te bewerkstelligen totdat een bevredigend niveau is bereikt. Dit zal gebaseerd zijn op een nog vast te stellen methode voor de monitoring van bestuivers.

    Om de biodiversiteit van landbouwecosystemen en bosecosystemen te verbeteren, worden in de artikelen 9 en 10 verplichtingen voor de afzonderlijke lidstaten vastgesteld om een stijgende trend te realiseren voor een reeks indicatoren die van bijzonder belang zijn voor de biodiversiteit van die ecosystemen.

    De in de artikelen 6 tot en met 10 vastgestelde op herstel gerichte streefdoelen en verplichtingen vormen een aanvulling op de streefdoelen van de artikelen 4 en 5 en zullen daarom ook gevolgen hebben voor gebieden van de onder de krachtens de habitatrichtlijn beschermde habitattypen.

    In de artikelen 11 en 12 worden de vereisten voor de nationale herstelplannen van de lidstaten beschreven. Herstelmaatregelen moeten strategisch worden gepland om ervoor te zorgen dat zij zo doeltreffend mogelijk bijdragen tot het herstel van de natuur in de gehele EU en tot mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering. Het is belangrijk dat de lidstaten hun nationale herstelplannen opstellen op basis van de beste en meest recente beschikbare wetenschappelijke bevindingen.

    In de artikelen 13, 14 en 15 is bepaald dat de lidstaten hun nationale herstelplannen ter beoordeling aan de Commissie moeten voorleggen en dat zij moeten reageren op de opmerkingen van de Commissie alvorens de plannen vast te stellen. Ook wordt hierin een procedure beschreven voor de regelmatige evaluatie en herziening van de nationale herstelplannen.

    De artikelen 17 en 18 bevatten monitoring- en verslagleggingsverplichtingen.

    Artikel 19 bevat bepalingen tot wijziging van de bijlagen bij de verordening.

    In de artikelen 20 en 21 worden de voorwaarden vastgesteld voor de vaststelling door de Commissie van gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen.

    Artikel 22 voorziet in een herziening van de verordening uiterlijk op 31 december 2035.

    Artikel 23 voorziet in de inwerkingtreding en toepassing van de verordening.

    2022/0195 (COD)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    betreffende natuurherstel

    (Voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 192, lid 1,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 42 ,

    Gezien het advies van het Comité van de Regio’s,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)Op het niveau van de Unie moeten regels worden vastgesteld voor het herstel van ecosystemen om het herstel van de biodiversiteit en de veerkracht van de natuur op het gehele grondgebied van de Unie te waarborgen. Het herstel van ecosystemen draagt ook bij tot de doelstellingen van de Unie inzake mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering.

    (2)In de Europese Green Deal 43 is een ambitieus stappenplan vastgesteld om de Unie om te vormen tot een eerlijke en welvarende samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, met als doel het natuurlijk kapitaal van de Unie te beschermen, te behouden en te verbeteren en de gezondheid en het welzijn van burgers te beschermen tegen milieugerelateerde risico’s en effecten. In het kader van de Europese Green Deal heeft de Commissie een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 44 vastgesteld.

    (3)De Unie en haar lidstaten hebben zich, als partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit, goedgekeurd bij Besluit 93/626/EEG van de Raad 45 , verbonden tot de strategische langetermijnvisie die de Conferentie van de Partijen in 2010 heeft goedgekeurd bij Besluit X/2, “Strategic Plan for Biodiversity 2011-2020” 46 , namelijk dat de biodiversiteit tegen 2050 moet worden gewaardeerd, behouden, hersteld en verstandig gebruikt, door ecosysteemdiensten te handhaven, een gezonde planeet in stand te houden en ze te laten profiteren van voordelen die essentieel zijn voor alle mensen.

    (4)[aanduiding voor het op herstel gerichte streefdoel van het nieuwe mondiale biodiversiteitskader waarover tijdens de CBD COP 15 overeenstemming moet worden bereikt]

    (5)In de duurzameontwikkelingsdoelstellingen van de Verenigde Naties 47 , met name de doelstellingen 14.2, 15.1, 15.2 en 15.3, wordt verwezen naar de noodzaak om de instandhouding, het herstel en het duurzame gebruik te waarborgen van zoetwaterecosystemen op het land en in de binnenwateren en hun diensten, met name bossen, wetlands, bergen en drylands.

    (6)De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties heeft in een resolutie van 1 maart 2019 48 voor de periode 2021-2030 het VN-decennium voor het herstel van ecosystemen uitgeroepen, met als doel de inspanningen om de aantasting van ecosystemen wereldwijd te voorkomen, een halt toe te roepen en om te keren, te ondersteunen en op te voeren en het bewustzijn omtrent het belang van het herstel van ecosystemen te vergroten.

    (7)De EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 heeft tot doel ervoor te zorgen dat de biodiversiteit in Europa tegen 2030 op weg naar herstel is gebracht ten behoeve van de mensen, de planeet, het klimaat en onze economie. In de strategie wordt een ambitieus EU-plan voor het herstel van de natuur vastgesteld, met inbegrip van een toezegging om een voorstel in te dienen voor juridisch bindende EU-streefdoelen voor natuurherstel in het kader waarvan aangetaste ecosystemen moeten worden hersteld, met name die met het grootste potentieel om koolstof af te vangen en op te slaan, natuurrampen te voorkomen en de gevolgen ervan te beperken.

    (8)In zijn resolutie van 9 juni 2021 49 was het Europees Parlement zeer ingenomen met de toezegging om een wetgevingsvoorstel met bindende streefdoelen voor natuurherstel op te stellen, en was het voorts van mening dat er naast een algemeen op herstel gericht streefdoel ook ecosysteem-, habitat- en soortspecifieke op herstel gerichte streefdoelen moeten worden opgenomen die betrekking hebben op bossen, grasland, wetlands, veengebieden, bestuivers, vrij stromende rivieren, kustgebieden en mariene ecosystemen.

    (9)In zijn conclusies van 23 oktober 2020 50 erkende de Raad dat het voorkomen van een verdere achteruitgang van de huidige toestand van biodiversiteit en natuur essentieel zal zijn, maar niet voldoende om de natuur weer terug in ons leven te brengen. De Raad bevestigde dat er meer ambitie nodig is op het gebied van natuurherstel, zoals wordt voorgesteld in het nieuwe EU-plan voor het herstel van de natuur, dat maatregelen omvat om de biodiversiteit buiten de beschermde gebieden te beschermen en te herstellen. De Raad verklaarde tevens te hebben gewacht op een voorstel voor juridische streefdoelen voor natuurherstel, waarvoor een effectbeoordeling moet worden uitgevoerd.

    (10)In de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 wordt toegezegd om ten minste 30 % van het land, met inbegrip van binnenwateren, en 30 % van de zee in de Unie wettelijk te beschermen, waarvan ten minste een derde strikt moet worden beschermd, met inbegrip van alle resterende oerbossen. In de criteria en richtsnoeren voor de aanwijzing van aanvullende beschermde gebieden door de lidstaten 51 (de “criteria en richtsnoeren”), die door de Commissie in samenwerking met de lidstaten en belanghebbenden zijn ontwikkeld, wordt benadrukt dat indien de herstelde gebieden, zodra het herstel volledig effect sorteert, voldoen of naar verwachting zullen voldoen aan de criteria voor beschermde gebieden, die herstelde gebieden ook moeten bijdragen tot de verwezenlijking van de streefdoelen van de Unie inzake beschermde gebieden. In de criteria en richtsnoeren wordt ook benadrukt dat beschermde gebieden in belangrijke mate aan de op herstel gerichte streefdoelen van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 kunnen bijdragen door de voorwaarden te scheppen die ervoor moeten zorgen dat op herstel gerichte inspanningen succes hebben. Dit geldt met name voor gebieden die zich op natuurlijke wijze kunnen herstellen door de druk van menselijke activiteiten weg te nemen of te beperken. Het strikt beschermen van dergelijke gebieden, ook in het mariene milieu, zal in sommige gevallen volstaan om de natuurlijke waarden die zij herbergen te herstellen. Bovendien wordt in de criteria en richtsnoeren benadrukt dat van alle lidstaten wordt verwacht dat zij bijdragen tot de verwezenlijking van de streefdoelen van de Unie inzake beschermde gebieden die zijn opgenomen in de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030, in een mate die in verhouding staat tot de natuurlijke waarden die zij herbergen en het potentieel voor natuurherstel dat zij hebben.

    (11)In de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 wordt als streefdoel vastgesteld dat de instandhoudingstrends of -toestand van beschermde habitats en soorten niet verslechteren en dat ten minste 30 % van de soorten en habitats die momenteel niet in een gunstige toestand verkeren onder die categorie zal vallen of een sterke positieve trend zal vertonen om tegen 2030 onder die categorie te vallen. In de richtsnoeren 52 die de Commissie in samenwerking met de lidstaten en belanghebbenden heeft ontwikkeld om de verwezenlijking van deze streefdoelen te ondersteunen, wordt benadrukt dat er voor de meeste van die habitats en soorten waarschijnlijk inspanningen voor instandhouding en herstel nodig zijn, hetzij door de huidige negatieve trends ervan tegen 2030 te stoppen, hetzij door de huidige stabiele of verbeterende trends te handhaven, hetzij door te voorkomen dat habitats en soorten met een gunstige staat van instandhouding achteruitgaan. In de richtsnoeren wordt voorts benadrukt dat die op herstel gerichte inspanningen in de eerste plaats op nationaal of regionaal niveau moeten worden gepland, uitgevoerd en gecoördineerd en dat bij de selectie en prioritering van de soorten en habitats die tegen 2030 moeten worden verbeterd, synergieën met andere streefdoelen van de Unie en internationale streefdoelen, met name milieu- of klimaatdoelstellingen, moeten worden nagestreefd.

    (12)In het verslag van de Commissie over de stand van de natuur van 2020 53 werd opgemerkt dat de Unie er nog niet in is geslaagd de achteruitgang van beschermde habitattypen en soorten waarvan de instandhouding van EU-belang is, te doen stoppen. Die achteruitgang wordt voornamelijk veroorzaakt door het opgeven van extensieve landbouw, de intensivering van beheerspraktijken, de verandering van hydrologische regimes, verstedelijking en verontreiniging, alsook niet-duurzame bosbouwactiviteiten en de exploitatie van soorten. Bovendien vormen uitheemse invasieve soorten en klimaatverandering grote en toenemende bedreigingen voor de inheemse flora en fauna in de Unie.

    (13)Het is passend een overkoepelende doelstelling voor het herstel van ecosystemen vast te stellen om de economische en maatschappelijke transformatie, het scheppen van hoogwaardige banen en duurzame groei te bevorderen. Ecosystemen met een grote biodiversiteit, zoals wetlands, zoet water en bossen alsook landbouwecosystemen, ecosystemen met schaarse vegetatie, mariene, stedelijke en kustecosystemen leveren, indien zij in goede toestand verkeren, een scala aan essentiële ecosysteemdiensten, en de voordelen van het in goede toestand herstellen van aangetaste ecosystemen in alle land- en zeegebieden wegen ruimschoots op tegen de kosten van herstel. Deze diensten dragen bij tot een breed scala aan sociaaleconomische voordelen, afhankelijk van de economische, sociale, culturele, regionale en lokale kenmerken.

    (14)De Statistische Commissie heeft tijdens haar 52e zitting in maart 2021 het systeem van milieu-economische rekeningen – ecosysteemboekhouding (SEEA EA) 54 aangenomen. SEEA EA vormt een geïntegreerd en alomvattend statistisch kader voor het organiseren van gegevens over habitats en landschappen, het meten van de omvang, toestand en diensten van ecosystemen, het volgen van veranderingen in ecosysteemactiva en het koppelen van deze informatie aan economische en andere menselijke activiteiten.

    (15)Het waarborgen van ecosystemen met een goede biodiversiteit en het aanpakken van de klimaatverandering zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. De natuur en op de natuur gebaseerde oplossingen, waaronder natuurlijke koolstofvoorraden en -putten, zijn van fundamenteel belang voor de bestrijding van de klimaatcrisis. Tegelijkertijd zorgt de klimaatcrisis al voor een verandering van terrestrische en mariene ecosystemen en moet de Unie zich voorbereiden op de toenemende intensiteit, frequentie en alomtegenwoordigheid van de effecten ervan. In het speciaal verslag van de Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC) 55 over de gevolgen van de opwarming van de aarde met 1,5 °C wordt erop gewezen dat sommige effecten langdurig of onomkeerbaar kunnen zijn. In het zesde beoordelingsverslag van de IPCC 56 wordt gesteld dat het herstel van ecosystemen van fundamenteel belang zal zijn om de klimaatverandering te helpen bestrijden en ook om de risico’s voor de voedselzekerheid te verminderen. Het intergouvernementeel platform voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES) beschouwde in zijn mondiaal evaluatieverslag van 2019 over biodiversiteit en ecosysteemdiensten 57 klimaatverandering als een belangrijke oorzaak van veranderingen in de natuur. Het verwachtte dat de effecten ervan in de komende decennia zullen toenemen en in bepaalde gevallen meer impact zullen hebben dan andere oorzaken van veranderingen in ecosystemen, zoals veranderingen in land- en zeegebruik.

    (16)Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad 58 bevat een bindende doelstelling inzake klimaatneutraliteit in de Unie uiterlijk in 2050 en inzake negatieve emissies daarna, waarbij prioriteit moet worden gegeven aan snelle en voorspelbare emissiereducties en tegelijkertijd verwijderingen per natuurlijke put moet worden verbeterd. Herstel van ecosystemen kan er in belangrijke mate toe bijdragen dat natuurlijke koolstofputten worden behouden, beheerd en verbeterd en dat de biodiversiteit wordt bevorderd en tegelijkertijd de klimaatverandering wordt bestreden. Verordening (EU) 2021/1119 vereist ook dat de desbetreffende instellingen van de Unie en de lidstaten zorgen voor voortdurende vooruitgang bij het vergroten van het vermogen tot aanpassing aan, en het versterken van de veerkracht en het verminderen van de kwetsbaarheid voor klimaatverandering. De verordening schrijft ook voor dat de lidstaten aanpassing aan de klimaatverandering integreren in alle beleidsterreinen en dat zij op de natuur gebaseerde oplossingen 59 en op ecosystemen gebaseerde aanpassing bevorderen.

    (17)In de mededeling van de Commissie van 2021 over aanpassing aan de klimaatverandering 60 wordt benadrukt dat op de natuur gebaseerde oplossingen moeten worden bevorderd en wordt erkend dat kosteneffectieve aanpassing aan de klimaatverandering kan worden bereikt door het beschermen en herstellen van wetlands, veengebieden en kust- en mariene ecosystemen, het creëren van stedelijke groene ruimten en het aanleggen van groene daken en gevels, en het bevorderen en duurzaam beheren van bossen en landbouwgrond. Een groter aantal ecosystemen met een grote biodiversiteit zorgt voor een grotere weerbaarheid tegen klimaatverandering en maakt het mogelijk om rampen doeltreffender te bestrijden en te voorkomen.

    (18)Het klimaatbeleid van de Unie wordt herzien om de in Verordening (EU) 2021/1119 voorgestelde koers te volgen om de netto-emissies tegen 2030 met ten minste 55 % te verminderen ten opzichte van 1990. Het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordeningen (EU) 2018/841 en (EU) 2018/1999 61 heeft met name tot doel de bijdrage van de landsector aan de algemene klimaatambitie voor 2030 te vergroten en brengt de doelstellingen wat betreft de boekhouding met betrekking tot emissies en verwijderingen in de sector landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (“land use, land use change and forestry”, LULUCF) in overeenstemming met gerelateerde beleidsinitiatieven op het gebied van biodiversiteit. In dat voorstel wordt de nadruk gelegd op de noodzaak om op de natuur gebaseerde koolstofverwijderingen te beschermen en te verbeteren, de klimaatveerkracht van ecosystemen te vergroten, aangetaste bodems en ecosystemen te herstellen en veengebieden te vernatten. Het heeft voorts tot doel de monitoring van en de verslaglegging over broeikasgasemissies en verwijderingen van land dat beschermd en hersteld moet worden, te verbeteren. In dit verband is het belangrijk dat ecosystemen in alle categorieën land, met inbegrip van bossen, grasland, bouwland en wetlands, in goede toestand verkeren om koolstof op doeltreffende wijze te kunnen afvangen en opslaan.

    (19)Geopolitieke ontwikkelingen hebben nogmaals aangetoond dat de veerkracht van de voedselsystemen moet worden beschermd 62 . Er is aangetoond dat het herstel van agro-ecosytemen op lange termijn positieve gevolgen heeft voor de voedselproductiviteit en dat het herstel van de natuur fungeert als een verzekeringspolis om de duurzaamheid en veerkracht van de EU op lange termijn te waarborgen.

    (20)In het eindverslag van de Conferentie over de toekomst van Europa roepen de burgers de Unie op de biodiversiteit, het landschap en de oceanen te beschermen en te herstellen, verontreiniging uit te bannen en kennis, bewustzijn, onderwijs en dialogen over het milieu, de klimaatverandering, energieverbruik en duurzaamheid te stimuleren 63 .

    (21)Het herstel van ecosystemen zal, in combinatie met inspanningen om de handel in en de consumptie van wilde dieren en planten te verminderen, ook helpen om mogelijke toekomstige overdraagbare ziekten met zoönotisch potentieel te voorkomen en de weerbaarheid ertegen te vergroten, waardoor het risico op uitbraken en pandemieën afneemt, en zal bijdragen tot de ondersteuning van de inspanningen op EU- en mondiaal niveau om de “één gezondheid”-benadering toe te passen, waarin het intrinsieke verband tussen menselijke gezondheid, diergezondheid en een gezonde, veerkrachtige natuur wordt erkend.

    (22)Bodems maken integraal deel uit van terrestrische ecosystemen. De Commissie wijst in haar mededeling van 2021 “EU-bodemstrategie voor 2030” 64 op de noodzaak om aangetaste bodems te herstellen en de bodembiodiversiteit te verbeteren.

    (23)Richtlijn 92/43/EEG van de Raad 65 en Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad 66 hebben tot doel de bescherming, de instandhouding en het voortbestaan op lange termijn van de meest waardevolle en bedreigde soorten en habitats van Europa en de ecosystemen waarvan zij deel uitmaken te waarborgen. Natura 2000, dat in 1992 werd opgericht en het grootste gecoördineerde netwerk van beschermde gebieden ter wereld is, is het belangrijkste instrument voor de verwezenlijking van de doelstellingen van die twee richtlijnen.

    (24)Er zijn al een kader en richtsnoeren 67 voor het bepalen van de goede toestand van de op grond van Richtlijn 92/43/EEG beschermde habitattypen en voor het bepalen van toereikende kwaliteit en kwantiteit van de habitats van soorten die binnen het toepassingsgebied van die richtlijn vallen. Op basis van dat kader en die richtsnoeren kunnen op herstel gerichte streefdoelen voor die habitattypen en habitats van soorten worden vastgesteld. Een dergelijk herstel zal echter niet volstaan om het verlies aan biodiversiteit om te buigen en alle ecosystemen te herstellen. Daarom moeten er op basis van specifieke indicatoren aanvullende verplichtingen worden vastgesteld om de biodiversiteit van bredere ecosystemen te verbeteren.

    (25)Voortbouwend op de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG en om de verwezenlijking van de in die richtlijnen vastgestelde doelstellingen te ondersteunen, moeten de lidstaten herstelmaatregelen treffen om te voorzien in het herstel van beschermde habitats en soorten, met inbegrip van wilde vogels, in alle gebieden van de Unie, ook in gebieden die buiten Natura 2000 vallen.

    (26)Richtlijn 92/43/EEG heeft tot doel de natuurlijke habitats en de wilde dier‑ en plantensoorten die voor de Unie van belang zijn in een gunstige staat van instandhouding te behouden of te herstellen. De richtlijn voorziet echter niet in een termijn om dat doel te bereiken. Richtlijn 2009/147/EG bevat evenmin een termijn voor het herstel van vogelpopulaties in de Unie.

    (27)Derhalve moeten er termijnen worden vastgesteld voor het nemen van herstelmaatregelen binnen en buiten Natura 2000-gebieden, teneinde de toestand van beschermde habitattypen in de gehele Unie geleidelijk te verbeteren en deze te herstellen totdat het gunstige referentiegebied dat nodig is om een gunstige staat van instandhouding van die habitattypen in de Unie te bereiken, is verwezenlijkt. Om de lidstaten de nodige flexibiliteit te bieden om grootschalige op herstel gerichte inspanningen te leveren, is het passend habitattypen te groeperen op basis van het ecosysteem waartoe zij behoren en de tijdgebonden en gekwantificeerde gebiedsgebonden streefdoelen voor groepen habitattypen vast te stellen. Dit zal de lidstaten in staat stellen te kiezen welke habitats het eerst binnen de groep moeten worden hersteld.

    (28)Soortgelijke voorwaarden moeten worden vastgesteld voor de habitats van soorten die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 92/43/EEG vallen en voor habitats van wilde vogels die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/147/EG vallen; daarbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan de verbindingen die tussen beide habitats nodig zijn om de soortenpopulaties te laten floreren.

    (29)De herstelmaatregelen voor habitattypen moeten toereikend en geschikt zijn om zo snel mogelijk een goede toestand te bereiken en de gunstige referentiegebieden te verwezenlijken, opdat zij hun gunstige staat van instandhouding bereiken. Het is belangrijk dat de herstelmaatregelen de maatregelen zijn die nodig zijn om de tijdgebonden en gekwantificeerde gebiedsgebonden streefdoelen te halen. Het is ook noodzakelijk dat de herstelmaatregelen voor de habitats van de soorten toereikend en geschikt zijn om hun toereikende kwaliteit en kwantiteit zo snel mogelijk te bereiken teneinde de gunstige staat van instandhouding van de soorten te bereiken.

    (30)Het is belangrijk ervoor te zorgen dat de herstelmaatregelen die in het kader van deze verordening worden genomen een concrete en meetbare verbetering van de toestand van de ecosystemen opleveren, zowel op het niveau van de afzonderlijke gebieden die worden hersteld als op nationaal en Unieniveau.

    (31)Om ervoor te zorgen dat de herstelmaatregelen doeltreffend zijn en dat de resultaten ervan mettertijd kunnen worden gemeten, is het, met het oog op de verbetering van de toestand van habitats die binnen het toepassingsgebied van bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG vallen, en het herstel van die habitats en de verbetering van hun verbindingen, van essentieel belang dat de gebieden waarop dergelijke herstelmaatregelen van toepassing zijn, voortdurend verbeteren totdat een goede toestand is bereikt.

    (32)Het is ook van essentieel belang dat de gebieden waarop herstelmaatregelen van toepassing zijn met het oog op de verbetering van de kwaliteit en kwantiteit van de habitats van soorten die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 92/43/EEG vallen, alsook van de habitats van wilde vogels die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/147/EG vallen, voortdurend verbeteren om bij te dragen tot het bereiken van toereikende kwantiteit en kwaliteit van de habitats van die soorten.

    (33)Het is belangrijk om te zorgen voor een geleidelijke toename van het aantal gebieden met habitattypen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 92/43/EEG vallen die in goede toestand verkeren op het grondgebied van de lidstaten en van de Unie als geheel, totdat het gunstige referentiegebied voor elk habitattype is bereikt en ten minste 90 % van dat gebied op het niveau van de lidstaat in goede toestand verkeert, zodat die habitattypen in de Unie een gunstige staat van instandhouding kunnen bereiken.

    (34)Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat de kwaliteit en kwantiteit van de habitats van soorten die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 92/43/EEG vallen en van habitats van wilde vogels die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 2009/147/EG vallen geleidelijk verbeteren, op het grondgebied van de lidstaten en uiteindelijk in de gehele Unie, totdat die toereikend zijn om het voortbestaan van die soorten op lange termijn te waarborgen.

    (35)Het is belangrijk dat de gebieden met habitattypen die binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen niet verslechteren ten opzichte van de huidige situatie, gezien de huidige herstelbehoeften en de noodzaak om die herstelbehoeften in de toekomst niet verder te vergroten. Het is echter passend de mogelijkheid van overmacht in overweging te nemen, die kan leiden tot verslechtering van gebieden met die habitattypen, alsook van onvermijdelijke habitattransformaties die rechtstreeks het gevolg zijn van de klimaatverandering, of van een plan of project van groot openbaar belang waarvoor geen minder schadelijke alternatieve oplossingen beschikbaar zijn, wat per geval moet worden bepaald, of van een plan of project waarvoor overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Richtlijn 92/43/EEG toestemming wordt verleend.

    (36)In de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 wordt benadrukt dat er krachtiger moet worden opgetreden om aangetaste mariene ecosystemen te herstellen, met inbegrip van koolstofrijke ecosystemen en belangrijke paai- en kraamgebieden. In de strategie wordt ook aangekondigd dat de Commissie een nieuw actieplan voor de instandhouding van de visbestanden en de bescherming van de mariene ecosystemen zal voorstellen.

    (37)De in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen mariene habitattypen zijn ruim gedefinieerd en omvatten veel ecologisch verschillende subtypen met een verschillend herstelpotentieel, waardoor het voor de lidstaten moeilijk is passende herstelmaatregelen op het niveau van die habitattypen vast te stellen. De mariene habitattypen moeten daarom nader worden gespecificeerd aan de hand van relevante niveaus van de classificatie van mariene habitats in het natuurinformatiesysteem van de EU. De lidstaten moeten gunstige referentiegebieden vaststellen om de gunstige staat van instandhouding van elk van die habitattypen te bereiken, voor zover die referentiegebieden niet reeds in andere wetgeving van de Unie aan de orde komen.

    (38)Wanneer voor de bescherming van kust- en mariene habitats visserij- of aquacultuuractiviteiten moeten worden gereglementeerd, is het gemeenschappelijk visserijbeleid van toepassing. In Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad 68 is met name bepaald dat in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid op het visserijbeheer de ecosysteemgerichte benadering wordt toegepast, om ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt. In die verordening is ook bepaald dat er met dat beleid naar wordt gestreefd aantasting van het mariene milieu door aquacultuur- en visserijactiviteiten te voorkomen.

    (39)Om de doelstelling van continu, langdurig en duurzaam herstel van de biodiversiteit en de veerkracht van de natuur te verwezenlijken, moeten de lidstaten de mogelijkheden die het gemeenschappelijk visserijbeleid biedt optimaal benutten. De lidstaten kunnen onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie met betrekking tot de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee binnen de grens van 12 zeemijl niet-discriminerende maatregelen nemen voor de instandhouding en het beheer van visbestanden, en om de staat van instandhouding van mariene ecosystemen te handhaven of te verbeteren. Daarnaast kunnen lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer besluiten gemeenschappelijke aanbevelingen in te dienen voor instandhoudingsmaatregelen die nodig zijn om verplichtingen uit hoofde van de milieuwetgeving van de Unie na te komen. Dergelijke maatregelen zullen worden beoordeeld en vastgesteld overeenkomstig de regels en procedures van het gemeenschappelijk visserijbeleid. 

    (40)Op grond van Richtlijn 2008/56/EG moeten de lidstaten bilateraal en in het kader van regionale en subregionale samenwerkingsmechanismen samenwerken, onder meer via regionale zeeverdragen 69 , en met betrekking tot visserijmaatregelen ook in de context van de regionale groepen die in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid zijn opgericht.

    (41)Het is belangrijk dat er ook herstelmaatregelen worden getroffen voor de habitats van bepaalde mariene soorten, zoals haaien en roggen, die binnen het toepassingsgebied van het Verdrag inzake de bescherming van trekkende wilde diersoorten, maar buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 92/43/EEG vallen, aangezien zij een belangrijke rol spelen in het ecosysteem.

    (42)Om het herstel en de voorkoming van de achteruitgang van terrestrische, zoetwater-, kust- en mariene habitats te ondersteunen, kunnen de lidstaten extra gebieden aanwijzen als “beschermde gebieden” of “strikt beschermde gebieden”, om andere doeltreffende gebiedsgebonden instandhoudingsmaatregelen uit te voeren en om maatregelen voor het behoud van particuliere grond te bevorderen.

    (43)Stedelijke ecosystemen maken ongeveer 22 % van het landoppervlak van de Unie uit en vormen het gebied waarin de meerderheid van de burgers van de Unie woont. Stedelijke groene ruimten omvatten stadsbossen, -parken en -tuinen, stadsboerderijen, met bomen omzoomde straten, stadsweiden en -heggen, en voorzien in belangrijke habitats voor de biodiversiteit, met name planten, vogels en insecten, met inbegrip van bestuivers. Zij leveren ook vitale ecosysteemdiensten, waaronder beperking en beheersing van het risico op natuurrampen (bv. overstromingen, warmte-eilandeffecten), koeling, recreatie, filtering van lucht en water, alsook mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering.

    (44)Maatregelen om ervoor te zorgen dat stedelijke groene ruimten niet langer het risico lopen te worden aangetast, moeten sterk worden aangescherpt. Om ervoor te zorgen dat stedelijke groene ruimten de nodige ecosysteemdiensten blijven leveren, moet het verlies ervan een halt worden toegeroepen en moeten zij worden hersteld en uitgebreid, onder meer door groene infrastructuur en op de natuur gebaseerde oplossingen beter te integreren in de stadsplanning en door groene infrastructuur, zoals groene daken en gevels, te integreren in het ontwerp van gebouwen.

    (45)De EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 vereist meer inspanningen om zoetwaterecosystemen en de natuurlijke functies van rivieren te herstellen. Het herstel van zoetwaterecosystemen moet inspanningen omvatten om de natuurlijke verbindingen in de lengte en breedte van rivieren en hun oeverstroken en overstromingsgebieden te herstellen, onder andere door barrières weg te nemen met het oog op het bereiken van een gunstige staat van instandhouding van rivieren, meren en alluviale habitats en soorten die leven in de habitats die onder de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG vallen, en door de verwezenlijking van een van de belangrijkste doelstellingen van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030, namelijk het herstel van ten minste 25 000 km aan vrij stromende rivieren. Bij het wegnemen van barrières moeten de lidstaten in de eerste plaats barrières verwijderen die niet langer nodig zijn voor de opwekking van hernieuwbare energie, de binnenvaart, de watervoorziening of andere gebruiksdoeleinden.

    (46)In de Unie is het aantal bestuivers de afgelopen decennia drastisch gedaald, waarbij van één op de drie bijensoorten en vlindersoorten de populatie afneemt en een op de tien soorten op het punt van uitsterven staat. Bestuivers bestuiven in het wild groeiende en geteelde gewassen en zijn daardoor van essentieel belang voor de werking van terrestrische ecosystemen, het welzijn van de mens en de voedselzekerheid. Bijna 5 000 000 000 EUR van de jaarlijkse landbouwproductie van de EU is rechtstreeks toe te schrijven aan bestuivende insecten 70 .

    (47)De Commissie is op 1 juni 2018 van start gegaan met het EU-initiatief inzake bestuivers 71 , naar aanleiding van oproepen van het Europees Parlement en de Raad om de daling van het aantal bestuivers aan te pakken. Uit het voortgangsverslag over de uitvoering van het initiatief 72 blijkt dat er aanzienlijke uitdagingen blijven bestaan bij het aanpakken van de oorzaken van de daling van het aantal bestuivers, met inbegrip van het gebruik van bestrijdingsmiddelen. Het Europees Parlement 73 en de Raad 74 riepen op tot krachtiger maatregelen om de daling van het aantal bestuivers aan te pakken en tot de instelling van een Uniebreed monitoringkader voor bestuivers, en tot duidelijke doelstellingen en indicatoren met betrekking tot de verbintenis om de daling van het aantal bestuivers om te keren. De Europese Rekenkamer heeft de Commissie aanbevolen passende governance- en monitoringmechanismen op te zetten voor maatregelen om bedreigingen voor bestuivers aan te pakken 75 .

    (48)Het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het duurzame gebruik van gewasbeschermingsmiddelen [voor goedkeuring op 22 juni 2022, titel en nummer van de vastgestelde handeling invoegen wanneer beschikbaar] beoogt een van de oorzaken van de daling van het aantal bestuivers te reglementeren door middel van een verbod op het gebruik van bestrijdingsmiddelen in ecologisch kwetsbare gebieden, waarvan er vele onder deze verordening vallen, zoals gebieden die bestuiversoorten in stand houden die volgens de Europese rode lijsten 76 met uitsterven worden bedreigd.

