EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document L:2011:186:FULL

Publicatieblad van de Europese Unie, L 186, 15 juli 2011


Display all documents published in this Official Journal
 

ISSN 1725-2598

doi:10.3000/17252598.L_2011.186.nld

Publicatieblad

van de Europese Unie

L 186

European flag  

Uitgave in de Nederlandse taal

Wetgeving

54e jaargang
15 juli 2011


Inhoud

 

II   Niet-wetgevingshandelingen

Bladzijde

 

 

BESLUITEN

 

 

2011/406/EU

 

*

Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 1 juli 2011 tot wijziging van het Sirenehandboek (Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 4574)

1

NL

Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben.

Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten.


II Niet-wetgevingshandelingen

BESLUITEN

15.7.2011   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 186/1


UITVOERINGSBESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 1 juli 2011

tot wijziging van het Sirenehandboek

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2011) 4574)

(Slechts de teksten in de Bulgaarse, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal zijn authentiek)

(2011/406/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EG) nr. 378/2004 van de Raad van 19 februari 2004 houdende procedures voor de wijziging van het Sirenehandboek (1), en met name artikel 2,

Gezien Besluit 2004/201/JBZ van de Raad van 19 februari 2004 houdende procedures voor de wijziging van het Sirenehandboek (2), en met name artikel 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Het Sirenehandboek is een reeks instructies aan de functionarissen van de Sirenebureaus in elke lidstaat; het bevat de voorschriften en procedures voor de bilaterale en multilaterale uitwisseling van aanvullende informatie die nodig is voor de juiste toepassing van een aantal bepalingen van de overeenkomst van 1990 ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord van 14 juni 1985 betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (3) (hierna de Schengenuitvoeringsovereenkomst genoemd).

(2)

De normen voor de werkprocedures van de Sirenebureaus en de EU-wetgeving die van toepassing is op de uitwisseling van aanvullende informatie tussen de Sirenebureaus zijn in de loop der tijd verder ontwikkeld. Het Sirenehandboek is voor het laatst in 2007 gewijzigd. Daarom zijn nu wijzigingen nodig om de uniformiteit van de werkmethoden te waarborgen en een en ander aan te passen aan de ontwikkelingen in de EU-wetgeving die van toepassing is op de uitwisseling van aanvullende informatie tussen de Sirenebureaus. Gezien de omvang van de noodzakelijke wijzigingen van de bepalingen van het Sirenehandboek is het wenselijk de huidige tekst te vervangen door een herziene versie.

(3)

In de Schengenuitvoeringsovereenkomst zijn bepalingen opgenomen inzake de bescherming van persoonsgegevens en de beveiliging van gegevens in het Schengeninformatiesysteem. Wanneer de Schengenuitvoeringsovereenkomst geen specifieke bepalingen bevat, is op de uitwisseling van aanvullende informatie betreffende signaleringen met het oog op weigering van toegang Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (4) van toepassing. Wanneer de Schengenuitvoeringsovereenkomst geen specifieke bepalingen bevat, is op de uitwisseling van aanvullende informatie betreffende alle andere signaleringen Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad van 27 november 2008 over de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (5) van toepassing.

(4)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het Protocol betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap was gehecht, heeft Denemarken niet deelgenomen aan de vaststelling van Verordening (EG) nr. 378/2004 en is deze derhalve niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat. Aangezien Verordening (EG) nr. 378/2004 voortbouwt op het Schengenacquis dat uit hoofde van de bepalingen van titel IV van het derde deel van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap tot stand is gekomen, heeft Denemarken echter overeenkomstig artikel 5 van genoemd protocol kennisgegeven van de omzetting van dit acquis in zijn nationale wetgeving. Denemarken heeft wel deelgenomen aan de vaststelling van Besluit 2004/201/JBZ. Denemarken is daarom verplicht dat besluit uit te voeren.

(5)

Voor zover dit besluit geen betrekking heeft op de uitwisseling van aanvullende informatie in verband met artikel 96 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, neemt het Verenigd Koninkrijk aan dit besluit deel overeenkomstig artikel 5 van het Protocol betreffende het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en artikel 8, lid 2, van Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (6).

(6)

Voor zover dit besluit geen betrekking heeft op de uitwisseling van aanvullende informatie in verband met artikel 96 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, neemt Ierland aan dit besluit deel overeenkomstig artikel 5 van het Protocol betreffende het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en artikel 6, lid 2, van Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (7).

(7)

Dit besluit is een rechtsbesluit dat op het Schengenacquis voortbouwt of op een andere wijze daaraan is gerelateerd, zoals bedoeld in artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003 en artikel 4, lid 2, van de Toetredingsakte van 2005.

(8)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (8), die vallen onder artikel 1, punt G, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (9) inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst.

(9)

Wat Zwitserland betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (10), die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt G, van Besluit 1999/437/EG, gelezen in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG (11) en 2008/149/JBZ (12) van de Raad.

(10)

Wat Liechtenstein betreft, houdt dit besluit een ontwikkeling in van bepalingen van het Schengenacquis, in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt G, van Besluit 1999/437/EG van de Raad, gelezen in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/261/EG (13) en Besluit 2008/262/JBZ (14) van de Raad.

(11)

De maatregelen waarin dit besluit voorziet, zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is opgericht bij artikel 3 van Verordening (EG) nr. 378/2004 van de Raad en artikel 3 van Besluit 2004/201/JBZ van de Raad,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

Het Sirenehandboek wordt vervangen door de versie in de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België, de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland, de Republiek Estland, Ierland, de Helleense Republiek, het Koninkrijk Spanje, de Franse Republiek, de Italiaanse Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, het Groothertogdom Luxemburg, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, het Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Polen, de Portugese Republiek, Roemenië, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, de Republiek Finland, het Koninkrijk Zweden en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 1 juli 2011.

Voor de Commissie

Cecilia MALMSTRÖM

Lid van de Commissie


(1)  PB L 64 van 2.3.2004, blz. 5.

(2)  PB L 64 van 2.3.2004, blz. 45.

(3)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19.

(4)  PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

(5)  PB L 350 van 30.12.2008, blz. 60.

(6)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43.

(7)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

(8)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

(9)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(10)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(11)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 1.

(12)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 50.

(13)  PB L 83 van 26.3.2008, blz. 3.

(14)  PB L 83 van 26.3.2008, blz. 5.


BIJLAGE

SIRENEHANDBOEK

INHOUDSOPGAVE

INLEIDING

1.

HET SCHENGENINFORMATIESYSTEEM (SIS) EN DE NATIONALE SIRENEBUREAUS

1.1.

Sirenebureaus

1.2.

Sirenehandboek

1.3.

Normen

1.3.1.

Beschikbaarheid

1.3.2.

Continuïteit

1.3.3.

Beveiliging

1.3.4.

Toegankelijkheid

1.3.5.

Communicatie

1.3.6.

Transliteratieregels

1.3.7.

Gegevenskwaliteit

1.3.8.

Structuren

1.3.9.

Archivering

1.4.

Personeel

1.4.1.

Kennis

1.4.2.

Opleiding

1.4.3.

Uitwisseling van personeel

1.5.

Technische infrastructuur

1.5.1.

Sireneworkflowsysteem

1.5.2.

Automatische gegevensinvoer

1.5.3.

Automatische verwijdering van gegevens

1.5.4.

Uitwisseling van gegevens tussen Sirenebureaus

1.5.5.

Kwaliteit van gegevens in het SIS

2.

ALGEMENE PROCEDURES

2.1.

Meervoudige signaleringen (artikel 107)

2.1.1.

Verenigbaarheid van signaleringen en prioriteitsorde

2.1.2.

Controle op meervoudige signaleringen voor een persoon

2.1.3.

Onderhandeling over de opneming van een nieuwe signalering wanneer deze niet verenigbaar is met een bestaande signalering

2.2.

Informatie-uitwisseling bij een treffer

2.2.1.

Procedures bij een treffer

2.2.2.

Verzending van nadere informatie

2.3.

Wanneer de procedures voor een treffer niet kunnen worden gevolgd (artikel 104, lid 3)

2.4.

Indien het oorspronkelijke doel van de signalering is gewijzigd (artikel 102, lid 3)

2.5.

Onjuiste of onrechtmatig opgenomen gegevens (artikel 106)

2.6.

Recht van kennisneming en rectificatie van onjuiste gegevens of verwijdering van onrechtmatig opgenomen gegevens (artikelen 109 en 110)

2.6.1.

Informatie-uitwisseling aangaande het recht van kennisneming en rectificatie van gegevens

2.6.2.

Informatie inzake verzoeken om kennisneming, rectificatie of verwijdering betreffende signaleringen van andere lidstaten

2.6.3.

Mededeling betreffende de bij kennisneming en rectificatie te volgen procedures

2.7.

Verwijdering van een signalering wanneer de voorwaarden voor handhaving ervan niet meer bestaan

2.8.

Misbruik van identiteit

2.9.

Invoeren van een alias

2.10.

SIRPIT (Sirene Picture Transfer)

2.10.1.

Ontwikkeling en achtergrond van SIRPIT (Sirene Picture Transfer)

2.10.2.

Gebruik van uitgewisselde gegevens, waaronder archivering

2.10.3.

Technische eisen

2.10.4.

Nationale identificatiedienst

2.10.5.

Gebruik van het L-formulier van Sirene

2.10.6.

SIRPIT-procedure

2.10.6.1.

Het aantreffende Sirenebureau maakt de vergelijking

2.10.6.2.

Het aanleverende Sirenebureau maakt de vergelijking

2.10.6.3.

Invoerscherm

2.11.

Rol van de Sirenebureaus bij de politiesamenwerking in de Europese Unie

2.12.

Betrekkingen tussen Sirene en Europol

2.12.1.

Prioriteit van SIS-signaleringen boven Interpolsignaleringen

2.12.2.

Keuze van het communicatiekanaal

2.12.3.

Gebruik en verspreiding van Interpolopsporingsverzoeken en -berichten in de Schengenstaten

2.12.4.

Informatieverstrekking aan derde landen

2.12.5.

Treffers en verwijdering van signaleringen

2.12.6.

Verbetering van de samenwerking tussen de Sirenebureaus en de nationale centrale bureaus van Interpol

2.13.

Samenwerking met Europol en Eurojust

2.14.

Bijzondere opsporingen

2.14.1.

Geografisch gerichte opsporing

2.14.2.

Opsporing met medewerking van speciale politie-eenheden voor gerichte opsporing (FAST)

2.15.

Markering

2.15.1.

Raadpleging van de lidstaten met het oog op aanbrenging van een markering

2.15.2.

Verzoek om verwijdering van een markering

2.16.

Aanduiding van urgentie op Sireneformulieren

3.

SIGNALERINGEN OP GROND VAN ARTIKEL 95

3.1.

Controles door de lidstaat voorafgaand aan de signalering

3.2.

Nagaan of het nationale recht van de lidstaten aanhouding met het oog op overlevering of uitlevering toestaat

3.3.

Meervoudige signaleringen

3.3.1.

Controle op meervoudige signaleringen (artikel 107)

3.3.2.

Uitwisseling van informatie

3.4.

Aan lidstaten te zenden aanvullende informatie

3.4.1.

Te verzenden aanvullende informatie met betrekking tot een EAB

3.4.2.

Te verzenden aanvullende informatie met betrekking tot een voorlopige aanhouding

3.4.3.

Invoering van een alias

3.4.4.

Nadere informatie voor de vaststelling van iemands identiteit

3.4.5.

Verzending van de A- en M-formulieren

3.5.

Markering

3.5.1.

Verzoek om stelselmatige aanbrenging van een markering voor signaleringen met het oog op uitlevering, wanneer Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten niet van toepassing is

3.6.

Actie door Sirenebureaus na ontvangst van een signalering op grond van artikel 95

3.7.

Informatie-uitwisseling bij een treffer

3.7.1.

Mededeling van een treffer aan de lidstaten

3.7.2.

Verzending van nadere informatie

3.7.3.

Opvolging van een treffer

3.7.4.

Uitwisseling van aanvullende informatie over overlevering of uitlevering

3.8.

Verwijdering van een signalering

3.8.1.

Verwijdering van een signalering wanneer de voorwaarden voor handhaving ervan niet meer bestaan

3.9.

Misbruik van identiteit

4.

SIGNALERINGEN OP GROND VAN ARTIKEL 96

4.1.

Inleiding

4.2.

Invoering van signaleringen op grond van artikel 96

4.3.

Invoering van een alias

4.4.

Misbruik van identiteit

4.5.

Soorten Sireneprocedures

4.6.

Informatie-uitwisseling bij een treffer

4.6.1.

Informatie-uitwisseling bij weigering van toegang tot of verwijdering van het Schengengrondgebied

4.6.2.

Informatie-uitwisseling bij de afgifte van verblijfsvergunningen of visa

4.6.3.

Speciale procedures bedoeld in artikel 25 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst

4.6.3.1.

Procedure van artikel 25, lid 1, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst

4.6.3.2.

Procedure van artikel 25, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst

4.6.4.

Speciale procedures bedoeld in artikel 5, lid 4, van de Schengengrenscode

4.6.4.1.

Procedure voor gevallen waarop artikel 5, lid 4, onder a), van de Schengengrenscode van toepassing is

4.6.4.2.

Procedure voor gevallen waarop artikel 5, lid 4, onder c), van de Schengengrenscode van toepassing is

4.7.

Informatie-uitwisseling inzake een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet

4.7.1.

Informatie-uitwisseling bij een treffer

4.7.2.

Informatie-uitwisseling indien een lidstaat, zonder dat er sprake is van een treffer, ontdekt dat een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet, gesignaleerd is met het oog op weigering van toegang

4.8.

Verwijderen van signaleringen van EU-burgers

4.9.

Mededeling van een treffer aan de Schengenlidstaten

5.

SIGNALERINGEN OP GROND VAN ARTIKEL 97

5.1.

Markering

5.2.

Verstrekking van beschrijvende gegevens inzake vermiste minderjarigen en andere personen die gevaar lopen

5.3.

Bij een treffer

6.

SIGNALERINGEN OP GROND VAN ARTIKEL 98

6.1.

Bij een treffer

7.

SIGNALERINGEN OP GROND VAN ARTIKEL 99

7.1.

Invoering van een alias

7.2.

Kennisgeving aan andere lidstaten van signalering op verzoek van de autoriteiten die voor de nationale veiligheid bevoegd zijn

7.3.

Markering

7.4.

Verzending van aanvullende informatie na een treffer

8.

SIGNALERINGEN OP GROND VAN ARTIKEL 100

8.1.

Signaleringen van voertuigen op grond van artikel 100

8.1.1.

Controle op meervoudige signaleringen van een voertuig

8.1.2.

VIN-tweelingen

8.2.

Verzending van aanvullende informatie bij een treffer

9.

STATISTIEKEN

INLEIDING

Op 14 juni 1985 sloten het Koninkrijk België, de Bondsrepubliek Duitsland, de Franse Republiek, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden in het Luxemburgse stadje Schengen een akkoord dat tot doel had „het vrij overschrijden van de binnengrenzen door alle onderdanen van de lidstaten, alsmede […] het vrije verkeer van goederen en diensten” te bewerkstelligen.

De vijf oprichtende landen ondertekenden op 19 juni 1990 de Overeenkomst ter uitvoering van het te Schengen gesloten akkoord (1). de Italiaanse Republiek sloot zich daarbij aan op 27 november 1990, het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek op 25 juni 1991, de Helleense Republiek op 6 november 1992, de Republiek Oostenrijk op 28 april 1995 en het Koninkrijk Denemarken, het Koninkrijk Zweden en de Republiek Finland op 19 december 1996.

Het Koninkrijk Noorwegen en de Republiek IJsland sloten op 19 december 1996 een samenwerkingsovereenkomst met de lidstaten, waarbij zij partij werden bij de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

Sinds 26 maart 1995 wordt het Schengenacquis volledig uitgevoerd in België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Nederland, Portugal en Spanje (2), sinds 31 maart 1998 in Oostenrijk en Italië (3), sinds 26 maart 2000 in Griekenland (4) en sinds 25 maart 2001 in Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden (5).

Overeenkomstig Besluit 2000/365/EG (6) en Besluit 2002/192/EG (7) van de Raad nemen het Verenigd Koninkrijk en Ierland deel aan slechts enkele van de bepalingen van het Schengenacquis.

Wat het Verenigd Koninkrijk betreft, zijn de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het deelneemt (met uitzondering van de bepalingen van het Schengeninformatiesysteem) van toepassing sinds 1 januari 2005 (8).

Het Schengenacquis is in 1999 in het wettelijke kader van de Europese Unie opgenomen door middel van protocollen bij het Verdrag van Amsterdam (9). Op 12 mei 1999 heeft de Raad een besluit genomen tot vaststelling van de rechtsgronden van elk van de bepalingen of besluiten die het Schengenacquis vormen, in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag betreffende de Europese Unie.

Sinds 1 mei 2004 is het Schengenacquis, zoals dat in het kader van de Europese Unie is opgenomen door middel van het Protocol bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna het „Schengenprotocol” genoemd), met de daarop voortbouwende of op een andere wijze daaraan gerelateerde rechtsbesluiten, bindend voor de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Cyprus, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek. Sinds 1 januari 2007 geldt dat ook voor de Republiek Bulgarije en Roemenië.

