Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32021R1058

    Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds

    PE/48/2021/INIT

    PB L 231 van 30.6.2021, p. 60–93 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 01/03/2024

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2021/1058/oj

    30.6.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 231/60


    VERORDENING (EU) 2021/1058 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 24 juni 2021

    inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 177, tweede alinea, en de artikelen 178 en 349,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

    Gezien het advies van het Comité van de Regio’s (2),

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (3),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Artikel 176 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) bepaalt dat het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) is bedoeld om een bijdrage te leveren aan het wegnemen van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Unie. Op grond van dat artikel en de tweede en de derde alinea van artikel 174 VWEU moet het EFRO de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio’s en de achterstand van de minst begunstigde regio’s helpen verkleinen, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan regio’s die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, met name die welke voortvloeien uit demografische achteruitgang, zoals de meest noordelijke regio’s met een zeer geringe bevolkingsdichtheid, alsmede eilanden grens- en berggebieden.

    (2)

    Het Cohesiefonds is opgericht om bij te dragen aan de algemene doelstelling van versterking van de economische, sociale en territoriale cohesie van de Unie door het verstrekken van financiële bijdragen op het gebied van milieu en trans-Europese netwerken op het gebied van de vervoersinfrastructuur (TEN-T), zoals omschreven in Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4).

    (3)

    Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad (5) stelt gemeenschappelijke regels vast die van toepassing zijn op het EFRO, het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie, het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (EFMZVA), het Fonds voor asiel, migratie en integratie (AMIF), het Fonds voor interne veiligheid (ISF) en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (BMVI), waarvoor een gemeenschappelijk kader geldt.

    (4)

    Ter vereenvoudiging van de regels die van toepassing waren op het EFRO en het Cohesiefonds gedurende de programmeringsperiode 2014-2020 moeten de regels die op beide fondsen toepasselijk zijn, worden vastgelegd in één verordening.

    (5)

    Horizontale beginselen zoals neergelegd in artikel 3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en in artikel 10 VWEU, alsook de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid zoals neergelegd in artikel 5 VEU moeten bij de tenuitvoerlegging van het EFRO en Cohesiefonds worden geëerbiedigd, en daarbij moet rekening worden gehouden met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De lidstaten moeten ook voldoen aan de verplichtingen vastgelegd in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind en in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap, de beginselen van de door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in 2017 verkondigde Europese pijler van sociale rechten in acht nemen en toegankelijkheid garanderen overeenkomstig artikel 9 van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap en met het Unierecht tot harmonisering van toegankelijkheidseisen voor producten en diensten. In dat verband moeten het EFRO en het Cohesiefonds, in synergie met het ESF+, ten uitvoer worden gelegd op een wijze die de overgang van institutionele zorg naar gezins- en gemeenschapsgebonden zorg bevordert, en moeten zij bij het nastreven van hun doelstellingen beogen bij te dragen tot het scheppen van hoogwaardige banen, het uitbannen van armoede en het bevorderen van sociale inclusie. De lidstaten en de Commissie moeten ernaar streven ongelijkheden weg te werken, gelijkheid tussen mannen en vrouwen te bevorderen, het genderperspectief te integreren en discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele gerichtheid te bestrijden. Geen van beide fondsen dient maatregelen te ondersteunen die bijdragen aan enige vorm van segregatie of uitsluiting, beide moeten bij de financiering van infrastructuur de toegankelijkheid voor personen met een handicap waarborgen.

    (6)

    De doelstellingen van het EFRO en het Cohesiefonds moeten worden nagestreefd in het kader van duurzame ontwikkeling en de bevordering door de Unie van de in artikel 11 en artikel 191, lid 1, VWEU verankerde doelstelling inzake behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, en met inachtneming van het beginsel “de vervuiler betaalt”. Om recht te doen aan het belang van het bestrijden van klimaatverandering conform de toezeggingen van de Unie om de Overeenkomst van Parijs van 2015 inzake klimaatverandering die is aangenomen na afloop van de 21e conferentie van de partijen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering en om de duurzameontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties (“duurzameontwikkelingsdoelen van de VN”) te verwezenlijken, zullen beide fondsen bijdragen aan de integratie van klimaatactie en aan de verwezenlijking van een algemene doelstelling om 30 % van de begrotingsuitgaven van de Unie te bestemmen voor het ondersteunen van de klimaatdoelen. Daarom zal naar verwachting 30 % van de totale financiële middelen uit het EFRO worden besteed aan concrete acties in het kader van het EFRO ter verwezenlijking van de klimaatdoelen. Naar verwachting zal 37 % van de totale financiële middelen uit het Cohesiefonds worden besteed aan concrete acties in het kader van het Cohesiefonds ter verwezenlijking van de klimaatdoelen. Voorts moeten de acties in het kader van deze verordening bijdragen aan de ambitie om in 2024 7,5 % en in 2026 en 2027 10 % van de jaarlijkse uitgaven in het kader van het meerjarig financieel kader (MFK) te besteden aan biodiversiteitsdoelstellingen, rekening houdend met de bestaande overlappingen tussen klimaat- en biodiversiteitsdoelen.

    Beide fondsen moeten activiteiten ondersteunen die de klimaat- en milieunormen en -prioriteiten van de Unie eerbiedigen, geen ernstige afbreuk doen aan de milieudoelstellingen in de zin van artikel 17 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad (6) en zorgen voor de overgang naar een koolstofarme economie in het traject naar klimaatneutraliteit uiterlijk in 2050. In de programma’s van het EFRO en het Cohesiefonds moet rekening worden gehouden met de inhoud van geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen die zijn aangenomen in het kader van de governance van de energie-unie en klimaatactie zoals vastgesteld bij Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad (7).

    (7)

    Om de integriteit van de interne markt te beschermen, moeten de uit het EFRO en het Cohesiefonds gefinancierde acties waarbij ondernemingen gebaat zijn, voldoen aan de Unieregels voor staatssteun zoals vastgelegd in de artikelen 107 en 108 VWEU.

    (8)

    Het beginsel van partnerschap is een essentieel kenmerk bij de uitvoering van het EFRO en het Cohesiefonds, waarbij wordt voortgebouwd op de aanpak van bestuur op verschillende niveaus en wordt gezorgd voor betrokkenheid van regionale, lokale, stedelijke en andere overheden, het maatschappelijk middenveld, de economische en sociale partners en, in voorkomend geval, onderzoeksorganisaties en universiteiten. De uitvoering van beide fondsen moet zorgen voor coördinatie en complementariteit met het ESF+, het Fonds voor een rechtvaardige transitie, het EFMZVA en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo).

    (9)

    Er moeten bepalingen komen voor de steun uit het EFRO voor de doelstellingen “investeren in werkgelegenheid en groei” en “Europese territoriale samenwerking” (Interreg).

    (10)

    Om de aard van de activiteiten die kunnen worden ondersteund door het EFRO en het Cohesiefonds te bepalen, moeten er specifieke beleidsdoelstellingen (BD’s) voor het verstrekken van steun uit beide fondsen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat zij bijdragen aan één of meer van de gemeenschappelijke beleidsdoelstellingen in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060.

    (11)

    Aangezien kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) de ruggengraat van de Europese economie vormen, moet het EFRO steun blijven verstrekken aan de ontwikkeling van kmo’s door hun duurzame groei en concurrentievermogen te vergroten. Rekening houdend met de mogelijk ingrijpende gevolgen van de COVID-19-pandemie of van eventuele andere crisissituaties die zich in de toekomst kunnen voordoen en gevolgen hebben voor het bedrijfsleven en de werkgelegenheid, moet het EFRO bovendien het te boven komen van dergelijke crisissituaties ondersteunen door het scheppen van banen in kmo’s te ondersteunen, onder meer door middel van productieve investeringen.

    (12)

    Investeringen in het kader van het EFRO moeten bijdragen aan de ontwikkeling van een uitgebreid, snel, digitaal infrastructuurnetwerk, en aan het bevorderen van niet-vervuilende en duurzame multimodale mobiliteit met de nadruk op openbaar vervoer en gedeelde mobiliteit, lopen en fietsen, als onderdeel van de transitie naar een koolstofneutrale economie.

    (13)

    Om de mogelijkheden van het digitale tijdperk te benutten, moet het EFRO bijdragen aan de ontwikkeling van een inclusieve digitale samenleving waarin burgers, onderzoeksorganisaties, bedrijven en overheden ten volle gebruikmaken van de mogelijkheden van digitalisering. Een doeltreffende e-overheid op nationaal, regionaal en lokaal niveau omvat de ontwikkeling van instrumenten en een heroverweging van organisatie en processen, zodat overheidsdiensten doeltreffender, gemakkelijker, sneller en goedkoper kunnen worden verricht. Met name digitale en telecommunicatietechnologieën moeten worden gebruikt om traditionele netwerken en diensten ten behoeve van lokale gemeenschappen te versterken door het ontwikkelen van projecten als slimme steden en dorpen.

    (14)

    Steun uit het EFRO in het kader van beleidsdoelstelling 1 (BD 1) moet gebaseerd zijn op het opbouwen van capaciteit voor strategieën voor slimme specialisatie, waarbij op nationaal of regionaal niveau, of beide, prioriteiten worden gesteld om hun concurrentievoordeel te vergroten door sterke punten op het gebied van onderzoek en innovatie te ontwikkelen en af te stemmen op de behoeften van het bedrijfsleven en de behoefte aan vaardigheden door ontsluiting van ondernemerspotentieel. Het proces moet ondernemingsgerichte actoren, waaronder het bedrijfsleven, onderwijs- en onderzoeksorganisaties, overheden en het maatschappelijk middenveld, in staat stellen de meest veelbelovende gebieden voor duurzame economische ontwikkeling in kaart te brengen op basis van de specifieke structuren en kennisbasis van een regio. Aangezien het governanceproces van slimme specialisatie van cruciaal belang is voor de kwaliteit van de strategie, moet het EFRO steun verstrekken voor de ontwikkeling en versterking van de capaciteiten die nodig zijn voor een efficiënte ontsluiting van ondernemerspotentieel en voor de voorbereiding of actualisering van strategieën voor slimme specialisatie.

    (15)

    Om de verwezenlijking van een klimaatneutrale Unie uiterlijk in 2050 te bevorderen, rekening houdend met de sociale en economische gevolgen daarvan, moeten het EFRO en het Cohesiefonds bijdragen aan de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen en aan de aanpak van energiearmoede. Investeringen in energie-efficiëntie, met inbegrip van energiebesparingsregelingen, in duurzame hernieuwbare energie overeenkomstig de duurzaamheidscriteria van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (8) en in slimme energiesystemen, alsook investeringen ter bevordering van rampenpreventie, biodiversiteit en groene infrastructuur, met inbegrip van het behoud, de opwaardering en het onder de aandacht brengen van beschermde natuurgebieden, en andere maatregelen ter vermindering van broeikasgasemissies, zoals het behoud en herstel van natuurgebieden met een groot potentieel voor koolstofopname en -opslag, met inbegrip van vernatting van moerasgebieden, de afvang van stortgas of de vermindering van de uitstoot van industriële processen of producten zouden in dit verband van essentieel belang zijn. Voorts moeten investeringen ter vermindering van alle vormen van verontreiniging, zoals lucht-, water-, bodem-, geluids- en lichtvervuiling, worden ondersteund.

    (16)

    Bij de voorbereiding van door het EFRO en het Cohesiefonds medegefinancierde programma’s moet rekening worden gehouden met de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen, waarin de beleidslijnen en maatregelen worden geschetst en waarin energiearmoede en broeikasgasemissies worden aangepakt. Om bij te dragen tot de verwezenlijking van de in de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen vastgelegde nationale doelstellingen om energiearmoede terug te dringen, moet het EFRO met name steun verstrekken voor het verbeteren van de energie-efficiëntie in woningen en gebouwen in lijn met de gewijzigde Richtlijn (EU) 2018/844 van het Europees Parlement en de Raad (9) teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van een koolstofvrij gebouwenbestand tegen 2050, waardoor het energieverbruik afneemt en besparingen worden gerealiseerd voor huishoudens die met energiearmoede kampen.

    (17)

    Om de vervoersverbindingen te verbeteren, moeten het EFRO en het Cohesiefonds de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk, als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1315/2013, bevorderen door investeringen in infrastructuur voor spoorvervoer, binnenvaart, wegvervoer, zeevervoer en multimodaal vervoer, met inbegrip van maatregelen ter beperking van geluidshinder. Het EFRO en het Cohesiefonds moeten ook nationale, regionale en lokale, grensoverschrijdende en stedelijke mobiliteit ondersteunen. Daarbij moeten beide fondsen aandacht besteden aan het verbeteren van de veiligheid, met name van bestaande bruggen en tunnels.

    (18)

    In een wereld waarin alles steeds nauwer verweven is en in het licht van de dynamiek rond demografische ontwikkelingen en migratie is het duidelijk dat het migratiebeleid van de Unie een gemeenschappelijke aanpak vergt die is gebaseerd op de synergie en de complementariteit van de verschillende financieringsinstrumenten. Daarom moet het EFRO bij de voorbereiding en uitvoering van programma’s aandacht hebben voor demografische uitdagingen. Om te zorgen voor een coherente, krachtige en consistente steun voor solidariteit en het delen van verantwoordelijkheid onder de lidstaten bij het beheer van migratie, moet het EFRO op het meest geschikte territoriale niveau steun verstrekken om de duurzame, inclusieve integratie van onderdanen van derde landen, onder wie migranten, te vergemakkelijken ten behoeve van de sociale en economische ontwikkeling, door een aanpak te volgen die gericht is op de bescherming van hun waardigheid en rechten.

    (19)

    Om sociale innovatie en inclusieve toegang tot hoogwaardige werkgelegenheid te bevorderen, moet het EFRO steun verstrekken aan entiteiten van de “sociale economie” zoals coöperaties, onderlinge maatschappijen, verenigingen zonder winstoogmerk en sociale ondernemingen.

    (20)

    Om sociale inclusie te bevorderen en armoede, met name onder gemarginaliseerde gemeenschappen, te bestrijden, moet de toegang, ook via infrastructuur, tot sociale, onderwijs-, culturele en recreatiediensten, met inbegrip van sport, worden verbeterd, rekening houdend met de specifieke behoeften van personen met een handicap, kinderen en ouderen.

    (21)

    Het EFRO en het Cohesiefonds moeten de sociaaleconomische inclusie van gemarginaliseerde gemeenschappen bevorderen, met bijzondere aandacht voor het nationaal strategisch beleidskader voor de integratie van de Roma, zoals bedoeld in bijlage IV bij Verordening (EU) 2021/1060, waarin maatregelen voor integratie worden vastgelegd, huishoudens met een laag inkomen, inclusief huishoudens die risico lopen op armoede en sociale uitsluiting, en achterstandsgroepen, waaronder mensen met speciale behoeften. In overeenstemming met beginsel 19 van de Europese pijler van sociale rechten zouden het EFRO en het Cohesiefonds met name steun moeten kunnen verstrekken voor sociale huisvesting. Rekening houdend met de moeilijkheden die gemarginaliseerde Romagemeenschappen hebben om toegang te krijgen tot basisdiensten, moeten het EFRO en het Cohesiefonds bijdragen aan de verbetering van hun levensomstandigheden en hun ontwikkelingsvooruitzichten.

