EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CJ0670

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 26 juli 2017.
Procedure ingeleid door Jan Šalplachta.
Verzoek van het Bundesarbeitsgericht om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen – Richtlijn 2003/8/EG – Gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen – Werkingssfeer – Regeling van een lidstaat die bepaalt dat de kosten voor de vertaling van de voor de behandeling van een verzoek om rechtsbijstand vereiste begeleidende stukken niet kunnen worden terugbetaald.
Zaak C-670/15.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2017:594

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)

26 juli 2017 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen – Richtlijn 2003/8/EG – Gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen – Werkingssfeer – Regeling van een lidstaat die bepaalt dat de kosten voor de vertaling van de voor de behandeling van een verzoek om rechtsbijstand vereiste begeleidende stukken niet kunnen worden terugbetaald”

In zaak C‑670/15,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Bundesarbeitsgericht (hoogste federale rechter in arbeidszaken, Duitsland) bij beslissing van 5 november 2015, ingekomen bij het Hof op 15 december 2015, in de procedure die is ingeleid door

Jan Šalplachta,

wijst HET HOF (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. L. da Cruz Vilaça, kamerpresident, A. Tizzano (rapporteur), vicepresident van het Hof, M. Berger, E. Levits en F. Biltgen, rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: K. Malacek, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 november 2016,

gelet op de opmerkingen van:

Jan Šalplachta, vertegenwoordigd door K. Jurisch en P. Probst, Rechtsanwälte,

de Duitse regering, vertegenwoordigd door M. Hellmann, T. Henze en J. Mentgen als gemachtigden,

de Tsjechische regering, vertegenwoordigd door L. Březinová, M. Smolek en J. Vláčil als gemachtigden,

de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. Sampol Pucurull als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Heller en M. Wilderspin als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 1 februari 2017,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 1 en 2 van richtlijn 2003/8/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen, door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen (PB 2003, L 26, blz. 41, met rectificatie in PB 2003, L 32, blz. 16).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een door Jan Šalplachta ingeleide procedure ter zake van de betaling van achterstallig loon door Elektroanlagen & Computerbau GmbH, zijn voormalige werkgever.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De overwegingen 5, 6, 18 en 23 van richtlijn 2003/8 luiden als volgt:

„(5)

Deze richtlijn is gericht op de bevordering van de toepassing van rechtsbijstand in grensoverschrijdende geschillen ten behoeve van personen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, indien bijstand noodzakelijk is om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen. Het algemeen erkende recht op toegang tot de rechter is ook neergelegd in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(6)

Het gebrek aan middelen van een persoon die als eiser of verweerder betrokken is bij een geschil, noch moeilijkheden die verband houden met het grensoverschrijdende karakter van een geschil, mogen de daadwerkelijke toegang tot de rechter belemmeren.

[...]

(18)

De complexiteit van en de verschillen tussen de rechtsstelsels van de lidstaten, alsook de kosten die inherent zijn aan het grensoverschrijdende karakter van een geschil mogen de toegang tot de rechter niet belemmeren. Derhalve moet de rechtsbijstand de kosten dekken die rechtstreeks verband houden met het grensoverschrijdende karakter van een geschil.

[...]

(23)

Omdat de rechtsbijstand wordt verleend door de lidstaat waar de zaak wordt behandeld of waar om tenuitvoerlegging wordt verzocht, met uitzondering van de precontentieuze bijstand indien de verzoeker om rechtsbijstand zijn woonplaats of gewone verblijfplaats niet heeft in de lidstaat waar de zaak behandeld wordt, moet deze lidstaat zijn eigen wetgeving toepassen en daarbij de beginselen van deze richtlijn in acht nemen.”

4

Artikel 1 van richtlijn 2003/8, met het opschrift „Doelstellingen en toepassingsgebied”, voorziet in het volgende:

„1.   Deze richtlijn is gericht op de verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand in die geschillen.

2.   De richtlijn is in grensoverschrijdende geschillen van toepassing op burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht. Zij heeft met name geen betrekking op fiscale zaken, douanezaken of administratiefrechtelijke zaken.

