EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62005CJ0169

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 juni 2006.
Uradex SCRL tegen Union Professionnelle de la Radio et de la Télédistribution (RTD) en Société Intercommunale pour la Diffusion de la Télévision (BRUTELE).
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour de cassation - België.
Auteursrechten en naburige rechten - Richtlijn 93/83/EEG - Artikel 9, lid 2 - Omvang van bevoegdheden van maatschappij voor collectieve belangenbehartiging die wordt geacht rechten te beheren van rechthebbende die haar niet beheer van zijn rechten heeft opgedragen - Uitoefening van recht om aan kabelmaatschappij doorgifte via kabel van omroepuitzending toe te staan of te verbieden.
Zaak C-169/05.

European Court Reports 2006 I-04973

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2006:365

Zaak C‑169/05

Uradex CVBA

tegen

Beroepsvereniging van de radio‑ en teledistributie (RTD)

en

Intercommunale maatschappij voor teledistributie (BRUTELE)

[verzoek van het Hof van Cassatie (België) om een prejudiciële beslissing]

„Auteursrechten en naburige rechten – Richtlijn 93/83/EEG – Artikel 9, lid 2 – Omvang van bevoegdheden van maatschappij voor collectieve belangenbehartiging die wordt geacht rechten te beheren van rechthebbende die haar niet beheer van zijn rechten heeft opgedragen – Uitoefening van recht om aan kabelmaatschappij doorgifte via kabel van omroepuitzending toe te staan of te verbieden”

Conclusie van advocaat-generaal D. Ruiz-Jarabo Colomer van 14 februari 2006 

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 1 juni 2006 

Samenvatting van het arrest

Harmonisatie van wetgevingen – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 93/83 – Satellietomroep en doorgifte via kabel

(Richtlijn 93/83 van de Raad, art. 9, lid 2)

Artikel 9, lid 2, van richtlijn 93/83 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging wordt geacht te zijn belast met het beheer van de rechten van een auteursrechthebbende of houder van naburige rechten die het beheer van zijn rechten niet aan een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging heeft opgedragen, die maatschappij het recht van deze rechthebbende om een kabelmaatschappij de doorgifte via de kabel van een uitzending toe te staan of te verbieden, mag uitoefenen, en bijgevolg het beheer van de rechten van de rechthebbende door die maatschappij niet beperkt is tot de financiële aspecten van deze rechten.

Deze richtlijn verzet zich evenwel niet tegen een overdracht van het recht op doorgifte, dat zowel op basis van een overeenkomst als op basis van een wettelijk vermoeden kan plaatsvinden, en staat er derhalve niet aan in de weg dat een auteur, uitvoerend kunstenaar of producent krachtens een nationale bepaling zijn hoedanigheid van „rechthebbende” in de zin van artikel 9, lid 2, van de richtlijn verliest, met als gevolg dat elke rechtsverhouding die op grond van deze bepaling tussen hem en de maatschappij voor collectieve belangenbehartiging bestaat, wordt verbroken.

(cf. punten 24‑25 en dictum)




ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

1 juni 2006 (*)

„Auteursrechten en naburige rechten – Richtlijn 93/83/EEG – Artikel 9, lid 2 – Omvang van bevoegdheden van maatschappij voor collectieve belangenbehartiging die wordt geacht rechten te beheren van rechthebbende die haar niet beheer van zijn rechten heeft opgedragen – Uitoefening van recht om aan kabelmaatschappij doorgifte via kabel van omroepuitzending toe te staan of te verbieden”

In zaak C‑169/05,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Hof van Cassatie (België) bij beslissing van 4 april 2005, ingekomen bij het Hof op 15 april 2005, in de procedure

Uradex CVBA

tegen

Beroepsvereniging van de radio‑ en teledistributie (RTD),

Intercommunale maatschappij voor teledistributie (BRUTELE),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Derde kamer),

samengesteld als volgt: A. Rosas, kamerpresident, J. Malenovský (rapporteur), J.‑P. Puissochet, S. von Bahr en U. Lõhmus, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer,

griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 19 januari 2006,

gelet op de opmerkingen van:

–       Uradex CVBA, vertegenwoordigd door A. Strowel, advocaat, en G. Berrisch, Rechtsanwalt,

–       Beroepsvereniging van de radio‑ en teledistributie (RTD) en Intercommunale maatschappij voor teledistributie (BRUTELE), vertegenwoordigd door E. Cornu en F. de Visscher, advocaten,

–       de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door I. M. Braguglia als gemachtigde, bijgestaan door D. Del Gaizo, avvocato dello Stato,

–       de Zweedse regering, vertegenwoordigd door K. Wistrand als gemachtigde,

–       de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door W. Wils als gemachtigde,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 februari 2006,

het navolgende

Arrest

1       Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 9, lid 2, van richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel (PB L 248, blz. 15; hierna: „richtlijn”).

2       Dit verzoek is ingediend in het kader van een procedure tussen Uradex CVBA (hierna: „Uradex”) en de Beroepsvereniging van de radio‑ en teledistributie (hierna: „RTD”) alsmede de Intercommunale maatschappij voor teledistributie (hierna: „BRUTELE”), waarin Uradex vordert dat de leden van RTD en in het bijzonder BRUTELE wordt gelast, de doorgifte via de kabel van tot haar repertoire behorende prestaties te staken.

 Rechtskader

 De gemeenschapsregeling

3       Overweging 27 van de richtlijn luidt:

„[...] de doorgifte via de kabel van programma’s uit andere lidstaten [is] een handeling [...] die aan auteursrechten en, in voorkomend geval, aan naburige rechten onderworpen is; [...] de kabelmaatschappij [moet] bijgevolg voor elk onderdeel van het programma dat zij doorgeeft, de toestemming van alle rechthebbenden [...] verkrijgen; [...] deze toestemming [moet] volgens de onderhavige richtlijn op contractuele basis [...] worden verleend [...]”.

4       In overweging 28 van de richtlijn staat:

„[...] om te voorkomen dat aan het soepel functioneren van contractuele regelingen afbreuk wordt gedaan door het verzet van buitenstaanders die houder zijn van rechten op bepaalde programmaonderdelen, [moet] door het verplicht stellen van de inschakeling van maatschappijen voor collectieve belangenbehartiging [...] worden voorzien in een uitsluitend collectieve uitoefening van het toestemmingsrecht, voorzover zulks wegens de specificiteit van de doorgifte via de kabel noodzakelijk is; [..] daarbij [mag] aan het toestemmingsrecht als zodanig niet [...] worden geraakt en [...] [moet] alleen de wijze van uitoefening van dat recht tot op zekere hoogte [...] worden geregeld, zodat het recht om doorgifte via de kabel toe te staan, overdraagbaar blijft [...]”.

5       Artikel 8, lid 1, van de richtlijn bepaalt:

„De lidstaten dragen er zorg voor dat de doorgifte via de kabel van omroepuitzendingen uit andere lidstaten op hun grondgebied met inachtneming van de toepasselijke auteursrechten en naburige rechten geschiedt en op grond van individuele of collectieve contractuele regelingen tussen de auteursrechthebbenden, de houders van naburige rechten en de kabelmaatschappijen.”

6       Artikel 9 van de richtlijn, met als opschrift „Uitoefening van het recht op doorgifte via de kabel”, luidt als volgt:

„1.      De lidstaten dragen er zorg voor dat het recht van auteursrechthebbenden en houders van naburige rechten om aan kabelmaatschappijen doorgifte via de kabel van een omroepuitzending toe te staan of te verbieden, uitsluitend door maatschappijen voor collectieve belangenbehartiging kan worden uitgeoefend.