In december 2007 heeft de Raad een besluit vastgesteld betreffende de volledige toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis in de Tsjechische Republiek, de Republiek Estland, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië en de Slowaakse Republiek (10). De controles aan de binnengrenzen te land en ter zee van deze lidstaten zijn dientengevolge in december 2007 afgeschaft, en de controles aan de interne luchtgrenzen in maart 2008.

Besluit 2010/365/EU van de Raad (11) maakt het mogelijk dat echte SIS-gegevens worden doorgegeven aan de Republiek Bulgarije en Roemenië. Aan de hand van het concrete gebruik van die gegevens kan de Raad, door middel van de toepasselijke Schengenevaluatieprocedures overeenkomstig SCH/Com-ex (98) 26 definitief, de correcte toepassing van de bepalingen van het Schengenacquis met betrekking tot het SIS in de betrokken lidstaten verifiëren. Zodra de evaluaties zijn afgerond, moet de Raad een besluit nemen over het opheffen van de controles aan de binnengrenzen met die lidstaten.

Zwitserland heeft een overeenkomst gesloten met de Europese Unie en de Europese Gemeenschap inzake de wijze waarop het land wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (12). De controles aan de landgrenzen met Zwitserland zijn in december 2008 afgeschaft en die aan de luchtgrenzen in maart 2009, overeenkomstig het besluit van de Raad daarover (13).

Liechtenstein heeft met de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en Zwitserland een protocol ondertekend betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (14).

1.   HET SCHENGENINFORMATIESYSTEEM (SIS) EN DE NATIONALE SIRENEBUREAUS

Het Schengeninformatiesysteem (SIS), inclusief de samenwerking via de Sirenebureaus, dat is ingesteld op grond van titel IV van de overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (de Schengenuitvoeringsovereenkomst) (15) is een essentieel instrument voor de toepassing van het Schengenacquis, zoals opgenomen in het kader van de Europese Unie.

Het SIS verleent toegang tot signaleringen met betrekking tot personen en voorwerpen aan de volgende instanties:

a)

autoriteiten die belast zijn met grenscontroles;

b)

autoriteiten die andere politie- en douanecontroles in het binnenland uitvoeren en coördineren;

c)

nationale gerechtelijke autoriteiten, onder meer die welke bevoegd zijn voor de instelling van strafvervolgingen en gerechtelijke onderzoeken voorafgaand aan de tenlastelegging, in het kader van de vervulling van hun taken, zulks overeenkomstig de nationale wetgeving;

d)

autoriteiten die bevoegd zijn voor de visumverlening, centrale autoriteiten die belast zijn met de behandeling van visumaanvragen, autoriteiten die bevoegd zijn voor de afgifte van verblijfsvergunningen en autoriteiten die bevoegd zijn voor de tenuitvoerlegging van de wetgeving betreffende onderdanen van derde landen in het kader van de toepassing van het EU-acquis inzake personenverkeer;

e)

autoriteiten die bevoegd zijn voor de afgifte van kentekenbewijzen van voertuigen.

Ook Europol en Eurojust hebben toegang tot bepaalde categorieën signaleringen (16). Europol heeft toegang tot gegevens die zijn ingevoerd op grond van artikel 95 (signalering met het oog op aanhouding), artikel 99 (signalering met het oog op onopvallende of gerichte controle) en artikel 100 (signalering met het oog op inbeslagneming of als bewijsmiddel in een strafprocedure). Eurojust heeft toegang tot gegevens die zijn opgenomen op grond van artikel 95 (signalering met het oog op aanhouding) en artikel 98 (signalering met het oog op een gerechtelijke procedure).

Het SIS bestaat uit afzonderlijke delen: de technisch ondersteunende functie (C.SIS) en de nationale systemen (N.SIS, één per lidstaat), die onderling verbonden zijn via een netwerk (SISNET). De werking van het SIS berust op de idee dat de geautomatiseerde gegevens niet direct tussen de nationale systemen, doch uitsluitend via het centrale systeem (C.SIS) kunnen worden uitgewisseld.

De lidstaten moeten echter bilateraal of multilateraal aanvullende informatie kunnen uitwisselen wanneer dat nodig is voor de uitvoering van sommige bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en de volledige toepassing van titel IV van de Schengenuitvoeringsovereenkomst op het gehele SIS.

1.1.   Sirenebureaus  (17)

Artikel 92, lid 4, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst bepaalt dat de lidstaten, overeenkomstig de nationale wetgeving, via de voor dat doel aangewezen autoriteiten (Sirene) alle aanvullende informatie uitwisselen die noodzakelijk is in verband met de opneming van signaleringen en voor het nemen van passende maatregelen in gevallen waarin personen van wie en voorwerpen waarvan gegevens in het Schengeninformatiesysteem zijn opgenomen, worden aangetroffen als gevolg van opvragingen in dit systeem.

Om te voldoen aan de operationele eisen als omschreven in de Schengenuitvoeringsovereenkomst dient elke lidstaat een centrale instantie op te richten die als enig contactpunt fungeert voor de uitwisseling van aanvullende informatie in verband met SIS-gegevens. Dit contactpunt, dat „Sirenebureau” wordt genoemd, dient zonder enige onderbreking volledig operationeel te zijn.

1.2.   Sirenehandboek

Het Sirenehandboek is een reeks instructies voor de Sirenebureaus met een uitgebreide beschrijving van de voorschriften en procedures voor de bilaterale en multilaterale uitwisseling van aanvullende informatie.

1.3.   Normen

Aan de samenwerking via Sirene liggen de onderstaande normen ten grondslag:

1.3.1.   Beschikbaarheid

Door iedere lidstaat wordt een nationaal Sirenebureau opgericht, dat als enig contactpunt dienst doet voor de overige lidstaten die de op het SIS betrekking hebbende bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst toepassen. Het nationale Sirenebureau moet 24 uur per dag en zeven dagen per week met voldoende capaciteit volledig operationeel zijn. De beschikbaarheid voor technische analyse, ondersteuning en oplossingen dient eveneens met voldoende capaciteit 24 uur per dag en zeven dagen per week te worden gegarandeerd.

1.3.2.   Continuïteit

Elk Sirenebureau dient een interne organisatie tot stand te brengen die continuïteit met betrekking tot leiding, personeel en technische infrastructuur waarborgt. De lidstaten nemen passende maatregelen om te voorkomen dat door personeelsverloop kwalificaties en ervaring verloren gaan.

De hoofden van alle Sirenebureaus komen ten minste tweemaal per jaar bijeen om de kwaliteit van de samenwerking tussen hun diensten te beoordelen, de noodzakelijke technische of organisatorische maatregelen te nemen bij eventuele moeilijkheden en waar nodig procedures aan te passen.

1.3.3.   Beveiliging

Beveiliging van panden

Om de gebouwen van de Sirenebureaus te beschermen, zijn fysieke en organisatorische beveiligingsvoorzieningen nodig. De specifieke maatregelen worden bepaald door en zijn afhankelijk van de resultaten van de risicoanalyses die door elke Schengenstaat worden verricht. De aanbevelingen en beproefde werkmethoden die zijn opgenomen in de EU-Schengencatalogus: „Schengeninformatiesysteem, Sirene” dienen in praktijk te worden gebracht (18).

De specifieke voorzieningen kunnen verschillen omdat zij afgestemd moeten zijn op bedreigingen in de onmiddellijke omgeving en op de exacte ligging van het Sirenebureau. Deze voorzieningen kunnen het volgende omvatten:

buitenramen met veiligheidsglas,

beveiligde en afgesloten deuren,

stenen/betonnen muren rondom het Sirenebureau,

gesloten televisiecircuits (CCTV), inbraakalarm, inclusief registratie van binnenkomst en vertrek en alle ongebruikelijke gebeurtenissen,

beveiligingspersoneel ter plaatse of snel beschikbaar,

brandblussysteem en/of rechtstreekse verbinding met de brandweer,

afgescheiden huisvesting, om te voorkomen dat medewerkers die niet betrokken zijn bij maatregelen op het gebied van internationale politiesamenwerking of niet de vereiste toegang hebben tot documenten, het Sirenebureau moeten betreden, en/of

een toereikende noodstroom- en noodcommunicatievoorziening.

Beveiliging van het systeem

De beginselen die aan de systeembeveiliging ten grondslag liggen, zijn omschreven in artikel 118 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

Het systeem van het Sirenebureau dient te beschikken over een reservecomputer- en databasesysteem op een tweede locatie, voor het geval zich op het Sirenebureau ernstige calamiteiten voordoen.

1.3.4.   Toegankelijkheid

Om te voldoen aan de eis om aanvullende informatie te verstrekken, dienen Sirenemedewerkers direct of indirect toegang te hebben tot alle relevante nationale informatie en deskundig advies.

1.3.5.   Communicatie

Operationeel

Het specifieke kanaal dat gebruikt dient te worden voor de Sirenecommunicatie, is de communicatie-infrastructuur voor de Schengenomgeving (SISNET) (19). Uitsluitend wanneer dit kanaal niet beschikbaar is, wordt per geval het in de geldende omstandigheden meest geschikte andere communicatiemiddel gekozen op basis van de technische mogelijkheden en de beveiligings- en kwaliteitseisen waaraan de communicatie moet voldoen.

Twee soorten schriftelijke berichten kunnen worden onderscheiden: vrije tekst en standaardformulieren. De tweede categorie moet voldoen aan de eisen van bijlage 5. De formulieren B (20), C (21) en D (22) worden niet langer gebruikt en worden uit bijlage 5 geschrapt.

Om de bilaterale communicatie tussen Sirenemedewerkers zo doelmatig mogelijk te laten verlopen, wordt een taal gebruikt die beide partijen beheersen.

Het Sirenebureau beantwoordt zo snel mogelijk alle verzoeken om informatie die de andere lidstaten via hun Sirenebureaus doen. Beantwoording dient in alle gevallen binnen 12 uur plaats te vinden. Zie ook punt 2.16 over de wijze waarop op Sireneformulieren urgentie moet worden aangegeven.

Prioriteiten in de dagelijkse werkzaamheden dienen te worden gebaseerd op het type signalering en het belang van de zaak.

Niet-operationeel

Voor de uitwisseling van niet-operationele informatie gebruikt het Sirenebureau het daarvoor bestemde speciale SISNET-e-mailadres.

Sireneadressenbestand

De contactgegevens van de Sirenebureaus en relevante informatie voor de onderlinge communicatie en samenwerking worden samengebracht en beschikbaar gesteld in het Sireneadressenbestand. Elk Sirenebureau ziet erop toe dat:

a)

informatie uit het Sireneadressenbestand niet aan derden wordt bekendgemaakt;

b)

het Sireneadressenbestand bij de Sirenemedewerkers bekend is en door hen wordt gebruikt;

c)

elke wijziging van de in het Sireneadressenbestand opgenomen gegevens onmiddellijk wordt doorgegeven aan de beheerder van het bestand.

1.3.6.   Transliteratieregels

De in bijlage 2 opgenomen transliteratieregels moeten in acht worden genomen bij de communicatie tussen Sirenebureaus via SISNET.

1.3.7.   Gegevenskwaliteit

Elk Sirenebureau dient te voorzien in de functie van kwaliteitscoördinator voor de informatie die in het SIS wordt ingevoerd. Daartoe dienen Sirenebureaus te beschikken over de noodzakelijke nationale bevoegdheden en capaciteit om deze functie te vervullen waarvoor zij krachtens artikel 92, lid 4, en artikel 108 verantwoordelijk zijn. Derhalve dient een nationale kwaliteitsaudit van gegevens plaats te vinden, waaronder een beoordeling van de verhouding tussen signaleringen en treffers en van de inhoud van gegevens.

In samenwerking met het nationale Sirenebureau moeten nationale normen worden opgesteld voor de opleiding van eindgebruikers inzake beginselen en werkmethoden op het gebied van gegevenskwaliteit. Aanbevolen wordt om de Sirenebureaus te betrekken bij de opleiding van alle instanties die signaleringen invoeren, waarbij de nadruk moet liggen op de kwaliteit van de gegevens en maximale benutting van het SIS.

1.3.8.   Structuren

Alle nationale instanties, met inbegrip van de Sirenebureaus, die verantwoordelijk zijn voor internationale politiële samenwerking, dienen op gestructureerde wijze te worden georganiseerd om te voorkomen dat bevoegdheidsconflicten ontstaan of dubbel werk wordt verricht.

1.3.9.   Archivering

a)

Elke lidstaat stelt de wijze van archivering van de informatie vast.

b)

Het Sirenebureau van de signalerende lidstaat houdt alle informatie met betrekking tot de eigen signaleringen ter beschikking van de overige lidstaten.

c)

Relevante informatie in de archieven van elk Sirenebureau moet snel toegankelijk zijn in verband met de zeer korte termijnen waarbinnen informatie moet worden doorgegeven.

d)

Overeenkomstig artikel 112 bis van de Schengenuitvoeringsovereenkomst worden persoonsgegevens die door het Sirenebureau naar aanleiding van informatie-uitwisseling in bestanden zijn opgeslagen, niet langer bewaard dan nodig is om het doel waarvoor zij werden verstrekt, te verwezenlijken. Zij worden in ieder geval geschrapt uiterlijk één jaar nadat de signalering of signaleringen betreffende de betrokken persoon of het betreffende voorwerp uit het SIS zijn verwijderd. Het kan echter zo zijn dat gegevens die betrekking hebben op een signalering die een lidstaat heeft afgegeven of op een signalering in verband waarmee actie is ondernomen op het grondgebied van die lidstaat, overeenkomstig de nationale wetgeving langer mogen worden bewaard.

e)

Aanvullende informatie die door andere lidstaten is toegezonden, moet worden bewaard met inachtneming van de nationale wetgeving inzake gegevensbescherming in de ontvangende lidstaat. Titel VI van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, Kaderbesluit 2008/977/JBZ en Richtlijn 95/46/EG zijn in voorkomend geval eveneens van toepassing.

f)

Informatie over misbruik van een identiteit dient te worden verwijderd nadat de desbetreffende signalering is verwijderd.

1.4.   Personeel

1.4.1.   Kennis

Medewerkers van een Sirenebureau moeten beschikken over een zo breed mogelijke talenkennis. Het dienstdoende personeel moet kunnen communiceren met alle Sirenebureaus.

Medewerkers moeten beschikken over de noodzakelijke kennis over:

aspecten van het nationale en Europese recht,

hun nationale rechtshandhavingsautoriteiten, en

de nationale en Europese administratieve systemen op gerechtelijk en immigratiegebied.

Zij moeten bevoegd zijn om alle binnenkomende zaken zelfstandig af te handelen.

In geval van bijzondere verzoeken of adviezen van (juridische) deskundigen, moeten zij hulp van hun leidinggevenden en/of deskundigen kunnen inroepen.

Personeel dat buiten kantooruren dienst doet, moet beschikken over dezelfde deskundigheid, kennis en bevoegdheden en moet zich met deskundigen in verbinding kunnen stellen.

Juridische deskundigheid voor zowel normale als buitengewone zaken moet beschikbaar zijn. Naar gelang van het geval kan deze deskundigheid worden geboden door elke medewerker met de vereiste juridische achtergrond of door deskundigen van de gerechtelijke autoriteiten.

De autoriteiten die op nationaal niveau voor de aanwerving verantwoordelijk zijn, moeten bij de aanwerving van nieuw personeel met alle bovengenoemde kennis- en vaardigheidsvereisten rekening houden en moeten daarom interne opleidingen op zowel nationaal als Europees niveau organiseren.

Ervaren medewerkers vormen een personeelsbestand dat zelfstandig kan functioneren en daardoor zaken efficiënt kan behandelen. Een gering personeelsverloop is daarom gunstig. Daarvoor is de eenduidige steun van het management voor deze gedelegeerde verantwoordelijkheid vereist.

1.4.2.   Opleiding

Nationaal niveau

Op nationaal niveau moet door middel van voldoende opleiding worden gewaarborgd dat het personeel aan de eisen van dit handboek voldoet (23).

Europees niveau

Ten minste eenmaal per jaar worden gemeenschappelijke cursussen georganiseerd om de samenwerking tussen de Sirenebureaus te verbeteren. Daartoe worden de medewerkers in de gelegenheid gesteld om collega’s van andere Sirenebureaus te ontmoeten, informatie over nationale werkwijzen uit te wisselen en een samenhangend en gelijkwaardig kennisniveau te ontwikkelen. Verder worden medewerkers zich op deze wijze bewust van het belang van hun werkzaamheden en de noodzaak van wederzijdse solidariteit met het oog op de gemeenschappelijke veiligheid van de lidstaten.

1.4.3.   Uitwisseling van personeel

Sirenebureaus kunnen ook overwegen personeelsuitwisselingen met andere Sirenebureaus te organiseren. Met deze uitwisselingen wordt beoogd de kennis van medewerkers over de werkmethoden te vergroten, te laten zien hoe andere Sirenebureaus zijn georganiseerd en persoonlijke contacten tot stand te brengen met collega’s in andere lidstaten.

1.5.   Technische infrastructuur

1.5.1.   Sireneworkflowsysteem

Elk Sirenebureau moet beschikken over een geautomatiseerd beheerssysteem (workflowsysteem) waarmee de dagelijkse werkzaamheden grotendeels kunnen worden geautomatiseerd.

