This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document L:2009:084:FULL
Official Journal of the European Union, L 84, 31 March 2009
Publicatieblad van de Europese Unie, L 84, 31 maart 2009
Publicatieblad van de Europese Unie, L 84, 31 maart 2009
|
ISSN 1725-2598 |
||
|
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 84 |
|
|
||
|
Uitgave in de Nederlandse taal |
Wetgeving |
52e jaargang |
|
Inhoud |
|
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is |
Bladzijde |
|
|
|
VERORDENINGEN |
|
|
|
* |
||
|
|
|
||
|
|
* |
Verordening (EG) nr. 262/2009 van de Commissie van 30 maart 2009 tot vaststelling van de eisen inzake de gecoördineerde toewijzing en toepassing van Mode S-ondervragingscodes in het gemeenschappelijke Europese luchtruim ( 1 ) |
|
|
|
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is |
|
|
|
|
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN |
|
|
|
|
Raad |
|
|
|
|
2009/302/EG |
|
|
|
* |
||
|
|
|
Conferentie van de Vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lid-Staten |
|
|
|
|
2009/303/EG, Euratom |
|
|
|
* |
||
|
|
|
Commissie |
|
|
|
|
2009/304/EG |
|
|
|
* |
Besluit van de Commissie van 30 maart 2009 tot benoeming van twaalf leden van het Europees Raadgevend Comité voor de statistiek ( 1 ) |
|
|
|
|
|
(1) Voor de EER relevante tekst |
|
NL |
Besluiten waarvan de titels mager zijn gedrukt, zijn besluiten van dagelijks beheer die in het kader van het landbouwbeleid zijn genomen en die in het algemeen een beperkte geldigheidsduur hebben. Besluiten waarvan de titels vet zijn gedrukt en die worden voorafgegaan door een sterretje, zijn alle andere besluiten. |
I Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie verplicht is
VERORDENINGEN
|
31.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 84/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 260/2009 VAN DE RAAD
van 26 februari 2009
betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling
(Gecodificeerde versie)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133,
Gelet op de besluiten houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en de besluiten betreffende verwerkte landbouwproducten aangenomen krachtens artikel 308 van het Verdrag, inzonderheid op de bepalingen van deze besluiten die de mogelijkheid bieden af te wijken van het algemene beginsel dat kwantitatieve beperkingen of maatregelen van gelijke werking uitsluitend door bij deze besluiten vastgestelde maatregelen vervangen kunnen worden,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt
|
(1) |
Verordening (EG) nr. 3285/94 van de Raad van 22 december 1994 betreffende de gemeenschappelijke invoerregeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 518/94 (1) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd (2). Ter wille van de duidelijkheid en een rationele ordening van de tekst dient tot codificatie van deze verordening te worden overgegaan. |
|
(2) |
Het gemeenschappelijk handelsbeleid dient op eenvormige beginselen te berusten. |
|
(3) |
De Gemeenschap is partij bij de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie, hierna „WTO” te noemen. Bijlage I A bij die overeenkomst omvat onder meer de Algemene Overeenkomst betreffende Tarieven en Handel 1994 (GATT 1994) en een Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen. |
|
(4) |
De Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen is erop gericht de disciplines van de GATT 1994 te verduidelijken en te versterken, en met name die van artikel XIX. Deze overeenkomst voorziet in de afschaffing van vrijwaringsmaatregelen die niet aan de regels voldoen, zoals maatregelen tot zelfbeperking van de uitvoer, marktordeningsregelingen en andere soortgelijke regelingen bij in- of uitvoer. |
|
(5) |
De Overeenkomst inzake vrijwaringsmaatregelen is eveneens van toepassing op kolen- en staalproducten. De gemeenschappelijke regeling voor de invoer, inzonderheid wat de vrijwaringsmaatregelen betreft, geldt derhalve ook voor die producten, onverminderd eventuele maatregelen om een overeenkomst toe te passen die specifiek op kolen- en staalproducten betrekking heeft. |
|
(6) |
Een speciale behandeling geldt, zowel op communautair als op internationaal niveau, voor textielproducten, waarop Verordening (EG) nr. 517/94 van de Raad van 7 maart 1994 betreffende een gemeenschappelijke regeling voor de invoer van textielproducten uit bepaalde derde landen, die niet vallen onder bilaterale overeenkomsten, protocollen of andere regelingen, noch onder een andere, bijzondere, communautaire regeling (3), van toepassing is. Het is derhalve dienstig deze producten van het toepassingsgebied van deze verordening uit te sluiten. |
|
(7) |
De Commissie dient door de lidstaten in kennis te worden gesteld van risico's die door de ontwikkeling van de invoer ontstaan en die de instelling van communautair toezicht en de toepassing van vrijwaringsmaatregelen noodzakelijk zouden kunnen maken. |
|
(8) |
De Commissie dient in dat geval de voorwaarden en de ontwikkeling van de invoer, alsmede de verschillende aspecten van de economische en commerciële situatie en de eventueel te nemen maatregelen te onderzoeken. |
|
(9) |
Het in het vrije verkeer brengen van onder voorafgaand communautair toezicht geplaatste producten moet afhankelijk worden gesteld van de overlegging van een toezichtsdocument dat aan uniforme criteria beantwoordt. Dit document moet, op verzoek van de importeur, binnen een bepaalde termijn door de autoriteiten van de lidstaten worden afgegeven zonder dat de importeur hierdoor evenwel een recht van invoer verkrijgt. Het toezichtsdocument mag derhalve slechts gebruikt worden zolang de invoerregeling niet wordt gewijzigd. |
|
(10) |
De lidstaten en de Commissie dienen elkaar zo volledig mogelijk op de hoogte te houden van de informatie die in het kader van het communautaire toezicht is verkregen. |
|
(11) |
Het is de taak van de Commissie en de Raad de nodige maatregelen vast te stellen ter bescherming van de belangen van de Gemeenschap. Deze belangen, en met name die van de producenten, de gebruikers en consumenten in de Gemeenschap, moeten als een geheel worden bezien. |
|
(12) |
Tegen leden van de WTO kunnen slechts vrijwaringsmaatregelen genomen worden indien het betrokken product in dermate toegenomen hoeveelheden en onder zulke omstandigheden en voorwaarden in de Gemeenschap wordt ingevoerd dat de producenten in de Gemeenschap van het soortgelijke of rechtstreeks concurrerende product hierdoor ernstige schade lijden of dreigen te lijden, tenzij de internationale verplichtingen een afwijking op deze regel toestaan. |
|
(13) |
Het is dienstig de begrippen „ernstige schade”, „dreigende ernstige schade” en „bedrijfstak van de Gemeenschap” te definiëren en de criteria voor de vaststelling van de schade nader te bepalen. |
|
(14) |
Een onderzoek moet worden ingesteld voordat vrijwaringsmaatregelen worden toegepast, doch de Commissie moet de mogelijkheid hebben in geval van nood voorlopige maatregelen te nemen. |
|
(15) |
Het is dienstig meer gedetailleerde bepalingen op te stellen inzake de opening van een onderzoek, de vereiste controles en inspecties, de toegang van exportlanden en belanghebbenden tot de verkregen inlichtingen, het horen van belanghebbenden en de mogelijkheid die dezen hebben opmerkingen te maken. |
|
(16) |
De bepalingen inzake onderzoek die bij deze verordening worden vastgesteld doen geen afbreuk aan communautaire en nationale voorschriften inzake het beroepsgeheim. |
|
(17) |
Tevens moeten termijnen worden vastgesteld voor de opening van een onderzoek en de vaststelling van de eventueel te nemen maatregelen met het oog op een snelle afhandeling van de procedures, hetgeen de rechtszekerheid voor de betrokken ondernemingen zal vergroten. |
|
(18) |
Indien vrijwaringsmaatregelen de vorm van een contingent aannemen, mag het niveau daarvan in principe niet lager zijn dan de gemiddelde invoer in een representatieve periode van ten minste drie jaar. |
|
(19) |
Indien het contingent tussen leverancierslanden wordt verdeeld, kan het deel van elk van deze landen in overeenstemming met deze landen worden vastgesteld of met inachtneming van de invoer in een representatieve periode. Er moet echter van deze regels kunnen worden afgeweken in geval van ernstige schade en van een onevenredige toename van de invoer, mits aan de verplichting tot overleg in het kader van het Vrijwaringscomité van de WTO wordt voldaan. |
|
(20) |
Een maximumduur dient te worden vastgesteld voor de toepassing van de vrijwaringsmaatregelen, alsmede specifieke bepalingen voor de verlenging van de geldigheidsduur, de progressieve liberalisering en de herziening van deze maatregelen. |
|
(21) |
Bepaald dient te worden onder welke voorwaarden vrijwaringsmaatregelen niet mogen worden toegepast op producten uit een ontwikkelingsland dat lid is van de WTO. |
|
(22) |
Toezicht- of vrijwaringsmaatregelen ten behoeve van slechts een of meer regio's van de Gemeenschap kunnen soms de voorkeur verdienen boven maatregelen die in de gehele Gemeenschap van toepassing zijn. Dergelijke maatregelen mogen echter slechts bij wijze van uitzondering vastgesteld worden indien er geen alternatieven zijn. Er moet op toegezien worden dat deze maatregelen van tijdelijke aard zijn en de werking van de interne markt zo min mogelijk verstoren. |
|
(23) |
Het is, om een eenvormige invoerregeling te verkrijgen, dienstig de formaliteiten die importeurs moeten vervullen te vereenvoudigen en identiek te maken, ongeacht de plaats van inklaring van de goederen. Het is derhalve dienstig te bepalen dat alle formaliteiten met behulp van formulieren worden vervuld, waarvan het model bij deze verordening is gevoegd. |
|
(24) |
De toezichtsdocumenten die in het kader van communautaire toezichtmaatregelen worden afgegeven dienen in de gehele Gemeenschap geldig te zijn, ongeacht de lidstaat van afgifte, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
Algemene beginselen
Artikel 1
1. Deze verordening is van toepassing op de invoer van producten van oorsprong uit derde landen, met uitzondering van:
|
a) |
textielproducten waarop de specifieke invoerregels van Verordening (EG) nr. 517/94 van de Raad van toepassing zijn, |
|
b) |
de producten van oorsprong uit bepaalde derde landen die zijn opgenomen in Verordening (EG) nr. 519/94 van de Raad van 7 maart 1994 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen (4). |
2. De invoer in de Gemeenschap van in lid 1 bedoelde producten is vrij en is dus aan geen enkele kwantitatieve beperking onderworpen, onverminderd de vrijwaringsmaatregelen die op grond van hoofdstuk V kunnen worden genomen.
HOOFDSTUK II
Communautaire informatie- en overlegprocedure
Artikel 2
De lidstaten stellen de Commissie in kennis wanneer de ontwikkeling van de invoer toezicht- of vrijwaringsmaatregelen noodzakelijk lijkt te maken. De kennisgeving dient het bewijsmateriaal te bevatten dat beschikbaar is ten aanzien van de in artikel 10 vermelde criteria. De Commissie geeft deze inlichtingen zo spoedig mogelijk aan alle lidstaten door.
Artikel 3
1. Overleg kan worden gepleegd op verzoek van een lidstaat of op initiatief van de Commissie.
2. Dit overleg dient plaats te vinden binnen acht werkdagen nadat de Commissie de in artikel 2 bedoelde kennisgeving heeft ontvangen en in elk geval vóór de invoering van enige communautaire toezicht- of vrijwaringsmaatregel.
Artikel 4
1. Overleg vindt plaats in een raadgevend comité, hierna „het comité” genoemd, dat bestaat uit vertegenwoordigers van elke lidstaat en dat door een vertegenwoordiger van de Commissie wordt voorgezeten.
2. Het comité komt op uitnodiging van de voorzitter bijeen; deze brengt alle nuttige inlichtingen zo spoedig mogelijk ter kennis van de lidstaten.
3. Het overleg heeft met name betrekking op:
|
a) |
de voorwaarden en de ontwikkeling van de invoer, alsmede op de verschillende aspecten van de economische en commerciële situatie ten aanzien van het betrokken product; |
|
b) |
de maatregelen die eventueel dienen te worden genomen. |
4. Zo nodig kan het overleg schriftelijk plaatsvinden. In dit geval doet de Commissie daarvan mededeling aan de lidstaten, die binnen een door de Commissie te bepalen termijn van vijf tot acht werkdagen hun mening kenbaar kunnen maken of om mondeling overleg kunnen verzoeken.
HOOFDSTUK III
Communautaire onderzoeksprocedure
Artikel 5
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 8 dient een communautaire onderzoeksprocedure te worden gevolgd, voordat vrijwaringsmaatregelen worden toegepast.
2. Het onderzoek is erop gericht aan de hand van de in artikel 10 bedoelde factoren te bepalen of de betrokken producenten in de Gemeenschap door de invoer van het betrokken product ernstige schade lijden of dreigen te lijden.
3. Onder:
|
a) |
„ernstige schade” wordt een aanmerkelijke algemene achteruitgang van de situatie van de producenten in de Gemeenschap verstaan; |
|
b) |
„dreigende ernstige schade” wordt een duidelijk risico van ernstige schade in een nabije toekomst verstaan; |
|
c) |
„producenten in de Gemeenschap” worden alle producenten van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten verstaan die op het grondgebied van de Gemeenschap hun bedrijf uitoefenen, of die producenten waarvan de gezamenlijke productie van de soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten een belangrijk deel vormen van de totale productie in de Gemeenschap van die producten. |
Artikel 6
1. Wanneer bij het in de artikelen 3 en 4 bedoelde overleg blijkt dat er voldoende bewijsmateriaal is om een onderzoek te openen, opent de Commissie een onderzoek binnen één maand na ontvangst van de door een lidstaat verstrekte informatie en maakt zij dit in het Publicatieblad van de Europese Unie bekend. Deze bekendmaking:
|
a) |
bevat een samenvatting van de ontvangen inlichtingen en het verzoek de Commissie alle nuttige inlichtingen toe te zenden; |
|
b) |
geeft de termijn aan waarbinnen belanghebbenden hun standpunt schriftelijk kenbaar moeten maken en inlichtingen kunnen verstrekken, willen die standpunten en inlichtingen in aanmerking kunnen worden genomen tijdens het onderzoek; |
|
c) |
vermeldt de termijn waarbinnen belanghebbenden kunnen vragen door de Commissie, overeenkomstig lid 4, mondeling te worden gehoord. |
De Commissie maakt, in samenwerking met de lidstaten, een aanvang met het onderzoek.