3.   In deze richtlijn wordt onder ‚lidstaat’ verstaan, de lidstaten met uitzondering van Denemarken.”

5

Artikel 2 van deze richtlijn, „Grensoverschrijdende geschillen”, bepaalt:

„1.   Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder grensoverschrijdend geschil verstaan, een geschil waarbij de partij die in het kader van deze richtlijn om rechtsbijstand verzoekt haar woonplaats of gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan die waar de zaak behandeld wordt of waar de beslissing ten uitvoer gelegd moet worden.

2.   De lidstaat waarin een partij haar woonplaats heeft, wordt vastgesteld in overeenstemming met artikel 59 van verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [(PB 2001, L 12, blz. 1)].

3.   Het tijdstip dat in aanmerking moet worden genomen om te bepalen of er sprake is van een grensoverschrijdend geschil, is dat van de indiening van het verzoek, in overeenstemming met deze richtlijn.”

6

Artikel 3 van genoemde richtlijn, „Recht op rechtsbijstand”, is als volgt verwoord:

„1.   Natuurlijke personen die betrokken zijn bij een onder deze richtlijn vallend geschil, hebben recht op adequate rechtsbijstand teneinde hun daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen, onder de voorwaarden bepaald in deze richtlijn.

2.   Rechtsbijstand wordt adequaat geacht wanneer hij voorziet in:

a)

advies in de precontentieuze fase met het oog op het vinden van een oplossing voordat er gerechtelijke procedures worden ingeleid;

b)

juridische bijstand en vertegenwoordiging in rechte, alsook vrijstelling van of tegemoetkoming in de proceskosten van de begunstigde, met inbegrip van de in artikel 7 bedoelde kosten en het honorarium van personen die in opdracht van de rechter in de procedure optreden.

In lidstaten waarin een in het ongelijk gestelde partij aansprakelijk is voor de kosten van de wederpartij, dekt de rechtsbijstand, indien de begunstigde de zaak verliest, de door de wederpartij gemaakte kosten, indien die kosten erdoor gedekt zouden worden als de begunstigde zijn woonplaats of gewone verblijfplaats zou hebben in de lidstaat waar de zaak wordt behandeld.

[...]”

7

De leden 1 en 2 van artikel 5 van richtlijn 2003/8, „Voorwaarden inzake financiële middelen”, luiden als volgt:

„1.   De lidstaten kennen rechtsbijstand toe aan de in artikel 3, lid 1, bedoelde personen die wegens hun economische situatie geheel of ten dele niet in staat zijn de in artikel 3, lid 2, bedoelde proceskosten te dragen, teneinde hun daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.

2.   De economische situatie van een persoon wordt beoordeeld door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de zaak wordt behandeld aan de hand van verschillende objectieve criteria, zoals inkomen, vermogen en de gezinssituatie, met inbegrip van een raming van de middelen van personen die financieel afhankelijk zijn van de verzoeker.”

8

In artikel 7 van diezelfde richtlijn, „Kosten die verband houden met het grensoverschrijdende karakter van het geschil”, is het volgende bepaald:

„Rechtsbijstand die wordt toegekend in de lidstaat waar de zaak wordt behandeld, omvat de volgende kosten die rechtstreeks verband houden met het grensoverschrijdende karakter van het geschil:

a)

kosten van tolken;

b)

kosten voor de vertaling van de voor de afdoening van de zaak benodigde stukken die door de rechter of de bevoegde autoriteit worden verlangd en door de begunstigde worden overgelegd; en

c)

reiskosten die voor rekening van de verzoeker komen, voor zover bij het voorleggen van de zaak van de verzoeker de fysieke aanwezigheid van de betrokkenen ter terechtzitting bij de wet of door de rechter van die lidstaat geboden is en de rechter besluit dat de betrokkenen niet anderszins ten genoegen van de rechter kunnen worden gehoord.”

