EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62001TJ0180

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 28 januari 2004.
Euroagri Srl tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
EOGFL - Intrekking van financiële bijstand - Artikelen 24 en 25 van verordening (EEG) nr. 4253/88.
Zaak T-180/01.

European Court Reports 2004 II-00369

ECLI identifier: ECLI:EU:T:2004:26

Zaak T‑180/01

Euroagri Srl

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„EOGFL – Intrekking van financiële bijstand – Artikelen 24 en 25 van verordening (EEG) nr. 4253/88”

Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 28 januari 2004  

Samenvatting van het arrest

1.     Handelingen van de instellingen – Toepassing ratione temporis – Onmiddellijke toepassing van nieuw procedurevoorschrift – Terugwerkende kracht van materiële rechtsregel – Voorwaarden – Regeling inzake communautaire bijstand

(Verordeningen van de Raad nr. 2052/88 en nr. 4253/88, art. 24, en nrs. 4256/88 en 2082/93)

2.     Economische en sociale samenhang – Structurele bijstandsverlening – Communautaire financiering – Controlebevoegdheden van Commissie – Omvang

(Verordeningen van de Raad nr. 2052/88 en nr. 4253/88, art. 23, lid 2)

3.     Economische en sociale samenhang – Structurele bijstandsverlening – Communautaire financiering – Verplichting tot informatieverstrekking en loyaliteitsplicht van aanvragers en ontvangers van financiële bijstand van EOGFL – Inachtneming van in toekenningsbeschikking gestelde voorwaarden – Inachtneming van gegevens uit bijstandsaanvraag

(Verordening nr. 4253/88 van de Raad, art. 24, lid 2)

4.     Economische en sociale samenhang – Structurele bijstandsverlening – Communautaire financiering – Controlebevoegdheid en bevoegdheid van Commissie tot verificatie ter plaatse – Bevoegdheid van Commissie om zich te baseren op resultaten van in kader van nationale strafzaak verrichte controle – Niet-verbindendheid van die resultaten

(Verordening nr. 4253/88 van de Raad, art. 23, lid 2, en 24)

5.     Economische en sociale samenhang – Structurele bijstandsverlening – Communautaire financiering – Overeenstemming tussen financiering en voor uitvoering van project noodzakelijke prestatie – Bewijslast rustend op begunstigde

(Verordening nr. 4253/88 van de Raad, art. 24)

6.     Economische en sociale samenhang – Structurele bijstandsverlening – Communautaire financiering – Intrekking van bijstand – Noodzaak van duidelijke en eenduidige rechtsgrondslag

(Verordening nr. 4253/88 van de Raad, art. 24, lid 2)

1.     Procedurevoorschriften worden doorgaans geacht te gelden voor alle bij hun inwerkingtreding hangende gedingen, terwijl dit met materiële rechtsregels niet het geval is. Laatstbedoelde regels worden doorgaans geacht ten aanzien van vóór hun inwerkingtreding verworven rechtsposities alleen te gelden, voorzover er blijkens hun bewoordingen, doelstelling of opzet zulke gevolgen aan dienen te worden toegekend. De voorwaarden voor toekenning van een communautaire bijstand, de verplichtingen van de begunstigde en de voorwaarden waaronder een bijstand kan worden ingetrokken, zijn materiële regels. Die aspecten worden dus in beginsel geregeld door de ten tijde van de toekenning van de bijstand toepasselijke regeling. De voorschriften betreffende de door de Commissie verrichte controles en de verplichtingen van de Commissie en de lidstaten inzake het toezicht op het project zijn daarentegen procedurevoorschriften, die in hun nieuwe versie vanaf de inwerkingtreding daarvan van toepassing zijn.

De intrekking van een communautaire bijstand wegens aan de begunstigde verweten onregelmatigheden heeft het karakter van een sanctie wanneer zij niet beperkt is tot de terugvordering van de op grond van die onregelmatigheden onverschuldigd betaalde bedragen, en ter afschrikking is opgelegd. Zij is dus slechts toelaatbaar indien zij gerechtvaardigd is zowel met betrekking tot de ten tijde van de toekenning van de bijstand toepasselijke regeling als met betrekking tot die welke ten tijde van de beschikking tot intrekking gold.

(cf. punten 36‑37)

2.     Luidens artikel 23, lid 2, laatste alinea, van verordening nr. 4253/88 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds, zoals gewijzigd, ziet de Commissie erop toe dat de controles die zij verricht, zodanig gecoördineerd worden dat herhaling van controles in eenzelfde zaak en in eenzelfde periode wordt vermeden. Deze bepaling wil herhaalde controles van hetzelfde project vermijden. Daarmee wordt de Commissie verplicht, haar controleactiviteiten te organiseren volgens de beginselen van behoorlijk bestuur. Zij verbiedt evenwel geen herhaalde controles als zodanig.