2. De Commissie wint alle inlichtingen in die zij nodig acht en tracht deze, indien zij dit na raadpleging van het comité dienstig acht, te verifiëren bij importeurs, handelaars, vertegenwoordigers, producenten en handelsverenigingen of -organisaties.
De Commissie wordt in deze taak bijgestaan door functionarissen uit de lidstaat op het grondgebied waarvan de verificaties plaatsvinden, voor zover deze lidstaat daartoe de wens te kennen heeft gegeven.
3. De lidstaten verstrekken de Commissie op haar verzoek en op de door haar vastgestelde wijze de gegevens waarover zij beschikken over de ontwikkelingen op de markt van het product waarop het onderzoek betrekking heeft.
4. De belanghebbenden die zich overeenkomstig lid 1, eerste alinea, kenbaar hebben gemaakt en de vertegenwoordigers van het land van uitvoer kunnen op schriftelijk verzoek kennis nemen van alle inlichtingen die de Commissie in het kader van het onderzoek heeft ontvangen, met uitzondering van de interne documenten die de autoriteiten van de Gemeenschap of die van haar lidstaten hebben opgesteld, voor zover deze inlichtingen relevant zijn voor de presentatie van hun dossier, niet vertrouwelijk zijn in de zin van artikel 9 en door de Commissie bij het onderzoek worden gebruikt.
De belanghebbenden die zich kenbaar hebben gemaakt kunnen de Commissie hun standpunt over deze inlichtingen mededelen. Dit standpunt kan in aanmerking worden genomen voor zover het door voldoende bewijsmateriaal is gestaafd.
5. De Commissie kan belanghebbenden horen. Deze moeten worden gehoord indien zij hierom schriftelijk hebben verzocht binnen de in het Publicatieblad van de Europese Unie genoemde termijn en daarbij hebben aangetoond dat zij belang kunnen hebben bij het resultaat van het onderzoek en dat zij bijzondere redenen hebben om gehoord te willen worden.
6. Wanneer de door de Commissie gevraagde gegevens niet binnen de bij deze verordening of de door de Commissie ter uitvoering van deze verordening vastgestelde termijn worden verstrekt of wanneer het onderzoek aanmerkelijk wordt gehinderd, kunnen aan de hand van de beschikbare gegevens conclusies worden getrokken. Indien de Commissie constateert dat een belanghebbende of een derde land haar onjuiste of misleidende inlichtingen heeft verstrekt, laat zij deze buiten beschouwing en kan ze de beschikbare gegevens gebruiken.
7. Wanneer bij het in de artikelen 3 en 4 bedoelde overleg blijkt dat er niet voldoende bewijsmateriaal is om een onderzoek te openen, deelt de Commissie de lidstaten haar besluit mede binnen een maand na ontvangst van de door de lidstaten verstrekte inlichtingen.
Artikel 7
1. Aan het einde van het onderzoek legt de Commissie het comité een verslag voor over de resultaten.
2. Indien de Commissie binnen negen maanden na opening van het onderzoek tot de conclusie komt dat het niet nodig is communautaire toezicht- of vrijwaringsmaatregelen te nemen, wordt het onderzoek, na raadpleging van het comité, binnen een maand afgesloten.
Het besluit tot afsluiting van het onderzoek, dat de voornaamste conclusies van het onderzoek en een samenvatting van de motivering bevat, wordt in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt.
3. Wanneer de Commissie van oordeel is dat het nodig is communautaire toezicht- of vrijwaringsmaatregelen te nemen, neemt zij hiertoe uiterlijk negen maanden na opening van het onderzoek de nodige besluiten overeenkomstig de hoofdstukken IV en V. In uitzonderlijke omstandigheden kan deze termijn met ten hoogste twee maanden worden verlengd. In dit geval doet de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Unie een bericht verschijnen waarin de duur van de verlenging en een samenvatting van de redenen ervan zijn vermeld.
Artikel 8
1. De bepalingen van dit hoofdstuk doen geen afbreuk aan de mogelijkheid om op enig ogenblik toezicht in te stellen overeenkomstig de artikelen 11 tot en met 15 of voorlopige vrijwaringsmaatregelen te nemen overeenkomstig de artikelen 16, 17 en 18.
Voorlopige vrijwaringsmaatregelen worden genomen:
|
a) |
wanneer kritieke omstandigheden een onmiddellijk ingrijpen noodzakelijk maken omdat uitstel tot moeilijk te herstellen schade zou leiden, en |
|
b) |
wanneer voorlopig is vastgesteld dat er voldoende bewijsmateriaal is dat een toename van de invoer ernstige schade heeft veroorzaakt of dreigt te veroorzaken. |
De duur van dergelijke maatregelen kan niet meer dan 200 dagen bedragen.
2. Voorlopige vrijwaringsmaatregelen nemen de vorm aan van een verhoging van de douanerechten ten opzichte van het bestaande niveau, of dit nu hoger of gelijk is aan nul, indien door het nemen van dergelijke maatregelen ernstige schade voorkomen of hersteld kan worden.
3. De Commissie neemt onmiddellijk de nog noodzakelijke onderzoeksmaatregelen.
4. Worden de voorlopige vrijwaringsmaatregelen ingetrokken omdat er geen sprake blijkt te zijn van ernstige schade of dreiging van ernstige schade, dan worden de douanerechten die als gevolg van deze maatregelen zijn betaald zo spoedig mogelijk automatisch terugbetaald. De procedure van de artikelen 235 en volgende van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (5) is van toepassing.
Artikel 9
1. De op grond van deze verordening ontvangen inlichtingen mogen slechts worden gebruikt voor het doel waarvoor zij werden gevraagd.
2. De Raad, de Commissie, de lidstaten, alsmede hun functionarissen mogen de gegevens van vertrouwelijke aard die zij op grond van deze verordening hebben ontvangen, of inlichtingen die op vertrouwelijke basis zijn verstrekt, niet bekendmaken zonder de uitdrukkelijke toestemming van diegene die ze heeft verstrekt.
3. Bij elk verzoek om vertrouwelijke behandeling van gegevens wordt aangegeven om welke redenen deze vertrouwelijk zijn.
Wanneer blijkt dat een verzoek om vertrouwelijke behandeling van gegevens niet gegrond is en degene die ze heeft verstrekt deze noch openbaar wil maken noch toestemming wil geven tot bekendmaking ervan in algemene termen of in samengevatte vorm, dan kunnen deze buiten beschouwing worden gelaten.
4. Gegevens worden in elk geval als vertrouwelijk beschouwd indien uit de bekendmaking ervan aanzienlijk nadeel kan voortvloeien voor degene die ze heeft verstrekt of van wie ze afkomstig zijn.
5. De leden 1 tot en met 4 vormen geen beletsel voor het verstrekken van algemene informatie door de autoriteiten van de Gemeenschap en in het bijzonder de motivering van de op grond van deze verordening genomen besluiten. Deze autoriteiten van de Gemeenschap moeten echter rekening houden met het rechtmatige belang van de betrokken natuurlijke personen en rechtspersonen wat het niet bekendmaken van hun zakengeheimen betreft.
Artikel 10
1. Het onderzoek naar de ontwikkeling van de invoer, de omstandigheden waaronder deze plaatsvindt en de ernstige schade die de producenten in de Gemeenschap daardoor lijden of dreigen te lijden, heeft met name betrekking op de volgende factoren:
|
a) |
de ingevoerde hoeveelheden, met name wanneer deze aanzienlijk zijn toegenomen, hetzij absoluut, hetzij ten opzichte van de productie of het verbruik in de Gemeenschap; |
|
b) |
de prijzen van de ingevoerde producten, met name in geval van aanzienlijke onderbieding van de prijs van een soortgelijk product in de Gemeenschap; |
|
c) |
de invloed hiervan op de producenten in de Gemeenschap van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten, zoals blijkt uit de ontwikkeling van bepaalde economische factoren, zoals:
|
|
d) |
andere factoren dan de ontwikkeling van de invoer waardoor de betrokken producenten in de Gemeenschap schade lijden of kunnen lijden. |
2. In geval van beweerde dreiging van ernstige schade, onderzoekt de Commissie tevens of het in een bepaalde situatie waarschijnlijk is dat werkelijk schade zal ontstaan.
In dit verband kan tevens met de volgende factoren rekening worden gehouden:
|
a) |
het tempo waarin de uitvoer naar de Gemeenschap is toegenomen; |
|
b) |
de exportcapaciteit die in het land van oorsprong of uitvoer reeds aanwezig is of daar in een voorzienbare toekomst aanwezig zal zijn, en de waarschijnlijkheid dat deze capaciteit voor export naar de Gemeenschap zal worden benut. |
HOOFDSTUK IV
Maatregelen van toezicht
Artikel 11
1. Wanneer de producenten in de Gemeenschap schade dreigen te lijden door de ontwikkeling van de invoer van een onder deze verordening vallend product van oorsprong uit een derde land, kan de invoer van dit product, indien dit in het belang van de Gemeenschap is, worden onderworpen aan:
|
a) |
een communautair toezicht achteraf, onder de voorwaarden als bepaald in het in lid 2 bedoelde besluit; |
|
b) |
een voorafgaand toezicht, overeenkomstig artikel 12. |
2. Het besluit toezicht in te stellen wordt door de Commissie genomen overeenkomstig de in artikel 16, lid 6, tweede alinea, en artikel 16, lid 7, omschreven procedure.
3. De maatregelen van toezicht zijn van beperkte duur. Behoudens andersluidende bepalingen vervallen zij aan het einde van het tweede halfjaar volgende op het halfjaar waarin zij werden ingesteld.
Artikel 12
1. Onder voorafgaand communautair toezicht geplaatste producten kunnen eerst na overlegging van een toezichtsdocument in het vrije verkeer worden gebracht. Het toezichtsdocument wordt door de door de lidstaten aangewezen bevoegde autoriteit kosteloos voor elke gevraagde hoeveelheid afgegeven binnen maximaal vijf werkdagen nadat zij de aangifte van de importeur in de Gemeenschap heeft ontvangen, ongeacht diens plaats van vestiging in de Gemeenschap. De aangifte wordt geacht uiterlijk drie werkdagen na indiening door de bevoegde nationale autoriteit te zijn ontvangen, tenzij het tegendeel wordt bewezen.
2. Het toezichtsdocument wordt op een formulier gesteld waarvan het model in bijlage I is opgenomen.
Tenzij in het besluit om goederen onder toezicht te plaatsen anders bepaald, dient de aanvraag van toezichtsdocumenten van de importeur slechts de volgende gegevens te bevatten:
|
a) |
naam en volledig adres van de aanvrager (met inbegrip van zijn telefoon- en faxnummer en eventueel zijn identificatienummer bij de bevoegde nationale autoriteiten) alsmede zijn btw-nummer indien hij btw-plichtige is; |
|
b) |
eventueel, naam en volledig adres van de aangever of de eventuele vertegenwoordiger van de aanvrager (met inbegrip van zijn telefoon- en faxnummer); |
|
c) |
de omschrijving van de goederen met opgave van:
|
|
d) |
de aangegeven hoeveelheden, in kilogram, en eventueel in iedere andere ter zake doende extra eenheid (paar, stuks, enz.); |
|
e) |
de waarde van de goederen cif-grens Gemeenschap in euro; |
|
f) |
de volgende verklaring, gedateerd en ondertekend door de aanvrager, die daarin ook zijn naam in hoofdletters vermeldt: „Ondergetekende verklaart dat de inlichtingen in deze aanvraag naar beste weten en te goeder trouw werden verstrekt en dat hij in de Gemeenschap is gevestigd.”. |
3. Het toezichtsdocument is geldig in de gehele Gemeenschap, ongeacht welke lidstaat het heeft afgegeven.
4. De constatering dat de prijs per eenheid waartegen de transactie plaatsvindt de in het toezichtsdocument vermelde prijs met minder dan 5 % overschrijdt of dat de totale waarde of hoeveelheid van de ten invoer aangebrachte producten minder dan 5 % hoger is dan die welke in dit toezichtsdocument is vermeld, vormt geen beletsel voor het in het vrije verkeer brengen van het betrokken product. De Commissie kan, na het comité te hebben gehoord en met inachtneming van de aard van de producten en de andere bijzondere kenmerken van de transactie, een ander percentage vaststellen dat normalerwijze evenwel niet meer dan 10 % mag bedragen.
5. Het toezichtsdocument mag slechts worden gebruikt zolang de regeling inzake de liberalisering van de invoer op de betrokken transacties van toepassing is, doch niet langer dan gedurende de termijn die terzelfder tijd en volgens dezelfde procedure als de ondertoezichtplaatsing wordt vastgesteld, waarbij de aard van de producten en de andere bijzondere kenmerken van de transacties in aanmerking worden genomen.
6. Wanneer dit vereist is volgens een op grond van artikel 11 genomen besluit, dient de oorsprong van de onder communautair toezicht geplaatste producten door middel van een certificaat van oorsprong te worden aangetoond. Dit lid laat andere bepalingen inzake de overlegging van een dergelijk certificaat onverlet.
7. Wanneer in een lidstaat regionale vrijwaringsmaatregelen van toepassing zijn op een onder voorafgaand communautair toezicht geplaatst product, dan mag de door deze lidstaat afgegeven invoervergunning in plaats van het toezichtsdocument worden gebruikt.
8. De formulieren met betrekking tot de toezichtsdocumenten en de uittreksels daarvan worden opgesteld in twee exemplaren, waarvan het eerste „origineel voor de geadresseerde” wordt genoemd en het nummer 1 draagt, en het tweede, dat „exemplaar voor de bevoegde autoriteit” wordt genoemd en het nummer 2 draagt, wordt bewaard door de autoriteit die het document heeft afgegeven. Voor administratieve doeleinden kan de bevoegde autoriteit aan formulier nr. 2 een aantal extra kopieën toevoegen.
9. De formulieren worden gedrukt op wit houtvrij papier, zodanig gelijmd dat het goed te beschrijven is, met een gewicht van 55 tot 65 g per m2. Het formaat van de formulieren is 210 × 297 mm en de regelafstand 4,24 mm (een zesde duim); de indeling van de formulieren moet strikt in acht worden genomen. Beide zijden van het exemplaar nr. 1, dat het eigenlijke toezichtsdocument vormt, zijn bovendien voorzien van een gele geguillocheerde onderdruk die elke vervalsing met mechanische of chemische middelen zichtbaar maakt.