    (22)

    Om beter voorbereid te zijn op het op een sociaal inclusieve manier aanbieden van onderwijs en opleiding op afstand en online, moet het EFRO, bij de verbetering van gelijke toegang tot inclusieve en hoogwaardige diensten op het gebied van onderwijs, opleiding en een leven lang leren, met name de veerkracht van het afstands- en onlineleren helpen bevorderen. Bij het streven naar continuïteit in onderwijs en opleiding tijdens de COVID-19-pandemie zijn belangrijke tekortkomingen aan het licht gekomen in de toegang tot de nodige informatie- en communicatietechnologie (ICT)-apparatuur en connectiviteit van lerende uit achterstandsgroepen en in afgelegen gebieden. Daarom moet het EFRO het beschikbaar stellen van de noodzakelijke ICT-apparatuur en connectiviteit, waarmee de veerkracht van de onderwijs- en opleidingsstelsels voor afstands- en onlineleren wordt bevorderd, ondersteunen.

    (23)

    Om de volksgezondheidsstelsels beter in staat te stellen noodsituaties op het gebied van de gezondheidszorg te voorkomen, snel te bestrijden en te boven te komen, moet het EFRO ook de gezondheidsstelsels veerkrachtig helpen maken. Aangezien de ongekende COVID-19-pandemie duidelijk heeft gemaakt hoe belangrijk de onmiddellijke beschikbaarheid van vitale goederen is om effectief op een noodsituatie te kunnen reageren, moet daarnaast de reikwijdte van de EFRO-steun worden uitgebreid, zodat de goederen kunnen worden aangekocht die nodig zijn om de gezondheidsstelsels, waaronder de eerstelijnszorg, rampbestendiger en veerkrachtiger te maken en om de overgang van institutionele naar gezins- en gemeenschapsgebonden zorg te bevorderen. Wanneer goederen worden aangekocht om de gezondheidsstelsels veerkrachtiger te maken, moeten deze in lijn zijn met en niet verder gaan dan de nationale gezondheidsstrategie, en complementair zijn met het EU4Health-programma dat is vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/522 van het Europees Parlement en de Raad (10), alsook met de rescEU-capaciteit in het kader van het Uniemechanisme voor civiele bescherming zoals vastgesteld bij Besluit nr. 1313/2013/EU van he Europees Parlement en de Raad (11).

    (24)

    Het EFRO moet de overgang van institutionele naar gezins- en gemeenschapsgebonden zorg ondersteunen en bevorderen door faciliteiten te ondersteunen die segregatie proberen te voorkomen, de integratie van mensen in de samenleving bevorderen en zelfstandig wonen proberen mogelijk te maken.

    (25)

    Er moet worden voorzien in een afzonderlijke specifieke doelstelling voor ondersteuning van de sterk van het toerisme en de cultuursector afhankelijke regionale economieën. Daardoor zou het potentieel van cultuur en duurzaam toerisme voor economisch herstel, sociale inclusie en sociale innovatie ten volle kunnen worden benut, zonder dat wordt afgedaan aan de mogelijkheden om aan die sectoren op grond van andere specifieke doelstellingen steun uit het EFRO te verstrekken.

    (26)

    Investeringen ter ondersteuning van de creatieve en culturele sector, culturele dienstverlening en cultureelerfgoedlocaties zouden kunnen worden gefinancierd in het kader van eender welke beleidsdoelstelling, mits deze investeringen aan het verwezenlijken van de specifieke doelstellingen bijdragen en binnen het toepassingsgebied van de steunverstrekking uit het EFRO vallen.

    (27)

    Duurzaam toerisme vereist een evenwicht tussen economische, sociale, culturele en ecologische duurzaamheid. De aanpak ter ondersteuning van duurzaam toerisme moet in overeenstemming zijn met de mededeling van de Commissie van 19 oktober 2007, getiteld “Agenda voor een duurzaam en concurrerend Europees toerisme”. Daarbij moet met name rekening worden gehouden met het welzijn van toeristen, de natuurlijke en culturele omgeving worden geëerbiedigd en de sociaal-economische ontwikkeling en het concurrentievermogen van bestemmingen en bedrijven worden gewaarborgd door middel van een geïntegreerde en holistische beleidsaanpak.

    (28)

    Om de inspanningen van de lidstaten en de regio’s bij het aangaan van nieuwe uitdagingen te ondersteunen, een hoge veiligheid voor hun burgers te garanderen en marginalisering en radicalisering te voorkomen, en tegelijkertijd de synergie en complementariteit met andere beleidsgebieden van de Unie te benutten, moeten de investeringen in het kader van het EFRO veiligheidsbevorderend zijn in gebieden waar behoefte is aan veilige en beveiligde openbare ruimten en vitale infrastructuur, zoals vervoer en energie, om zo bij te dragen tot de opbouw van meer inclusieve en veiligere samenlevingen.

    (29)

    Om de harmonieuze ontwikkeling van zowel stedelijke als niet-stedelijke gebieden te waarborgen, moet het EFRO in het kader van beleidsdoelstelling 5 (BD 5) op geïntegreerde wijze steun verstrekken voor de economische, sociale en ecologische ontwikkeling op basis van sectoroverschrijdende territoriale strategieën met behulp van instrumenten voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling. Voorts moet bij de ontwikkeling van stedelijke gebieden bijzondere aandacht worden besteed aan de ondersteuning van functionele stedelijke gebieden, gezien het belang ervan voor het op gang brengen van samenwerking tussen lokale overheden en partners over administratieve grenzen heen en het versterken van de verbindingen tussen stad en platteland.

    (30)

    Het EFRO moet duurzaam toerisme op geïntegreerde wijze ondersteunen, met name door de samenwerking binnen functionele gebieden te versterken. Om het effect van duurzaam toerisme op de economie te vergroten, moeten ondernemingen en overheden systematisch samenwerken om in gebieden met een hoog toerismepotentieel op efficiëntere wijze hoogwaardige diensten te verlenen, en daarbij de nodige aandacht besteden aan het creëren van een stabiel juridisch en administratief klimaat dat bevorderlijk is voor duurzame groei in deze gebieden. Bij ondersteunde acties op het gebied van duurzaam toerisme zou rekening kunnen worden gehouden met beste praktijken op dit gebied, zoals de “toeristische districten”-aanpak.

    (31)

    Als gevolg van het algemene doel van het Cohesiefonds zoals vastgelegd in het VWEU is het noodzakelijk de door het Cohesiefonds te ondersteunen beleidsdoelstellingen te formuleren en te begrenzen.

    (32)

    Om de algemene bestuurlijke capaciteit van instellingen en het bestuur te verbeteren in lidstaten die programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” uitvoeren, moeten ondersteunende maatregelen mogelijk worden gemaakt voor programma-autoriteiten en sectorale of territoriale actoren die belast zijn met de uitvoering van activiteiten die relevant zijn voor de implementatie van het EFRO en het Cohesiefonds volgens alle nagestreefde specifieke doelstellingen, rekening houdend met de in Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde horizontale beginselen, met inbegrip van de duurzameontwikkelingsdoelen van de VN.

    (33)

    Om samenwerkingsmaatregelen aan te moedigen en te stimuleren in het kader van programma’s die worden uitgevoerd ter verwezenlijking van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”, moeten de samenwerkingsmaatregelen met partners, waaronder die op lokaal en regionaal niveau, binnen een bepaalde lidstaat en tussen verschillende lidstaten in verband met steun uit hoofde van alle specifieke doelstellingen worden versterkt. Deze versterkte samenwerking vormt een aanvulling op de samenwerking in het kader van Interreg en moet in het bijzonder de samenwerking tussen gestructureerde partnerschappen ondersteunen, met het oog op de uitvoering van regionale strategieën, zoals bedoeld in de mededeling van de Commissie van 18 juli 2017, getiteld “Versterking van innovatie in de Europese regio’s: strategieën voor veerkrachtige, inclusieve en duurzame groei”. Daarom zouden partners uit alle regio’s in de Unie kunnen komen, maar zou het tevens kunnen gaan om grensregio’s en regio’s die al onder een Europese Groepering voor territoriale samenwerking vallen uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad 2009 (12) of waarop reeds een macroregionale of zeebekkenstrategie, of een combinatie van deze twee types strategieën van toepassing is.

    (34)

    Het EFRO moet bijdragen aan het wegwerken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Unie en het verminderen van de ongelijkheden tussen de ontwikkelingsniveaus van de verschillende regio’s en van de achterstand van de minst begunstigde regio’s, ook die welke worden geconfronteerd met uitdagingen in verband met toezeggingen inzake decarbonisering, en aldus de regionale veerkracht bevorderen. Steun uit het EFRO in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” moet daarom worden toegespitst op de belangrijkste prioriteiten van de Unie, in overeenstemming met de beleidsdoelstellingen die zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1060. Daarom moet steun uit het EFRO worden gericht op de beleidsdoelstellingen “een competitiever en slimmer Europa door bevordering van innovatieve en slimme economische transformatie en regionale ICT-connectiviteit” en “een groenere, koolstofarme transitie naar een koolstofneutrale economie en een veerkrachtig Europa door de bevordering van een schone en rechtvaardige energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, klimaatmitigatie en -adaptatie, risicopreventie en -beheer, en duurzame stedelijke mobiliteit”. De middelen voor duurzame stedelijke mobiliteit en breedbandinvesteringen zouden gedeeltelijk in aanmerking kunnen worden genomen bij de berekening of de vereisten inzake thematische concentratie zijn nageleefd. De lidstaten moeten in hun partnerschapsovereenkomsten voor de hele programmeringsperiode beslissen of zij de vereisten inzake thematische concentratie op regiocategorieniveau dan wel op nationaal niveau zullen naleven. Thematische concentratie op nationaal niveau dient te worden verwezenlijkt door de drie op grond van het bruto nationaal inkomen samengestelde groepen lidstaten en dient flexibiliteit toe te laten op het niveau van individuele programma’s. Aangezien de steun uit het Cohesiefonds ook tot de thematische concentratie zou kunnen bijdragen, moeten de voorwaarden voor een dergelijke bijdrage worden vastgelegd. Daarnaast moet de methode voor de classificatie van lidstaten in detail worden beschreven, waarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke situatie van de ultraperifere gebieden en noordelijke dunbevolkte regio’s.

    (35)

    Teneinde de steun te concentreren op de belangrijkste prioriteiten van de Unie, is het ook passend dat de vereisten inzake thematische concentratie gedurende de gehele programmeringsperiode worden nageleefd, ook bij overdrachten tussen prioriteiten binnen een programma of tussen programma’s.

    (36)

    Om het EFRO in staat te stellen om in het kader van Interreg steun te verstrekken in de vorm van investeringen in infrastructuur en daarmee gepaard gaande investeringen, alsook van opleidings- en integratieactiviteiten, moet worden bepaald dat het EFRO ook steun moet kunnen verstrekken voor activiteiten in het kader van de specifieke doelstellingen van het ESF+, dat is ingesteld bij Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad (13).

    (37)

    Om het gebruik van de beperkte middelen zo efficiënt mogelijk te concentreren, moet de steun uit het EFRO voor productieve investeringen in het kader van de relevante specifieke doelstelling worden beperkt tot micro- en kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie (14), met uitzondering van specifieke investeringen die in deze verordening zijn vastgelegd.

    (38)

    In het kader van de EFRO-steun voor productieve investeringen is het wenselijk te verduidelijken dat onder productieve investeringen moet worden verstaan investeringen in vaste of immateriële activa van ondernemingen met het oog op de productie van goederen en diensten, die aldus bijdragen aan de bruto-investeringen en de werkgelegenheid. Ook moet worden bepaald dat het EFRO en het Cohesiefonds onder bepaalde voorwaarden investeringen in andere ondernemingen dan kmo’s kunnen ondersteunen. Voorts moeten het EFRO en het Cohesiefonds, op basis van de ervaringen met voorgaande programmeringsperioden, ook investeringen in andere ondernemingen dan kmo’s ondersteunen, met name ook nutsbedrijven, wanneer het gaat om investeringen in infrastructuur die toegang geeft tot voor het publiek beschikbare diensten op het gebied van energie, milieu en biodiversiteit, vervoer en digitale connectiviteit.

    (39)

    Deze verordening moet de verschillende soorten activiteiten vermelden waarvan de kosten door investeringen uit het EFRO en het Cohesiefonds zouden kunnen worden gedragen in het kader van hun respectieve doelstellingen als vermeld in het VWEU, zoals onder meer crowdfunding. Het Cohesiefonds moet in staat zijn investeringen in TEN-T en het milieu te ondersteunen, met inbegrip van investeringen in verband met duurzame ontwikkeling en energie die milieuvoordelen opleveren. Het Cohesiefonds zou in dat verband ook gecombineerde energie- en seismische aanpassingen kunnen ondersteunen. Wat het EFRO betreft, moet de lijst van activiteiten tegemoetkomen aan specifieke nationale en regionale ontwikkelingsbehoeften alsook aan de ontwikkeling van eigen potentieel. De lijst moet voorts worden vereenvoudigd. Het EFRO moet ondersteuning kunnen bieden aan investeringen in infrastructuur, waaronder bedrijfsinfrastructuur voor kmo’s op het gebied van onderzoek en innovatie, huisvesting voor gemarginaliseerde en achtergestelde gemeenschappen, huishoudens met een laag inkomen en migranten, cultuur en erfgoed, duurzaam toerisme en diensten aan bedrijven, investeringen in verband met toegang tot diensten, met bijzondere aandacht voor gemarginaliseerde en gesegregeerde gemeenschappen, productieve investeringen in kmo’s, apparatuur, software en immateriële activa, alsook aan maatregelen met betrekking tot informatie, communicatie, studies, netwerken, samenwerking, uitwisseling van ervaringen tussen partners en activiteiten waarbij clusters zijn betrokken. Met het oog op ondersteuning van de uitvoering van het programma moeten beide fondsen ook activiteiten op het gebied van technische bijstand kunnen ondersteunen. Tot slot moet, om ondersteuning van een breder spectrum aan maatregelen voor Interreg-programma’s mogelijk te maken, het toepassingsgebied worden uitgebreid tot het delen van een breed scala aan voorzieningen en personele middelen, alsmede van kosten in verband met maatregelen die binnen de werkingssfeer van het ESF+ vallen.

    (40)

    Projecten in verband met het trans-Europese vervoersnetwerk uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad (15) moeten ook in de toekomst uit het Cohesiefonds worden gefinancierd, zowel via gedeeld beheer als volgens de methode voor directe uitvoering in het kader van de Connecting Europe Facility zoals vastgesteld bij een verordening het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de Connecting Europe Facility (de “CEF-verordening voor 2021-2027”).