2.      Indien een rechthebbende het beheer van zijn rechten niet aan een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging heeft opgedragen, wordt de maatschappij die rechten van dezelfde categorie beheert, geacht met het beheer van zijn rechten te zijn belast. Indien de rechten van die categorie door meer dan één maatschappij voor collectieve belangenbehartiging worden beheerd, staat het de rechthebbende vrij te kiezen welke van die maatschappijen geacht wordt zijn rechten te beheren. Voor rechthebbenden waarnaar in dit lid wordt verwezen, gelden dezelfde rechten en plichten uit de overeenkomst tussen de kabelmaatschappij en de maatschappij voor collectieve belangenbehartiging die geacht wordt met het beheer van hun rechten te zijn belast, als voor de rechthebbenden die het beheer van hun rechten hebben opgedragen aan deze maatschappij voor collectieve belangenbehartiging [...]

[...]”

 De nationale regeling

7       Artikel 36, eerste alinea, van de wet van 30 juni 1994 betreffende het auteursrecht en de naburige rechten (Belgisch Staatsblad van 27 juli 1994, blz. 19297; hierna: „wet”) luidt:

„Tenzij anders is overeengekomen, draagt de uitvoerende kunstenaar aan de producent het exclusieve recht van audiovisuele exploitatie van zijn prestatie over [...]”

8       In de afdeling „Doorgifte via kabel” bepaalt artikel 51 van de wet:

„Overeenkomstig de voorafgaande hoofdstukken en rekening houdend met de hierna omschreven nadere regels beschikken alleen de auteur en de houders van de naburige rechten over het recht de doorgifte via de kabel van hun werken en prestaties toe te staan.”

9       In dezelfde afdeling is bij artikel 53, leden 1 en 2, van de wet artikel 9, leden 1 en 2, van de richtlijn in vergelijkbare bewoordingen in Belgisch recht omgezet.

 Hoofdgeding

10     Uradex, een vennootschap voor collectief beheer van de naburige rechten van uitvoerende kunstenaars, heeft bij de Rechtbank van eerste aanleg te Brussel een vordering ingesteld tot vaststelling dat de kabelmaatschappijen die lid zijn van RTD, en in het bijzonder BRUTELE, door zonder haar toestemming en dus in strijd met de artikelen 51 en 53 van de wet de tot haar repertoire behorende prestaties van uitvoerende kunstenaars via de kabel door te geven, de naburige rechten schenden die Uradex beheert. Zij heeft eveneens gevorderd dat elk van de betrokken maatschappijen wordt gelast, de doorgifte via de kabel van die prestaties te staken.

11     Nadat haar vordering was afgewezen, heeft Uradex hoger beroep ingesteld bij het Hof van Beroep te Brussel.

12     Wat zowel audiovisuele als niet-audiovisuele prestaties betreft, heeft deze rechtelijke instantie eerst geoordeeld dat de vennootschappen voor collectief beheer van naburige rechten weliswaar over het exclusieve recht beschikken om de doorgifte ervan via de kabel toe te staan of te verbieden (hierna: „recht op doorgifte”), maar dit recht beperkt is tot de rechten waarvan het beheer aan deze vennootschappen is opgedragen.

13     Volgens het Hof van Beroep bepaalt artikel 53, lid 2, van de wet, dat artikel 9, lid 2, van de richtlijn omzet, immers niet dat een dergelijke beheersvennootschap het recht op doorgifte uitoefent van kunstenaars die haar niet het beheer van hun rechten hebben opgedragen, zoals dit, gelet op artikel 53, lid 1, van de wet, het geval is voor kunstenaars die dit wel hebben gedaan.

14     Artikel 53, lid 2, van de wet bepaalt enkel dat deze vennootschap wordt „geacht met het beheer van hun rechten te zijn belast”, hetgeen, gelet op het feit dat dit beheer in wezen van fiduciaire aard is, in feite hoofdzakelijk erin bestaat de vergoeding te ontvangen waarop deze prestaties recht geven en ze door te storten aan de houder van de betrokken rechten.