De Commissie mag met name controles herhalen wanneer nieuwe gegevens aan het licht komen volgens welke grondiger controles van bepaalde projecten wenselijk zijn. Het is in elk geval normaal dat een controle op grond van nieuwe gegevens waardoor de verdenking van fraude betreffende bepaalde projecten is ontstaan, grondiger is en andere resultaten oplevert dan een routinecontrole die wordt verricht zonder dat er enige verdenking was.

(cf. punten 57‑59)

3.     Het in de communautaire regeling uitgewerkte subsidiestelsel berust op de nakoming door de begunstigde van een aantal verplichtingen die hem recht op ontvangst van de voorziene financiële bijstand geven. Indien de begunstigde niet aan al deze verplichtingen voldoet, geeft artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds, de Commissie de bevoegdheid de omvang van de verplichtingen die op haar rusten krachtens de beschikking waarbij genoemde bijstand is toegekend, te heroverwegen.

Zo ook moeten de aanvragers en de begunstigden van communautaire bijstand zich ervan vergewissen dat zij de Commissie voldoende nauwkeurige informatie verstrekken, omdat anders het controle‑ en bewijssysteem dat is ingevoerd om na te gaan of aan de voorwaarden voor toekenning van de bijstand is voldaan, niet correct kan functioneren. Bij gebreke van voldoende nauwkeurige informatie zou immers voor projecten die niet aan de gestelde voorwaarden voldoen, bijstand kunnen worden verleend. Daaruit volgt, dat de op de aanvragers en begunstigden van financiële bijstand rustende verplichting tot informatieverstrekking en loyaliteit inherent is aan het stelsel van bijstand door het EOGFL en van wezenlijk belang is voor de goede werking daarvan. Niet-nakoming van deze verplichtingen moet derhalve worden aangemerkt als een onregelmatigheid in de zin van artikel 24 van verordening nr. 4253/88, zoals gewijzigd.

Verder geldt voor de toekenning van financiële bijstand niet alleen als voorwaarde dat de begunstigde de door de Commissie in haar beschikking tot toekenning van de bijstand gestelde voorwaarden naleeft, maar ook dat hij zich houdt aan de termen van de bijstandsaanvraag ten aanzien waarvan die beschikking is vastgesteld. De aanvrager van communautaire bijstand heeft deze immers aangevraagd voor een specifiek project, dat hij in zijn aanvraag uitvoerig heeft beschreven. Die beschrijving heeft voor de toekenningsbeschikking een beslissende rol gespeeld.

De begunstigde van de bijstand moet aantonen dat de gegevens in de bijstandsaanvraag juist zijn. Als aanvrager is hij het best in staat om dit te doen en moet hij aantonen dat hij terecht gelden uit openbare middelen heeft verkregen.

Mocht nadien blijken dat de gegevens in de bijstandsaanvraag niet met de waarheid overeenstemden, berust de toekenningsbeschikking op een feitelijke vergissing zodat zij als onwettig moet worden beschouwd. Een dergelijke onwettigheid kan, mits de bevoegde instanties het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel eerbiedigen, de intrekking met terugwerkende kracht van de toekenningsbeschikking rechtvaardigen.

(cf. punten 82‑85, 87, 92, 112)

4.     De Commissie mag zich weliswaar baseren op de resultaten van een controle door de nationale autoriteiten om te beslissen, of het bestaan van onregelmatigheden die een sanctie krachtens artikel 24 van verordening nr. 4253/88 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds, rechtvaardigen, is aangetoond, maar die bevoegdheid houdt niet in dat de Commissie aan de resultaten van dergelijke nationale verificaties gebonden is. De verificaties in het kader van een nationale strafzaak hebben immers een ander doel, en het feit dat zij tot de conclusie leiden dat er geen sprake is van een gedraging die een strafbaar feit in de zin van het nationale strafrecht oplevert, wettigt niet de conclusie dat er geen sprake is van een onregelmatigheid in de zin van voornoemd artikel 24, die aanleiding kan geven tot administratieve maatregelen krachtens die bepaling.