    (41)

    Tegelijkertijd moet worden verduidelijkt welke activiteiten buiten het toepassingsgebied van het EFRO en het Cohesiefonds blijven, met inbegrip van investeringen in de vermindering van de uitstoot van broeikasgassen uit de activiteiten die zijn opgenomen in bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (16), teneinde overlapping met de reeds op grond van die richtlijn beschikbare financiering te voorkomen, en investeringen in ondernemingen in moeilijkheden als omschreven in Verordening (EU) nr. 651/2014 (17) van de Commissie, tenzij dat is toegestaan op grond van regels voor de-minimissteun of tijdelijke staatssteun die zijn vastgesteld om in te spelen op uitzonderlijke omstandigheden. Het EFRO en het Cohesiefonds mogen evenmin steun verstrekken aan bepaalde investeringen in luchthavens, installaties voor het storten van afval en de verwerking van restafval of fossiele brandstoffen. Het EFRO moet daarom gerichte milieumitigatie-, beveiligings- en veiligheidsmaatregelen in regionale luchthavens kunnen ondersteunen, mits de primaire doelstelling van de investeringen duidelijk wordt omschreven wat betreft milieu-, beveiligings- of veiligheidsnormen van de Unie en in overeenstemming is met de staatssteunregels.

    Voor investeringen ter vergroting van de capaciteit van installaties voor de verwerking van restafval, moet restafval in de eerste plaats worden beschouwd als niet gescheiden ingezameld stedelijk afval en datgene wat overblijft na afvalbehandeling. Er zou steun kunnen worden verstrekt voor de modernisering van de stadsverwarmingsnetwerken met het oog op een betere energie-efficiëntie van de systemen voor stadsverwarming, als gedefinieerd in Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (18), zulks in overeenstemming met de doelstellingen van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen. Ter bevordering van hernieuwbare energie zou er steun kunnen worden verstrekt voor ketels voor stadsverwarming die werken op een combinatie van gas en energie uit hernieuwbare bronnen. In deze gevallen dient de steun uit beide fondsen pro rata overeen te stemmen met het aandeel van de hernieuwbare-energie-input in deze ketels. Daarnaast moet uitdrukkelijk worden vastgelegd dat de overzeese landen en gebieden die zijn opgenomen in bijlage II bij het VWEU niet in aanmerking komen voor steun uit het EFRO of het Cohesiefonds.

    (42)

    De lidstaten moeten de Commissie regelmatig over de geboekte vooruitgang informeren met gebruikmaking van de gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren die zijn opgenomen in bijlage I. Deze gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren kunnen waar dienstig worden aangevuld met programmaspecifieke output- en resultaatindicatoren. De door de lidstaten verstrekte informatie moet de basis zijn waarop de Commissie verslag moet uitbrengen over de voortgang met de verwezenlijking van specifieke doelstellingen gedurende de hele programmeringsperiode, hiertoe gebruikmakend van een kernreeks van indicatoren als vermeld in bijlage II.

    (43)

    Op grond van de punten 22 en 23 van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (19) moeten het EFRO en het Cohesiefonds worden geëvalueerd op basis van overeenkomstig specifieke monitoringvoorschriften verzamelde informatie, waarbij administratieve lasten, in het bijzonder voor de lidstaten, en overregulering moeten worden vermeden. Die voorschriften moeten, waar passend, meetbare indicatoren omvatten als maatstaf om de effecten van beide fondsen in de praktijk te evalueren.

    (44)

    Binnen de desbetreffende regels van het stabiliteits- en groeipact, zoals verduidelijkt in de gedragscode, moeten de lidstaten een afdoende gemotiveerd verzoek kunnen indienen om meer flexibiliteit voor de door de overheid ondersteunde structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven in de vorm van medefinanciering van investeringen die in EFRO- en Cohesiefondsverband worden geactiveerd. De Commissie moet een dergelijk verzoek evalueren in overeenstemming met het stabiliteits- en groeipact en de gedragscode.

    (45)

    Het EFRO moet de problemen van achterstandsgebieden aanpakken, met name plattelandsgebieden en gebieden die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen, waaronder demografische achteruitgang, bij de toegang tot basisdiensten, met inbegrip van digitale diensten, en die gebieden aantrekkelijker maken voor investeringen, onder meer door bedrijfsinvesteringen en connectiviteit met grote markten. Daarbij moet het EFRO aandacht besteden aan specifieke ontwikkelingsproblemen waarmee bepaalde insulaire, grensoverschrijdende en berggebieden worden geconfronteerd. Voorts moet het EFRO bijzondere aandacht besteden aan de specifieke moeilijkheden van dunbevolkte gebieden op NUTS-niveau 3 en op het niveau van lokale bestuurlijke eenheden, als bedoeld in Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad (20), overeenkomstig de criteria van punt 161 van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020, namelijk gebieden met een bevolkingsdichtheid van minder dan 12,5 inwoners per vierkante kilometer, of gebieden met een gemiddelde jaarlijkse bevolkingsafname van ten minste 1 % van de bevolking in de periode 2007-2017. De lidstaten moeten overwegen om op lokaal niveau specifieke vrijwillige actieplannen voor dergelijke gebieden te ontwikkelen om deze demografische uitdagingen het hoofd te bieden.

    (46)

    Om een zo groot mogelijke bijdrage te leveren aan een doeltreffender aanpak van de in artikel 174 VWEU genoemde economische, demografische, ecologische en sociale uitdagingen, met name in gebieden met natuurlijke of demografische belemmeringen, moeten maatregelen op het gebied van territoriale ontwikkeling gebaseerd zijn op geïntegreerde territoriale strategieën in zowel stedelijke gebieden als plattelandsgebieden, en moet aandacht worden besteed aan de verbindingen tussen stad en platteland. Daarom moet de EFRO-steun worden verstrekt in de vormen die zijn vastgelegd in artikel 28 van Verordening (EU) 2021/1060, om ervoor te zorgen dat de lokale, regionale en stedelijke autoriteiten alsook de economische en sociale partners en de vertegenwoordigers van maatschappelijke en niet-gouvernementele organisaties op de juiste manier zijn betrokken. Territoriale strategieën moeten tevens baat kunnen hebben bij een geïntegreerde aanpak die meerdere fondsen omvat, met name het EFRO, het ESF+, het EFMZAV en het Elfpo.

    (47)

    Om gemeenschappen in plattelandsgebieden weerbaarder te maken en hun economische, sociale en ecologische omstandigheden te verbeteren, moet steun uit het EFRO worden gebruikt voor de ontwikkeling van projecten zoals slimme dorpen, als bedoeld in de resolutie van het Europees Parlement van 3 oktober 2018 over inspelen op de specifieke behoeften van plattelands-, bergachtige en afgelegen gebieden, met name door het ontwikkelen van nieuwe mogelijkheden, zoals gedecentraliseerde diensten en energieoplossingen, digitale technologieën en innovaties.

    (48)

    In het kader van duurzame stadsontwikkeling wordt het noodzakelijk geacht steun voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling te verstrekken om de economische, ecologische, klimatologische, demografische en sociale uitdagingen in stedelijke gebieden, inclusief functionele stedelijke gebieden, doeltreffender aan te pakken, waarbij er rekening mee wordt gehouden dat verbindingen tussen stad en platteland moeten worden gestimuleerd. Steun voor stedelijke gebieden zou de vorm kunnen aannemen van een afzonderlijk programma of een afzonderlijke prioriteit, en zou baat kunnen hebben bij een meerfondsenaanpak. De beginselen voor de selectie van de stedelijke gebieden waar geïntegreerde maatregelen voor duurzame stedelijke ontwikkeling moeten worden uitgevoerd en de indicatieve bedragen voor deze maatregelen, moeten in de programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” worden vastgelegd, waarbij moet worden gestreefd naar een minimum van 8 % van de EFRO-middelen op nationaal niveau voor dat doeleinde. Ook moet worden bepaald dat dit percentage gedurende de hele programmeringsperiode moet worden nageleefd in het geval van overdracht tussen prioriteiten binnen een programma of tussen programma’s, ook bij de tussentijdse evaluatie.

    (49)

    Om oplossingen te vinden of te bieden voor problemen in verband met duurzame stadsontwikkeling op Unieniveau, moeten de stedelijke innovatieve acties worden vervangen door een Stedelijk Europa-initiatief, dat in direct of indirect beheer moet worden uitgevoerd. Dit initiatief moet alle stedelijke gebieden omvatten, ook functionele, en de “stedelijke agenda voor de Europese Unie” ondersteunen. Om de deelname van lokale overheden aan de thematische partnerschappen in het kader van de stedelijke agenda te stimuleren, moet het EFRO steun verstrekken voor de organisatorische kosten in verband met deze deelname. Het initiatief zou intergouvernementele samenwerking op het gebied van stedelijke aangelegenheden kunnen omvatten, met name samenwerking die gericht is op capaciteitsopbouw op lokaal niveau om de duurzameontwikkelingsdoelen van de VN te verwezenlijken. Lidstaten en regionale en lokale overheden moeten actief worden betrokken bij het beheren en uitvoeren van het Stedelijk Europa-initiatief. Acties die in het kader van een dergelijk beheersmodel worden overeengekomen, kunnen uitwisselingen met regionale en lokale vertegenwoordigers omvatten. Acties in het kader van het Stedelijk Europa-initiatief moeten verbindingen tussen stad en platteland binnen functionele stedelijke gebieden bevorderen. Samenwerking met het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling is in dit verband van bijzonder belang.

    (50)

    De commercialisering en de opschaling van interregionale innovatieprojecten moeten op het hele grondgebied van de Unie worden bevorderd via de nieuwe interregionale innovatie-investeringen die door de Commissie moeten worden beheerd. Door innovatieprojecten op slimmespecialisatiegebieden te ondersteunen, met inbegrip van proefprojecten en maatregelen voor capaciteitsopbouw, zullen deze met name ten goede komen aan minder ontwikkelde regio’s, waardoor hun innovatie-ecosystemen worden versterkt en zij beter in staat zijn te integreren in grotere waardeketens van de Unie. Zij moeten ook bijdragen tot de uitvoering van de mededeling van de Commissie van 18 juli 2017, getiteld “Versterking van innovatie in de Europese regio’s: strategieën voor veerkrachtige, inclusieve en duurzame groei”, met name ter ondersteuning van platforms voor thematische slimme specialisatie op vitale gebieden.

    (51)

    Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de ultraperifere gebieden, met name door maatregelen op grond van artikel 349 VWEU aan te nemen om extra bedragen voor de ultraperifere gebieden toe te wijzen ter compensatie van de extra kosten die in deze gebieden ontstaan als gevolg van één of meer van de in artikel 349 VWEU genoemde beperkingen, te weten de grote afstand, het insulaire karakter, de kleine oppervlakte, een moeilijk reliëf en klimaat en de economische afhankelijkheid van enkele producten, die door hun blijvende en cumulatieve karakter de ontwikkeling van deze gebieden ernstig schaden. Die toewijzing zou betrekking kunnen hebben op investeringen, exploitatiekosten en openbare- dienstverplichtingen die de extra kosten als gevolg van deze beperkingen moeten compenseren. Exploitatiesteun zou kunnen dienen ter dekking van uitgaven voor goederenvervoersdiensten en starterssteun voor vervoersdiensten, alsook van uitgaven voor concrete acties die verband houden met opslagproblemen, overdimensionering en onderhoud van productiemiddelen, en gebrek aan menselijk kapitaal op de lokale arbeidsmarkt. Die toewijzing mag niet worden onderworpen aan de vereisten inzake thematische concentratie. Om de integriteit van de interne markt te beschermen moet, zoals het geval is voor alle uit het EFRO en het Cohesiefonds medegefinancierde concrete acties, elke vorm van EFRO-steun ter financiering van de exploitatie- en investeringssteun in de ultraperifere gebieden voldoen aan de regels voor staatssteun zoals vastgelegd in de artikelen 107 en 108 VWEU.

    (52)

    Om snel te kunnen reageren op uitzonderlijke of ongewone omstandigheden, zoals bedoeld in het stabiliteits- en groeipact, die zich tijdens de programmeringsperiode zou kunnen voordoen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend voor het nemen van tijdelijke maatregelen om de inzet van steun uit het EFRO in reactie op dergelijke omstandigheden te vergemakkelijken. De Commissie moet de maatregelen vaststellen die het meest geschikt zijn in de uitzonderlijke of ongewone omstandigheden waarmee een lidstaat wordt geconfronteerd, en daarbij de doelstellingen van het fonds handhaven. Bovendien moeten de uitvoeringsbesluiten in verband met een tijdelijke maatregel voor de inzet van het EFRO in reactie op uitzonderlijke of ongewone omstandigheden zonder comitéprocedure worden vastgesteld, aangezien het toepassingsgebied wordt bepaald door het stabiliteits- en groeipact en beperkt is tot de maatregel die in deze verordening is vastgelegd. De Commissie moet ook toezicht houden op de uitvoering en de geschiktheid van de maatregelen beoordelen.

    (53)

    Teneinde bepaalde niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van het aanpassen, indien gerechtvaardigd, van bijlage II, die een lijst bevat van indicatoren die als basis dienen om informatie te verstrekken aan het Europees Parlement en de Raad over de prestaties van de programma’s. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

    (54)

    Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de versterking van de economische, sociale en territoriale samenhang door het wegnemen van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Unie, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de grootte van de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio’s, de achterstand van de minst begunstigde regio’s en de beperkte financiële middelen van de lidstaten en regio’s, beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

    (55)

    Met het oog op de vaststelling van deze verordening na het begin van de programmeringsperiode en rekening houdend met de noodzaak om zowel het EFRO als het Cohesiefonds op gecoördineerde en geharmoniseerde wijze uit te voeren, en om een snelle uitvoering ervan mogelijk te maken, moet zij in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    INHOUDSOPGAVE

    HOOFDSTUK I

    GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN 71

    Artikel 1

    Onderwerp 71

    Artikel 2

    Taken van het EFRO en het Cohesiefonds 71

    Artikel 3

    Specifieke doelstellingen voor het EFRO en het Cohesiefonds 71

    Artikel 4

    Thematische concentratie van EFRO-steun 73

    Artikel 5

    Toepassingsgebied van de EFRO-steun 75

    Artikel 6

    Toepassingsgebied van de steun uit het Cohesiefonds 76

    Artikel 7

    Zaken die buiten het toepassingsgebied van het EFRO en het Cohesiefonds worden gelaten 76

    Artikel 8

    Indicatoren 78

    HOOFDSTUK II

    SPECIFIEKE BEPALINGEN BETREFFENDE DE BEHANDELING VAN BIJZONDERE TERRITORIALE KENMERKEN EN INTERREGIONALE INNOVATIE-INVESTERINGEN 78

    Artikel 9

    Geïntegreerde territoriale ontwikkeling 78

    Artikel 10

    Steun voor achterstandsgebieden 78

    Artikel 11

    Duurzame stedelijke ontwikkeling 79

    Artikel 12

    Stedelijk Europa-initiatief 79

    Artikel 13

    Interregionale innovatie-investeringen 80

    Artikel 14

    Ultraperifere gebieden 80

    HOOFSTUK III

    OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN 81

    Artikel 15

    Overgangsbepalingen 81

    Artikel 16

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 81

    Artikel 17

    Evaluatie 82

    Artikel 18

    Inwerkingtreding 82

    BIJLAGE I

    GEMEENSCHAPPELIJKE OUTPUT- EN RESULTAATINDICATOREN VOOR HET EFRO EN HET COHESIEFONDS — ARTIKEL 8, LID 1 83

    BIJLAGE II

    KERNREEKS VAN PRESTATIE-INDICATOREN VOOR HET EFRO EN HET COHESIEFONDS ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8, LID 3, VOOR GEBRUIK DOOR DE COMMISSIE IN OVEREENSTEMMING MET HAAR RAPPORTAGEVERPLICHTING OP GROND VAN ARTIKEL 41, LID 3, PUNT H), III), VAN HET FINANCIEEL REGLEMENT 32

    HOOFDSTUK I

    GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

    Artikel 1

    Onderwerp

    1.   Deze verordening bepaalt de specifieke doelstellingen en het toepassingsgebied van de steun uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) met betrekking tot de doelstellingen “investeren in werkgelegenheid en groei” en “Europese territoriale samenwerking” (Interreg), genoemd in artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060.