1.5.2.   Automatische gegevensinvoer

Voor de invoer van SIS-signaleringen dient de voorkeur te worden gegeven aan automatische overdracht naar N.SIS van nationale signaleringen die voldoen aan de criteria voor invoer in het SIS. Deze automatische overdracht, met inbegrip van controles van de gegevenskwaliteit, moet bovendien transparant zijn en geen aanvullende handelingen vereisen van de autoriteit die de signalering invoert.

1.5.3.   Automatische verwijdering van gegevens

Indien het nationale systeem de automatische overdracht van nationale signaleringen naar het SIS mogelijk maakt overeenkomstig het voorgaande punt, moet verwijdering van een SIS-gerelateerde signalering in het nationale gegevensbestand ook leiden tot verwijdering van de bijbehorende SIS-signalering.

Aangezien meervoudige signaleringen niet zijn toegestaan, wordt aanbevolen om voor zover mogelijk en noodzakelijk tweede en volgende signaleringen voor dezelfde persoon op nationaal niveau beschikbaar te houden, zodat zij kunnen worden ingevoerd wanneer de eerste signalering voor deze persoon verloopt.

1.5.4.   Uitwisseling van gegevens tussen Sirenebureaus

De aanwijzingen voor de uitwisseling van gegevens tussen Sirenebureaus dienen te worden opgevolgd (24).

1.5.5.   Kwaliteit van gegevens in het SIS

Om elk Sirenebureau zijn functie van kwaliteitscoördinator voor de ingevoerde gegevens te laten vervullen (zie punt 1.3.7), moet de benodigde ondersteuning op het gebied van informatietechnologie beschikbaar zijn.

2.   ALGEMENE PROCEDURES

Onderstaande procedures zijn van toepassing op signaleringen op grond van de artikelen 95 tot en met 100. De specifieke procedures voor de afzonderlijke artikelen zijn opgenomen in de tekst voor elk specifiek artikel.

2.1.   Meervoudige signaleringen (artikel 107)

Het kan voorkomen dat er voor een en dezelfde persoon of zaak door meer dan een land een signalering is opgenomen. Het is van wezenlijk belang dat hierdoor geen verwarring bij eindgebruikers ontstaat en dat duidelijk is welke maatregelen moeten worden genomen wanneer wordt getracht een signalering in te voeren. Derhalve moeten procedures worden vastgesteld voor het constateren van meervoudige signaleringen, naast een prioriteitenregeling voor opneming van die signaleringen in het SIS.

Daarom moet:

vóór opneming van een signalering worden nagegaan of er in het SIS reeds een signalering met betrekking tot dezelfde persoon of zaak is opgenomen,

overleg met de andere lidstaten plaatsvinden wanneer de opneming van een signalering leidt tot meervoudige signaleringen die onderling onverenigbaar zijn.

2.1.1.   Verenigbaarheid van signaleringen en prioriteitsorde

Voor een en dezelfde persoon of een en hetzelfde voorwerp kan een lidstaat slechts één signalering in het SIS opnemen.

Daarom moeten, voor zover mogelijk en noodzakelijk, tweede en volgende signaleringen voor dezelfde persoon of hetzelfde voorwerp op nationaal niveau beschikbaar worden gehouden, zodat zij kunnen worden ingevoerd wanneer de eerste signalering verloopt of wordt verwijderd.

Meerdere lidstaten kunnen een signalering van dezelfde persoon of hetzelfde voorwerp invoeren wanneer de signaleringen verenigbaar zijn.

Signaleringen met het oog op aanhouding (artikel 95) zijn verenigbaar met signaleringen met het oog op weigering van toegang (artikel 96), signaleringen van vermiste personen (artikel 97) en signaleringen met het oog op een gerechtelijke procedure (artikel 98). Zij zijn niet verenigbaar met signaleringen met het oog op onopvallende controles of gerichte controles (artikel 99). Bij een treffer voor een persoon ten aanzien van wie een signalering met het oog op aanhouding en een signalering met het oog op weigering van toegang zijn ingevoerd, hebben de procedures voor aanhouding voorrang op de procedures voor weigering van toegang.

Signaleringen met het oog op weigering van toegang zijn verenigbaar met signaleringen met het oog op aanhouding. Zij zijn niet verenigbaar met signaleringen van vermiste personen, signaleringen met het oog op een gerechtelijke procedure en signaleringen met het oog op onopvallende of gerichte controles.

Signaleringen van vermiste personen zijn verenigbaar met signaleringen met het oog op aanhouding en signaleringen met het oog op een gerechtelijke procedure. Zij zijn niet verenigbaar met signaleringen met het oog op weigering van toegang en signaleringen met het oog op onopvallende of gerichte controles.

Signaleringen met het oog op een gerechtelijke procedure zijn verenigbaar met signaleringen met het oog op aanhouding en signaleringen van vermiste personen. Zij zijn niet verenigbaar met signaleringen met het oog op weigering van toegang en signaleringen met het oog op onopvallende of gerichte controles.

Signaleringen met het oog op onopvallende of gerichte controles zijn niet verenigbaar met signaleringen met het oog op aanhouding, signaleringen met het oog op weigering van toegang, signaleringen van vermiste personen en signaleringen met het oog op een gerechtelijke procedure.

Wat artikel 99 betreft, zijn signaleringen met het oog op onopvallende controles niet verenigbaar met signaleringen met het oog op gerichte controles.

Verschillende categorieën van signaleringen van voorwerpen zijn onderling niet verenigbaar (zie de verenigbaarheidstabel hieronder).

De prioriteitsorde voor signaleringen van personen is als volgt:

aanhouding ten behoeve van overlevering of uitlevering (artikel 95),

weigering van toegang tot of verblijf op het Schengengrondgebied (artikel 96),

inbewaringstelling (artikel 97),

onopvallende controles (artikel 99),

gerichte controles (artikel 99),

mededeling van woon- of verblijfplaats (artikelen 97 en 98).

De prioriteitsorde voor signaleringen van voorwerpen is als volgt:

onopvallende controles (artikel 99),

gerichte controles (artikel 99),

gebruik als bewijsmateriaal (artikel 100).

Van deze prioriteitsorde kan na overleg tussen de lidstaten worden afgeweken indien wezenlijke nationale belangen in het geding zijn.

Tabel van verenigbaarheid van signaleringen van personen

Volgorde van belang

Signalering met het oog op aanhouding

Signalering met het oog op weigering van toegang

Signalering van vermiste personen (inbewaringstelling)

Signalering met het oog op onopvallende controles

Signalering met het oog op gerichte controles

Signalering van vermiste personen (verblijfplaats)

Signalering met het oog op een gerechtelijke procedure

Signalering met het oog op aanhouding

ja

ja

ja

nee

nee

ja

ja

Signalering met het oog op weigering van toegang

ja

ja

nee

nee

nee

nee

nee

Signalering van vermiste personen (inbewaringstelling)

ja

nee

ja

nee

nee

ja

ja

Signalering met het oog op onopvallende controles

nee

nee

nee

ja

nee

nee

nee

Signalering met het oog op gerichte controles

nee

nee

nee

nee

ja

nee

nee

Signalering van vermiste personen (verblijfplaats)

ja

nee

ja

nee

nee

ja

ja

Signalering met het oog op een gerechtelijke procedure

ja

nee

ja

nee

nee

ja

ja


Tabel van verenigbaarheid van signaleringen van voorwerpen

Volgorde van belang

Signalering met het oog op onopvallende controles

Signalering met het oog op gerichte controles

Signalering met het oog op inbeslagneming of gebruik als bewijsmateriaal

Signalering met het oog op onopvallende controles

ja

nee

nee

Signalering met het oog op gerichte controles

nee

ja

nee

Signalering met het oog op inbeslagneming of gebruik als bewijsmateriaal

nee

nee

ja

2.1.2.   Controle op meervoudige signaleringen voor een persoon

Om te voorkomen dat onverenigbare meervoudige signaleringen worden ingevoerd, moet zorgvuldig onderscheid worden gemaakt tussen personen met vergelijkbare kenmerken. Overleg en samenwerking tussen de Sirenebureaus zijn derhalve van wezenlijk belang. Elke lidstaat stelt passende technische procedures vast om dergelijke gevallen op te sporen voordat een signalering wordt ingevoerd.

De gegevens aan de hand waarvan wordt vastgesteld of twee identiteiten wellicht gelijk zijn, worden in bijlage 6 van dit handboek nader omschreven.

De volgende procedure is van toepassing:

a)

indien naar aanleiding van een verzoek tot opneming van een nieuwe signalering blijkt dat in het SIS reeds een persoon is opgenomen met dezelfde verplichte identiteitskenmerken (familienaam, voornaam, geboortedatum), moet alvorens deze nieuwe signalering wordt bekrachtigd een verificatie plaatsvinden;

b)

het Sirenebureau dat een nieuwe signalering wil opnemen, neemt met een L-formulier contact op met het Sirenebureau dat de eerdere signalering heeft ingevoerd, om na te gaan of het al dan niet om dezelfde persoon gaat;

c)

indien uit de verificatie blijkt dat de gegevens identiek zijn en op dezelfde persoon betrekking kunnen hebben, volgt het Sirenebureau dat een nieuwe signalering wil opnemen de procedure voor het opnemen van meervoudige signaleringen. Indien uit de verificatie blijkt dat de gegevens betrekking hebben op twee verschillende personen, keurt het Sirenebureau het verzoek om opneming van de nieuwe signalering goed.

2.1.3.   Onderhandeling over de opneming van een nieuwe signalering wanneer deze niet verenigbaar is met een bestaande signalering

Indien een verzoek om signalering conflicteert met een door dezelfde lidstaat ingevoerde signalering, ziet het nationale Sirenebureau erop toe dat in het SIS slechts één signalering wordt opgenomen. Elke lidstaat kan de te volgen procedure kiezen.

Indien een voorgenomen signalering onverenigbaar is met een reeds ingevoerde signalering van één of meer andere lidstaten, dient een akkoord te worden bereikt.

De volgende procedure is van toepassing:

a)

indien de signaleringen verenigbaar zijn, is overleg tussen de Sirenebureaus niet nodig. Indien de signaleringen geen verband met elkaar houden, besluit de lidstaat die een nieuwe signalering wil opnemen om al dan niet overleg te voeren;

b)

indien de signaleringen niet verenigbaar zijn of daarover twijfel bestaat, consulteren de Sirenebureaus elkaar met gebruikmaking van een E-formulier om tot één signalering te komen;

c)

signaleringen met het oog op aanhouding worden onmiddellijk opgenomen, zonder te wachten op het resultaat van het overleg met de andere lidstaten;

d)

indien aan een signalering die niet verenigbaar is met reeds in het SIS opgenomen signaleringen na overleg voorrang is verleend, worden bij de opneming van de nieuwe signalering de overige signaleringen ingetrokken door de lidstaten die deze hadden opgenomen. Eventuele geschillen worden via onderhandelingen tussen de Sirenebureaus beslecht. Indien geen overeenstemming wordt bereikt op basis van de vastgestelde prioriteitsorde, wordt de eerst opgenomen signalering in het SIS gehandhaafd;

e)

indien een signalering wordt verwijderd, worden de lidstaten die een signalering niet konden opnemen daarvan door het C.SIS in kennis gesteld. Het Sirenebureau wordt dan automatisch door een bericht van zijn N.SIS in kennis gesteld van de mogelijkheid om een signalering die nog in reserve was, op te nemen. Het Sirenebureau voert de gehele procedure ter opneming van een signalering in de juiste signaleringscategorie uit.

2.2.   Informatie-uitwisseling bij een treffer

Er is sprake van een treffer wanneer een eindgebruiker bij het raadplegen van het SIS vaststelt dat in het systeem een signalering voorkomt die overeenstemt met de ingevoerde gegevens.

De eindgebruiker kan het Sirenebureau verzoeken om nadere informatie, om de procedures van SIS-tabel 4, 10 of 16 (zie bijlage 4) daadwerkelijk te kunnen uitvoeren (te ondernemen actie).

Tenzij anders bepaald, wordt de signalerende lidstaat van de treffer en het resultaat daarvan in kennis gesteld.

2.2.1.   Procedures bij een treffer

De volgende procedure is van toepassing:

a)

een treffer voor een gesignaleerde persoon of een gesignaleerd voorwerp wordt doorgaans aan het Sirenebureau van de signalerende lidstaat meegedeeld door middel van een G-formulier;

b)

bij melding van een treffer aan de signalerende staat wordt in veld 090 van het G-formulier aangeduid op welk artikel van de Schengenuitvoeringsovereenkomst de treffer van toepassing is, indien nodig met aanvullende informatie (bijvoorbeeld „MINDERJARIG”);

c)

op het G-formulier wordt zo veel mogelijk informatie over de treffer gegeven, met inbegrip van de vermelding van te treffen maatregelen in veld 088. De signalerende lidstaten kan om aanvullende informatie worden verzocht door middel van veld 089;

d)

indien nodig verstrekt het Sirenebureau van de signalerende lidstaat na een treffer alle relevante specifieke informatie;

e)

Het Sirenebureau van de lidstaat die de gesignaleerde persoon of het gesignaleerde voorwerp heeft aangetroffen, neemt bijzondere maatregelen ter ondersteuning van de uitvoering van de gevraagde maatregelen (te ondernemen actie);

f)

indien het Sirenebureau dat de gesignaleerde persoon of het gesignaleerde voorwerp heeft aangetroffen nadere informatie wil verstrekken nadat al een G-formulier is verzonden, gebruikt het een M-formulier;

g)

wanneer de treffer betrekking heeft op een persoon die gesignaleerd staat op grond van artikel 95 of op een minderjarige die gesignaleerd staat op grond van artikel 97, stelt het Sirenebureau van de lidstaat die de persoon heeft aangetroffen het Sirenebureau van de signalerende staat telefonisch op de hoogte nadat een G-formulier is verzonden;

h)

treffers bij signaleringen op grond van artikel 96 worden niet stelselmatig aan de Sirenebureaus van de signalerende lidstaten ter kennis gebracht, doch wel in uitzonderlijke omstandigheden indien aanvullende informatie vereist is. Zie punt 4 voor speciale procedures.

2.2.2.   Verzending van nadere informatie

De volgende procedure is van toepassing:

a)

de Sirenebureaus kunnen aanvullende informatie verstrekken betreffende signaleringen op grond van artikel 95 tot en met 100. Zij handelen daarbij op verzoek van de rechterlijke autoriteiten wanneer deze informatie onder de wederzijdse rechtshulp valt.

b)

in de mate van het mogelijke en met inachtneming van de toepasselijke voorschriften inzake gegevensbescherming verstrekken de Sirenebureaus medische gegevens met betrekking tot personen die op grond van artikel 97 gesignaleerd staan, indien maatregelen voor hun bescherming moeten worden genomen. De verstrekte medische gegevens worden niet langer bewaard dan strikt noodzakelijk en mogen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van medische behandeling van de betrokkene.

2.3.   Wanneer de procedures voor een treffer niet kunnen worden gevolgd (artikel 104, lid 3)

Indien na een treffer de normale procedures niet kunnen worden gevolgd, verloopt de uitwisseling van gegevens als volgt:

a)

de aantreffende lidstaat deelt via zijn Sirenebureau de signalerende lidstaat onverwijld mee dat hij niet in staat is de procedure te volgen en vermeldt de redenen daarvoor op een H-formulier;

b)

de betrokken lidstaten trachten vervolgens tot overeenstemming te komen over een procedure die met hun nationaal recht en met de Schengenuitvoeringsovereenkomst verenigbaar is.

2.4.   Indien het oorspronkelijke doel van de signalering is gewijzigd (artikel 102, lid 3)

Krachtens artikel 102, lid 3, kunnen gegevens worden gebruikt voor andere doeleinden dan waarvoor de signalering werd opgenomen, doch uitsluitend na een treffer, ter voorkoming van een op handen zijnde ernstige bedreiging voor de openbare orde en veiligheid, om ernstige redenen van staatsveiligheid of ter voorkoming van een ernstig misdrijf.

Het doel van de signalering kan uitsluitend worden gewijzigd indien van tevoren de toestemming van de signalerende lidstaat is verkregen.

Indien het doel van de signalering wordt gewijzigd, gelden ten aanzien van de uitwisseling van informatie de volgende voorschriften:

a)

de aantreffende lidstaat deelt via zijn Sirenebureau de signalerende lidstaat de redenen mee op grond waarvan hij om wijziging van het oorspronkelijke doel verzoekt (I-formulier);

b)

de signalerende lidstaat toetst zo spoedig mogelijk of aan het verzoek kan worden voldaan en deelt zijn beslissing via zijn Sirenebureau mee aan de aantreffende lidstaat;

c)

indien noodzakelijk kan de signalerende lidstaat op bepaalde voorwaarden toestemming geven ten aanzien van het gebruik van de gegevens.

Na toestemming van de signalerende lidstaat gebruikt de aantreffende lidstaat de gegevens voor het doel waarom hij heeft verzocht en dat is goedgekeurd. De aantreffende lidstaat houdt rekening met de eventueel gestelde voorwaarden.

2.5.   Onjuiste of onrechtmatig opgenomen gegevens (artikel 106)

In artikel 106, leden 2 en 3, is voorzien in de rectificatie van onjuiste of onrechtmatig opgenomen gegevens.