15     Bovendien heeft het Hof van Beroep met betrekking tot audiovisuele prestaties overwogen dat Uradex, gelet op artikel 36 van de wet, het recht op doorgifte via de kabel zelfs niet kan uitoefenen wanneer het kunstenaars betreft die haar het beheer van hun rechten hebben opgedragen. Deze bepaling stelt namelijk een wettelijk vermoeden op dat de kunstenaar zijn recht op doorgifte aan de producent heeft overgedragen. Een vennootschap voor collectief beheer handelt evenwel voor rekening van de uitvoerende kunstenaars die zij vertegenwoordigt en kan niet meer rechten beheren dan die welke deze bezitten. Een toestemming van Uradex zou dus enkel zijn vereist wanneer zij overeenkomstig artikel 36 van de wet dit vermoeden weerlegde door aan te tonen dat er overeenkomsten bestaan tussen de betrokken kunstenaars en de producenten die de overdracht van het recht op doorgifte uitsluiten of, indien dit niet het geval is, wanneer zij producenten van audiovisuele werken vertegenwoordigde. In casu is dit niet het geval.

16     Gelet op het voorgaande, heeft het Hof van Beroep de vordering slechts gedeeltelijk toegewezen. Enerzijds heeft het in het bijzonder vastgesteld dat BRUTELE door de uitzending van niet-audiovisuele prestaties de naburige rechten schendt van de uitvoerende kunstenaars die het beheer ervan aan Uradex hebben opgedragen, en heeft het bijgevolg gelast, deze doorgiften te staken, bij gebrek aan toestemming van Uradex. Anderzijds heeft het het beroep voor het overige verworpen.

17     Uradex heeft bij het Hof van Cassatie cassatieberoep ingesteld en betoogd dat, wat om te beginnen de naburige rechten betreft waarvan de houders haar niet het beheer hebben opgedragen, uit artikel 53 van de wet en artikel 9 van de richtlijn volgt dat een vennootschap voor collectief beheer niet enkel wordt geacht te zijn belast met een beheer dat zich beperkt tot het innen van de vergoeding, maar dat deze artikelen haar eveneens het recht op doorgifte toekennen. Bovendien oefent deze vennootschap volgens Uradex een dergelijk recht zelfs met betrekking tot audiovisuele prestaties uit, aangezien deze artikelen geen enkel onderscheid maken naargelang het recht op doorgifte al dan niet aan een derde is overgedragen.

18     In deze omstandigheden heeft het Hof van Cassatie besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

„Moet artikel 9, lid 2, van [de] richtlijn [...] aldus worden uitgelegd dat wanneer een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging wordt geacht te zijn belast met het beheer van de rechten van een auteursrechthebbende of houder van naburige rechten die het beheer van zijn rechten niet aan een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging heeft opgedragen, die maatschappij het recht van deze rechthebbende om een kabelmaatschappij de doorgifte via de kabel van een uitzending toe te staan of te verbieden, niet mag uitoefenen, daar zij alleen belast is met het beheer van de financiële aspecten van de rechten van deze rechthebbende?”

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

19     Uit artikel 8, lid 1, van de richtlijn en overweging 27 ervan volgt dat de kabelmaatschappij de betrokken uitzendingen enkel mag doorgeven wanneer zij op contractuele basis de toestemming van alle rechthebbenden verkrijgt, te weten zowel van die welke het beheer van hun rechten aan een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging hebben opgedragen als van die welke dit niet hebben gedaan. Als tegenprestatie voor deze toestemming krijgen de rechthebbenden in beginsel een vergoeding.

20     De richtlijn bepaalt evenwel in artikel 9, lid 1, in het belang van de rechtszekerheid, opdat de kabelmaatschappijen er zeker van kunnen zijn dat zij daadwerkelijk alle rechten hebben verworven in verband met de doorgegeven programma’s en om te voorkomen dat aan het soepel functioneren van contractuele regelingen die de doorgifte van deze programma’s toestaan, afbreuk wordt gedaan door het verzet van buitenstaanders die houder zijn van rechten op bepaalde onderdelen van deze programma’s, dat die rechthebbenden het recht op doorgifte enkel kunnen uitoefenen via een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging. Op deze wijze beperkt de richtlijn het aantal rechtssubjecten waarmee de kabelmaatschappijen moeten onderhandelen om een toestemming voor de doorgifte te verkrijgen, met name in ruil voor een vergoeding, en neemt zij de auteursrechten en de naburige rechten van alle rechthebbenden in acht.