    2.   Deze verordening bepaalt tevens de specifieke doelstellingen en het toepassingsgebied van de steunverstrekking uit het Cohesiefonds met betrekking tot de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”, genoemd in artikel 5, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060.

    Artikel 2

    Taken van het EFRO en het Cohesiefonds

    1.   Het EFRO en het Cohesiefonds dragen bij aan de algemene doelstelling van versterking van de economische, sociale en territoriale cohesie van de Unie.

    2.   Het EFRO helpt de verschillen in ontwikkelingsniveau tussen de onderscheiden regio’s binnen de Unie en de achterstand van de kansarme regio’s te verkleinen door deelname aan de structurele aanpassing van regio’s met een ontwikkelingsachterstand en aan de omschakeling van industriegebieden met afnemende economische activiteit, onder meer door duurzame ontwikkeling te bevorderen en milieuproblemen aan te pakken.

    3.   Het Cohesiefonds draagt bij aan projecten inzake milieu en trans-Europese netwerken op het gebied van vervoersinfrastructuur (TEN-T).

    Artikel 3

    Specifieke doelstellingen voor het EFRO en het Cohesiefonds

    1.   In overeenstemming met de beleidsdoelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2021/1060 ondersteunt het EFRO de volgende specifieke doelstellingen:

    a)

    een concurrerender en slimmer Europa door de bevordering van innovatieve en slimme economische transformatie en regionale ICT-connectiviteit (BD 1) door:

    i)

    het ontwikkelen en versterken van de onderzoeks- en innovatiecapaciteit en het invoeren van geavanceerde technologieën;

    ii)

    te profiteren van de voordelen van digitalisering voor burgers, bedrijven, onderzoeksorganisaties en overheden;

    iii)

    het versterken van duurzame groei en het concurrentievermogen van kmo’s en het creëren van banen in kmo’s, onder meer door productieve investeringen;

    iv)

    het ontwikkelen van vaardigheden voor slimme specialisatie, industriële transitie en ondernemerschap;

    v)

    het verbeteren van de digitale connectiviteit;

    b)

    een groenere, koolstofarme transitie naar een koolstofneutrale economie en een veerkrachtig Europa door de bevordering van een schone en rechtvaardige energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, klimaatmitigatie en -adaptatie, risicopreventie en -beheer, en duurzame stedelijke mobiliteit (BD 2) door:

    i)

    het bevorderen van energie-efficiëntie en het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen;

    ii)

    het bevorderen van hernieuwbare energie overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001, met inbegrip van de daarin vastgelegde duurzaamheidscriteria;

    iii)

    het ontwikkelen van slimme energiesystemen, netwerken en opslag buiten het trans-Europees energienetwerk (TEN-E);

    iv)

    het bevorderen van klimaatadaptatie en rampenrisicopreventie en -weerbaarheid, rekening houdend met op ecosystemen gebaseerde benaderingen;

    v)

    het bevorderen van de toegang tot water en het bevorderen van duurzaam waterbeheer;

    vi)

    het bevorderen van de overgang naar een circulaire economie met efficiënt gebruik van hulpbronnen;

    vii)

    het verbeteren van de bescherming en het behoud van natuur, biodiversiteit en groene infrastructuur, ook in stedelijke gebieden, en het verminderen van alle vormen van verontreiniging;

    viii)

    het bevorderen van duurzame multimodale stedelijke mobiliteit als onderdeel van de overgang naar een koolstofneutrale economie;

    c)

    een meer verbonden Europa door vergroting van de mobiliteit (BD 3) door:

    i)

    het ontwikkelen van een klimaatbestendige, intelligente, veilige, duurzame en intermodale TEN-T;

    ii)

    het ontwikkelen en versterken van duurzame, klimaatbestendige, intelligente en intermodale nationale, regionale en lokale mobiliteit, met inbegrip van verbeterde toegang tot TEN-T en grensoverschrijdende mobiliteit;

    d)

    een socialer en inclusiever Europa door uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten (BD 4) door:

    i)

    het verbeteren van de effectiviteit en de inclusiviteit van de arbeidsmarkten en de toegang tot hoogwaardige werkgelegenheid door het ontwikkelen van sociale infrastructuur en het bevorderen van de sociale economie;

    ii)

    het verbeteren van gelijke toegang tot inclusieve en hoogwaardige diensten op het gebied van onderwijs, opleiding en een leven lang leren door het ontwikkelen van toegankelijke infrastructuur, onder meer door het vergroten van de veerkracht van onderwijs en opleiding op afstand en online;

    iii)

    het bevorderen van de sociaal-economische inclusie van gemarginaliseerde gemeenschappen, huishoudens met een laag inkomen en achterstandsgroepen, waaronder mensen met speciale behoeften, door middel van geïntegreerde acties met betrekking tot onder meer huisvesting en sociale diensten;

    iv)

    het bevorderen van de sociaal-economische integratie van onderdanen van derde landen, inclusief migranten, door middel van geïntegreerde acties, met betrekking tot onder meer huisvesting en sociale diensten;

    v)

    het garanderen van gelijke toegang tot gezondheidszorg en het veerkrachtiger maken van gezondheidszorgstelsels, met inbegrip van eerstelijnszorg, en het bevorderen van de overgang van institutionele zorg naar gezins- en gemeenschapsgebonden zorg;

    vi)

    het versterken van de rol van cultuur en duurzaam toerisme in economische ontwikkeling, sociale inclusie en sociale innovatie;

    e)

    een Europa dat dichter bij de burger staat door bevordering van de duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van alle soorten gebieden en lokale initiatieven (BD 5) door:

    i)

    het bevorderen van een geïntegreerde en inclusieve sociale, economische en ecologische ontwikkeling, cultuur, natuurlijk erfgoed, duurzaam toerisme en veiligheid in stedelijke gebieden;

    ii)

    het bevorderen van een geïntegreerde en inclusieve sociale, economische en ecologische lokale ontwikkeling, cultuur, natuurlijk erfgoed, duurzaam toerisme en veiligheid in niet-stedelijke gebieden.

    Steun in het kader van BD 5 wordt verstrekt door middel van territoriale en lokale ontwikkelingsstrategieën, in de vorm als vastgelegd in artikel 28, punten a), b) en c), van Verordening (EU) 2021/1060.

    2.   In het kader van de twee specifieke doelstellingen van lid 1, punt e), kunnen de lidstaten ook concrete acties ondersteunen die in aanmerking komen voor financiering in het kader van de specifieke doelstellingen van de punten a) tot en met d) van dat lid.

    3.   Het Cohesiefonds ondersteunt beleidsdoelstellingen 2 en 3.

    4.   Binnen de in lid 1 genoemde specifieke doelstellingen kan het EFRO of het Cohesiefonds, naargelang het geval, tevens steun verstrekken voor activiteiten in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”, indien deze een van de volgende doelen hebben:

    a)

    het vergroten van de capaciteit van programma-autoriteiten;

    b)

    het vergroten van de capaciteit van de sectorale of territoriale actoren die belast zijn met de uitvoering van activiteiten die relevant zijn voor de implementatie van het EFRO en het Cohesiefonds, mits dit bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma, of

    c)

    het versterken van de samenwerking met partners binnen en buiten een bepaalde lidstaat.

    De in punt c) bedoelde samenwerking moet onder meer betrekking hebben op samenwerking met partners uit grensoverschrijdende regio’s, uit niet aan elkaar grenzende regio’s of uit regio’s die zich bevinden op een grondgebied dat onder een Europese groepering voor territoriale samenwerking, een macroregionale of zeebekkenstrategie of een combinatie daarvan valt.

    Artikel 4

    Thematische concentratie van EFRO-steun

    1.   Wat de programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” betreft, wordt het totaal van de niet voor technische bijstand bestemde EFRO-middelen in elke lidstaat op nationaal niveau of op het niveau van de regiocategorie geconcentreerd overeenkomstig de leden 3 tot en met 9.

    2.   Wat de thematische concentratie van de steun voor lidstaten met ultraperifere gebieden betreft, worden de EFRO-middelen die specifiek aan programma’s voor de ultraperifere gebieden zijn toegewezen en de middelen die aan alle overige gebieden zijn toegewezen, afzonderlijk behandeld.

    3.   De lidstaten kunnen besluiten om aan de thematische concentratie te voldoen op nationaal niveau of op het niveau van de regiocategorie. Elke lidstaat vermeldt zijn keuze in zijn partnerschapsovereenkomst bedoeld in artikel 10 van Verordening (EU) 2021/1060. Die keuze geldt voor het totaal van de in lid 1 van dit artikel bedoelde EFRO-middelen van die lidstaat voor de gehele programmeringsperiode.

    4.   Met het oog op een thematische concentratie op nationaal niveau worden de lidstaten op basis van hun bruto-nationaalinkomensratio als volgt ingedeeld:

    a)

    lidstaten met een bruto nationaal inkomen gelijk aan of groter dan 100 % van het EU-gemiddelde (“groep 1”);

    b)

    lidstaten met een bruto nationaal inkomen gelijk aan of groter dan 75 % en kleiner dan 100 % van het EU-gemiddelde (“groep 2”);

    c)

    lidstaten met een bruto nationaal inkomen kleiner dan 75 % van het EU-gemiddelde (“groep 3”).

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder de bruto-nationaalinkomensratio verstaan de verhouding tussen het bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking van een lidstaat, gemeten in koopkrachtstandaarden en berekend op basis van de cijfers van de Unie in de periode van 2015 tot en met 2017, en het gemiddelde bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking in koopkrachtstandaarden van de 27 lidstaten in dezelfde referentieperiode.

    De programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” voor de ultraperifere gebieden worden ingedeeld in groep 3.

    De programma’s in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” voor insulaire lidstaten die steun krijgen uit het Cohesiefonds, worden ingedeeld in groep 3.

    5.   Met het oog op een thematische concentratie op regiocategorieniveau worden de regio’s overeenkomstig artikel 108, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060 per regiocategorie ingedeeld als:

    a)

    meer ontwikkelde regio’s;

    b)

    overgangsregio’s;

    c)

    minder ontwikkelde regio’s.

    6.   De lidstaten moeten op nationaal niveau voldoen aan de volgende vereisten inzake thematische concentratie:

    a)

    de lidstaten van groep 1 of meer ontwikkelde regio’s wijzen ten minste 85 % van hun in lid 1 bedoelde EFRO-middelen toe aan BD 1 en BD 2, en ten minste 30 % aan BD 2;

    b)

    de lidstaten van groep 2 of overgangsregio’s wijzen ten minste 40 % van hun in lid 1 bedoelde EFRO-middelen toe aan BD 1, en ten minste 30 % aan BD 2;

    c)

    de lidstaten van groep 3 of minder ontwikkelde regio’s wijzen ten minste 25 % van hun in lid 1 bedoelde EFRO-middelen toe aan BD 1, en ten minste 30 % aan BD 2.

    Indien een lidstaat besluit te voldoen aan de vereisten inzake thematische concentratie op het niveau van de regiocategorieën, zijn de in de eerste alinea van dit lid vermelde drempelwaarden van toepassing op de in lid 1 bedoelde EFRO-middelen, geaggregeerd voor alle regio’s die tot de desbetreffende regiocategorie behoren samen.

    7.   Indien een lidstaat meer dan 50 % van zijn totale niet voor technische bijstand bestemde middelen uit het Cohesiefonds, zoals berekend na de overdracht bedoeld in artikel 110, lid 4, van Verordening (EU) 2021/1060 toewijst aan BD 2, met uitzondering van middelen in het kader van de specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 1, eerste alinea, punt b), viii), van deze verordening mag de toewijzing boven de 50 % in aanmerking worden genomen bij de berekening of de in lid 6 van dit artikel vastgelegde vereisten inzake thematische concentratie zijn nageleefd.

    Indien een lidstaat besluit te voldoen aan de thematische concentratie op het niveau van de regiocategorieën, worden de middelen uit het Cohesiefonds die overeenkomstig de eerste alinea in aanmerking worden genomen in verband met de vereisten inzake thematische concentratie, pro rata toegewezen aan de verschillende regiocategorieën op basis van hun relatieve aandeel in de totale bevolking van de betrokken lidstaat.

    De lidstaten bepalen in hun partnerschapsovereenkomst bedoeld in artikel 10 van Verordening (EU) 2021/1060 of de middelen uit het Cohesiefonds in aanmerking zullen worden genomen in verband met de vereisten inzake thematische concentratie voor BD 2.

    8.   De middelen in het kader van de specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 1, eerste alinea, punt a), v), worden geprogrammeerd in het kader van een specifieke prioriteit.

    In afwijking van lid 6 wordt 40 % van deze middelen in aanmerking genomen bij de berekening of de in lid 6 vastgelegde vereisten inzake thematische concentratie voor BD 1 zijn nageleefd.

    De middelen die overeenkomstig de tweede alinea van dit lid in aanmerking worden genomen worden in verband met de vereisten inzake thematische concentratie, mogen niet meer bedragen dan 40 % van de in lid 6 vastgelegde minimale vereisten inzake thematische concentratie voor BD 1.

    9.   De middelen in het kader van de specifieke doelstelling bedoeld in artikel 3, lid 1, eerste alinea, punt b), viii), worden geprogrammeerd in het kader van een specifieke prioriteit.

    In afwijking van lid 6 wordt 50 % van dergelijke EFRO-middelen in aanmerking genomen bij de berekening of de in lid 6 vastgelegde vereisten inzake thematische concentratie voor BD 2 zijn nageleefd.

    De middelen die overeenkomstig de tweede alinea van dit lid in aanmerking worden genomen in verband met de vereisten inzake thematische concentratie, mogen niet meer bedragen dan 50 % van de in lid 6 vastgelegde minimale vereisten inzake thematische concentratie voor BD 2.