Indien wordt vastgesteld dat gegevens onjuist of onrechtmatig of ontoelaatbaar zijn opgenomen, geldt voor de uitwisseling van informatie de volgende regel:

a)

de lidstaat die vaststelt dat gegevens foutief zijn, stelt de signalerende lidstaat daarvan via zijn Sirenebureau in kennis door middel van het J-formulier;

b)

indien overeenstemming tussen de lidstaten bestaat, voert de signalerende lidstaat zijn nationale procedure ter verbetering van de fout uit;

c)

indien geen overeenstemming kan worden bereikt, doet het Sirenebureau van de lidstaat die de fout heeft vastgesteld daarvan mededeling aan de nationale autoriteit die bevoegd is de zaak aan de gemeenschappelijke controleautoriteit voor te leggen.

2.6.   Recht van kennisneming en rectificatie van onjuiste gegevens of verwijdering van onrechtmatig opgenomen gegevens (artikelen 109 en 110)

Eenieder heeft het recht om van de hem/haar betreffende gegevens kennis te nemen en, in voorkomend geval, om rectificatie van onjuiste gegevens te verzoeken. De kennisneming dient te voldoen aan de wettelijke bepalingen van het land waarin het verzoek wordt ingediend.

Een lidstaat mag slechts kennisneming van de signalering van een andere lidstaat toestaan voor zover zij de signalerende lidstaat vooraf heeft geraadpleegd door middel van een K-formulier.

2.6.1.   Informatie-uitwisseling aangaande het recht van kennisneming en rectificatie van gegevens

Indien de nationale autoriteiten in kennis dienen te worden gesteld van een verzoek om kennisneming of verificatie van gegevens, gelden voor de uitwisseling van informatie de volgende regels:

a)

elk Sirenebureau past inzake het recht van kennisneming het nationale recht toe. Naar gelang van de omstandigheden geven de Sirenebureaus de bij hun ingediende verzoeken om kennisneming of verbetering van gegevens door aan de bevoegde nationale autoriteiten, of handelen zij deze zelf af, voor zover zij daartoe bevoegd zijn;

b)

de Sirenebureaus verstrekken op verzoek van de nationale autoriteiten de nodige informatie aangaande de uitoefening van het recht van kennisneming.

2.6.2.   Informatie inzake verzoeken om kennisneming, rectificatie of verwijdering betreffende signaleringen van andere lidstaten

Informatie-uitwisseling betreffende door andere lidstaten in het SIS opgenomen signaleringen geschiedt zoveel mogelijk door tussenkomst van de nationale Sirenebureaus.

De volgende procedure is van toepassing:

a)

het verzoek om kennisneming wordt zo spoedig mogelijk aan de signalerende lidstaat voorgelegd, zodat deze zijn standpunt kan bepalen;

b)

de signalerende lidstaat deelt zijn standpunt mee aan de lidstaat waarbij het verzoek is ingediend door alle noodzakelijke informatie ter beantwoording van het verzoek te verstrekken;

c)

de signalerende lidstaat houdt daarbij rekening met eventuele wettelijke termijnen voor afhandeling van het verzoek;

d)

de lidstaat die van een persoon een verzoek krijgt om kennisneming, rectificatie of verwijdering, neemt alle nodige maatregelen om tijdig antwoord te geven.

Indien de signalerende lidstaat zijn standpunt meedeelt aan het Sirenebureau van de lidstaat waarbij het verzoek om kennisneming, rectificatie of verwijdering is ingediend, draagt het Sirenebureau er zorg voor dat het standpunt zo spoedig mogelijk bekend wordt gemaakt aan de autoriteit die belast is met de afhandeling van het verzoek.

2.6.3.   Mededeling betreffende de bij kennisneming en rectificatie te volgen procedures

De volgende procedure is van toepassing:

De Sirenebureaus houden elkaar op de hoogte van de nationale wetgeving inzake procedures voor kennisneming en rectificatie van persoonsgegevens, alsmede van mogelijke latere wijzigingen.

2.7.   Verwijdering van een signalering wanneer de voorwaarden voor handhaving ervan niet meer bestaan

Lidstaten die hun signalering niet hebben kunnen opnemen, worden door de Sirenebureaus geïnformeerd dat een treffer heeft plaatsgevonden en dat de signalering is verwijderd. De informatie die door middel van het G-formulier is verstrekt door het Sirenebureau van de lidstaat die de gesignaleerde persoon heeft aangetroffen, wordt doorgegeven door middel van een M-formulier.

Behalve wanneer een treffer heeft plaatsgevonden, kan een signalering hetzij direct door het C.SIS worden verwijderd (indien de geldigheidsduur is verstreken), hetzij indirect door de dienst die de signalering heeft opgenomen (indien de voorwaarden voor handhaving van de signalering niet meer bestaan).

In beide gevallen dient het C.SIS-verwijderingsbericht automatisch door N.SIS te worden verwerkt.

2.8.   Misbruik van identiteit

Van misbruik van een identiteit (naam, voornaam, geboortedatum) is sprake wanneer een overtreder gebruik maakt van de identiteit van een werkelijk bestaande persoon. Dit kan onder meer het geval zijn wanneer een document ten nadele van de werkelijke eigenaar wordt gebruikt.

De lidstaat die code 3 invoert in het veld „categorie identiteit” dient ook het Q-formulier te verzenden bij opneming of wijziging van de signalering in het SIS.

Indien bij het raadplegen van het SIS code 3 wordt aangetroffen in het veld „categorie identiteit”, stelt de ambtenaar die de verificatie uitvoert zich in verbinding met het nationale Sirenebureau en vraagt nadere informatie om vast te stellen of de gecontroleerde persoon de gezochte persoon is of degene van wie de identiteit wordt misbruikt.

Zodra duidelijk is dat de identiteit van een persoon wordt misbruikt, dient de signalering te worden voorzien van de code „3”.

Aanvullende informatie over een persoon van wie de identiteit wordt misbruikt, mag alleen worden verwerkt met de vrije en uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene wat alle gegevens betreft.

De persoon van wie de identiteit wordt misbruikt, verstrekt het nationale Sirenebureau van de signalerende lidstaat de informatie die nodig is om de negatieve gevolgen van de onjuiste identificatie te bestrijden, zoals werkelijke personalia, bijzonderheden van identiteitspapieren en/of het invullen van het Q-formulier, wanneer hij daarmee uitdrukkelijk instemt en met inachtneming van de nationale procedures.

Onder de navolgende voorwaarde kunnen de foto’s en vingerafdrukken van de persoon wiens identiteit wordt misbruikt ook worden geregistreerd bij het Sirenebureau van de signalerende lidstaat.

Op het Q-formulier wordt alleen met het Schengennummer verwezen naar de gegevens van de persoon op wie de signalering in het SIS betrekking heeft; alle andere informatie betreft het slachtoffer van het identiteitsmisbruik. De gegevens in veld 052 (afgiftedatum van het document) moeten altijd worden ingevoerd. In veld 083 (bijzonderheden betreffende de signalering) wordt eventuele nadere informatie verstrekt over het identiteitsmisbruik (bijvoorbeeld andere onderscheidende kenmerken) en wordt altijd vermeld met welke dienst contact kan worden opgenomen voor nadere informatie over de signalering.

Wanneer blijkt dat een in het SIS gesignaleerde persoon de identiteit van een ander misbruikt, moet de signalerende lidstaat bovendien controleren of het (voor het opsporen van de gezochte persoon) noodzakelijk is om de misbruikte identiteit in de SIS-signalering te handhaven.

De gegevens van degene wiens identiteit wordt misbruikt, met inbegrip van eventuele vingerafdrukken en foto’s, zijn uitsluitend beschikbaar ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van de gecontroleerde persoon en mogen in geen geval voor andere doeleinden worden gebruikt. Informatie over misbruik van een identiteit moet worden verwijderd wanneer de desbetreffende signalering wordt verwijderd.

2.9.   Invoeren van een alias

Om te voorkomen dat signaleringen in een bepaalde categorie onverenigbaar zijn vanwege een op te nemen alias, of om te voorkomen dat voor onschuldige slachtoffers problemen ontstaan, dienen de betrokken lidstaten elkaar omtrent dit alias te informeren, indien zij over de desbetreffende gegevens beschikken, en alle relevante informatie omtrent de werkelijke identiteit van de gezochte persoon door te geven. De lidstaat die de oorspronkelijke signalering heeft ingevoerd, is verantwoordelijk voor de opneming van aliassen. Mocht een andere lidstaat een alias ontdekken, dan geeft hij dat door aan de lidstaat die de signalering oorspronkelijk heeft ingevoerd.

2.10.   SIRPIT (Sirene Picture Transfer)

2.10.1.   Ontwikkeling en achtergrond van SIRPIT (Sirene Picture Transfer)

De Sirenebureaus moeten in staat zijn om voor identificatiedoeleinden vingerafdrukken en foto’s uit te wisselen.

Bij twijfel aan de identiteit van een aangetroffen persoon kunnen door middel van de SIRPIT-procedure foto’s en vingerafdrukken snel elektronisch worden uitgewisseld tussen Sirenebureaus, zodat de vingerafdrukken en foto’s van de aangetroffen persoon kunnen worden vergeleken met die van een gesignaleerde persoon.

2.10.2.   Gebruik van uitgewisselde gegevens, waaronder archivering

In de Schengenuitvoeringsovereenkomst zijn beperkingen vastgesteld op het gebruik van de in de artikelen 95 tot en met 100 bedoelde gegevens. Bij gebruik van foto’s en vingerafdrukken die via SIRPIT zijn uitgewisseld en/of gearchiveerd, moet altijd worden voldaan aan de toepasselijke bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, de toepasselijke nationale wetgeving inzake gegevensbescherming waarmee Richtlijn 95/46/EG is omgezet, Kaderbesluit 2008/977/JBZ en Verdrag 108 van de Raad van Europa.

2.10.3.   Technische eisen

Elk Sirenebureau moet voldoen aan de technische eisen van SIRPIT.

Elk Sirenebureau moet in staat zijn om enerzijds elektronisch verzoeken uit te wisselen voor vergelijking of verificatie en de resultaten daarvan, en anderzijds verzoeken elektronisch (ongewijzigd) te verzenden aan en resultaten te ontvangen van zijn nationale identificatiedienst.

Vingerafdrukken en foto’s worden in een bijlage verzonden door middel van een speciaal voor SIRPIT ontwikkeld invoerscherm.

2.10.4.   Nationale identificatiedienst

De nationale identificatiedienst ontvangt uitsluitend verzoeken afkomstig van, en verzendt resultaten naar zijn eigen nationaal Sirenebureau.

2.10.5.   Gebruik van het L-formulier van Sirene

De verzending van vingerafdrukken of foto’s via SIRPIT (verzoek om vergelijking en resultaat daarvan) wordt aangekondigd met een L-formulier via het gebruikelijke kanaal voor alle Sireneformulieren. Het L-formulier wordt samen met de vingerafdrukken en/of foto’s verzonden.

2.10.6.   SIRPIT-procedure

Het Sirenebureau van het land waar de persoon is aangetroffen, wordt hierna aangeduid als het „aantreffende Sirenebureau”.

Het Sirenebureau van het land dat de signalering in het SIS heeft ingevoerd, wordt aangeduid als het „aanleverende Sirenebureau”.

De procedure voorziet in twee mogelijkheden:

2.10.6.1.   Het aantreffende Sirenebureau maakt de vergelijking

a)

Het aantreffende Sirenebureau bureau zendt een G-formulier langs de gebruikelijke elektronische weg en verzoekt in veld 089 het aanleverende Sirenebureau om zo spoedig mogelijk een L-formulier te zenden, alsmede beschikbare vingerafdrukken en foto’s.

b)

Het aanleverende Sirenebureau antwoordt met een L-formulier. Indien de vingerafdrukken en foto’s beschikbaar zijn, meldt het aanleverende Sirenebureau in veld 083 dat vingerafdrukken en/of foto’s worden verzonden ten behoeve van de vergelijking.

c)

Het aantreffende Sirenebureau zendt de vingerafdrukken en foto’s ter vergelijking naar zijn nationale identificatiedienst en verzoekt deze om het resultaat langs dezelfde weg terug te zenden.

d)

Het aantreffende Sirenebureau zendt het resultaat op een L-formulier (in veld 083) aan het aanleverende Sirenebureau.

2.10.6.2.   Het aanleverende Sirenebureau maakt de vergelijking

a)

Het aantreffende Sirenebureau zendt een G-formulier en een L-formulier langs de gebruikelijke elektronische weg en vermeldt in veld 083 van het L-formulier dat de vingerafdrukken en foto’s voor vergelijking worden toegestuurd.

b)

Het aanleverende Sirenebureau zendt de ontvangen vingerafdrukken en foto’s ter vergelijking naar zijn nationale identificatiedienst en verzoekt deze om het resultaat langs dezelfde weg terug te zenden.

c)

Het aanleverende Sirenebureau zendt het resultaat op een L-formulier (in veld 083) aan het aantreffende Sirenebureau.

Na de vergelijking kunnen de vingerafdrukken en foto’s van een gerapporteerde persoon door het aantreffende Sirenebureau worden bewaard voor het geval nadere vergelijking noodzakelijk is, met inachtneming van artikel 112 bis van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

Via SIRPIT uitgewisselde en/of gearchiveerde foto’s en vingerafdrukken die niet overeenstemmen met de gegevens van de gerapporteerde persoon, moeten worden verwerkt met inachtneming van de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, de toepasselijke nationale wetgeving inzake gegevensbescherming waarmee Richtlijn 95/46/EG is omgezet, Kaderbesluit 2008/977/JBZ en Verdrag 108 van de Raad van Europa.

2.10.6.3.   Invoerscherm

Bij de ontwikkeling van het invoerscherm wordt uitgegaan van het bestaande invoerscherm van Interpol (ANSI/NIST-norm).

Op het invoerscherm verschijnen de volgende gegevens:

1)

Schengenidentificatienummer (25) (zie aantekening 1)

2)

Referentienummer (25) (zie aantekening 1)

3)

Datum vingerafdrukken

4)

Plaats waar vingerafdrukken zijn genomen

5)

Datum foto

6)

Reden waarom vingerafdrukken zijn genomen (reden voor de signalering die ten grondslag ligt aan de verzending van de vingerafdrukken)

7)

Familienaam (25) (zie aantekening 2)

8)

Voornaam (25) (zie aantekening 2)

9)

Meisjesnaam

10)

Identiteit vastgesteld?

11)

Geboortedatum (25)

12)

Geboorteplaats

13)

Nationaliteit

14)

Geslacht (25)

15)

Aanvullende informatie

Opmerkingen:

Aantekeningen:

1.

Gegevens worden ingevoerd ofwel in veld 1, ofwel in veld 2.

2.

De vermelding „onbekend” kan worden ingevoerd.

Indien bekend, worden de plaats en de datum ingevoerd waarop de vingerafdrukken zijn genomen.

2.11.   Rol van de Sirenebureaus bij de politiesamenwerking in de Europese Unie

De uitwisseling van aanvullende informatie op grond van de Schengenuitvoeringsovereenkomst doet geen afbreuk aan de taken op het gebied van de internationale politiesamenwerking waarmee de Sirenebureaus zijn belast door de nationale wetgeving ter uitvoering van andere rechtsinstrumenten van de Europese Unie.

De Sirenebureaus kunnen met name met aanvullende taken zijn belast door de nationale wetgeving ter uitvoering van Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad (26), de artikelen 39 en 46 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, voor zover deze niet door Kaderbesluit 2006/960/JBZ zijn vervangen of de artikelen 40 of 41 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, of indien de informatie onder de verplichting tot wederzijdse rechtsbijstand valt.

Wanneer een Sirenebureau van een ander Sirenebureau een verzoek ontvangt dat volgens het nationale recht buiten zijn bevoegdheid valt, geeft het dit verzoek onmiddellijk door aan de bevoegde autoriteit en informeert het het verzoekende Sirenebureau hierover. Zo nodig verleent het het verzoekende Sirenebureau bijstand om de communicatie te vergemakkelijken.

2.12.   Betrekkingen tussen Sirene en Europol

Het SIS is niet bedoeld ter vervanging of als doublure van de rol van Interpol. Hoewel hun taken elkaar kunnen overlappen, zijn er aanzienlijke verschillen tussen de uitgangspunten voor hun werkzaamheden en de samenwerking van de lidstaten in het kader van Schengen en die van Interpol. Daarom moeten op nationaal niveau regels worden opgesteld voor de samenwerking tussen de Sirenebureaus en de NCB’s (nationale centrale bureaus).

De volgende beginselen zijn overeengekomen:

2.12.1.   Prioriteit van SIS-signaleringen boven Interpol-signaleringen

Signaleringen in het SIS en de desbetreffende informatie-uitwisseling hebben altijd voorrang boven signaleringen en informatie-uitwisseling via Interpol. Dit is met name van belang bij met elkaar strijdige signaleringen.

2.12.2.   Keuze van het communicatiekanaal

Het beginsel dat Schengensignaleringen voorrang hebben op Interpol-signaleringen dient te worden geëerbiedigd, en gewaarborgd dient te worden dat de NCB’s van lidstaten dit beginsel ook eerbiedigen. Nadat een Schengensignalering is ingevoerd, dient alle communicatie over de signalering en het doel van de invoering ervan van de Sirenebureaus uit te gaan. Geeft een lidstaat de voorkeur aan een ander communicatiekanaal, dan moet daarover van tevoren overleg worden gepleegd met de andere betrokkenen. Een dergelijke wijziging van communicatiekanaal is slechts in bijzondere gevallen mogelijk.