21     In deze context bepaalt artikel 9, lid 2, van de richtlijn dat wanneer een auteursrechthebbende of houder van naburige rechten het beheer van zijn rechten niet aan een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging heeft opgedragen, de maatschappij die rechten van dezelfde categorie beheert, wordt geacht te zijn belast met het beheer van de rechten van deze rechthebbende. Aldus concretiseert deze bepaling enkel de in artikel 9, lid 1, neergelegde regel met betrekking tot de bijzondere situatie van een dergelijke rechthebbende.

22     Waar artikel 9, lid 2, van de richtlijn bepaalt dat de maatschappij voor collectieve belangenbehartiging wordt geacht te zijn belast met het beheer van „zijn rechten”, bevat het voorts geen enkele beperking wat betreft de omvang van dit beheer van de rechten van de rechthebbende. Derhalve volgt uit de formulering ervan niet dat een dergelijk beheer enkel betrekking zou moeten hebben op de financiële aspecten van de betrokken rechten, met uitsluiting van het recht op doorgifte.

23     Bovendien betekent het opschrift van artikel 9 van de richtlijn, „Uitoefening van het recht op doorgifte via de kabel”, dat alle bepalingen van dit artikel juist op dit recht betrekking hebben.

24     In de context van het hoofdgeding moet hieraan echter worden toegevoegd dat de richtlijn, zoals overweging 28 ervan verduidelijkt, zich niet verzet tegen een overdracht van het recht op doorgifte. Deze overdracht kan zowel op basis van een overeenkomst als op basis van een wettelijk vermoeden plaatsvinden. Derhalve staat de richtlijn niet eraan in de weg dat een auteur, uitvoerend kunstenaar of producent krachtens een nationale bepaling als artikel 36, eerste alinea, van de wet zijn hoedanigheid van „rechthebbende” in de zin van artikel 9, lid 2, van de richtlijn verliest, met als gevolg dat elke rechtsverhouding die op grond van deze bepaling tussen hem en de maatschappij voor collectieve belangenbehartiging bestaat, wordt verbroken.

25     Gelet op het voorgaande, moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat artikel 9, lid 2, van de richtlijn aldus moet worden uitgelegd dat wanneer een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging wordt geacht te zijn belast met het beheer van de rechten van een auteursrechthebbende of houder van naburige rechten die het beheer van zijn rechten niet aan een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging heeft opgedragen, die maatschappij het recht van deze rechthebbende om een kabelmaatschappij de doorgifte via de kabel van een uitzending toe te staan of te verbieden, mag uitoefenen, en bijgevolg het beheer van de rechten van de rechthebbende door die maatschappij niet beperkt is tot de financiële aspecten van deze rechten.

 Kosten

26     Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof van Justitie (Derde kamer) verklaart voor recht:

Artikel 9, lid 2, van richtlijn 93/83/EEG van de Raad van 27 september 1993 tot coördinatie van bepaalde voorschriften betreffende het auteursrecht en naburige rechten op het gebied van de satellietomroep en de doorgifte via de kabel, moet aldus worden uitgelegd dat wanneer een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging wordt geacht te zijn belast met het beheer van de rechten van een auteursrechthebbende of houder van naburige rechten die het beheer van zijn rechten niet aan een maatschappij voor collectieve belangenbehartiging heeft opgedragen, die maatschappij het recht van deze rechthebbende om een kabelmaatschappij de doorgifte via de kabel van een uitzending toe te staan of te verbieden, mag uitoefenen, en bijgevolg het beheer van de rechten van de rechthebbende door die maatschappij niet beperkt is tot de financiële aspecten van deze rechten.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.

Top