10. De lidstaten dragen zorg voor het drukken van de formulieren. Deze kunnen eveneens worden gedrukt door drukkerijen die daartoe zijn erkend door de lidstaat waar zij gevestigd zijn. In dit geval dient op elk formulier een verwijzing naar deze erkenning voor te komen. Voorts worden op elk formulier de naam en het adres van de drukker vermeld of een teken aan de hand waarvan deze kan worden geïdentificeerd.
Artikel 13
Wanneer de invoer van een product binnen acht werkdagen na beëindiging van het in de artikelen 3 en 4 bedoelde overleg niet onder voorafgaand communautair toezicht is geplaatst, kan de Commissie, overeenkomstig artikel 18, een toezicht instellen dat tot een of meer regio's van de Gemeenschap is beperkt.
Artikel 14
1. Onder regionaal toezicht geplaatste producten kunnen in de betrokken regio eerst na overlegging van een toezichtsdocument in het vrije verkeer worden gebracht. Het toezichtsdocument wordt door de door de betrokken lidstaat (lidstaten) aangewezen bevoegde autoriteit kosteloos voor elke gevraagde hoeveelheid afgegeven binnen maximaal vijf werkdagen nadat zij de aangifte van de importeur in de Gemeenschap heeft ontvangen, ongeacht diens plaats van vestiging in de Gemeenschap. Deze aangifte wordt geacht uiterlijk drie werkdagen na indiening door de bevoegde nationale autoriteit te zijn ontvangen, tenzij het tegendeel wordt bewezen. De toezichtsdocumenten kunnen slechts worden gebruikt zolang die liberalisatieregeling voor de invoer voor de betrokken verrichtingen van kracht blijft.
2. Artikel 12, lid 2, is van toepassing.
Artikel 15
1. Wanneer communautair of regionaal toezicht is ingesteld, delen de lidstaten de Commissie binnen de eerste tien dagen van elke maand mede:
|
a) |
in geval van voorafgaand toezicht: de hoeveelheden en de aan de hand van de cif-prijzen berekende bedragen waarvoor tijdens de voorafgaande periode toezichtsdocumenten zijn afgegeven; |
|
b) |
in alle gevallen: de invoer in de periode die aan de onder a) bedoelde periode is voorafgegaan. |
In de mededelingen van de lidstaten wordt een onderverdeling naar product en land gegeven.
Andere bepalingen kunnen terzelfder tijd en volgens dezelfde procedure als de ondertoezichtplaatsing worden vastgesteld.
2. Wanneer dit op grond van de aard van de producten of bijzondere omstandigheden is vereist, kan de Commissie op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief het tijdschema voor de mededeling van de hier bedoelde informatie wijzigen.
3. De Commissie houdt de lidstaten op de hoogte.
HOOFDSTUK V
Vrijwaringsmaatregelen
Artikel 16
1. Wanneer de invoer in de Gemeenschap van een product in dermate gestegen hoeveelheden en/of onder zulke omstandigheden plaatsvindt dat de producenten in de Gemeenschap hierdoor ernstige schade lijden of dreigen te lijden, kan de Commissie, ter bescherming van de belangen van de Gemeenschap, op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief:
|
a) |
de geldigheidsduur verkorten van de in artikel 12 bedoelde toezichtsdocumenten die na de inwerkingtreding van deze maatregel worden afgegeven; |
|
b) |
de regeling voor de invoer van dit product zo wijzigen dat het eerst in het vrije verkeer mag worden gebracht na overlegging van een invoervergunning die op de door haar vastgestelde voorwaarden en binnen de door haar gestelde grenzen wordt verleend. |
De onder a) en b) bedoelde maatregelen treden onmiddellijk in werking.
2. Met betrekking tot WTO-leden, worden de in lid 1 vermelde maatregelen slechts genomen wanneer aan de twee voorwaarden van de eerste alinea van dat lid is voldaan.
3. Bij de vaststelling van een contingent wordt met name rekening gehouden met:
|
a) |
de wenselijkheid de traditionele handelsstromen zoveel mogelijk te handhaven; |
|
b) |
de hoeveelheden waarvoor op normale voorwaarden contracten zijn gesloten vóór de inwerkingtreding van een vrijwaringsmaatregel in de zin van dit hoofdstuk, indien deze contracten door de betrokken lidstaat ter kennis van de Commissie werden gebracht; |
|
c) |
het feit dat de realisatie van het doel waarvoor het contingent werd vastgesteld niet in gevaar mag worden gebracht. |
Het contingent mag niet lager zijn dan het gemiddelde niveau van de invoer in de laatste drie representatieve jaren waarvoor statistieken beschikbaar zijn, tenzij een ander niveau noodzakelijk is om ernstige schade te voorkomen of te herstellen.
4. De verdeling van een contingent onder leverancierslanden kan plaatsvinden in overleg met de leverancierslanden die een aanmerkelijk belang hebben in de invoer in de Gemeenschap van het betrokken product.
Indien de verdeling van het contingent niet op deze wijze gebeurt, wordt het over de leverancierslanden verdeeld naar rato van hun invoer van het betrokken product in de Gemeenschap gedurende een voorgaande representatieve periode, waarbij rekening wordt gehouden met bijzondere factoren die de handel in dit product hebben kunnen of kunnen beïnvloeden.
Met inachtneming van de verplichting van de Gemeenschap tot overleg in het kader van het Vrijwaringscomité van de WTO, kan in geval van ernstige schade van deze verdelingsmethode worden afgeweken, indien de invoer van oorsprong uit een of meer leverancierslanden met een onevenredig percentage is gestegen ten opzichte van de totale stijging van de invoer van het betrokken product gedurende een voorafgaande representatieve periode.
5. De in dit artikel bedoelde maatregelen zijn van toepassing op elk product dat na inwerkingtreding van deze maatregelen in het vrije verkeer wordt gebracht. Overeenkomstig artikel 18 kunnen deze maatregelen tot een of meer regio's van de Gemeenschap worden beperkt.
Deze maatregelen vormen evenwel geen beletsel voor het in het vrije verkeer brengen van producten die reeds naar de Gemeenschap onderweg zijn en waarvan de bestemming niet kan worden gewijzigd en de producten die, op grond van de artikelen 11 en 12, eerst na overlegging van een toezichtsdocument in het vrije verkeer mogen worden gebracht, daadwerkelijk van dat document vergezeld gaan.
6. Wanneer een lidstaat de Commissie verzoekt in te grijpen, neemt de Commissie een besluit binnen vijf werkdagen na ontvangst van het verzoek.
Elk krachtens dit artikel door de Commissie genomen besluit wordt aan de Raad en de lidstaten medegedeeld. Elke lidstaat kan dit besluit binnen één maand na deze mededeling aan de Raad voorleggen.
7. Wanneer een lidstaat een door de Commissie genomen besluit aan de Raad voorlegt, kan dit besluit door de Raad met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen worden bevestigd, gewijzigd of ingetrokken.
Indien de Raad binnen drie maanden nadat de kwestie aan hem is voorgelegd geen besluit heeft genomen, wordt het besluit van de Commissie geacht te zijn ingetrokken.
Artikel 17
Wanneer de belangen van de Gemeenschap dit vereisen, kan de Raad, op een voorstel van de Commissie dat op de in hoofdstuk III omschreven voorwaarden is opgesteld, met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen maatregelen vaststellen om te voorkomen dat een product in dermate gestegen hoeveelheden en/of op zodanige voorwaarden wordt ingevoerd dat de producenten in de Gemeenschap van soortgelijke of rechtstreeks concurrerende producten hierdoor ernstige schade lijden of dreigen te lijden.
Artikel 16, leden 2 tot en met 5, zijn van toepassing.
Artikel 18
Wanneer, met name op grond van de in artikel 10 genoemde factoren, geoordeeld wordt dat in een of meer regio's van de Gemeenschap de voorwaarden aanwezig zijn voor het nemen van de in de artikelen 11 en 16 bedoelde maatregelen, kan de Commissie, na onderzoek van alternatieve oplossingen, bij wijze van uitzondering toestaan dat toezicht- of vrijwaringsmaatregelen worden genomen die tot deze regio of regio's zijn beperkt, indien zij van oordeel is dat toepassing van zulke maatregelen op dit niveau de voorkeur verdient boven de toepassing van zulke maatregelen in de gehele Gemeenschap.
Deze maatregelen zijn van tijdelijke aard en dienen de werking van de interne markt zo min mogelijk te verstoren.
Deze maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 11 en artikel 16 neergelegde bepalingen.
Artikel 19
Vrijwaringsmaatregelen kunnen niet worden toegepast ten aanzien van een product van oorsprong uit een ontwikkelingsland dat lid is van de WTO zolang het aandeel van dat land in de invoer in de Gemeenschap van het betrokken product niet meer dan 3 % bedraagt, mits de ontwikkelingslanden die lid zijn van de WTO en waarvan het aandeel in de invoer in de Gemeenschap minder dan 3 % bedraagt, tezamen niet meer dan 9 % vertegenwoordigen van de totale invoer in de Gemeenschap van het betrokken product.
Artikel 20
1. De duur van de vrijwaringsmaatregelen wordt beperkt tot de tijd die nodig is om ernstige schade te voorkomen of te herstellen en om de producenten in de Gemeenschap de gelegenheid te geven zich aan te passen. Deze duur kan in principe niet meer dan vier jaar bedragen, met inbegrip van de duur van de eventuele voorlopige maatregelen.
2. De oorspronkelijke duur kan worden verlengd, doch niet voor de in artikel 16, lid 4, derde alinea, bedoelde maatregelen, indien wordt vastgesteld dat:
|
a) |
deze verlenging noodzakelijk is om ernstige schade te voorkomen of te herstellen; |
|
b) |
er bewijsmateriaal is dat de producenten in de Gemeenschap nog met aanpassingen bezig zijn. |
3. De besluiten tot verlenging worden genomen op de in hoofdstuk III omschreven voorwaarden en volgens dezelfde procedures als de oorspronkelijke maatregelen. De maatregelen mogen na verlenging niet restrictiever zijn dan zij aan het einde van de oorspronkelijke periode waren.
4. Indien de duur van de vrijwaringsmaatregelen meer dan een jaar bedraagt, moet de maatregel tijdens de toepassingsperiode, met inbegrip van de verlengde periode, met regelmatige intervallen geleidelijk worden geliberaliseerd.
5. De totale toepassingsduur van een vrijwaringsmaatregel, met inbegrip van de periode van toepassing van een voorlopige maatregel, de oorspronkelijke duur van de maatregel en iedere verlenging daarvan, mag niet meer dan acht jaar bedragen.
Artikel 21
1. Zolang de overeenkomstig de hoofdstukken IV en V ingestelde toezicht- of vrijwaringsmaatregelen van toepassing zijn, wordt op verzoek van een lidstaat of op initiatief van de Commissie in het comité overleg gepleegd. Wanneer de geldigheidsduur van een vrijwaringsmaatregel meer dan drie jaar bedraagt, pleegt de Commissie uiterlijk in het midden van deze geldigheidsduur overleg teneinde:
|
a) |
het effect van deze maatregelen te onderzoeken; |
|
b) |
te onderzoeken of en in hoeverre het liberaliseringstempo kan worden versneld; |
|
c) |
na te gaan of handhaving van de maatregelen noodzakelijk is. |
2. Wanneer de Commissie, ten gevolge van het in lid 1 bedoelde overleg, van oordeel is dat de in de artikelen 11, 13, 16, 17 en 18 bedoelde toezicht- of vrijwaringsmaatregelen moeten worden ingetrokken of gewijzigd, gaat zij als volgt te werk:
|
a) |
indien het om maatregelen gaat waarover de Raad een besluit heeft genomen, doet de Commissie de Raad het voorstel deze maatregelen in te trekken of te wijzigen; de Raad neemt hierover met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit; |
|
b) |
in alle andere gevallen worden de communautaire vrijwaringsmaatregelen en toezichtmaatregelen door de Commissie gewijzigd of ingetrokken. |
Wanneer dit besluit betrekking heeft op regionale maatregelen van toezicht, is het van toepassing met ingang van de zesde dag volgende op die van de bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 22
1. Er kan geen nieuwe vrijwaringsmaatregel worden genomen ten aanzien van de invoer van een product waarop voorheen een vrijwaringsmaatregel van toepassing was en dit gedurende een periode die gelijk is aan de duur van de vroegere vrijwaringsmaatregel. Deze periode kan niet korter zijn dan twee jaar.
2. In afwijking van het bepaalde in lid 1, kan opnieuw een vrijwaringsmaatregel met een duur van ten hoogste 180 dagen worden genomen ten aanzien van de invoer van een product:
|
a) |
indien ten minste één jaar is verstreken sedert de datum van invoering van een vrijwaringsmaatregel betreffende de invoer van dit product, en |
|
b) |
indien in de periode van vijf jaar die onmiddellijk aan de invoering van de maatregel voorafgaat, een dergelijke vrijwaringsmaatregel ten aanzien van hetzelfde product niet meer dan tweemaal is genomen. |
HOOFSTUK VI
Slotbepalingen
Artikel 23
Indien de belangen van de Gemeenschap dit vereisen, kan de Raad met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie passende maatregelen vaststellen om ervoor te zorgen dat de Gemeenschap of al haar lidstaten op internationaal niveau hun rechten kunnen uitoefenen of hun verplichtingen kunnen nakomen, met name op het gebied van de handel in basisproducten.
Artikel 24
1. Deze verordening doet geen afbreuk aan verplichtingen op grond van speciale bepalingen in overeenkomsten die tussen de Gemeenschap en derde landen zijn gesloten.
2. Onverminderd andere communautaire bepalingen vormt deze verordening geen beletsel voor de vaststelling of toepassing door de lidstaten:
|
a) |
van verboden, kwantitatieve beperkingen of toezichtmaatregelen die zijn ingesteld uit hoofde van de bescherming van de openbare zeden, de openbare orde, de openbare veiligheid, de gezondheid of het leven van personen, dieren of planten, het nationale artistieke, historische of archeologische erfgoed of de industriële of commerciële eigendom; |
|
b) |
van bijzondere formaliteiten voor het deviezenverkeer; |
|
c) |
van formaliteiten die, in overeenstemming met het Verdrag, op grond van internationale overeenkomsten zijn ingevoerd. |
De lidstaten delen de Commissie mede welke maatregelen of formaliteiten zij op grond van de eerste alinea voornemens zijn in te voeren of te wijzigen.