9

In artikel 8 van richtlijn 2003/8, „Kosten voor rekening van de lidstaat van de woonplaats of de gewone verblijfplaats”, is het volgende opgenomen:

„De lidstaat waar de verzoeker om rechtsbijstand zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, verleent de vereiste, in artikel 3, lid 2, bedoelde rechtsbijstand tot dekking van

a)

de kosten in verband met de bijstand van een lokale advocaat of enige andere persoon die bij de wet gemachtigd is juridisch advies te verlenen, welke in die lidstaat zijn gemaakt totdat het verzoek om rechtsbijstand in overeenstemming met deze richtlijn is ontvangen in de lidstaat waar de zaak wordt behandeld;

b)

de kosten voor de vertaling van het verzoek en van de vereiste begeleidende stukken, wanneer het verzoek bij de autoriteiten in die lidstaat wordt ingediend.”

10

Artikel 12 van deze richtlijn, „Autoriteit die rechtsbijstand toekent”, luidt:

„Rechtsbijstand wordt toegekend of geweigerd door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de zaak wordt behandeld, onverminderd artikel 8.”

11

Artikel 13 van genoemde richtlijn, „Indiening en verzending van verzoeken om rechtsbijstand”, is als volgt verwoord:

„1.   Verzoeken om rechtsbijstand kunnen worden ingediend bij

a)

hetzij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de verzoeker zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft (verzendende autoriteit),

b)

hetzij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de zaak wordt behandeld of waar de beslissing ten uitvoer moet worden gelegd (ontvangende autoriteit).

2.   De verzoeken om rechtsbijstand worden ingevuld, en de begeleidende stukken worden vertaald

a)

in de officiële taal of een van de officiële talen van de lidstaat van de bevoegde ontvangende autoriteit die een van de talen van de instellingen van de [Unie] is; of

b)

in een andere taal waarvan die lidstaat in overeenstemming met artikel 14, lid 3, heeft verklaard dat hij deze kan aanvaarden.

[...]

4.   De verzendende autoriteit staat de verzoeker bij door erop toe te zien dat het verzoek vergezeld gaat van alle begeleidende stukken die, voor zover haar bekend, vereist zijn opdat het verzoek in behandeling kan worden genomen. Tevens staat zij de verzoeker bij door in overeenstemming met artikel 8, onder b), te voorzien in de eventueel noodzakelijke vertaling van de begeleidende stukken.

De bevoegde verzendende autoriteit verzendt het verzoek binnen 15 dagen te rekenen vanaf het tijdstip van ontvangst van het naar behoren in een van de in lid 2 bedoelde talen ingevulde verzoek en de zo nodig in een van die talen vertaalde begeleidende stukken naar de bevoegde ontvangende autoriteit in de andere lidstaat.

[...]

6.   De lidstaten vragen geen vergoeding voor overeenkomstig lid 4 verstrekte diensten. [...]”

Duits recht

12

§ 114, lid 1, van de Zivilprozessordnung (Duits wetboek van burgerlijke rechtsvordering), voorziet in de versie die op de feiten van het hoofdgeding van toepassing is (hierna: „ZPO”), in het volgende:

„Een partij die op grond van haar persoonlijke en financiële situatie de proceskosten niet, slechts ten dele of slechts in verschillende termijnen kan betalen, verkrijgt desgevraagd rechtsbijstand, indien de vordering of het verweer in rechte voldoende kans van slagen biedt en niet vexatoir lijkt. Voor grensoverschrijdende rechtsbijstand binnen de Europese Unie zijn voorts de §§ 1076 tot en met 1078 van toepassing.”

13

§ 117 van de ZPO bepaalt:

„(1)   Het verzoek om rechtsbijstand dient bij de voor het geschil bevoegde rechter te worden ingediend; [...]

(2)   Bij het verzoek dient de partij een verklaring omtrent haar persoonlijke en economische situatie (gezinssituatie, beroep, vermogen, inkomen en lasten) alsook relevante begeleidende bewijsstukken te voegen. [...]”