    10.   Aan de in lid 6 van dit artikel genoemde vereisten in verband met thematische concentratie moet worden voldaan tijdens de gehele programmeringsperiode, ook wanneer EFRO-toewijzingen worden overgedragen tussen prioriteiten van een programma of tussen programma’s onderling, evenals bij de tussentijdse evaluatie in overeenstemming met artikel 18 van Verordening (EU) 2021/1060.

    11.   Indien de EFRO-toewijzing met betrekking tot BD 1 of BD 2, of beide, van een bepaald programma wordt verlaagd na een vrijmaking op grond van artikel 105 van Verordening (EU) 2021/1060, of als gevolg van financiële correcties door de Commissie overeenkomstig artikel 104 van die verordening, wordt de naleving van het in lid 6 van dit artikel bedoelde vereiste in verband met thematische concentratie niet opnieuw beoordeeld.

    12.   Dit artikel is niet van toepassing op de aanvullende financiering voor noordelijke dunbevolkte gebieden bedoeld in artikel 110, lid 1, punt e), van Verordening (EU) 2021/1060.

    Artikel 5

    Toepassingsgebied van de EFRO-steun

    1.   Het EFRO ondersteunt:

    a)

    investeringen in infrastructuur;

    b)

    activiteiten voor toegepast onderzoek en innovatie, met inbegrip van industrieel onderzoek, experimentele ontwikkeling en haalbaarheidsstudies;

    c)

    investeringen in toegang tot diensten;

    d)

    productieve investeringen in kmo’s en investeringen gericht op het behoud van bestaande en het creëren van nieuwe banen;

    e)

    apparatuur, software en immateriële activa;

    f)

    netwerken, samenwerking, uitwisseling van ervaringen en activiteiten waarbij innovatieclusters betrokken zijn, onder meer tussen bedrijven, onderzoeksorganisaties en overheidsinstanties;

    g)

    informatie, communicatie en studies, en

    h)

    technische bijstand.

    2.   Er kan steun worden verstrekt voor productieve investeringen in bedrijven die geen kmo’s zijn, en wel:

    a)

    wanneer deze voorzien in samenwerking met kmo’s op het gebied van onderzoeks- en innovatieactiviteiten die worden ondersteund op grond van artikel 3, lid 1, eerste alinea, punt a), i);

    b)

    wanneer er hoofdzakelijk steun wordt verstrekt voor maatregelen ten behoeve van energie-efficiëntie en hernieuwbare energie als bedoeld in artikel 3, lid 1, eerste alinea, punt b, i) en ii);

    c)

    wanneer zij worden gedaan in kleine midcap- en midcap-ondernemingen in de zin van artikel 2, punten 6 en 7, van Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad (21) door middel van financiële instrumenten, of

    d)

    wanneer zij worden gedaan in kleine midcap-ondernemingen voor onderzoeks- en innovatieactiviteiten die worden ondersteund op grond van artikel 3, lid 1, eerste alinea, punt a), i).

    3.   Om bij te dragen aan de verwezenlijking van de specifieke doelstelling in het kader van BD 1 bedoeld in artikel 3, lid 1, eerste alinea, punt a), iv), verstrekt het EFRO tevens steun voor activiteiten in het kader van opleidingen, een leven lang leren, omscholing en onderwijs.

    4.   Om bij te dragen aan de verwezenlijking van de specifieke doelstelling in het kader van BD 2 bedoeld in artikel 3, lid 1, eerste alinea, punt b), iv), en aan de specifieke doelstelling in het kader van BD 4 bedoeld in punt d), v), van die alinea verstrekt het EFRO tevens steun voor de aankoop van goederen die nodig zijn om de gezondheidsstelsels veerkrachtiger en rampbestendiger te maken.

    5.   In het kader van Interreg kan het EFRO ook steun verlenen voor:

    a)

    gedeeld gebruik van voorzieningen en personele middelen, en

    b)

    het begeleiden van zachte investeringen en andere activiteiten in verband met BD 4 in het kader van het Europees Sociaal Fonds Plus als beschreven in Verordening (EU) 2021/1057.

    6.   Het EFRO kan de financiering van bedrijfskapitaal in kmo’s ondersteunen in de vorm van subsidies, indien strikt noodzakelijk als tijdelijke maatregel om te reageren op uitzonderlijke of ongewone omstandigheden als bedoeld in artikel 20 van Verordening (EU) 2021/1060.

    7.   Indien de Commissie op verzoek van de betrokken lidstaten vaststelt dat aan de in lid 6 vastgelegde vereisten is voldaan, stelt zij een uitvoeringsbesluit vast tot nadere bepaling van de periode waarin de tijdelijke aanvullende steun uit het EFRO is toegestaan.

    8.   De Commissie houdt het Europees Parlement en de Raad op de hoogte van de uitvoering van lid 6 en beoordeelt of de tijdelijke aanvullende steun uit het EFRO volstaat om het gebruik van het fonds in reactie op de uitzonderlijke of ongewone omstandigheden te vergemakkelijken. Op basis van haar beoordeling doet de Commissie, indien dit wenselijk wordt geacht, voorstellen tot wijziging van deze verordening, met inbegrip van de vereisten inzake thematische concentratie in artikel 4.

    9.   Het Europees Parlement of de Raad kan de Commissie uitnodigen voor een gestructureerde dialoog over de toepassing van de leden 6, 7 en 8 van dit artikel overeenkomstig artikel 20, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060.

    Artikel 6

    Toepassingsgebied van de steun uit het Cohesiefonds

    1.   Het Cohesiefonds ondersteunt:

    a)

    investeringen in het milieu, met inbegrip van investeringen in verband met duurzame ontwikkeling en energie die milieuvoordelen opleveren, met bijzondere aandacht voor hernieuwbare energie;

    b)

    investeringen in TEN-T;

    c)

    technische bijstand;

    d)

    informatie, communicatie en studies.

    De lidstaten zorgen voor een goed evenwicht tussen investeringen uit hoofde van de punten a) en b), op basis van de investerings- en infrastructuurbehoeften van elke lidstaat.

    2.   Het bedrag dat vanuit het Cohesiefonds wordt overgemaakt naar de Connecting Europe Facility wordt gebruikt voor TEN-T-projecten.

    Artikel 7

    Zaken die buiten het toepassingsgebied van het EFRO en het Cohesiefonds worden gelaten

    1.   Uit het EFRO en het Cohesiefonds wordt geen steun verstrekt voor:

    a)

    de ontmanteling of de bouw van kerncentrales;

    b)

    investeringen voor het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen als gevolg van activiteiten die vallen onder bijlage I bij Richtlijn 2003/87/EG;

    c)

    de productie, verwerking en afzet van tabak en tabaksproducten;

    d)

    een onderneming in moeilijkheden als omschreven in artikel 2, punt 18, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie, tenzij dit is toegestaan op grond van regels voor de-minimissteun of voor tijdelijke staatssteun die zijn vastgesteld om in te spelen op uitzonderlijke omstandigheden;

    e)

    investeringen in luchthaveninfrastructuur, uitgezonderd in ultraperifere gebieden of bestaande regionale luchthavens als omschreven in artikel 2, punt 153, van Verordening (EU) nr. 651/2014, in elk van de volgende gevallen:

    i)

    maatregelen ter beperking van de milieueffecten, of

    ii)

    de uit ATM-onderzoeksproject voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim voortkomende systemen voor beveiliging-, veiligheid en luchtverkeersbeheer;

    f)

    investeringen in het verwijderen van afval op stortplaatsen, behalve;

    i)

    in de ultraperifere gebieden uitsluitend in afdoende gemotiveerde gevallen, of

    ii)

    investeringen in de ontmanteling, de herontwikkeling of het veilig maken van bestaande stortplaatsen, mits deze investeringen de capaciteit ervan niet vergroten;

    g)

    investeringen die de capaciteit van installaties voor de verwerking van restafval vergroten, behalve:

    i)

    in de ultraperifere gebieden uitsluitend in afdoende gemotiveerde gevallen;

    ii)

    investeringen in technologieën voor de terugwinning van materialen uit restafval met het oog op de circulaire economie;

    h)

    investeringen in verband met productie, verwerking, vervoer, distributie, opslag of verbranding van fossiele brandstoffen, behalve:

    i)

    voor de vervanging van met vaste fossiele brandstoffen, namelijk steenkool, turf, bruinkool of olieschalie, gestookte verwarmingssystemen door gasgestookte verwarmingssystemen met als doel:

    het verbeteren van de status van systemen voor stadsverwarming en -koeling tot “efficiënte stadsverwarming en -koeling” als gedefinieerd in artikel 2, punt 41, van Richtlijn 2012/27/EU;

    het verbeteren van de status van warmtekrachtkoppelingsinstallaties tot “hoogrenderende warmtekrachtkoppeling” als gedefinieerd in artikel 2, punt 34, van Richtlijn 2012/27/EU;

    investeringen in aardgasgestookte ketels en verwarmingssystemen in woningen en gebouwen ter vervanging van steenkool-, turf-, bruinkool- of olieschalie-installaties;

    ii)

    investeringen in de uitbreiding, herbestemming, ombouw of aanpassing van gastransmissie- en distributienetten, op voorwaarde dat deze investeringen de netten gereed maken om hernieuwbare en koolstofarme gassen, zoals waterstof, biomethaan en synthesegas, aan het systeem toe te voegen en dat installaties voor vaste fossiele brandstoffen kunnen worden vervangen;

    iii)

    investeringen in:

    schone voertuigen in de zin van Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (22) voor publieke doeleinden, en

    voertuigen, luchtvaartuigen en vaartuigen die zijn ontworpen en gebouwd of aangepast voor gebruik door civielebeschermings- en brandweerdiensten.

    2.   Het totale bedrag aan Uniesteun voor investeringen van de Unie als bedoeld in lid 1, punt h), i) en ii), mag de volgende maxima van de totale toewijzing aan programma’s uit het EFRO en het Cohesiefonds in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” voor de betrokken lidstaat niet overschrijden:

    a)

    voor lidstaten met een bruto nationaal inkomen (bni) per hoofd van de bevolking van minder dan 60 % van het gemiddelde bni van de EU per hoofd van de bevolking, of voor lidstaten met een bni per hoofd van de bevolking van minder dan 90 % van het gemiddelde bni van de EU per hoofd van de bevolking en een aandeel vaste fossiele brandstoffen in het bruto binnenlands energieverbruik van 25 % of meer, bedraagt het maximum 1,55 %;

    b)

    voor andere dan in punt a) bedoelde lidstaten met een bni per hoofd van de bevolking van minder dan 90 % van het gemiddelde bni van de EU per hoofd van de bevolking bedraagt het maximum 1 %;

    c)

    voor lidstaten met een bni per hoofd van de bevolking van 90 % of meer van het gemiddelde bni van de EU per hoofd van de bevolking bedraagt het maximum 0,2 %.

    3.   Voor de toepassing van dit artikel wordt het bruto nationaal inkomen per hoofd in een bepaalde lidstaat gemeten in koopkrachtstandaarden en berekend op basis van de cijfers van de Unie in de periode van 2015 tot en met 2017, en wordt het uitgedrukt als een percentage van het gemiddelde bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking in koopkrachtstandaarden van de 27 lidstaten in dezelfde referentieperiode.

    Voor de toepassing van dit artikel wordt onder het aandeel vaste fossiele brandstoffen in het energieverbruik verstaan het aandeel van steenkool, bruinkool, turf en olieschalie, gemeten in 2018.

    4.   Concrete acties die op grond van lid 1, punt h), i) en ii), door het EFRO en het Cohesiefonds worden ondersteund, worden uiterlijk 31 december 2025 door de beheerautoriteit geselecteerd. Dergelijke concrete acties worden niet doorgeschoven naar de volgende programmeringsperiode.

    5.   Het Cohesiefonds verstrekt geen steun aan investeringen in huisvesting, tenzij deze verband houden met het bevorderen van energie-efficiëntie of het gebruik van hernieuwbare energie.

    6.   Overzeese landen en gebieden komen niet in aanmerking voor steun uit het EFRO of het Cohesiefonds, maar kunnen deelnemen aan Interreg-programma’s overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad (23).

    Artikel 8

    Indicatoren

    1.   Er worden gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren, als vermeld in bijlage I wat het EFRO en het Cohesiefonds betreft, en, waar dat relevant is, programmaspecifieke output- en resultaatindicatoren gebruikt overeenkomstig artikel 16, lid 1, tweede alinea, punt a), artikel 22, lid 3, punt d), ii), en artikel 42, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/1060.

    2.   Voor de outputindicatoren bedragen de uitgangswaarden nul. De intermediaire streefdoelen voor 2024 en de finale streefdoelen voor 2029 zijn cumulatief.

    3.   In overeenstemming met zijn rapportageverplichting op grond van artikel 41, lid 3, punt h), van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (24) (het ”Financieel Reglement”) legt de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad informatie over de prestaties voor overeenkomstig bijlage II.

    4.   De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde bijlage II te wijzigen om de nodige aanpassingen door te voeren in de informatie over de prestaties die aan het Europees Parlement en de Raad moet worden verstrekt.

    5.   De Commissie beoordeelt hoe bij de uitvoering van het stabiliteits- en groeipact rekening wordt gehouden met het strategische belang van de door het EFRO en het Cohesiefonds medegefinancierde investeringen, en dient een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad.

    HOOFDSTUK II

    SPECIFIEKE BEPALINGEN BETREFFENDE DE BEHANDELING VAN BIJZONDERE TERRITORIALE KENMERKEN EN INTERREGIONALE INNOVATIE-INVESTERINGEN

    Artikel 9

    Geïntegreerde territoriale ontwikkeling

    1.   Het EFRO kan steun verstrekken voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling in programma’s in het kader van beide doelstellingen genoemd in artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060, overeenkomstig de bepalingen van titel III, hoofdstuk II, van die verordening.

    2.   De lidstaten voeren door het EFRO ondersteunde geïntegreerde territoriale ontwikkeling uitsluitend uit in de vormen die zijn bedoeld in artikel 28 van Verordening (EU) 2021/1060.

    Artikel 10

    Steun voor achterstandsgebieden

    Overeenkomstig artikel 174 VWEU besteedt het EFRO bijzondere aandacht aan het aanpakken van de uitdagingen van achterstandsregio’s en -gebieden, met name plattelandsgebieden en gebieden die kampen met ernstige en permanente natuurlijke of demografische belemmeringen. De lidstaten voorzien, waar nodig, in hun partnerschapsovereenkomsten overeenkomstig artikel 11, eerste alinea, punt i), van Verordening (EU) 2021/1060 in een geïntegreerde benadering om de demografische uitdagingen van die regio’s en gebieden het hoofd te bieden of tegemoet te komen aan hun specifieke behoeften. Een dergelijke geïntegreerde benadering kan een toezegging inzake specifieke financiering voor dat doel omvatten.

    Artikel 11

    Duurzame stedelijke ontwikkeling

    1.   Om economische, ecologische, klimatologische, demografische en sociale uitdagingen aan te pakken, ondersteunt het EFRO geïntegreerde territoriale ontwikkeling via strategieën voor territoriale of vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling overeenkomstig artikel 29 respectievelijk 32 van Verordening (EU) 2021/1060, die gericht zijn op stedelijke gebieden, met inbegrip van functionele stedelijke gebieden (“duurzame stedelijke ontwikkeling”) in programma’s in het kader van beide in artikel 5, lid 2, van die verordening genoemde doelstellingen.