    (49)Duurzame en veerkrachtige landbouwecosystemen met een goede biodiversiteit zijn nodig om te zorgen voor veilig, duurzaam, voedzaam en betaalbaar voedsel. Landbouwecosystemen met een rijke biodiversiteit vergroten tevens de weerbaarheid van de landbouw tegen klimaatverandering en milieurisico’s, waarborgen tegelijkertijd voedselveiligheid en voedselzekerheid en scheppen nieuwe banen in plattelandsgebieden, met name banen die verband houden met biologische landbouw, plattelandstoerisme en recreatie. Derhalve moet de Unie de biodiversiteit op haar landbouwgrond verbeteren door middel van een reeks bestaande praktijken die gunstig zijn voor of verenigbaar zijn met de verbetering van de biodiversiteit, met inbegrip van extensieve landbouw. Extensieve landbouw is van vitaal belang voor de instandhouding van veel soorten en habitats in gebieden met een rijke biodiversiteit. Er zijn veel extensieve landbouwmethoden met talrijke en aanzienlijke voordelen voor de bescherming van de biodiversiteit, ecosysteemdiensten en landschapselementen, zoals precisielandbouw, biologische landbouw, agro-ecologie, agrobosbouw en laagintensief gebruikt blijvend grasland.

    (50)Er moeten herstelmaatregelen worden genomen om de biodiversiteit van landbouwecosystemen in de gehele Unie te verbeteren, ook in de gebieden waar geen habitattypen voorkomen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 92/43/EEG vallen. Bij gebrek aan een gemeenschappelijke methode voor de beoordeling van de toestand van landbouwecosystemen op basis waarvan specifieke streefdoelen voor het herstel van landbouwecosystemen zouden kunnen worden vastgesteld, is het passend een algemene verplichting vast te stellen om de biodiversiteit in landbouwecosystemen te verbeteren en de naleving van die verplichting te meten op basis van bestaande indicatoren.

    (51)Aangezien akker- en weidevogels bekende en algemeen erkende belangrijke indicatoren voor de gezondheid van landbouwecosystemen zijn, is het passend streefdoelen voor het herstel ervan vast te stellen. De verplichting om die streefdoelen te behalen zou gelden voor de lidstaten en niet voor individuele landbouwers. De lidstaten moeten deze doelstellingen bereiken door doeltreffende herstelmaatregelen op landbouwgrond in te voeren en samen te werken met en steun te verlenen aan landbouwers en andere belanghebbenden bij het ontwerp en de uitvoering ervan in de praktijk.

    (52)Landschapselementen met grote diversiteit op landbouwgrond, waaronder bufferstroken, roterende of niet-roterende braakgrond, houtwallen, afzonderlijke bomen of groepen bomen, boomrijen, akkerranden, kleine stukken grond, sloten, waterlopen, kleine wetlands, terrassen, cairns, stapelmuren, kleine vijvers en cultuurelementen, bieden plaats aan wilde planten en dieren, met inbegrip van bestuivers, voorkomen bodemerosie en -uitputting, filteren lucht en water, ondersteunen mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering alsook de landbouwproductiviteit van gewassen die van bestuiving afhankelijk zijn. Vruchtdragende bomen die deel uitmaken van agrobosbouw op bouwland en vruchtdragende elementen in niet-vruchtdragende heggen mogen eveneens als biodiversiteitsrijke landschapselementen worden beschouwd indien zij niet bemest worden en niet worden behandeld met pesticiden en indien de oogst enkel plaatsvindt op momenten waarop de grote biodiversiteit niet in het gedrang komt. Daarom moet er een voorschrift worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat het percentage landbouwgrond met landschapselementen met grote diversiteit steeds groter wordt. Een dergelijk voorschrift zou de Unie in staat stellen een van de andere belangrijke toezeggingen van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 na te komen, namelijk dat ten minste 10 % van het landbouwareaal bestaat uit landschapselementen met grote diversiteit. Ook voor andere bestaande indicatoren, zoals de graslandvlinderindex en de voorraad organische koolstof in minerale bodems onder bouwland, moeten stijgende trends worden gerealiseerd.

    (53)Het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) heeft tot doel milieubescherming, met inbegrip van biodiversiteit, te ondersteunen en te versterken. Een van de specifieke doelstellingen van het beleid is bijdragen tot het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot de versterking van ecosysteemdiensten en tot de instandhouding van habitats en landschappen. De nieuwe GLB-conditionaliteitsnorm nr. 8 inzake een goede landbouw- en milieuconditie (GLMC 8) 77 vereist dat begunstigden van areaalgerelateerde betalingen ten minste 4 % van het bouwland op bedrijfsniveau voorbehouden voor niet-productieve gebieden en kenmerken, met inbegrip van braakliggend land, en dat zij bestaande landschapselementen behouden. Het aandeel van 4 % dat moet worden toegekend aan de naleving van die GLMC-norm kan worden verlaagd tot 3 % indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan 78 . Deze verplichting zal ertoe bijdragen dat de lidstaten een positieve trend op het gebied van landschapselementen met grote diversiteit op landbouwgrond bereiken. Daarnaast hebben de lidstaten in het kader van het GLB de mogelijkheid om ecoregelingen op te zetten voor landbouwpraktijken die landbouwers op landbouwarealen toepassen en die het onderhoud en de creatie van landschapselementen of niet-productieve arealen kunnen omvatten. Evenzo kunnen de lidstaten in hun strategische GLB-plannen ook agromilieuklimaatverbintenissen opnemen, waaronder een verbeterd beheer van landschapselementen dat verder gaat dan conditionaliteit GLMC 8 en/of ecoregelingen. LIFE-projecten op het gebied van natuur en biodiversiteit zullen er ook toe bijdragen dat de biodiversiteit van Europa op landbouwgrond tegen 2030 op weg is naar herstel, door de uitvoering van Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2009/147/EG en de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 te ondersteunen.

    (54)Het herstellen en vernatten 79 van organische bodems 80 die voor landbouwdoeleinden (namelijk als grasland of voor de teelt van gewassen) worden gebruikt en die ontwaterde veengebieden vormen, helpt aanzienlijke voordelen voor de biodiversiteit te creëren, een belangrijke vermindering van broeikasgasemissies en andere milieuvoordelen te verwezenlijken, en draagt tegelijkertijd bij tot een divers agrarisch landschap. De lidstaten kunnen kiezen uit een brede waaier aan herstelmaatregelen voor ontwaterde veengebieden die voor landbouwdoeleinden worden gebruikt, gaande van het omzetten van bouwland in blijvend grasland en extensiveringsmaatregelen in combinatie met verminderde drainage tot volledige vernatting met de mogelijkheid om paludicultuur toe te passen, of het aanleggen van de vegetatie waaruit het veen bestaat. De belangrijkste klimaatvoordelen vloeien voort uit het herstel en de vernatting van akkerland, gevolgd door het herstel van intensief grasland. Om een flexibele uitvoering van de hersteldoelstelling voor ontwaterde veengebieden die voor landbouwdoeleinden worden gebruikt mogelijk te maken, kunnen de lidstaten de herstelmaatregelen en het vernatten van ontwaterde veengebieden in gebieden waar turf wordt gewonnen, alsook, tot op zekere hoogte, het herstel en het vernatten van ontwaterde veengebieden onder ander landgebruik (bijvoorbeeld bos) beschouwen als een bijdrage aan de verwezenlijking van de doelstellingen voor ontwaterde veengebieden die voor landbouwdoeleinden worden gebruikt.

    (55)Om de voordelen van de biodiversiteit ten volle te benutten, moeten het herstel en de vernatting van ontwaterde veengebieden meer gebieden bestrijken dan de gebieden van de in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen habitattypen van wetlands die moeten worden hersteld. Gegevens over de omvang van organische bodems en hun broeikasgasemissies en -verwijderingen worden gemonitord en beschikbaar gesteld via verslaglegging door de LULUCF-sector in de in het kader van het UNFCCC ingediende nationale broeikasgasinventarissen van de lidstaten. Herstelde en vernatte veengebieden kunnen nog steeds op andere manieren productief worden gebruikt. Paludicultuur, het bedrijven van landbouw op natte veengebieden, kan bijvoorbeeld bestaan uit het telen van verschillende rietsoorten, bepaalde vormen van hout, het telen van blauwe bosbessen en veenbessen, landbouw op veenmos en begrazing door waterbuffels. Dergelijke praktijken moeten zijn gebaseerd op de beginselen van duurzaam beheer en gericht zijn op het verbeteren van de biodiversiteit, zodat zij zowel financieel als ecologisch gezien een hoge waarde kunnen hebben. Paludicultuur kan ook voordelig zijn voor verschillende bedreigde soorten in de Unie en zorgen voor betere verbindingen van wetlands en daarmee samenhangende soortenpopulaties in de Unie. De financiering van maatregelen voor het herstel en het vernatten van ontwaterde veengebieden en ter compensatie van mogelijke inkomstenderving kan afkomstig zijn uit een breed scala aan bronnen, waaronder uitgaven in het kader van de begroting van de Unie en financieringsprogramma’s van de Unie.

    (56)In de nieuwe EU-bosstrategie voor 2030 81 werd gewezen op de noodzaak om de biodiversiteit van bossen te herstellen. Bossen en andere beboste gebieden beslaan meer dan 43,5 % van de landoppervlakte van de EU. Bosecosystemen met een rijke biodiversiteit zijn kwetsbaar voor klimaatverandering, maar zijn onder meer door hun functie als koolstofvoorraden en koolstofputten ook een natuurlijke bondgenoot bij het aanpassen aan en het bestrijden van de klimaatverandering en het aanpakken van klimaatgerelateerde risico’s. Zij leveren ook tal van andere vitale ecosysteemdiensten en bieden andere ecosysteemvoordelen, zoals de levering van (timmer)hout, voedsel en andere niet-houtproducten, klimaatregulering, stabilisatie van de bodem, erosiebeheersing en de zuivering van lucht en water.

    (57)Er moeten herstelmaatregelen worden genomen om de biodiversiteit van bosecosystemen in de gehele Unie te verbeteren, ook in de gebieden waar geen habitattypen voorkomen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 92/43/EEG vallen. Bij gebrek aan een gemeenschappelijke methode voor de beoordeling van de toestand van bosecosystemen op basis waarvan specifieke streefdoelen voor het herstel van bosecosystemen zouden kunnen worden vastgesteld, is het passend een algemene verplichting vast te stellen om de biodiversiteit in bosecosystemen te verbeteren en de naleving van die verplichting te meten op basis van bestaande indicatoren, zoals staand en liggend dood hout, het aandeel bossen met een ongelijkjarige structuur, de verbindingen van bossen, de index van alledaagse bosvogels 82 en de voorraad organische koolstof.

    (58)Hersteldoelstellingen en -verplichtingen voor habitats en soorten die krachtens de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG worden beschermd, voor bestuivers en voor zoetwater-, stedelijke, landbouw- en bosecosystemen moeten complementair zijn en in synergie werken, met het oog op de verwezenlijking van de overkoepelende doelstelling om ecosystemen in de land- en zeegebieden van de Unie te herstellen. De herstelmaatregelen die nodig zijn om één specifieke doelstelling te bereiken, zullen in veel gevallen bijdragen tot de verwezenlijking van andere doelstellingen of verplichtingen. De lidstaten moeten herstelmaatregelen daarom strategisch plannen zodat zij zo doeltreffend mogelijk bijdragen aan het herstel van de natuur in de hele Unie. Herstelmaatregelen moeten ook zodanig worden gepland dat zij gericht zijn op de mitigatie van en de aanpassing aan de klimaatverandering en op de preventie en beheersing van de gevolgen van natuurrampen. Zij moeten gericht zijn op het optimaliseren van de ecologische, economische en sociale functies van ecosystemen, met inbegrip van hun productiviteitspotentieel, rekening houdend met hun bijdrage aan de duurzame ontwikkeling van de betrokken regio’s en gemeenschappen. Het is belangrijk dat de lidstaten gedetailleerde nationale herstelplannen opstellen op basis van de beste beschikbare wetenschappelijke bevindingen, en dat het publiek in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot inspraak krijgt in de voorbereiding van de plannen. De lidstaten moeten rekening houden met de specifieke omstandigheden en behoeften op hun grondgebied, zodat met de plannen kan worden gereageerd op de relevante druk, dreigingen en oorzaken van een verlies aan biodiversiteit, en moeten samenwerken om herstel en verbindingen over de grenzen heen te waarborgen.

    (59)Om te zorgen voor synergieën tussen de verschillende maatregelen die zijn en moeten worden genomen om de natuur in de Unie te beschermen, in stand te houden en te herstellen, moeten de lidstaten bij het opstellen van hun nationale herstelplannen rekening houden met: de instandhoudingsmaatregelen die voor Natura 2000-gebieden zijn vastgesteld en de overeenkomstig de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG opgestelde prioritaire actiekaders; de maatregelen voor het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand van waterlichamen die zijn opgenomen in overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG opgestelde stroomgebiedbeheerplannen; de overeenkomstig Richtlijn 2008/56/EG opgestelde mariene strategieën voor het bereiken van een goede milieutoestand voor alle mariene regio’s van de Unie; de in het kader van Richtlijn (EU) 2016/2284 opgestelde nationale programma’s ter beheersing van de luchtverontreiniging; de overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag inzake biologische diversiteit ontwikkelde nationale biodiversiteitsstrategieën en actieplannen, alsook de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1380/2013 opgestelde instandhoudingsmaatregelen en de overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad 83 opgestelde technische maatregelen.

    (60)Om te zorgen voor samenhang tussen de doelstellingen van deze verordening en Richtlijn (EU) 2018/2001 84 , Verordening (EU) 2018/1999 85 en Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de bevordering van energie uit hernieuwbare bronnen betreft 86 , moeten de lidstaten, met name bij het opstellen van nationale herstelplannen, rekening houden met het potentieel van projecten op het gebied van hernieuwbare energie om bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen inzake natuurherstel.

    (61)Aangezien het van belang is de dubbele uitdagingen van het verlies aan biodiversiteit en de klimaatverandering consequent aan te pakken, moet bij het herstel van de biodiversiteit rekening worden gehouden met de inzet van hernieuwbare energie en vice versa. Volgens de mededeling “REPowerEU: een gemeenschappelijk Europees optreden voor betaalbaardere, veiligere en duurzamere energie” 87 moeten de lidstaten gebieden te land en ter zee die beschikbaar zijn voor projecten voor hernieuwbare energie snel in kaart brengen, beoordelen en waarborgen, in overeenstemming met hun nationale energie- en klimaatplannen, de bijdragen aan het herziene streefcijfer inzake energie uit hernieuwbare bronnen voor 2030 en andere factoren, zoals de beschikbaarheid van hulpbronnen, netwerkinfrastructuur en de doelstellingen van de EU-biodiversiteitsstrategie. Het voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen en Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie 88 en de aanbeveling van de Commissie over het versnellen van de procedures voor de verlening van vergunningen voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie en het faciliteren van stroomafnameovereenkomsten 89 , beide aangenomen op 18 mei 2022, voorzien ook in de identificatie van “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie. Dit zijn specifieke locaties, zowel op land als op zee, die bijzonder geschikt zijn voor installaties voor de productie van energie uit hernieuwbare bronnen, met uitzondering van verbrandingsinrichtingen voor biomassa, waar het gebruik van een specifiek type hernieuwbare energie naar verwachting geen significante milieueffecten zal hebben, gezien de bijzondere kenmerken van het geselecteerde gebied. De lidstaten moeten voorrang geven aan kunstmatige en bebouwde oppervlakken, zoals daken, gebieden die verband houden met de vervoersinfrastructuur, parkeerterreinen, afvalterreinen, industrieterreinen, mijnen, kunstmatige binnenwaterlichamen, meren of reservoirs, en, in voorkomend geval, locaties voor de behandeling van stedelijk afvalwater, alsmede aangetaste grond die niet bruikbaar is voor de landbouw. Bij de aanwijzing van “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie moeten de lidstaten beschermde gebieden vermijden en rekening houden met hun nationale plannen voor het herstel van de natuur. De lidstaten moeten de ontwikkeling van nationale herstelplannen en de aanwijzing van de “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie op elkaar afstemmen. Tijdens de voorbereiding van de plannen voor het herstel van de natuur moeten de lidstaten zorgen voor synergieën met de reeds aangewezen “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie en ervoor zorgen dat de werking van de “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie, met inbegrip van de vergunningsprocedures van Richtlijn (EU) 2018/2001 die van toepassing zijn op de “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie, ongewijzigd blijft.

    (62)Om synergieën met reeds geplande of ingevoerde herstelmaatregelen in de lidstaten te waarborgen, moeten die herstelmaatregelen in de nationale herstelplannen worden erkend en in aanmerking worden genomen. Aangezien in het IPCC-verslag van 2022 is gewezen op de noodzaak om dringend maatregelen voor het herstel van aangetaste ecosystemen te nemen, moeten de lidstaten die maatregelen tegelijk met de voorbereiding van de herstelplannen uitvoeren.

    (63)In de nationale herstelplannen moet ook rekening worden gehouden met de resultaten van onderzoeksprojecten die relevant zijn voor de beoordeling van de toestand van ecosystemen, de vaststelling en invoering van herstelmaatregelen, en voor monitoringdoeleinden.

    (64)Er moet rekening worden gehouden met de specifieke situatie van de ultraperifere gebieden van de Unie, zoals vermeld in artikel 349 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat voorziet in specifieke maatregelen ter ondersteuning van deze gebieden. Zoals in de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 wordt beoogd, moet er bijzondere aandacht worden besteed aan het beschermen en herstellen van de ecosystemen in de ultraperifere gebieden, gezien hun uitzonderlijk hoge biodiversiteitswaarde.

    (65)Het Europees Milieuagentschap (EEA) moet de lidstaten ondersteunen bij het opstellen van de nationale herstelplannen en bij het toezicht op de voortgang bij het halen en nakomen van de op herstel gerichte de streefdoelen en verplichtingen. De Commissie moet beoordelen of de nationale herstelplannen toereikend zijn om die streefdoelen te halen en de verplichtingen na te komen.

    (66)Uit het verslag van de Commissie over de stand van de natuur van 2020 is gebleken dat een aanzienlijk deel van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 17 van Richtlijn 92/43/EEG van de Raad 90 en artikel 12 van Richtlijn 2009/147/EG gerapporteerde informatie, met name over de staat van instandhouding en trends van de habitats en soorten die hieronder vallen, afkomstig is van peilingen of uitsluitend op het oordeel van deskundigen is gebaseerd. Uit dat verslag is tevens gebleken dat de toestand van verscheidene onder Richtlijn 92/43/EEG vallende habitattypen en soorten nog onbekend is. Het is noodzakelijk om deze kennishiaten op te vullen en te investeren in monitoring en controle om degelijke en op wetenschappelijke bevindingen gebaseerde nationale herstelplannen te onderbouwen. Om de tijdigheid, doeltreffendheid en samenhang van de verschillende monitoringmethoden te vergroten, moet bij de monitoring en controle optimaal gebruik worden gemaakt van de resultaten van door de Unie gefinancierde onderzoeks- en innovatieprojecten en van nieuwe technologieën, zoals monitoring ter plaatse en teledetectie met gebruikmaking van satellietgegevens en -diensten die worden verstrekt in het kader van het ruimtevaartprogramma van de Unie (Egnos/Galileo en Copernicus). De uitvoering van de op herstel gerichte streefdoelen zal worden ondersteund door de EU-missies “Onze oceanen en wateren tegen 2030 herstellen”, “Aanpassing aan klimaatverandering” en “Een bodemdeal voor Europa” 91 .

    (67)Om toezicht te houden op de voortgang bij de uitvoering van de nationale herstelplannen, de genomen herstelmaatregelen, de gebieden waarop herstelmaatregelen van toepassing zijn en de gegevens over de in kaart gebrachte belemmeringen voor de riviercontinuïteit, moet een systeem worden ingevoerd dat de lidstaten ertoe verplicht relevante gegevens over de resultaten van die monitoring te registreren, actueel te houden en toegankelijk te maken. Bij de elektronische rapportage van gegevens aan de Commissie moet gebruik worden gemaakt van het systeem Reportnet van het EEA en moet ernaar worden gestreefd de administratieve lasten voor alle entiteiten zo beperkt mogelijk te houden. Om te zorgen voor een passende infrastructuur voor publieke toegang, verslaglegging en gegevensuitwisseling tussen overheidsinstanties moeten de lidstaten, in voorkomend geval, de gegevensspecificaties baseren op de specificaties als bedoeld in Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad 92 , Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad 93 en Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad 94 .

    (68)Met het oog op een doeltreffende uitvoering van deze verordening moet de Commissie de lidstaten op verzoek ondersteunen via het instrument voor technische ondersteuning 95 , dat op maat gesneden technische ondersteuning biedt bij het ontwerpen en uitvoeren van hervormingen. De technische ondersteuning omvat bijvoorbeeld een versterking van de administratieve capaciteit, een harmonisering van de rechtskaders en het delen van relevante beste praktijken.

    (69)De Commissie moet verslag uitbrengen over de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt bij het halen en nakomen van de op herstel gerichte streefdoelen en verplichtingen van deze verordening, op basis van door het EEA opgestelde Uniebrede voortgangsverslagen en andere analyses en verslagen die door de lidstaten beschikbaar worden gesteld op relevante beleidsterreinen zoals natuur-, water- en marien beleid.

    (70)Om ervoor te zorgen dat de in deze verordening vastgestelde streefdoelen worden gehaald en de verplichtingen worden nagekomen, is het van het grootste belang dat er adequate particuliere en publieke investeringen in herstel worden gedaan, moeten de lidstaten uitgaven voor biodiversiteitsdoelstellingen, onder meer met betrekking tot de opportuniteits- en transitiekosten die voortvloeien uit de uitvoering van de nationale herstelplannen, opnemen in hun nationale begrotingen en moeten zij nadenken over de vraag hoe zij de financiering van de Unie gaan gebruiken. Met betrekking tot de financiering door de Unie dragen uitgaven in het kader van de begroting van de Unie en financieringsprogramma’s van de Unie, zoals het programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) 96 , het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (EFMZVA) 97 , het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) 98 , het Europees Landbouwgarantiefonds  (ELGF), het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO), het Cohesiefonds 99 en het Fonds voor een rechtvaardige transitie 100 , alsook het kaderprogramma van de Unie voor onderzoek en innovatie, Horizon Europa 101 , bij aan de biodiversiteitsdoelstellingen, met de ambitie om in 2024 7,5 % en in 2026 en 2027 10 % van de jaarlijkse uitgaven in het kader van het meerjarig financieel kader 2021-2027 102  aan biodiversiteitsdoelstellingen te besteden. De herstel- en veerkrachtfaciliteit 103 is nog een bron van financiering voor de bescherming en het herstel van de biodiversiteit en van ecosystemen. Met betrekking tot het LIFE-programma moeten strategische natuurprojecten op passende wijze worden gebruikt als een specifiek instrument ter ondersteuning van de uitvoering van deze verordening, door de beschikbare financiële middelen op een doeltreffende en efficiënte manier te mainstreamen.

    (71)Er is een reeks EU-, nationale en particuliere initiatieven beschikbaar om particuliere financiering te stimuleren, zoals het InvestEU-programma 104 , dat mogelijkheden biedt om publieke en private financiering aan te trekken ter ondersteuning van onder meer de verbetering van de natuur en de biodiversiteit door middel van groene en blauwe infrastructuurprojecten, alsook om koolstoflandbouw als groen bedrijfsmodel 105 te financieren.

    (72)De lidstaten moeten bij de voorbereiding en uitvoering van hun nationale herstelplannen een eerlijke en algemene maatschappelijke benadering bevorderen, door daarin processen voor inspraak van het publiek op te nemen en door rekening te houden met de behoeften van lokale gemeenschappen en belanghebbenden.

    (73)Overeenkomstig Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad 106 moeten strategische GLB-plannen bijdragen aan het bereiken van, en verenigbaar zijn met de nationale langetermijnstreefcijfers die zijn opgenomen in of voortvloeien uit de in bijlage XIII bij die verordening vermelde wetgevingshandelingen. Wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 159 van Verordening (EU) 2021/2115 uiterlijk op 31 december 2025 de lijst in bijlage XIII bij die verordening evalueert, moet zij rekening houden met deze verordening betreffende natuurherstel.

    (74)In overeenstemming met de toezegging in het achtste milieuactieprogramma voor de periode tot en met 2030 107 moeten de lidstaten milieuonvriendelijke subsidies op nationaal niveau geleidelijk afschaffen, optimaal gebruikmaken van marktconforme instrumenten en groene begrotingsinstrumenten, met inbegrip van de nodige instrumenten om een sociaal rechtvaardige transitie te waarborgen, en moeten bedrijven en andere belanghebbenden worden geholpen bij de ontwikkeling van gestandaardiseerde boekhoudpraktijken voor natuurlijk kapitaal.

    (75)Met het oog op de noodzakelijke aanpassing van deze verordening moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen met betrekking tot de wijziging van de bijlagen I tot en met VII om de groep habitats aan te passen, de informatie over de index van alledaagse akker- en weidevogelsoorten bij te werken en de lijst van biodiversiteitsindicatoren voor landbouwecosystemen, de lijst van biodiversiteitsindicatoren voor bosecosystemen en de lijst van mariene soorten aan te passen aan de meest recente wetenschappelijke bevindingen en de voorbeelden van herstelmaatregelen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen plaatsvinden volgens de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven52. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

    (76)Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend met betrekking tot het vaststellen van de methode voor de monitoring van bestuivers, het vaststellen van de methoden voor de monitoring van de indicatoren voor in bijlage IV bij deze verordening opgenomen landbouwecosystemen en van de indicatoren voor in bijlage VI bij deze verordening opgenomen bosecosystemen, met betrekking tot het ontwikkelen van een kader voor het vaststellen van bevredigende niveaus van bestuivers, van de indicatoren voor in bijlage IV bij deze verordening opgenomen landbouwecosystemen, en van de indicatoren voor in bijlage VI bij deze verordening opgenomen bosecosystemen, met betrekking tot het vastleggen van een uniform model voor de nationale herstelplannen, en het vastleggen van het model, de structuur en de gedetailleerde regelingen voor het elektronisch rapporteren van gegevens en informatie aan de Commissie. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 108 .

    (77)De Commissie moet een evaluatie van deze verordening uitvoeren. Overeenkomstig punt 22 van het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven moet die evaluatie worden uitgevoerd op basis van de criteria doelmatigheid, doeltreffendheid, relevantie, samenhang en meerwaarde van de EU, en vormt die evaluatie de basis voor effectbeoordelingen van opties voor verdere acties. Bovendien moet de Commissie beoordelen of er aanvullende op herstel gerichte streefdoelen moeten worden vastgesteld, op basis van gemeenschappelijke methoden voor de beoordeling van de toestand van ecosystemen die niet onder de artikelen 4 en 5 vallen, rekening houdend met de meest recente wetenschappelijke bevindingen.

    (78)Daar de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1
    Onderwerp

    1.Bij deze verordening worden voorschriften vastgesteld om bij te dragen tot:

    a)het aanhoudende, langdurige en duurzame herstel van de biodiversiteit en de veerkracht van de natuur in de land- en zeegebieden van de Unie door het herstel van ecosystemen;

    b)de verwezenlijking van de overkoepelende doelstellingen van de Unie op het gebied van mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering;

    c)de naleving van de internationale verbintenissen van de Unie.

    2.Bij deze verordening wordt een kader vastgesteld waarin de lidstaten onverwijld doeltreffende en gebiedsgebonden herstelmaatregelen moeten treffen die tegen 2030 samen ten minste 20 % van de land- en zeegebieden van de Unie moeten bestrijken en tegen 2050 alle ecosystemen die moeten worden hersteld.

    Artikel 2
    Geografisch toepassingsgebied

    Deze verordening is van toepassing op de in de artikelen 4 tot en met 10 bedoelde ecosystemen:

    a)op het grondgebied van de lidstaten;

    b)in wateren, op de zeebodem en in de ondergrond daarvan zeewaarts van de basislijn vanwaar de breedte van de territoriale wateren wordt gemeten, en reikend tot de uiterste grens van het gebied waarover een lidstaat soevereine rechten uitoefent, overeenkomstig het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 1982.

    Artikel 3
    Definities 

    De volgende definities zijn van toepassing:

    1)“ecosysteem”: een dynamisch geheel van gemeenschappen van planten, dieren en micro-organismen en hun niet-levende omgeving die een functionele eenheid vormen, met inbegrip van habitattypen, habitats van soorten en soortenpopulaties;

    2)“habitat van een soort”: een door specifieke abiotische en biotische factoren bepaald milieu waarin de soort tijdens één van de fasen van zijn biologische cyclus leeft;

    3)“herstel”: het proces van het actief of passief ondersteunen van het herstel van een ecosysteem in een goede toestand, van een habitattype in de best haalbare toestand en in zijn gunstige referentiegebied, van een habitat van een soort naar een toereikende kwaliteit en kwantiteit, of van soortenpopulaties tot toereikende niveaus, als een middel om de biodiversiteit en de veerkracht van een ecosysteem in stand te houden of te verbeteren;

    4)“goede toestand”: een staat waarin de belangrijkste kenmerken van een ecosysteem, namelijk de fysische, chemische, structurele en functionele kenmerken, de samenstelling en de landschaps- en zeelandschapselementen ervan, het hoge niveau van de ecologische integriteit, stabiliteit en veerkracht weerspiegelen dat nodig is om het duurzame voortbestaan ervan te waarborgen;

    5)“gunstig referentiegebied”: het totale gebied van een habitattype in een bepaald biogeografisch gebied of marien gebied op nationaal niveau dat wordt beschouwd als het minimum dat nodig is om de levensvatbaarheid op lange termijn van het habitattype en de soorten ervan en van alle significante ecologische variaties in het natuurlijke verspreidingsgebied ervan te waarborgen, en dat bestaat uit het gebied van het habitattype en, indien dat gebied niet toereikend is, het gebied dat nodig is voor het herstel van het habitattype;

    6)“toereikende kwaliteit van een habitat”: de kwaliteit van een habitat van een soort die ervoor zorgt dat in elk stadium van de biologische cyclus van een soort aan de ecologische vereisten van die soort kan worden voldaan, zodat de soort zich op lange termijn als een levensvatbare component van zijn habitat in zijn natuurlijke verspreidingsgebied kan handhaven;

    7)“toereikende kwantiteit van een habitat”: de kwantiteit van een habitat van een soort die ervoor zorgt dat in elk stadium van de biologische cyclus van een soort aan de ecologische vereisten van die soort kan worden voldaan, zodat de soort zich op lange termijn als een levensvatbare component van zijn habitat in zijn natuurlijke verspreidingsgebied kan handhaven;

    8)“bestuiver”: een wild dier dat stuifmeel overbrengt van de helmknop van een plant naar de stempel van een plant, waardoor bevruchting en de productie van zaden mogelijk worden;

    9)“afname van bestuiverpopulaties”: een afname van de dichtheid of diversiteit van bestuivers, of beide;

    10)“lokale bestuurlijke eenheid” of “LBE”: een bestuurlijke afdeling op laag niveau van een lidstaat onder het niveau van een provincie, regio of staat, opgericht overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad 109 ; 

    11)“steden”: lokale bestuurlijke eenheden waar ten minste 50 % van de bevolking in een of meer stedelijke centra woont, gemeten aan de hand van de urbanisatiegraad die is vastgesteld overeenkomstig artikel 4 ter, lid 3, punt a), van Verordening (EG) nr. 1059/2003;

    12)“kleinere steden en voorsteden”: lokale bestuurlijke eenheden waar minder dan 50 % van de bevolking in een stedelijk centrum woont, maar ten minste 50 % van de bevolking in een stedelijke cluster woont, gemeten aan de hand van de urbanisatiegraad die is vastgesteld overeenkomstig artikel 4 ter, lid 3, punt a), van Verordening (EG) nr. 1059/2003;

    13)“stedelijke groene ruimte”: alle groene stadsgebieden; loofbossen; naaldbossen; gemengde bossen; natuurlijk grasland; moeras- en heideland; struikgewas in overgangsgebied met licht bos en gebieden met schaarse vegetatie — zoals aangetroffen in steden of kleinere steden en voorsteden, berekend op basis van gegevens die zijn verstrekt door de Copernicusdienst voor landmonitoring zoals vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad 110 ;

    14)“stedelijke boomkroonbedekking”: de totale met bomen bedekte oppervlakte in steden, kleinere steden en voorsteden, berekend op basis van de gegevens over de boombedekkingsdichtheid die zijn verstrekt door de Copernicusdienst voor landmonitoring zoals vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad.

    15)““go-to”-gebied voor hernieuwbare energie”: een “go-to”-gebied voor hernieuwbare energie zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 9 bis), van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad 111 .