14

§ 1076 van de ZPO luidt:

„Voor grensoverschrijdende rechtsbijstand binnen de Europese Unie op grond van [richtlijn 2003/8] zijn de §§ 114 tot en met 127a van toepassing voor zover hierna niet anders is bepaald.”

15

§ 1078 van de ZPO is als volgt verwoord:

„(1)

Voor inkomende verzoeken om grensoverschrijdende rechtsbijstand is de voor het geschil bevoegde rechter of de executierechter bevoegd. De verzoeken dienen in de Duitse taal te worden opgesteld en de begeleidende stukken dienen vergezeld te gaan van een vertaling in de Duitse taal. [...]

[...]

16

§ 184, eerste volzin, van het Gerichtsverfassungsgesetz (Duitse wet op de rechterlijke organisatie), luidt in de op de feiten van het hoofdgeding toepasselijke versie als volgt:

„De gerechtstaal is Duits.”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

17

Uit de verwijzingsbeslissing volgt dat Šalplachta, die zijn woonplaats in Tsjechië heeft, zich bij akten van 24 september 2013 en 21 oktober 2013 tot het Arbeitsgericht Zwickau (arbeidsrechter in eerste aanleg Zwickau, Duitsland) heeft gewend met een beroep dat ertoe strekte Elektroanlagen & Computerbau te veroordelen tot betaling van achterstallig loon. In het kader van zijn beroep heeft de verzoeker in het hoofdgeding ook rechtsbijstand voor de procedure in eerste aanleg aangevraagd.

18

Bij akte van 27 november 2013 heeft de verzoeker in het hoofdgeding verzocht om uitbreiding van het verzoek om rechtsbijstand tot de kosten voor de vertaling van stukken betreffende zijn inkomsten en vermogen in het Duits. Deze vertaling was door een professioneel vertaalbureau met zetel te Dresden (Duitsland) vervaardigd.

19

Bij beschikking van 8 april 2014 heeft het Arbeitsgericht Zwickau rechtsbijstand toegekend voor de procedure in eerste aanleg, en tegelijk geweigerd om deze bijstand uit te strekken tot de kosten van de vertaling van genoemde stukken.

20

Het door verzoeker in het hoofdgeding tegen deze weigering ingestelde beroep is door het Landesarbeitsgericht Chemnitz (arbeidsrechter van de deelstaat Saksen, Chemnitz, Duitsland) verworpen bij beslissing van 15 april 2015. Deze rechter heeft er met name op gewezen dat volgens richtlijn 2003/8 in de kosten van de vertaling van stukken bij een rechtsbijstandsverzoek tegemoet kan worden gekomen wanneer dat verzoek wordt ingediend bij de verzendende autoriteit in de zin van artikel 13, lid 1, onder a), van die richtlijn, zijnde de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de verzoeker zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. Deze bepalingen voorzien echter niet in een tegemoetkoming in deze kosten wanneer het verzoek, zoals in dit geval, rechtstreeks wordt ingediend bij de ontvangende autoriteit in de zin van artikel 13, lid 1, onder b), van genoemde richtlijn, zijnde de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de zaak wordt behandeld of waar de beslissing ten uitvoer moet worden gelegd.

21

Volgens deze rechter volgt bovendien uit de §§ 114 en 1078 van de ZPO dat de rechtsbijstand alleen de kosten van de gerechtelijke procedure omvat. Deze bijstand strekt zich dus niet uit tot de kosten voor de vertaling van de stukken die in het kader van de procedure voor het onderzoek van het verzoek om rechtsbijstand moeten worden overgelegd, aangezien die kosten worden geacht buiten de contentieuze procedure om te zijn gemaakt.