In bijzonder spoedeisende gevallen worden deze maatregelen of formaliteiten aan de Commissie medegedeeld zodra zij zijn vastgesteld.
Artikel 25
1. Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van regelingen houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, hieruit voortvloeiende communautaire of nationale bestuursrechtelijke bepalingen en de specifieke regelingen voor goederen die door de verwerking van landbouwproducten zijn verkregen, doch vormt een aanvulling daarop.
2. De artikelen 11 tot en met 15 en artikel 22 zijn niet van toepassing op producten die onder de in lid 1 van dit artikel bedoelde regelingen vallen en waarvoor, volgens de communautaire voorschriften voor het handelsverkeer met derde landen, een invoercertificaat of ander invoerdocument moet worden overgelegd.
De artikelen 16, 18 en 21 tot en met 24 zijn niet van toepassing op producten waarvoor, volgens de hierboven bedoelde voorschriften, kwantitatieve invoerbeperkingen kunnen worden ingesteld.
Artikel 26
Verordening (EG) nr. 3285/94, zoals gewijzigd bij de in bijlage II vermelde verordeningen, wordt ingetrokken.
Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.
Artikel 27
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 26 februari 2009.
Voor de Raad
De voorzitter
I. LANGER
(1) PB L 349 van 31.12.1994, blz. 53.
(2) Zie bijlage II.
(3) PB L 67 van 10.3.1994, blz. 1.
BIJLAGE II
Ingetrokken verordening met overzicht van de achtereenvolgende wijzigingen ervan
(bedoeld in artikel 26)
|
Verordening (EG) nr. 3285/94 van de Raad |
|
|
Verordening (EG) nr. 139/96 van de Raad |
Uitsluitend artikel 1 en bijlage I |
|
Verordening (EG) nr. 2315/96 van de Raad |
Uitsluitend artikel 1, lid 3, en bijlage III |
|
Verordening (EG) nr. 2474/2000 van de Raad |
Uitsluitend artikel 1, lid 3, en bijlage III |
|
Verordening (EG) nr. 2200/2004 van de Raad |
Uitsluitend artikel 2 |
BIJLAGE III
CONCORDANTIETABEL
|
Verordening (EG) nr. 3285/94 |
De onderhavige verordening |
|
Titel I |
Hoofdstuk I |
|
Artikel 1 |
Artikel 1 |
|
Titel II |
Hoofdstuk II |
|
Artikelen 2, 3 en 4 |
Artikelen 2, 3 en 4 |
|
Titel III |
Hoofdstuk III |
|
Artikel 5 |
Artikel 5 |
|
Artikel 6, lid 1, aanhef |
Artikel 6, lid 1, eerste alinea, aanhef, eerste zinsdeel |
|
Artikel 6, lid 1, onder a) |
Artikel 6, lid 1, eerste alinea, aanhef, laatste zinsdeel en onder a), b) en c) |
|
Artikel 6, lid 1, onder b) |
Artikel 6, lid 1, tweede alinea |
|
Artikel 6, lid 2, eerste en tweede alinea |
Artikel 6, lid 2, eerste en tweede alinea |
|
Artikel 6, lid 2, derde en vierde alinea |
Artikel 6, lid 4, eerste en tweede alinea |
|
Artikel 6, lid 3 |
Artikel 6, lid 3 |
|
Artikel 6, lid 4 |
Artikel 6, lid 5 |
|
Artikel 6, lid 5 |
Artikel 6, lid 6 |
|
Artikel 6, lid 6 |
Artikel 6, lid 7 |
|
Artikel 7, lid 1 |
Artikel 7, lid 1 |
|
Artikel 7, lid 2, eerste zin |
Artikel 7, lid 2, eerste alinea |
|
Artikel 7, lid 2, tweede zin |
Artikel 7, lid 2, tweede alinea |
|
Artikel 7, lid 3 |
Artikel 7, lid 3 |
|
Artikel 8, lid 1, eerste alinea |
Artikel 8, lid 1, eerste alinea |
|
Artikel 8, lid 1, tweede alinea, aanhef |
Artikel 8, lid 1, tweede alinea, aanhef |
|
Artikel 8, lid 1, tweede alinea, eerste en tweede streepje |
Artikel 8, lid 1, tweede alinea, onder a) en b) |
|
Artikel 8, lid 2 |
Artikel 8, lid 1, derde alinea |
|
Artikel 8, lid 3 |
Artikel 8, lid 2 |
|
Artikel 8, lid 4 |
Artikel 8, lid 3 |
|
Artikel 8, lid 5 |
Artikel 8, lid 4 |
|
Artikel 9, lid 1 |
Artikel 9, lid 1 |
|
Artikel 9, lid 2, onder a) |
Artikel 9, lid 2 |
|
Artikel 9, lid 2, onder b), eerste alinea |
Artikel 9, lid 3, eerste alinea |
|
Artikel 9, lid 2, onder b), tweede alinea |
Artikel 9, lid 3, tweede alinea |
|
Artikel 9, lid 3 |
Artikel 9, lid 4 |
|
Artikel 9, lid 4 |
Artikel 9, lid 5 |
|
Artikel 10, lid 1 |
Artikel 10, lid 1 |
|
Artikel 10, lid 2, eerste zin |
Artikel 10, lid 2, eerste alinea |
|
Artikel 10, lid 2, tweede zin |
Artikel 10, lid 2, tweede alinea, aanhef |
|
Artikel 10, lid 2, onder a) en b) |
Artikel 10, lid 2, onder a) en b) |
|
Titel IV |
Hoofdstuk IV |
|
Artikelen 11 tot en met 15 |
Artikelen 11 tot en met 15 |
|
Titel V |
Hoofdstuk V |
|
Artikel 16, leden 1 en 2 |
Artikel 16, leden 1 en 2 |
|
Artikel 16, lid 3, onder a), aanhef |
Artikel 16, lid 3, eerste alinea, aanhef |
|
Artikel 16, lid 3, onder a), eerste, tweede en derde streepje |
Artikel 16, lid 3, eerste alinea, onder a), b) en c) |
|
Artikel 16, lid 3, onder b) |
Artikel 16, lid 3, tweede alinea |
|
Artikel 16, lid 4, onder a), eerste alinea |
Artikel 16, lid 4, eerste alinea |
|
Artikel 16, lid 4, onder a), tweede alinea |
Artikel 16, lid 4, tweede alinea |
|
Artikel 16, lid 4, onder b) |
Artikel 16, lid 4, derde alinea |
|
Artikel 16, lid 5, onder a) |
Artikel 16, lid 5, eerste alinea |
|
Artikel 16, lid 5, onder b) |
Artikel 16, lid 5, tweede alinea |
|
Artikel 16, lid 6 |
Artikel 16, lid 6, eerste alinea |
|
Artikel 16, lid 7 |
Artikel 16, lid 6, tweede alinea |
|
Artikel 16, lid 8 |
Artikel 16, lid 7 |
|
Artikelen 17 tot en met 19 |
Artikelen 17 tot en met 19 |
|
Artikel 20, lid 1 |
Artikel 20, lid 1 |
|
Artikel 20, lid 2, aanhef |
Artikel 20, lid 2, aanhef |
|
Artikel 20, lid 2, eerste en tweede streepje |
Artikel 20, lid 2, onder a) en b) |
|
Artikel 20, leden 3 tot en met 5 |
Artikel 20, leden 3 tot en met 5 |
|
Artikelen 21 en 22 |
Artikelen 21 en 22 |
|
Titel VI |
Hoofdstuk VI |
|
Artikel 23 |
Artikel 23 |
|
Artikel 24, lid 1 |
Artikel 24, lid 1 |
|
Artikel 24, lid 2, onder a), aanhef |
Artikel 24, lid 2, eerste alinea, aanhef |
|
Artikel 24, lid 2, onder a), i) tot en met iii) |
Artikel 24, lid 2, eerste alinea, onder a) tot en met c) |
|
Artikel 24, lid 2, onder b), eerste zin |
Artikel 24, lid 2, tweede alinea |
|
Artikel 24, lid 2, onder b), tweede zin |
Artikel 24, lid 2, derde alinea |
|
Artikel 25 |
Artikel 25 |
|
Artikel 26 |
— |
|
Artikel 27 |
— |
|
— |
Artikel 26 |
|
Artikel 28 |
Artikel 27 |
|
Bijlage I |
Bijlage I |
|
— |
Bijlage II |
|
— |
Bijlage III |
|
31.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 84/18 |
VERORDENING (EG) Nr. 261/2009 VAN DE COMMISSIE
van 30 maart 2009
tot vaststelling van de forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („Integrale-GMO-verordening”) (1),
Gelet op Verordening (EG) nr. 1580/2007 van de Commissie van 21 december 2007 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van de Verordeningen (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96 en (EG) nr. 1182/2007 van de Raad in de sector groenten en fruit (2), en met name op artikel 138, lid 1,
Overwegende hetgeen volgt:
Bij Verordening (EG) nr. 1580/2007 zijn, op grond van de resultaten van de multilaterale handelsbesprekingen van de Uruguayronde, de criteria vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie voor de producten en de perioden die in bijlage XV, deel A, bij die verordening zijn vermeld, de forfaitaire waarden bij invoer uit derde landen vaststelt,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
De in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1580/2007 bedoelde forfaitaire invoerwaarden worden vastgesteld in de bijlage bij de onderhavige verordening.
Artikel 2
Deze verordening treedt in werking op 31 maart 2009.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 maart 2009.
Voor de Commissie
Jean-Luc DEMARTY
Directeur-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling
BIJLAGE
Forfaitaire invoerwaarden voor de bepaling van de invoerprijs van bepaalde groenten en fruit
|
(EUR/100 kg) |
||
|
GN-code |
Code derde landen (1) |
Forfaitaire invoerwaarde |
|
0702 00 00 |
JO |
68,6 |
|
MA |
50,1 |
|
|
TN |
134,4 |
|
|
TR |
96,3 |
|
|
ZZ |
87,4 |
|
|
0707 00 05 |
JO |
155,5 |
|
MA |
55,7 |
|
|
TR |
167,4 |
|
|
ZZ |
126,2 |
|
|
0709 90 70 |
MA |
39,1 |
|
TR |
135,0 |
|
|
ZZ |
87,1 |
|
|
0709 90 80 |
EG |
60,4 |
|
ZZ |
60,4 |
|
|
0805 10 20 |
EG |
46,5 |
|
IL |
60,4 |
|
|
MA |
52,6 |
|
|
TN |
48,5 |
|
|
TR |
77,1 |
|
|
ZZ |
57,0 |
|
|
0805 50 10 |
TR |
47,9 |
|
ZZ |
47,9 |
|
|
0808 10 80 |
AR |
88,1 |
|
BR |
72,6 |
|
|
CA |
78,6 |
|
|
CL |
69,5 |
|
|
CN |
72,5 |
|
|
MK |
23,7 |
|
|
US |
106,3 |
|
|
UY |
58,9 |
|
|
ZA |
83,6 |
|
|
ZZ |
72,6 |
|
|
0808 20 50 |
AR |
78,2 |
|
CL |
79,6 |
|
|
CN |
50,9 |
|
|
US |
194,4 |
|
|
ZA |
89,3 |
|
|
ZZ |
98,5 |
|
(1) Landennomenclatuur vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1833/2006 van de Commissie (PB L 354 van 14.12.2006, blz. 19). De code „ ZZ ” staat voor „overige oorsprong”.