(cf. punt 94)

5.     De toepassing van artikel 24 van verordening nr. 4253/88 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds, kan niet worden uitgesloten op grond dat de sancties waarin deze bepaling voorziet, alleen kunnen worden toegepast wanneer de gefinancierde actie geheel of gedeeltelijk niet is uitgevoerd. Het volstaat namelijk niet dat de aanvrager van bijstand aantoont dat het door de Commissie in de toekenningsbeschikking goedgekeurde project materieel correct is uitgevoerd. De aanvrager moet eveneens kunnen aantonen dat ieder onderdeel van de communautaire bijstand overeenstemt met een reële prestatie die voor de uitvoering van het project noodzakelijk was.

(cf. punt 95)

6.     De intrekking van bijstand wegens een onregelmatigheid heeft het karakter van een sanctie, voorzover zij leidt tot de terugbetaling van bedragen die boven de wegens die onregelmatigheid onrechtmatig verkregen bedragen uitgaan. Een sanctie kan slechts worden opgelegd, indien daarvoor een duidelijke en eenduidige rechtsgrondslag bestaat.

(cf. punt 188)




ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)

28 januari 2004 (*)

„EOGFL – Intrekking van financiële bijstand – Artikelen 24 en 25 van verordening (EEG) nr. 4253/88”

In zaak T-180/01,

Euroagri Srl, gevestigd te Monte Vidon Combatte (Italië), vertegenwoordigd door W. Massucci, advocaat,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, aanvankelijk vertegenwoordigd door L. Visaggio, vervolgens door C. Cattabriga als gemachtigden, bijgestaan door M. Moretto, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van beschikking C (2001) 1274 van de Commissie van 6 juni 2001 houdende intrekking van de bijstand die aan Euroagri Srl is toegekend bij beschikking C (92) 3214 van de Commissie van 3 december 1992 betreffende de toekenning van steun uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Oriëntatie, krachtens verordening (EEG) nr. 4256/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot het EOGFL, afdeling Oriëntatie (PB L 374, blz. 25), in het kader van project nr. 92.IT.06.069, „Proef- en demonstratieproject voor het gebruik van een nieuwe techniek ‚Endovena’ ( ‚intraveneus’) op fruitbomen”,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: N. J. Forwood, kamerpresident, J. Pirrung en A. W. H. Meij, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 25 maart 2003,

het navolgende

Arrest

 Toepasselijke bepalingen

1       Teneinde de economische en sociale samenhang in de zin van artikel 158 EG te versterken, heeft verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad van 24 juni 1988 betreffende de taken van de Fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de coördinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten (PB L 185, blz. 9), de structuurfondsen onder meer belast met de bevordering van de ontwikkeling en de structurele aanpassing van regio’s met een ontwikkelingsachterstand, alsmede de bespoediging van de aanpassing van de landbouwstructuren en de bevordering van de ontwikkeling van het platteland in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (artikel 1, punt 1, en punt 5, sub a en b). Deze verordening is gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2081/93 van de Raad van 20 juli 1993 (PB L 193, blz. 5).

2       De oorspronkelijke versie van artikel 5, lid 2, sub e, van verordening nr. 2052/88 bepaalde, dat de financiële bijstandsverlening van de structuurfondsen kan plaatsvinden in de vorm van steun ten behoeve van de technische bijstand en van de voorbereidende studies inzake de opstelling van de acties. De bij verordening nr. 2081/93 gewijzigde versie luidt, dat de financiële bijstandsverlening van de structuurfondsen kan plaatsvinden in de vorm van steun ten behoeve van de technische bijstand, met inbegrip van de maatregelen inzake de voorbereiding van, de beoordeling vooraf van, het toezicht op en de evaluatie van de acties, en de proef- en demonstratieprojecten.

3       Op 19 december 1988 heeft de Raad verordening (EEG) nr. 4256/88 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Oriëntatie (PB L 374, blz. 25), vastgesteld. Deze verordening is gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2085/93 van de Raad van 20 juli 1993 (PB L 193, blz. 44).