    HOOFDSTUK II

    OP HERSTEL GERICHTE STREEFDOELEN EN VERPLICHTINGEN

    Artikel 4
    Herstel van terrestrische, kust- en zoetwaterecosystemen

    1.De lidstaten nemen de herstelmaatregelen die nodig zijn om de gebieden van de in bijlage I opgenomen habitattypen die niet in goede toestand verkeren, te verbeteren tot een goede toestand. Dergelijke maatregelen moeten tegen 2030 van toepassing zijn op ten minste 30 % van het gebied van elke in bijlage I opgenomen groep habitattypen die niet in goede staat verkeert, zoals gekwantificeerd in het in artikel 12 bedoelde nationale herstelplan, tegen 2040 op ten minste 60 % en tegen 2050 op ten minste 90 %.

    2.De lidstaten nemen de herstelmaatregelen die nodig zijn om de in bijlage I opgenomen habitattypen te herstellen in gebieden waar die habitattypen niet voorkomen. Dergelijke maatregelen zijn uiterlijk in 2030 van toepassing op gebieden die ten minste 30 % uitmaken van de totale extra oppervlakte die nodig is om het totale gunstige referentiegebied van elke in bijlage I opgenomen groep habitattypen te bereiken, zoals gekwantificeerd in het in artikel 12 bedoelde nationale herstelplan, ten minste 60 % van die oppervlakte tegen 2040 en 100 % van die oppervlakte tegen 2050.

    3.De lidstaten nemen de herstelmaatregelen voor de terrestrische, kust- en zoetwaterhabitats van de in de bijlagen II, IV en V bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen soorten en voor de terrestrische, kust- en zoetwaterhabitats van de onder Richtlijn 2009/147/EG vallende in het wild levende vogels die nodig zijn om de kwaliteit en kwantiteit van die habitats te verbeteren, onder meer door ze te herstellen, en om de verbindingen te verbeteren, totdat toereikende kwaliteit en kwantiteit van die habitats is bereikt.

    4.Bij het vaststellen van de meest geschikte gebieden voor herstelmaatregelen overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 van dit artikel wordt uitgegaan van de beste beschikbare kennis en de meest recente wetenschappelijke bevindingen over de toestand van de in bijlage I opgenomen habitattypen, gemeten aan de hand van de structuur en functies die nodig zijn voor de instandhouding ervan op lange termijn, met inbegrip van hun typische soorten, als bedoeld in artikel 1, punt e), van Richtlijn 92/43/EEG, en van de kwaliteit en kwantiteit van de habitats van de in lid 3 van dit artikel bedoelde soorten. Gebieden waar de toestand van de in bijlage I opgenomen habitattypen onbekend is, worden geacht niet in een goede toestand te verkeren.

    5.Bij de in de leden 1 en 2 bedoelde herstelmaatregelen wordt rekening gehouden met de noodzaak van betere verbindingen tussen de in bijlage I opgenomen habitattypen en met de ecologische vereisten van de in lid 3 bedoelde soorten die in die habitattypen voorkomen.

    6.De lidstaten zien erop toe dat in gebieden waarop overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 herstelmaatregelen van toepassing zijn de toestand van de in bijlage I opgenomen habitattypen voortdurend verbetert totdat een goede toestand is bereikt, en dat de kwaliteit van de habitats van de in lid 3 bedoelde soorten voortdurend verbetert totdat de toereikende kwaliteit van die habitats is bereikt. De lidstaten zien erop toe dat gebieden waar een goede toestand is bereikt en waar de kwaliteit van de habitats van de soorten toereikend is geworden, niet verslechteren.

    7.De lidstaten zien erop toe dat gebieden waar de in bijlage I opgenomen habitattypen voorkomen, niet verslechteren.

    8.Buiten Natura 2000-gebieden is het niet nakomen van de in de leden 6 en 7 vastgestelde verplichtingen gerechtvaardigd indien dit wordt veroorzaakt door:

    a)overmacht;

    b)onvermijdelijke habitattransformaties die rechtstreeks het gevolg zijn van de klimaatverandering; of

    c)een project van groot openbaar belang waarvoor geen minder schadelijke alternatieve oplossingen beschikbaar zijn, wat per geval moet worden bepaald.

    9.Voor Natura 2000-gebieden is het niet nakomen van de in de leden 6 en 7 vastgestelde verplichtingen gerechtvaardigd indien dit wordt veroorzaakt door:

    a)overmacht;

    b)onvermijdelijke habitattransformaties die rechtstreeks het gevolg zijn van de klimaatverandering; of

    c)een plan of project dat overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Richtlijn 92/43/EEG is goedgekeurd.

    10.De lidstaten zorgen ervoor dat er sprake is van:

    a)een toename van habitatgebied in goede toestand voor de in bijlage I opgenomen habitattypen totdat ten minste 90 % in een goede toestand verkeert en totdat het gunstige referentiegebied voor elk habitattype in elk biogeografisch gebied van hun grondgebied is bereikt;

    b)een stijgende trend naar toereikende kwaliteit en kwantiteit van de terrestrische, kust- en zoetwaterhabitats van de in de bijlagen II, IV en V bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen soorten en van de onder Richtlijn 2009/147/EG vallende soorten.

    Artikel 5
    Herstel van mariene ecosystemen 

    1.De lidstaten nemen de herstelmaatregelen die nodig zijn om de gebieden van de in bijlage II opgenomen habitattypen die niet in goede toestand verkeren te verbeteren tot een goede toestand. Dergelijke maatregelen moeten tegen 2030 van toepassing zijn op ten minste 30 % van het gebied van elke in bijlage II opgenomen groep habitattypen die niet in goede staat verkeert, zoals gekwantificeerd in het in artikel 12 bedoelde nationale herstelplan, tegen 2040 op ten minste 60 % en tegen 2050 op ten minste 90 %.

    2.De lidstaten nemen de herstelmaatregelen die nodig zijn om de in bijlage II opgenomen habitattypen te herstellen in gebieden waar die habitattypen niet voorkomen. Dergelijke maatregelen zijn uiterlijk in 2030 van toepassing op gebieden die ten minste 30 % uitmaken van de totale extra oppervlakte die nodig is om het totale gunstige referentiegebied van elke groep habitattypen te bereiken, zoals gekwantificeerd in het in artikel 12 bedoelde nationale herstelplan, ten minste 60 % van die oppervlakte tegen 2040 en 100 % van die oppervlakte tegen 2050.

    3.De lidstaten nemen de herstelmaatregelen voor de mariene habitats van de in bijlage III en in de bijlagen II, IV en V bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen soorten en voor de mariene habitats van de onder Richtlijn 2009/147/EG vallende in het wild levende vogels die nodig zijn om de kwaliteit en kwantiteit van die habitats te verbeteren, onder meer door ze te herstellen, en om de verbindingen te verbeteren, totdat toereikende kwaliteit en kwantiteit van die habitats is bereikt.

    4.Bij het vaststellen van de meest geschikte gebieden voor herstelmaatregelen overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 wordt uitgegaan van de beste beschikbare kennis en de meest recente wetenschappelijke bevindingen over de toestand van de in bijlage II opgenomen habitattypen, gemeten aan de hand van de structuur en functies die nodig zijn voor de instandhouding ervan op lange termijn, met inbegrip van hun typische soorten, als bedoeld in artikel 1, punt e), van Richtlijn 92/43/EEG, en van de kwaliteit en kwantiteit van de habitats van de in lid 3 bedoelde soorten. Gebieden waar de toestand van de in bijlage II opgenomen habitattypen onbekend is, worden geacht niet in een goede toestand te verkeren.

    5.Bij de in de leden 1 en 2 bedoelde herstelmaatregelen wordt rekening gehouden met de noodzaak van betere verbindingen tussen de in bijlage II opgenomen habitattypen en met de ecologische vereisten van de in lid 3 bedoelde soorten die in die habitattypen voorkomen.

    6.De lidstaten zien erop toe dat in gebieden waarop overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 herstelmaatregelen van toepassing zijn de toestand van de in bijlage II opgenomen habitattypen voortdurend verbetert totdat een goede toestand is bereikt, en dat de kwaliteit van de habitats van de in lid 3 bedoelde soorten voortdurend verbetert totdat de toereikende kwaliteit van die habitats is bereikt. De lidstaten zien erop toe dat gebieden waar een goede toestand is bereikt en waar de kwaliteit van de habitats van de soorten toereikend is geworden, niet verslechteren.

    7.De lidstaten zien erop toe dat gebieden waar de in bijlage II opgenomen habitattypen voorkomen, niet verslechteren.

    8.Buiten Natura 2000-gebieden is het niet nakomen van de in de leden 6 en 7 vastgestelde verplichtingen gerechtvaardigd indien dit wordt veroorzaakt door:

    a)overmacht;

    b)onvermijdelijke habitattransformaties die rechtstreeks het gevolg zijn van de klimaatverandering; of

    c)een project van groot openbaar belang waarvoor geen minder schadelijke alternatieve oplossingen beschikbaar zijn, wat per geval moet worden bepaald.

    9.Voor Natura 2000-gebieden is het niet nakomen van de in de leden 6 en 7 vastgestelde verplichtingen gerechtvaardigd indien dit wordt veroorzaakt door:

    a)overmacht;

    b)onvermijdelijke habitattransformaties die rechtstreeks het gevolg zijn van de klimaatverandering; of

    c)een plan of project dat overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Richtlijn 92/43/EEG is goedgekeurd.

    10.De lidstaten zorgen ervoor dat er sprake is van:

    a)een toename van habitatgebied in goede toestand voor de in bijlage II opgenomen habitattypen totdat ten minste 90 % in een goede toestand verkeert en totdat het gunstige referentiegebied voor elk habitattype in elk biogeografisch gebied van hun grondgebied is bereikt;

    b)een positieve trend naar toereikende kwaliteit en kwantiteit van de mariene habitats van de in bijlage III en in de bijlagen II, IV en V bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen soorten en van de onder Richtlijn 2009/147/EG vallende soorten.

    Artikel 6
    Herstel van stedelijke ecosystemen

    1.De lidstaten zorgen ervoor dat er tegen 2030 in alle steden en kleinere steden en voorsteden geen nettoverlies van stedelijke groene ruimte en van stedelijke boomkroonbedekking is ten opzichte van 2021.

    2.De lidstaten zorgen voor een toename van de totale nationale oppervlakte stedelijke groene ruimte in steden en kleinere steden en voorsteden van ten minste 3 % van de totale oppervlakte van steden en kleinere steden en voorsteden in 2021 tegen 2040, en ten minste 5 % tegen 2050. Daarnaast zorgen de lidstaten voor:

    a)een stedelijke boomkroonbedekking van ten minste 10 % in alle steden en kleinere steden en voorsteden tegen 2050; en

    b)in alle steden en kleinere steden en voorsteden netto meer stedelijke groene ruimte die is geïntegreerd in bestaande en nieuwe gebouwen en infrastructuurontwikkelingen, onder andere in het kader van renovatie en vernieuwing.

    Artikel 7
    Herstel van de natuurlijke verbindingen van rivieren en de natuurlijke functies van de bijbehorende overstromingsgebieden 

    1.De lidstaten inventariseren de barrières voor de verbindingen in de lengte en breedte van oppervlaktewateren en brengen de barrières in kaart die moeten worden weggenomen om bij te dragen tot het halen van de in artikel 4 van deze verordening vastgestelde op herstel gerichte streefdoelen en van de doelstelling om tegen 2030 ten minste 25 000 km aan rivieren in vrij stromende rivieren te herstellen, onverminderd Richtlijn 2000/60/EG, met name artikel 4, leden 3, 5 en 7, en Verordening (EU) nr. 1315/2013, en met name artikel 15.

    2.De lidstaten nemen de krachtens lid 1 van dit artikel vastgestelde barrières voor de verbindingen in de lengte en breedte van oppervlaktewateren weg, in overeenstemming met het in artikel 12, lid 2, punt f), bedoelde plan voor de verwijdering van die barrières. Bij het wegnemen van barrières verwijderen de lidstaten in de eerste plaats barrières die niet langer nodig zijn voor de opwekking van hernieuwbare energie, de binnenvaart, de watervoorziening of andere gebruiksdoeleinden.

    3.De lidstaten voeren naast de verwijdering van de in lid 2 bedoelde barrières ook de maatregelen uit die nodig zijn om de natuurlijke functies van de betrokken overstromingsgebieden te verbeteren.

    Artikel 8
    Herstel van bestuiverpopulaties 

    1.De lidstaten keren tegen 2030 de afname van bestuiverpopulaties om en realiseren daarna een stijgende trend voor bestuiverpopulaties, die na 2030 om de drie jaar wordt gemeten totdat toereikende niveaus zijn bereikt, overeenkomstig artikel 11, lid 3.

    2.De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om een methode vast te stellen voor de monitoring van bestuiverpopulaties. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

    3.De in lid 2 bedoelde methode voorziet in een gestandaardiseerde aanpak voor het verzamelen van jaarlijkse gegevens over de dichtheid en diversiteit van bestuiversoorten en voor het beoordelen van trends voor bestuiverpopulaties.

    Artikel 9
    Herstel van landbouwecosystemen

    1.De lidstaten nemen de herstelmaatregelen die nodig zijn om de biodiversiteit van landbouwecosystemen te verbeteren, naast de gebieden waarop herstelmaatregelen uit hoofde van artikel 4, leden 1, 2 en 3, van toepassing zijn.

    2.De lidstaten realiseren op nationaal niveau een stijgende trend voor elk van de volgende indicatoren voor landbouwecosystemen, zoals nader gespecificeerd in bijlage IV, gemeten in de periode vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening tot en met 31 december 2030, en vervolgens om de drie jaar, totdat de overeenkomstig artikel 11, lid 3, vastgestelde toereikende niveaus zijn bereikt:

    a)de graslandvlinderindex;

    b)de voorraad organische koolstof in minerale bodems onder bouwland;

    c)het percentage landbouwgrond met landschapselementen met hoge diversiteit.

    3.De lidstaten voeren herstelmaatregelen in om ervoor te zorgen dat de index van alledaagse akker- en weidevogelsoorten op nationaal niveau op basis van de in bijlage V opgenomen soorten, geïndexeerd op... [PB: datum invoegen = de eerste dag van de maand volgend op de twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] = 100, de volgende niveaus bereikt:

    a)110 tegen 2030, 120 tegen 2040 en 130 tegen 2050, voor de in bijlage V opgenomen lidstaten met historisch meer uitgedunde populaties akker- en weidevogels;

    b)105 tegen 2030, 110 tegen 2040 en 115 tegen 2050, voor de in bijlage IV opgenomen lidstaten met historisch minder uitgedunde populaties akker- en weidevogels.

    4.Voor organische bodems voor landbouwdoeleinden die bestaan uit ontwaterde veengronden nemen de lidstaten herstelmaatregelen. Die maatregelen zijn ten minste van toepassing op:

    a)30 % van die gebieden tegen 2030, waarvan ten minste een kwart vernat is;

    b)50 % van die gebieden tegen 2040, waarvan ten minste de helft vernat is;

    c)70 % van die gebieden tegen 2050, waarvan ten minste de helft vernat is.

    De lidstaten kunnen herstelmaatregelen treffen, met inbegrip van vernatting, in gebieden waar turf wordt gewonnen en deze gebieden beschouwen als gebieden die bijdragen tot de verwezenlijking van de respectieve doelstellingen als bedoeld in de eerste alinea, punten a), b) en c). 

    Daarnaast kunnen de lidstaten herstelmaatregelen treffen om organische bodems die drooggelegde veengebieden vormen en die voor ander grondgebruik dan landbouwgebruik en turfwinning worden gebruikt, te vernatten en deze vernatte gebieden beschouwen als gebieden die maximaal 20 % bijdragen tot de verwezenlijking van de in de eerste alinea, punten a), b) en c), bedoelde doelstellingen. 

    Artikel 10
    Herstel van bosecosystemen

    1.De lidstaten nemen de herstelmaatregelen die nodig zijn om de biodiversiteit van bosecosystemen te verbeteren, naast de gebieden waarop herstelmaatregelen uit hoofde van artikel 4, leden 1, 2 en 3, van toepassing zijn.

    2.De lidstaten realiseren op nationaal niveau een stijgende trend voor elk van de volgende indicatoren voor bosecosystemen, zoals nader uiteengezet in bijlage VI, gemeten in de periode vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening tot en met 31 december 2030, en vervolgens om de drie jaar, totdat de overeenkomstig artikel 11, lid 3, vastgestelde toereikende niveaus zijn bereikt:

    a)staand dood hout;

    b)liggend dood hout;

    c)het aandeel bossen met een ongelijkjarige structuur;

    d)bosverbindingen;

    e)de index van alledaagse bosvogels;

    f)de voorraad organische koolstof.

    HOOFDSTUK III

    NATIONALE HERSTELPLANNEN

    Artikel 11
    Voorbereiding van de nationale herstelplannen 

    1.De lidstaten stellen nationale herstelplannen op en verrichten de voorbereidende monitoring en het nodige onderzoek om na te gaan welke herstelmaatregelen nodig zijn om de streefdoelen en verplichtingen van de artikelen 4 tot en met 10 te halen en na te komen, rekening houdend met de meest recente wetenschappelijke bevindingen.

    2.De lidstaten kwantificeren het gebied dat moet worden hersteld om de in de artikelen 4 en 5 vastgestelde op herstel gerichte streefdoelen te halen, rekening houdend met de toestand van de in artikel 4, leden 1 en 2, en artikel 5, leden 1 en 2, bedoelde habitattypen en met de kwaliteit en kwantiteit van de habitats van de in artikel 4, lid 3, en artikel 5, lid 3, bedoelde soorten die op hun grondgebied voorkomen. De kwantificering berust onder andere op de volgende informatie:

    a)voor elk habitattype:

    i) het totale habitatgebied en een kaart van de huidige verspreiding ervan;

    ii) het habitatgebied dat niet in goede toestand verkeert;

    iii) het gunstige referentiegebied, rekening houdend met de gedocumenteerde verliezen gedurende ten minste de laatste 70 jaar en de verwachte veranderingen in de milieuomstandigheden als gevolg van de klimaatverandering;

    iv) de gebieden die het meest geschikt zijn voor het herstel van habitattypen in het licht van de aan de gang zijnde en verwachte veranderingen in de milieuomstandigheden als gevolg van de klimaatverandering;

    b)de toereikende kwaliteit en kwantiteit van de habitats van de soorten die nodig zijn om hun gunstige staat van instandhouding te bereiken, rekening houdend met de gebieden die het meest geschikt zijn voor het herstel van die habitats, en de verbindingen tussen habitats die nodig zijn om de soortenpopulaties te laten floreren, alsook de aan de gang zijnde en verwachte veranderingen in de milieuomstandigheden als gevolg van de klimaatverandering.

    3.De lidstaten stellen uiterlijk in 2030 toereikende niveaus vast voor elk van de in de artikel 8, lid 1, artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid 2, bedoelde indicatoren, door middel van een open en doeltreffend proces en een beoordeling op basis van de meest recente wetenschappelijke bevindingen en, indien beschikbaar, het in artikel 17, lid 9, bedoelde kader.

    4.De lidstaten lokaliseren de landbouw- en bosgebieden die moeten worden hersteld en brengen deze in kaart, met name de gebieden die als gevolg van intensivering of andere beheersfactoren betere verbindingen en landschappelijke diversiteit behoeven.

    5.De lidstaten bewerkstelligen synergieën met mitigatie van en aanpassing aan de klimaatverandering, en met rampenpreventie en geven dienovereenkomstig prioriteit aan herstelmaatregelen. De lidstaten houden ook rekening met:

    a)hun geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EU) 2018/1999;

    b)hun langetermijnstrategie als bedoeld in artikel 15 van Verordening (EU) 2018/1999; 

    c)het bindende streefcijfer van de Unie voor 2030 als vastgesteld in artikel 3 van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad.

    6.De lidstaten stemmen de ontwikkeling van nationale herstelplannen en de aanwijzing van de “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie op elkaar af. Tijdens de voorbereiding van de plannen voor het herstel van de natuur zorgen de lidstaten voor synergieën met de reeds aangewezen “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie en zorgen zij ervoor dat de werking van de “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie, met inbegrip van de vergunningsprocedures van Richtlijn (EU) 2018/2001 die van toepassing zijn op de “go-to”-gebieden voor hernieuwbare energie, ongewijzigd blijft.

    7.De lidstaten houden bij het opstellen van hun nationale herstelplannen rekening met het volgende:

    a)de overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG voor Natura 2000-gebieden vastgestelde instandhoudingsmaatregelen;

    b)de overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG opgestelde prioritaire actiekaders;

    c)de maatregelen voor het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand van waterlichamen die zijn opgenomen in overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG opgestelde stroomgebiedbeheerplannen;

    d)de overeenkomstig Richtlijn 2008/56/EG opgestelde mariene strategieën voor het bereiken van een goede milieutoestand voor alle mariene regio’s van de Unie;

    e)de in het kader van Richtlijn (EU) 2016/2284 opgestelde nationale programma’s ter beheersing van de luchtverontreiniging;

    f)de overeenkomstig artikel 6 van het Verdrag inzake biologische diversiteit ontwikkelde nationale biodiversiteitsstrategieën en actieplannen;

    g)de in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid vastgestelde instandhoudingsmaatregelen.

    8.De lidstaten maken bij het opstellen van de nationale herstelplannen gebruik van de verschillende voorbeelden van in bijlage VII opgenomen herstelmaatregelen, afhankelijk van de specifieke nationale en lokale omstandigheden en de meest recente wetenschappelijke bevindingen.

    9.Bij het opstellen van de nationale herstelplannen streven de lidstaten ernaar de ecologische, economische en sociale functies van ecosystemen en hun bijdrage aan de duurzame ontwikkeling van de betrokken regio’s en gemeenschappen te optimaliseren.

    10.De lidstaten bewerkstelligen waar mogelijk synergieën met de nationale herstelplannen van andere lidstaten, met name voor ecosystemen die zich over de grenzen heen uitstrekken.

    11.De lidstaten zorgen ervoor dat de voorbereiding van het herstelplan open, inclusief en doeltreffend is en dat het publiek in een vroeg stadium reële mogelijkheden tot inspraak krijgt in de voorbereiding ervan. Raadpleging voldoet aan de voorschriften van de artikelen 4 tot en met 10 van Richtlijn 2001/42/EG.

    Artikel 12
    Inhoud van de nationale herstelplannen 

    1.Het nationale herstelplan bestrijkt de periode tot en met 2050, met tussentijdse termijnen die overeenstemmen met de in de artikelen 4 tot en met 10 vastgestelde streefdoelen en verplichtingen.

    2.De lidstaten nemen de volgende onderdelen op in hun nationale herstelplan en gebruiken het uniforme model dat overeenkomstig lid 4 van dit artikel is vastgesteld:

    a)de kwantificering van de gebieden die moeten worden hersteld om de in de artikelen 4 tot en met 10 vastgestelde op herstel gerichte streefdoelen te halen, op basis van de voorbereidende werkzaamheden die overeenkomstig artikel 11 zijn verricht en de gegeorefereerde kaarten van die gebieden;

    b)een beschrijving van de geplande of ingevoerde herstelmaatregelen om de in de artikelen 4 tot en met 10 vastgestelde streefdoelen en verplichtingen te halen en na te komen, en een indicatie van welke van die herstelmaatregelen zijn gepland of ingevoerd binnen het overeenkomstig Richtlijn 92/43/EEG opgerichte Natura 2000-netwerk;

    c)een indicatie van de maatregelen om ervoor te zorgen dat de gebieden van de in de bijlagen I en II opgenomen habitattypen niet verslechteren in de gebieden waar een goede toestand is bereikt en dat de habitats van de in artikel 4, lid 3, en artikel 5, lid 3, bedoelde soorten niet verslechteren in de gebieden waar de kwaliteit van de habitats van de soorten toereikend is geworden, in overeenstemming met artikel 4, lid 6, en artikel 5, lid 6;

    d)een indicatie van de maatregelen om ervoor te zorgen dat de gebieden van de in de bijlagen I en II opgenomen habitattypen niet verslechteren, overeenkomstig artikel 4, lid 7, en artikel 5, lid 7;

    e)de inventaris van barrières en de barrières waarvan overeenkomstig artikel 7, lid 1, is vastgesteld dat die moeten worden verwijderd, het plan voor de verwijdering ervan overeenkomstig artikel 7, lid 2, en een raming van de lengte aan vrij stromende rivieren die moet worden bereikt door het wegnemen van deze barrières tegen 2030 en tegen 2050, en alle andere maatregelen om de natuurlijke functies van overstromingsgebieden te herstellen overeenkomstig artikel 7, lid 3;

    f)het tijdschema voor de invoering van de herstelmaatregelen overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 10;

    g)een specifieke afdeling waarin op maat gesneden herstelmaatregelen voor hun ultraperifere gebieden worden vastgesteld, indien van toepassing;

    h)de monitoring van de gebieden die overeenkomstig de artikelen 4 en 5 moeten worden hersteld, het proces voor de beoordeling van de doeltreffendheid van de overeenkomstig de artikelen 4 tot en met 10 ingevoerde herstelmaatregelen en waar nodig voor de herziening van die maatregelen om ervoor te zorgen dat de in de artikelen 4 tot en met 10 vastgestelde streefdoelen en verplichtingen worden gehaald en nagekomen;

    i)een indicatie van de bepalingen die de voortdurende, langdurige en duurzame effecten van de in de artikelen 4 tot en met 10 bedoelde herstelmaatregelen moeten waarborgen;

    j)de geraamde nevenvoordelen voor de mitigatie van de klimaatverandering in verband met de herstelmaatregelen na verloop van tijd, alsmede de bredere sociaaleconomische voordelen van die maatregelen;

    k)een specifieke afdeling waarin wordt uiteengezet hoe in het nationale herstelplan rekening wordt gehouden met:

    i) het belang van scenario’s voor klimaatverandering voor het plannen van de soort en de locatie van herstelmaatregelen;

    ii) het potentieel van herstelmaatregelen om de gevolgen van de klimaatverandering voor de natuur tot een minimum te beperken, natuurrampen te voorkomen en aanpassing aan de klimaatverandering te ondersteunen;

    iii) synergieën met nationale aanpassingsstrategieën of -plannen en nationale verslagen inzake risico-evaluatie voor rampen;

    iv) een overzicht van de wisselwerking tussen de maatregelen in het nationale herstelplan en het nationale energie- en klimaatplan;

    l)de geraamde financieringsbehoeften voor de uitvoering van de herstelmaatregelen, met een beschrijving van de steun aan belanghebbenden die worden getroffen door herstelmaatregelen of andere nieuwe verplichtingen die uit deze verordening voortvloeien, en de middelen voor de voorgenomen openbare of particuliere financiering, met inbegrip van (mede)financiering met financieringsinstrumenten van de Unie;

    m)een indicatie van de subsidies die het halen van de streefdoelen en het nakomen van de in deze verordening vastgestelde verplichtingen negatief beïnvloeden;

    n)een samenvatting van het proces voor het voorbereiden en opstellen van het nationale herstelplan, met inbegrip van informatie over inspraak van het publiek en van de wijze waarop rekening is gehouden met de behoeften van lokale gemeenschappen en belanghebbenden;

    o)een specifieke afdeling waarin wordt aangegeven hoe de opmerkingen van de Commissie over het in artikel 14, lid 4, bedoelde ontwerp van nationaal herstelplan in aanmerking zijn genomen overeenkomstig artikel 14, lid 5. Indien de betrokken lidstaat geen gevolg geeft aan een opmerking van de Commissie of een aanzienlijk deel daarvan, moet die lidstaat dit motiveren.

    3.De nationale herstelplannen bevatten, indien van toepassing, de instandhoudingsmaatregelen die een lidstaat voornemens is vast te stellen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid, met inbegrip van instandhoudingsmaatregelen in gezamenlijke aanbevelingen die een lidstaat voornemens is te initiëren volgens de procedure van Verordening (EU) nr. 1380/2013, en alle relevante informatie over die maatregelen.

    4.De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast om een uniform model voor de nationale herstelplannen vast te leggen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. De Commissie wordt bij het opstellen van het uniforme model bijgestaan door het Europees Milieuagentschap (EEA).

    Artikel 13
    Indiening van de nationale herstelplannen

    De lidstaten dienen uiterlijk op… [PB: datum invoegen = de eerste dag van de maand volgend op de 24 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze verordening] een ontwerp van het in de artikelen 11 en 12 bedoelde nationale herstelplan in bij de Commissie. 

    Artikel 14
    Beoordeling van de nationale herstelplannen 

    1.De Commissie beoordeelt de ontwerpen van nationale herstelplannen binnen zes maanden na de datum van ontvangst. De Commissie werkt bij het uitvoeren van die beoordeling nauw samen met de desbetreffende lidstaat.

    2.Bij de beoordeling van het ontwerp van nationaal herstelplan gaat de Commissie na of het voldoet aan artikel 12 en of het toereikend is om te voldoen aan de in de artikelen 4 tot en met 10 vastgestelde streefcijfers en verplichtingen, alsook aan de in artikel 1 bedoelde overkoepelende doelstellingen van de Unie, de in artikel 7, lid 1, bedoelde specifieke doelstellingen om tegen 2030 ten minste 25 000 km rivieren in de Unie in vrij stromende rivieren te herstellen, en de doelstelling dat uiterlijk in 2030 landschapselementen met grote diversiteit ten minste 10 % van het landbouwareaal van de Unie moeten bestrijken. 

    3.Voor de beoordeling van de ontwerpen van nationale herstelplannen wordt de Commissie bijgestaan door deskundigen van het EEA.

    4.De Commissie kan binnen zes maanden na de datum van ontvangst van het ontwerp van nationaal herstelplan opmerkingen tot de lidstaten richten.

    5.De lidstaten houden in hun definitieve nationale herstelplan terdege rekening met eventuele opmerkingen van de Commissie.

    6.De lidstaten voltooien het nationale herstelplan, maken het bekend en dienen het in bij de Commissie binnen zes maanden na de datum van ontvangst van de opmerkingen van de Commissie.

    Artikel 15
    Evaluatie van de nationale herstelplannen 

    1.De lidstaten evalueren hun nationale herstelplan ten minste om de tien jaar overeenkomstig de artikelen 11 en 12 en houden daarbij rekening met de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van de plannen, de beste beschikbare wetenschappelijke gegevens en de beschikbare kennis over veranderingen of verwachte veranderingen in milieuomstandigheden als gevolg van de klimaatverandering.

    2.Wanneer uit de monitoring overeenkomstig artikel 17 blijkt dat de maatregelen in het nationale herstelplan niet toereikend zullen zijn om de streefdoelen en verplichtingen van de artikelen 4 tot en met 10 te halen en na te komen, herzien de lidstaten het nationale herstelplan en nemen zij er aanvullende maatregelen in op.

    3.Op basis van de in artikel 18, leden 1 en 2, bedoelde informatie en de in artikel 18, leden 4, en 5 bedoelde beoordeling kan de Commissie, indien zij van oordeel is dat de door een lidstaat geboekte vooruitgang ontoereikend is om de in de artikelen 4 tot en met 10 vastgestelde streefdoelen te halen en de verplichtingen na te komen, de betrokken lidstaat verzoeken een bijgewerkt ontwerp van nationaal herstelplan met aanvullende maatregelen in te dienen. Dat bijgewerkte nationale herstelplan met aanvullende maatregelen wordt binnen zes maanden na de datum van ontvangst van het verzoek van de Commissie bekendgemaakt en ingediend.

    Artikel 16
    Toegang tot de rechter

    1.De lidstaten zorgen ervoor dat leden van het publiek, in overeenstemming met het nationale recht, die daarbij voldoende belang hebben of stellen dat er inbreuk is gemaakt op een recht, in beroep kunnen gaan bij een rechtbank of een ander bij wet ingesteld onafhankelijk en onpartijdig orgaan om de materiële of formele rechtmatigheid van de nationale herstelplannen en eventuele nalatigheden van de bevoegde autoriteiten aan te vechten, ongeacht de rol die leden van het publiek hebben gespeeld bij het voorbereiden en opstellen van het nationale herstelplan.

    2.De lidstaten bepalen wat voldoende belang en inbreuk op een recht vormt, in overeenstemming met de doelstelling om het publiek ruime toegang tot de rechter te bieden. Voor de toepassing van lid 1 wordt elke niet-gouvernementele organisatie die zich inzet voor milieubescherming en voldoet aan de vereisten krachtens de nationale wetgeving, geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt en wordt hun belang voldoende geacht.

    3.De in lid 1 bedoelde beroepsprocedures zijn eerlijk, billijk, tijdig en kosteloos of niet buitensporig kostbaar, en voorzien in passende en doeltreffende rechtsmiddelen, waaronder, indien nodig, stakingsbevelen.