2.12.3.   Gebruik en verspreiding van Interpol-opsporingsverzoeken en -berichten in de Schengenstaten

Gelet op de voorrang van SIS-signaleringen boven Interpol-signaleringen dient signalering via Interpol beperkt te blijven tot uitzonderingsgevallen (d.w.z. wanneer opneming van de signalering in het SIS noch in de Schengenuitvoeringsovereenkomst noch in technische zin is geregeld of wanneer er onvoldoende informatie beschikbaar is voor opneming van een signalering in het SIS). Parallelle signaleringen in de Schengenruimte in het SIS en via Interpol zijn niet toegestaan. Signaleringen die via Interpol worden verspreid en die ook betrekking hebben op de Schengenruimte of gedeelten daarvan („Interpol diffusion zone 2”) dienen de volgende aanduiding te bevatten: „Zone 2 met uitzondering van de Schengenstaten”.

2.12.4.   Informatieverstrekking aan derde landen

De algemene regel is dat de informatie in het SIS niet ter beschikking mag worden gesteld van derde landen. Wanneer een lidstaat een signalering heeft opgenomen, mag het Sirenebureau van de signalerende lidstaat echter beslissen informatie ter beschikking te stellen van derde landen (toestemming, verstrekkingswijze en kanaal). Dit Sirenebureau neemt daarbij de in de Schengenuitvoeringsovereenkomst, in Kaderbesluit 2008/977/JBZ en in Richtlijn 95/46/EG opgenomen bepalingen inzake de bescherming van persoonsgegevens in acht. Voor het gebruik van Interpol gelden de nationale regelingen of procedures.

2.12.5.   Treffers en verwijdering van signaleringen

De Schengenstaten zien er op nationaal niveau op toe dat het Sirenebureau en het nationale centrale bureau elkaar in geval van een treffer in kennis stellen.

De verwijdering van een signalering wordt uitsluitend verricht door de signalerende autoriteit.

2.12.6.   Verbetering van de samenwerking tussen de Sirenebureaus en de nationale centrale bureaus van Interpol

Elke lidstaat neemt alle passende maatregelen ten behoeve van een doelmatige uitwisseling van informatie op nationaal niveau tussen zijn Sirenebureau en de nationale centrale bureaus.

2.13.   Samenwerking met Europol en Eurojust

Teneinde de samenwerking tussen de Sirenebureaus te stroomlijnen, worden passende nationale procedures opgesteld, met name om te voorzien in gevallen waarin Europol en Eurojust het SIS raadplegen en een treffer wordt verkregen.

2.14.   Bijzondere opsporingen

2.14.1.   Geografisch gerichte opsporing

Een geografisch gerichte opsporing wordt verricht wanneer het aanvragende land over sterke aanwijzingen beschikt over de verblijfplaats van de gezochte persoon of het gezochte voorwerp binnen een beperkt geografisch gebied. In dergelijke omstandigheden kan een verzoek van de gerechtelijke autoriteit dadelijk na ontvangst worden uitgevoerd.

Geografisch gerichte opsporing vindt in het Schengengebied plaats op basis van een signalering in het SIS. Op het betreffende M-formulier, dat tegelijk met de opneming van de signalering of de verkrijging van de informatie over de woon- of verblijfplaats wordt verzonden, wordt informatie over de verblijfplaats van de gezochte persoon of zaak vermeld. In het SIS wordt een signalering voor de gezochte persoon opgenomen om te waarborgen dat een verzoek om voorlopige aanhouding onmiddellijk uitvoerbaar is (artikel 64 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en artikel 9, lid 3, van het kaderbesluit betreffende het Europees aanhoudingsbevel).

Door een dergelijke signalering stijgen de kansen op succes wanneer de persoon of het voorwerp zich onverwachts binnen het Schengengebied verplaatst. Slechts in bijzondere omstandigheden kan invoering van een signalering achterwege blijven, met name als er onvoldoende informatie is om een signalering in te voeren.

2.14.2.   Opsporing met medewerking van speciale politie-eenheden voor gerichte opsporing (FAST)

Van de diensten van speciale eenheden die gerichte opsporingen uitvoeren, wordt in geschikte gevallen ook gebruikgemaakt door Sirenebureaus in de aangezochte lidstaten. De SIS-signalering kan niet worden vervangen door internationale samenwerking van bovengenoemde politie-eenheden. Deze samenwerking dient niet strijdig te zijn met de rol van het Sirenebureau als aanspreekpunt voor opsporing met behulp van het SIS.

Waar nodig dient te worden samengewerkt om ervoor te zorgen dat het Sirenebureau van de signalerende lidstaat wordt ingelicht door het nationale FAST over alle lopende operaties die verband houden met een signalering in het SIS. Waar nodig verstrekt dit Sirenebureau deze informatie aan andere Sirenebureaus.

De Sirenebureaus zien toe op een snelle doorstroming van aanvullende informatie, met inbegrip van informatie over een treffer, naar het nationale FAST, indien dat bij de opsporing betrokken is.

2.15.   Markering

Op verzoek van een andere lidstaat wordt een markering aangebracht.

Op grond van artikel 94, lid 4, artikel 95, lid 3, artikel 97 en artikel 99, lid 6, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst kan een lidstaat te allen tijde weigeren een gevraagde maatregel te nemen op zijn grondgebied en daartoe verzoeken dat een markering wordt aangebracht bij signaleringen op grond van artikel 95, 97 of 99, wanneer hij van oordeel is dat een signalering in strijd is met zijn nationale recht, internationale verplichtingen of wezenlijke nationale belangen. De redenen voor het verzoek moeten tegelijk met het verzoek worden opgegeven.

Wanneer een markering is toegevoegd aan signaleringen op grond van artikel 97 of 99, verschijnt de signalering niet op het scherm wanneer de eindgebruiker het systeem raadpleegt. Uitsluitend voor signaleringen op grond van artikel 95 bestaat een afzonderlijke procedure. Iedere lidstaat gaat zo spoedig mogelijk na voor welke signaleringen markering wellicht geboden is.

2.15.1.   Raadpleging van de lidstaten met het oog op aanbrenging van een markering

De volgende procedure is van toepassing:

a)

indien een lidstaat verlangt dat een markering wordt aangebracht, vraagt hij de markering via zijn Sirenebureau aan bij de signalerende lidstaat door middel van een F-formulier, met gebruikmaking van de velden 071-074 (27). Indien meer details gevraagd worden over de nationale wetgeving wordt veld 080 gebruikt. Voor aanvullende informatie over de reden voor de markering en andere aanvullende informatie over de signalering wordt in voorkomend geval veld 083 gebruikt;

b)

de signalerende lidstaat brengt de verlangde markering onmiddellijk aan;

c)

na uitwisseling van informatie kan het nodig zijn de markering te wijzigen of te verwijderen, dan wel het verzoek in te trekken, op basis van de inlichtingen die bij het overleg verstrekt zijn door de lidstaat die om markering verzoekt.

2.15.2.   Verzoek om verwijdering van een markering

Een lidstaat die om het aanbrengen van een markering heeft verzocht, verzoekt om verwijdering van de markering zodra de reden voor de markering niet langer bestaat. Dit kan met name het geval zijn als de nationale wetgeving is gewijzigd of als uit verdere informatie-uitwisseling over de zaak blijkt dat de in artikel 94, lid 4, artikel 95, lid 3, artikel 97 of artikel 99, lid 6, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst genoemde omstandigheden niet langer bestaan.

De volgende procedure is van toepassing:

a)

het Sirenebureau dat eerder heeft verzocht om aanbrenging van een markering, verzoekt het Sirenebureau van de signalerende lidstaat om de markering te verwijderen. Dit verzoek wordt gedaan door middel van een F-formulier. Hiertoe wordt veld 075 gebruikt (28). Indien meer details gevraagd worden over de nationale wetgeving wordt veld 080 gebruikt. Voor aanvullende informatie over de reden voor de verwijdering van de markering en andere aanvullende informatie over de signalering wordt in voorkomend geval veld 083 gebruikt;

b)

het Sirenebureau van de signalerende lidstaat verwijdert de markering onmiddellijk.

2.16.   Aanduiding van urgentie op Sireneformulieren

Sireneformulieren die door het aangezochte Sirenebureau met de hoogste prioriteit moeten worden behandeld, kunnen worden voorzien van de vermelding „URGENT”, onder vermelding van de reden voor de urgentie. In dat geval wordt in veld 083 van de Sireneformulieren als eerste deze informatie vermeld.

3.   SIGNALERINGEN OP GROND VAN ARTIKEL 95 (29)

De volgende stappen worden gevolgd:

controles door de lidstaten voorafgaand aan de signalering,

meervoudige signaleringen,

aan lidstaten te zenden aanvullende informatie,

op verzoek van een andere lidstaat een markering aanbrengen,

actie door Sirenebureaus na ontvangst van een signalering op grond van artikel 95,

informatie-uitwisseling bij een treffer,

verwijdering van een signalering,

misbruik van een identiteit.

3.1.   Controles door de lidstaat voorafgaand aan de signalering

De meeste recente signaleringen op grond van artikel 95 zijn gebaseerd op een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Krachtens een artikel 95-signalering kan echter ook een voorlopige aanhouding plaatsvinden voordat een uitleveringsverzoek wordt verkregen. Tevoren dient in deze gevallen het volgende te worden gecontroleerd.

Het EAB/uitleveringsverzoek wordt uitgevaardigd door een justitiële autoriteit die bevoegd is om in de signalerende lidstaat deze functie te vervullen.

Er moeten voldoende bijzonderheden worden vermeld om de andere Sirenebureaus in staat te stellen de signalering te verifiëren in het EAB/uitleveringsverzoek en op het A-formulier (met name rubriek (e) van het EAB — „beschrijving van de omstandigheden waarin het strafbare feit/de strafbare feiten is/zijn gepleegd, inclusief tijdstip en plaats” en veld 044 van het A-formulier — „omschrijving van het delict”).

3.2.   Nagaan of het nationale recht van de lidstaten aanhouding met het oog op overlevering of uitlevering toestaat

De signalerende lidstaat gaat na of de aanhouding waarom zal worden verzocht op grond van het nationale recht van de overige lidstaten is toegestaan.

De volgende procedure is van toepassing:

a)

voor alle lidstaten wordt nagegaan of aan de signalering gevolg kan worden gegeven;

b)

bij twijfel wordt het betrokken Sirenebureau geraadpleegd en worden de voor de toetsing benodigde gegevens doorgezonden of uitgewisseld.

Elke lidstaat dient passende technische of organisatorische maatregelen te treffen om te waarborgen dat signaleringen op grond van artikel 95, lid 2, tweede volzin, pas in het SIS worden ingevoerd nadat het Sirenebureau van de desbetreffende lidstaat in kennis is gesteld.

3.3.   Meervoudige signaleringen

3.3.1.   Controle op meervoudige signaleringen (artikel 107)

Elke lidstaat kan per gezochte persoon slechts één signalering in het systeem invoeren. Derhalve dient te worden nagegaan of er vanuit één lidstaat meerdere verzoeken om signalering zijn gedaan. Indien vanuit één lidstaat meerdere verzoeken om signalering worden gedaan, is een nationale procedure vereist om te bepalen welk EAB in de artikel 95-signalering zal worden vermeld. Op basis van deze sigmalering wordt slechts één A-formulier naar de lidstaten gezonden overeenkomstig de procedure van punt 3.4. Ook kan één EAB worden uitgevaardigd voor alle strafbare feiten.

Zie punt 2.1.2 voor de algemene procedures betreffende de controle op meervoudige signaleringen.

Het Sirenebureau van de signalerende lidstaat houdt een registratie bij van alle verzoeken tot opneming van volgende signaleringen die na overleg op grond van de bovenstaande bepalingen zijn afgewezen, totdat de signalering is verwijderd.

Wanneer zich in een lidstaat een treffer voordoet, kan het Sirenebureau van de signalerende lidstaat evenveel EAB’s verzenden als er zijn uitgevaardigd door zijn bevoegde rechterlijke autoriteiten.

Meerdere lidstaten kunnen een signalering opnemen voor een EAB voor dezelfde persoon. Indien twee of meer lidstaten een EAB hebben uitgevaardigd voor dezelfde persoon, besluit de uitvoerende rechterlijke autoriteit in de lidstaat waar de aanhouding plaatsvindt welk aanhoudingsbevel bij aanhouding wordt uitgevoerd. Indien de signaleringen onderling verenigbaar zijn, wordt bij een treffer in antwoord op alle verzoeken een G-formulier verzonden.

3.3.2.   Uitwisseling van informatie

Zie de algemene procedures bij de punten 2.1.2 en 2.1.3.

3.4.   Aan lidstaten te zenden aanvullende informatie

3.4.1.   Te verzenden aanvullende informatie met betrekking tot een EAB

De voor alle lidstaten uniforme A- en M-formulieren worden gebruikt. De informatie op deze formulieren dient identiek te zijn aan de informatie van het EAB.

Op het A-formulier wordt de volgende informatie opgenomen:

006-013: de relevante informatie die in het SIS is ingevoerd en overeenkomt met rubriek (a) van het EAB,

030: de aanduiding dat dit A-formulier voor een specifiek EAB is, alsmede de gegevens van de rechter of rechtbank die het aanhoudingsbevel uitvaardigt (uit rubriek (i) van het EAB),

031: de relevante informatie betreffende het vonnis waarop het bevel is gebaseerd (uit rubriek (b) van het EAB),

032: de datum van het aanhoudingsbevel,

033: de hoedanigheid van de rechterlijke autoriteit die het bevel heeft uitgevaardigd (uit rubriek (i) van het EAB),

034: de relevante informatie uit rubriek (c, 1) van het EAB en, indien van toepassing:

of het strafbare feit (de strafbare feiten) waarvoor het bevel is uitgevaardigd wordt (worden) bestraft met een levenslange gevangenisstraf of detentiemaatregel,

of het rechtsstelsel van de signalerende lidstaat voorziet in herziening van de opgelegde straf of maatregel op verzoek of na ten minste 20 jaar met het oog op niet-executie van de straf of maatregel, en/of

of het rechtsstelsel van de signalerende lidstaat voorziet in de toepassing van gratiemaatregelen waarop de persoon aanspraak kan maken krachtens de wet of de praktijk van de signalerende lidstaten met het oog op niet-executie van de straf of maatregel,

035-037: de relevante informatie uit rubriek (b) van het EAB,

038: de relevante informatie uit rubriek (c, 2) van het EAB en, indien van toepassing:

of het strafbare feit (de strafbare feiten) waarvoor het bevel is uitgevaardigd wordt (worden) bestraft met een levenslange gevangenisstraf of detentiemaatregel,

of het rechtsstelsel van de signalerende lidstaat voorziet in herziening van de opgelegde straf of maatregel op verzoek of na ten minste 20 jaar met het oog op niet-executie van de straf of maatregel, en/of

of het rechtsstelsel van de signalerende lidstaat voorziet in de toepassing van gratiemaatregelen waarop de persoon aanspraak kan maken krachtens de wet of de praktijk van de signalerende lidstaten met het oog op niet-executie van de straf of maatregel,

039: de informatie uit rubriek (c, 2) van het EAB,

040: de informatie uit rubriek (e) van het EAB betreffende de toepasselijk wettelijke bepaling,

041: de informatie uit rubriek (e) van het EAB betreffende de aard en wettelijke omschrijving van het (de) strafbare feit(en),

042: de informatie uit rubriek (e) van het EAB betreffende het tijdstip waarop het strafbare feit (de strafbare feiten) werd (werden) gepleegd,

043: de informatie uit rubriek (e) van het EAB betreffende de plaats waar het strafbare feit (de strafbare feiten) werd (werden) gepleegd,

044: de informatie uit rubriek (e) van het EAB betreffende de omstandigheden waaronder het strafbare feit (de strafbare feiten) werd (werden) gepleegd,

045: de informatie uit rubriek (e) van het EAB betreffende de mate van betrokkenheid van de gezochte persoon,

058: de informatie uit rubriek (a) van het EAB betreffende de onderscheidende kenmerken/het signalement van de betrokkene.