4       De oorspronkelijke versie van artikel 8 van verordening nr. 4256/88 bepaalde, dat de bijdrage van het EOGFL voor de in artikel 5, lid 2, sub e, van verordening nr. 2052/88 bedoelde vorm van bijstandsverlening onder meer betrekking kan hebben op de uitvoering van proefprojecten inzake het bevorderen van plattelandsontwikkeling, met inbegrip van het ontwikkelen en optimaal benutten van bossen (eerste streepje) en de uitvoering van demonstratieprojecten die aan de landbouwers de werkelijke mogelijkheden moeten laten zien van de productiesystemen, -methoden en -technieken die aansluiten bij de doelstellingen welke met de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid worden beoogd (vierde streepje). In de bij verordening nr. 2085/93 gewijzigde versie bepaalt dit artikel dat het EOGFL, in het kader van zijn taken, ten belope van ten hoogste 1 % van zijn jaarlijkse middelen kan bijdragen aan de financiering van onder meer de uitvoering van proefprojecten inzake aanpassing van de land- en bosbouwstructuur en bevordering van de plattelandsontwikkeling, en de uitvoering van demonstratieprojecten, inclusief projecten inzake de ontwikkeling en valorisatie van de bossen alsmede inzake het verwerken en de afzet van landbouwproducten, die de werkelijke mogelijkheden moeten laten zien van productie- en beheersystemen, -methoden en -technieken die aansluiten bij de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

5       Op 19 december 1988 heeft de Raad tevens verordening (EEG) nr. 4253/88 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (PB L 374, blz. 1), vastgesteld. Deze verordening is gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2082/93 van de Raad van 20 juli 1993 (PB L 193, blz. 20).

6       De oorspronkelijke versie van artikel 24 van verordening nr. 4253/88, „Vermindering, opschorting en intrekking van de bijstand”, bepaalt:

„1.      Indien slechts een gedeelte van de toegekende financiële bijstand door de stand van uitvoering van een actie of maatregel lijkt te worden gerechtvaardigd, gaat de Commissie in het kader van het partnerschap over tot een passend onderzoek van het geval, waarbij zij met name aan de lidstaat of aan de andere autoriteiten die door die lidstaat voor de tenuitvoerlegging van de actie zijn aangewezen, vraagt om haar binnen een bepaalde termijn hun opmerkingen mede te delen.

2.      Na dit onderzoek kan de Commissie de bijstand voor de betrokken actie of maatregel verminderen of opschorten indien het onderzoek een onregelmatigheid en met name een belangrijke wijziging bevestigt die strijdig is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van de actie of maatregel en waarvoor niet om haar goedkeuring is verzocht.

3.      Ieder bedrag dat voorwerp is van een terugvordering wegens onverschuldigde betaling moet aan de Commissie worden terugbetaald. Bij uitblijvende terugbetaling kan in overeenstemming met de bepalingen van het Financieel Reglement en volgens de regels die de Commissie volgens de in titel VIII bedoelde procedures dient vast te stellen, rente voor te late betaling worden geëist.”

7       De bij verordening nr. 2082/93 gewijzigde versie van artikel 24 luidt als volgt:

„1.      Indien het bedrag van de toegekende financiële bijstand door de stand van de uitvoering van een actie of maatregel noch gedeeltelijk, noch geheel lijkt te worden gerechtvaardigd, gaat de Commissie in het kader van het partnerschap over tot een passend onderzoek van het geval, waarbij zij met name aan de lidstaat of aan de autoriteiten die door de lidstaat voor de tenuitvoerlegging van de actie zijn aangewezen, vraagt om haar binnen een bepaalde termijn hun opmerkingen mee te delen.

2.      Na dit onderzoek kan de Commissie de bijstand voor de betrokken actie of maatregel verminderen of schorsen indien het onderzoek een onregelmatigheid bevestigt of een belangrijke wijziging die strijdig is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van de actie of maatregel en waarvoor niet om haar goedkeuring is verzocht.

3.      Ieder bedrag dat tot een terugvordering wegens onverschuldigde betaling aanleiding geeft, moet aan de Commissie worden terugbetaald. Niet-terugbetaalde bedragen worden in overeenstemming met het Financieel Reglement en met de regels die de Commissie volgens de in titel VIII bedoelde procedures vaststelt, vermeerderd met de moratoire interessen.”

8       Artikel 25 van verordening nr. 4253/88, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2082/93, bepaalt met betrekking tot het toezicht op het project:

„1.      In het kader van het partnerschap zorgen de Commissie en de lidstaten voor een doeltreffend toezicht op het gebruik van de bijstand van de Fondsen in het kader van het communautaire bestek en de specifieke acties (programma’s en dergelijke). Dit toezicht geschiedt door middel van verslagen, die volgens een in onderlinge overeenstemming vastgestelde procedure worden opgesteld, van steekproefcontroles en van daartoe ingestelde comités.