    4.De lidstaten zorgen ervoor dat het publiek praktische informatie wordt verstrekt over de toegang tot de in dit artikel bedoelde administratieve en gerechtelijke beroepsprocedures.

    HOOFDSTUK IV

    MONITORING EN VERSLAGLEGGING

    Artikel 17
    Monitoring

    1.De lidstaten monitoren het volgende:

    a)de toestand en de trend in toestand van de habitatsoorten en de kwaliteit en de trend in kwaliteit van de habitats van de soorten als bedoeld in de artikelen 4 en 5 in de gebieden waar herstelmaatregelen worden uitgevoerd op basis van de monitoring als bedoeld in artikel 12, lid 2, punt h);

    b)het gebied van stedelijke groene ruimte en boomkroonbedekking in steden, dorpen en voorsteden, als bedoeld in artikel 6;

    c)de indicatoren van biodiversiteit in landbouwecosystemen die zijn opgenomen in bijlage IV;

    d)de populaties van de veelvoorkomende vogelsoorten in landbouwgebieden die zijn opgenomen in bijlage V;

    e)de indicatoren van biodiversiteit in bosecosystemen die zijn opgenomen in bijlage VI;

    f)de abundantie en diversiteit van soorten bestuivers, volgens de in artikel 8, lid 2, beschreven methode;

    g)de grootte en de toestand van de gebieden die onder de habitattypen vallen die zijn opgenomen in de bijlagen I en II, op hun hele grondgebied;

    h)het gebied en de kwaliteit van de habitat van de soorten als bedoeld in artikel 4, lid 3, en artikel 5, lid 3, op hun hele grondgebied.

    2.De monitoring overeenkomstig lid 1, punt a), begint zodra de herstelmaatregelen zijn ingevoerd.

    3.De monitoring overeenkomstig lid 1, punten b), c), d), e), begint op [PB gelieve de datum van inwerkingtreding van deze verordening in te voegen].

    4.De monitoring overeenkomstig lid 1, punt f), van dit artikel begint een jaar na de inwerkingtreding van de uitvoeringshandeling als bedoeld in artikel 8, lid 2.

    5.De monitoring overeenkomstig lid 1, punten a), b) en c), van dit artikel, betreffende de voorraad organische koolstof in minerale bodems in akkerland en het percentage landbouwareaal met diversiteitsrijke landschapselementen, en e) betreffende het staand dood hout, het liggend dood hout, het percentage bossen met een ongelijkjarige structuur, de bosconnectiviteit en de voorraad organische koolstof, wordt minstens elke drie jaar uitgevoerd, en waar mogelijk elk jaar. De monitoring overeenkomstig dat lid, punt c), betreffende de graslandvlinderindex, dat lid, punten d) en e), betreffende de index van veelvoorkomende bosvogels, en dat lid, punt f), betreffende bestuiversoorten wordt elk jaar uitgevoerd. De monitoring overeenkomstig dat lid, punten g) en h), wordt minstens elke zes jaar uitgevoerd en wordt gecoördineerd met de verslagleggingscyclus volgens artikel 17 van Richtlijn 92/43/EEG.

    6.De lidstaten zorgen ervoor dat de indicatoren voor landbouwecosystemen als bedoeld in artikel 9, lid 2, punt b), en de indicatoren voor bosecosystemen als bedoeld in artikel 10, lid 2, punten a), b) en f), van deze verordening, worden gemonitord overeenkomstig de krachtens Verordening (EU) 2018/841 en Verordening (EU) 2018/1999 vereiste monitoring.

    7.De lidstaten maken de gegevens die zijn gegenereerd door de krachtens dit artikel uitgevoerde monitoring bekend overeenkomstig Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad 112 en overeenkomstig de in lid 5 beschreven monitoringfrequenties.

    8.De monitoringsystemen van de lidstaten werken op basis van elektronische gegevensbestanden en geografische informatiesystemen en zorgen voor maximale toegang en maximaal gebruik van gegevens en diensten van teledetectietechnologieën, aardobservatie (Copernicusdiensten), sensoren en apparaten ter plaatse of gegevens van burgerwetenschap, door gebruik te maken van de mogelijkheden die artificiële intelligentie en geavanceerde analyse en verwerking van gegevens bieden.

    9.De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen om:

    a)de methoden voor monitoring van de indicatoren voor landbouwecosystemen die zijn opgenomen in bijlage IV te specificeren;

    b)de methoden voor monitoring van de indicatoren voor bosecosystemen die zijn opgenomen in bijlage VI te specificeren;

    c)een kader te ontwikkelen voor de vaststelling van de tevredenheidsniveaus als bedoeld in artikel 11, lid 3.

    Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 21, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

    Artikel 18
    Verslaglegging 

    1.De lidstaten brengen elektronisch verslag uit bij de Commissie over het gebied waar herstelmaatregelen worden uitgevoerd als bedoeld in de artikelen 4 tot en met 10 en de obstakels als bedoeld in artikel 7 die zijn weggewerkt, op jaarbasis vanaf [PB gelieve de datum in te voegen = de datum van inwerkingtreding van deze verordening].

    2.De lidstaten brengen minstens om de drie jaar elektronisch verslag uit aan de Commissie, bijgestaan door het Europees Milieuagentschap, over de volgende gegevens en informatie:

    a)de vooruitgang in de uitvoering van het nationale herstelplan, in de invoering van de herstelmaatregelen en in de verwezenlijking van de doelstellingen en verplichtingen zoals beschreven in de artikelen 4 tot en met 10;

    b)de resultaten van de overeenkomstig artikel 17 uitgevoerde monitoring. De verslaglegging van de resultaten van de monitoring die is uitgevoerd overeenkomstig artikel 17, lid 1, punt g) en punt h), moet worden ingediend met inbegrip van kaarten met geografische verwijzingen;

    c)de locatie en omvang van de gebieden waar herstelmaatregelen worden uitgevoerd als bedoeld in artikel 4, artikel 5 en artikel 9, lid 4, met inbegrip van kaarten met geografische verwijzingen van die gebieden;

    d)de geactualiseerde inventaris van obstakels als bedoeld in artikel 7, lid 1;

    e)informatie over de vooruitgang die is geboekt in het voldoen aan financieringsbehoeften, overeenkomstig artikel 12, lid 2, punt l), met inbegrip van een overzicht van werkelijke investeringen ten opzichte van oorspronkelijke investeringsaannamen.

    De eerste verslagen worden ingediend in juni 2031 en bestrijken de periode tot en met 2030.

    3.De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin het formaat, de structuur en gedetailleerde regels worden neergelegd voor de presentatie van de informatie als bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure van artikel 21, lid 2. De Commissie wordt bij de opstelling van het formaat, de structuur en gedetailleerde regels voor elektronische verslaglegging bijgestaan door het Europees Milieuagentschap.

    4.Het Europees Milieuagentschap bezorgt de Commissie elk jaar een technisch overzicht van de vooruitgang naar de verwezenlijking van de doelstellingen en verplichtingen van deze verordening, op basis van de gegevens die de lidstaten overeenkomstig lid 1 van dit artikel en artikel 17, lid 7, hebben verstrekt.

    5.Het Europees Milieuagentschap bezorgt de Commissie een Uniebreed technisch verslag over de vooruitgang naar de verwezenlijking van de doelstellingen en verplichtingen van deze verordening op basis van de gegevens die de lidstaten overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 van dit artikel hebben verstrekt. Het kan ook gebruikmaken van informatie die is meegedeeld krachtens artikel 17 van Richtlijn 92/43/EEG, artikel 15 van Richtlijn 2000/60/EG, artikel 12 van Richtlijn 2009/147/EG en artikel 18 van Richtlijn 2008/56/EG. Het verslag wordt uiterlijk in juni 2032 ingediend en daaropvolgende verslagen worden vervolgens elke drie jaar ingediend.

    6.Vanaf 2029 brengt de Commissie elke drie jaar aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de uitvoering van deze verordening.

    7.De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie als bedoeld in de leden 1 en 2 adequaat en actueel is en dat zij beschikbaar is voor het publiek overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijn 2007/2/EG en Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad.

    HOOFDSTUK V

    GEDELEGEERDE BEVOEGDHEDEN EN COMITÉPROCEDURE

    Artikel 19
    Wijziging van de bijlagen

    1.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage I te wijzigen teneinde de groepen habitattypen aan te passen.

    2.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage II te wijzigen teneinde de lijst van habitattypen en de groepen habitattypen aan te passen.

    3.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage III te wijzigen teneinde de lijst van mariene soorten als bedoeld in artikel 5 aan te passen overeenkomstig de meest recente wetenschappelijke gegevens.

    4.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage IV te wijzigen teneinde de omschrijving, eenheid en methodologie van indicatoren voor landbouwecosystemen aan te passen overeenkomstig de meest recente wetenschappelijke gegevens.

    5.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage V te wijzigen teneinde de lijst van soorten te actualiseren die wordt gebruikt voor de index van veelvoorkomende akkervogels in de lidstaten.

    6.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage VI te wijzigen teneinde de beschrijving, eenheid en methodologie van indicatoren voor bosecosystemen aan te passen overeenkomstig de meest recente wetenschappelijke gegevens.

    7.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage VII wijzigen teneinde de lijst van herstelmaatregelen aan te passen.

    Artikel 20
    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.De in artikel 19 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van [PB gelieve de datum van inwerkingtreding van deze verordening in te voegen]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het verstrijken van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden vóór het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

    3.Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 19 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het besluit treedt in werking op de dag na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.Alvorens een gedelegeerde handeling vast te stellen, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 113 .

    5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    6.Een overeenkomstig artikel 19 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

    Artikel 21
    Comitéprocedure 

    1.De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

    2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    HOOFDSTUK VI

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 22
    Evaluatie

    1.De Commissie voert uiterlijk op 31 december 2035 een evaluatie uit om de toepassing van deze verordening te beoordelen.

    2.De Commissie dient bij het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s een verslag in over de belangrijkste bevindingen van de evaluatie. Het verslag gaat zo nodig vergezeld van een wetsvoorstel tot wijziging van relevante bepalingen van deze verordening, rekening houdend met de behoefte om aanvullende streefcijfers voor herstel vast te stellen, op basis van gemeenschappelijke methoden voor beoordeling van de toestand van ecosystemen die niet onder de artikelen 4 en 5 vallen, en de meest recente wetenschappelijke gegevens.

    Artikel 23
    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel,

    Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

    De voorzitter    De voorzitter

    FINANCIEEL MEMORANDUM

    1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

    1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende natuurherstel.

    1.2.Betrokken beleidsterrein(en) 

    Beleidsterrein: 09 Milieu en klimaatactie

    Activiteiten:

    09 02 — Programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE)

    09 10 – Europees Milieuagentschap (EEA)

    1.3.Het voorstel/initiatief betreft: 

    een nieuwe actie

     een nieuwe actie na een proefproject / voorbereidende actie 114  

     de verlenging van een bestaande actie 

     de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere / nieuwe actie

    1.4.Doelstelling(en)

    1.4.1.Algemene doelstelling(en)

    De doelstelling van de voorgestelde verordening is bij te dragen tot het continue, langdurige en duurzame herstel van biodiverse en veerkrachtige natuur in alle land- en zeegebieden van de Unie door het herstel van ecosystemen, habitats en soorten en bij te dragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de Unie voor beperking van en aanpassing aan de klimaatverandering en tot het voldoen aan de internationale verbintenissen van de EU.

    In navolging van de algemene doelstelling is de specifieke doelstelling van deze voorgestelde verordening:

    – Beschadigde ecosystemen in de hele EU herstellen tot een goede toestand tegen 2050 en ze tegen 2030 op de goede weg zetten naar herstel. Zodra ecosystemen hersteld zijn, moeten zij in goede toestand behouden blijven.

    In navolging van de specifieke doelstelling zijn de operationele doelstellingen:

    – Wettelijk bindende streefcijfers vaststellen om ecosystemen te herstellen tot goede toestand en ze in goede toestand te behouden.

    – Een doeltreffend kader tot stand brengen om te zorgen voor uitvoering, met name door de verplichting van de lidstaten om ecosystemen te beoordelen en een nationaal herstelplan op te stellen, alsook voor verslaglegging en herziening.

    1.4.2.Verwacht(e) resulta(a)t(en) en gevolg(en)

    Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief moet hebben op de begunstigden/doelgroepen.

    De samenleving als geheel heeft baat bij natuurherstel, aangezien de beperking van en de aanpassing aan klimaatverandering en het rampenrisicobeheer toenemen. Natuurherstel biedt bovendien kansen voor banen en inkomen en heeft positieve gevolgen voor de gezondheid van de burger, zorgt voor een groter(e) natuurlijk(e) en culture(e)l(e) erfgoed en identiteit, alsook voor een betere kwaliteit en veiligheid van voedsel en water. Ook talloze economische sectoren zullen hier baat bij hebben, met name de sectoren die in hoge mate afhankelijk zijn van ecosysteemdiensten, zoals de agrovoedingssector, de visserij, de bosbouw, de watermaatschappijen, het toerisme en de financiële sector.

    Het herstel van ecosystemen is kosteneffectief gebleken (de voordelen wegen veel zwaarder door dan de kosten), maar vereist investeringen die financiële en alternatieve kosten met zich meebrengen voor beheerders van land en natuurlijke hulpbronnen, die kunnen worden gecompenseerd door stimulansen van regeringen en aankopers van ecosysteemdiensten. In de methode en het toepassingsgebied van door de lidstaten gekozen herstel-, onderhouds- en compensatiemaatregelen om de verordening uit te voeren, wordt meer in detail bepaald welke belanghebbenden hierbij betrokken zijn en hoe en wanneer dit zal gebeuren. De mogelijke kortetermijnkosten die verbonden zijn met inkomensverlies waarmee bepaalde bevolkingsgroepen zoals landbouwers, boseigenaren of vissers kunnen worden geconfronteerd terwijl zij de overgang maken naar duurzamere praktijken, zouden gedeeltelijk of geheel kunnen worden gedekt door financiering van de EU en andere bronnen.

    De voorgestelde verordening heeft ook gevolgen voor overheidsinstanties op nationaal, regionaal en lokaal niveau, aangezien zij een rol zouden spelen bij het in kaart brengen en beoordelen van ecosystemen en de diensten ervan, en bij planning, financiering, uitvoering en monitoring van herstelprogramma’s. Er wordt naar gestreefd de administratieve lasten tot een minimum te beperken door het gebruik van mechanismen voor monitoring en verslaglegging in het kader van bestaande wetgeving voor de doelstellingen in stap 1 (met name de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn, de kaderrichtlijn water en de kaderrichtlijn mariene strategie en de LULUCF-verordening), alsook van gegevens die reeds rechtstreeks door het Europees Milieuagentschap en het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek zijn verzameld, bijvoorbeeld via Copernicus. In stap 2 zullen aanvullende streefcijfers en uitgangswaarden worden vastgesteld voor ecosystemen waarvoor nog geen volledige gegevens- en monitoringmechanismen zijn ontwikkeld. Daarom zullen bestaande mechanismen worden aangevuld door de ontwikkeling van een methode voor de beoordeling van de toestand van alle ecosystemen.

    1.4.3.Prestatie-indicatoren

    Vermeld de indicatoren voor de monitoring van de voortgang en de beoordeling van de resultaten.

    De uitvoering van het voorstel moet ervoor zorgen dat ecosystemen in de hele EU tegen 2030 op de goede weg zijn voor herstel en zijn hersteld tot een goede toestand tegen 2050.

    Er is voorzien in twee hoofdindicatoren om de uitvoering te monitoren:

    – Herstel en herinvoering van maatregelen/activiteiten die de lidstaten hebben ingevoerd om ecosystemen te herstellen.

    – De toestand en de staat van instandhouding van ecosystemen op nationaal en/of (biogeografisch) regionaal niveau en of zij positieve trends vertonen ten opzichte van de relevante uitgangswaarde van het betreffende ecosysteem.

    De definitie van een goede toestand en passende herstel- en herinrichtingsmaatregelen is niet voor alle ecosystemen dezelfde. Voor habitats die onder bijlage I bij de habitatrichtlijn vallen, zijn er definities, uitgangswaarden, streefcijfers en monitoring beschikbaar. Voor de andere ecosystemen, waarvoor nog geen volledige gegevens- en monitoringmechanismen zijn ontwikkeld, wordt er in het voorstel een proces vastgesteld voor het ontwikkelen van een EU-brede methodologie om de toestand van deze ecosystemen te beoordelen, zodat later aanvullende specifieke streefcijfers en uitgangswaarden kunnen worden vastgesteld. Voor veel van die ecosystemen, zoals voor stedelijk gebied, landbouw- en bosland, bestaat er al informatie over diverse indicatoren met betrekking tot de toestand van het ecosysteem dankzij pan-Europese monitoringregelingen (bv. in het kader van Forest Europe) of wordt die al rechtstreeks verzameld door het Europees Milieuagentschap of de Commissie, onder meer via Copernicus. De indicatoren moeten relevant, aanvaard, geloofwaardig, eenvoudig en robuust zijn.

    1.5.Motivering van het voorstel/initiatief 

    1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

    In de Europese Green Deal wordt benadrukt hoe belangrijk het is de natuur beter te beschermen en te herstellen. De EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 bevat de algemene doelstelling om het biodiversiteitsverlies terug te draaien zodat de Europese biodiversiteit tegen 2030 op de goede weg is naar herstel en dat tegen 2050 alle ecosystemen in de EU hersteld, veerkrachtig en op passende wijze beschermd zijn. Zowel het Europees Parlement als de Europese Raad hebben erop aangedrongen de inspanningen voor het herstel van ecosystemen op te drijven.

    De voorgestelde verordening zal rechtstreeks toepasselijk zijn met ingang van de datum van inwerkingtreding ervan.

    Een aantal administratieve taken zal evenwel zo snel mogelijk moeten worden uitgevoerd, sommige daarvan al vanaf 2022 (d.w.z. ter voorbereiding van de inwerkingtreding, vóór goedkeuring door het Europees Parlement en de Raad) en sommige na de inwerkingtreding. Bepaalde taken zullen eenmalig zijn (de opzet van IT-infrastructuur), andere zullen terugkeren zolang de verordening van toepassing is. Met name:

    Vóór de inwerkingtreding van de verordening:

    a) 2022-2023: in samenwerking met het Europees Milieuagentschap en de lidstaten ontwikkelt de Commissie (DG ENV en JRC) een methodologie voor beoordeling van de toestand van ecosystemen waarvoor nog geen monitoring en uitgangswaarden beschikbaar zijn, zodat aanvullende streefcijfers voor herstel kunnen worden vastgesteld door de verordening te wijzigen. JRC ondersteunt DG ENV, via een administratieve overeenkomst, bij de ontwikkeling van (een) passende methodologie(ën) en uitgangswaarden.

    b) 2022-2024: de Commissie ontwikkelt richtsnoeren over herstelmaatregelen en herstelbeheerpraktijken om lidstaten aan te moedigen en in staat te stellen vroeg te beginnen met herstelactiviteiten, ook voor de ecosystemen waarvoor nog geen streefcijfers zijn vastgesteld.

    Na de inwerkingtreding van de verordening:

    c) 2024: aan de hand van de comitéprocedure stelt de Commissie een uniform formaat voor de nationale herstelplannen (met inbegrip van bv. formaten voor elektronische verslaglegging voor de inventaris van rivierbarrières) en een verslagleggingsformaat vast.

    d) 2024 en 2025: de Commissie stelt richtsnoeren vast over de interpretatie van de habitattypen van bijlage II en over (een) nieuwe methodologie(ën) voor beoordeling van de toestand van ecosystemen (bv. ecosystemen van ultraperifere gebieden die niet onder de habitatrichtlijn vallen), alsook uitvoeringshandelingen over de methode voor monitoring van bestuivers (de methode biedt een gestandaardiseerde benadering voor de verzameling van jaargegevens over de abundantie en diversiteit van soorten bestuivers en voor de beoordeling van populatietrends van bestuivers), en voor de methoden voor monitoring van de indicatoren in landbouw- en bosecosystemen.

    De lidstaten beginnen zo snel mogelijk na de inwerkingtreding van de verordening met de beoordeling van de ecosystemen: gebieden waar het ecosysteem in goede toestand verkeert, gebieden die de voorbije 70 jaar verloren zijn gegaan en gebieden die het best geschikt zouden zijn voor herinrichting van het ecosysteem.

    e) 2026-2027: de Commissie ontvangt de nationale herstelplannen van de lidstaten, die zij uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening indienen. De nationale herstelplannen omvatten onder meer de resultaten van de beoordeling van de ecosystemen, gekwantificeerde en ruimtelijk expliciete, gebiedsgebaseerde herstelbehoeften en maatregelen op basis van het in kaart brengen en de inventaris, grensoverschrijdende aspecten, een timing voor de uitvoering van de herstelmaatregelen, de kosten voor de na het herstel geplande uitvoering en monitoring en het evaluatiemechanisme.

    f) 2026-2027 (eerste ronde, eventueel latere actualiseringen door de lidstaten): met de steun van externe deskundigen (overeenkomst) en het Europees Milieuagentschap beoordeelt DG ENV de nationale herstelplannen die de lidstaten hebben ingediend.

    g) 2026-2027: aanbesteding (dienstenovereenkomst) voor een (of meerdere) effectbeoordeling(en) of/en een administratieve regeling met het JRC om nieuwe streefcijfers en overeenstemmende uitgangswaarden vast te stellen.

    De lidstaten moeten minstens elke drie jaar (te beginnen vijf jaar na de inwerkingtreding van de verordening) verslag uitbrengen over de ingevoerde herstelmaatregelen en over de resultaten van hun monitoring.

    h) Vanaf 2030 en vervolgens elke drie jaar: stelt het Europees Milieuagentschap een Uniebreed voortgangsverslag op, op basis van de vooruitgang op het niveau van de lidstaten naar het behalen van de streefcijfers, op basis van de herstelmaatregelen en de trends in de toestand zoals gemeld door de lidstaten in het kader van hun verslagleggingsverplichtingen, alsook de resultaten van de trend in staat van instandhouding van habitats en soorten op basis van de monitoringgegevens zoals gemeld door de lidstaten krachtens artikel 17 van de habitatrichtlijn en artikel 12 van de vogelrichtlijn, en de informatie die is gemeld krachtens artikel 15 van Richtlijn 2000/60/EG, artikel 12 van Richtlijn 2009/147/EG en artikel 18 van Richtlijn 2008/56/EG. Op basis van het Uniebrede voortgangsverslag van het Europees Milieuagentschap brengt de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement elke drie jaar verslag uit over de uitvoering van deze verordening.

    i) 2027 of later: op basis van het resultaat van de effectbeoordeling(en) stelt de Commissie een herziening/wijziging van de verordening voor zodat het (de) nieuwe streefcijfer(s) wordt (worden) opgenomen.

    Zodra de nieuwe streefcijfers voor herstel zijn vastgesteld, moeten de lidstaten hun nationale herstelplannen dienovereenkomstig herzien en aanpassen.

    j) 2033-2034: met de steun van het Europees Milieuagentschap beoordeelt DG ENV de herziene nationale herstelplannen.

    k) 2030-2050 (continu): met de steun van het JRC en het Europees Milieuagentschap monitort DG ENV de uitvoering van de verordening in de EU-lidstaten om na te gaan of de beoogde doelstellingen worden behaald en of alle EU-lidstaten de EU-wetgeving uitvoeren.

    l) Vóór 31 december 2035 evalueert de Commissie de uitvoering van de verordening en legt zij een verslag over de evaluatie over aan het Europees Parlement en de Raad.________________________________________

    Het Europees Milieuagentschap verleent steun via de volgende taken:

    vóór de inwerkingtreding van de verordening (2022-2023):

    op basis van de vordering van de besprekingen tussen medewetgevers start het Europees Milieuagentschap de volgende acties op:

    – de ontwikkeling van formaten en een informatiesysteem voor nationale herstelplannen (met inbegrip van plannen voor de verwijdering van rivierbarrières);

    – de ontwikkeling van een formaat en informatiesysteem voor periodieke verslaglegging over de uitgevoerde maatregelen en herstelde en heringerichte gebieden en over de toestand van ecosystemen en de soortenpopulaties;

    – de ontwikkeling van een interpretatiehandleiding voor habitattypen van bijlage II;

    – steun bij de opstelling van een methodologie voor monitoring, indicatoren en beoordeling van de goede toestand voor de ecosystemen/habitats/soorten waarvoor deze nog niet beschikbaar is als basis voor de vaststelling van streefcijfers in stap 2 (bv. bepaalde ecosystemen in ultraperifere gebieden): deze taak wordt uitgevoerd in samenwerking met het JRC en DG ENV;

    na inwerkingtreding (naar verwachting vanaf 2024):

    – 2024-2026: steun voor de bepaling van streefcijfers die verband houden met de gebieden voor herinrichting: de lidstaten ondersteunen bij het ramen van het gebied dat moet worden heringericht om de gunstige staat van instandhouding te behalen (de voorbereiding zou al vóór de inwerkingtreding kunnen beginnen);

    – 2024-2050: opvragen/verwerken/kwaliteitscontrole van gegevens en beheer van systemen/vereisten voor elektronische verslaglegging. Dit omvat de publicatie van en het zorgen voor toegang tot gegevens (bv. interactieve kaarten, dashboards, verslagen);

    – vanaf 2024: monitoring van bepaalde streefcijfers, bv. via Copernicus, zoals de stedelijke streefcijfers inzake stedelijke vergroening en boomkroonbedekking;

    – 2024-2050 (continu): publicatie en visualisatie van en toegang tot gegevens (verslagen, dashboards, kaarten), waar mogelijk gebruikmakend van bestaande informatiesystemen (het Biodiversiteitsinformatiesysteem voor Europa, het kenniscentrum voor biodiversiteit, het Waterinformatiesysteem voor Europa, het Bosinformatiesysteem voor Europa enz.);

    – ~2026-2027 (eerste ronde): steun bij de beoordeling van de door de lidstaten ingediende nationale herstelplannen (samen met de Commissie en een externe contractant);

    – vanaf 2030, en vervolgens elke drie jaar: beoordeling van de voortgangsverslagen van de lidstaten over de vooruitgang die op het niveau van de lidstaten en op Unieniveau is geboekt naar het behalen van de streefcijfers, op basis van de herstelmaatregelen en de trends in toestand zoals gemeld door de lidstaten in het kader van hun verslagleggingsverplichtingen (aan de hand van het verslagleggingsformaat dat krachtens het tweede punt van deze tabel is ontwikkeld), alsook de resultaten van de trend in staat van instandhouding zoals gemeld door de lidstaten krachtens artikel 17 van de habitatrichtlijn en artikel 12 van de vogelrichtlijn, en informatie die is gemeld krachtens artikel 15 van Richtlijn 2000/60/EG, artikel 12 van Richtlijn 2009/147/EG en artikel 18 van Richtlijn 2008/56/EG;

    – 2024-2050: helpdesks voor lidstaten: stelselmatige ondersteuning van de lidstaten bij meer technische kwesties betreffende monitoring, verslaglegging, vaststelling van streefcijfers, voorbereiding van het nationale herstelplan.

    In veel van de bovenstaande uitvoeringsstappen zal het gebruik van bevindingen uit onderzoek (bv. van het intergouvernementeel platform voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten (IPBES) en het EU-kaderprogramma voor onderzoek en innovatie) en van wetenschappelijke instrumenten (bv. modellering, scenario’s, verslagen van deskundigenpanels) het werk van het Europees Milieuagentschap, het JRC en DG ENV ondersteunen en aanvullen.

    1.5.2.Toegevoegde waarde van de betrokkenheid van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.

    Redenen voor maatregelen op Europees niveau (vooraf):

    – het verlies van biodiversiteit en de aantasting van ecosystemen, met inbegrip van druk op ecosystemen, is een grootschalige en grensoverschrijdende uitdaging die niet doeltreffend kan worden aangepakt door de lidstaten alleen.

    Verwachte gegenereerde toegevoegde waarde van de Unie (achteraf):

    – gecoördineerde actie op EU-niveau op passende schaal is nodig om aanzienlijke niveaus van herstel te verwezenlijken en om voordeel te halen uit synergieën en efficiëntiewinsten. Zo heeft het herstel van één ecosysteem (waarbij de biodiversiteit ervan wordt ondersteund) positieve effecten op andere aangrenzende of geconnecteerde ecosystemen en hun biodiversiteit. Veel soorten gedijen beter in een geconnecteerd netwerk van ecosystemen;

    – actie op EU-niveau zou een gelijk speelveld creëren, waarbij het probleem van “meeliften” wordt aangepakt, waarbij sommige lidstaten die zelf geen initiatieven nemen om ecosystemen op hun grondgebied te herstellen, oneerlijke kortetermijnvoordelen kunnen behalen dankzij lidstaten die wel initiatieven voor herstel nemen. Dit kan met name het geval zijn in grensregio’s;

    – ambitieuze, gecoördineerde actie ondernemen voor het herstel van biodiversiteit en ecosystemen op EU-niveau zal de EU de nodige geloofwaardigheid geven om “het goede voorbeeld te geven en actie te ondernemen” op internationaal niveau.

    1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

    De inspanningen voor het herstel van ecosystemen waren tot nu toe onvoldoende. Er werden drie gebieden vastgesteld waarop het beleid heeft gefaald:

    1. Vrijwillige streefcijfers waren niet doeltreffend. Het vrijwillige streefcijfer van de EU-biodiversiteitsstrategie voor de periode tot en met 2020 om ten minste 15 % van de aangetaste ecosystemen te herstellen, is niet gehaald. Uit de evaluatiestudie van deze strategie kwam als een van de redenen voor het falen van het herstel van ecosystemen naar voren dat de streefcijfers vrijwillig en niet wettelijk bindend waren. Het hieruit voortvloeiende gebrek aan verbintenis en beleidsprioriteit voor herstelactiviteiten vormde een belangrijke hindernis, die leidde tot een gebrek aan financiering en middelen voor herstel. Daar staat tegenover dat een ander streefcijfer van de EU-biodiversiteitsstrategie voor de periode tot en met 2020, over invasieve uitheemse soorten, die wettelijk bindend was gemaakt door de vaststelling van een nieuwe verordening, wel heeft geleid tot de uitvoering van het streefcijfer en tot voordelen die niet zouden zijn gehaald als het streefcijfer vrijwillig was geweest.

    2. Tekortkomingen in bestaande wetgeving. Bij de beoordeling van de EU-biodiversiteitsstrategie voor de periode tot en met 2020 en van een aantal belangrijke wetgevingsonderdelen zijn uitvoeringsproblemen aan het licht gekomen die de complexiteit van de kwesties weerspiegelen. Daarnaast blijft er een aantal tekortkomingen, aangezien bepaalde aspecten van de wetgeving onvoldoende specifiek (de kaderrichtlijn mariene strategie), tijdsgebonden (de habitatrichtlijn) of meetbaar zijn (de kaderrichtlijn mariene strategie) om de doelstellingen voor herstel te verwezenlijken.

    3. Gebrek aan een omvattende benadering. Ecosystemen worden afzonderlijk behandeld in verschillende wetgevingen, wat heeft geleid tot uitdagingen voor gecoördineerde uitvoering. De vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn, de kaderrichtlijn water en de kaderrichtlijn mariene strategie zijn over het algemeen coherent, maar bij de geschiktheidscontrole van de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn zijn een aantal uitdagingen voor uitvoering aan het licht gekomen waar deze richtlijnen elkaar beïnvloeden, bijvoorbeeld waterlichamen waarvan de staat afhankelijk is van de hen omringende oeverhabitats, en deze moeten op geïntegreerde wijze worden aangepakt om specifieke hersteldoelstellingen te behalen, bijvoorbeeld voor overstromingsgebieden.

    1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarige financiële kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten

    Het initiatief is een van de vele onder de Europese Green Deal, die de leidraad vormt voor de strategie van duurzame groei van de EU. Dit omvat de doelstelling om ervoor te zorgen dat de biodiversiteit in de EU tegen 2030 op de goede weg is naar herstel en dat alle EU-ecosystemen tegen 2050 hersteld zijn. Het legt bindende streefcijfers vast om aangetaste ecosystemen, habitats en soorten in goede toestand te herstellen. Het vloeit ook voort uit en draagt bij tot de verwezenlijking van de ambities die in de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 zijn vastgelegd.

    Het initiatief valt onder rubriek 3 (Natuurlijke hulpbronnen en milieu), titel 9 (Milieu en klimaatactie) van het meerjarige financiële kader 2021-2027. Dankzij de wetgeving zal er gemakkelijker financiering kunnen worden vrijgemaakt om te voldoen aan de ambitie om in 2024 7,5 % en in 2026 en 2027 telkens 10 % van de jaarlijkse uitgaven van het meerjarige financiële kader toe te kennen aan biodiversiteitsdoelstellingen en daarbij rekening te houden met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelen.