22

Verzoeker in het hoofdgeding heeft tegen die beslissing hogere voorziening ingesteld bij het Bundesarbeitsgericht (hoogste federale rechter in arbeidszaken, Duitsland). Die rechter is van oordeel dat uit richtlijn 2003/8 niet met voldoende duidelijkheid kan worden opgemaakt of en in hoeverre de lidstaat waar de zaak wordt behandeld, verplicht is om de kosten voor de vertaling van stukken die verband houden met een rechtsbijstandsverzoek op zich te nemen wanneer, zoals in de zaak in het hoofdgeding, de verzoeker om rechtsbijstand die documenten zelf heeft laten vertalen en zijn verzoek rechtstreeks bij de voor het geschil bevoegde rechter heeft ingediend, die in zijn hoedanigheid van ontvangende autoriteit in de zin van artikel 13, lid 1, onder b), van die richtlijn eveneens bevoegd is om op dat verzoek te beslissen. Hij wijst er evenwel op dat de weigering om de rechtsbijstand tot de kosten van de vertaling van die stukken uit te strekken, gesteld al dat dit de daadwerkelijke toegang tot de rechter belemmert, een legitiem doel dient, namelijk te voorkomen dat de schatkist van de lidstaat waar de zaak wordt behandeld, wordt geconfronteerd met kosten die eerder voor rekening horen te komen van de lidstaat waar de verzoeker zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.

23

In die omstandigheden heeft het Bundesarbeitsgericht de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Vereist het recht van een natuurlijke persoon op een effectieve toegang tot de rechter bij een grensoverschrijdend geschil in de zin van de artikelen 1 en 2 van [richtlijn 2003/8] dat de door de Bondsrepubliek Duitsland verleende rechtsbijstand de door de verzoeker voorgeschoten kosten omvat voor de vertaling van de verklaring en de begeleidende stukken bij het verzoek om rechtsbijstand, wanneer de verzoeker tegelijkertijd met het instellen van de rechtsvordering bij de voor het geschil bevoegde rechter, die ook bevoegd is als ontvangende autoriteit in de zin van artikel 13, lid 1, onder b), van de richtlijn, om rechtsbijstand verzoekt en zelf de vertaling heeft laten maken?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

24

De verwijzende rechter wenst met zijn prejudiciële vraag in essentie te vernemen of de artikelen 3, 8 en 12 van richtlijn 2003/8, in onderlinge samenhang gelezen, aldus moeten worden uitgelegd dat de rechtsbijstand die wordt toegekend door de lidstaat waar de zaak wordt behandeld, waarin een natuurlijke persoon met woonplaats of gewone verblijfplaats in een andere lidstaat een verzoek om rechtsbijstand heeft ingediend in het kader van een grensoverschrijdend geschil, ook de kosten omvat die deze persoon heeft voorgeschoten voor de vertaling van de voor de behandeling van dat verzoek vereiste begeleidende stukken.

25

Om op die vraag te antwoorden, moet erop worden gewezen dat richtlijn 2003/8 volgens overweging 5 daarvan is gericht op de bevordering van de toepassing van rechtsbijstand in grensoverschrijdende burgerlijke en handelsgeschillen, om te waarborgen dat personen die niet over toereikende financiële middelen beschikken, daadwerkelijke toegang tot de rechter hebben overeenkomstig artikel 47, derde alinea, van het Handvest van de grondrechten.

26

Zoals is vermeld in overweging 6 van die richtlijn, mogen immers noch het gebrek aan middelen van een persoon die betrokken is bij een geschil, noch moeilijkheden die verband houden met het grensoverschrijdende karakter van een geschil, de daadwerkelijke toegang tot de rechter belemmeren.

27

In dat verband vloeit uit genoemde richtlijn voort dat taalbarrières een persoon die zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat dan die waarin de zaak wordt behandeld, niet mogen beperken in zijn mogelijkheden om zijn rechten ten volle te laten gelden voor de gerechten van een andere lidstaat wanneer de procestaal in die andere lidstaat een andere is dan in eerstgenoemde lidstaat. Dit vereiste strekt zich ook uit tot stukken en bewijzen die, gezien het grensoverschrijdende karakter van het geschil, zijn opgesteld in een andere taal dan de procestaal en bijgevolg moeten worden vertaald.