|
31.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 84/20 |
VERORDENING (EG) Nr. 262/2009 VAN DE COMMISSIE
van 30 maart 2009
tot vaststelling van de eisen inzake de gecoördineerde toewijzing en toepassing van Mode S-ondervragingscodes in het gemeenschappelijke Europese luchtruim
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 552/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de interoperabiliteit van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeveiliging („de interoperabiliteitsverordening”) (1), en met name op artikel 3, lid 5,
Gelet op Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 tot vaststelling van het kader voor de totstandbrenging van het gemeenschappelijke Europese luchtruim („de kaderverordening”) (2), en met name op artikel 8, lid 2,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Mode S (Select) is een coöperatieve surveillancetechniek voor luchtverkeersleiding. Via deze techniek kunnen luchtvaartuigen selectief worden ondervraagd en kunnen vluchtgegevens worden opgevraagd die de ontwikkeling van nieuwe luchtverkeerbeheersfuncties mogelijk maken. Systemen die de individuele ondervraging van luchtvaartuigen via Mode S ondersteunen (hierna „Mode S-ondervragingssystemen” genoemd) zijn zodanig ontworpen dat Mode S-ondervragingscodes moeten worden gebruikt voor de detectie en surveillance van luchtvaartuigen die met een Mode S-transponder zijn uitgerust. |
|
(2) |
Om de veiligheid van het luchtverkeerssurveillancesysteem te garanderen, is het van essentieel belang dat de gebieden die onder de radardekking vallen van twee Mode S-ondervragingssystemen die gebruikmaken van dezelfde ondervragingscode, elkaar niet overlappen, tenzij zij in een cluster zijn gegroepeerd of andere passende operationele risicobeperkende maatregelen zijn genomen. |
|
(3) |
Om de ingebruikneming van een toenemend aantal Mode S-ondervragingssystemen mogelijk te maken en een oplossing te vinden voor het tekort aan beschikbare codes voor de ondervraging van luchtvaartuigen, moeten de toewijzing en toepassing van die ondervragingscodes op efficiënte wijze worden gecoördineerd. |
|
(4) |
Overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 549/2004 heeft Eurocontrol het mandaat gekregen om eisen inzake de toewijzing en toepassing van Mode S-ondervragingscodes (hierna „ondervragingscodes” genoemd) op te stellen. De onderhavige verordening is gebaseerd op het uit het mandaat voortgevloeide verslag van Eurocontrol van 2 januari 2008. |
|
(5) |
Om technische redenen werden in eerste instantie alleen de ondervragingsidentificatiecodes (hierna „II-codes” genoemd) 0 tot en met 15 gedefinieerd en als ondervragingscodes gebruikt. Gezien het verwachte aantal Mode S-ondervragingssystemen zijn vervolgens maatregelen genomen om het gebruik van de aanvullende surveillance-identificatiecodes (hierna „SI-codes” genoemd) 1 tot en met 63 mogelijk te maken. |
|
(6) |
Het gebruik van SI-codes vereist doorgaans dat alle Mode S-targets binnen het bereik van Mode S-ondervragingssystemen daartoe zijn uitgerust. Eurocontrol heeft echter specificaties opgesteld voor een II/SI-code-werking, die het mogelijk maken dat Mode S-ondervragingssystemen in een vroeg stadium met SI-codes werken, zelfs wanneer niet alle Mode S-targets daartoe zijn uitgerust. Daarom moet van Mode S-operators worden verlangd dat zij II/SI-code-werking mogelijk maken. |
|
(7) |
Onder leiding van Eurocontrol is een gecentraliseerde dienst voor de toewijzing van ondervragingscodes opgezet, die wordt verleend via het systeem voor de toewijzing van ondervragingscodes. De lidstaten dienen de nodige maatregelen te nemen om te garanderen dat het systeem voor de toewijzing van ondervragingscodes informatie oplevert die de consistentie van de essentiële elementen van een toewijzing van een ondervragingscode waarborgt. Die essentiële elementen moeten duidelijk worden omschreven. |
|
(8) |
Er moeten gemeenschappelijke procedures worden vastgesteld om te garanderen dat de essentiële elementen van de toewijzingen van ondervragingscodes op passende wijze worden geïmplementeerd. Daarbij moet rekening worden gehouden met de toepasselijke bepalingen van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (hierna „ICAO” genoemd). |
|
(9) |
Mode S-operators en verleners van luchtverkeersdiensten moeten passende maatregelen nemen om mogelijke conflicten tussen ondervragingscodes te detecteren en het effect daarvan te beperken. |
|
(10) |
Deze verordening dient geen betrekking te hebben op militaire operaties en trainingen in de zin van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 549/2004. |
|
(11) |
Een beperkt aantal ondervragingscodes is exclusief gereserveerd voor gebruik en beheer door militaire entiteiten, inclusief intergouvernementele organisaties, met name de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie. Mode S-ondervragingssystemen die van die codes gebruikmaken, hoeven dan ook niet aan het gecoördineerde toewijzingsproces te worden onderworpen. De lidstaten dienen evenwel de nodige maatregelen te nemen om te garanderen dat het gebruik van die ondervragingscodes geen nadelige gevolgen heeft voor de veiligheid van het algemene luchtverkeer. |
|
(12) |
Ondervragingscode 0 is door de ICAO gereserveerd voor gebruik zonder een toegewezen code. Mode S-ondervragingssystemen die overeenkomstig de ICAO-normen en aanbevolen praktijken gebruikmaken van ondervragingscode 0, hoeven niet aan het gecoördineerde toewijzingsproces te worden onderworpen. |
|
(13) |
II-code 14 is gereserveerd voor gedeeld gebruik door testsystemen. De detectie van Mode S-targets kan niet worden gegarandeerd wanneer verscheidene testsystemen tegelijk actief zijn. Operators van Mode S-testsystemen die tijdelijke tests uitvoeren waarvoor een conflictloze situatie vereist is, moeten dan ook zorgen voor goede bilaterale coördinatie met andere operators van Mode S-testsystemen. |
|
(14) |
De gecentraliseerde dienst voor de toewijzing van ondervragingscodes dient een plan voor de toewijzing van ondervragingscodes, dat een veilige en efficiënte toepassing van ondervragingscodes garandeert, ter beschikking te stellen van de lidstaten en de Mode S-operators, en dit plan indien nodig te actualiseren. Dat plan moet worden goedgekeurd door de lidstaten waarop de inhoud ervan betrekking heeft. |
|
(15) |
Er moet een mechanisme worden vastgesteld om oplossingen te vinden voor gevallen waarin het plan voor de toewijzing van ondervragingscodes niet tijdig wordt goedgekeurd. |
|
(16) |
Teneinde de huidige veiligheidsniveaus te handhaven of te verbeteren, dienen de lidstaten te waarborgen dat de betrokken partijen veiligheidsbeoordelingen uitvoeren, met inbegrip van gevarenidentificatie, risicobeoordeling en risicobeperking. Om deze processen op geharmoniseerde wijze te kunnen toepassen op de onder deze verordening vallende systemen, moeten specifieke veiligheidsvoorschriften voor alle interoperabiliteits- en prestatie-eisen worden vastgesteld. |
|
(17) |
Overeenkomstig artikel 3, lid 3, onder d), van Verordening (EG) nr. 552/2004 moeten de implementatiemaatregelen voor interoperabiliteit de specifieke comformiteitsbeoordelingsprocedures omschrijven die moeten worden gebruikt bij de beoordeling van de conformiteit of de geschiktheid voor gebruik van onderdelen, alsmede voor de verificatie van systemen. |
|
(18) |
Gezien het maturiteitsniveau van de markt voor de onderdelen waarop deze verordening van toepassing is, kan de conformiteit of gebruiksgeschiktheid daarvan op een bevredigende wijze worden beoordeeld via interne fabricagecontrole, met gebruikmaking van procedures gebaseerd op Module A van Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad (3). |
|
(19) |
De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het gemeenschappelijke luchtruim, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
1. In deze verordening worden de eisen inzake de gecoördineerde toewijzing en toepassing van Mode S-ondervragingscodes (hierna „ondervragingscodes” genoemd) vastgesteld met het oog op de veilige en efficiënte werking van de luchtverkeerssurveillance en civiel-militaire coördinatie.
2. Deze verordening is van toepassing op in aanmerking komende Mode S-ondervragingssystemen en aanverwante surveillancesystemen, de onderdelen daarvan en de bijbehorende procedures, wanneer deze de gecoördineerde toewijzing of toepassing van in aanmerking komende ondervragingscodes ondersteunen.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 549/2004.
Voorts wordt verstaan onder:
|
1. |
„Mode S-ondervragingssysteem”: een uit antennes en elektronische onderdelen samengesteld systeem ter ondersteuning van de ondervraging van individuele luchtvaartuigen via de Mode Select, ook Mode S genoemd; |
|
2. |
„ondervragingscode”: een ondervragingsidentificatiecode of surveillance-identificatiecode die wordt gebruikt voor multisite-lock-outprotocollen en eventueel voor multisite-communicatieprotocollen; |
|
3. |
„ondervragingsidentificatiecode” (hierna „II-code” genoemd): een Mode S-ondervragingscode met een waarde van 0 tot 15 die zowel voor multisite-lock-outprotocollen als voor multisite-communicatieprotocollen kan worden gebruikt; |
|
4. |
„surveillance-identificatiecode” (hierna „SI-code” genoemd): een Mode S-ondervragingscode met een waarde van 1 tot 63 die voor multisite-lock-outprotocollen, maar niet voor multisite-communicatieprotocollen kan worden gebruikt; |
|
5. |
„multisite lock-out”: het protocol dat voorziet in de mogelijkheid van Mode S-targetidentificatie en lock-out door verscheidene Mode S-ondervragingssysteem met overlappende dekking; |
|
6. |
„multisite-communicatieprotocollen”: de protocollen die in gebieden met een overlappende dekking van Mode S-ondervragingssystemen worden gebruikt om de controle van de in meer dan één transactie uitgevoerde communicatie te coördineren; |
|
7. |
„Mode S-target”: een platform dat is uitgerust met een Mode S-transponder; |
|
8. |
„lock-out”: het protocol dat het onderdrukken van antwoorden van reeds geïdentificeerde Mode S-targets op collectieve Mode S-ondervragingen („all call”) mogelijk maakt; |
|
9. |
„Mode S-operator”: een persoon, organisatie of onderneming die een Mode S-ondervragingssysteem exploiteert of aanbiedt voor exploitatie, zoals:
|
|
10. |
„toewijzing van een ondervragingscode”: de vaststelling van waarden voor ten minste alle in bijlage II, deel B, genoemde essentiële elementen van de toewijzing van een ondervragingscode; |
|
11. |
„systeem voor de toewijzing van ondervragingscodes”: een systeem binnen het Europese netwerk voor luchtverkeerbeheer, en de bijbehorende procedures, door middel waarvan een gecentraliseerde dienst voor de toewijzing van ondervragingscodes (hierna „dienst voor de toewijzing van ondervragingscodes” genoemd) ter verwerking van aanvragen van ondervragingscodes en ter verspreiding van een voorstel voor een plan voor de toewijzing van ondervragingscodes, via de lidstaten aan Mode S-operators wordt verleend; |
|
12. |
„aanvraag van een ondervragingscode”: een door een Mode S-operator gedane aanvraag om de toewijzing van een ondervragingscode; |
|
13. |
„voorstel voor een plan voor de toewijzing van ondervragingscodes”: een voorstel voor een volledige reeks IC-toewijzingen, ter goedkeuring aan de lidstaten voorgelegd door de dienst voor de toewijzing van ondervragingscodes; |
|
14. |
„plan voor de toewijzing van ondervragingscodes”: de meest recente goedgekeurde volledige reeks van toewijzingen van ondervragingscodes; |
|
15. |
„in aanmerking komend Mode S-ondervragingssysteem”: een Mode S-ondervragingssysteem dat aan ten minste een van de volgende voorwaarden voldoet:
|
|
16. |
„in aanmerking komende ondervragingscode”: alle II- en SI-codes, behalve:
|
|
17. |
„collectieve Mode S-ondervragingen” („Mode S all call interrogations”): de berichten die normaal door Mode S-ondervragingssystemen worden gebruikt voor de identificatie van Mode S-targets die hun dekkingsgebied binnenkomen; |
|
18. |
„operationele ondervragingscode”: alle in aanmerking komende ondervragingscodes, behalve II-code 14; |
|
19. |
„bevoegde lidstaat”:
|
|
20. |
„ondervragingscodeconflict”: niet-gecoördineerde overlapping van de dekking van twee of meer Mode S-ondervragingssystemen die met dezelfde ondervragingscode werken, hetgeen tot gevolg kan hebben dat luchtvaartuigen door ten minste een van de Mode S-ondervragingssystemen niet worden gedetecteerd; |
|
21. |
„bewaking van ondervragingscodeconflicten”: de aanwending door een Mode S-operator van technische of procedurele middelen om na te gaan welk effect ondervragingscodeconflicten met andere Mode S-ondervragingssystemen hebben op de surveillancegegevens van zijn eigen Mode S-ondervragingssystemen; |
|
22. |
„uitvoeringssequentie”: de tijdsgebonden sequentie van de uitvoering van toewijzingen van ondervragingscodes die Mode S-operators in acht moeten nemen om tijdelijke ondervragingscodeconflicten te voorkomen; |
|
23. |
„overeenstemmende II-code”: de II-code die door een Mode S-transponder die geen SI-codes ondersteunt, wordt gedecodeerd in antwoord op een collectieve Mode S-ondervraging die een SI-code bevat, en die door deze transponder wordt gebruikt om het antwoord op de collectieve ondervraging te coderen; |
|
24. |
„lock-outkaart”: het configuratiebestand van het Mode S-ondervragingssysteem waarin is beschreven waar en hoe de lock-out moet worden toegepast op Mode S-targets. |
Artikel 3
Interoperabiliteits- en prestatie-eisen
Mode S-operators zorgen ervoor dat de elektronica van de radarkop van hun Mode S-ondervragingssystemen die gebruikmaken van een operationele ondervragingscode:
|
1. |
het gebruik van SI-codes en II-codes ondersteunt overeenkomstig de in bijlage I, punt 1, genoemde bepalingen van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie; |
|
2. |
II-/SI-code-werking ondersteunt, overeenkomstig de eisen van bijlage III. |
Artikel 4
Bijbehorende procedures voor Mode S-operators
1. Mode S-operators mogen alleen een in aanmerking komend Mode S-ondervragingssysteem exploiteren, met gebruikmaking van een in aanmerking komende ondervragingscode, indien hun daartoe door de bevoegde lidstaat een ondervragingscode is toegewezen.
2. Mode S-operators die een in aanmerking komend Mode S-ondervragingssysteem waarvoor geen ondervragingscode is toegewezen, exploiteren of voornemens zijn te exploiteren, dienen bij de bevoegde lidstaat een aanvraag van een ondervragingscode in overeenkomstig de eisen van bijlage II, deel A.
3. Mode S-operators voldoen aan de in bijlage II, deel B, genoemde eisen inzake essentiële elementen van de ondervragingscode die hun is toegewezen.
4. Mode S-operators stellen de bevoegde lidstaat ten minste om de zes maanden in kennis van eventuele wijzigingen in de installatieplanning of in de operationele status van de in aanmerking komende Mode S-ondervragingssystemen met betrekking tot de in bijlage II, deel B, genoemde essentiële elementen van toewijzingen van ondervragingscodes.
5. Mode S-operators zien erop toe dat elk Mode S-ondervragingssysteem uitsluitend de daaraan toegewezen ondervragingscode gebruikt.
Artikel 5
Bijbehorende procedures voor de lidstaten
1. De lidstaten controleren de geldigheid van de door Mode S-operators ingediende aanvragen van een ondervragingscode alvorens deze codes via het systeem voor de toewijzing van ondervragingscodes ter beschikking te stellen voor coördinatie. De controle van de geldigheid heeft betrekking op de in bijlage II, deel A, genoemde essentiële elementen.
2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te garanderen dat het systeem voor de toewijzing van ondervragingscodes:
|
a) |
controleert of de aanvragen van een ondervragingscode voldoen aan de afspraken inzake formaat en inhoud; |
|
b) |
controleert of de aanvragen van een ondervragingscode volledig en accuraat zijn en tijdig zijn ingediend; |
|
c) |
uiterlijk zes kalendermaanden na de aanvraag:
|
3. Wijzigingen van het plan voor de toewijzing van ondervragingscodes worden goedgekeurd door alle lidstaten waarop de actualisering van het plan betrekking heeft.
4. In geval van onenigheid over de in lid 3 van dit artikel bedoelde wijzigingen leggen de betrokken lidstaten de kwestie voor aan de Commissie. De Commissie handelt overeenkomstig de in artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 549/2004 bedoelde procedure.
5. De in lid 3 bedoelde lidstaten zien erop toe dat hun goedkeuringen van het plan voor de toewijzing van ondervragingscodes via het systeem voor de toewijzing van ondervragingscodes aan de andere lidstaten worden meegedeeld.