    Het voorstel vormt een aanvulling op de andere maatregelen die in de biodiversiteitsstrategie voor 2030 zijn vastgelegd, met name: 1) werken in partnerschap met de industrie en het bedrijfsleven om duurzame corporate governance te versterken; 2) een EU-taxonomie voor duurzame financiering en een vernieuwde strategie voor duurzame financiering ontwikkelen om te zorgen voor biodiversiteitsvriendelijke investeringen; 3) internationale samenwerking versterken om de vaststelling van soortgelijke maatregelen te bevorderen (dit valt onder hoofdstuk 14 – Extern optreden – van het meerjarige financiële kader).

    In de biodiversiteitsstrategie is het streefcijfer vastgesteld om jaarlijks ten minste 20 miljard EUR vrij te maken voor uitgaven aan natuur, met inbegrip van investeringsprioriteiten voor Natura 2000 en groene infrastructuur, en om in het kader van InvestEU een specifiek initiatief voor natuurlijk kapitaal en circulaire economie vast te stellen om de komende tien jaar ten minste 10 miljard EUR vrij te maken. Bovendien worden met de vernieuwde strategie voor duurzame financiering van juli 2021 economische activiteiten ondersteund die bijdragen tot de vermindering van broeikasgasemissies en de opstelling van een kader om ervoor te zorgen dat het financiële stelsel bijdraagt tot het beperken van de bestaande en toekomstige risico’s voor de biodiversiteit en beter weergeven hoe biodiversiteitsverlies de winstgevendheid en langetermijnperspectieven van ondernemingen aantast.

    In de periode 2021-2027 zullen de ondersteunende uitgaven (voor uitvoering door de lidstaten) worden gedekt door het Europees Landbouwgarantiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Cohesiefonds, het programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE), het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (Horizon Europa), het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur, partnerschapsovereenkomsten inzake duurzame visserij en regionale organisaties voor visserijbeheer, het Europees ruimtevaartprogramma, de Connecting Europe Facility, het Europees Sociaal Fonds Plus, InvestEU, het Uniemechanisme voor civiele bescherming en nationale financiering door EU-lidstaten en particuliere financiering.

    1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking

    De uitvoering van het nieuwe voorstel voor een verordening zal nieuwe taken en activiteiten voor de Commissie met zich meebrengen. Hiervoor zullen personele middelen, steun van het Europees Milieuagentschap, aanbestedingsmiddelen voor externe contractanten en een of meer administratieve regelingen met het JRC nodig zijn.

    Bij DG ENV zullen vijf extra vte (vier AD + één AST) nodig zijn om de verordening uit te voeren.

    De in punt 1.5.1 vermelde uitvoeringstaken zullen de werkbelasting van DG ENV aanzienlijk verhogen, bijvoorbeeld met betrekking tot:

    – de beoordeling van de nationale herstelplannen en van de aanvullende verslaglegging door de lidstaten (periodieke verslaglegging over monitoring en over uitvoering van herstelmaatregelen);

    – de ontwikkeling van de verschillende comitéhandelingen en de toekomstige wijzigingen ervan;

    – het beheer van het specifieke nieuwe comité dat in het kader van deze wet is opgericht (ten minste twee vergaderingen per jaar), alsook vergaderingen van deskundigengroepen;

    – de ontwikkeling van diverse begeleidende documenten en informatiemateriaal die/dat nodig zijn/is om de lidstaten te ondersteunen bij de uitvoering van de nieuwe verordening.

    De aanvullende plannings- en verslagleggingstaken voor de lidstaten en de hieruit voortvloeiende gegevensstromen zullen voorbereiding, beoordeling en opvolging door DG ENV vereisen. De uitvoeringshandelingen waarin in de verordening is voorzien, alsook de toekomstige wijziging(en) van de handeling om nieuwe streefcijfers voor herstel vast te stellen, zullen ook een aanzienlijke werkbelasting met zich meebrengen inzake voorbereiding en wetgevingsprocedures. Voor de delen van het (technische) werk die zullen worden uitbesteed aan contractanten of aan het Europees Milieuagentschap/JRC zal DG ENV voldoende middelen nodig hebben om dit werk te coördineren, te sturen en te overzien.

    Het bijzondere beleidsgewicht en het ruime toepassingsgebied van de nieuwe verordening, die raakt aan de bevoegdheidsgebieden van diverse andere diensten van de Commissie, zal veel voorbereiding en analysewerk vereisen voor het beheer van meer interacties — zowel op beleidsniveau als op werkniveau — met andere departementen van de Commissie, het Europees Milieuagentschap, met de Raad en het Europees Parlement, met belanghebbenden en regeringsinstanties van de lidstaten.

    Alle genoemde taken vereisen een voortdurende hoge capaciteit van beleidsoordeel, beleidskennis, analytische vaardigheden, onafhankelijkheid en veerkracht tijdens de gehele uitvoering op lange termijn van de wetgeving, waarvoor eerder vaste AD-ambtenaren dan arbeidscontractanten met kortlopende contracten nodig zijn.

    Er zal zoveel mogelijk worden uitbesteed, maar dit vereist ook toezicht. Daarnaast zijn er kerntaken die een hoge mate van politieke gevoeligheid vereisen en door de Commissie moeten worden uitgevoerd.

    JRC:

    er is voorzien in een of meer administratieve regelingen met het JRC voor de opstelling van een monitoringmethodologie, de selectie van indicatoren en de beoordeling van de goede toestand van de ecosystemen waarvoor deze nog niet beschikbaar is en voor de vaststelling van nieuwe streefcijfers en overeenkomstige uitgangswaarden in stap 2. De geraamde begroting voor deze activiteit bedraagt 350 000 EUR per jaar. Deze raming is gebaseerd op eerdere administratieve regelingen en/of overeenkomsten met soortgelijke kenmerken.

    Opdrachten voor diensten:

    voor verschillende uitvoeringstaken zal externe steun van adviseurs nodig zijn, bijvoorbeeld:

    – de beoordeling van de nationale herstelplannen (die de lidstaten uiterlijk begin 2026 moeten indienen 115 );

    – de ontwikkeling van richtsnoeren over herstel voor de lidstaten.

    De begroting die nodig is voor deze opdrachten wordt geraamd op 600 000 EUR per jaar. De eerste jaren zal de nadruk liggen op de ontwikkeling van begeleiding, terwijl de nadruk in de latere jaren op de nationale herstelplannen zal liggen (2026). Deze raming is gebaseerd op de begroting die nodig is voor een vergelijkbare taak krachtens de Kaderrichtlijn water, meer bepaald de herziening van de stroomgebiedbeheerplannen.

    Voor de aanbesteding (opdrachten voor diensten) voor een of meerdere effectbeoordeling(en) voor de nieuwe streefcijfers (stap 2) bedraagt de geraamde begroting over drie jaar 300 000 EUR per jaar.

    Europees Milieuagentschap:

    het Europees Milieuagentschap zal de Commissie ondersteunen in de voorbereidende fase (2022-2023, hoewel er pas vanaf 2023 bijkomende middelen beschikbaar zullen worden gesteld) en tijdens de uitvoering van de verordening. Dit brengt een aanzienlijke werklast met zich mee in een aantal nieuwe taken voor het Europees Milieuagentschap (zie de taken die vermeld staan in 1.5.1). Het geraamde aantal extra vte bij het Europees Milieuagentschap voor deze taken is zeven tijdelijke functionarissen (TA) + vijf arbeidscontractanten (CA). Van hen zal één TA op AST-niveau werken aan bijstandstaken (administratief en financieel beheer en ondersteuning). Daarnaast heeft het Europees Milieuagentschap een aanvullende begroting voor hoofdzakelijk IT-infrastructuur nodig van 1 433 000 EUR tot 2027, deskundigheid in ecosystemen (150 000 EUR/jaar tot 2027) en een operationele begroting van 3 406 000 EUR tot 2027.

    De raming is gebaseerd op de capaciteit en deskundigheid en op de IT-infrastructuur die nodig is om deze taken uit te voeren. Zie gedetailleerde motivering hierna.

    Bij het Europees Milieuagentschap zullen de volgende personeelsprofielen nodig zijn:

    1.Gebied

    2.Extra posten

    3.Begroting

    4.Taken

    5.Tijdschema

    Thematische deskundigheid waaronder de “ecosysteemstreefcijfers” vallen:

    Het doel van deze posten zou zijn diepgaande thematische deskundigheid te verstrekken in elk van de zeven “ecosysteemtypen” waarvoor de wet inzake natuurherstel streefcijfers heeft (opmerking: sommige deskundigen kunnen meerdere “ecosysteemtypen” bestrijken en voor “sommige ecosysteemtypen” is meer dan één deskundige nodig, bv. voor bestuivers). Deze deskundigen zouden dan ondersteuning verstrekken op verschillende van de in bovenstaande tabel genoemde elf taken.

    Vijf AD6, met een willekeurige combinatie van de volgende deskundigheidsterreinen:

    – herstel van waterrijke gebieden (met inbegrip van vernatting van veengebieden, moerassen en waterrijke kustgebieden) 

    – herstel van bosecosystemen

    – agro-ecosystemen en grasland, met inbegrip van heide en ondergroei, akker- en weidevogels 

    – herstel van zoet water: meren en alluviale habitats, met inbegrip van rivierbarrières

    – herstel van mariene ecosystemen, met inbegrip van kusten

    – herstel van stedelijke ecosystemen

    – bestuivers

    Eén FGIV technische ondersteuning bij herstel

    Begroting van 150 000 EUR per jaar voor ondersteuning bij deskundigheid in de ecosystemen die niet sterk vertegenwoordigd zijn bij de zes werknemers of waarvoor extra werk nodig is, bv. onder mariene ecosystemen vallen veel ecosystemen die onder één noemer zijn samengebracht; zo ook omvatten bos- en agro-ecosystemen 85 % van het land in de EU.

    Belangrijke technische deskundigheid vereist in grote ecosysteemtypen om de leiding te nemen bij de volgende beoogde taken in herstelwetgeving:

    1. Leiding bij ontwerp en uitvoering van het formaat voor het nationale herstelplan voor ecosysteemtypen (als er vóór uitvoering middelen beschikbaar kunnen worden gesteld)

    2. Steun bij de definitie van streefcijfers die verband houden met de gebieden voor herinrichting, voor ecosysteemtype

    3. Leiding bij ontwerp van het verslagleggingsformaat

    6. Steun bij de beoordeling van nationale herstelplannen in belangrijk ecosysteemtype

    7. Leiding van de beoordeling van voortgangsverslagen van de lidstaten

    9. Steun bij de opstelling van een methode voor monitoring, indicatoren en beoordeling van goede toestand van belangrijke ecosysteemtypen

    10. Leiding bij belangrijke antwoorden bij helpdesk voor de lidstaten

    Daarnaast zullen deze functies bijdragen tot

    ·steun bij de verbetering van de kwaliteit van ontvangen gegevens in het kader van verslaglegging van natuurrichtlijnen die momenteel ontbreekt

    ·verbinding en coördinatie met het JRC bij hun taken voor de ontwikkeling van methodologieën om vooruitgang naar herstel te meten

    Belangrijke technische deskundigheid vereist om steun te verlenen bij de volgende beoogde taken in herstelwetgeving:

    7. Steun bij de beoordeling van voortgangsverslagen van de lidstaten, vooral over grotere belangrijke ecosystemen

    8. Steun bij de monitoring van stedelijke streefcijfers

    9. Opstelling van een methode voor monitoring, indicatoren en beoordeling van goede toestand

    10. Steun bij HELPDESK voor lidstaten,

    daarnaast zullen deze thematische technisch deskundigen het volgende verstrekken:

    ·aanvullende steun bij technische deskundigheid die nodig is voor monitoring over ecosysteemtypen heen

    ·kwaliteitsbeoordeling/-controle van verzamelde technische gegevens

    Vanaf 2023: taken 1., 2., 3., 9., 10.

    2026-2027: taak 6.

    Vanaf 2030: taak 7.

    Eén AST die steun verleent bij administratief en financieel beheer.

    Deskundigheid in gegevensanalyse (databanken, GIS, verslaglegging, analyse enz.) voor steun bij verslaglegging enz.:

    Het doel van deze posts zou zijn de nodige steun bij gegevensanalyse te verstrekken voor de beoordeling van de kwaliteit van vooruitgang van de wet inzake natuurherstel en de nationale herstelplannen. Dit werkterrein zou betrekking hebben op verslaglegging (opvragen/verwerken/kwaliteitscontrole van gegevens), steun bij informatiesystemen (bv. viewers, dashboards, interactieve kaarten), steun bij gegevensanalyse waaronder GIS. De

    diensten voor gegevens en informatie (DIS) van het Europees Milieuagentschap zijn momenteel overbelast; voldoende IT-ondersteuningsmiddelen zullen dan ook cruciaal zijn opdat het Europees Milieuagentschap deze nieuwe taken op zich kan nemen.

    Eén FGIV gegevenssteun voor verslaglegging, databanken en viewers, gegevensanalyses enz.

    Opstartkosten voor verslagleggingskader

    600 000 voor voortbouwen op bestaande IT-infrastructuurontwikkeling

    Onderhoudskosten per jaar

    200 000 per jaar

    Leiding bij taken over ontwerp van de openbare gegevensuitwisseling in realtime. Dit zou ook de beoogde taken omvatten zoals hierboven vermeld:

    4. Steun bij opvragen/verwerken/kwaliteitscontrole van gegevens. Dit omvat steun bij informatiesysteem en IT-kosten voor kwaliteitsborging/-controle

    5. Publicatie van en toegang van het publiek tot gegevens (bv. interactieve kaarten, dashboards, verslagen?) en onderhoud van databanken

    8. Technische steun bij monitoring van stedelijke streefcijfers.

    10. Oprichting en onderhoud van de helpdesk voor de lidstaten

    Vóór uitvoering 2022

    Onderhoud in het kader van de herstelwet

    Twee FGIV statistisch deskundigen GIS

    Technisch deskundige met betrekking tot

    ·ruimtelijk in kaart brengen van ecosysteemtypen om gebied in herstel te beoordelen

    ·in kaart brengen van rivierinventarissen en van monitoringgegevens (statistieken en interpolatie)

    Algemene coördinatie en algemeen beheer van het verslagleggingsproces, Eionet, coördinatie lidstaten

    Het doel van deze post zou zijn de algemene coördinatie van het verslagleggingsproces te leiden terwijl het meeste werk wordt gedaan door de hierboven vermelde post.

    Eén AD7 beheer en coördinatie van de herziening van de nationale herstelplannen, capaciteitsopbouw voor lidstaten bij ontwikkeling, herziening en uitvoering van nationale herstelplannen

    Vergaderingen

    20 per jaar

    Communicatie

    Deze sleuteldeskundige vervult een coördinatiefunctie die zal helpen bij de coördinatie van de herziening van de nationale herstelplannen, activiteiten voor capaciteitsopbouw voor de lidstaten en uitvoering van de nationale herstelplannen. Deze persoon zal naar verwachting ook de volgende taken uitvoeren:

    5. Bekendmaking van en toegang tot gegevens (bv. interactieve kaarten, dashboards, verslaglegging)

    6. Steun bij de beoordeling van de nationale herstelplannen

    7. Steun bij de beoordeling van voortgangsverslagen van de lidstaten

    10. Coördinatie van de helpdesk voor de lidstaten

    Start van de uitvoering

    SUBTOTAAL

    1 x AD 7

    5 x AD 6

    1 x AST

    4 x FGIV

    Opdracht voor diensten (deskundigheid ecosysteem): 150 000 EUR/jaar

    IT-kosten:

    600 000 EUR opstart + 200 000 EUR/jaar voor uitvoering

    Aanvullende steun voor bestuivers – monitoringnetwerk voor bestuivers

    Eén FGIV bestuivers/statistische methoden

    ·Verbinding en coördinatie met deskundigen inzake bestuivers van het JRC

    TOTAAL

    1 x AD 7

    5 x AD 6

    1 x AST

    5 x FGIV

    1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief

     beperkte geldigheidsduur

       van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

       financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor vastleggingskredieten en vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor betalingskredieten.

     onbeperkte geldigheidsduur

    uitvoering met een opstartperiode vanaf 1.1.2022 tot en met 1.1.2024,

    gevolgd door een volledige uitvoering.

    1.7.Geplande beheersvorm(en) 116  

     Direct beheer door de Commissie

    door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;

       door de uitvoerende agentschappen

    Gedeeld beheer met de lidstaten

    Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

    derde landen of de door hen aangewezen organen;

    internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

    de EIB en het Europees Investeringsfonds;

    de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

    publiekrechtelijke organen; 

    privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij zijn voorzien van voldoende financiële garanties;

       privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die zijn voorzien van voldoende financiële garanties;

    personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

    Indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder “Opmerkingen”.

    Opmerkingen

    2.BEHEERSMAATREGELEN 

    2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen 

    Vermeld frequentie en voorwaarden.

    Het initiatief omvat aanbesteding, administratieve regelingen, verhoging van de bijdrage aan het Europees Milieuagentschap en gevolgen voor de personele middelen van de Commissie. Voor dit soort uitgaven zijn de standaardregels van toepassing.

    2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en) 

    2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie

    N.v.t. – zie boven.

    2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) syste(e)m(en) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken

    N.v.t. – zie boven.

    2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting). 

    N.v.t. – zie boven.

    2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 

    Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.

    N.v.t. – zie boven.

    3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 

    3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven 

    ·Bestaande begrotingsonderdelen

    In volgorde van de rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen.

    Rubriek van het meerjarig financieel kader

    Begrotingsonderdeel

    Soort
    uitgave

    Bijdrage

    Aantal

    GK/NGK 117 .

    van EVA-landen 118

    van kandidaat-lidstaten 119

    van derde landen

    in de zin van artikel 21, lid 2, punt b), van het Financieel Reglement

    3

    09 02 01 — Natuur en biodiversiteit 

    GK

    JA

    NEE

    /NEE

    NEE

    3

    09 10 02 Europees Milieuagentschap

    GK

    JA

    JA

    NEE

    NEE

    7

    20 01 02 01 – Salaris en toelagen

    NGK

    NEE

    NEE

    NEE

    NEE

    7

    20 02 01 01 Arbeidscontractanten

    NGK

    NEE

    NEE

    NEE

    NEE

    ·Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen: n.v.t.

    3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel voor de kredieten 

    3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten 

       Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

       Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

    in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

    Rubriek van het meerjarige financiële
    kader

    3

    Rubriek 3: Natuurlijke hulpbronnen en milieu

    DG: ENV

    Jaar 
    2022

    Jaar 
    2023

    Jaar 
    2024

    Jaar 
    2025

    Jaar 
    2026

    Jaar 
    2027

    TOTAAL

    Beleidskredieten 

    09 02 01 — Natuur en biodiversiteit

    Vastleggingen

    (1a)

    0,950

    0,950

    0,950

    1,250

    1,250

    1,250

    6,600

    Betalingen

    (2a)

    0,950

    0,950

    0,950

    1,250

    1,250

    1,250

    6,600

    Begrotingsonderdeel

    Vastleggingen

    (1b)

    Betalingen

    (2b)

    Uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten 120  

    Begrotingsonderdeel

    (3)

    TOTAAL kredieten 
    voor DG ENV

    Vastleggingen

    = 1a+1b+3

    0,950

    0,950

    0,950

    1,250

    1,250

    1,250

    6,600

    Betalingen

    = 2a+2b

    +3

    0,950

    0,950

    0,950

    1,250

    1,250

    1,250

    6,600

     

    Het hierboven vermelde bedrag zal nodig zijn om de diverse uitvoeringstaken in verband met de door DG ENV en JRC uit te voeren wettelijke bepalingen te ondersteunen.

    De aanbestede activiteiten omvatten een algemeen contract ter ondersteuning van de effectbeoordeling voor de uitvoering van de wet inzake natuurherstel en opdrachten voor diensten voor effectbeoordeling voor de vaststelling van nieuwe streefcijfers voor herstel.

    Daarnaast is (zijn) (een) administratieve regeling(en) met het JRC opgenomen in deze categorie, met name om een methode voor monitoring, indicatoren en beoordeling van goede toestand op te stellen voor gebieden waarvoor deze nog niet bestaat, alsook voor de voorbereiding van en steun bij de opzet van een monitoringsysteem voor bepaalde streefcijfers.

    Alle kosten met uitzondering van personeels- en administratiekosten (in miljoen EUR (tot op drie decimalen nauwkeurig))

    Taken

    Middelen

    2022

    2023

    2024

    2025

    2026

    2027

    TOTAAL

    Algemene steun bij ontwikkeling van de wet inzake natuurherstel (voor beoordeling nationale klimaatplannen, voor ontwikkeling richtsnoeren voor lidstaten…)

    Opdracht voor diensten / Externe deskundigen

    0,600

    0,600

    0,600

    0,600

    0,600

    0,600

    3,600

    Opstelling van een methodologie voor monitoring, indicatoren en beoordeling van goede toestand. Voorbereiding van en steun bij monitoring voor bepaalde streefcijfers voor herstel.

    Administratieve regeling tussen ENV - JRC

    0,350

    0,350

    0,350

    0,350

    0,350

    0,350

    2,100

    Effectbeoordeling van nieuwe streefcijfers voor herstel

    Contract(en) ter ondersteuning van de effectbeoordeling

    0,300

    0,300

    0,300

    0,900

     TOTAAL:

     

    0,950

    0,950

    0,950

    1,250

    1,250

    1,250

    6,600



    in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

    Rubriek van het meerjarig financieel kader

    3

    Natuurlijke hulpbronnen en milieu

    Europees Milieuagentschap

    2023

    2024

    2025

    2026

    2027

    TOTAAL

    Titel 1: Personeelsuitgaven

    Vastleggingen

    (1)

    1,023

    2,086

    2,128

    2,170

    2,214

    9,621

    Betalingen

    (2)

    1,023

    2,086

    2,128

    2,170

    2,214

    9,621

    Titel 2: Infrastructuur, administratieve uitgaven

    Vastleggingen

    (1a)

    0,275

    0,281

    0,287

    0,292

    0,298

    1,433

    Betalingen

    (2a)

    0,275

    0,281

    0,287

    0,292

    0,298

    1,433

    Titel 3: Operationele uitgaven

    Vastleggingen

    (3a)

    1,004

    0,587

    0,596

    0,605

    0,614

    3,406

     

    Betalingen

    (3b)

    1,004

    0,587

    0,596

    0,605

    0,614

    3,406

    TOTAAL kredieten voor het EEA

    Vastleggingen

    = 1+ 1a + 3a

    2,302

    2,954

    3,011

    3,067

    3,126

    14,460

    Betalingen

    =2 + 2a + 3b

    2,302

    2,954

    3,011

    3,067

    3,126

    14,460

    Opmerkingen bij uitgaven van het Europees Milieuagentschap:

    Titel 1 De kosten per vte worden als volgt berekend:

    voor tijdelijke functionarissen (AD/AST) tegen de gemiddelde personeelskosten van 157 000 EUR/jaar vermenigvuldigd met 1,342 (coëfficiënt voor de kosten van levensonderhoud in Kopenhagen);

    voor arbeidscontractanten tegen de gemiddelde personeelskosten van 85 000 EUR/jaar x 1,342;

    met een jaarlijks inflatiepercentage van 2 % vanaf 2024;

    gedurende het eerste jaar (2023) worden de personeelskosten slechts voor een half jaar meegerekend, aangezien ervan wordt uitgegaan dat niet al het personeel al in januari 2023 zal zijn aangeworven.

    Titel 2: deze titel omvat nutsvoorzieningen, huur, diensten, IT- en communicatiebehoeften van eindgebruikers, bv. laptops, softwarelicenties, telefonie, hosting. De kosten worden aangepast met een inflatiepercentage van 2 % per jaar.

    De kosten van titel 3 omvatten:

    IT-kosten voor kwaliteitsborging en -controle van gegevens die van de lidstaten zijn verzameld (600 000 EUR voor de initiële ontwikkeling en structuur van het IT-systeem, 200 000 EUR jaarlijks onderhoud). Het Europees Milieuagentschap zal trachten externe IT-deskundigen in te zetten (intra- of extra-muros, zodat aanvullende efficiëntie kan worden verwezenlijkt). Er zij opgemerkt dat deze kosten bovenop de IT-kosten van titel 2 komen, die verband houden met de bestaande databanken en IT-systemen van het Europees Milieuagentschap.

    Jaarlijkse actualisering van het voor de wet inzake natuurherstel specifieke informatiesysteem, voor de hosting en hoofdzakelijk voor presentatie van gegevens en andere communicatietoepassingen (200 000 EUR).

    Contracten ter ondersteuning van ecosysteemdeskundigheid (overeenkomsten voor diensten, studies): 150 000 EUR per jaar.

    Ontwikkeling en productie van 9 indicatoren, plus 1 composietindicator (60 bladzijden): 15 000 EUR per jaar.

    Communicatieactiviteiten: publicatie van één hoofdverslag per jaar (digitaal, niet op papier): 15 000 EUR per jaar.

    Eionet-vergaderingen, 1 fysieke vergadering per jaar: 20 000 EUR.

    De vereiste verhoging van de EU-bijdrage aan het Europees Milieuagentschap zal worden gecompenseerd door een overeenstemmende verlaging van de enveloppe van het LIFE-programma (begrotingsonderdeel 09.0201 – Natuur en biodiversiteit).

    EUR (miljoen)

    2022

    2023

    2024

    2025

    2026

    2027

    TOTAAL



    TOTAAL beleidskredieten

    Vastleggingen

    (4)

    Betalingen

    (5)

     TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten

    (6)

    TOTAAL kredieten
    onder RUBRIEK 3 (ENV + EEA)
     
    van het meerjarige financiële kader

    Vastleggingen

    = 4 + 6

    0,950

    3,252

    3,904

    4,261

    4,317

    4,376

    21,060

    Betalingen

    = 5 + 6

    0,950

    3,252

    3,904

    4,261

    4,317

    4,376

    21,060

    • TOTAAL beleidskredieten (alle beleidsrubrieken)

    Vastleggingen

    (4)

    Betalingen

    (5)

    TOTAAL uit het budget van specifieke programma's gefinancierde administratieve kredieten (alle beleidsrubrieken)

    (6)

    TOTAAL kredieten
    voor RUBRIEKEN 1 tot en met 6 (ENV + EEA)
     
    van het meerjarige financiële kader 
    (Referentiebedrag)

    Vastleggingen

    = 4 + 6

    0,950

    3,252

    3,904

    4,261

    4,317

    4,376

    21,060

    Betalingen

    = 5 + 6

    0,950

    3,252

    3,904

    4,261

    4,317

    4,376

    21,060




    Rubriek van het meerjarige financiële
    kader

    7

    “Administratieve uitgaven”

    Dit deel moet worden ingevuld aan de hand van de “administratieve begrotingsgegevens”, die eerst moeten worden opgenomen in de bijlage bij het financieel memorandum (Bijlage V bij de interne voorschriften), te uploaden in DECIDE met het oog op overleg tussen de diensten.

    in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

    Jaar 
    2022

    Jaar 
    2023

    Jaar 
    2024

    Jaar 
    2025

    Jaar 
    2026

    Jaar 
    2027

    Voeg zoveel jaren toe als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

    TOTAAL

    DG: ENV

    • Personele middelen

    0,785

    0,85

    0,785

    0,785

    0,785

    3,925

    Andere administratieve uitgaven 121  

    0,114

    0,114

    0,114

    0,114

    0,114

    0,570

    TOTAAL DG ENV

    Kredieten

    0,899

    0,899

    0,899

    0,899

    0,899

    4,495

    De kosten per vte (AD/AST) worden berekend op 157 000 EUR/jaar. De andere administratieve uitgaven zijn bestemd voor vergaderingen van het comité en de deskundigengroep, missies en andere kosten met betrekking tot dit personeel.

    TOTAAL kredieten 
    onder RUBRIEK 7 
    van het meerjarige financiële kader 

    (Totaal vastleggingen = Totaal betalingen)

    0,899

    0,899

    0,899

    0,899

    0,899

    4,495

    in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

    Jaar 
    2022

    Jaar 
    2023

    Jaar 
    2024

    Jaar 
    2025

    Jaar 
    2026

    Jaar 
    2027

    TOTAAL

    TOTAAL kredieten
    onder RUBRIEKEN 1 tot en met 7
     
    van het meerjarige financiële kader 

    Vastleggingen

    0,950

    4,151

    4,803

    5,160

    5,216

    5,275

    25,555

    Betalingen

    0,950

    4,151

    4,803

    5,160

    5,216

    5,275

    25,555

    3.2.2.Geraamde output, gefinancierd met operationele kredieten 

    Vastleggingskredieten in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

    Vermeld doelstellingen en outputs

    Jaar 
    N

    Jaar 
    N+1

    Jaar 
    N+2

    Jaar 
    N+3

    Voeg zoveel jaren toe als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

    TOTAAL

    OUTPUTS

    Soort 122

    Gem. kosten

    Aantal

    Kosten

    Aantal

    Kosten

    Aantal

    Kosten

    Aantal

    Kosten

    Aantal

    Kosten

    Aantal

    Kosten

    Aantal

    Kosten

    Totaal aantal

    Totale kosten

    SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1 123

    – Output

    – Output

    – Output

    Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1

    SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2…

    – Output

    Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2

    TOTAAL

    3.2.3.Samenvatting van de geraamde gevolgen op personele middelen

    Bij het Europees Milieuagentschap

       Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

       Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

    Personeelsbehoeften bij het Europees Milieuagentschap (in miljoen euro (tot op drie decimalen nauwkeurig))

    2022

    2023

    2024

    2025

    2026

    2027

    TOTAAL

    Tijdelijke functionarissen (AD-rangen)

    0,632

    1,289

    1,315

    1,342

    1,368

    5,947

    Tijdelijke functionarissen (AST-rangen)

    0,105

    0,215

    0,219

    0,224

    0,228

    0,991

    Arbeidscontractanten

    0,285

    0,582

    0,593

    0,605

    0,617

    2,683

    Gedetacheerde nationale deskundigen

    TOTAAL

    1,023

    2,086

    2,128

    2,170

    2,214

    9,621

    De kosten per vte worden als volgt berekend:

    voor tijdelijke functionarissen (AD/AST) tegen de gemiddelde personeelskosten van 157 000 EUR/jaar vermenigvuldigd met 1,342 (coëfficiënt voor de kosten van levensonderhoud in Kopenhagen);

    voor arbeidscontractanten tegen de gemiddelde personeelskosten van 85 000 EUR/jaar x 1,342;

    gedurende het eerste jaar (2023) worden de personeelskosten slechts voor een half jaar meegerekend, aangezien ervan wordt uitgegaan dat niet al het personeel al in januari 2023 zal zijn aangeworven.

    Personeelsbehoeften bij het Europees Milieuagentschap

    2022

    2023

    2024

    2025

    2026

    2027

    TOTAAL

    Tijdelijke functionarissen

    (1 AD7-rang + 5 AD6-rangen)

    6

    6

    6

    6

    6

    Tijdelijke functionarissen (AST-rang)

    1

    1

    1

    1

    1

    Arbeidscontractanten

    (3 FGIV en 1 FGIII)

    5

    5

    5

    5

    5

    Gedetacheerde nationale deskundigen

    TOTAAL

    12

    12

    12

    12

    12

    Bij de Commissie

       Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

       Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

    Raming in voltijdequivalenten

    Jaar 
    2022

    Jaar 
    2023

    Jaar 
    2024

    Jaar 
    2025

    Jaar 2026

    Jaar 2027

    Voeg zoveel jaren toe als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

    • Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

    20 01 02 01 (Zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie)

    65,0

    65,0

    65,0

    65,0

    65,0

    65,0

    20 01 02 03 (Delegaties)

    01 01 01 01(Onderzoek door derden)

    01 01 01 11 (Eigen onderzoek)

    Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE) 124

    20 02 01(AC, END, INT van de “totale financiële middelen”)

    20 02 03 (AC, AL, END, INT en JPD in de delegaties)

    XX 01 xx yy zz 125

    – zetel

    – delegaties

    01 01 01 02 (AC, END, INT - Onderzoek door derden)

    01 01 01 12 (AC, END, INT - Eigen onderzoek)

    TOTAAL

    65,0

    65,0

    65,0

    65,0

    65,0

    65,0

    Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

    Beschrijving van uit te voeren taken:

    ambtenaren en tijdelijk personeel

    Voor DG ENV zijn vier aanvullende AD-posten nodig voor de algemene uitvoering van de verordening en om te zorgen voor continuïteit bij de voorbereidings-, opstellings- en goedkeuringsprocedures van secundaire wetgeving volgens de in de verordening voorgestelde uiterste termijnen.