In veld 083 van het M-formulier wordt vermeld:

indien de tekst „informatie over vonnis bij verstek volgens rubriek (d) van het EAB” verschijnt, wordt in voorkomend geval vermeld:

a)

of het vonnis bij verstek werd uitgesproken;

b)

zo ja, of betrokkene persoonlijk was gedagvaard of in kennis was gesteld van datum en plaats van de zitting waar het vonnis bij verstek werd uitgesproken. Indien dit niet het geval is, worden de wettelijke waarborgen vermeld. Vanaf de datum waarop Kaderbesluit 2009/299/JBZ (30) van toepassing is, worden in veld 083 de voorwaarden vermeld van het vonnis bij verstek, zoals aangegeven in het EAB. Er wordt verwezen naar de codes 2, 3.1a, 3.1b, 3.2, 3.3 (beslissing niet aangevochten), 3.3 (geen verzet of hoger beroep aangetekend) of 3.4 en waar van toepassing wordt vermeld hoe aan de desbetreffende voorwaarde is voldaan;

indien de tekst „strafbaar feit (strafbare feiten) vermeld in rubriek (e, I en II) van het EAB” verschijnt, worden indien van toepassing een of meer van de feiten ingevuld die in de signalerende lidstaat strafbaar zijn met een vrijheidsstraf of detentiemaatregel van ten minste drie jaar volgens de wetgeving van de signalerende lidstaat, overeenkomstig artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit (of rubriek ((e)I) van het EAB);

indien het strafbare feit (de strafbare feiten) voorkomt (voorkomen) op de lijst van artikel 2, lid 2, van het kaderbesluit betreffende het EAB, wordt het (worden zij) op het M-formulier volledig vermeld in de bewoordingen van de lijst;

indien het strafbare feit (de strafbare feiten) niet in bovengenoemde lijst is (zijn) opgenomen, is de onderstaande informatie vereist:

a)

ofwel dat het aanhoudingsbevel is uitgevaardigd wegens feiten die in de wetgeving van de signalerende lidstaat strafbaar zijn met een vrijheidsstraf of een detentiemaatregel met een maximale duur van ten minste twaalf maanden;

b)

ofwel, indien een vonnis is uitgesproken of een detentiemaatregel is opgelegd, dat het vonnis ten minste vier maanden bedraagt;

indien de in veld 083 van het M-formulier te vermelden informatie langer is dan 1 024 tekens, worden een of meer aanvullende M-formulieren gebruikt.

3.4.2.   Te verzenden aanvullende informatie met betrekking tot een voorlopige aanhouding

Het dossier inzake personen van wie de aanhouding met het oog op aanhouding of uitlevering wordt verzocht, wordt opgesteld voordat de signalering wordt opgenomen. Nagegaan dient te worden of de informatie volledig is en op de juiste wijze is gepresenteerd. De volgende informatie dient te worden verstrekt (bijzonderheden betreffende vervolging of tenuitvoerlegging van strafvonnissen dienen in beginsel als alternatief te worden vermeld):

006: familienaam (de naam die voor het main record bij signalering in het SIS wordt gebruikt),

007: voornaam,

009: geboortedatum,

010: geboorteplaats,

011: alias (eerste alias voluit vermelden en het totale aantal gesignaleerde aliassen aangeven. De volledige lijst van aliassen kan met het M-formulier worden doorgegeven),

012: geslacht,

013: nationaliteit (zo volledig mogelijk invullen op basis van de beschikbare gegevens. Als er twijfel bestaat omtrent de informatie, code „1W” vermelden en „vermoedelijk … nationaliteit” toevoegen),

030: autoriteit die het bevel tot aanhouding heeft gegeven of het vonnis heeft gewezen (identiteit en hoedanigheid van de rechter of officier van justitie of naam van de rechtbank),

031: referentienummer van het bevel tot aanhouding of vonnis (037). Zie ook onderstaande opmerkingen,

032: datum van het bevel tot aanhouding of vonnis (036). In één bericht kunnen zowel verzoeken om strafvervolging als verzoeken om tenuitvoerlegging van de straf worden samengevoegd,

033: naam van de verzoekende autoriteit,

034: maximumstraf/maximaal verwachte straf,

035: rechter die of rechtscollege dat het vonnis heeft gewezen,

036: datum van het vonnis,

037: referentienummer van het vonnis,

038: opgelegde straf,

039: eventuele reststraf,

040: toepasselijke wetteksten,

041: wettelijke delictsomschrijving,

042: datum waarop of periode waarin het strafbare feit is gepleegd,

044: beschrijving van de feiten (en de gevolgen),

045: mate van betrokkenheid (dader/mededader/medeplichtige/overige).

Elk land kan zijn eigen juridische terminologie gebruiken om de mate van betrokkenheid te beschrijven.

De verstrekte informatie dient zodanig uitgebreid te zijn dat de andere Sirenebureaus de signalering kunnen verifiëren maar het berichtensysteem niet word overbelast.

Indien de Sirenebureaus het bericht niet kunnen ontvangen omdat het aantal karakters wordt overschreden dat in de structuur van het formulier technisch is voorzien, kan ter aanvulling van de informatie van een M-formulier gebruik worden gemaakt. Op het laatste formulier wordt „einde communicatie” vermeld (veld 044 van het A-formulier of veld 083 van het M-formulier).

3.4.3.   Invoering van een alias

Zie de algemene procedure in punt 2.9.

Bij signaleringen met het oog op aanhouding gebruikt het Sirenebureau veld 011 van het A-formulier (31) (bij het invoeren van de signalering) of het M-formulier (in een later stadium) om de andere lidstaten in te lichten over aliassen met betrekking tot de signalering overeenkomstig artikel 95, indien het Sirenebureau over deze informatie beschikt.

3.4.4.   Nadere informatie voor de vaststelling van iemands identiteit

Na overleg en/of op verzoek van een andere lidstaat kan andere informatie door het Sirenebureau van de signalerende lidstaat worden verstrekt, indien dat nodig is voor de vaststelling van de identiteit. Deze informatie houdt met name in:

de herkomst van het paspoort of identiteitsdocument dat in het bezit is van de gezochte persoon,

het nummer, de datum en de plaats van afgifte van het paspoort of identiteitsdocument, de instantie die het heeft afgegeven, de datum waarop de geldigheid verstrijkt,

een beschrijving van de gezochte persoon,

de familienaam en de voornaam van de vader en de moeder van de gezochte persoon,

een instructie om na te gaan of een foto en/of vingerafdrukken beschikbaar zijn,

het laatste bekende adres van de gezochte persoon.

Deze informatie, met inbegrip van eventuele foto’s en vingerafdrukken, moet zoveel mogelijk beschikbaar zijn bij de Sirenebureaus, dan wel onmiddellijk en voortdurend voor hen toegankelijk, zodat zij de informatie zo snel mogelijk kunnen doorgeven.

Het doel van al deze maatregelen is zo veel mogelijk de kans te beperken dat een persoon ten onrechte wordt aangehouden wanneer zijn of haar identiteitsgegevens lijken op die van een gesignaleerde persoon.

3.4.5.   Verzending van de A- en M-formulieren

De in 3.3.1 en 3.3.2 genoemde informatie wordt op de snelst mogelijke wijze verzonden. De signalerende lidstaat verzendt de A- en M-formulieren op het moment waarop ook de signalering op grond van artikel 95, lid 2, in het SIS wordt ingevoerd. Andere aanvullende gegevens die voor de vaststelling van de identiteit nodig zijn, worden na overleg en/of op verzoek van een andere lidstaat verstrekt. Indien nodig kunnen meerdere M-formulieren met gegevens van verschillende EAB’s (of uitleveringsverzoeken) worden verzonden. Op het M-formulier wordt met name aangegeven voor welk type strafbaar feit het EAB is afgegeven, de datum waarop het feit werd gepleegd en de verjaringstermijn. Indien een bestaand A-formulier moet worden vervangen omdat een nieuw EAB is afgegeven betreffende een persoon voor wie al eerder een EAB was afgegeven, moet op het nieuwe A-formulier in veld 030 worden aangegeven dat het om een vervanging gaat.

3.5.   Markering

Zie punt 2.15 voor de algemene procedures.

Een gemarkeerde signalering wordt beschouwd als opgenomen met het oog op mededeling van de verblijfplaats van de gesignaleerde persoon.

3.5.1.   Verzoek om stelselmatige aanbrenging van een markering voor signaleringen met het oog op uitlevering, wanneer Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten  (32) niet van toepassing is

De volgende procedure is van toepassing:

a)

wanneer Kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten niet van toepassing is, kan een Sirenebureau andere Sirenebureaus verzoeken om stelselmatig een markering aan te brengen bij signaleringen op grond van artikel 95 betreffende onderdanen van de betrokken lidstaat;

b)

een Sirenebureau richt in dat geval een schriftelijk verzoek aan die andere Sirenebureaus;

c)

een Sirenebureau waaraan een dergelijk verzoek wordt gericht, brengt voor de desbetreffende lidstaat onmiddellijk nadat de signalering is opgenomen een markering aan;

d)

de markering blijft van kracht totdat het verzoekende Sirenebureau verzoekt om verwijdering van de markering.

Indien de omstandigheden als bedoeld in artikel 94, lid 4, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst niet langer bestaan, verzoekt de lidstaat die om aanbrenging van de markering heeft verzocht zo spoedig mogelijk om verwijdering ervan.

3.6.   Actie door Sirenebureaus na ontvangst van een signalering op grond van artikel 95

Wanneer een Sirenebureau de A- en M-formulieren ontvangt, raadpleegt het bureau of de daaraan verbonden eenheid zo snel mogelijk alle beschikbare bronnen om de persoon of het voorwerp te lokaliseren. Indien de door de aanvragende lidstaat verstrekte informatie voor de ontvangende lidstaat ontoereikend is, is dit geen beletsel voor deze raadpleging.

Indien de artikel 95-signalering is gevalideerd en de persoon of het voorwerp wordt gelokaliseerd of aangehouden in de lidstaat, worden het EAB en/of de A- en M-formulieren doorgezonden aan de autoriteit van de lidstaat die het EAB uitvoert. Indien om het originele EAB wordt verzocht, wordt dit (tenzij anders bepaald) door de uitvaardigende rechterlijke autoriteit rechtstreeks gezonden aan de uitvoerende rechterlijke autoriteit.

3.7.   Informatie-uitwisseling bij een treffer

3.7.1.   Mededeling van een treffer aan de lidstaten

Zie punt 2.2.1 voor de algemene procedure.

Daarnaast geldt de volgende procedure:

a)

een treffer voor een op grond van artikel 95 gesignaleerde persoon wordt in alle gevallen aan het Sirenebureau van de signalerende lidstaat meegedeeld. Na verzending van het G-formulier wordt het Sirenebureau van de signalerende lidstaat bovendien zo nodig telefonisch op de hoogte gesteld;

b)

in veld 091 van het G-formulier wordt vermeld: de autoriteit die bevoegd is voor de ontvangst van het EAB of het uitleveringsverzoek, de volledige contactgegevens (postadres, telefoonnummer, fax en e-mailadres indien bekend), referentienummer indien bekend, bevoegde persoon indien bekend, gevraagde taal, uiterste termijn en wijze van verstrekking;

c)

een lidstaat die reeds de wens te kennen heeft gegeven een signalering op te nemen voor een reeds gesignaleerd staande persoon wordt van eventuele treffers op de oorspronkelijke signalering in kennis gesteld door de lidstaat die de signalering feitelijk heeft uitgegeven;

d)

C.SIS meldt automatisch de verwijdering van een signalering aan alle lidstaten. Derhalve kan een lidstaat opneming overwegen van een signalering die eerder als onverenigbaar met een nu verwijderde signalering werd beschouwd.

3.7.2.   Verzending van nadere informatie

De Sirenebureaus kunnen aanvullende informatie verstrekken betreffende signaleringen op grond van artikel 95. Zij handelen daarbij op verzoek van de rechterlijke autoriteiten wanneer deze informatie in het kader van de wederzijdse rechtshulp wordt verzonden.

3.7.3.   Opvolging van een treffer

De eindgebruiker kan het Sirenebureau verzoeken om nadere informatie, om de procedures van SIS-tabel 4, 10 of 16 (zie bijlage 4) daadwerkelijk te kunnen uitvoeren.

Tenzij anders bepaald, wordt de signalerende lidstaat van de treffer en het resultaat daarvan in kennis gesteld.

Deze procedure heeft technische consequenties: de signalering moet mogelijk worden verwijderd, hetgeen kan betekenen dat andere signaleringen, die eerder niet in het SIS konden worden ingevoerd, thans wel kunnen worden opgenomen.

3.7.4.   Uitwisseling van aanvullende informatie over overlevering of uitlevering

Wanneer de bevoegde gerechtelijke autoriteiten het Sirenebureau melden of een aangetroffen persoon die gesignaleerd staat met het oog op aanhouding mag worden overgeleverd of uitgeleverd, wordt het Sirenebureau van de signalerende lidstaat onmiddellijk daarvan op de hoogte gesteld door middel van een M-formulier, waarop in veld 083 „OVERLEVERING” dan wel „UITLEVERING” wordt vermeld (33). De details betreffende de overlevering of uitlevering worden zo spoedig mogelijk via de Sirenebureaus doorgegeven.

Indien een gezochte persoon moet worden overgeleverd of uitgeleverd via een andere lidstaat, verleent het Sirenebureau van de lidstaat van doorreis de nodige ondersteuning en bijstand op verzoek van het Sirenebureau of de bevoegde gerechtelijke autoriteit van de signalerende lidstaat (via het Sirenebureau). Het Sirenebureau verzendt dit verzoek door middel van een M-formulier.

3.8.   Verwijdering van een signalering

Lidstaten die hun signalering niet hebben kunnen opnemen, worden op de hoogte gebracht van de treffer en van de verwijdering van de signalering.

3.8.1.   Verwijdering van een signalering wanneer de voorwaarden voor handhaving ervan niet meer bestaan

Behalve wanneer een treffer heeft plaatsgevonden, kan een signalering hetzij door het C.SIS worden verwijderd (indien de geldigheidsduur is verstreken), hetzij door de dienst die de signalering heeft opgenomen (indien de voorwaarden voor handhaving van de signalering niet meer bestaan).

In beide gevallen dient het C.SIS-verwijderingsbericht automatisch door N.SIS te worden verwerkt, zodat een signalering die is opgeschort, kan worden opgenomen.

Het Sirenebureau wordt dan automatisch door een bericht van zijn N.SIS in kennis gesteld van de mogelijkheid om een signalering die was opgeschort, op te nemen.

Het Sirenebureau voert de gehele procedure ter opneming van een signalering in de juiste signaleringscategorie uit.

3.9.   Misbruik van identiteit

Zie de algemene procedure in punt 2.8.

4.   SIGNALERINGEN OP GROND VAN ARTIKEL 96 (34)

De volgende stappen worden gevolgd:

invoering van de signalering,

controle op meervoudige signaleringen. Zie de algemene procedures in punt 2.1,

invoering van een alias. Zie de algemene procedures in punt 2.9,

misbruik van identiteit. Zie de algemene procedures in punt 2.8,

SIRPIT-procedure. Zie de algemene procedures in punt 2.10,

te volgen algemene en speciale procedures.

4.1.   Inleiding

Door de uitwisseling van informatie over onderdanen van derde landen die op grond van artikel 96 gesignaleerd staan, kunnen lidstaten een besluit nemen bij binnenkomst op hun grondgebied of bij aanvraag van een visum. Indien een persoon zich reeds op het grondgebied van de lidstaat bevindt, kunnen zij passende maatregelen nemen met betrekking tot de afgifte van verblijfsvergunningen en visa of met betrekking tot verwijdering.

De uitvoering van de kennisgevingsprocedures van artikel 5, lid 4, van de Schengengrenscode en de overlegprocedures van artikel 25 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst valt onder de bevoegdheid van de autoriteiten die belast zijn met het grenstoezicht en de afgifte van verblijfsvergunningen en visa. De Sirenebureaus worden in beginsel slechts bij deze procedures betrokken voor zover het gaat om het doorgeven van aanvullende informatie die rechtstreeks verband houdt met signaleringen (bijvoorbeeld kennisgeving van een treffer, nadere identiteitsgegevens), dan wel met het verwijderen van signaleringen.

De Sirenebureaus kunnen echter wel betrokken worden bij het doorgeven van aanvullende informatie die noodzakelijk is voor verwijdering of weigering van een onderdaan van een derde land. Ook kunnen zij betrokken worden bij het doorgeven van aanvullende informatie naar aanleiding van deze handelingen.

4.2.   Invoering van signaleringen op grond van artikel 96

Het Sirenebureau voert de signalering in het SIS in, indien het is aangewezen als de autoriteit die daarmee is belast.

In het uitzonderlijke geval dat een signalering wordt opgenomen voor een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet, zendt het Sirenebureau van de signalerende lidstaat een M-formulier naar alle andere lidstaten op basis van de informatie die verstrekt is door de autoriteit die de signalering heeft ingevoerd (35).

4.3.   Invoering van een alias

Zie de algemene procedure in punt 2.9.

4.4.   Misbruik van identiteit

Indien bij het raadplegen van het SIS code 3 wordt aangetroffen in het veld „categorie identiteit”, stelt de ambtenaar die de verificatie uitvoert zich in verbinding met het nationale Sirenebureau en vraagt nadere informatie om vast te stellen of de gecontroleerde persoon de gezochte persoon is of degene van wie de identiteit wordt misbruikt.

Zie voor het verzamelen en verzenden van informatie over een persoon wiens identiteit wordt misbruikt de algemene procedure in punt 2.8.

4.5.   Soorten Sireneprocedures

In verband met het doorgeven van aanvullende informatie gelden voor de Sirenebureaus de volgende algemene procedures:

a)

informatie-uitwisseling bij weigering van toegang tot of verwijdering van het Schengengrondgebied;

b)

informatie-uitwisseling bij de afgifte van verblijfsvergunningen en visa.

In verband met het doorgeven van aanvullende informatie gelden voor de Sirenebureaus de volgende speciale procedures:

a)

speciale procedures bedoeld in artikel 25 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst;

b)

speciale procedures bedoeld in artikel 5, lid 4, van de Schengengrenscode;

c)

informatie-uitwisseling inzake een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet;

d)

verwijdering van signaleringen betreffende EU-burgers.