6. De in lid 3 bedoelde lidstaten zien erop toe dat wijzigingen in de toewijzing van ondervragingscodes die het gevolg zijn van een actualisering van het plan voor de toewijzing van ondervragingscodes, binnen 14 dagen na ontvangst van het geactualiseerde toewijzingsplan worden meegedeeld aan de desbetreffende onder hun bevoegdheid vallende Mode S-operators.
7. Ten minste om de zes maanden stellen de lidstaten via het systeem voor de toewijzing van ondervragingscodes een geactualiseerd overzicht van de toewijzing en toepassing van ondervragingscodes door de in aanmerking komende Mode S-ondervragingssystemen in hun bevoegdheidsgebied ter beschikking van de andere lidstaten.
8. In geval van overlapping van de dekking van een Mode S-ondervragingssysteem in het bevoegdheidsgebied van een lidstaat en de dekking van een Mode S-ondervragingssysteem in het bevoegdheidsgebied van een derde land, moet de betrokken lidstaat:
|
a) |
ervoor zorgen dat het derde land in kennis wordt gesteld van de veiligheidseisen met betrekking tot de toewijzing en toepassing van ondervragingscodes; |
|
b) |
de nodige maatregelen nemen om het gebruik van ondervragingscodes met het derde land te coördineren. |
Artikel 6
Bijbehorende procedures voor verleners van luchtverkeersdiensten
Verleners van luchtverkeersdiensten mogen geen gegevens van onder de bevoegdheid van een derde land vallende Mode S-ondervragingssystemen gebruiken indien de toewijzing van de ondervragingscode niet is gecoördineerd.
Artikel 7
Eisen in het geval van onvoorziene gebeurtenissen
1. Verleners van luchtverkeersdiensten beoordelen het mogelijke effect van ondervragingscodeconflicten op luchtverkeersdiensten en het daarmee verband houdende mogelijke verlies van surveillancegegevens over Mode S-targets in de betrokken Mode S-ondervragingssystemen, rekening houdend met hun operationele eisen en beschikbare redundantie.
2. Tenzij wordt geoordeeld dat het mogelijke verlies van surveillancegegevens over Mode S-targets geen betekenis heeft voor de veiligheid, moeten Mode S-operators:
|
a) |
bewakingsmiddelen toepassen teneinde door andere Mode S-operators veroorzaakte ondervragingscodeconflicten te detecteren die invloed hebben op de in aanmerking komende Mode S-ondervragingssystemen die zij met een operationele ondervragingscode exploiteren; |
|
b) |
ervoor zorgen dat de toegepaste bewakingsmiddelen de ondervragingscodeconflicten tijdig detecteren en binnen een bereik dat in overeenstemming is met hun veiligheidseisen; |
|
c) |
indien nodig een noodwerkwijze uitwerken en toepassen om de eventuele risico's van het ondervragingscodeconflict voor een operationele code te beperken, zoals vastgesteld in de in lid 1 vermelde beoordeling; |
|
d) |
ervoor zorgen dat de toegepaste noodwerkwijze niet leidt tot een ondervragingscodeconflict met andere Mode S-ondervragingssystemen die in het plan voor de toewijzing van ondervragingscodes zijn vermeld. |
3. Mode S-operators moeten alle vastgestelde ondervragingscodeconflicten die betrekking hebben op een in aanmerking komend Mode S-ondervragingssysteem dat zij met een operationele ondervragingscode exploiteren, meedelen aan de bevoegde lidstaat en de bijbehorende informatie via het systeem voor de toewijzing van ondervragingscodes ter beschikking stellen van de andere Mode S-operators.
Artikel 8
Civiel-militaire coördinatie
1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te garanderen dat militaire eenheden die in aanmerking komende Mode S-ondervragingssystemen met een andere ondervragingscode dan II-code 0 en andere voor militair beheer gereserveerde codes exploiteren, voldoen aan de artikelen 3 tot en met 7 en 12.
2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te garanderen dat militaire eenheden die Mode S-ondervragingssystemen met II-code 0 of andere voor militair beheer gereserveerde ondervragingscodes exploiteren, toezicht houden op het exclusieve gebruik van die ondervragingscodes teneinde te voorkomen dat een in aanmerking komende ondervragingscode op ongecoördineerde wijze wordt gebruikt.
3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te garanderen dat de toewijzing en de toepassing van de ondervragingscodes voor militaire eenheden geen nadelige gevolgen hebben voor de veiligheid van het algemene luchtverkeer.
Artikel 9
Veiligheidseisen
1. Mode S-operators zien erop toe dat mogelijke risico's van ondervragingscodeconflicten die hun Mode S-ondervragingssystemen betreffen, naar behoren worden beoordeeld en dat de gevolgen ervan worden beperkt.
2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat alle wijzigingen in de bestaande, in artikel 1, lid 2, bedoelde systemen en bijbehorende procedures, dan wel de invoering van nieuwe systemen en procedures, worden voorafgegaan door een door de betrokken partijen verrichte veiligheidsbeoordeling, met inbegrip van gevarenidentificatie, risicobeoordeling en risicobeperking.
3. Voor de toepassing van de in lid 2 bedoelde veiligheidsbeoordeling worden de in de artikelen 4 tot en met 8 en artikel 12 genoemde eisen eveneens als minimumveiligheidseisen beschouwd.
Artikel 10
Conformiteitsbeoordeling
Alvorens een in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 552/2004 bedoelde EC-verklaring van conformiteit of geschiktheid voor gebruik af te geven, beoordelen de fabrikanten van onderdelen van de in artikel 1, lid 2, van deze verordening bedoelde systemen, of hun in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde vertegenwoordigers, de conformiteit of gebruiksgeschiktheid van die onderdelen overeenkomstig de eisen van bijlage IV, deel A, bij deze verordening.
Artikel 11
Verificatie van systemen
1. De verleners van luchtvaartnavigatiediensten die hebben aangetoond of kunnen aantonen dat zij voldoen aan de voorwaarden van bijlage V, voeren een verificatie van de in artikel 1, lid 2, bedoelde systemen uit overeenkomstig de eisen van bijlage VI, deel A.
2. De verleners van luchtvaartnavigatiediensten die niet kunnen aantonen dat zij voldoen aan de voorwaarden van bijlage V, besteden de verificatie van de in artikel 1, lid 2, bedoelde systemen uit aan een aangemelde instantie. Die verificatie geschiedt overeenkomstig de eisen van bijlage VI, deel B.
Artikel 12
Aanvullende eisen
1. Mode S-operators zorgen ervoor dat hun personeel dat met de implementatie van de toewijzing van ondervragingscodes is belast, wordt gewezen op de toepasselijke bepalingen van deze verordening en dat het voldoende voor zijn taken wordt opgeleid.
2. Mode S-operators:
|
a) |
stellen Mode S-handleidingen op en onderhouden deze, met daarin de nodige instructies en informatie die hun met de implementatie van de toewijzing van ondervragingscodes belaste personeel in staat stelt de bepalingen van deze verordening toe te passen; |
|
b) |
zorgen ervoor dat de onder a) bedoelde handleidingen toegankelijk zijn en worden bijgewerkt en dat het bijwerken en verspreiden ervan aan een passend kwaliteits- en documentconfiguratiebeheer worden onderworpen; |
|
c) |
zorgen ervoor dat de werkmethoden en exploitatieprocedures die vereist zijn voor de implementatie van de toewijzing van ondervragingscodes aan de toepasselijke bepalingen van deze verordening voldoen. |
3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat het personeel dat de ondervragingscodes toewijst, wordt gewezen op de toepasselijke bepalingen van deze verordening en dat het voldoende voor zijn taken wordt opgeleid.
4. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de gecentraliseerde dienst voor de toewijzing van ondervragingscodes:
|
a) |
handleidingen opstelt en onderhoudt met daarin de nodige instructies en informatie teneinde zijn personeel in staat te stellen de bepalingen van deze verordening toe te passen; |
|
b) |
ervoor zorgt dat de onder a) bedoelde handleidingen toegankelijk zijn en worden bijgewerkt en dat het bijwerken en verspreiden ervan aan een passend kwaliteits- en documentconfiguratiebeheer worden onderworpen; |
|
c) |
ervoor zorgt dat de werkmethoden en exploitatieprocedures aan de toepasselijke bepalingen van deze verordening voldoen. |
Artikel 13
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 3 is van toepassing met ingang van 1 januari 2011.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 30 maart 2009.
Voor de Commissie
Antonio TAJANI
Vicevoorzitter
(1) PB L 96 van 31.3.2004, blz. 26.
(2) PB L 96 van 31.3.2004, blz. 1.
BIJLAGE I
De in artikel 3, lid 1, en bijlage III, punt 2, bedoelde bepalingen van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie
|
1. |
Hoofdstuk 3 „Surveillance radar systems”, punt 3.1.2.5.2.1.2 „IC: Interrogator code” van ICAO-bijlage 10 „Aeronautical Telecommunications”, Volume IV „Surveillance Radar and Collision Avoidance Systems” (Derde uitgave, juli 2002, met inbegrip van wijziging 77). |
|
2. |
Hoofdstuk 5 „SSR Mode S Air-Ground Data Link”, punt 5.2.9 „The data link capability report format” van ICAO-bijlage 10 „Aeronautical Telecommunications”, Volume III „Communication Systems” (Eerste uitgave, wijziging 79). |
BIJLAGE II
Deel A: Eisen inzake de in artikel 4, lid 2, en artikel 5, leden 1 en 2, bedoelde aanvraag van een ondervragingscode
Een aanvraag van een ondervragingscode moet ten minste de volgende essentiële elementen omvatten:
|
a) |
een unieke aanvraagreferentie van de bevoegde lidstaat; |
|
b) |
de volledige gegevens van de vertegenwoordiger van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de coördinatie van de toewijzing van de Mode S-ondervragingscodes; |
|
c) |
de volledige gegevens van de contactpersoon van de Mode S-operator voor kwesties betreffende de toewijzing van Mode S-ondervragingscodes; |
|
d) |
de naam van het Mode S-ondervragingssysteem; |
|
e) |
het gebruik van het Mode S-ondervragingssysteem (operationeel of test); |
|
f) |
de locatie van het Mode S-ondervragingssysteem; |
|
g) |
de geplande datum voor de eerste Mode S-transmissie van het Mode S-ondervragingssysteem; |
|
h) |
de gevraagde Mode S-dekking; |
|
i) |
specifieke operationele vereisten; |
|
j) |
de mogelijkheid om SI-codes te gebruiken; |
|
k) |
de mogelijkheid om met II/SI-codes te werken; |
|
l) |
de mogelijkheid om met dekkingskaarten te werken. |
Deel B: Eisen inzake de in artikel 2, lid 10, en artikel 4, leden 3 en 4, bedoelde toewijzing van de ondervragingscodes
Een toewijzing van een ondervragingscode moet ten minste betrekking hebben op de volgende punten:
|
a) |
de desbetreffende aanvraagreferentie van de bevoegde lidstaat; |
|
b) |
een unieke toewijzingsreferentie van de dienst voor de toewijzing van ondervragingscodes; |
|
c) |
vervallen toewijzingsreferenties, indien vereist; |
|
d) |
de toegewezen ondervragingscode; |
|
e) |
beperkingen in de surveillance- en lock-outdekking in de vorm van beperkingen van het radarbereik of van de Mode S-dekkingskaart; |
|
f) |
de implementatietermijn waarbinnen de toewijzing moet worden geregistreerd in het in de aanvraag vermelde Mode S-ondervragingssysteem; |
|
g) |
de in acht te nemen uitvoeringssequentie; |
|
h) |
facultatief en in samenhang met andere alternatieven: clusteraanbeveling; |
|
i) |
specifieke operationele beperkingen, indien vereist. |
BIJLAGE III
De in artikel 3, onder 2, bedoelde II/SI-code-werking
|
1. |
Wanneer Mode S-ondervragingssystemen met een SI-code werken, moeten zij, indien dit mogelijk wordt gemaakt door een passende operationele parameter, ook targets identificeren op basis van collectieve ondervragingen die met de overeenstemmende II-code zijn gecodeerd. |
|
2. |
Wanneer Mode S-ondervragingssystemen met een SI-code werken, moeten zij, indien dit mogelijk wordt gemaakt door een passende operationele parameter, transponders waarvan het antwoord op collectieve ondervragingen met de overeenstemmende II-code is gecodeerd, als niet voor SI uitgeruste transponders beschouwen, ongeacht of in het verslag van de gegevensverbindingsmogelijkheden dat is omschreven in het in bijlage I, punt 2, genoemde document, is vermeld dat de transponder met SI-codes kan werken. |
|
3. |
Wanneer Mode S-ondervragingssystemen met een SI-code werken, moeten zij, indien dit mogelijk wordt gemaakt door een passende operationele parameter, transponders die niet met SI-codes kunnen werken, ondervragen met berichten van het Mode S-multisite-lock-outprotocol die bestemd zijn voor werking met II-codes. In dat geval moet de overeenstemmende II-code worden gebruikt. |
|
4. |
Wanneer Mode S-ondervragingssystemen met een SI-code werken, moeten zij, indien dit mogelijk wordt gemaakt door een passende operationele parameter, door de operator zodanig kunnen worden geconfigureerd dat zij:
|
|
5. |
Wanneer Mode S-ondervragingssystemen met een II-code werken, moeten zij, indien dit mogelijk wordt gemaakt door een passende operationele parameter, door de operator zodanig kunnen worden geconfigureerd dat zij:
|
|
6. |
Wanneer de II-/SI-code-werking is geactiveerd, behoeft geen rekening te worden gehouden met de lock-outkaarten voor transponders die niet met SI-codes kunnen werken. |
BIJLAGE IV
Deel A: De in artikel 10 bedoelde eisen inzake de beoordeling van de conformiteit of de gebruiksgeschiktheid van onderdelen van de systemen
|
1. |
Bij de verificatie moet worden aangetoond dat de onderdelen ter ondersteuning van de II-code- en SI-code-lock-outprotocollen en de II/SI-code-werking in overeenstemming zijn met de interoperabiliteits- en prestatievereisten van deze verordening, of dat zij geschikt zijn voor gebruik in de testomgeving. |
|
2. |
Het gebruik door de fabrikant, of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde vertegenwoordiger, van de in deel B beschreven module geldt als een afdoende conformiteitsbeoordelingsprocedure om de overeenstemming van de onderdelen te waarborgen en te bevestigen. Equivalente of strengere procedures mogen eveneens worden gebruikt. |
Deel B: Module voor interne productiecontrole
|
1. |