    Eén AST is aanvullend nodig om de algemene uitvoering van de wetgeving te ondersteunen.

    Extern personeel

    N.v.t.

    Verenigbaarheid met het huidige meerjarige financiële kader

    Het voorstel/initiatief:

       kan volledig worden gefinancierd door middel van herschikking binnen de relevante rubriek van het meerjarige financiële kader (MFK).

    Voor de aanvullende taken die de Commissie op zich moet nemen, zijn aanvullende middelen nodig wat de omvang van de bijdrage van de Unie en de posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten van het Europees Milieuagentschap betreft. Deze zullen worden gefinancierd door begrotingsonderdeel 09.0201 – LIFE Natuur en biodiversiteit.

    De kosten van begrotingsonderdeel 09 02 01 komen ten laste van het LIFE-programma en zullen worden gepland in het kader van de jaarlijkse beheerplannen van DG ENV. De benodigde personele middelen worden bij voorkeur gedekt door een extra toewijzing in het kader van de jaarlijkse procedure voor de toewijzing van personele middelen.

       vereist een beroep op de niet-toegewezen marge in de desbetreffende rubriek van het MFK en/of op de speciale instrumenten zoals gedefinieerd in de MFK-verordening.

    Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen, de desbetreffende bedragen en de voorgestelde instrumenten.

       vereist een herziening van het MFK.

    Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.

    Bijdragen van derden

    Het voorstel/initiatief:

       voorziet niet in medefinanciering door derden

       voorziet in medefinanciering door derden, zoals hieronder wordt geraamd:

    Kredieten in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

    Jaar 
    N 126

    Jaar 
    N+1

    Jaar 
    N+2

    Jaar 
    N+3

    Voeg zoveel jaren toe als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

    Totaal

    Medefinancieringsbron 

    TOTAAL medegefinancierde kredieten

     

    3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten 

       Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

       Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

    voor de eigen middelen

    voor de overige inkomsten

    Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven

    in miljoen EUR (tot op drie decimalen)

    Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

    Beschikbare kredieten voor het lopende begrotingsjaar

    Gevolgen van het voorstel/initiatief 127

    Jaar 
    N

    Jaar 
    N+1

    Jaar 
    N+2

    Jaar 
    N+3

    Voeg zoveel jaren toe als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

    Artikel ….

    Vermeld voor de toegewezen ontvangsten het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

    […]

    Andere opmerkingen (bv. over de methode/formule voor de berekening van de gevolgen voor de ontvangsten of andere informatie).

    […]

    (1)    Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC): speciaal verslag over de gevolgen van de opwarming van de aarde met 1,5 °C, beschikbaar op https://www.ipcc.ch/sr15/ , en het zesde beoordelingsverslag van de IPCC over effecten, aanpassing en kwetsbaarheid met betrekking tot klimaatverandering, Climate Change 2022: Impacts, Adaptation and Vulnerability | Climate Change 2022: Impacts, Adaptation and Vulnerability (ipcc.ch)
    (2)    Intergouvernementeel platform voor biodiversiteit en ecosysteemdiensten: mondiaal evaluatieverslag van 2019 over biodiversiteit en ecosysteemdiensten, beschikbaar op https://doi.org/10.5281/zenodo.5657041
    (3)    Verdrag inzake biologische diversiteit, beschikbaar op https://www.cbd.int/convention/text/
    (4)    Professor Sir Partha Dasgupta, eindverslag van de onafhankelijke evaluatie over de economische aspecten van biodiversiteit, 2 februari 2021, beschikbaar op https://www.gov.uk/government/publications/final-report-the-economics-of-biodiversity-the-dasgupta-review
    (5)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, De voedselzekerheid waarborgen en de veerkracht van voedselsystemen versterken (COM(2022) 133 final).
    (6)    De Conferentie over de toekomst van Europa vond van april 2021 tot mei 2022 plaats. Het was een unieke, door de burger geleide oefening in overlegdemocratie op pan-Europees niveau, waarbij duizenden Europese burgers, politieke actoren, sociale partners, vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en belangrijke belanghebbenden betrokken waren.
    (7)    Conference on the Future of Europe – Report on the Final Outcome, mei 2022, voorstel 2, blz. 44, en voorstel 6, blz. 48.
    (8)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, De Europese Green Deal (COM(2019) 640 final) .
    (9)     https://ec.europa.eu/environment/strategy/biodiversity-strategy-2030_en#the-business-case-for-biodiversity
    (10)    Trinomics B.V. (2021) Support to the evaluation of the EU Biodiversity Strategy to 2020, and follow-up: Final study report (Bureau voor publicaties van de EU, 2022). Voor een samenvatting van de belangrijkste relevante bevindingen: zie bijlage IX bij de effectbeoordeling. Verslag van de Commissie over de evaluatie van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020, dat in april 2022 moet worden ingediend.
    (11)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Onze levensverzekering, ons natuurlijk kapitaal: een EU-biodiversiteitsstrategie voor 2020” (COM(2011) 244 def. .
    (12)    Het Strategic Plan for 2011-2020 of the Convention on Biological Diversity omvatte twintig Aichi-biodiversiteitsdoelstellingen. Aichi-biodiversiteitsdoelstelling 15 luidt als volgt: “Tegen 2020 zijn de veerkracht van ecosystemen en de bijdrage van biodiversiteit aan koolstofvoorraden verbeterd door instandhouding en herstel, met inbegrip van het herstel van ten minste 15 % van de aangetaste ecosystemen, waardoor wordt bijgedragen aan de mitigatie van en de aanpassing aan de klimaatverandering, en aan de bestrijding van woestijnvorming,”, beschikbaar op https://www.cbd.int/sp/targets/rationale/target-15/
    (13)    Voorbereiding van het mondiale biodiversiteitskader voor de periode na 2020 – Verdrag inzake biologische diversiteit – Conclusies van de Raad (15272/19) van 19 december 2019.
    (14)    Resolutie van het Europees Parlement van 16 januari 2020 over de 15e bijeenkomst van de Conferentie van de Partijen bij het Verdrag inzake biologische diversiteit (COP15) (2019/2824(RSP)).
    (15)    Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2021 over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen (2020/2273(INI)).
    (16)    Eerste ontwerp van het mondiaal biodiversiteitskader voor de periode na 2020, beschikbaar op https://www.cbd.int/doc/c/914a/eca3/24ad42235033f031badf61b1/wg2020-03-03-en.pdf
    (17)    Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming in de landen die te kampen hebben met ernstige droogte en/of woestijnvorming, in het bijzonder in Afrika (Woestijnverdrag), beschikbaar op https://www.unccd.int/sites/default/files/relevant-links/2017-01/UNCCD_Convention_ENG_0.pdf
    (18)    Verenigde Naties: Resolutie aangenomen door de Algemene Vergadering op 25 september 2015 – Transforming our world: the 2030 Agenda for Sustainable Development, beschikbaar op https://www.un.org/ga/search/view_doc.asp?symbol=A/RES/70/1&Lang=E
    (19)    Resolutie aangenomen door de Algemene Vergadering op 1 maart 2019 - United Nations Decade on Ecosystem Restoration (2021–2030), beschikbaar op https://www.decadeonrestoration.org/about-un-decade
    (20)    Overeenkomst van Parijs, beschikbaar op      https://unfccc.int/sites/default/files/english_paris_agreement.pdf
    (21)    Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
    (22)    Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
    (23)    Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1).
    (24)    Richtlijn 2008/56/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19).
    (25)    Verordening (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 betreffende de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 35).
    (26)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Nieuwe EU-bosstrategie voor 2030” (COM(2021) 572 final).
    (27)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “EU-initiatief inzake bestuivers” (COM(2018) 395 final).
    (28)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Groene Infrastructuur (GI) – Versterking van Europa’s natuurlijke kapitaal” (COM(2013) 249 final).
    (29)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Een nieuw actieplan voor een circulaire economie – Voor een schoner en concurrerender Europa” (COM(2020) 98 final).
    (30)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Route naar een gezonde planeet voor iedereen – EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul” (COM(2021) 400 final).
    (31)    Gebaseerd op het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad betreffende leren voor ecologische duurzaamheid (COM(2022) 11 final).
    (32)    Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999.
    (33)    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/841 wat betreft het toepassingsgebied, vereenvoudiging van de nalevingsvoorschriften, vaststelling van de streefcijfers voor de lidstaten voor 2030 en de verbintenis tot de collectieve verwezenlijking van klimaatneutraliteit in de sector landgebruik, bosbouw en landbouw tegen 2035, en van Verordening (EU) 2018/1999 wat betreft verbetering van monitoring, rapportage, het volgen van de vooruitgang en beoordeling (COM(2021) 554 final).
    (34)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen – De nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering” (COM(2021) 82 final).
    (35)    Besluit nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming, zoals gewijzigd bij Besluit (EU) 2019/420.
    (36)    Zie de strategische GLB-plannen, beschikbaar op https://ec.europa.eu/info/food-farming-fisheries/key-policies/common-agricultural-policy/cap-strategic-plans_en  
    (37)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Een “van boer tot bord”-strategie voor een eerlijk, gezond en milieuvriendelijk voedselsysteem” (COM(2020) 381 final).
    (38)    Zie het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, beschikbaar op https://ec.europa.eu/regional_policy/en/funding/erdf/ , en Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds, beschikbaar op https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/?uri=CELEX:32021R1058  
    (39)    Zie het onderzoeksbeleid op het gebied van biodiversiteit, beschikbaar op https://ec.europa.eu/info/research-and-innovation/research-area/environment/biodiversity/biodiversity-research-policy_en  
    (40)    “Review of the status of the marine environment in the European Union towards a clean, healthy and productive oceans and seas, accompanying the Report from the Commission to the European Parliament and the Council on the implementation of the Marine Strategy Framework Directive (Directive 2008/56/EC)”, (SWD(2020) 61 final).
    (41)    Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).
    (42)    PB C van , blz. .
    (43)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad,het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “De Europese GreenDeal”, 11 december 2019 (COM(2019) 640 final).
    (44)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch    en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 – De natuur terug in ons leven brengen”, 20 mei 2020 (COM(2020) 380 final).
    (45)    Besluit 93/626/EEG van de Raad van 25 oktober 1993 betreffende de sluiting van het Verdrag inzake biologische diversiteit (PB L 309 van 13.12.1993, blz. 1).
    (46)     https://www.cbd.int/decision/cop/?id=12268
    (47)     United Nations Sustainable Development – 17 Goals to Transform Our World
    (48)    Resolutie 73/284 van 1 maart 2019 inzake het VN-decennium voor ecosysteemherstel (2021–2030).
    (49)    Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2021 over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen (2020/2273(INI)).
    (50)    Conclusies van de Raad “Biodiversiteit - dringend actie nodig”, 12210/20.
    (51)    Werkdocument van de diensten van de Commissie “Criteria and guidance for protected areas designations” (SWD(2022) 23 final).
    (52)    Beschikbaar op Circabc (europa.eu) [Verwijzing toevoegen].
    (53)    Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité “De stand van de natuur in de Europese Unie – Verslag over de staat van en trends voor soorten en typen habitats die onder de vogel- en de habitatrichtlijn vallen, in de periode 2013 - 2018”, (COM(2020) 635 final).
    (54)     https://seea.un.org/sites/seea.un.org/files/documents/EA/seea_ea_white_cover_final.pdf
    (55)    Intergouvernementele Werkgroep inzake klimaatverandering (IPCC): “An IPCC special report on the impacts of global warming of 1.5 °C above pre-industrial levels and related global greenhouse gas emission pathways, in the context of strengthening the global response to the threat of climate change, sustainable development, and efforts to eradicate poverty”, [Masson-Delmotte, V., P. Zhai, H.-O. Pörtner, D. Roberts, J. Skea, P.R. Shukla, A. Pirani, W. Moufouma-Okia, C. Péan, R. Pidcock, S. Connors, J.B.R. Matthews, Y. Chen, X. Zhou, M.I. Gomis, E. Lonnoy, T. Maycock, M. Tignor, en T. Waterfield (redacteuren)] https://www.ipcc.ch/sr15/
    (56)     Climate Change 2022: Impacts, Adaptation and Vulnerability | Climate Change 2022: Impacts, Adaptation and Vulnerability (ipcc.ch)
    (57)    IPBES (2019): “Global assessment report on biodiversity and ecosystem services of the Intergovernmental Science-Policy Platform on Biodiversity and Ecosystem Services” [E. S. Brondizio, J. Settele, S. Díaz en H. T. Ngo (redacteuren)]. IPBES-secretariaat, Bonn, Duitsland. 1 148 bladzijden.  https://doi.org/10.5281/zenodo.3831673
    (58)    Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”)    (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).
    (59)    Op de natuur gebaseerde oplossingen zijn oplossingen die zijn geïnspireerd en ondersteund door de natuur, die kosteneffectief zijn en die tegelijkertijd milieu-, sociale en economische voordelen bieden en bijdragen aan het opbouwen van veerkracht. Dergelijke oplossingen brengen meer, en meer diverse natuur en natuurlijke kenmerken en processen in de steden, landschappen en zeelandschappen aan door middel van lokaal aangepaste, hulpbronnenefficiënte en systemische ingrepen. Op de natuur gebaseerde oplossingen zijn dus gunstig voor de biodiversiteit en ondersteunen het verrichten van een reeks ecosysteemdiensten.
    (60)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Een klimaatveerkrachtig Europa tot stand brengen – de nieuwe EU-strategie voor aanpassing aan de klimaatverandering” (COM(2021) 82 final).
    (61)    Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) 2018/841 wat betreft het toepassingsgebied, vereenvoudiging van de nalevingsvoorschriften, vaststelling van de streefcijfers voor de lidstaten voor 2030 en de verbintenis tot de collectieve verwezenlijking van klimaatneutraliteit in de sector landgebruik, bosbouw en landbouw tegen 2035, en van Verordening (EU) 2018/1999 wat betreft verbetering van monitoring, rapportage, het volgen van de vooruitgang en beoordeling (COM(2021) 554 final).
    (62)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, De voedselzekerheid waarborgen en de veerkracht van voedselsystemen versterken (COM(2022) 133 final).
    (63)    Conference on the Future of Europe – Report on the Final Outcome, mei 2022, voorstel 2 (1, 4, 5), blz. 44, voorstel 6 (6), blz. 48.
    (64)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, EU-bodemstrategie voor 2030 – Profiteren van de voordelen van een gezonde bodem voor mens, voedsel, natuur en klimaat    (COM(2021) 699 final).
    (65)    Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
    (66)    Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7).
    (67)    DG Milieu. 2017, “Reporting under Article 17 of the Habitats Directive: Explanatory notes and guidelines for the period 2013-2018” en DG Milieu 2013, “Interpretation manual of European Union habitats Eur 28”.
    (68)    Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
    (69)    Het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan van 1992 (het Ospar-verdrag), het Verdrag ter bescherming van het mariene milieu in het Oostzeegebied van 1992 (het Verdrag van Helsinki), het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu en de kustgebieden van de Middellandse Zee van 1995 (het Verdrag van Barcelona) en het Verdrag inzake de bescherming van de Zwarte Zee tegen verontreiniging van 1992 (het Verdrag van Boekarest).
    (70)    Vysna, V., Maes, J., Petersen, J.E., La Notte, A., Vallecillo, S., Aizpurua, N., Ivits, E., Teller, A., “Accounting for ecosystems and their services in the European Union (INCA). Final report from phase II of the INCA project aiming to develop a pilot for an integrated system of ecosystem accounts for the EU”. Statistisch overzicht. Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2021.
    (71)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, EU-initiatief inzake bestuivers (COM(2018) 395 final).
    (72)    Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “Vooruitgang in de uitvoering van het EU-initiatief inzake bestuivers” (COM(/2021) 261 final).
    (73)    Resolutie van het Europees Parlement van 9 juni 2021 over de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030: de natuur terug in ons leven brengen (2020/2273(INI), beschikbaar op https://www.europarl.europa.eu/doceo/document/TA-9-2021-0277_NL.pdf
    (74)    Conclusies van de Raad van 17 december 2020 over Speciaal verslag nr. 15/2020 van de Europese Rekenkamer “Bescherming van wilde bestuivers in de EU: de initiatieven van de Commissie hebben geen vruchten afgeworpen (14168/ 20).
    (75)    Speciaal verslag 15/2020, https://www.eca.europa.eu/Lists/ECADocuments/SR20_15/SR_Pollinators_NL.pdf  
    (76)     European Red List - Environment - Europese Commissie (europa.eu)
    (77)    Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1).
    (78)    Wanneer een landbouwer zich ertoe verbindt ten minste 7 % van zijn/haar bouwland in het kader van een uitgebreide ecoregeling voor te behouden voor niet-productieve arealen of elementen, met inbegrip van braakliggend land, of indien een minimumaandeel van ten minste 7 % van het bouwland op bedrijfsniveau ook vanggewassen of stikstofbindende gewassen omvat die geteeld worden zonder gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
    (79)    Vernatten is het omzetten van een ontwaterde bodem in een natte bodem. Hoofdstuk 1 van het IPCC-verslag van 2014 en het supplement uit 2013 bij de IPCC-richtsnoeren van 2006 voor nationale broeikasgasinventarissen over wetlands, Hiraishi, T., Krug, T., Tanabe, K., Srivastava, N., Baasansuren, J., Fukuda, M. en Troxler, T.G. (redacteuren).
    (80)    De term “organische bodem” wordt gedefinieerd in IPCC 2006, de IPCC-richtsnoeren van 2006 voor nationale broeikasgasinventarissen, opgesteld in het kader van het programma voor nationale broeikasgasinventarissen, Eggleston H.S., Buendia L., Miwa K., Ngara T. en Tanabe K. (redacteuren).
    (81)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité    en het Comité van de Regio’s, “Nieuwe EU-bosstrategie voor 2030” (COM(2021) 572 final).
    (82)     Common bird index (EU aggregate) - Products Datasets - Eurostat (europa.eu)
    (83)    Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105).
    (84)    Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).
    (85)    Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 663/2009 en (EG) nr. 715/2009 van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 94/22/EG, 98/70/EG, 2009/31/EG, 2009/73/EG, 2010/31/EU, 2012/27/EU en 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen 2009/119/EG en (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).
    (86)    Richtlijn 98/70/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 1998 betreffende de kwaliteit van benzine en van dieselbrandstof en tot wijziging van Richtlijn 93/12/EEG van de Raad (PB L 350 van 28.12.1998, blz. 58).
    (87)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, “REPowerEU: een gemeenschappelijk Europees optreden voor betaalbaardere, veiligere en duurzamere energie (COM(2022) 108 final). 
    (88)    Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen en Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (COM(2022) 222 final).
    (89)    Aanbeveling van de Commissie over het versnellen van de procedures voor de verlening van vergunningen voor projecten op het gebied van hernieuwbare energie en het faciliteren van stroomafnameovereenkomsten (C(2022) 3219 final).
    (90)    Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7).
    (91)

       Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s betreffende Europese missies (COM(2021) 609 final). 

    (92)    Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26).
    (93)    Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).
    (94)    Richtlijn (EU) 2019/1024 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 inzake open data en het hergebruik van overheidsinformatie (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 56).
    (95)    Verordening (EU) 2021/240 van het Europees Parlement en de Raad van 10 februari 2021 tot vaststelling van een instrument voor technische ondersteuning (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 1).
    (96)    Verordening (EU) 2021/783 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1293/2013 (PB L 172 van 17.5.2021, blz. 53).
    (97)    Verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (PB L 247 van 13.7.2021, blz. 1).
    (98)    Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022 (PB L 437 van 28.12.2020, blz. 1).
    (99)    Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 60).
    (100)    Verordening (EU) 2021/1056 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Fonds voor een rechtvaardige transitie (PB L 231 van 30.6.2021, blz. 1).
    (101)    Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).
    (102)    Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad van 17 december 2020 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021-2027 (PB L 433I van 22.12.2020, blz. 11).
    (103)    Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad van 12 februari 2021 tot instelling van de herstel- en veerkrachtfaciliteit (PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17).
    (104)    Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van het InvestEU-programma en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/1017 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 30).
    (105)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad, “Duurzame koolstofcycli” (COM(2021) 800 final).
    (106)    Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013.
    (107)    [Verwijzing invoegen wanneer het achtste milieuactieprogramma is bekendgemaakt].
    (108)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
    (109)    Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).
    (110)    Verordening (EU) 2021/696 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van het ruimtevaartprogramma van de Unie, tot oprichting van het Agentschap van de Europese Unie voor het ruimtevaartprogramma en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 912/2010, (EU) nr. 1285/2013 en (EU) nr. 377/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 69). 
    (111)

       Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn (EU) 2018/2001 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen en Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (COM(2022) 222 final). 

    (112)    Richtlijn 2007/2/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2007 tot oprichting van een infrastructuur voor ruimtelijke informatie in de Gemeenschap (Inspire) (PB L 108 van 25.4.2007, blz. 1).
    (113)    Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).
    (114)    In de zin van artikel 58, lid 2, punt a) of b), van het Financieel Reglement.
    (115)    Afhankelijk van de datum van inwerkingtreding van de verordening, die op zijn beurt afhankelijk is van de datum van vaststelling.
    (116)    Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: https://myintracomm.ec.europa.eu/budgweb/EN/man/budgmanag/Pages/budgmanag.aspx  
    (117)    GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.
    (118)    EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.
    (119)    Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële kandidaten van de Westelijke Balkan.
    (120)    Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek.
    (121)    In de benodigde administratieve kredieten zal worden voorzien door de kredieten die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de bestaande budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.
    (122)    Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv.: aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen enz.).
    (123)    Zoals beschreven in punt 1.4.2. “Specifieke doelstelling(en)…”.
    (124)    AC = Agent Contractuel (arbeidscontractant); AL= Agent Local (plaatselijk functionaris); END = Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); INT= Intérimaire (uitzendkracht); JPD = Junior Professionals in Delegations (jonge deskundigen in delegaties).
    (125)    Subplafond voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen).
    (126)    Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen. Vervang “N” door het verwachte eerste jaar van uitvoering (bijvoorbeeld: 2021). Hetzelfde voor de volgende jaren.
    (127)    Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 20 % aan inningskosten.
    Top

    Brussel, 22.6.2022

    COM(2022) 304 final

    BIJLAGEN

    bij

    voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad

    betreffende natuurherstel

    {SEC(2022) 256 final} - {SWD(2022) 167 final} - {SWD(2022) 168 final}


    BIJLAGE I

    LAND-, KUST- EN ZOETWATERECOSYSTEMEN — HABITATTYPEN EN GROEPEN HABITATTYPEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 
    4, LEDEN 1 EN 2

    Onderstaande lijst omvat alle in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG opgenomen land-, kust- en zoetwaterhabitats als bedoeld in artikel 4, leden 1 en 2, alsook zes groepen van die habitattypen, namelijk: 1) wetlands (aan de kust en in het binnenland), 2) grasland en overige weidehabitats, 3) rivier-, meer-, oever- en alluviale habitats, 4) bossen, 5) steppe-, heide- en struikhabitats en 6) rotsachtige en duinhabitats.

    1.GROEP 1: Wetlands (aan de kust en in het binnenland)

    Code van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

    Naam van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

    Kust- en zoute habitats

    1130

    Estuaria

    140

    Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten

    1150

    Kustlagunen

    1310

    Eenjarige pioniervegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia spp. en andere zoutminnende soorten

    1320

    Schorren met slijkgrasvegetatie (Spartinion maritimae)

    1330

    Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae)

    1340

    Zoutmoerassen in het binnenland

    1410

    Mediterrane schorren (Juncetalia maritimi)

    1420

    Mediterrane en thermo-Atlantische zoutminnende struikvegetaties (Sarcocornetea fruticosi)

    1530

    Pannonische zoutsteppen en zoutmoerassen

    1650

    Smalle baaien van de boreale Oostzee

    Vochtige heide en venige graslanden

    4010

    Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix

    4020

    Gematigde Atlantische vochtige heide met Erica ciliaris en Erica tetralix

    6460

    Venige graslanden van Troodos

    Venen

    7110

    Actief hoogveen

    7120

    Aangetast hoogveen waar natuurlijke regeneratie nog mogelijk is

    7130

    Bedekkingsveen

    7140

    Overgangs- en trilveen

    7150

    Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion

    7160

    Mineraalrijke bronnen en bronnen van laagvenen in Fennoscandinavië

    7210

    Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianae

    7220

    Kalktufbronnen met tufsteenformatie (Cratoneurion)

    7230

    Alkalisch laagveen

    7240

    Alpiene pionierformaties van het Caricion bicoloris-atrofuscae

    7310

    Aapa-veen

    7320

    Palsa-veen

    Natte bossen

    9080

    Moerasbossen van loofbomen in Fennoscandinavië

    91D0

    Veenbossen

    2.GROEP 2: Grasland en overige weidehabitats

    Code van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

    Naam van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

    Kust- en duinhabitats

    1630

    Kustweiden van de boreale Oostzee

    21A0

    Machairs

    Heide- en struikhabitats

    4030

    Droge Europese heide

    4040

    Litorale Atlantische droge heide met Erica vagans

    4090

    Endemische heide met Genista anglica in het montane Middellandse Zeegebied

    5130

    Juniperus communis-formaties in heide of kalkgrasland

    8240

    Naakte, kalkhoudende rotsbodem

    Graslanden

    6110

    Kalkminnend of basofiel grasland op rotsbodem behorend tot het Alysso-Sedion albi

    6120

    Kalkminnend grasland op dorre zandbodem

    6130

    Grasland op zinkhoudende bodem behorend tot het Violetalia calaminariae

    6140

    Silicicool grasland met Festuca eskia in de Pyreneeën

    6150

    Boreo-alpien silicicool grasland

    6160

    Oro-Iberisch grasland met Festuca indigesta

    6170

    Alpien en subalpien kalkminnend grasland

    6180

    Mesofiele Macaronesische graslanden

    6190

    Pannonisch grasland op rotsbodem (Stipo-Festucetalia pallentis)

    6210

    Droge halfnatuurlijke graslanden en struikvormende facies op kalkhoudende bodems (Festuco-Brometalia)

    6220

    Halfsteppen met grassen en eenjarige planten (Thero-Brachypodietea)

    6230

    Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa)

    6240

    Sub-Pannonisch steppengrasland

    6250

    Pannonische steppengraslanden op löss

    6260

    Pannonische steppengraslanden op zand

    6270

    Soortenrijke, laaggelegen, droge tot mesofiele Fennoscandinavische graslanden

    6280

    Noordse Alvar en vlakke pre-Cambrische kalkplateaus

    62A0

    Oostelijke submediterrane droge graslanden (Scorzoneratalia villosae)

    62B0

    Cypriotisch grasland op serpentijngesteente

    62C0

    Pontisch-Sarmatische steppen

    62D0

    Zuurminnende graslanden in het montane Moesia-gebied

    6410

    Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige, of lemige kleibodem (Molinion caeruleae)

    6420

    Mediterraan vochtig grasland met hoge kruiden van het Molinio-Holoschoenion

    6510

    Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)

    6520

    Hooiland in gebergte

    Dehesa’s en bosgraslanden

    6310

    Dehesa’s met wintergroene Quercus spp.

    6530

    Fennoscandinavische bosgraslanden

    9070

    Fennoscandinavische bosweiden

    3.GROEP 3: Rivier-, meer-, oever- en alluviale habitats

    Code van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

    Naam van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

    Rivieren en meren

    3110

    Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten (Littorelletalia uniflorae)

    3120

    Mineraalarme oligotrofe wateren van de zandvlakten in het westelijke Middellandse Zeegebied met Isoetes spp.

    3130

    Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met vegetatie behorend tot het Littorelletalia uniflorae en/of Isoëto-Nanojuncetea

    3140

    Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp.-vegetaties

    3150

    Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition

    3160

    Dystrofe natuurlijke poelen en meren

    3170

    Niet-permanente poelen in het Middellandse Zeegebied

    3180

    Turloughs

    3190

    Gipskarstmeren

    31A0

    Lotusvelden in warmwaterbronnen in Transsylvanië

    3210

    Natuurlijke rivieren van Fennoscandinavië

    3220

    Alpiene rivieren met oevervegetatie van kruidachtige planten

    3230

    Alpiene rivieren met houtige oevervegetatie met Myricaria germanica

    3240

    Alpiene rivieren met houtige oevervegetatie met Salix elaeagnos

    3250

    Continu stromende mediterrane rivieren met Glaucium flavum

    3260

    Submontane en laaglandrivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het Callitricho-Batrachion

    3270

    Rivieren met slikoevers met vegetaties behorend tot het Chenopodion rubri p.p. en Bidention p.p.

    3280

    Continu stromende mediterrane rivieren behorend tot het Paspalo-Agrostidion met rivierbossen met Salix spp. en Populus alba

    3290

    Mediterrane rivieren met periodiek stromend water behorend tot het Paspalo-Agrostidion

    32A0

    Tufsteenwatervallen in karstrivieren in de Dinarische Alpen

    Alluviale graslanden

    6430

    Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland en van de montane en alpiene zones

    6440

    Periodiek overstroomd alluviaal grasland van Cnidion dubii

    6450

    Alluviale noord-boreale graslanden

    6540

    Submediterraan grasland van het Molinion-Holoschoenion

    Alluviale en oeverbossen

    9160

    Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorend tot het Carpinion-betuli

    91E0

    Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)

    91F0

    Gemengde oeverformaties met Quercus robur, Ulmus laevis en Ulmus minor, Fraxinus excelsior of Fraxinus angustifolia, langs de grote rivieren (Ulmenion minoris)

    92A0

    Galerijbossen met Salix alba en Populus alba

    92B0

    Oeverformaties langs mediterrane waterlopen met periodiek stromend water, met Rhododendron ponticum, Salix en andere

    92C0

    Bossen met Platanus orientalis en Liquidambar orientalis (Platanion orientalis)

    92D0

    Zuidelijke galerijbossen en stroombegeleidende struikvegetaties (Nerio-Tamariceteae en Securinegion tinctoriae)

    9370

    Palmbossen met Phoenix

    4.GROEP 4: Bossen

    Code van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

    Naam van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

    Boreale bossen

    9010

    Westelijke taiga

    9020

    Oude natuurlijke loofbossen van het hemi-boreale deel van Fennoscandinavië, rijk aan epifyten (Quercus, Tilia, Acer, Fraxinus, Ulmus)

    9030

    Natuurlijke bossen van de eerste fasen in de successie op geologisch omhoogrijzende kustgebieden

    9040

    Noordse subalpiene/subarctische bossen met Betula pubescens ssp. czerepanovii

    9050

    Fennoscandinavische bossen met Picea abies met soortenrijke kruidlaag

    9060

    Naaldbossen op of in de nabijheid van fluvio-glaciale eskers

    Bossen van de gematigde klimaatzone

    9110

    Beukenbossen van het type Luzulo-Fagetum

    9120

    Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei (Quercion robori-petraeae of Ilici-Fagenion)

    9130

    Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum

    9140

    Midden-Europese subalpiene beukenbossen met Acer spp. en Rumex arifolius

    9150

    Midden-Europese kalkminnende beukenbossen behorend tot het Cephalanthero-Fagion

    9170

    Eiken-haagbeukenbossen van het type Galio-Carpinetum

    9180

    Hellingbossen of ravijnbossen behorend tot het Tilio-Acerion

    9190

    Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur

    91A0

    Oude eikenbossen van de Britse eilanden met Ilex en Blechnum

    91B0

    Warmteminnende essenbossen met Fraxinus angustifolia

    91G0

    Pannonische bossen met Quercus petraea en Carpinus betulus

    91H0

    Pannonische bossen met Quercus pubescens

    91I0

    Euro-Siberische steppebossen met Quercus spp.