4.6.   Informatie-uitwisseling bij een treffer

4.6.1.   Informatie-uitwisseling bij weigering van toegang tot of verwijdering van het Schengengrondgebied

De volgende procedure is van toepassing:

a)

een lidstaat kan verzoeken op de hoogte te worden gesteld van alle treffers naar aanleiding van door hem opgenomen signaleringen met het oog op weigering van toegang of verblijf. Een lidstaat die van deze mogelijkheid gebruik wil maken, richt daartoe een schriftelijk verzoek aan de overige lidstaten;

b)

de uitvoerende lidstaat kan op eigen initiatief de signalerende lidstaat ervan op de hoogte stellen dat de gesignaleerde onderdaan van een derde land is aangetroffen en dat hem de toegang tot het Schengengrondgebied is geweigerd of dat hij van het Schengengrondgebied is verwijderd;

c)

indien een gesignaleerde onderdaan van een derde land door een lidstaat op zijn grondgebied wordt aangetroffen, verstrekt de signalerende lidstaat desgevraagd de voor de verwijdering van de betrokkene vereiste informatie. Afhankelijk van de behoeften van de uitvoerende lidstaat wordt, indien beschikbaar, met behulp van een M-formulier onder meer de volgende informatie verstrekt:

de aard van de beslissing en de redenen ervoor,

de autoriteit die de beslissing heeft genomen,

de datum van de beslissing,

de datum waarop de beslissing is betekend,

de datum van tenuitvoerlegging van de beslissing,

de geldigheidsduur van de beslissing of de datum waarop deze verstrijkt.

Indien een gesignaleerde persoon aan de grens wordt aangetroffen, worden de in de Schengengrenscode en door de signalerende lidstaat vastgestelde procedures gevolgd.

Uitwisseling via de Sirenebureaus van aanvullende informatie kan tevens in spoedeisende gevallen ten behoeve van de nadere identiteitsvaststelling van een persoon noodzakelijk zijn.

4.6.2.   Informatie-uitwisseling bij de afgifte van verblijfsvergunningen of visa

De volgende procedure is van toepassing:

a)

de uitvoerende lidstaat kan de lidstaat die een signalering met het oog op weigering van toegang of verblijf heeft opgenomen, mededelen dat er een treffer is geweest bij de procedure voor afgifte van een verblijfsvergunning of visum;

b)

de signalerende lidstaat kan dan indien nodig de overige lidstaten in kennis stellen door middel van een M-formulier;

c)

de Sirenebureaus van de betrokken lidstaten kunnen desgevraagd, overeenkomstig het nationale recht, medewerking verlenen bij het doorgeven van de benodigde gegevens aan de bevoegde autoriteiten die belast zijn met de afgifte van verblijfsvergunningen en visa.

4.6.3.   Speciale procedures bedoeld in artikel 25 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst

4.6.3.1.   Procedure van artikel 25, lid 1, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst

Wanneer een lidstaat overweegt een verblijfsvergunning of een visum voor verblijf van langere duur af te geven en ontdekt dat de aanvrager door een andere lidstaat is gesignaleerd met het oog op weigering van toegang of verblijf, overlegt hij met de signalerende lidstaat via de Sirenebureaus. Voor dit doel wordt het N-formulier gebruikt. Indien de lidstaat na het overleg zijn besluit om een verblijfsvergunning af te geven handhaaft, wordt de signalering verwijderd. De betrokkene kan echter wel op de nationale lijst van signaleringen met het oog op weigering van toegang worden geplaatst.

4.6.3.2.   Procedure van artikel 25, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst

Wanneer een lidstaat een signalering met het oog op weigering van toegang of verblijf heeft opgenomen en ontdekt dat aan de betrokkene een verblijfsvergunning of een visum voor verblijf van langere duur is afgegeven, treedt de signalerende lidstaat via het Sirenebureau door middel van een O-formulier in overleg met de lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum heeft afgegeven. Dit overleg via de Sirenebureaus door middel van een O-formulier vindt ook plaats wanneer de lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum heeft afgegeven, later tot de ontdekking komt dat voor de betrokkene in het SIS een signalering met het oog op weigering van toegang of verblijf is opgenomen (36).

Indien een derde lidstaat (dat wil zeggen niet de lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum voor verblijf van langere duur heeft afgegeven, noch de signalerende lidstaat) ontdekt dat een onderdaan van een derde land die houder is van een verblijfsvergunning of een visum voor verblijf van langere duur van een van de lidstaten in het SIS is gesignaleerd, stelt hij via de Sirenebureaus zowel de lidstaat die de verblijfstitel of het visum heeft afgegeven als de signalerende lidstaat in kennis door middel van een H-formulier.

Indien de procedure van artikel 25 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst tot verwijdering van een signalering met het oog op weigering van toegang of verblijf leidt, verlenen de Sirenebureaus desgevraagd overeenkomstig het nationale recht medewerking.

4.6.4.   Speciale procedures bedoeld in artikel 5, lid 4, van de Schengengrenscode

4.6.4.1.   Procedure voor gevallen waarop artikel 5, lid 4, onder a), van de Schengengrenscode van toepassing is

Op grond van artikel 5, lid 4, onder a), van de Schengengrenscode wordt onderdanen van derde landen die gesignaleerd zijn met het oog op weigering van toegang of verblijf, maar ook houder zijn van een door een lidstaat afgegeven verblijfsvergunning, visum voor verblijf van langere duur of terugkeervisum, bij het overschrijden van de grens in een andere lidstaat toegang verleend met het oog op doorreis naar de lidstaat die hun de verblijfsvergunning of het visum heeft verstrekt. De toegang mag worden geweigerd indien de betrokkene in die andere lidstaat is gesignaleerd met het oog op weigering van toegang.

Wanneer de betrokken onderdaan van een derde land de lidstaat die hem/haar in het SIS heeft gesignaleerd wil binnenkomen, kan hem/haar de toegang worden geweigerd. Op verzoek van de bevoegde autoriteit raadpleegt het Sirenebureau van de signalerende lidstaat echter door middel van een O-formulier het Sirenebureau van de lidstaat die de verblijfsvergunning heeft afgegeven. De bevoegde autoriteit kan dan beoordelen of er voldoende redenen zijn om de verblijfsvergunning in te trekken. Wordt de verblijfsvergunning niet ingetrokken, dan wordt de signalering uit het SIS verwijderd. De betrokkene kan echter op de nationale lijst van signaleringen met het oog op weigering van toegang worden geplaatst.

Wanneer de betrokkene de lidstaat die de verblijfsvergunning heeft afgegeven wil binnenkomen, wordt hem/haar toegang tot het grondgebied verleend. Het Sirenebureau van die lidstaat zendt echter op verzoek van de bevoegde autoriteit een O-formulier naar het Sirenebureau van de signalerende lidstaat, zodat de bevoegde autoriteiten kunnen beslissen of de verblijfsvergunning moet worden ingetrokken, dan wel de signalering verwijderd.

Wanneer de onderdaan van een derde land een derde lidstaat wil binnenkomen (dat wil zeggen niet de lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum voor verblijf van langere duur heeft afgegeven, noch de signalerende lidstaat), en die derde lidstaat ontdekt dat de betrokkene in het SIS is gesignaleerd, hoewel hij houder is van een door een lidstaat afgegeven verblijfsvergunning of visum voor verblijf van langere duur, dan staat de derde lidstaat de doorreis toe naar de lidstaat die de verblijfsvergunning of het visum voor verblijf van langere duur heeft afgegeven. De toegang mag worden geweigerd indien de derde lidstaat de betrokkene op zijn nationale lijst van signaleringen heeft geplaatst. In beide gevallen zendt het Sirenebureau van de derde lidstaat, op verzoek van de bevoegde autoriteit, de Sirenebureaus van de twee lidstaten in kwestie een H-formulier, waarmee het deze op de hoogte stelt van de conflictsituatie en hen verzoekt overleg te plegen met als doel ofwel de signalering uit het SIS te verwijderen, ofwel de verblijfsvergunning of het visum voor verblijf van langere duur in te trekken. Het Sirenebureau van de derde lidstaat kan hen tevens verzoeken van het resultaat van het overleg op de hoogte te worden gesteld.

4.6.4.2.   Procedure voor gevallen waarop artikel 5, lid 4, onder c), van de Schengengrenscode van toepassing is

Op grond van artikel 5, lid 4, onder c), van de Schengengrenscode kan een lidstaat op grond van humanitaire overwegingen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen afwijken van het beginsel dat de toegang wordt geweigerd aan personen die gesignaleerd zijn met het oog op weigering van toegang. Op verzoek van de bevoegde autoriteit stelt het Sirenebureau van de lidstaat die toegang heeft verleend het Sirenebureau van de signalerende lidstaat daarvan in kennis door middel van een H-formulier.

4.7.   Informatie-uitwisseling inzake een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet

Met betrekking tot een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet in de zin van Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, gelden speciale regels (37).

4.7.1.   Informatie-uitwisseling bij een treffer

Bij een treffer voor een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet, wordt de volgende procedure gevolgd:

a)

op verzoek van de bevoegde autoriteit neemt het Sirenebureau van de uitvoerende lidstaat door middel van een G-formulier onmiddellijk contact op met het Sirenebureau van de signalerende lidstaat om de nodige informatie te verkrijgen om snel te kunnen beslissen over de te nemen maatregelen;

b)

na ontvangst van het verzoek om informatie begint het Sirenebureau van de signalerende lidstaat onmiddellijk met het verzamelen van de gevraagde informatie. Het zendt deze zo snel mogelijk aan het Sirenebureau van de uitvoerende lidstaat;

c)

indien de informatie nog niet beschikbaar is, overlegt het Sirenebureau van de signalerende lidstaat met de bevoegde autoriteit of de signalering overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG mag worden gehandhaafd. Indien de bevoegde autoriteit besluit tot handhaving van de signalering, stelt het Sirenebureau van de signalerende lidstaat alle andere Sirenebureaus daarvan in kennis door middel van een M-formulier;

d)

de uitvoerende lidstaat meldt via zijn Sirenebureau het Sirenebureau van de signalerende lidstaat of de gevraagde maatregel is uitgevoerd (met een M-formulier) dan wel niet is uitgevoerd (met een H-formulier).

4.7.2.   Informatie-uitwisseling indien een lidstaat, zonder dat er sprake is van een treffer, ontdekt dat een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet, gesignaleerd is met het oog op weigering van toegang

Indien een lidstaat, zonder dat er sprake is van een treffer, ontdekt dat een onderdaan van een derde land die het recht van vrij verkeer geniet, gesignaleerd is met het oog op weigering van toegang, stelt het Sirenebureau van deze lidstaat, op verzoek van de bevoegde autoriteit, het Sirenebureau van de signalerende lidstaat daarvan in kennis door middel van een M-formulier.

Indien de informatie nog niet beschikbaar is, overlegt het Sirenebureau van de signalerende lidstaat met de bevoegde autoriteit of de signalering overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG mag worden gehandhaafd. Indien de bevoegde autoriteit besluit tot handhaving van de signalering, stelt het Sirenebureau van de signalerende lidstaat alle andere Sirenebureaus daarvan in kennis door middel van een M-formulier.

4.8.   Verwijderen van signaleringen van EU-burgers

Wanneer een onderdaan van een derde land voor wie een signalering met het oog op weigering van toegang of verblijf is opgenomen, de nationaliteit van een EU-lidstaat verwerft (38), wordt de signalering verwijderd. Komt de nationaliteitswijziging onder de aandacht van het Sirenebureau van een andere lidstaat dan de signalerende lidstaat, dan zendt eerstgenoemd Sirenebureau een J-formulier aan het Sirenebureau van de signalerende lidstaat, volgens de procedure voor rectificatie en verwijdering van onjuiste of onrechtmatig opgenomen gegevens (zie punt 2.5).

4.9.   Mededeling van een treffer aan de Schengenlidstaten

Treffers bij signaleringen op grond van artikel 96 worden niet stelselmatig aan de Sirenebureaus van de signalerende lidstaten ter kennis gebracht, doch wel in uitzonderlijke omstandigheden indien aanvullende informatie vereist is volgens de punten 4.6 tot en met 4.8 (zie ook punt 2.2.1, onder g)).

De Sirenebureaus verstrekken echter wel statistieken omtrent deze treffers.

5.   SIGNALERINGEN OP GROND VAN ARTIKEL 97 (39)

De volgende punten zijn van belang:

controle op meervoudige signaleringen. Zie de algemene procedures in punt 2.1,

op verzoek van een andere lidstaat een markering aanbrengen,

informatie-uitwisseling bij een treffer,

controle op misbruik van identiteit. Zie de algemene procedures in punt 2.8,

SIRPIT-procedure. Zie de algemene procedures in punt 2.10.

5.1.   Markering

Zie de algemene procedure in punt 2.15.

5.2.   Verstrekking van beschrijvende gegevens inzake vermiste minderjarigen en andere personen die gevaar lopen

De Sirenebureaus dienen gemakkelijk toegang te hebben tot alle relevante aanvullende informatie op nationaal niveau betreffende signaleringen van vermiste personen, zodat zij volledig kunnen bijdragen tot een gunstige afloop van de zaak, de identificatie van de betrokkenen kunnen faciliteren en snel aanvullende informatie kunnen verstrekken over met de zaak verband houdende aangelegenheden. De relevante aanvullende informatie kan met name betrekking hebben op nationale beslissingen inzake de voogdij over een kind of een kwetsbare persoon of verzoeken om de toepassing van alarmeringsmechanismen voor vermiste kinderen.

In geval van vermiste personen die een groot risico lopen, wordt in veld 083 van het M-formulier allereerst het woord „urgent” vermeld. Op de urgentie van de zaak moet ook worden gewezen met een telefonische mededeling waarin het belang van het M-formulier en de urgentie worden benadrukt.

Aangezien in veld 083 van het M-formulier om technische redenen slechts weinig ruimte is voor informatie, moet een gemeenschappelijke methode voor de invoering van gestructureerde aanvullende informatie en de volgorde van die informatie worden gebruikt (40).

Niet alle kwetsbare vermiste personen zullen de landsgrenzen overschrijden. Daarom wordt over het verstrekken van aanvullende informatie (beschrijvende gegevens) en over de ontvangers ervan per geval beslist, waarbij alle omstandigheden in acht worden genomen. Na een beslissing op nationaal niveau over in hoeverre aanvullende informatie moet worden doorgestuurd, neemt het Sirenebureau, waar passend, één van onderstaande maatregelen:

a)

de informatie wordt bewaard, zodat op verzoek van een andere lidstaat aanvullende informatie kan worden doorgestuurd;

b)

het M-formulier wordt doorgestuurd naar het bevoegde Sirenebureau als onderzoek op een waarschijnlijke bestemming voor de vermiste persoon wijst;

c)

het M-formulier wordt naar alle bevoegde Sirenebureaus gestuurd, gelet op de omstandigheden van de verdwijning, met als doel in korte tijd alle gegevens over de persoon te verstrekken.

Om de kans te maximaliseren dat de vermiste persoon op gerichte en doordachte wijze kan worden gelokaliseerd, wordt de informatie, zodra deze door een Sirenebureau is ontvangen, voor zover passend doorgezonden naar:

a)

relevante grensposten;

b)

de bestuurlijke en politiële autoriteiten die bevoegd zijn voor de opsporing en bescherming van personen;

c)

de relevante consulaire autoriteiten van de signalerende lidstaat, wanneer er sprake is van een treffer in het SIS.

5.3.   Bij een treffer

Zie punt 2.2 voor de algemene procedures.

Bij een treffer voor een vermiste meerderjarige deelt het Sirenebureau van de lidstaat die een treffer heeft geconstateerd de eindgebruiker mee dat gegevens over een vermiste meerderjarige uitsluitend met de toestemming van de betrokkene kunnen worden doorgegeven (41). De toestemming moet schriftelijk worden gegeven, of in ieder geval schriftelijk zijn vastgelegd. Wanneer de toestemming wordt geweigerd, moet dat schriftelijk gebeuren of officieel worden vastgelegd. Zie de procedure van punt 2.2.2 voor de verzending van nadere informatie.

6.   SIGNALERINGEN OP GROND VAN ARTIKEL 98 (42)

De volgende punten zijn van belang:

controle op meervoudige signaleringen. Zie de algemene procedures in punt 2.1,

opneming van de signalering in het SIS,

informatie-uitwisseling bij een treffer,

misbruik van identiteit. Zie de algemene procedures in punt 2.8,

SIRPIT-procedure. Zie de algemene procedures in punt 2.10.

6.1.   Bij een treffer

Zie punt 2.2 voor de algemene procedures.

Daarnaast gelden de volgende regels:

a)

voor de vaststelling van de werkelijke woon- of verblijfplaats worden alle maatregelen genomen die zijn toegestaan op grond van de nationale wetgeving van de lidstaat waar de persoon is aangetroffen;

b)

er moeten passende nationale procedures zijn om te waarborgen dat signaleringen niet langer in het SIS worden gehandhaafd dan nodig is voor het doel waarvoor zij zijn opgenomen.

De Sirenebureaus kunnen aanvullende informatie verstrekken betreffende signaleringen op grond van artikel 98. Zij handelen daarbij op verzoek van de rechterlijke autoriteiten wanneer deze informatie in het kader van de wederzijdse rechtshulp wordt verzonden.