In deze module wordt de procedure beschreven in het kader waarvan de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde vertegenwoordiger die voldoet aan de in punt 2 genoemde verplichtingen, garandeert en verklaart dat de betrokken onderdelen voldoen aan de eisen van deze verordening. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde vertegenwoordiger stelt een schriftelijke verklaring van conformiteit of gebruiksgeschiktheid op overeenkomstig bijlage III, punt 3, van Verordening (EG) nr. 552/2004. |
|
2. |
De fabrikant stelt de in punt 4 beschreven technische documentatie samen en hij of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde vertegenwoordiger houdt deze gedurende ten minste tien jaar na de vervaardiging van de laatste onderdelen voor controledoeleinden ter beschikking van de bevoegde nationale toezichthoudende autoriteiten en van de verleners van luchtvaartnavigatiediensten die deze onderdelen in hun systemen integreren. De fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde vertegenwoordiger informeert de lidstaten over waar en hoe die technische documentatie ter beschikking kan worden gesteld. |
|
3. |
Indien de fabrikant niet in de Gemeenschap is gevestigd, wijst hij de personen aan die de onderdelen in de Gemeenschap in de handel brengen. Deze personen informeren de lidstaten over waar en hoe die technische documentatie ter beschikking kan worden gesteld. |
|
4. |
Op basis van de technische documentatie moet kunnen worden beoordeeld of de onderdelen in overeenstemming zijn met de eisen van deze verordening. Voor zover dat voor deze beoordeling nodig is, dient de technische documentatie tevens inzicht te verschaffen in het ontwerp, het fabricageproces en de werking van de onderdelen. |
|
5. |
De fabrikant of zijn gemachtigde vertegenwoordiger bewaart samen met de technische documentatie een afschrift van de verklaring van conformiteit of gebruiksgeschiktheid. |
BIJLAGE V
De in artikel 11 bedoelde voorwaarden
|
1. |
De verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet binnen zijn organisatie beschikken over rapporteringsmethoden waaruit blijkt dat de verificatie onpartijdig is verlopen en dat een onafhankelijk oordeel is geveld. |
|
2. |
De verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet erop toezien dat de bij de verificaties betrokken personeelsleden de controles met de grootst mogelijke beroepsintegriteit en technische bekwaamheid uitvoeren en dat hun oordeel of het resultaat van hun controles niet wordt beïnvloed door druk of — vooral financiële — aanmoedigingen van personen of groepen die belang hebben bij het resultaat van de controles. |
|
3. |
De verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet erop toezien dat de bij de verificaties betrokken personeelsleden toegang hebben tot apparatuur waarmee zij de vereiste controles goed kunnen uitvoeren. |
|
4. |
De verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet erop toezien dat de bij de verificaties betrokken personeelsleden een goede technische en beroepsopleiding hebben genoten, voldoende kennis hebben van de eisen die gesteld worden aan de controles die zij moeten uitvoeren, voldoende ervaring hebben met dergelijke werkzaamheden en in staat zijn de verklaringen, dossiers en verslagen op te stellen waaruit blijkt dat de verificaties zijn uitgevoerd. |
|
5. |
De verlener van luchtvaartnavigatiediensten moet erop toezien dat de bij de verificaties betrokken personeelsleden in staat zijn hun controles onpartijdig uit te voeren. Hun bezoldiging is niet afhankelijk van het aantal uitgevoerde controles of van het resultaat van die controles. |
BIJLAGE VI
Deel A: De in artikel 11, lid 1, bedoelde eisen inzake de verificatie van systemen
|
1. |
Uit de verificatie van systemen moet blijken of die systemen voldoen aan de in deze verordening genoemde interoperabiliteits-, prestatie-, nood- en veiligheidseisen, in een beoordelingsomgeving die de operationele context van de systemen weergeeft. Bij de verificatie van Mode S-ondervragingssystemen moet met name worden aangetoond:
|
|
2. |
De verificatie van de in artikel 1, lid 2, genoemde systemen gebeurt aan de hand van geschikte en erkende testmethoden en -praktijken. |
|
3. |
De testinstrumenten die bij de verificatie van de in artikel 1, lid 2, genoemde systemen worden gebruikt, moeten een geschikte functionaliteit hebben. |
|
4. |
De verificatie van de in artikel 1, lid 2, van deze verordening genoemde systemen moet de elementen voor het krachtens bijlage IV, punt 3, van Verordening (EG) nr. 552/2004 vereiste technische dossier opleveren, onder meer de volgende elementen:
|
|
5. |
De verlener van luchtvaartnavigatiediensten beheert de verificatieactiviteiten en:
|
|
6. |
De verlener van luchtvaartnavigatiediensten waarborgt dat de in artikel 1, lid 2, genoemde systemen, beproefd in een operationele testomgeving, voldoen aan de interoperabiliteits-, prestatie-, nood- en veiligheidseisen van deze verordening. |
|
7. |
Na een bevredigende voltooiing van de verificatie van de overeenstemming stellen de verleners van luchtvaartnavigatiediensten de EG-verklaring van verificatie van het systeem op en dienen die, samen met het technische dossier, in bij de nationale toezichthoudende autoriteit overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 552/2004. |
Deel B: De in artikel 11, lid 2, bedoelde eisen inzake de verificatie van systemen
|
1. |
Uit de verificatie van systemen moet blijken of die systemen voldoen aan de in deze verordening genoemde interoperabiliteits-, prestatie-, nood- en veiligheidseisen, in een beoordelingsomgeving die de operationele context van de systemen weergeeft. Bij de verificatie van Mode S-ondervragingssystemen moet met name worden aangetoond:
|
|
2. |
De verificatie van de in artikel 1, lid 2, genoemde systemen gebeurt aan de hand van geschikte en erkende testmethoden en -praktijken. |
|
3. |
De testinstrumenten die bij de verificatie van de in artikel 1, lid 2, genoemde systemen worden gebruikt, moeten een geschikte functionaliteit hebben. |
|
4. |
De verificatie van de in artikel 1, lid 2, van deze verordening genoemde systemen moet de elementen voor het krachtens bijlage IV, punt 3, van Verordening (EG) nr. 552/2004 vereiste technische dossier opleveren, onder meer de volgende elementen:
|
|
5. |
De verlener van luchtvaartnavigatiediensten stelt de geschikte operationele en technische testomgeving vast die de operationele omgeving goed weergeeft en laat de verificatie uitvoeren door een aangemelde instantie. |
|
6. |
De aangemelde instantie beheert de verificatieactiviteiten en:
|
|
7. |
De aangemelde instantie ziet erop toe dat de uitwisseling van informatie ter ondersteuning van de toewijzing en toepassing van Mode S-ondervragingscodes, die geïntegreerd zijn in systemen die in een gesimuleerde operationele omgeving worden geëxploiteerd, voldoen aan de in deze verordening vastgestelde interoperabiliteits-, prestatie-, nood- en veiligheidseisen. |
|
8. |
Na een bevredigende voltooiing van de verificatietaken stelt de aangemelde instantie een certificaat van overeenstemming op met betrekking tot de door die instantie uitgevoerde taken. |
|
9. |
Vervolgens stelt de verlener van luchtvaartnavigatiediensten de EG-verklaring van verificatie van het systeem op en dient die, samen met het technische dossier, in bij de nationale toezichthoudende autoriteit overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 552/2004. |
II Besluiten op grond van het EG- en het Euratom-Verdrag waarvan publicatie niet verplicht is
BESLUITEN/BESCHIKKINGEN
Raad
|
31.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 84/33 |
BESLUIT VAN DE RAAD
van 21 mei 2008
inzake de ondertekening en de voorlopige toepassing van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten
(2009/302/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2, juncto artikel 300, lid 2, eerste alinea, eerste zin,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
De Raad heeft de Commissie op 5 juni 2003 gemachtigd met derde landen te onderhandelen over de vervanging van sommige bepalingen in bestaande bilaterale overeenkomsten door een communautaire overeenkomst. |
|
(2) |
Overeenkomstig de mechanismen en richtsnoeren in de bijlage bij het besluit van de Raad van 5 juni 2003 houdende machtiging van de Commissie om met derde landen te onderhandelen over de vervanging van sommige bepalingen in bestaande bilaterale overeenkomsten door een communautaire overeenkomst, heeft de Commissie namens de Gemeenschap met Pakistan onderhandeld over een overeenkomst inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten. |
|
(3) |
Onder voorbehoud van mogelijke sluiting op een later tijdstip dient de overeenkomst waarover de Commissie heeft onderhandeld, te worden ondertekend en voorlopig te worden toegepast, |
BESLUIT:
Artikel 1
De ondertekening van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten wordt namens de Gemeenschap ondertekend onder voorbehoud van het besluit van de Raad tot sluiting van die overeenkomst.
De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht.
Artikel 2
Onder voorbehoud van sluiting wordt de voorzitter van de Raad gemachtigd de persoon (personen) aan te wijzen die bevoegd is (zijn) namens de Europese Gemeenschap de overeenkomst te ondertekenen.
Artikel 3
In afwachting van de inwerkingtreding van de overeenkomst wordt ze toegepast vanaf de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop de partijen elkaar in kennis hebben gesteld van de voltooiing van de daartoe vereiste procedures.
Artikel 4
De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de in artikel 8, lid 2, van de overeenkomst bedoelde kennisgeving te verrichten.
Gedaan te Brussel, 21 mei 2008.
Voor de Raad
De voorzitter
M. ZVER
OVEREENKOMST
tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten
DE EUROPESE GEMEENSCHAP,
enerzijds, en
DE ISLAMITISCHE REPUBLIEK PAKISTAN (hierna „Pakistan” genoemd),
anderzijds,
(hierna de „partijen” genoemd)
VASTSTELLEND dat sommige bepalingen in bilaterale overeenkomsten voor luchtdiensten tussen verscheidene lidstaten van de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan in overeenstemming moeten worden gebracht met de Gemeenschapswetgeving,
VASTSTELLEND dat de Europese Gemeenschap exclusief bevoegd is voor diverse aspecten die mogelijk zijn opgenomen in bilaterale overeenkomsten voor luchtdiensten tussen de lidstaten van de Europese Gemeenschap en derde landen,
VASTSTELLEND dat in een lidstaat gevestigde communautaire luchtvervoerders overeenkomstig de wetgeving van de Europese Gemeenschap het recht hebben gekregen op niet-discriminerende toegang tot luchtroutes tussen die lidstaat en derde landen,
GELET OP de overeenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en de in bijlage III vermelde vier Europese landen, waarbij onderdanen van deze landen de mogelijkheid krijgen eigendom te verwerven in luchtvervoerders die een vergunning hebben gekregen overeenkomstig de wetgeving van de Europese Gemeenschap,
ERKENNENDE dat alle aspecten van bilaterale overeenkomsten voor luchtdiensten tussen lidstaten van de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan in overeenstemming moeten zijn met de wetten van de partijen teneinde een solide rechtsgrondslag voor luchtdiensten tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan tot stand te brengen en de continuïteit van dergelijke luchtdiensten te behouden,
VASTSTELLEND dat deze overeenkomst geen gevolgen dient te hebben voor de bepalingen van de bilaterale overeenkomsten voor luchtdiensten tussen lidstaten de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan die niet strijdig zijn met de wetgeving van de Europese Gemeenschap en Pakistan,
ERKENNENDE dat sommige bepalingen van de tussen lidstaten van de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan gesloten bilaterale overeenkomsten voor luchtdiensten die i) luchtvaartmaatschappijen verplichten of aanzetten tot overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die ertoe strekken of tot gevolg hebben dat de mededinging op de relevante routes wordt verhinderd, beperkt of vervalst, of ii) de gevolgen van dergelijke overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen versterken, of iii) waarbij de verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen die de mededinging tussen luchtvaartmaatschappijen op de relevante routes verhinderen, beperken of verstoren, wordt toevertrouwd aan luchtvaartmaatschappijen of andere particuliere economische operatoren, de doeltreffendheid in het gedrang brengen van de op ondernemingen toepasselijke mededingingsregels,
VASTSTELLEND dat de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan er in het kader van deze overeenkomst niet naar streven het totale volume aan luchtverkeer tussen de Europese Gemeenschap en de Islamitische Republiek Pakistan te verhogen, noch om het evenwicht tussen communautaire luchtvervoerders en luchtvervoerders uit de Islamitische Republiek Pakistan te wijzigen, noch om wijzigingen aan te brengen in de bepalingen van bestaande bilaterale luchtdienstovereenkomsten inzake verkeersrechten,
ZIJN ALS VOLGT OVEREENGEKOMEN:
Artikel 1
Algemene bepalingen
1. In deze overeenkomst wordt onder „lidstaten” de lidstaten van de Europese Gemeenschap verstaan.
2. Wanneer in de in bijlage I vermelde overeenkomsten wordt verwezen naar onderdanen van de lidstaat die partij is bij de overeenkomst, wordt dit begrepen als een verwijzing naar onderdanen van de lidstaten van de Europese Gemeenschap.
3. Wanneer in de in bijlage I vermelde overeenkomsten wordt verwezen naar luchtvervoerders of luchtvaartmaatschappijen van de lidstaat die partij is bij de overeenkomst, wordt dit begrepen als een verwijzing naar de door die lidstaat aangewezen luchtvervoerders of luchtvaartmaatschappijen.
Artikel 2
Aanwijzing door een lidstaat
1. De bepalingen van de leden 2 en 3 van dit artikel hebben voorrang op de overeenkomstige bepalingen van de in bijlage II, onder a) en b), genoemde artikelen wat betreft de aanwijzing van luchtvervoerders door de desbetreffende lidstaat, de vergunningen en machtigingen die door de Islamitische Republiek Pakistan aan deze luchtvervoerder zijn toegekend en de weigering, intrekking, opschorting of beperking van de vergunningen en machtigingen van de luchtvervoerder.