    91J0

    Bossen van de Britse eilanden met Taxus baccata

    91K0

    Illyrische beukenbossen (Aremonio-Fagion)

    91L0

    Illyrische eiken-haagbeukenbossen (Erythronio-carpinion)

    91M0

    Pannonisch-Balkanese bossen met moseik en wintereik

    91P0

    Poolse variant van het zilversparren-lariksbos (Abietetum polonicum)

    91Q0

    West-Karpatische kalkminnende grovedennenbossen

    91R0

    Dinarische grovedennenbossen op dolomietbodem (Genisto januensis-Pinetum)

    91S0

    West-Pontische beukenbossen

    91T0

    Midden-Europese korstmos-grovedennenbossen

    91U0

    Sarmatisch steppe-dennenbos

    91V0

    Dacische beukenbossen (Symphyto-Fagion)

    91W0

    Beukenbossen in het Moesia-gebied

    91X0

    Beukenbossen in het Dobroedzja-gebied

    91Y0

    Dacische eiken-haagbeukenbossen

    91Z0

    Bossen van zilverlinden in het Moesia-gebied

    91AA

    Oostelijke witte-eikenbossen

    91BA

    Zilversparrenbossen in het Moesia-gebied

    91CA

    Grovedennenbossen in het Rhodope- en het Balkangebergte

    Bossen van het mediterrane en Macaronesische gebied

    9210

    Beukenbossen in de Apennijnen met Taxus en Ilex

    9220

    Beukenbossen in de Apennijnen met Abies alba en beukenbossen met Abies nebrodensis

    9230

    Galicisch-Portugese eikenbossen met Quercus robur en Quercus pyrenaica

    9240

    Iberische eikenbossen met Quercus faginea of Quercus canariensis

    9250

    Bossen met Quercus trojana

    9260

    Bossen met Castanea sativa

    9270

    Griekse beukenbossen met Abies borisii regis

    9280

    Bossen met Quercus frainetto

    9290

    Cipressenbossen (Acero-Cupression)

    9310

    Egeïsche bossen met Quercus brachyphylla

    9320

    Bossen met Olea en Ceratonia

    9330

    Bossen met Quercus suber

    9340

    Bossen met Quercus ilex en Quercus rotundifolia

    9350

    Bossen met Quercus macrolepis

    9360

    Laurierbossen op de Macaronesische eilanden (Laurus, Ocotea)

    9380

    Bossen met Ilex aquifolium

    9390

    Struikgewas en lage bosvegetatie met Quercus alnifolia

    93A0

    Bosland met Quercus infectoria (Anagyro foetidae-Quercetum infectoriae)

    Naaldbossen in berggebieden

    9410

    Zuurminnende bossen met Picea van het montane en alpiene gebied (Vaccinio-Picetea)

    9420

    Alpiene bossen met Larix decidua en/of Pinus cembra

    9430

    Montane en subalpiene bossen met Pinus uncinata

    9510

    Bossen van de zuidelijke Apennijnen met Abies alba

    9520

    Bossen met Abies pinsapo

    9530

    (Sub)-mediterrane dennenbossen met endemische zwarte den

    9540

    Mediterrane dennenbossen van het type endemische mesogeïsche den

    9550

    Canarische endemische dennenbossen

    9560

    Endemische bossen met Juniperus spp.

    9570

    Bossen met Tetraclinis articulata

    9580

    Mediterrane bossen met Taxus baccata

    9590

    Bossen met Cedrus brevifolia (Cedrosetum brevifoliae)

    95A0

    Hoge dennenbossen in het montane Middellandse Zeegebied

    5.GROEP 5: Steppe-, heide- en struikhabitats

    Code van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

    Naam van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

    Zout- en gipssteppen

    1430

    Zout- en stikstofminnende struikvegetaties (Pegano-Salsoletea)

    1510

    Mediterrane zoutsteppen (Limonietalia)

    1520

    Iberische gipsvegetaties (Gypsophiletalia)

    Heide- en struikvegetaties van de gematigde klimaatzone

    4050

    Endemische heide van het Macaronesisch gebied

    4060

    Alpiene en boreale heide

    4070

    Duinbossen met Pinus mugo en/of Rhododendron hirsutum (Mugo-Rhododendretum hirsuti)

    4080

    Struikvegetaties van subarctische Salix spp.

    40A0

    Subcontinentale peri-Pannonische struikvegetatie

    40B0

    Potentilla fruticosa-kreupelbos in het Rhodope-gebergte

    40C0

    Pontisch-Sarmatisch loofverliezend kreupelbos

    Sclerofiel struikgewas (matorrals)

    5110

    Stabiele xero-thermofiele formaties met Buxus sempervirens op rotshellingen (Berberidion p.p.)

    5120

    Bergformaties van Cytisus purgans

    5140

    Formaties van Cistus palhinhae op maritieme heide

    5220

    Boomvormige matorrals met Zyziphus

    5230

    Boomvormige matorrals met Laurus nobilis

    5310

    Laurus nobilis-kreupelbos

    5320

    Lage wolfsmelkvegetaties nabij kliffen

    5330

    Thermo-mediterrane en halfwoestijn-struikvegetaties

    5410

    West-mediterrane phrygana’s van kliftoppen (Astragalo-Plantaginetum subulatae)

    5420

    Phrygana’s van Sarcopoterium spinosum

    5430

    Endemische phrygana’s van het Euphorbio-Verbascion

    6.GROEP 6: Rotsachtige en duinhabitats

    Code van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

    Naam van het habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

    Kliffen, stranden en eilandjes

    1210

    Eenjarige vloedmerkvegetatie

    1220

    Meerjarige vegetatie van keienstranden

    1230

    Klifvegetatie van de Atlantische kust en de Oostzeekust

    1240

    Klifvegetatie van de Middellandse Zeekust met endemische Limonium spp.

    1250

    Klifvegetatie van het Macaronesisch gebied

    1610

    Esker-eilanden van de Oostzee met hun zandstrand-, keienstrand-, rotsvegetaties en de sublitorale vegetaties

    1620

    Eilandjes van de boreale Oostzee

    1640

    Zandstranden met meerjarige vegetatie van de boreale Oostzee

    Kust- en landduinen

    2110

    Embryonale wandelende duinen

    2120

    Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (“witte duinen”)

    2130

    Vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie (“grijze duinen”)

    2140

    Vastgelegde ontkalkte duinen met Empetrum nigrum

    2150

    Atlantische vastgelegde ontkalkte duinen (Calluno-Ulicetea)

    2160

    Duinen met Hippophaë rhamnoides

    2170

    Duinen met Salix repens ssp. argentea (Salicion arenariae)

    2180

    Beboste duinen van het Atlantische, continentale en boreale gebied

    2190

    Vochtige duinvalleien

    2210

    Vastgelegde kustduinen van Crucianellion maritimae

    2220

    Duinen met Euphorbia terracina

    2230

    Duingrasland van Malcolmietalia

    2240

    Duingrasland van Brachypodietalia en eenjarige planten

    2250

    Litorale jeneverbesbosjes (Juniperus spp.)

    2260

    Sclerofiele duinvegetatie van het Cisto-Lavenduletalia

    2270

    Duinbossen met Pinus pinea en/of Pinus pinaster

    2310

    Psammofiele heide met Calluna en Genista

    2320

    Psammofiele heide met Calluna en Empetrum nigrum

    2330

    Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen

    2340

    Pannonische binnenlandse duinen

    91N0

    Pannonische kreupelbos op landduinen (Junipero-Populetum albae)

    Rotsachtige habitats

    8110

    Kiezelhoudende puinhellingen van de montane tot de sneeuwzone (Androsacetalia alpinae en Galeopsietalia ladani)

    8120

    Kalkhoudende puinhellingen en kalkhoudende leistenen van de montane tot de alpiene zone (Thlapsietea rotundifolii)

    8130

    Thermofiele puinhellingen van het westelijke Middellandse Zeegebied

    8140

    Puinhellingen van het oostelijke Middellandse Zeegebied

    8150

    Midden-Europese kiezelpuinhellingen van hooggelegen gebieden

    8160

    Midden-Europese kalkpuinhellingen van het heuvelgebied tot het montaan gebied

    8210

    Kalkhoudende rotshellingen met rotsvegetaties

    8220

    Kiezelhoudende rotshellingen met rotsvegetaties

    8230

    Kiezelhoudende rotsen met pioniervegetatie van het Sedo-Scleranthion of van het Sedo albi-Veronicion dillenii

    8310

    Niet voor publiek opengestelde grotten

    8320

    Lavavlakten en natuurlijke uitgravingen

    8340

    Permanente gletsjers

    BIJLAGE II
    MARIENE ECOSYSTEMEN — HABITATTYPEN EN GROEPEN HABITATTYPEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 
    5, LEDEN 1 EN 2

    Onderstaande lijst omvat alle in artikel 5, leden 1 en 2, bedoelde mariene habitattypen, alsook zeven groepen van die habitattypen, namelijk: 1) zeegrasvelden, 2) bossen van macroalgen, 3) mossel- en oesterbanken, 4) kalkwiervelden, 5) spons-, koraal- en koraligene velden, 6) hydrothermale en koude submariene bronnen en 7) zachte sedimenten (boven 1 000 meter diepte) Ook wordt het verband met de in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG vermelde habitattypen weergegeven.

    De gebruikte classificatie van mariene habitattypen, gedifferentieerd naar mariene biogeografische regio’s, is opgesteld aan de hand van het natuurinformatiesysteem van de EU (EUNIS), dat in 2022 door het Europees Milieuagentschap (EEA) is herzien wat betreft de typologie van de mariene habitats. De informatie over de gerelateerde habitats van bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad is gebaseerd op de dwarsverbanden die het EEA in 2021 heeft gepubliceerd 1 .

    1.Groep 1: Zeegrasvelden

    EUNIS-code

    Naam van habitattype in EUNIS

    Code van het betrokken habitattype als vermeld in bijlage I bij Richtlijn 92/43/EEG van de Raad

    Atlantische Oceaan

    MA522

    Zeegrasvelden op litoraal zand (Atlantische Oceaan)

    1140; 1160

    MA623

    Zeegrasvelden op litorale modder (Atlantische Oceaan)

    1140; 1160

    MB522

    Zeegrasvelden op infralitoraal zand (Atlantische Oceaan)

    1110; 1150; 1160

    Oostzee

    MA332

    Hydrolitoraal grof sediment gekenmerkt door onderwatervegetatie (Oostzee)

    1130; 1160; 1610; 1620

    MA432

    Hydrolitoraal gemengd sediment gekenmerkt door onderwatervegetatie (Oostzee)

    1130; 1140; 1160; 1610

    MA532

    Hydrolitoraal zand gekenmerkt door bewortelde onderwaterplanten (Oostzee)

    1130; 1140; 1160; 1610

    MA632

    Hydrolitorale modder gedomineerd door bewortelde onderwaterplanten (Oostzee)

    1130; 1140; 1160; 1650

    MB332

    Infralitoraal grof sediment gekenmerkt door bewortelde onderwaterplanten (Oostzee)

    1110; 1160

    MB432

    Infralitoraal gemengd sediment gekenmerkt door bewortelde onderwaterplanten (Oostzee)

    1110; 1160; 1650

    MB532

    Infralitoraal zand gekenmerkt door bewortelde onderwaterplanten (Oostzee)

    1110; 1130; 1150; 1160

    MB632

    Infralitoraal moddersediment gekenmerkt door bewortelde onderwaterplanten (Oostzee)

    1130; 1150; 1160; 1650

    Zwarte Zee

    MB546

    Zeegrasvelden en velden met algen met wortelstokken in door zoetwater beïnvloede infralitorale modderige zanden (Zwarte Zee)

    1110; 1130; 1160

    MB547

    Zeegrasvelden op gematigd blootgesteld schoon zand in het bovenste deel van de infralitorale zone (Zwarte Zee)

    1110; 1160

    MB548

    Zeegrasvelden op zand in het onderste deel van de litorale zone (Zwarte Zee)

    1110; 1160

    Middellandse Zee

    MB252

    Biocoenose van Posidonia oceanica

    1120

    MB2521

    Ecomorfose van gestreepte Posidonia oceanica-velden

    1120; 1130; 1160

    MB2522

    Ecomorfose van Posidonia oceanica-velden van het “barrièrerif”-type

    1120; 1130; 1160

    MB2523

    Facies van dood “matte” van Posidonia oceanica zonder veel epiflora

    1120; 1130; 1160

    MB2524

    Associatie met Caulerpa prolifera op Posidonia-velden

    1120; 1130; 1160

    MB5521

    Associatie met Cymodocea nodosa op goed gesorteerd fijn zand

    1110; 1130; 1160

    MB5534

    Associatie met Cymodocea nodosa op modderig zand aan de oppervlakte in beschutte wateren

    1110; 1130; 1160

    MB5535

    Associatie met Zostera noltei op modderig zand aan de oppervlakte in beschutte wateren

    1110; 1130; 1160

    MB5541

    Associatie met Ruppia cirrhosa en/of Ruppia maritima op zand

    1110; 1130; 1160

    MB5544

    Associatie met Zostera noltei in een euryhalien en eurytherm milieu op zand

    1110; 1130; 1160

    MB5545

    Associatie met Zostera marina in een euryhalien en eurytherm milieu

    1110; 1130; 1160

    2.Groep 2: Bossen van macroalgen

    EUNIS-code

    Naam van habitattype in EUNIS

    Bijbehorende codes overeenkomstig bijlage I bij de habitatrichtlijn

    Atlantische Oceaan

    MA123

    Zeewiergemeenschappen op volledig zilt litoraal gesteente (Atlantische Oceaan)

    1160; 1170; 1130

    MA125

    Fucales op litoraal gesteente met variabel zoutgehalte (Atlantische Oceaan)

    1170; 1130

    MB121

    Kelp- en zeewiergemeenschappen op infralitoraal gesteente (Atlantische Oceaan)

    1170; 1160

    MB123

    Kelp- en zeewiergemeenschappen op door sedimenten beïnvloed of verstoord infralitoraal gesteente (Atlantische Oceaan)

    1170; 1160

    MB124

    Kelpgemeenschappen op infralitoraal gesteente met variabel zoutgehalte (Atlantische Oceaan)

    1170; 1130; 1160

    MB321

    Kelp- en zeewiergemeenschappen op infralitoraal grof sediment (Atlantische Oceaan)

    1160

    MB521

    Kelp- en zeewiergemeenschappen op infralitoraal zand (Atlantische Oceaan)

    1160

    MB621

    Vegetatiegemeenschappen op infralitorale modder (Atlantische Oceaan)

    1160

    Oostzee

    MA131

    Hydrolitoraal gesteente en keien gekenmerkt door meerjarige algen (Oostzee)

    1160; 1170; 1130; 1610; 1620

    MB131

    Meerjarige algen op infralitoraal gesteente en keien (Oostzee)

    1170; 1160

    MB232

    Infralitorale bodems gekenmerkt door schelpengruis (Oostzee)

    1160; 1110

    MB333

    Infralitoraal grof sediment gekenmerkt door meerjarige algen (Oostzee)

    1110; 1160

    MB433

    Infralitoraal gemengd sediment gekenmerkt door meerjarige algen (Oostzee)

    1110; 1130; 1160; 1170

    Zwarte Zee

    MB144

    Door Mytilidae gedomineerd blootgesteld gesteente met Fucales in het bovenste deel van de infralitorale zone (Zwarte Zee)

    1170; 1160

    MB149

    Door Mytilidae gedomineerd gematigd blootgesteld gesteente met Fucales in het bovenste deel van de infralitorale zone (Zwarte Zee)

    1170; 1160

    MB14A

    Fucales en andere algen op beschut gesteente in het bovenste deel van de infralitorale zone, goed belicht (Zwarte Zee)

    1170; 1160

    Middellandse Zee

    MA1548

    Associatie met Fucus virsoides

    1160; 1170

    MB1512

    Associatie met Cystoseira tamariscifolia en Saccorhiza polyschides

    1170; 1160

    MB1513

    Associatie met Cystoseira amentacea (var. amentacea, var. stricta, var. spicata)

    1170; 1160

    MB151F

    Associatie met Cystoseira brachycarpa

    1170; 1160

    MB151G

    Associatie met Cystoseira crinita

    1170; 1160

    MB151H

    Associatie met Cystoseira crinitophylla

    1170; 1160

    MB151J

    Associatie met Cystoseira sauvageauana

    1170; 1160

    MB151K

    Associatie met Cystoseira spinosa

    1170; 1160

    MB151L

    Associatie met Sargassum vulgare

    1170; 1160

    MB151M

    Associatie met Dictyopteris polypodioides

    1170; 1160

    MB151W

    Associatie met Cystoseira compressa

    1170; 1160

    MB1524

    Associatie met Cystoseira barbata

    1170; 1160

    MC1511

    Associatie met Cystoseira zosteroides

    1170; 1160

    MC1512

    Associatie met Cystoseira usneoides

    1170; 1160

    MC1513

    Associatie met Cystoseira dubia

    1170; 1160

    MC1514

    Associatie met Cystoseira corniculata

    1170; 1160

    MC1515

    Associatie met Sargassum spp.

    1170; 1160

    MC1518

    Associatie met Laminaria ochroleuca

    1170; 1160

    MC3517

    Associatie met Laminaria rodriguezii op detritische bedden

    1160

    3.Groep 3: Mossel- en oesterbanken

    EUNIS-code

    Naam van habitattype in EUNIS

    Bijbehorende codes overeenkomstig bijlage I bij de habitatrichtlijn

    Atlantische Oceaan

    MA122

    Mytilus edulis- en/of zeepokkengemeenschappen op aan de golven blootgesteld litoraal gesteente (Atlantische Oceaan)

    1160; 1170

    MA124

    Mossel- en/of zeepokkengemeenschappen met zeewieren op litoraal gesteende (Atlantische Oceaan)

    1160; 1170

    MA227

    Riffen met tweekleppigen in de litorale zone (Atlantische Oceaan)

    1170; 1140

    MB222

    Riffen met tweekleppigen in de infralitorale zone (Atlantische Oceaan)

    1170; 1130; 1160

    MC223

    Riffen met tweekleppigen in de circalitorale zone (Atlantische Oceaan)

    1170

    Oostzee

    MB231

    Infralitorale bodems gedomineerd door epibenthische tweekleppigen (Oostzee)

    1170; 1160

    MC231

    Circalitorale bodems gedomineerd door epibenthische tweekleppigen (Oostzee)

    1170; 1160; 1110

    MD231

    Circalitorale biogene bodems uit de kust gekenmerkt door epibenthische tweekleppigen (Oostzee)

    1170

    MD232

    Circalitorale bodems uit de kust met schelpen en grind gekenmerkt door tweekleppigen (Oostzee)

    1170

    MD431

    Circalitorale gemengde bodems uit de kust gekenmerkt door macroscopische epibenthische biotische structuren (Oostzee)

    MD531

    Circalitoraal zand uit de kust gekenmerkt door macroscopische epibenthische biotische structuren (Oostzee)

    MD631

    Circalitorale modder uit de kust gekenmerkt door epibenthische tweekleppigen (Oostzee)

    Zwarte Zee

    MB141

    Door ongewervelden gedomineerd gesteente in het onderste deel van de infralitorale zone (Zwarte Zee)

    1170

    MB143

    Door Mytilidae gedomineerd blootgesteld gesteente met bladachtige algen (geen Fucales) in het bovenste deel van de infralitorale zone (Zwarte Zee)

    1170; 1160

    MB148

    Door Mytilidae gedomineerd gematigd blootgesteld gesteente met bladachtige algen (geen Fucales) in het bovenste deel van de infralitorale zone (Zwarte Zee)

    1170; 1160

    MB242

    Mosselbanken in de infralitorale zone (Zwarte Zee)

    1170; 1130; 1160

    MB243

    Oesterbanken op gesteente in het onderste deel van de infralitorale zone (Zwarte Zee)

    1170

    MB642

    Infralitorale terrigene modder (Zwarte Zee)

    1160

    MC141

    Door ongewervelden gedomineerd circalitoraal gesteente (Zwarte Zee)

    1170

    MC241

    Mosselbedden op circalitorale terrigene modder (Zwarte Zee)

    1170

    MC645

    Modder in het onderste deel van de circalitorale zone (Zwarte Zee)

    Middellandse Zee

    MA1544

    Facies met Mytilus galloprovincialis in water dat rijk is aan organisch materiaal

    1160; 1170

    MB1514

    Facies met Mytilus galloprovincialis

    1170; 1160

    4.Groep 4: Kalkwiervelden

    EUNIS-code

    Naam van habitattype in EUNIS

    Bijbehorende codes overeenkomstig bijlage I bij de habitatrichtlijn

    Atlantische Oceaan

    MB322

    Kalkwiervelden op infralitoraal grof sediment (Atlantische Oceaan)

    1110; 1160

    MB421

    Kalkwiervelden op infralitoraal gemengd sediment (Atlantische Oceaan)

    1110; 1160

    MB622

    Kalkwiervelden op infralitoraal modderig sediment (Atlantische Oceaan)

    1110; 1160

    Middellandse Zee

    MB3511

    Associatie met rhodoliet in grof zand en fijne kiezel, gemengd door de golven

    1110; 1160

    MB3521

    Associatie met rhodoliet in grof zand en fijne kiezel onder invloed van bodemstromingen

    1110; 1160

    MB3522

    Associatie met kalkwieren (= associatie met Lithothamnion corallioides en Phymatolithon calcareum) op grof zand en grind (Middellandse Zee)

    1110; 1160

    MC3521

    Associatie met rhodoliet op detritische kustbodems

    1110

    MC3523

    Associatie met kalkwieren (Lithothamnion corallioides en Phymatholithon calcareum) op dendritische kustbodems

    1110

    5.Groep 5: Spons-, koraal- en koraligene velden

    EUNIS-code

    Naam van habitattype in EUNIS

    Bijbehorende codes overeenkomstig bijlage I bij de habitatrichtlijn

    Atlantische Oceaan

    MC121

    Faunagemeenschappen op circalitoraal gesteente (Atlantische Oceaan)

    1170

    MC124

    Faunagemeenschappen op circalitoraal gesteente met variabel zoutgehalte (Atlantische Oceaan)

    1170; 1130

    MC126

    Gemeenschappen van circalitorale grotten en overhangen (Atlantische Oceaan)

    8330; 1170

    MC222

    Koudwaterkoraalriffen in de circalitorale zone (Atlantische Oceaan)

    1170

    MD121

    Sponzengemeenschappen op circalitoraal gesteente uit de kust (Atlantische Oceaan)

    1170

    MD221

    Koudwaterkoraalriffen in de circalitorale zone uit de kust (Atlantische Oceaan)

    1170

    ME122

    Sponzengemeenschappen op gesteente in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

    1170

    ME123

    Gemengde koudwaterkoraalgemeenschappen op gesteente in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

    1170

    ME221

    Koudwaterkoraalrif in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

    1170

    ME322

    Gemengde koudwaterkoraalgemeenschap op grof sediment in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

    ME324

    Aggregatie van sponzen op grof sediment in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

    ME422

    Aggregatie van sponzen op gemengd sediment in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

    ME623

    Aggregatie van sponzen op modder in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

    ME624

    Rechtopstaand koraalveld op modder in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

    MF121

    Gemengde koudwaterkoraalgemeenschap op gesteente in het onderste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

    1170

    MF221

    Koudwaterkoraalrif in het onderste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

    1170

    MF321

    Gemengde koudwaterkoraalgemeenschap op grof sediment in het onderste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

    MF622

    Aggregatie van sponzen op modder in het onderste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

    MF623

    Rechtopstaand koraalveld op modder in het onderste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

    Oostzee

    MB138

    Infralitoraal gesteente en keien gekenmerkt door epibenthische sponzen (Oostzee)

    1170; 1160

    MB43A

    Infralitoraal gemengd sediment gekenmerkt door epibenthische sponzen (Porifera) (Oostzee)

    1160; 1170

    MC133

    Circalitoraal gesteente en keien gekenmerkt door epibenthische neteldieren (Oostzee)

    1170; 1160

    MC136

    Circalitoraal gesteente en keien gekenmerkt door epibenthische sponzen (Oostzee)

    1170; 1160

    MC433

    Circalitoraal gemengd sediment gekenmerkt door epibenthische neteldieren (Oostzee)

    1160; 1170

    MC436

    Circalitoraal gemengd sediment gekenmerkt door epibenthische sponzen (Oostzee)

    1160

    Zwarte Zee

    MD24

    Circalitorale biogene habitats uit de kust (Zwarte Zee)

    1170

    ME14

    Gesteente in het bovenste deel van de bathyale zone (Zwarte Zee)

    1170

    ME24

    Biogene habitat in het bovenste deel van de bathyale zone (Zwarte Zee)

    1170

    MF14

    Gesteente in het onderste deel van de bathyale zone (Zwarte Zee)

    1170

    Middellandse Zee

    MB151E

    Facies met Cladocora caespitosa

    1170; 1160

    MB151Q

    Facies met Astroides calycularis

    1170; 1160

    MB151α

    Facies en associatie van koraligene biocoenose (in enclave)

    1170; 1160

    MC1519

    Facies met Eunicella cavolini

    1170; 1160

    MC151A

    Facies met Eunicella singularis

    1170; 1160

    MC151B

    Facies met Paramuricea clavata

    1170; 1160

    MC151E

    Facies met Leptogorgia sarmentosa

    1170; 1160

    MC151F

    Facies met Anthipatella subpinnata en verspreide rode algen

    1170; 1160

    MC151G

    Facies met massieve sponzen en verspreide rode algen

    1170; 1160

    MC1522

    Facies met Corallium rubrum

    8330; 1170

    MC1523

    Facies met Leptopsammia pruvoti

    8330; 1170

    MC251

    Koraligene platforms

    1170

    MC6514

    Facies van plakkerige modder met Alcyonium palmatum en Parastichopus regalis op circalitorale modder

    1160

    MD151

    Biocoenose van het gesteente aan de rand van het mediterrane plat

    1170

    MD25

    Circalitorale biogene habitats uit de kust (Middellandse Zee)

    1170

    MD6512

    Facies van plakkerige modder met Alcyonium palmatum en Parastichopus regalis op modder in het onderste deel van de circalitorale zone

    ME1511

    Riffen met Lophelia pertusa in het bovenste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

    1170

    ME1512

    Riffen met Madrepora oculata in het bovenste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

    1170

    ME1513

    Riffen met Madrepora oculata en Lophelia pertusa in het bovenste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

    1170

    ME6514

    Facies met Pheronema carpenteri in het bovenste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

    MF1511

    Riffen met Lophelia pertusa in het onderste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

    1170

    MF1512

    Riffen met Madrepora oculata in het onderste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

    1170

    MF1513

    Riffen met Madrepora oculata en Lophelia pertusa in het onderste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

    1170

    MF6511

    Facies van zanderige modder met Thenea muricata in het onderste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

    MF6513

    Facies van compacte modder met Isidella elongata in het onderste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

    6.Groep 6: Hydrothermale en koude submariene bronnen

    EUNIS-code

    Naam van habitattype in EUNIS

    Bijbehorende codes overeenkomstig bijlage I bij de habitatrichtlijn

    Atlantische Oceaan

    MB128

    Hydrothermale en koude submariene bronnen op infralitoraal gesteente (Atlantische Oceaan)

    1170; 1160; 1180

    MB627

    Hydrothermale en koude submariene bronnen op infralitorale modder (Atlantische Oceaan)

    1130; 1160

    MC127

    Hydrothermale en koude submariene bronnen op circalitoraal gesteente (Atlantische Oceaan)

    1170; 1180

    MC622

    Hydrothermale en koude submariene bronnen op circalitorale modder (Atlantische Oceaan)

    1160

    MD122

    Hydrothermale en koude submariene bronnen op circalitoraal gesteente uit de kust (Atlantische Oceaan)

    1170

    MD622

    Hydrothermale en koude submariene bronnen op circalitorale modder uit de kust (Atlantische Oceaan)

    7.Groep 7: Zachte sedimenten (boven 1 000 meter diepte)

    EUNIS-code

    Naam van habitattype in EUNIS

    Bijbehorende codes overeenkomstig bijlage I bij de habitatrichtlijn

    Atlantische Oceaan

    MA32

    Litoraal grof sediment (Atlantische Oceaan)

    1130; 1160

    MA42

    Litoraal gemengd sediment (Atlantische Oceaan)

    1130; 1140; 1160

    MA52

    Litoraal zand (Atlantische Oceaan)

    1130; 1140; 1160

    MA62

    Litorale modder (Atlantische Oceaan)

    1130; 1140; 1160

    MB32

    Infralitoraal grof sediment (Atlantische Oceaan)

    1110; 1130; 1160

    MB42

    Infralitoraal gemengd sediment (Atlantische Oceaan)

    1110; 1130; 1150; 1160

    MB52

    Infralitoraal zand (Atlantische Oceaan)

    1110; 1130; 1150; 1160

    MB62

    Infralitorale modder (Atlantische Oceaan)

    1110; 1130; 1160

    MC32

    Circalitoraal grof sediment (Atlantische Oceaan)

    1110; 1160

    MC42

    Circalitoraal gemengd sediment (Atlantische Oceaan)

    1110; 1160

    MC52

    Circalitoraal zand (Atlantische Oceaan)

    1110; 1160

    MC62

    Circalitorale modder (Atlantische Oceaan)

    1160

    MD32

    Circalitoraal grof sediment uit de kust (Atlantische Oceaan)

    MD42

    Circalitoraal gemengd sediment uit de kust (Atlantische Oceaan)

    MD52

    Circalitoraal zand uit de kust (Atlantische Oceaan)

    MD62

    Circalitorale modder uit de kust (Atlantische Oceaan)

    ME32

    Grof sediment in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

    ME42

    Gemengd sediment in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

    ME52

    Zand in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

    ME62

    Modder in het bovenste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

    MF32

    Grof sediment in het onderste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

    MF42

    Gemengd sediment in het onderste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

    MF52

    Zand in het onderste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

    MF62

    Modder in het onderste deel van de bathyale zone (Atlantische Oceaan)

    Oostzee

    MA33

    Hydrolitoraal grof sediment (Oostzee)

    1130; 1160; 1610; 1620

    MA43

    Hydrolitoraal gemengd sediment (Oostzee)

    1130; 1140; 1160; 1610

    MA53

    Hydrolitoraal zand (Oostzee)

    1130; 1140; 1160; 1610

    MA63

    Hydrolitorale modder (Oostzee)

    1130; 1140; 1160; 1650

    MB33

    Infralitoraal grof sediment (Oostzee)

    1110; 1150; 1160

    MB43

    Infralitoraal gemengd sediment (Oostzee)

    1110; 1130; 1150; 1160; 1170; 1650

    MB53

    Infralitoraal zand (Oostzee)

    1110; 1130; 1150; 1160

    MB63

    Infralitorale modder (Oostzee)

    1130; 1150; 1160; 1650

    MC33

    Circalitoraal grof sediment (Oostzee)

    1110; 1160

    MC43

    Circalitoraal gemengd sediment (Oostzee)

    1160; 1170

    MC53

    Circalitoraal zand (Oostzee)

    1110; 1160

    MC63

    Circalitorale modder (Oostzee)

    1160; 1650

    MD33

    Circalitoraal grof sediment uit de kust (Oostzee)

    MD43

    Circalitoraal gemengd sediment uit de kust (Oostzee)

    MD53

    Circalitoraal zand uit de kust (Oostzee)

    MD63

    Circalitorale modder uit de kust (Oostzee)

    Zwarte Zee

    MA34

    Litoraal grof sediment (Zwarte Zee)

    1160

    MA44

    Litoraal gemengd sediment (Zwarte Zee)

    1130; 1140; 1160

    MA54

    Litoraal zand (Zwarte Zee)

    1130; 1140; 1160

    MA64

    Litorale modder (Zwarte Zee)

    1130; 1140; 1160

    MB34

    Infralitoraal grof sediment (Zwarte Zee)

    1110; 1160

    MB44

    Infralitoraal gemengd sediment (Zwarte Zee)

    1110; 1170

    MB54

    Infralitoraal zand (Zwarte Zee)

    1110; 1130; 1160

    MB64

    Infralitorale modder (Zwarte Zee)

    1130; 1160

    MC34

    Circalitoraal grof sediment (Zwarte Zee)

    1160

    MC44

    Circalitoraal gemengd sediment (Zwarte Zee)

    MC54

    Circalitoraal zand (Zwarte Zee)

    1160

    MC64

    Circalitorale modder (Zwarte Zee)

    1130; 1160

    MD34

    Circalitoraal grof sediment uit de kust (Zwarte Zee)

    MD44

    Circalitoraal gemengd sediment uit de kust (Zwarte Zee)

    MD54

    Circalitoraal zand uit de kust (Zwarte Zee)

    MD64

    Circalitorale modder uit de kust (Zwarte Zee)

    Middellandse Zee

    MA35

    Litoraal grof sediment (Middellandse Zee)

    1160; 1130

    MA45

    Litoraal gemengd sediment (Middellandse Zee)

    1140; 1160

    MA55

    Litoraal zand (Middellandse Zee)

    1130; 1140; 1160

    MA65

    Litorale modder (Middellandse Zee)

    1130; 1140; 1150; 1160

    MB35

    Infralitoraal grof sediment (Middellandse Zee)

    1110; 1160

    MB45

    Infralitoraal gemengd sediment (Middellandse Zee)

    MB55

    Infralitoraal zand (Middellandse Zee)

    1110; 1130; 1150; 1160

    MB65

    Infralitorale modder (Middellandse Zee)

    1130; 1150

    MC35

    Circalitoraal grof sediment (Middellandse Zee)

    1110; 1160

    MC45

    Circalitoraal gemengd sediment (Middellandse Zee)

    MC55

    Circalitoraal zand (Middellandse Zee)

    1110; 1160

    MC65

    Circalitorale modder (Middellandse Zee)

    1130; 1160

    MD35

    Circalitoraal grof sediment uit de kust (Middellandse Zee)

    MD45

    Circalitoraal gemengd sediment uit de kust (Middellandse Zee)

    MD55

    Circalitoraal zand uit de kust (Middellandse Zee)

    MD65

    Circalitorale modder uit de kust (Middellandse Zee)

    ME35

    Grof sediment in het bovenste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

    ME45

    Gemengd sediment in het bovenste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

    ME55

    Zand in het bovenste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

    ME65

    Modder in het bovenste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

    MF35

    Grof sediment in het onderste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

    MF45

    Gemengd sediment in het onderste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

    MF55

    Zand in het onderste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

    MF65

    Modder in het onderste deel van de bathyale zone (Middellandse Zee)

    BIJLAGE III

    MARIENE SOORTEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 
    5, LID 3

    1)Mestandzaagrog (Anoxypristis cuspidata);

    2)dwergzaagrog (Pristis clavata);

    3)kleintandzaagrog (Pristis pectinata);

    4)gewone zaagrog (Pristis pristis);

    5)groene zaagrog (Pristis zijsron);

    6)reuzenhaai (Cetorhinus maximus) en witte haai (Carcharodon carcharías);

    7)gladde lantaarnhaai (Etmopterus pusillus);

    8)rifmanta (Manta alfredi);

    9)reuzenmanta (Mobula birostris);

    10)duivelsrog (Mobula mobular);

    11)Afrikaanse duivelsrog (Mobula rochebrunei);

    12)gestekelde duivelsrog (Mobula japanica);

    13)gladstaartduivelsrog (Mobula thurstoni);

    14)langvinduivelsrog (Mobula eregoodootenkee);

    15)dwergduivelsrog (Mobula munkiana);

    16)sikkelvinduivelsrog (Mobula tarapacana);

    17)kortvinduivelsrog (Mobula kuhlii);

    18)Atlantische duivelsrog (Mobula hypostoma);

    19)Noorse rog (Raja (Dipturus) nidarosiensis);

    20)witte rog (Raja alba);

    21)gitaarroggen (Rhinobatidae);

    22)zee-engel (Squatina squatina);

    23)zalm (Salmo salar);

    24)zeeforel (Salmo trutta);

    25)houting (Coregonus oxyrhynchus).