28

In die context waarborgt artikel 3, leden 1 en 2, van genoemde richtlijn dat iedere natuurlijke persoon die betrokken is bij een grensoverschrijdend burgerlijk of handelsgeschil, recht heeft op „adequate” rechtsbijstand.

29

Teneinde een daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen, voorziet artikel 13, lid 1, van richtlijn 2003/8 er op het punt van de procedure voor de indiening van een verzoek om rechtsbijstand in dat de verzoeker om rechtsbijstand twee opties heeft. Hij kan zijn verzoek om rechtsbijstand indienen bij hetzij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, die in artikel 13, lid 1, onder a), van die richtlijn is aangeduid als de verzendende autoriteit, hetzij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de zaak wordt behandeld of waar de beslissing ten uitvoer moet worden gelegd, die in artikel 13, lid 1, onder b), van genoemde richtlijn wordt aangeduid als de ontvangende autoriteit.

30

Wat de omvang van de rechtsbijstand betreft, is allereerst in artikel 3, lid 2, van richtlijn 2003/8 bepaald dat die bijstand als „adequaat” wordt beschouwd, wanneer hij voor de verzoeker voorziet in advies in de precontentieuze fase, juridische bijstand en vertegenwoordiging in rechte, alsook vrijstelling van of tegemoetkoming in de proceskosten, zo nodig met inbegrip van de door de wederpartij gemaakte kosten voor het geval dat de begunstigde van de rechtsbijstand de zaak verliest.

31

Vervolgens omvat de rechtsbijstand die wordt toegekend in de lidstaat waar de zaak wordt behandeld, volgens artikel 7 van die richtlijn de kosten die rechtstreeks verband houden met het grensoverschrijdende karakter van het geschil, namelijk kosten van tolken, kosten voor de vertaling van de voor de afdoening van de zaak benodigde stukken die door de rechter of de bevoegde autoriteit worden verlangd en door de begunstigde worden overgelegd, en eventuele reiskosten die de verzoeker moet maken.

32

Tot slot is in artikel 8 van richtlijn 2003/8, „Kosten voor rekening van de lidstaat van de woonplaats of de gewone verblijfplaats”, bepaald dat die lidstaat opkomt voor de kosten in verband met de bijstand van een lokale advocaat of enige andere persoon die bij de wet gemachtigd is juridisch advies te verlenen, welke in die lidstaat zijn gemaakt totdat het verzoek om rechtsbijstand is ontvangen in de lidstaat waar de zaak wordt behandeld, alsook de kosten voor de vertaling van het verzoek om rechtsbijstand en van de voor de behandeling daarvan vereiste begeleidende stukken, wanneer het verzoek wordt ingediend bij de autoriteiten van de lidstaat van de woonplaats of gewone verblijfplaats.

33

In deze zaak voert de verwijzende rechter als reden voor het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing aan dat hij twijfelt over de identiteit van de lidstaat die in de kosten voor de vertaling van de voor de behandeling van het rechtsbijstandsverzoek vereiste begeleidende stukken tegemoet moet komen, wanneer de verzoeker om rechtsbijstand gebruik heeft gemaakt van de optie in artikel 13, lid 1, onder b), van richtlijn 2003/8, door dit verzoek rechtstreeks aan de ontvangende autoriteit te richten.

34

In de eerste plaats moet worden vastgesteld dat de rechtsbijstand waarvoor elke bij een grensoverschrijdend geschil betrokken natuurlijke persoon in aanmerking moet komen, volgens de bewoordingen van artikel 3, lid 2, van die richtlijn „adequate bijstand” moet zijn teneinde een daadwerkelijke toegang tot de rechter te waarborgen.

35

Zoals de advocaat-generaal er in essentie op heeft gewezen in punt 42 van zijn conclusie, is de indiening van een verzoek om rechtsbijstand, ongeacht of dit bij de verzendende of de ontvangende autoriteit is, een noodzakelijke voorwaarde om de daadwerkelijke toegang tot de rechter te kunnen waarborgen, zoals de richtlijn beoogt te verzekeren overeenkomstig artikel 47, derde alinea, van het Handvest van de grondrechten.