    Bijzondere aandacht wordt besteed aan het aanpakken van milieu- en klimaatuitdagingen, met name de transitie naar een klimaatneutrale economie in 2050, het benutten van het potentieel van digitale technologieën voor innovatiedoeleinden en het ondersteunen van de ontwikkeling van functionele stedelijke gebieden. In dit verband tellen de middelen voor duurzame stedelijke ontwikkeling die zijn geprogrammeerd in het kader van de prioriteiten die overeenstemmen met de beleidsdoelstellingen 1 en 2, mee voor het voldoen aan de vereisten inzake thematische concentratie op grond van artikel 4.

    2.   Ten minste 8 % van de EFRO-middelen op nationaal niveau in het kader van de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei”, anders dan voor technische bijstand, wordt toegewezen aan duurzame stedelijke ontwikkeling, in een of meer van de vormen die zijn bedoeld in artikel 28 van Verordening (EU) 2021/1060.

    De betrokken territoriale autoriteiten of instanties selecteren, of worden betrokken bij de selectie van, concrete acties overeenkomstig artikel 29, lid 3, en artikel 32, lid 3, punt d), van Verordening (EU) 2021/1060.

    De betrokken programma’s vermelden de geplande bedragen voor dat doel als bedoeld in artikel 22, lid 3, punt d), viii), van Verordening (EU) 2021/1060.

    3.   Aan het vereiste percentage dat moet worden uitgetrokken voor duurzame stedelijke ontwikkeling als bedoeld in lid 2 van dit artikel moet gedurende de gehele programmeringsperiode worden voldaan wanneer EFRO-toewijzingen worden overgedragen tussen de prioriteiten van een programma of tussen programma’s onderling, ook bij de tussentijdse evaluatie conform artikel 18 van Verordening (EU) 2021/1060.

    4.   Indien de EFRO-toewijzing wordt verlaagd na een vrijmaking op grond van artikel 105 van Verordening (EU) 2021/1060 of als gevolg van financiële correcties door de Commissie overeenkomstig artikel 104 van die verordening, wordt niet opnieuw beoordeeld of aan lid 2 van dit artikel is voldaan.

    Artikel 12

    Stedelijk Europa-initiatief

    1.   Het EFRO ondersteunt het Stedelijk Europa-initiatief, dat door de Commissie wordt uitgevoerd in direct en indirect beheer.

    Dit initiatief heeft betrekking op alle stedelijke gebieden, met inbegrip van functionele stedelijke gebieden, en ondersteunt de stedelijke agenda voor de EU, met inbegrip van steun voor de deelname van lokale overheden aan de uit hoofde van de stedelijke agenda voor de EU ontwikkelde thematische partnerschappen.

    2.   Het Stedelijk Europa-initiatief omvat, inzake duurzame stedelijke ontwikkeling, de volgende twee onderdelen:

    a)

    ondersteuning van innovatieve acties;

    b)

    ondersteuning van capaciteits- en kennisopbouw, territoriale effectbeoordelingen, beleidsontwikkeling en communicatie.

    Op verzoek van een of meer lidstaten kan het Stedelijk Europa-initiatief tevens steun verlenen aan intergouvernementele samenwerking in verband met stedelijke aangelegenheden. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan samenwerking die gericht is op capaciteitsopbouw op lokaal niveau met het oog op de verwezenlijking van de duurzameontwikkelingsdoelen van de VN.

    De Commissie dient om de twee jaar bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de ontwikkelingen in verband met het Stedelijk Europa-initiatief.

    3.   Het bestuursmodel van het Stedelijk Europa-initiatief voorziet in de betrokkenheid van lidstaten, regionale en lokale autoriteiten en steden, en zorgt voor adequate coördinatie en complementariteit met het specifieke programma voor duurzame stedelijke ontwikkeling op grond van artikel 3, lid 3, punt b), van Verordening (EU) 2021/1059.

    Artikel 13

    Interregionale innovatie-investeringen

    1.   Het EFRO verstrekt steun aan het instrument voor interregionale innovatie-investeringen.

    2.   Het instrument voor interregionale innovatie-investeringen ondersteunt de commercialisering en opschaling van interregionale innovatieprojecten die Europese waardeketens kunnen helpen ontwikkelen.

    3.   Het instrument voor interregionale innovatie-investeringen omvat de volgende twee onderdelen, die evenveel steun verstrekken voor:

    a)

    financiële ondersteuning en advies voor investeringen in interregionale innovatieprojecten in gedeelde slimmespecialisatiegebieden;

    b)

    financiële ondersteuning en advies en capaciteitsopbouw voor het ontwikkelen van waardeketens in minder ontwikkelde regio’s.

    4.   Maximaal 2 % van de middelen kan worden besteed aan leer- en evaluatieactiviteiten om de resultaten van de uit de twee onderdelen gesteunde projecten te benutten en te verspreiden.

    5.   De Commissie voert die investeringen in direct of indirect beheer uit.

    6.   De Commissie wordt in haar werkzaamheden bijgestaan door een groep deskundigen.

    De deskundigengroep bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten, regionale autoriteiten en steden, en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, onderzoeksorganisaties en maatschappelijke organisaties. Bij de samenstelling van de deskundigengroep wordt gestreefd naar genderevenwicht.

    De deskundigengroep ondersteunt de Commissie bij het opstellen van een werkprogramma voor de lange termijn en bij het opstellen van oproepen tot het indienen van voorstellen.

    7.   Bij de uitvoering van dit instrument zorgt de Commissie voor coördinatie en synergie met andere financieringsprogramma’s en -instrumenten van de Unie en met name met onderdeel “Interreg C” als omschreven in artikel 3, punt 3), van Verordening (EU) 2021/1059.

    8.   Het instrument voor interregionale innovatie-investeringen heeft betrekking op het volledige grondgebied van de Unie.

    Derde landen kunnen aan dit instrument deelnemen overeenkomstig de regelingen van de artikelen 16 en 23 van Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad (25) (de “Horizon Europa-verordening”).

    Artikel 14

    Ultraperifere gebieden

    1.   Artikel 4 is niet van toepassing op de specifieke extra toewijzing voor ultraperifere gebieden. Deze specifieke extra toewijzing voor ultraperifere gebieden wordt gebruikt ter compensatie van de extra kosten die in deze gebieden ontstaan als gevolg van één of meer van de in artikel 349 VWEU bedoelde permanente belemmeringen die hun ontwikkeling schaden.

    2.   De in lid 1 van dit artikel bedoelde toewijzing verstrekt steun aan:

    a)

    de activiteiten binnen het toepassingsgebied zoals beschreven in artikel 5 van deze verordening;

    b)

    in afwijking van artikel 5 van deze verordening, maatregelen met het oog op het dekken van de exploitatiekosten ter compensatie van de extra kosten die in deze gebieden ontstaan als gevolg van één of meer van de in artikel 349 VWEU bedoelde permanente belemmeringen die hun ontwikkeling schaden.

    De in lid 1 van dit artikel bedoelde toewijzing mag tevens worden gebruikt voor uitgaven ter compensatie van de uitvoering van openbaredienstverplichtingen en -contracten in de ultraperifere gebieden.

    3.   Uit de in lid 1 van dit artikel bedoelde toewijzing wordt geen steun verstrekt voor:

    a)

    concrete acties in verband met producten vermeld in bijlage I bij het VWEU;

    b)

    steunmaatregelen voor personenvervoer die zijn toegestaan uit hoofde van artikel 107, lid 2, punt a), VWEU;

    c)

    belastingvrijstellingen en vrijstelling van sociale lasten;

    d)

    openbaredienstverplichtingen die niet worden vervuld door ondernemingen, maar door de staat middels zijn overheidsgezag.

    4.   In afwijking van artikel 5, lid 1, punt c), kan het EFRO steun verstrekken aan productieve investeringen in ondernemingen in ultraperifere gebieden, ongeacht de omvang van die ondernemingen.

    HOOFDSTUK III

    OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

    Artikel 15

    Overgangsbepalingen

    De Verordeningen (EU) nr. 1300/2013 en (EU) nr. 1301/2013 en handelingen die op grond daarvan zijn vastgesteld, blijven van toepassing op programma’s en concrete acties die steun krijgen uit het EFRO of het Cohesiefonds in de programmeringsperiode 2014-2020.

    Artikel 16

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.   De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.   De in artikel 8, lid 4, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van 1 juli 2021.

    3.   Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 8, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.   Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

    5.   Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    6.   Een overeenkomstig artikel 8, lid 4, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en aan de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad vóór het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

    Artikel 17

    Evaluatie

    Het Europees Parlement en de Raad evalueren deze verordening uiterlijk 31 december 2027, overeenkomstig artikel 177 VWEU.

    Artikel 18

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 24 juni 2021.

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    D. M. SASSOLI

    Voor de Raad

    De voorzitter

    A. P. ZACARIAS


    (1)  PB C 62 van 15.2.2019, blz. 90.

    (2)  PB C 86 van 7.3.2019, blz. 115.

    (3)  Standpunt van het Europees Parlement van 27 maart 2019 (PB C 108 van 26.3.2021, blz. 566) en standpunt van de Raad in eerste lezing van 27 mei 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad). Standpunt van het Europees Parlement van 23 juni 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

    (4)  Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).

    (5)  Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie, en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (zie bladzijde 159 van dit Publicatieblad).

    (6)  Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

    (7)  Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

    (8)  Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

    (9)  Richtlijn (EU) 2018/844 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen en Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 75).

    (10)  Verordening (EU) 2021/522 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 tot vaststelling van een actieprogramma voor de Unie op het gebied van gezondheid (“EU4Health-programma”) voor de periode 2021-2027, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 282/2014 (PB L 107 van 26.3.2021, blz. 1).

    (11)  Besluit nr. 1313/2013/EU van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende een Uniemechanisme voor civiele bescherming (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 924).

    (12)  Verordening (EG) nr. 1082/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende een Europese groepering voor territoriale samenwerking (EGTS) (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 19).

    (13)  Verordening (EU) 2021/1057 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 tot oprichting van het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1296/2013 (zie bladzijde 21 van dit Publicatieblad).

    (14)  Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

    (15)  Verordening (EU) nr. 1316/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van de financieringsfaciliteit voor Europese verbindingen, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 913/2010 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 680/2007 en (EG) nr. 67/2010 (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 129).

    (16)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

    (17)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

    (18)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van de Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

    (19)  Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie over beter wetgeven (PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1).

    (20)  Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) (PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1).

    (21)  Verordening (EU) 2015/1017 van het Europees Parlement en de Raad van 25 juni 2015 betreffende het Europees Fonds voor strategische investeringen, de Europese investeringsadvieshub en het Europese investeringsprojectenportaal en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1291/2013 en (EU) nr. 1316/2013 — Het Europees Fonds voor strategische investeringen (PB L 169 van 1.7.2015, blz. 1).

    (22)  Richtlijn 2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de bevordering van schone en energiezuinige wegvoertuigen (PB L 120 van 15.5.2009, blz. 5).

    (23)  Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling “Europese territoriale samenwerking” (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en financieringsinstrumenten voor extern optreden (zie bladzijde 94 van dit Publicatieblad).

    (24)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

    (25)  Verordening (EU) 2021/695 van het Europees Parlement en de Raad van 28 april 2021 tot vaststelling van Horizon Europa — Het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie, tot vaststelling van de regels voor deelname en verspreiding en tot intrekking van de Verordeningen (EU) nr. 1290/2013 en (EU) nr. 1291/2013 (PB L 170 van 12.5.2021, blz. 1).


    BIJLAGE I

    GEMEENSCHAPPELIJKE OUTPUT- EN RESULTAATINDICATOREN VOOR HET EFRO EN HET COHESIEFONDS — ARTIKEL 8, LID 1 (1)

    Tabel 1

    Gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren voor het EFRO (“investeren in werkgelegenheid en groei” en Interreg) en het Cohesiefonds  (**)

    Beleidsdoelstelling

    Specifieke doelstelling

    Output

    Resultaten

    (1)

    (2)

    (3)

    (4)

    1.

    Een concurrerender en slimmer Europa door de bevordering van innovatieve en slimme economische transformatie en regionale ICT-connectiviteit (BD 1)

    i)

    Ontwikkelen en versterken van de onderzoeks- en innovatiecapaciteit en het invoeren van geavanceerde technologieën

    RCO (2) 01 — Ondersteunde ondernemingen (waarvan: micro-, klein, middelgroot, groot)*  (3)

    RCO 02 — Ondernemingen ondersteund door subsidies*

    RCR (4) 01 — Banen gecreëerd in ondersteunde entiteiten*

    RCR 102 — Onderzoeksbanen gecreëerd in ondersteunde entiteiten*

     

    RCO 03 — Ondernemingen ondersteund door financieringsinstrumenten*

    RCO 04 — Ondernemingen met niet-financiële steun*

    RCO 05 — Ondersteunde nieuwe ondernemingen*

    RCO 06 — Onderzoekers werkzaam in ondersteunde onderzoeksfaciliteiten

    RCO 07 — Onderzoeksorganisaties die deelnemen aan gezamenlijke onderzoeksprojecten

    RCR 02 — Particuliere investeringen voor gelijke delen als overheidssteun (waarvan: subsidies, financieringsinstrumenten)*  (3)

    RCR 03 — Kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) die product- of procesinnovatie introduceren*

    RCR 04 — Kmo’s die innovatie op het gebied van marketing of bedrijfsorganisatie introduceren*

     

    RCO 08 — Nominale waarde van onderzoeks- en innovatieapparatuur

    RCO 10 — Ondernemingen die samenwerken met onderzoeksorganisaties

    RCO 96 – Interregionale investeringen voor innovatie in projecten van de Unie*

    RCR 05 — Kmo’s die intern innoveren*

    RCR 06 — Ingediende octrooiaanvragen*

    RCR 07 — Handelsmerkaanvragen en modelaanvragen*

    RCR 08 — Publicaties resulterend uit ondersteunde projecten

    ii)

    Profiteren van de voordelen van digitalisering voor burgers, bedrijven, onderzoeksorganisaties en overheden

    RCO 13 — Waarde van digitale diensten, producten en processen die voor ondernemingen zijn ontwikkeld*

    RCO 14 — Openbare instellingen ondersteund om digitale diensten, producten en processen te ontwikkelen*

    RCR 11 — Gebruikers van nieuwe en verbeterde openbare digitale diensten, producten en processen*

    RCR 12 — Gebruikers van nieuwe en verbeterde digitale diensten, producten en processen die door ondernemingen zijn ontwikkeld*

    RCR 13 — Ondernemingen die een hoge digitale intensiteit bereiken*

    iii)

    Versterken van duurzame groei en het concurrentievermogen van kmo’s en het creëren van banen in kmo’s, onder meer door productieve investeringen

    RCO 15 — Gecreëerde opstartcapaciteit*

    RCO 103 — Ondersteunde sterk groeiende ondernemingen*

    RCR 17 — Nieuwe ondernemingen die op de markt overleven*

    RCR 18 — Kmo’s die na de opstart de diensten van starterscentra gebruiken*

    RCR 19 — Ondernemingen met een hogere omzet*

    RCR 25 — Kmo’s met een hogere toegevoegde waarde per werknemer*

    iv)

    Ontwikkelen van vaardigheden voor slimme specialisatie, industriële transitie en ondernemerschap

    RCO 16 — Deelnames van institutionele belanghebbenden aan een ondernemingsgezind ontdekkingsproces

    RCO 101 — Kmo’s die investeren in vaardigheden voor slimme specialisatie, industriële transitie en ondernemerschap*

    RCR 97 — Ondersteunde leerplaatsen in kmo’s

    RCR 98 — Kmo-personeel dat een opleiding in vaardigheden voor slimme specialisatie, industriële transitie en ondernemerschap voltooit (naar type vaardigheid: technisch, management, ondernemerschap, groen, overig) (3)*

    v)

    Verbeteren van de digitale connectiviteit

    RCO 41 — Extra woningen met toegang tot breedband met zeer hoge capaciteit

    RCO 42 — Extra ondernemingen met toegang tot breedband met zeer hoge capaciteit

    RCR 53 — Woningen met breedbandaansluiting op een netwerk met zeer hoge capaciteit

    RCR 54 — Ondernemingen met breedbandaansluiting op een netwerk met zeer hoge capaciteit

    2.