    BIJLAGE IV

    LIJST VAN BIODIVERSITEITSINDICATOREN VOOR LANDBOUWECOSYSTEMEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 
    9, LID 2 

    Indicator

    Omschrijving, eenheden en methode voor de bepaling en monitoring van de indicator

    Graslandvlinderindicator

    Omschrijving: deze indicator omvat soorten die worden beschouwd als kenmerkend voor de Europese graslanden en die voorkomen in een groot deel van Europa, dat door het merendeel van de vlindermonitoringsprogramma’s wordt bestreken. De indicator is gebaseerd op het meetkundig gemiddelde van de ontwikkeling van de soorten.

    Eenheid: index.

    Methode: zoals ontwikkeld en gebruikt door Butterfly Conservation Europe, Van Swaay, C.A.M., Assessing Butterflies in Europe — Butterfly Indicators 1990‑2018, technisch verslag, Butterfly Conservation Europe, 2020.

    Voorraad organische koolstof in minerale akkerbodems

    Omschrijving: deze indicator beschrijft de hoeveelheid organische koolstof in minerale akkerbodems op 0 cm tot 30 cm diepte.

    Eenheid: ton organische koolstof per hectare.

    Methode: zoals uiteengezet in bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1999 overeenkomstig de IPCC-richtsnoeren van 2006 voor nationale broeikasgasinventarissen, en zoals ondersteund door de Land Use and Coverage Area Frame Survey (Lucas) voor bodemgebruik, Jones A. e.a., LUCAS Soil 2022, technisch verslag van het JRC, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2021.

    Percentage van het landbouwareaal met diversiteitsrijke landschapselementen

    Omschrijving: diversiteitsrijke landschapselementen zijn elementen van in een landbouwcontext aanwezige permanente natuurlijke of semi-natuurlijke vegetatie die ecosysteemdiensten verlenen en de biodiversiteit ondersteunen. Daartoe moeten de landschapselementen aan zo weinig mogelijk externe verstoringen worden blootgesteld om verschillende taxa een veilige habitat te bieden, en moeten zij derhalve aan de volgende voorwaarden voldoen:

    a)zij mogen niet worden gebruikt voor productieve landbouw (met inbegrip van begrazing of voederproductie) en

    b) zij mogen niet worden behandeld met meststoffen of bestrijdingsmiddelen.

    Braakland kan als diversiteitsrijk landschapselement worden beschouwd als het aan de criteria a) en b) voldoet. Vruchtdragende bomen in het kader van agrobosbouw op bouwland en vruchtdragende elementen in niet-vruchtdragende heggen mogen eveneens als diversiteitsrijke landschapselementen worden beschouwd indien zij voldoen aan criterium b) en de oogst enkel plaatsvindt op momenten waarop de biodiversiteit niet in het gedrang komt.

    Eenheid: percentage (aandeel van de oppervlakte cultuurgrond).

    Methode: zoals ontwikkeld in het kader van indicator I.21 van bijlage I bij Verordening (EU) 2021/2115, zoals gebaseerd op de Lucas voor landschapselementen, Ballin M. e.a., Redesign sample for Land Use/Cover Area frame Survey (LUCAS), Eurostat 2018, en voor braakliggend land, Farm Structure, Reference Metadata in Single Integrated Metadata Structure, onlinepublicatie, Eurostat.

    BIJLAGE V

    NATIONALE INDEX VAN VEELVOORKOMENDE AKKERVOGELS

    Omschrijving

    De akkervogelindex geeft een overzicht van de populatietrends van veelvoorkomende en wijdverspreide akkervogels en is bedoeld om de biodiversiteitstoestand van landbouwecosystemen in Europa bij benadering te beoordelen. De nationale akkervogelindex is een samengestelde index op basis van meerdere soorten die de verandering meet van de relatieve populatiegrootte van akkervogelsoorten op geselecteerde onderzoekslocaties op nationaal niveau. De index omvat speciaal geselecteerde soorten die voor het foerageren en/of nestelen afhankelijk zijn van akkerhabitats. De nationale indexen met veelvoorkomende akkervogels zijn gebaseerd op soortenlijsten per lidstaat. De index wordt berekend aan de hand van een basisjaar waarin de indexwaarde gewoonlijk op 100 wordt gesteld. De trendwaarden geven de algemene ontwikkeling van de populatiegrootte van de betrokken akkervogels weer over een periode van jaren.

    Methode: Brlík e.a. (2021), Long-term and large-scale multispecies dataset tracking population changes of common European breeding birds. Sci Data 8, 21. https://doi.org/10.1038/s41597-021-00804-2

    “Lidstaten met van oudsher in sterkere mate uitgedunde populaties akkervogels”: lidstaten waar de populatie van minstens de helft van de soorten die deel uitmaken van de nationale index van veelvoorkomende akkervogels, een negatieve langetermijntrend vertoont. In lidstaten waar voor bepaalde soorten geen informatie beschikbaar is over de langetermijntrends van de populatie, wordt informatie over de Europese status van soorten gebruikt.

    Het gaat hierbij om de navolgende lidstaten:

    Tsjechië

    Denemarken

    Estland

    Finland

    Frankrijk

    Duitsland

    Hongarije

    Italië

    Luxemburg

    Nederland

    Spanje

    “Lidstaten met van oudsher in minder sterke mate uitgedunde populaties akkervogels”: lidstaten waar de populatie van minder dan de helft van de soorten die deel uitmaken van de nationale index van veelvoorkomende akkervogels, een negatieve langetermijntrend vertoont. In lidstaten waar voor bepaalde soorten geen informatie beschikbaar is over de langetermijntrends van de populatie, wordt informatie over de Europese status van soorten gebruikt.

       

    Het gaat hierbij om de navolgende lidstaten:

    Oostenrijk

    België

    Bulgarije

    Kroatië

    Cyprus

    Griekenland

    Ierland

    Letland

    Litouwen

    Malta

    Polen

    Portugal

    Roemenië

    Slowakije

    Slovenië

    Zweden

    Lijst met in de index van veelvoorkomende akkervogels opgenomen vogels per lidstaat

    Oostenrijk

    Acrocephalus palustris

    Alauda arvensis

    Anthus spinoletta

    Anthus trivialis

    Carduelis cannabina

    Carduelis carduelis

    Emberiza citrinella

    Falco tinnunculus

    Jynx torquilla

    Lanius collurio

    Lullula arborea

    Miliaria calandra

    Oenanthe oenanthe

    Passer montanus

    Perdix perdix

    Saxicola rubetra

    Saxicola torquatus

    Serinus citrinella

    Serinus serinus

    Streptopelia turtur

    Sturnus vulgaris

    Sylvia communis

    Turdus pilaris

    Vanellus vanellus

    België — Vlaanderen

    België — Wallonië

    Alauda arvensis

    Alauda arvensis

    Anthus pratensis

    Anthus pratensis

    Emberiza citrinella

    Carduelis cannabina

    Falco tinnunculus

    Corvus frugilegus

    Haematopus ostralegus

    Emberiza citrinella

    Hippolais icterina

    Falco tinnunculus

    Hirundo rustica

    Hirundo rustica

    Limosa limosa

    Lanius collurio

    Linaria cannabina

    Miliaria calandra

    Motacilla alba

    Motacilla flava

    Motacilla flava

    Passer montanus

    Numenius arquata

    Perdix perdix

    Passer montanus

    Saxicola torquatus

    Perdix perdix

    Streptopelia turtur

    Phoenicurus ochruros

    Sturnus vulgaris

    Saxicola torquatus

    Sylvia communis

    Sylvia communis

    Vanellus vanellus

    Vanellus vanellus

    Bulgarije

    Alauda arvensis

    Carduelis carduelis

    Carduelis cannabina

    Coturnix coturnix

    Corvus frugilegus

    Emberiza hortulana

    Emberiza melanocephala

    Falco tinnunculus

    Galerida cristata

    Hirundo rustica

    Lanius collurio

    Miliaria calandra

    Motacilla flava

    Perdix perdix

    Passer montanus

    Sylvia communis

    Streptopelia turtur

    Sturnus vulgaris

    Upupa epops

    Kroatië

    Alauda arvensis

    Anthus campestris

    Anthus trivialis

    Carduelis cannabina

    Carduelis carduelis

    Coturnix coturnix

    Emberiza cirlus

    Emberiza citrinella

    Emberiza melanocephala

    Falco tinnunculus

    Galerida cristata

    Jynx torquilla

    Lanius collurio

    Lanius senator

    Lullula arborea

    Luscinia megarhynchos

    Miliaria calandra

    Motacilla flava

    Oenanthe hispanica

    Oriolus oriolus

    Passer montanus

    Pica pica

    Saxicola rubetra

    Saxicola torquatus

    Streptopelia turtur

    Sylvia communis

    Upupa epops

    Vanellus vanellus

    Cyprus

    Alectoris chukar

    Athene noctua

    Carduelis carduelis

    Cisticola juncidis

    Clamator glandarius

    Columba palumbus

    Coracias garrulus

    Corvus corone cornix

    Coturnix coturnix

    Emberiza calandra

    Emberiza melanocephala

    Falco tinnunculus

    Francolinus francolinus

    Galerida cristata

    Hirundo rustica

    Chloris chloris

    Iduna pallida

    Linaria cannabina

    Oenanthe cypriaca

    Parus major

    Passer hispaniolensis

    Pica pica

    Streptopelia turtur

    Sylvia conspicillata

    Sylvia melanocephala

    Tsjechië

    Alauda arvensis

    Anthus pratensis

    Carduelis cannabina

    Ciconia ciconia

    Corvus frugilegus

    Emberiza citrinella

    Falco tinnunculus

    Hirundo rustica

    Lanius collurio

    Miliaria calandra

    Motacilla flava

    Passer montanus

    Perdix perdix

    Saxicola rubetra

    Saxicola torquatus

    Serinus serinus

    Streptopelia turtur

    Sturnus vulgaris

    Sylvia communis

    Vanellus vanellus

    Denemarken

    Alauda arvensis

    Anthus pratensis

    Carduelis cannabina

    Carduelis carduelis

    Corvus corone

    Corvus frugilegus

    Emberiza citrinella

    Falco tinnunculus

    Gallinago gallinago

    Hirundo rustica

    Lanius collurio

    Miliaria calandra

    Motacilla alba

    Motacilla flava

    Oenanthe oenanthe

    Passer montanus

    Perdix perdix

    Saxicola rubetra

    Sylvia communis

    Sylvia curruca

    Turdus pilaris

    Vanellus vanellus

    Estland

    Alauda arvensis

    Anthus pratensis

    Corvus frugilegus

    Emberiza citrinella

    Hirundo rustica

    Lanius collurio

    Linaria cannabina

    Motacilla flava

    Passer montanus

    Saxicola rubetra

    Streptopelia turtur

    Sturnus vulgaris

    Sylvia communis

    Vanellus vanellus

    Alauda arvensis

    Anthus pratensis

    Corvus frugilegus

    Emberiza citrinella

    Hirundo rustica

    Lanius collurio

    Linaria cannabina

    Motacilla flava

    Passer montanus

    Saxicola rubetra

    Streptopelia turtur

    Sturnus vulgaris

    Sylvia communis

    Vanellus vanellus

    Alauda arvensis

    Anthus pratensis

    Corvus frugilegus

    Emberiza citrinella

    Hirundo rustica

    Lanius collurio

    Linaria cannabina

    Motacilla flava

    Passer montanus

    Saxicola rubetra

    Streptopelia turtur

    Finland

    Alauda arvensis

    Anthus pratensis

    Corvus monedula

    Crex crex

    Delichon urbica

    Emberiza hortulana

    Hirundo rustica

    Numenius arquata

    Passer montanus

    Saxicola rubertra

    Sturnus vulgaris

    Sylvia communis

    Turdus pilaris

    Vanellus vanellus

    Frankrijk

    Alauda arvensis

    Alectoris rufa

    Anthus campestris

    Anthus pratensis

    Buteo buteo

    Carduelis cannabina

    Corvus frugilegus

    Coturnix coturnix

    Emberiza cirlus

    Emberiza citrinella

    Emberiza hortulana

    Falco tinnunculus

    Galerida cristata

    Lanius collurio

    Lullula arborea

    Melanocorypha calandra

    Motacilla flava

    Oenanthe oenanthe

    Perdix perdix

    Saxicola torquatus

    Saxicola rubetra

    Sylvia communis

    Upupa epops

    Vanellus vanellus

    Duitsland

    Alauda arvensis

    Athene noctua

    Emberiza citrinella

    Lanius collurio

    Limosa limosa

    Lullula arborea

    Miliaria calandra

    Milvus milvus

    Saxicola rubetra

    Vanellus vanellus

    Griekenland

    Alauda arvensis

    Apus apus

    Athene noctua

    Calandrella brachydactyla

    Carduelis cannabina

    Carduelis carduelis

    Carduelis chloris

    Ciconia ciconia

    Corvus corone

    Corvus monedula

    Delichon urbicum

    Emberiza cirlus

    Emberiza hortulana

    Emberiza melanocephala

    Falco naumanni

    Falco tinnunculus

    Galerida cristata

    Hirundo daurica

    Hirundo rustica

    Lanius collurio

    Lanius minor

    Lanius senator

    Lullula arborea

    Luscinia megarhynchos

    Melanocorypha calandra

    Miliaria calandra

    Motacilla flava

    Oenanthe hispanica

    Oenanthe oenanthe

    Passer domesticus

    Passer hispaniolensis

    Passer montanus

    Pica pica

    Saxicola rubetra

    Saxicola torquatus

    Streptopelia decaocto

    Streptopelia turtur

    Sturnus vulgaris

    Sylvia melanocephala

    Upupa epops

    Hongarije

    Alauda arvensis

    Anthus campestris

    Coturnix coturnix

    Emberiza calandra

    Falco tinnunculus

    Galerida cristata

    Lanius collurio

    Lanius minor

    Locustella naevia

    Merops apiaster

    Motacilla flava

    Perdix perdix

    Sturnus vulgaris

    Sylvia communis

    Sylvia nisoria

    Vanellus vanellus

    Ierland

    Carduelis cannabina

    Carduelis carduelis

    Columba oenas

    Columba palumbus

    Corvus cornix

    Corvus frugilegus

    Corvus monedula

    Emberiza citrinella

    Falco tinnunculus

    Fringilla coelebs

    Hirundo rustica

    Chloris chloris

    Motacilla alba

    Passer domesticus

    Phasianus colchicus

    Pica pica

    Saxicola torquatus

    Sturnus vulgaris

    Italië

    Alauda arvensis

    Anthus campestris

    Calandrella brachydactyla

    Carduelis carduelis

    Carduelis chloris

    Corvus cornix

    Emberiza calandra

    Emberiza hortulana

    Falco tinnunculus

    Galerida cristata

    Hirundo rustica

    Jynx torquilla

    Lanius collurio

    Luscinia megarhynchos

    Melanocorypha calandra

    Motacilla alba

    Motacilla flava

    Oriolus oriolus

    Passer domesticus italiae

    Passer hispaniolensis

    Passer montanus

    Pica pica

    Saxicola torquatus

    Serinus serinus

    Streptopelia turtur

    Sturnus unicolor

    Sturnus vulgaris

    Upupa epops

    Letland

    Acrocephalus palustris

    Alauda arvensis

    Anthus pratensis

    Carduelis carduelis

    Carpodacus erythrinus

    Ciconia ciconia

    Crex crex

    Emberiza citrinella

    Lanius collurio

    Locustella naevia

    Motacilla flava

    Passer montanus

    Saxicola rubetra

    Sturnus vulgaris

    Sylvia communis

    Vanellus vanellus

    Litouwen

    Alauda arvensis

    Anthus pratensis

    Carduelis carduelis

    Ciconia ciconia

    Crex crex

    Emberiza citrinella

    Hirundo rustica

    Lanius collurio

    Motacilla flava

    Passer montanus

    Saxicola rubetra

    Sturnus vulgaris

    Sylvia communis

    Vanellus vanellus

    Luxemburg

    Alauda arvensis

    Carduelis cannabina

    Emberiza citrinella

    Lanius collurio

    Passer montanus

    Saxicola torquatus

    Sylvia communis

    Malta

    Calandrella brachydactyla

    Linaria cannabina

    Cettia cetti

    Cisticola juncidis

    Coturnix coturnix

    Emberiza calandra

    Lanius senator

    Monticola solitarius

    Passer hispaniolensis

    Passer montanus

    Serinus serinus

    Streptopelia decaocto

    Streptopelia turtur

    Sturnus vulgaris

    Sylvia conspicillata

    Sylvia melanocephala

    Nederland

    Alauda arvensis

    Anthus pratensis

    Athene noctua

    Calidris pugnax

    Carduelis carduelis

    Corvus frugilegus

    Coturnix coturnix

    Emberiza citrinella

    Falco tinnunculus

    Gallinago gallinago

    Haematopus ostralegus

    Hippolais icterina

    Hirundo rustica

    Limosa limosa

    Miliaria calandra

    Motacilla flava

    Numenius arquata

    Passer montanus

    Perdix perdix

    Saxicola torquatus

    Spatula clypeata

    Streptopelia turtur

    Sturnus vulgaris

    Sylvia communis

    Tringa totanus

    Turdus viscivorus

    Vanellus vanellus

    Polen

    Alauda arvensis

    Anthus pratensis

    Carduelis cannabina

    Ciconia ciconia

    Emberiza citrinella

    Emberiza hortulana

    Falco tinnunculus

    Galerida cristata

    Hirundo rustica

    Lanius collurio

    Limosa limosa

    Miliaria calandra

    Motacilla flava

    Passer montanus

    Saxicola torquatus

    Saxicola rubetra

    Serinus serinus

    Streptopelia turtur

    Sturnus vulgaris

    Sylvia communis

    Upupa epops

    Vanellus vanellus

    Portugal

    Athene noctua

    Bubulcus ibis

    Carduelis carduelis

    Chloris chloris

    Ciconia ciconia

    Cisticola juncidis

    Coturnix coturnix

    Delichon urbicum

    Emberiza cirlus

    Falco tinnunculus

    Galerida cristata

    Hirundo rustica

    Lanius meridionalis

    Linaria cannabina

    Merops apiaster

    Miliaria calandra

    Milvus migrans

    Passer domesticus

    Pica pica

    Saxicola torquatus

    Serinus serinus

    Sturnus unicolor

    Upupa epops

    Roemenië

    Alauda arvensis

    Anthus campestris

    Calandrella brachydactyla

    Ciconia ciconia

    Corvus frugilegus

    Emberiza calandra

    Emberiza citrinella

    Emberiza hortulana

    Emberiza melanocephala

    Falco tinnunculus

    Galerida cristata

    Hirundo rustica

    Lanius collurio

    Lanius minor

    Linaria cannabina

    Melanocorypha calandra

    Motacilla flava

    Passer montanus

    Perdix perdix

    Saxicola rubetra

    Saxicola torquatus

    Streptopelia turtur

    Sturnus vulgaris

    Sylvia communis

    Upupa epops

    Vanellus vanellus

    Slowakije

    Alauda arvensis

    Carduelis cannabina

    Carduelis carduelis

    Emberiza calandra

    Emberiza citrinella

    Falco tinnunculus

    Hirundo rustica

    Chloris chloris

    Lanius collurio

    Locustella naevia

    Motacilla flava

    Passer montanus

    Saxicola rubetra

    Saxicola torquatus

    Serinus serinus

    Streptopelia turtur

    Sturnus vulgaris

    Sylvia communis

    Sylvia nisoria

    Vanellus vanellus

    Slovenië

    Acrocephalus palustris

    Alauda arvensis

    Anthus trivialis

    Carduelis cannabina

    Carduelis carduelis

    Columba oenas

    Columba palumbus

    Emberiza calandra

    Emberiza cirlus

    Emberiza citrinella

    Falco tinnunculus

    Galerida cristata

    Hirundo rustica

    Jynx torquilla

    Lanius collurio

    Lullula arborea

    Luscinia megarhynchos

    Motacilla flava

    Passer montanus

    Phoenicurus phoenicurus

    Picus viridis

    Saxicola rubetra

    Saxicola torquatus

    Serinus serinus

    Streptopelia turtur

    Sturnus vulgaris

    Sylvia communis

    Upupa epops

    Vanellus vanellus

    Spanje

    Alauda arvensis

    Alectoris rufa

    Athene noctua

    Calandrella brachydactyla

    Carduelis carduelis

    Cisticola juncidis

    Corvus monedula

    Coturnix coturnix

    Emberiza calandra

    Falco tinnunculus

    Galerida cristata

    Hirundo rustica

    Linaria cannabina

    Melanocorypha calandra

    Merops apiaster

    Oenanthe hispanica

    Passer domesticus

    Passer montanus

    Pica pica

    Pterocles orientalis

    Streptopelia turtur

    Sturnus unicolor

    Tetrax tetrax

    Upupa epops

    Zweden

    Alauda arvensis

    Anthus pratensis

    Carduelis cannabina

    Corvus frugilegus

    Emberiza citrinella

    Emberiza hortulana

    Falco tinnunculus

    Hirundo rustica

    Lanius collurio

    Motacilla flava

    Passer montanus

    Saxicola rubetra

    Sturnus vulgaris

    Sylvia communis

    Vanellus vanellus

    BIJLAGE VI

    LIJST VAN BIODIVERSITEITSINDICATOREN VOOR BOSECOSYSTEMEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 
    10, LID 2 

    Indicator

    Omschrijving, eenheid en methode voor de bepaling en monitoring van de indicator

    Staand dood hout

    Omschrijving: deze indicator geeft de hoeveelheid niet-levende, staande houtige biomassa in bossen en andere beboste gebieden weer.

    Eenheid: m3/ha.

    Methode: zoals ontwikkeld en gebruikt door FOREST EUROPE, State of Europe’s Forests 2020, en opgenomen in de beschrijving van nationale bosinventarissen in Tomppo E. e.a., National Forest Inventories, Pathways for Common Reporting, Springer, 2010, en rekening houdend met de methodiek van bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1999 overeenkomstig de IPCC-richtsnoeren van 2006 voor nationale broeikasgasinventarissen.

    Liggend dood hout

    Omschrijving: deze indicator geeft de hoeveelheid niet-levende houtige biomassa weer die op de grond ligt in bossen en andere beboste gebieden.

    Eenheid: m3/ha.

    Methode: zoals ontwikkeld en gebruikt door FOREST EUROPE, State of Europe’s Forests 2020, en opgenomen in de beschrijving van nationale bosinventarissen in Tomppo E. e.a., National Forest Inventories, Pathways for Common Reporting, Springer, 2010, en rekening houdend met de methodiek van bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1999 overeenkomstig de IPCC-richtsnoeren van 2006 voor nationale broeikasgasinventarissen.

    Aandeel bossen met een ongelijkmatige leeftijdsopbouw

    Omschrijving: deze indicator heeft betrekking op het aandeel productiebossen met een ongelijkmatige leeftijdsopbouw ten opzichte van bossen met een gelijkmatige leeftijdsopbouw.

    Eenheid: percentage productiebossen met een ongelijkmatige leeftijdsopbouw.

    Methode: zoals ontwikkeld en gebruikt door FOREST EUROPE, State of Europe’s Forests 2020, en opgenomen in de beschrijving van nationale bosinventarissen in Tomppo E. e.a., National Forest Inventories, Pathways for Common Reporting, Springer, 2010.

    Connectiviteit van bossen

    Omschrijving: de connectiviteit van bossen staat voor de mate van compactheid van het bosareaal uitgedrukt in een getal tussen 0 en 100.

    Eenheid: index.

    Methode: zoals ontwikkeld door de FAO, Vogt P., e.a., FAO State of the World’s Forests: Forest Fragmentation, technisch verslag van het JRC, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, Luxemburg, 2019.

    Index van veelvoorkomende bosvogels

    Omschrijving: de bosvogelindicator beschrijft de ontwikkeling van de populatie van veelvoorkomende bosvogels in hun Europese verspreidingsgebied in de loop van de tijd. Deze samengestelde index is opgebouwd uit waarnemingsgegevens van vogelsoorten die kenmerkend zijn voor de Europese boshabitats. De index is gebaseerd op een specifieke soortenlijst per lidstaat.

    Eenheid: index.

    Methode: Brlík e.a., Long-term and large-scale multispecies dataset tracking population changes of common European breeding birds, Sci Data 8, 21. 2021.

    Voorraad organische koolstof

    Omschrijving: deze indicator beschrijft de voorraad organische koolstof in de strooisellaag en in de minerale bodem op een diepte van 0 cm tot 30 cm in bosecosystemen.

    Eenheid: ton organische koolstof per hectare.

    Methode: zoals uiteengezet in bijlage V bij Verordening (EU) 2018/1999 overeenkomstig de IPCC-richtsnoeren van 2006 voor nationale broeikasgasinventarissen, en zoals ondersteund door de Land Use and Coverage Area Frame Survey (Lucas) voor bodemgebruik, Jones A. e.a., LUCAS Soil 2022, technisch verslag van het JRC, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, 2021.



    BIJLAGE VII

    LIJST MET VOORBEELDEN VAN HERSTELMAATREGELEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 11, LID 8

    1)Wetlands herstellen door drooggelegde veengebieden te vernatten, structuren voor de drainage van veengebieden te verwijderen, of veenafgravingen te ontpolderen en de afgravingen stop te zetten.

    2)De hydrologische toestand verbeteren door de kwantiteit, kwaliteit en dynamiek van de oppervlaktewateren te vergroten en het grondwaterpeil te verhogen voor natuurlijke en semi-natuurlijke ecosystemen.

    3)Ongewenste struikgroei of niet-inheemse aanplantingen verwijderen op graslanden, wetlands, in bossen en op schaars begroeid land.

    4)Moeraslandbouw toepassen.

    5)De meandering van rivieren herstellen en kunstmatige meanders of hoefijzermeren weer op de rivier aansluiten.

    6)Barrières in lengte- en dwarsrichting (zoals dijken en dammen) verwijderen, de rivierdynamiek meer ruimte geven en vrij stromende riviergedeelten in ere herstellen.

    7)Natuurlijke rivierbeddingen, meren en laaglandwaterlopen herstellen, bv. door de kunstmatige fixatie van beddingen te verwijderen, de samenstelling van het substraat te optimaliseren en de habitatbedekking te verbeteren of te ontwikkelen.

    8)Natuurlijke sedimentatieprocessen herstellen.

    9)Oeverbuffers aanleggen, zoals ooibossen, bufferstroken, weiden of graslanden.

    10)De ecologische kenmerken van bossen versterken, zoals grote, oude en stervende bomen (habitatbomen) en van de hoeveelheden liggend en staand dood hout.

    11)Toewerken naar een gediversifieerde bosstructuur wat betreft vegetatie en leeftijd, en natuurlijke regeneratie en opeenvolging van boomsoorten mogelijk maken.

    12)Bossen verder diversifiëren door mozaïeken van niet-boshabitats te creëren, zoals open stukken grasland of heide, vijvers of rotsachtige gebieden.

    13)Bosbouwbenaderingen toepassen die dicht bij de natuur staan of gericht zijn op doorlopende bedekking; inheemse boomsoorten introduceren.

    14)De ontwikkeling van oude inheemse bossen en volgroeide opstanden bevorderen (bv. door af te zien van het oogsten).

    15)Diversiteitsrijke landschapselementen — zoals bufferstroken, akkerranden met inheemse bloemen, heggen, bomen, kleine bossen, terrasmuren, vijvers, habitatcorridors en stapstenen enz. — introduceren in bouwland en intensief gebruikt grasland.

    16)Het op agro-ecologische wijze beheerde landbouwareaal vergroten, zoals biologische landbouw of agrobosbouw, de teelt van meerdere gewassen en gewasrotatie, en het geïntegreerde beheer van plagen en nutriënten.

    17)Graslanden in voorkomend geval minder intensief begrazen of minder vaak maaien en weer overgaan op extensieve begrazing met landbouwhuisdieren en extensieve maairegimes waar die werden afgeschaft.

    18)Het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen alsook van kunstmest en dierlijke mest stopzetten of verminderen.

    19)Stoppen met het omploegen van grasland en met de introductie van zaden van productieve grassen.

    20)Aanplantingen op vroegere dynamische duinsystemen in het binnenland verwijderen om de natuurlijke winddynamiek te herstellen ten gunste van open habitats.

    21)Habitats beter op elkaar aansluiten om de ontwikkeling van soortenpopulaties, voldoende individuele of genetische uitwisseling alsook migratie van soorten en aanpassing aan klimaatverandering mogelijk te maken.

    22)Ecosystemen in staat stellen hun eigen natuurlijke dynamiek te ontwikkelen, bijvoorbeeld door af te zien van de oogst en door de natuurlijke en wilde staat te bevorderen.

    23)Invasieve uitheemse soorten verwijderen en beheersen en nieuwe introducties daarvan voorkomen of tot een minimum beperken.

    24)De negatieve effecten van visserijactiviteiten op het mariene ecosysteem tot een minimum beperken, bv. door vistuig te gebruiken dat minder impact heeft op de zeebodem.

    25)Belangrijke paai- en kraamgebieden van vissen herstellen.

    26)Structuren of substraten aanleggen om de terugkeer van marien leven te stimuleren, zoals koraalriffen, oesterbanken en keienvelden.

    27)Zeegrasvelden en kelpwouden herstellen door actieve stabilisatie van de zeebodem, door drukfactoren te verminderen en zo nodig weg te nemen, of door actieve vermeerdering en aanplant.

    28)Verschillende vormen van mariene verontreiniging verminderen, zoals nutriëntenbelasting, geluidsoverlast en plastic afval.

    29)Stedelijke groene ruimten met ecologische kenmerken uitbreiden, zoals parken, bomen en bosgebieden met inheemse soorten, groendaken, graslanden met wilde bloemen, tuinen, stadstuinbouw, straten met bomen, stadsweiden en hagen, vijvers en waterlopen.

    30)Beëindiging, vermindering of sanering van verontreiniging door farmaceutische producten, gevaarlijke chemische stoffen, stedelijk en industrieel afvalwater en ander afval, waaronder zwerfvuil en plastic, alsook lichtvervuiling in alle ecosystemen.

    31)Brownfields, voormalige industrieterreinen en steengroeven omvormen tot natuurgebieden.

    Top