36

In dat kader moet erop worden gewezen dat de begeleidende stukken bij een rechtsbijstandverzoek binnen het systeem van richtlijn 2003/8 van bijzonder belang zijn. Volgens artikel 5, lid 1, van die richtlijn wordt rechtsbijstand namelijk toegekend aan personen die wegens hun economische situatie geheel of ten dele niet in staat zijn de proceskosten te dragen. Ingevolge artikel 5, lid 2, van die richtlijn wordt de economische situatie van een persoon beoordeeld door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de zaak wordt behandeld aan de hand van verschillende objectieve criteria, zoals inkomen, vermogen en de gezinssituatie. Indien de verzoeker dus niet bepaalde stukken overlegt waaruit zijn persoonlijke en financiële situatie blijkt, kan het verzoek om rechtsbijstand niet worden ontvangen. Dergelijke stukken zijn bijgevolg een basisvoorwaarde voor de verkrijging van die bijstand.

37

In de tweede plaats moet eraan worden herinnerd dat de rechtsbijstand volgens artikel 12 van richtlijn 2003/8, gelezen in samenhang met overweging 23, wordt toegekend of geweigerd door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de zaak wordt behandeld, „onverminderd artikel 8” van die richtlijn.

38

Voor de doelstellingen van de zaak in het hoofdgeding moet erop worden gewezen dat de rechtsbijstand tot dekking van de kosten voor de vertaling van het verzoek om rechtsbijstand en van de vereiste begeleidende stukken volgens artikel 8, onder b), van genoemde richtlijn wordt verleend door de lidstaat waar de verzoeker om rechtsbijstand zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, „wanneer het verzoek bij de autoriteiten in die lidstaat wordt ingediend”.

39

In die context moet de verduidelijking in het laatste zinsdeel van artikel 8, onder b), van richtlijn 2003/8 aldus worden uitgelegd dat daarin niet een voorwaarde tot uitdrukking is gebracht waaraan de verzoeker om rechtsbijstand in alle gevallen moet voldoen om die kosten gedekt te krijgen, maar slechts het geval wordt benoemd waarin de begunstigde dekking van die kosten kan verkrijgen in de lidstaat waar hij zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, echter zonder dat een dergelijke tegemoetkoming is uitgesloten wanneer het verzoek, zoals in het hoofdgeding, wordt ingediend in de lidstaat waar de zaak wordt behandeld.

40

Anders gezegd, en zoals de advocaat-generaal in essentie heeft opgemerkt in punt 53 van zijn conclusie, moet artikel 8, onder b), van richtlijn 2003/8 aldus worden opgevat dat dit – als uitzondering op de hoofdregel die eist dat de lidstaat waar de zaak wordt behandeld, tegemoetkomt in de kosten in verband met het grensoverschrijdende karakter van een geschil – voorziet in de dekking van de kosten voor de vertaling van het verzoek om rechtsbijstand en van de voor de behandeling daarvan vereiste begeleidende stukken door de lidstaat van de woonplaats of gewone verblijfplaats.

41

In de derde plaats moet worden vastgesteld dat het tegen de door richtlijn 2003/8 nagestreefde doelstellingen inzake een daadwerkelijke toegang tot de rechter in grensoverschrijdende geschillen, die hierboven in de punten 25 tot en met 27 van dit arrest in herinnering zijn gebracht, zou ingaan indien de lidstaat waar de zaak wordt behandeld, niet zou tegemoetkomen in de kosten van de vertaling van de voor de behandeling van een rechtsbijstandsverzoek vereiste begeleidende stukken, omdat de verzoeker om rechtsbijstand dan zou worden bestraft indien hij zou beslissen om zijn rechtsbijstandsverzoek rechtstreeks bij de ontvangende autoriteit in te dienen.

42

Zoals volgt uit punt 29 van het onderhavige arrest, heeft de verzoeker om rechtsbijstand volgens artikel 13 van richtlijn 2003/8 echter de keuze tussen twee alternatieve opties waartussen geen hiërarchische volgorde bestaat. Daarbij wordt hem de mogelijkheid geboden om zijn rechtsbijstandsverzoek hetzij bij de verzendende hetzij bij de ontvangende autoriteit in te dienen.