    Een groenere, koolstofarme transitie naar een koolstofneutrale economie en een veerkrachtig Europa door de bevordering van een schone en rechtvaardige energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, klimaatmitigatie en -adaptatie, risicopreventie en -beheer, en duurzame stedelijke mobiliteit (BD 2)

    i)

    Bevorderen van energie-efficiëntie en verminderen van de uitstoot van broeikasgassen

    RCO 18 — Woningen met verbeterde energieprestatie

    RCO 19 — Openbare gebouwen met verbeterde energieprestatie

    RCO 20 — Nieuw aangelegde of verbeterde leidingen van de stadsverwarmings- en stadskoelingsnetten

    RCO 104 — Aantal hoogrenderende warmtekrachtkoppelingseenheden

    RCO 123 — Woningen die gebruikmaken van aardgasgestookte ketels en verwarmingssystemen ter vervanging van installaties op basis van vaste fossiele brandstoffen

    RCR 26 — Jaarlijks primair energieverbruik (waarvan: woningen, openbare gebouwen, ondernemingen, andere) (3)

    RCR 29 — Geraamde uitstoot van broeikasgassen*

    RCR 105 — Geraamde broeikasgasemissies door ketels en verwarmingssystemen die zijn omgebouwd van vaste fossiele brandstoffen naar gas

    ii)

    Bevorderen van hernieuwbare energie overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001, met inbegrip van de daarin vastgelegde duurzaamheidscriteria

    RCO 22 — Extra productiecapaciteit voor hernieuwbare energie (waarvan: elektriciteit, thermisch) (3)*

    RCO 97 — Ondersteunde hernieuwbare-energiegemeenschappen*

    RCR 31 — Totale geproduceerde hernieuwbare energie (waarvan: elektriciteit, thermisch) (3)*

    RCR 32 — Extra operationeel vermogen geïnstalleerd voor hernieuwbare energie*

    iii)

    Ontwikkelen van slimme energiesystemen, netwerken en opslag buiten het trans-Europees energienetwerk (TEN-E)

    RCO 23 — Digitale beheerssystemen voor slimme energiesystemen

    RCO 105 — Oplossingen voor elektriciteitsopslag

    RCO 124 — Nieuw aangelegde of verbeterde leidingen van de gastransmissie- en distributienetten

    RCR 33 — Gebruikers die zijn aangesloten op slimme energiesystemen

    RCR 34 — Uitrol van projecten voor slimme energiesystemen

    iv)

    Bevorderen van klimaatadaptatie en rampenrisicopreventie en -weerbaarheid, rekening houdend met op ecosystemen gebaseerde benaderingen

    RCO 24 — Investeringen in nieuwe of verbeterde systemen voor monitoring, paraatheid, waarschuwing en respons bij natuurrampen*

    RCO 122 — Investeringen in nieuwe of verbeterde systemen voor monitoring, paraatheid, waarschuwing en respons met betrekking tot niet-klimaatgerelateerde natuurlijke risico’s en risico’s in verband met menselijke activiteiten

    RCO 25 — Nieuw aangelegde of geconsolideerde bescherming van kuststroken, rivier- en meeroevers tegen overstromingen

    RCO 106 — Nieuw aangelegde of geconsolideerde bescherming tegen aardverschuivingen

    RCO 26 — Groene infrastructuur aangelegd of verbeterd met het oog op klimaatadaptatie*

    RCO 27 — Nationale en subnationale strategieën inzake klimaatadaptatie*

    RCO 28 — Gebied dat valt onder maatregelen ter bescherming tegen natuurbranden

    RCO 121 — Gebied dat valt onder maatregelen ter bescherming tegen klimaatgerelateerde natuurrampen (andere dan overstromingen en natuurbranden)

    RCR 35 — Inwoners die profiteren van maatregelen ter bescherming tegen overstromingen

    RCR 36 — Inwoners die profiteren van maatregelen ter bescherming tegen natuurbranden

    RCR 37 — Inwoners die profiteren van maatregelen ter bescherming tegen klimaatgerelateerde natuurrampen (andere dan overstromingen of natuurbranden)

    RCR 96 — Inwoners die profiteren van maatregelen ter bescherming tegen niet-klimaatgerelateerde natuurrisico’s en risico’s in verband met menselijke activiteiten*

    v)

    Bevorderen van de toegang tot water en van duurzaam waterbeheer

    RCO 30 — Lengte van de nieuwe of verbeterde pijpleidingen voor de leidingnetten van openbare watervoorziening

    RCO 31 — Lengte van de nieuwe of verbeterde pijpleidingen voor het openbaar netwerk voor de opvang van afvalwater

    RCO 32 — Nieuwe of verbeterde capaciteit voor afvalwaterbehandeling

    RCR 41 — Inwoners aangesloten op verbeterde installaties voor openbare watervoorziening

    RCR 42 — Inwoners ten minste aangesloten op openbare installaties voor secundaire afvalwaterbehandeling

    RCR 43 — Waterverlies in leidingnetten van openbare watervoorziening

    vi)

    Bevorderen van de overgang naar een circulaire economie met efficiënt gebruik van hulpbronnen

    RCO 34 — Extra capaciteit voor afvalrecycling

    RCO 107 — Investeringen in installaties voor gescheiden afvalinzameling

    RCO 119 — Voor hergebruik voorbereid afval

    RCR 103 — Gescheiden ingezameld afval

    RCR 47 — Gerecycled afval

    RCR 48 — Afval gebruikt als grondstof

    vii)

    Verbeteren van de bescherming en het behoud van natuur, biodiversiteit en groene infrastructuur, ook in stedelijke gebieden, en verminderen van alle vormen van verontreiniging

    RCO 36 — Groene infrastructuur die wordt ondersteund voor andere doeleinden dan klimaatadaptatie

    RCO 37 — Oppervlakte van Natura 2000-gebieden die vallen onder beschermings- en herstelmaatregelen

    RCO 38 — Oppervlakte van ondersteunde gesaneerde bodem

    RCO 39 — Gebied bestreken door geïnstalleerde systemen voor monitoring van luchtverontreiniging

    RCR 50 — Inwoners die profiteren van maatregelen voor luchtkwaliteit*

    RCR 95 — Inwoners die toegang hebben tot nieuwe of verbeterde groene infrastructuur*

    RCR 52 — Gesaneerde bodem gebruikt voor groengebieden, sociale huisvesting, economisch of ander gebruik

    viii)

    Bevorderen van duurzame multimodale stedelijke mobiliteit als onderdeel van de overgang naar een koolstofneutrale economie

    RCO 55 — Lengte van nieuwe tram- en metrolijnen

    RCO 56 — Lengte van heraangelegde of gemoderniseerde tram- en metrolijnen

    RCO 57 — Capaciteit van milieuvriendelijk rollend materieel voor openbaar vervoer*

    RCO 58 — Ondersteunde specifieke fietsinfrastructuur*

    RCO 59 — Infrastructuur voor alternatieve brandstoffen (tankstations/oplaadpunten)*

    RCO 60 — Steden en gemeenten met nieuwe of gemoderniseerde gedigitaliseerde stadsvervoerssystemen

    RCR 62 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuw of gemoderniseerd openbaar vervoer

    RCR 63 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde tram- en metrolijnen

    RCR 64 — Jaarlijks aantal gebruikers van specifieke fietsinfrastructuur

    3.

    Een meer verbonden Europa door vergroting van de mobiliteit (BD 3)

    i)

    Ontwikkelen van een klimaatbestendige, intelligente, veilige, duurzame en intermodale TEN-T

    RCO 43 — Lengte van nieuwe of verbeterde wegen — TEN-T (5)

    RCO 45 — Lengte van heraangelegde of gemoderniseerde wegen — TEN-T

    RCO 108 – Lengte van wegen met nieuwe of gemoderniseerde verkeersbeheersystemen – TEN-T

    RCO 47 — Lengte van nieuwe of verbeterde spoorwegen — TEN-T

    RCO 49 — Lengte van heraangelegde of gemoderniseerde spoorwegen — TEN-T

    RCO 51 — Lengte van nieuwe, verbeterde of gemoderniseerde binnenwaterwegen — TEN-T

    RCO 109 — Lengte van spoorwegen uitgerust met het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer in werking — TEN-T

    RCR 55 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuw aangelegde, heraangelegde, verbeterde of gemoderniseerde wegen

    RCR 56 — Tijdwinst dankzij verbeterde wegeninfrastructuur

    RCR 101 — Tijdwinst dankzij verbeterde spoorweginfrastructuur

    RCR 58 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuw aangelegde, verbeterde, heraangelegde, of gemoderniseerde spoorwegen

    RCR 59 — Vrachtvervoer per spoor

    RCR 60 — Vrachtvervoer over binnenwateren

    ii)

    Ontwikkelen en versterken van duurzame, klimaatbestendige, intelligente en intermodale nationale, regionale en lokale mobiliteit, met inbegrip van verbeterde toegang tot TEN-T en grensoverschrijdende mobiliteit

    RCO 44 — Lengte van nieuwe of verbeterde wegen — niet TEN-T

    RCO 46 — Lengte van heraangelegde of gemoderniseerde wegen — niet TEN-T

    RCO 110 — Lengte van wegen met nieuwe of gemoderniseerde verkeersbeheersystemen — niet TEN-T

    RCO 48 — Lengte van nieuwe of verbeterde spoorwegen — niet TEN-T

    RCO 50 — Lengte van heraangelegde of gemoderniseerde spoorwegen — niet TEN-T

    RCO 111 — Lengte van spoorwegen uitgerust met het Europees beheersysteem voor het spoorverkeer in werking — niet TEN-T

    RCO 52 — Lengte van nieuwe of gemoderniseerde binnenwaterwegen — niet TEN-T

    RCO 53 — Nieuwe of gemoderniseerde spoorwegstations en treinhaltes*

    RCO 54 — Nieuwe of gemoderniseerde intermodale verbindingen*

    4.

    Een socialer en inclusiever Europa door uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten (BD 4)

    i)

    Verbeteren van de effectiviteit en de inclusiviteit van de arbeidsmarkten en de toegang tot hoogwaardige werkgelegenheid door het ontwikkelen van sociale infrastructuur en het bevorderen van de sociale economie

    RCO 61 — Oppervlakte van nieuwe of gemoderniseerde faciliteiten voor diensten voor arbeidsvoorziening

    RCR 65 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde faciliteiten voor diensten voor arbeidsvoorziening

    ii)

    Verbeteren van gelijke toegang tot inclusieve en hoogwaardige diensten op het gebied van onderwijs, opleiding en een leven lang leren door het ontwikkelen van toegankelijke infrastructuur, onder meer door het vergroten van de veerkracht van onderwijs en opleiding op afstand en online

    RCO 66 — Klaslokaalcapaciteit van nieuwe of gemoderniseerde kinderopvangvoorzieningen

    RCO 67 — Klaslokaalcapaciteit voor nieuwe of gemoderniseerde onderwijsvoorzieningen

    RCR 70 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde kinderopvangvoorzieningen

    RCR 71 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde onderwijsvoorzieningen

    iii)

    Bevorderen van de sociaal-economische inclusie van gemarginaliseerde gemeenschappen, huishoudens met een laag inkomen en achterstandsgroepen, waaronder mensen met speciale behoeften, door middel van geïntegreerde acties, waaronder huisvesting en sociale diensten

    RCO 65 — Capaciteit van nieuwe of gemoderniseerde sociale huisvesting*

    RCO 113 — Inwoners die vallen onder projecten in het kader van geïntegreerde acties voor sociaal-economische inclusie van gemarginaliseerde gemeenschappen, huishoudens met een laag inkomen en achterstandsgroepen*

    RCR 67 – Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde sociale huisvesting

    iv)

    Bevorderen van de sociaal-economische integratie van onderdanen van derde landen, inclusief migranten, door middel van geïntegreerde acties, met inbegrip van huisvesting en sociale diensten

    RCO 63 — Capaciteit van nieuwe of gemoderniseerde voorzieningen voor tijdelijke opvang

    RCR 66 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde voorzieningen voor tijdelijke opvang

    v)

    Garanderen van gelijke toegang tot gezondheidszorg en veerkrachtiger maken van gezondheidszorgstelsels, met inbegrip van eerstelijnszorg, en bevorderen van de overgang van institutionele zorg naar gezins- en gemeenschapsgebonden zorg

    RCO 69 — Capaciteit van nieuwe of gemoderniseerde gezondheidszorgvoorzieningen

    RCO 70 — Capaciteit van nieuwe of gemoderniseerde sociale-zorgvoorzieningen (andere dan huisvesting)

    RCR 72 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde diensten voor digitale gezondheidszorg

    RCR 73 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde gezondheidszorgvoorzieningen

    RCR 74 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde sociale-zorgvoorzieningen

    vi)

    Versterken van de rol van cultuur en duurzaam toerisme in economische ontwikkeling, sociale inclusie en sociale innovatie

    RCO 77 — Aantal ondersteunde culturele en toeristische plaatsen*

    RCR 77 — Bezoekers van ondersteunde culturele en toeristische plaatsen*

    5.