2. Bij ontvangst van een aanwijzing door een lidstaat van de Europese Gemeenschap verstrekt de Islamitische Republiek Pakistan de passende vergunningen en machtigingen met zo weinig mogelijk procedurele vertraging, wanneer:
|
i) |
de luchtvervoerder, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, op het grondgebied van de aanwijzende lidstaat is gevestigd en beschikt over een geldige exploitatievergunning overeenkomstig het Europese Gemeenschapsrecht, en |
|
ii) |
de lidstaat die verantwoordelijk is voor de afgifte van het Air Operator's Certificate op doeltreffende wijze controleert of de luchtvervoerder de regelgeving naleeft en de bevoegde luchtvaartautoriteit duidelijk in de aanwijzing is vermeld, en |
|
iii) |
de luchtvervoerder rechtstreeks of door een meerderheidsbelang eigendom is van lidstaten en/of onderdanen van lidstaten, en/of van andere in bijlage III vermelde landen en/of onderdanen van die landen, en deze landen en/of onderdanen daadwerkelijk zeggenschap uitoefenen over de luchtvervoerder, en |
|
iv) |
de hoofdzetel van de luchtvervoerder gevestigd is op het grondgebied van de lidstaat die de geldige exploitatievergunning voor die luchtvervoerder heeft afgegeven. |
3. De Islamitische Republiek Pakistan mag de vergunningen of machtigingen van een door een lidstaat aangewezen luchtvervoerder weigeren, intrekken, opschorten of beperken wanneer:
|
i) |
de luchtvervoerder, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, niet op het grondgebied van de aanwijzende lidstaat is gevestigd en niet beschikt over een geldige exploitatievergunning van een lidstaat overeenkomstig het Europese Gemeenschapsrecht, of |
|
ii) |
de lidstaat die verantwoordelijk is voor de afgifte van het Air Operator's Certificate niet op doeltreffende wijze controleert of de luchtvervoerder de regelgeving naleeft, of wanneer de relevante luchtvaartautoriteit niet duidelijk in de aanwijzing is vermeld, of |
|
iii) |
de luchtvervoerder niet rechtstreeks of door een meerderheidsbelang eigendom is van lidstaten en/of onderdanen van lidstaten, en/of van andere in bijlage III vermelde landen en/of onderdanen van die landen, en deze landen en/of onderdanen niet daadwerkelijk zeggenschap uitoefenen over de luchtvervoerder, of |
|
iv) |
de hoofdzetel van de luchtvervoerder niet gevestigd is op het grondgebied van de lidstaat die de geldige exploitatievergunning voor die luchtvervoerder heeft afgegeven, of |
|
v) |
de luchtvervoerder reeds over een exploitatievergunning beschikt krachtens een bilaterale overeenkomst tussen de Islamitische Republiek Pakistan en een andere lidstaat en de luchtvervoerder, door krachtens de onderhavige overeenkomst verkeersrechten uit te oefenen op een traject dat een punt in die andere lidstaat omvat, de krachtens die andere overeenkomst opgelegde beperkingen van de verkeersrechten omzeilt, of |
|
vi) |
de luchtvervoerder houder is van een Air Operator's Certificate en een exploitatievergunning die zijn afgegeven door een lidstaat waarmee de Islamitische Republiek Pakistan geen bilaterale overeenkomst voor luchtdiensten heeft gesloten en wanneer die lidstaat verkeersrechten of aanverwante commerciële mogelijkheden heeft geweigerd aan een luchtvervoerder met een door de Islamitische Republiek Pakistan is afgegeven vergunning. |
4. Bij de uitoefening van de rechten die haar krachtens lid 3 zijn verleend, mag de Islamitische Republiek Pakistan geen onderscheid maken tussen communautaire luchtvervoerders op grond van nationaliteit, voor zover ze aan de bovenvermelde eisen voldoet.
Artikel 3
Veiligheid
1. De bepalingen van lid 2 van dit artikel vormen een aanvulling op de desbetreffende bepalingen in de in bijlage II, onder c), vermelde artikelen.
2. Wanneer een lidstaat een luchtvervoerder heeft aangewezen die onder het wettelijk toezicht van een andere lidstaat staat, zijn de rechten van de Islamitische Republiek Pakistan uit hoofde van de veiligheidsvoorschriften van de overeenkomst tussen de lidstaat die de luchtvervoerder heeft aangewezen en de Islamitische Republiek Pakistan zowel van toepassing op de vaststelling, naleving of handhaving van veiligheidsnormen door die andere lidstaat als op de exploitatievergunning van die luchtvervoerder.
Artikel 4
Tarieven voor vervoer binnen de Europese Gemeenschap
1. De bepalingen van lid 2 van dit artikel vormen een aanvulling op de overeenkomstige bepalingen van de in bijlage II, onder d), vermelde artikelen.
2. De tarieven die de luchtvervoerder(s) welke door de Islamitische Republiek Pakistan is/zijn aangewezen krachtens een in bijlage I vermelde overeenkomst die een in bijlage II, onder d), vermelde bepaling bevat, in rekening brengen voor vervoer dat volledig binnen de Europese Gemeenschap plaatsvindt, zijn onderhevig aan de Europese Gemeenschapswetgeving. De wetgeving van de Europese Gemeenschap wordt op niet-discriminerende wijze toegepast.
Artikel 5
Verenigbaarheid met de mededingingsregels
1. Onverminderd andersluidende bepalingen mag niets in de in bijlage I vermelde overeenkomsten i) aanzetten tot overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die de mededinging verhinderen, verstoren of beperken, ii) de gevolgen van dergelijke overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen versterken, of iii) de verantwoordelijkheid voor het nemen van maatregelen die de mededinging verhinderen, verstoren of beperken, toevertrouwen aan particuliere economische operatoren.
2. De bepalingen in de in bijlage I vermelde overeenkomsten die niet verenigbaar zijn met lid 1 van dit artikel worden niet toegepast.
Artikel 6
Bijlagen bij de overeenkomst
De bijlagen bij deze overeenkomst maken integrerend deel uit van de overeenkomst.
Artikel 7
Herziening of wijziging
De overeenkomstsluitende partijen mogen deze overeenkomst op elk ogenblik met wederzijdse instemming wijzigen. Elke partij mag op elk ogenblik verzoeken deze overeenkomst met wederzijdse instemming te wijzigen of te herzien; de andere partij moet uiterlijk 60 (zestig) dagen na dat verzoek antwoord geven.
Artikel 8
Inwerkingtreding en voorlopige toepassing
1. Deze overeenkomst treedt in werking wanneer de partijen elkaar schriftelijk hebben meegedeeld dat zij hun interne procedures voor de inwerkingtreding van de overeenkomst hebben voltooid.
2. Onverminderd het bepaalde in lid 1 stemmen de partijen ermee in deze overeenkomst voorlopig toe te passen vanaf de eerste dag van de maand volgende op de datum waarop de partijen elkaar in kennis hebben gesteld van de voltooiing van de daartoe vereiste procedures.
3. Overeenkomsten en andere regelingen tussen lidstaten en de Islamitische Republiek Pakistan die op de datum van ondertekening van deze overeenkomst nog niet in werking zijn getreden en niet voorlopig worden toegepast, zijn vermeld in bijlage I, onder b). Zodra deze overeenkomsten en regelingen in werking treden of voorlopig worden toegepast, vallen ze onder de onderhavige overeenkomst.
Artikel 9
Beëindiging
1. Wanneer een in bijlage vermelde overeenkomst wordt beëindigd, worden ook alle bepalingen van de onderhavige overeenkomst die betrekking hebben op de desbetreffende in bijlage I vermelde overeenkomst tegelijkertijd beëindigd.
2. Wanneer alle in bijlage I vermelde overeenkomsten worden beëindigd, wordt de onderhavige overeenkomst tegelijkertijd beëindigd.
TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, deze overeenkomst hebben ondertekend.
Gedaan te Brussel in tweevoud, op de vierentwintigste februari tweeduizend negen in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal.
За Европейската общност
Por la Comunidad Europea
Za Evropské společenství
For Det Europæiske Fællesskab
Für die Europäische Gemeinschaft
Euroopa Ühenduse nimel
Για την Ευρωπαϊκή Κοινότητα
For the European Community
Pour la Communauté européenne
Per la Comunità europea
Eiropas Kopienas vārdā
Europos bendrijos vardu
Az Európai Közösség részéről
Għall-Komunità Ewropea
Voor de Europese Gemeenschap
W imieniu Wspólnoty Europejskiej
Pela Comunidade Europeia
Pentru Comunitatea Europeană
Za Európske spoločenstvo
Za Evropsko skupnost
Euroopan yhteisön puolesta
För Europeiska gemenskapen
За Ислямска република Пакистан
Por la República Islámica de Pakistán
Za Pákistánskou islámskou republiku
For Den Islamiske Republik Pakistan
Für die Islamische Republik Pakistan
Pakistani Islamivabariigi nimel
Για την Ισλαμική Δημοκρατία του Πακιστάν
For the Islamic Republic of Pakistan
Pour la République islamique du Pakistan
Per la Repubblica islamica del Pakistan
Pakistānas Islāma Republikas vārdā
Pakistano Islamo Respublikos vardu
A Pakisztáni Iszlám Köztársaság részéről
Għar-Repubblika Iżlamika tal-Pakistan
Voor de Islamitische Republiek Pakistan
W imieniu Islamskiej Republiki Pakistanu
Pela República Islâmica do Paquistão
Pentru Republica Islamică Pakistan
Za Pakistanskú islamskú republiku
Za Islamsko republiko Pakistan
Pakistanin islamilaisen tasavallan puolesta
För Islamiska republiken Pakistan
BIJLAGE I
Voorlopige lijst van de overeenkomsten waarnaar wordt verwezen in artikel 1 van deze overeenkomst
|
a) |
Overeenkomsten voor luchtdiensten tussen de Islamitische Republiek Pakistan en lidstaten van de Europese Gemeenschap die, op de datum van ondertekening van onderhavige overeenkomst, zijn gesloten, ondertekend en/of voorlopig worden toegepast:
|
|
b) |
Geparafeerde of ondertekende overeenkomsten voor luchtdiensten en andere regelingen tussen de Islamitische Republiek Pakistan en lidstaten van de Europese Gemeenschap die, op de datum van ondertekening van onderhavige overeenkomst, nog niet zijn van kracht geworden en niet voorlopig worden toegepast:
|
BIJLAGE II
Voorlopige lijst van artikelen die zijn opgenomen in de in bijlage I vermelde overeenkomsten en waarnaar wordt verwezen in de artikelen 2 tot en met 4 van deze overeenkomst
|
a) |
Aanwijzing door een lidstaat:
|
|
b) |
Weigering, intrekking, opschorting of beperking van vergunningen of machtigingen:
|
|
c) |
Veiligheid:
|
|
d) |
Tarieven voor vervoer binnen de Europese Gemeenschap:
|
BIJLAGE III
Lijst van andere landen waarnaar wordt verwezen in artikel 2 van deze overeenkomst
|
a) |
De Republiek IJsland (krachtens de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte); |
|
b) |
Het Vorstendom Liechtenstein (krachtens de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte); |
|
c) |
Het Koninkrijk Noorwegen (krachtens de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte); |
|
d) |
De Zwitserse Bondsstaat (krachtens de Overeenkomst inzake luchtvervoer tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat). |
Conferentie van de Vertegenwoordigers van de Regeringen van de Lid-Staten
|
31.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 84/43 |
BESLUIT VAN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN
van 25 maart 2009
houdende benoeming van twee rechters bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen
(2009/303/EG, Euratom)
DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 223,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op artikel 139,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Overeenkomstig de bepalingen van de Verdragen moet om de drie jaar een gedeeltelijke vervanging plaatsvinden van de rechters en de advocaten-generaal van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. |
|
(2) |
Voor de periode van 7 oktober 2009 tot en met 6 oktober 2015 dienen dertien rechters en vier advocaten-generaal te worden benoemd. |
|
(3) |
Op 25 februari 2009 heeft de conferentie van de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten elf rechters en vier advocaten-generaal bij het Hof van Justitie benoemd voor de bovengenoemde periode. |
|
(4) |
Ter vervollediging van de gedeeltelijke vervanging van de rechters bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen dienen de regeringen van de lidstaten nog twee rechters te benoemen wier huidige ambtstermijn afloopt op 6 oktober 2009, |
BESLUITEN:
Artikel 1
De heer Marko ILEŠIČ en mevrouw Camelia TOADER worden benoemd tot rechters bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen voor de periode van 7 oktober 2009 tot en met 6 oktober 2015.
Artikel 2
Dit besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 25 maart 2009.
De voorzitster
M. VICENOVÁ
Commissie
|
31.3.2009 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 84/44 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 30 maart 2009
tot benoeming van twaalf leden van het Europees Raadgevend Comité voor de statistiek
(Voor de EER relevante tekst)
(2009/304/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Besluit nr. 234/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 tot oprichting van een Europees Raadgevend Comité voor de statistiek en tot intrekking van Besluit 91/116/EEG van de Raad (1), en met name op artikel 4, lid 1, onder a),
Na raadpleging van de Raad,
Na raadpleging van het Europees Parlement,
Overwegende hetgeen volgt:
|
(1) |
Het Europees Raadgevend Comité voor de statistiek telt 24 leden. |
|
(2) |
Overeenkomstig artikel 4, lid 1, van Besluit nr. 234/2008/EG worden twaalf leden benoemd door de Commissie, na raadpleging van het Europees Parlement en de Raad. |
|
(3) |
De lidstaten hebben de Commissie een lijst met kandidaten met een gevestigde reputatie op statistiekgebied verstrekt. |
|
(4) |
De Commissie ziet erop toe dat bij de benoeming van die twaalf leden de gebruikers, respondenten en andere belanghebbenden bij de communautaire statistieken (met inbegrip van de wetenschappelijke wereld, de sociale partners en het maatschappelijk middenveld) gelijk vertegenwoordigd zijn, |
BESLUIT:
Artikel 1
De personen die in de bijlage worden genoemd, worden voor vijf jaar benoemd als leden van het Europees Raadgevend Comité voor de statistiek.
Artikel 2
Dit besluit treedt in werking op de dag van zijn aanneming.
Gedaan te Brussel, 30 maart 2009.
Voor de Commissie
Joaquín ALMUNIA
Lid van de Commissie
BIJLAGE
Karl Andrea FEMRELL
Ladislav KABÁT
Lea KAUPPI
Irena E. KOTOWSKA
Denise Anne LIEVESLEY
Hristina MITREVA
Luca PAOLAZZI
Robert ROCHEFORT
Julio RODRĺGUEZ LÓPEZ
Ineke STOOP
Hartmut TOFAUTE
Brendan WALSH