43

Indien in de kosten van de vertaling van de voor de behandeling van een rechtsbijstandsverzoek vereiste begeleidende stukken alleen tegemoet zou worden gekomen indien de verzoeker om rechtsbijstand zich wendt tot de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar hij zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft, zou dat er echter ten onrechte toe leiden dat de verkrijging van rechtsbijstand voor die kosten afhankelijk zou worden gemaakt van de procedurele optie die de betrokkene heeft gekozen. Dit zou bovendien artikel 13, lid 1, onder b), van richtlijn 2003/8, dat voorziet in de mogelijkheid om het rechtsbijstandsverzoek rechtstreeks bij de ontvangende autoriteit in te dienen, van zijn zin beroven.

44

Zoals de advocaat-generaal er voorts op heeft gewezen in punt 46 van zijn conclusie, zou een dergelijke uitsluiting kunnen leiden tot een zwaardere procedurele weg voor de verzoeker om rechtsbijstand. In plaats van zijn rechtsbijstandsverzoek rechtstreeks in te dienen bij het gerecht dat bevoegd is om van het geschil ten gronde kennis te nemen, zou deze persoon namelijk verplicht zijn om twee afzonderlijke procedures in te leiden, de eerste voor het gerecht dat bevoegd is in de lidstaat van het forum, teneinde de procestermijnen na te leven, en de tweede voor de autoriteiten in de lidstaat van zijn woonplaats of gewone verblijfplaats, teneinde vergoeding te verkrijgen van de kosten die in verband met het verzoek om rechtsbijstand zijn gemaakt.

45

Een dergelijke situatie vormt derhalve een belemmering van de uitoefening van het recht op daadwerkelijke toegang tot de rechter voor de bij een grensoverschrijdend geschil betrokken persoon die niet over de nodige middelen beschikt om de proceskosten te dragen en die in een moeilijkere positie verkeert wegens het grensoverschrijdende karakter van genoemd geschil.

46

Voorts moet nog worden verduidelijkt dat richtlijn 2003/8 reeds volgens de titel ervan „de verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen” tot doel heeft, door vervanging van het systeem van samenwerking op het gebied van rechtsbijstand in de op 27 januari 1977 te Straatsburg ondertekende Europese overeenkomst inzake het verzenden van verzoeken om rechtsbijstand van de Raad van Europa, die voorzag in een kennisgevings‑ en verzendingssysteem, zonder echter in te gaan op de omvang van de rechtsbijstand in de staat waar de zaak werd behandeld.

47

Gelet op een en ander moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord dat de artikelen 3, 8 en 12 van richtlijn 2003/8, in onderlinge samenhang gelezen, aldus moeten worden uitgelegd dat de rechtsbijstand die wordt toegekend door de lidstaat waar de zaak wordt behandeld, waarin een natuurlijke persoon met woonplaats of gewone verblijfplaats in een andere lidstaat een verzoek om rechtsbijstand heeft ingediend in het kader van een grensoverschrijdend geschil, ook de kosten omvat die deze persoon heeft voorgeschoten voor de vertaling van de voor de behandeling van dat verzoek vereiste begeleidende stukken.

Kosten

48

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:

 

De artikelen 3, 8 en 12 van richtlijn 2003/8/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen, door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen, in onderlinge samenhang gelezen, moeten aldus worden uitgelegd dat de rechtsbijstand die wordt toegekend door de lidstaat waar de zaak wordt behandeld, waarin een natuurlijke persoon met woonplaats of gewone verblijfplaats in een andere lidstaat een verzoek om rechtsbijstand heeft ingediend in het kader van een grensoverschrijdend geschil, ook de kosten omvat die deze persoon heeft voorgeschoten voor de vertaling van de voor de behandeling van dat verzoek vereiste begeleidende stukken.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

Top