    Een Europa dat dichter bij de burger staat door bevordering van de duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van alle soorten gebieden en lokale initiatieven (BD 5)

    i)

    Bevorderen van een geïntegreerde en inclusieve sociale, economische en ecologische ontwikkeling, cultuur, natuurlijk erfgoed, duurzaam toerisme en veiligheid in stedelijke gebieden

    RCO 74 — Inwoners die vallen onder projecten in het kader van strategieën voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling*

    RCO 75 — Ondersteunde strategieën voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling*

    RCO 76 — Geïntegreerde projecten voor territoriale ontwikkeling

    RCO 80 — Ondersteunde strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling*

    RCO 112 — Belanghebbenden die betrokken zijn bij de voorbereiding en uitvoering van strategieën voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling

    RCO 114 — Gecreëerde of herstelde open ruimte in stedelijke gebieden*

     

    ii)

    Bevorderen van een geïntegreerde en inclusieve sociale, economische en ecologische lokale ontwikkeling, cultuur, natuurlijk erfgoed, duurzaam toerisme en veiligheid in niet-stedelijke gebieden


    Tabel 2

    Extra gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren voor het EFRO voor Interreg

    Voor Interreg specifieke indicatoren

    RCO 81 — Deelnames aan gezamenlijke grensoverschrijdende acties

    RCO 115 — Gezamenlijk georganiseerde grensoverschrijdende openbare evenementen

    RCO 82 — Deelnames aan gezamenlijke acties ter bevordering van gendergelijkheid, gelijke kansen en sociale inclusie

    RCO 83 — Gezamenlijk ontwikkelde strategieën en actieplannen

    RCO 84 — Gezamenlijk ontwikkelde en in projecten uitgevoerde proefprojecten

    RCO 116 — Gezamenlijk ontwikkelde oplossingen

    RCO 85 — Deelnames aan gezamenlijke opleidingsactiviteiten

    RCO 117 — Oplossingen voor geconstateerde grensoverschrijdende juridische of administratieve belemmeringen

    RCO 86 — Ondertekende gezamenlijke administratieve of juridische overeenkomsten

    RCO 87 — Organisaties die grensoverschrijdend samenwerken

    RCO 118 — Organisaties die samenwerken voor het meerlagig bestuur van macroregionale strategieën

    RCO 90 — Projecten voor grensoverschrijdende innovatienetwerken

    RCO 120 — Projecten die grensoverschrijdende samenwerking ondersteunen met het oog op de ontwikkeling van verbindingen tussen stad en platteland

    RCR 79 — Gezamenlijke strategieën en actieplannen ondernomen door organisaties

    RCR 104 — Oplossingen ondernomen of opgeschaald door organisaties

    RCR 81 — Voltooiingen van gezamenlijke opleidingsactiviteiten

    RCR 82 — Grensoverschrijdende juridische of administratieve belemmeringen die zijn verminderd of opgelost

    RCR 83 — Personen die onder ondertekende gezamenlijke administratieve of juridische overeenkomsten vallen

    RCR 84 — Organisaties die grensoverschrijdend samenwerken na voltooiing van het project

    RCR 85 — Deelnames aan gezamenlijke grensoverschrijdende acties na voltooiing van het project


    (1)  Om te worden gebruikt, wat de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” en Interreg betreft, overeenkomstig artikel 16, lid 1, tweede alinea, punt a), en artikel 41, lid 2, punt b), van Verordening (EU) 2021/1060 (GB-verordening) en, wat de doelstelling “investeren in werkgelegenheid en groei” betreft, overeenkomstig artikel 22, lid 3, punt d), ii), van Verordening (EU) 2021/1060 (GB-verordening) en, wat Interreg betreft, overeenkomstig artikel 22, lid 4, punt e), ii), van Verordening (EU) 2021/1059 (Interreg).

    (**)  Ter wille van de presentatie zijn de gemeenschappelijke output- en resultaatindicatoren gegroepeerd onder, maar niet beperkt tot, een specifieke doelstelling in het kader van een beleidsdoelstelling. Met name voor beleidsdoelstelling 5 kan gebruik worden gemaakt van de voor de beleidsdoelstellingen 1 tot en met 4 genoemde relevante gemeenschappelijke indicatoren. Daarnaast kunnen, ten behoeve van een volledig beeld van de verwachte en de werkelijke prestaties van de programma’s, de gemeenschappelijke indicatoren aangeduid met *, voor zover zij relevant zijn, worden gebruikt voor specifieke doelstellingen die vallen onder de beleidsdoelstellingen 1 tot en met 4.

    (2)  RCO: REGIO gemeenschappelijke outputindicator (REGIO Common Output Indicator).

    (3)  Uitsplitsing wordt alleen gevraagd voor rapportage, niet voor programmering.

    (4)  RCR: REGIO gemeenschappelijke resultaatindicator (REGIO Common Result Indicator).

    (5)  Verordening (EU) nr. 1315/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 betreffende richtsnoeren van de Unie voor de ontwikkeling van het trans-Europees vervoersnetwerk en tot intrekking van Besluit nr. 661/2010/EU (PB L 348 van 20.12.2013, blz. 1).


    BIJLAGE II

    KERNREEKS VAN PRESTATIE-INDICATOREN VOOR HET EFRO EN HET COHESIEFONDS ALS BEDOELD IN ARTIKEL 8, LID 3, VOOR GEBRUIK DOOR DE COMMISSIE IN OVEREENSTEMMING MET HAAR RAPPORTAGEVERPLICHTING OP GROND VAN ARTIKEL 41, LID 3, PUNT H), III), VAN HET FINANCIEEL REGLEMENT

    Beleidsdoelstelling

    Specifieke doelstelling

    Output

    Resultaten

    (1)

    (2)

    (3)

    (4)

    1.

    Een concurrerender en slimmer Europa door bevordering van innovatieve en slimme economische transformatie en regionale ICT-connectiviteit (BD 1)

    i)

    Ontwikkelen en versterken van de onderzoeks- en innovatiecapaciteit en invoeren van geavanceerde technologieën

    CCO (1) 01 — Ondernemingen die worden ondersteund om te innoveren

    CCO 02 — Onderzoekers werkzaam in ondersteunde onderzoeksfaciliteiten

    CCR (2) 01 — Kleine en middelgrote ondernemingen (3) (kmo’s) die innovatie op het gebied van producten, processen, marketing of bedrijfsorganisatie introduceren

    ii)

    Profiteren van de voordelen van digitalisering voor burgers, bedrijven, onderzoeksorganisaties en overheden

    CCO 03 — Ondernemingen en openbare instellingen die worden ondersteund om digitale producten, diensten en processen te ontwikkelen

    CCR 02 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of verbeterde digitale producten, diensten en processen

    iii)

    Versterken van duurzame groei en het concurrentievermogen van kmo’s en het creëren van banen in kmo’s, onder meer door productieve investeringen

    CCO 04 — Kmo’s die worden ondersteund met het oog op het versterken van de groei en het concurrentievermogen

    CCR 03 — Aantal banen gecreëerd in ondernemingen die worden ondersteund

    iv)

    Ontwikkelen van vaardigheden voor slimme specialisatie, industriële transitie en ondernemerschap

    CCO 05 — Kmo’s die investeren in vaardigheden voor slimme specialisatie, industriële transitie en ondernemerschap

    CCR 04 — Personeelsleden van kmo’s die opleidingen voltooien in vaardigheden voor slimme specialisatie, industriële transitie en ondernemerschap

    v)

    Verbeteren van de digitale connectiviteit

    CCO 13 — Extra aantal woningen en ondernemingen met toegang tot breedband met zeer hoge capaciteit

    CCR 12 — Extra aantal woningen en ondernemingen met breedbandaansluiting op een netwerk met zeer hoge capaciteit

    2.

    Een groenere, koolstofarme transitie naar een koolstofneutrale economie en een veerkrachtig Europa door bevordering van een schone en rechtvaardige energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, klimaatmitigatie en -adaptatie, risicopreventie en -beheer, en duurzame stedelijke mobiliteit (BD 2)

    i)

    Bevorderen van energie-efficiëntie en verminderen van de uitstoot van broeikasgassen

    CCO 06 — Investeringen in maatregelen om de energieprestatie te verbeteren

    CCR 05 — Besparingen in het jaarlijks primair energieverbruik

    ii)

    Bevorderen van hernieuwbare energie overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001, met inbegrip van de daarin vastgelegde duurzaamheidscriteria

    CCO 07 — Extra productiecapaciteit voor hernieuwbare energie

    CCR 06 — Extra geproduceerde hernieuwbare energie

    iii)

    Ontwikkelen van slimme energiesystemen, netwerken en opslag buiten het trans-Europees energienetwerk (TEN-E)

    CCO 08 — Digitale beheersystemen voor slimme energiesystemen

    CCR 07 — Extra aantal gebruikers die zijn aangesloten op slimme energiesystemen

    iv)

    Bevorderen van klimaatadaptatie en rampenrisicopreventie en -weerbaarheid, rekening houdend met op ecosystemen gebaseerde benaderingen

    CCO 09 – Investeringen in nieuwe of verbeterde systemen voor monitoring, paraatheid, waarschuwing en respons bij rampen

    CCR 08 – Extra aantal inwoners die profiteren van beschermingsmaatregelen tegen overstromingen, natuurbranden en andere klimaatgerelateerde natuurrampen

    v)

    Bevorderen van de toegang tot water en van duurzaam waterbeheer

    CCO 10 — Nieuwe of verbeterde capaciteit voor afvalwaterbehandeling

    CCR 09 — Extra aantal inwoners die ten minste aangesloten zijn op een installatie voor secundaire afvalwaterbehandeling

    vi)

    Bevorderen van de overgang naar een circulaire economie met efficiënt gebruik van hulpbronnen

    CCO 11 — Nieuwe of verbeterde capaciteit voor afvalrecycling

    CCR 10 — Extra hoeveelheid gerecycled afval

    vii)

    Verbeteren van de bescherming en het behoud van natuur, biodiversiteit en groene infrastructuur, ook in stedelijke gebieden, en verminderen van alle vormen van verontreiniging

    CCO 12 — Oppervlakte van groene infrastructuur

    CCR 11 — Inwoners die profiteren van maatregelen voor luchtkwaliteit

    viii)

    Bevorderen van duurzame multimodale stedelijke mobiliteit als onderdeel van de overgang naar een koolstofneutrale economie

    CCO 16 — Uitbreiding en modernisering van tram- en metrolijnen

    CCR 15 — Jaarlijks aantal gebruikers bediend door nieuwe en gemoderniseerde tram- en metrolijnen

    3.

    Een meer verbonden Europa door vergroting van de mobiliteit (BD 3)

    i)

    Ontwikkelen van een klimaatbestendige, intelligente, veilige, duurzame en intermodale TEN-T

    CCO 14 — Wegen TEN-T: nieuwe, verbeterde, heraangelegde of gemoderniseerde wegen

    CCO 15 — Spoorwegen TEN-T: nieuwe, verbeterde, heraangelegde of gemoderniseerde spoorwegen

    CCR 13 — Tijdwinst dankzij verbeterde wegeninfrastructuur

    CCR 14 — Jaarlijks aantal passagiers bediend door verbeterd spoorvervoer

    ii)

    Ontwikkelen en versterken van duurzame, klimaatbestendige, intelligente en intermodale nationale, regionale en lokale mobiliteit, met inbegrip van een verbeterde toegang tot TEN-T en grensoverschrijdende mobiliteit

    CCO 22 — Wegen — niet TEN-T: nieuwe, verbeterde, heraangelegde of gemoderniseerde wegen

    CCO 23 — Spoorwegen — niet TEN-T: nieuwe, verbeterde, heraangelegde of gemoderniseerde spoorwegen

    4.

    Een socialer en inclusiever Europa door uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten (BD 4)

    i)

    Verbeteren van de effectiviteit en de inclusiviteit van de arbeidsmarkten en de toegang tot hoogwaardige werkgelegenheid door het ontwikkelen van sociale infrastructuur en het bevorderen van de sociale economie

    CCO 17 – Oppervlakte van nieuwe of gemoderniseerde faciliteiten voor diensten voor arbeidsvoorziening

    CCR 16 – Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde faciliteiten voor diensten voor arbeidsvoorziening

    ii)

    Verbeteren van gelijke toegang tot inclusieve en hoogwaardige diensten op het gebied van onderwijs, opleiding en een leven lang leren door het ontwikkelen van toegankelijke infrastructuur, onder meer door het vergroten van de veerkracht van onderwijs en opleiding op afstand en online

    CCO 18 — Nieuwe of gemoderniseerde capaciteit voor kinderopvang- en onderwijsvoorzieningen

    CCR 17 — Jaarlijks aantal gebruikers bediend door nieuwe of gemoderniseerde kinderopvang- en onderwijsvoorzieningen

    iii)

    Bevorderen van de sociaal-economische inclusie van gemarginaliseerde gemeenschappen, huishoudens met een laag inkomen en achterstandsgroepen, waaronder mensen met speciale behoeften, door middel van geïntegreerde acties, waaronder huisvesting en sociale diensten

    CCO 19 — Nieuwe of gemoderniseerde capaciteit voor voorzieningen voor sociale huisvesting

    CCO 25 — Inwoners die vallen onder projecten in het kader van geïntegreerde acties voor sociaal-economische inclusie van gemarginaliseerde gemeenschappen, huishoudens met een laag inkomen en achterstandsgroepen*

    CCR 18 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde voorzieningen voor sociale huisvesting

    iv)

    Bevorderen van de sociaal-economische integratie van onderdanen van derde landen, inclusief migranten, door middel van geïntegreerde acties, met inbegrip van huisvesting en sociale diensten

    CCO 26 — Nieuwe of gemoderniseerde capaciteit voor voorzieningen voor tijdelijke opvang

    CCR 20 — Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde voorzieningen voor tijdelijke opvang

    v)

    Garanderen van gelijke toegang tot gezondheidszorg en veerkrachtiger maken van gezondheidszorgstelsels, met inbegrip van eerstelijnszorg, en bevorderen van de overgang van institutionele zorg naar gezins- en gemeenschapsgebonden zorg

    CCO 20 — Nieuwe of gemoderniseerde capaciteit voor gezondheidszorgvoorzieningen

    CCR 19 – Jaarlijks aantal gebruikers van nieuwe of gemoderniseerde gezondheidszorgvoorzieningen

    vi)

    Versterken van de rol van cultuur en duurzaam toerisme in economische ontwikkeling, sociale inclusie en sociale innovatie

    CCO 24 — Ondersteunde culturele en toeristische locaties

    CCR 21 — Bezoekers van ondersteunde culturele en toeristische locaties

    5.

    Een Europa dat dichter bij de burger staat door bevordering van de duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van alle soorten gebieden en lokale initiatieven (BD 5)

    i)

    Bevorderen van een geïntegreerde en inclusieve sociale, economische en ecologische ontwikkeling, cultuur, natuurlijk erfgoed, duurzaam toerisme en veiligheid in stedelijke gebieden

    CCO 21 — Inwoners die vallen onder strategieën voor geïntegreerde territoriale ontwikkeling

     

    ii)

    Bevorderen van een geïntegreerde en inclusieve sociale, economische en ecologische lokale ontwikkeling, cultuur, natuurlijk erfgoed, duurzaam toerisme en veiligheid in niet-stedelijke gebieden


    (1)  CCO: REGIO gemeenschappelijke kernoutput.

    (2)  CCR: REGIO gemeenschappelijk kernresultaat.

    (3)  Aanbeveling van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).


    Top