7.   SIGNALERINGEN OP GROND VAN ARTIKEL 99 (43)

De volgende punten zijn van belang:

controle op meervoudige signaleringen. Zie de algemene procedures in punt 2.1,

op verzoek van een andere lidstaat een markering aanbrengen,

informatie-uitwisseling bij een treffer,

SIRPIT-procedure. Zie de algemene procedures in punt 2.10.

7.1.   Invoering van een alias

Zie de algemene procedure in punt 2.9.

De overige lidstaten worden over aliassen bij signaleringen op grond van artikel 99 geïnformeerd door middel van een M-formulier. Indien nodig verstrekken de Sirenebureaus deze informatie aan de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor de respectieve signaleringscategorieën.

7.2.   Kennisgeving aan andere lidstaten van signalering op verzoek van de autoriteiten die voor de nationale veiligheid bevoegd zijn

Wanneer een Sirenebureau een signalering invoert op verzoek van een voor de nationale veiligheid bevoegde dienst, stelt het alle andere Sirenebureaus in kennis door middel van een M-formulier, onder vermelding van „artikel 99, lid 3” in veld 083.

Overeenkomstig het nationale recht wordt de vertrouwelijkheid van bepaalde gegevens in acht genomen. Daartoe wordt onder meer het contact tussen de Sirenebureaus gescheiden gehouden van de contacten tussen de diensten die voor de nationale veiligheid bevoegd zijn.

7.3.   Markering

Zie de algemene procedure in punt 2.15.

7.4.   Verzending van aanvullende informatie na een treffer

Zie voor signaleringen op grond van artikel 99, lid 2, de algemene procedure in punt 2.2.

Daarnaast geldt de volgende procedure:

a)

bij een treffer voor een signalering op grond van artikel 99, lid 3, stelt het aantreffende Sirenebureau het verzoekende Sirenebureau in kennis van de resultaten (onopvallende controle of gerichte controle) door middel van een G-formulier. Het Sirenebureau van de aantreffende lidstaat stelt tegelijkertijd de voor de nationale veiligheid bevoegde dienst op de hoogte;

b)

indien de voor de nationale veiligheid bevoegde dienst in de aantreffende lidstaat beslist dat voor de signalering een geldigheidsmarkering noodzakelijk is, stelt deze zich met het nationale Sirenebureau in verbinding om de markering samen met het verzoekende Sirenebureau aan te brengen (door middel van het F-formulier. De redenen voor de aanbrenging van de markering hoeft niet te worden toegelicht, maar het verzoek moet via Sirene worden gedaan;

c)

om de geheimhouding van de informatie te waarborgen, is een bijzondere procedure vereist. Daarom moet het contact tussen de diensten die voor de nationale veiligheid bevoegd zijn, gescheiden worden gehouden van de contacten tussen de Sirenebureaus. De redenen voor het aanvragen van een markering moeten derhalve rechtstreeks door de voor de nationale veiligheid bevoegde diensten worden besproken, en niet via de Sirenebureaus.

8.   SIGNALERINGEN OP GROND VAN ARTIKEL 100 (44)

De volgende punten zijn van belang:

controle op meervoudige signaleringen,

informatie-uitwisseling bij een treffer,

SIRPIT-procedure. Zie de algemene procedures in punt 2.10.

8.1.   Signaleringen van voertuigen op grond van artikel 100

8.1.1.   Controle op meervoudige signaleringen van een voertuig

De verplichte identiteitsgegevens voor de signalering van een voertuig zijn:

het kenteken, en/of

het voertuigidentificatienummer (VIN).

Beide nummers kunnen in het SIS worden opgenomen.

De controle op meervoudige signaleringen vindt plaats door vergelijking van nummers. Indien bij opneming van een nieuwe signalering blijkt dat hetzelfde serienummer en/of kentekennummer reeds in het SIS voorkomt, wordt aangenomen dat de nieuwe signalering zal leiden tot meervoudige signalering van hetzelfde voertuig. Deze controlemethode is echter uitsluitend effectief wanneer de gebruikte omschrijvingskenmerken identiek zijn. Vergelijking is daarom niet altijd mogelijk.

Het Sirenebureau wijst de nationale gebruikers op de problemen die zich kunnen voordoen als de vergelijking slechts aan de hand van één van beide nummers wordt gemaakt. Een positieve respons betekent niet automatisch dat er een treffer is, en een negatieve respons betekent niet dat er voor het voertuig geen signalering is opgenomen.

De identiteitsgegevens aan de hand waarvan wordt vastgesteld of twee signaleringen voor voertuigen identiek zijn, worden in bijlage 6 van dit handboek nader omschreven.

Voor voertuigen hanteren de Sirenebureaus dezelfde overlegprocedures als voor personen. Zie punt 2.1 voor de algemene procedures.

Het Sirenebureau van de signalerende lidstaat houdt een registratie bij van alle verzoeken tot opneming van volgende signaleringen die na overleg op grond van de bovenstaande bepalingen zijn afgewezen, totdat de signalering is verwijderd.

8.1.2.   VIN-tweelingen

Met „VIN-tweeling” worden voertuigen bedoeld van hetzelfde type en met hetzelfde voertuigidentificatienummer (VIN) als een in het SIS gesignaleerd voortuig (een tractor en een motorrijwiel met hetzelfde VIN vallen dus niet onder deze categorie). De volgende specifieke regels zijn bedoeld om te voorkomen dat het wettelijk geregistreerde voertuig met hetzelfde VIN herhaaldelijk in beslag wordt genomen.

De volgende procedure is van toepassing:

1.

Wanneer is vastgesteld dat er mogelijk sprake is van VIN-tweelingen, neemt het Sirenebureau waar nodig de volgende maatregelen:

a)

het vergewist zich ervan dat de signalering in het SIS geen fouten bevat en dat de informatie betreffende de signalering zo volledig mogelijk is;

b)

het gaat de omstandigheden na die tot de signalering in het SIS hebben geleid;

c)

het onderzoekt de geschiedenis van beide voertuigen vanaf de productie ervan;

d)

het verzoekt om een grondig onderzoek van het in beslag genomen voertuig, met name het VIN, om te verifiëren of het om het wettelijk geregistreerde voertuig gaat.

De betrokken Sirenebureaus werken bij deze maatregelen nauw samen.

2.

Wanneer wordt bevestigd dat er sprake is van een VIN-tweeling, verstrekt de lidstaat die de oorspronkelijke signalering heeft opgenomen door middel van het M-formulier aanvullende informatie, zoals de kenmerken waaraan het wettelijk geregistreerde voertuig kan worden herkend en waarmee het kan worden onderscheiden van het voertuig dat in het SIS is opgenomen (45).

3.

Wanneer de signalerende lidstaat ontdekt dat er sprake is van een VIN-tweeling, gaat hij bovendien na of het noodzakelijk is de signalering in het SIS te handhaven.

8.2.   Verzending van aanvullende informatie bij een treffer

De Sirenebureaus kunnen aanvullende informatie verstrekken betreffende signaleringen op grond van artikel 100. Zij handelen daarbij op verzoek van de rechterlijke autoriteiten wanneer deze informatie in het kader van de wederzijdse rechtshulp wordt verzonden.

Wanneer met het G-formulier een treffer wordt gemeld voor een signalering van een voertuig op grond van artikel 100 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, verzendt het Sirenebureau van de signalerende lidstaat de gevraagde aanvullende informatie zo snel en zo volledig mogelijk met behulp van het P-formulier.

(NB: Aangezien het bij spoedeisende verzoeken niet mogelijk zal zijn om alle relevante informatie meteen te verzamelen, wordt overeengekomen dat bepaalde rubrieken geen verplicht maar een facultatief karakter hebben en dat wordt getracht de meest elementaire informatie te verzamelen, zoals de rubrieken 041, 042, 043, 162, 164, 165, 166 en 167).

9.   STATISTIEKEN

Jaarlijks verstrekken de Sirenebureaus statistieken inzake treffers, communicatie en werklast. De statistieken hebben betrekking op alle artikelen en typen signaleringen. Het statistische verslag wordt elektronisch aan het secretariaat-generaal van de Raad gezonden.


(1)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19.

(2)  Besluit van het Uitvoerend Comité van 22 december 1994 betreffende de inwerkingstelling van de Uitvoeringsovereenkomst van Schengen (SCH/Com-ex(94) 29, 2e herziening) (PB L 239 van 22.9.2000, blz. 130).

(3)  Besluiten van het Uitvoerend Comité van 7 oktober 1997: SCH/Com-ex(97) 27, 4e herziening, voor Italië en SCH/Com-ex(97) 28, 4e herziening, voor Oostenrijk.

(4)  Besluit 1999/848/EG van de Raad van 13 december 1999 betreffende de volledige toepassing van het Schengenacquis in Griekenland (PB L 327 van 21.12.1999, blz. 58.

(5)  Besluit 2000/777/EG van de Raad van 1 december 2000 inzake de inwerkingstelling van het Schengenacquis in Denemarken, Finland en Zweden, alsmede in IJsland en Noorwegen (PB L 309 van 9.12.2000, blz. 24).

(6)  Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43).

(7)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).

(8)  Besluit 2004/926/EG van de Raad van 22 december 2004 betreffende de toepassing door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland van de bepalingen van het Schengenacquis (PB L 395 van 31.12.2004, blz. 70).

(9)  PB C 340 van 10.11.1997, blz. 92

(10)  PB L 323 van 8.12.2007, blz. 34.

(11)  PB L 166 van 1.7.2010, blz. 17.

(12)  PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

(13)  PB L 327 van 5.12.2008, blz. 15.

(14)  PB L 83 van 26.3.2008, blz. 3.

(15)  Vgl. voetnoot 1.

(16)  Zoals vastgesteld in de artikelen 101 bis en 101 ter van de Schengenuitvoeringsovereenkomst.

(17)  Tenzij anders aangegeven, hebben de verwijzingen naar artikelen betrekking op de Overeenkomst van 1990 ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (de Schengenuitvoeringsovereenkomst). Artikel 92, lid 4, is in werking getreden krachtens artikel 1, lid 1, van Besluit 2005/451/JBZ van de Raad (PB L 158 van 21.6.2005, blz. 26) en artikel 2, lid 1, van Besluit 2005/211/JBZ van de Raad (PB L 68 van 15.3.2005, blz. 44).

(18)  Uitvoerige richtsnoeren inzake beveiligingsmaatregelen op IT-gebied zijn te vinden in deel 5 van de herziene EU-Schengencatalogus: „Schengeninformatiesysteem, Sirene”.

(19)  Zie Besluit 2000/265/EG van de Raad van 27 maart 2000 houdende vaststelling van een financieel reglement met betrekking tot de budgettaire aspecten van het beheer door de plaatsvervangend secretaris-generaal van de Raad van de overeenkomsten die deze sluit namens bepaalde lidstaten met betrekking tot de installatie en de werking van de communicatie-infrastructuur voor de Schengenomgeving „SISNET”. (PB L 85 van 6.4.2000, blz. 12).

(20)  Informatie over een signalering met betrekking tot de nationale veiligheid.

(21)  Nagaan van het bestaan van een dubbele signalering van dezelfde persoon.

(22)  Nagaan van het bestaan van een dubbele signalering van hetzelfde voertuig.

(23)  Het personeel moet onder meer een passende opleiding krijgen inzake gegevensbeveiliging en de voorschriften voor gegevensbescherming en geïnformeerd zijn over alle toepasselijke strafrechtelijke sancties. Alle Sirenemedewerkers moeten tevens bekend zijn met de relevante nationale voorschriften op het gebied van beroepsgeheim of gelijkwaardige vertrouwelijkheidseisen die voor hen gelden.

(24)  Raadsdocument 5076/07, versie 5.6.

(25)  Verplicht

(26)  Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 89).

(27)  Zie voor de technische realisatie het in punt 1.5.4 bedoelde document betreffende gegevensuitwisseling tussen Sirenebureaus.

(28)  Vgl. voetnoot 26.

(29)  „Personen om wier aanhouding met het oog op over- of uitlevering wordt verzocht”.

(30)  Kaderbesluit 2009/299/JBZ van de Raad van 26 februari 2009 tot wijziging van Kaderbesluit 2002/584/JBZ, Kaderbesluit 2005/214/JBZ, Kaderbesluit 2006/783/JBZ, Kaderbesluit 2008/909/JBZ en Kaderbesluit 2008/947/JBZ en tot versterking van de procedurele rechten van personen, tot bevordering van de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen gegeven ten aanzien van personen die niet verschenen zijn tijdens het proces (PB L 81 van 27.3.2009, blz. 24).

(31)  Vgl. voetnoot 26.

(32)  PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1.

(33)  Zie ook punt 2.16 over de wijze waarop op Sireneformulieren urgentie moet worden aangegeven.

(34)  Onderdanen van derde landen die gesignaleerd staan met het oog op weigering van toegang (artikelen 25 en 96 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst).

(35)  Op grond van Richtlijn 2004/38/EG kan aan een persoon die het recht van vrij verkeer geniet de toegang of het verblijf slechts geweigerd worden om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Het gedrag van de betrokkene moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen, en aan de andere criteria van artikel 27, lid 2, van de richtlijn moet zijn voldaan. In artikel 27, lid 2, wordt bepaald: „De om redenen van openbare orde of openbare veiligheid genomen maatregelen moeten in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel en uitsluitend gebaseerd zijn op het gedrag van betrokkene. Strafrechtelijke veroordelingen vormen als zodanig geen reden voor deze maatregelen. Het gedrag moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormen. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden aangevoerd.” Bovendien gelden er verdere beperkingen voor personen die een duurzaam verblijfsrecht hebben verworven. Deze personen kan slechts om ernstige redenen in verband met de openbare orde of de openbare veiligheid de toegang of het verblijf worden geweigerd (artikel 28, lid 2, van de richtlijn).

(36)  Bij signaleringen met het oog op weigering van toegang voor familieleden van EU-burgers moet eraan worden gedacht dat het niet mogelijk is systematisch het SIS te raadplegen voordat aan een dergelijke persoon een verblijfstitel wordt afgegeven. In artikel 10 van Richtlijn 2004/38/EG wordt bepaald aan welke voorwaarden familieleden van een burger van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, moeten voldoen om het recht te verkrijgen op verblijf in het gastland gedurende meer dan drie maanden. Artikel 10 geeft een uitputtende lijst van die voorwaarden, waartoe systematische raadpleging van SIS II vóór de afgifte van een verblijfstitel niet behoort. In artikel 27, lid 3, van de richtlijn wordt bepaald dat de lidstaten, wanneer zij zulks onontbeerlijk achten, de lidstaat van oorsprong en eventueel andere lidstaten kunnen verzoeken om mededeling van politiële gegevens (dat wil zeggen niet alle in het SIS opgenomen gegevens). Deze raadpleging mag geen systematisch karakter dragen.

(37)  Vgl. voetnoot 34.

(38)  Burgers van IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland genieten op grond van overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en die landen, anderzijds, rechten inzake vrij verkeer die gelijkwaardig zijn aan die van de burgers van de Europese Unie.

(39)  Vermiste personen of personen die omwille van hun eigen veiligheid of ter voorkoming van dreigingen tijdelijk onder politiebescherming dienen te worden geplaatst.

(40)  Gegevens over de verdwijning:

a)

plaats, datum en tijdstip van de verdwijning;

b)

omstandigheden van de verdwijning.

Gegevens over de vermiste persoon:

c)

kennelijke leeftijd;

d)

lengte;

e)

huidskleur;

f)

haarkleur en kapsel;

g)

kleur van de ogen;

h)

andere fysieke kenmerken (zoals piercings, misvormingen, amputaties, tatoeages, merktekens, littekens en dergelijke);

i)

psychologische bijzonderheden: suïcidegevaar, psychische stoornis, agressief gedrag enz.;

j)

andere bijzonderheden: noodzakelijke medische zorg enz.

k)

kleding die de vermiste bij de verdwijning droeg;

l)

foto: wel of niet beschikbaar;

m)

ante-mortemformulier: wel of niet beschikbaar;

Aanverwante informatie:

n)

persoon of personen die de vermiste wellicht vergezellen (en Schengenidentificatie, indien beschikbaar);

o)

voertuig(en) in verband met de zaak (en Schengenidentificatie, indien beschikbaar).

De titels van de subvelden worden niet vermeld in veld 83, alleen de referentieletter.

(41)  Zie artikel 2, onder h), van Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 281 van 22.11.1995, blz. 31) voor nadere details over toestemming met betrekking tot de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.

(42)  Gegevens over getuigen, alsmede over personen die door de rechterlijke autoriteiten in het kader van een strafprocedure zijn opgeroepen.

(43)  Personen of voertuigen met het oog op onopvallende of gerichte controles.

(44)  Voorwerpen die gezocht worden met het oog op inbeslagneming of gebruik als bewijsmateriaal in een strafrechtelijke procedure.

(45)  Deze aanvullende informatie kan onder meer omvatten:

a)

gegevens betreffende de kentekenplaat;

b)

categorie, merk, model en kleur van het voertuig;

c)

andere gemakkelijk te herkennen onderscheidende kenmerken;

d)

volledige gegevens betreffende de eigenaar;

e)

volgnummer van het kentekenbewijs.


Top