2.      Bij het toezicht wordt gebruikgemaakt van materiële en financiële indicatoren, die in de beschikking van de Commissie tot goedkeuring van de betrokken acties worden bepaald. De indicatoren hebben betrekking op het specifieke karakter van de betrokken actie, de doelstellingen en de vorm van de bijstandsverlening, alsmede op de sociaal-economische en structurele situatie van de lidstaat waar de bijstand moet worden verleend. Deze indicatoren moeten zodanig opgezet zijn dat ze voor de betrokken acties een duidelijk beeld geven van:

–       de vordering van de actie en van de binnen een bepaalde termijn te verwezenlijken doelstellingen;

–       het verloop van het beheer en de eventuele problemen die zich daarbij kunnen voordoen.

3.      De toezichtcomités worden, in het kader van het partnerschap, krachtens een overeenkomst tussen de betrokken lidstaat en de Commissie ingesteld. De Commissie en, in voorkomend geval, de EIB kunnen zich in deze comités laten vertegenwoordigen.

4.      Voor iedere meerjarenactie zendt de daartoe door de lidstaat aangewezen autoriteit de Commissie uiterlijk zes maanden na afloop van ieder volledig jaar van tenuitvoerlegging een voortgangsrapport. Na voltooiing van de actie wordt binnen zes maanden een eindverslag aan de Commissie gezonden. Over iedere actie met een duur van minder dan twee jaar dient de daartoe door de lidstaat aangewezen autoriteit binnen zes maanden na de voltooiing bij de Commissie een verslag in.

[...]”

 Feiten

I –  Aanvraag om communautaire bijstand voor het Endovena-project

9       Op 12 oktober 1992 heeft verzoekster bij de Commissie een aanvraag om financiële bijstand van de Gemeenschap krachtens artikel 8 van verordening nr. 4256/88 ingediend voor een proef- en demonstratieproject voor het gebruik van een nieuwe techniek Endovena op fruitbomen (project nr. 92.IT.06.069; hierna: „project” of „Endovena-project”). Blijkens de aanvraag beoogde het Endovena-project aan te tonen dat het mogelijk was de kosten van bemesting en behandeling tegen parasieten van verschillende variëteiten van fruitbomen te verlagen dankzij een techniek op basis van de „intraveneuze” injectie van voedingsstoffen en fungiciden in zodanige vorm dat zij meteen door de stam kunnen worden opgenomen.

10     Volgens de aanvraag zou het project in drie fasen verlopen. In een eerste „agronomische” fase zou de Endovena-methode worden uitgevoerd en op verschillende fruitbomen worden toegepast, te weten appel-, peren-, pruimen-, perzik-, abrikozen- en kiwibomen. Het was de bedoeling, gegevens over het verloop van die fase te verzamelen en de resultaten ervan te controleren. Tijdens de tweede „agro-industriële” fase, zou het volgens de Endovena-methode geteelde fruit door laboratoriumtests en met betrekking tot hun conservering worden vergeleken met traditioneel geteeld fruit. De derde fase, die betrekking had op de verspreiding van de resultaten van de projecten, zou het ontwerpen en de vervaardiging van schriftelijk en audiovisueel materiaal omvatten. Volgens de aanvraag zou de uitvoering van het Endovena-project 24 maanden duren en in totaal 2 084 000 ECU kosten.

II –   Toekenning van de communautaire bijstand en verloop van het project

11     Bij beschikking C (92) 3124 van 3 december 1992 (hierna: „toekenningsbeschikking”) heeft de Commissie aan verzoekster een subsidie toegekend uit het EOGFL, afdeling Oriëntatie, ten behoeve van het Endovena-project (artikel 1). Volgens artikel 2 van de toekenningsbeschikking was de looptijd van het Endovena-project vastgesteld op 24 maanden, te weten van december 1992 tot en met november 1994. Krachtens artikel 3 van de toekenningsbeschikking bedroegen de voor financiële bijstand in aanmerking komende kosten van het project 2 072 000 ECU en zou de Gemeenschap een bedrag van maximaal 1 036 000 ECU bijdragen. Deze bepaling voegde daaraan toe dat, indien uit de uiteindelijk gemaakte kosten bleek dat de voor financiering in aanmerking komende kosten lager waren dan oorspronkelijk gedacht, het bedrag van de bijstand verhoudingsgewijs werd verminderd.

12     Volgens de in bijlage II bij de toekenningsbeschikking vastgestelde financieringsvoorwaarden mocht de Commissie met het oog op de verificatie van de financiële verslagen betreffende de diverse uitgaven controle van alle originele stukken dan wel de gewaarmerkte afschriften daarvan vorderen, waarbij zij hetzij onmiddellijk ter plaatse een onderzoek kon instellen hetzij de toezending van de betrokken stukken kon verlangen (punt 5). Ook werd gepreciseerd dat de Gemeenschap, indien aan een van de in deze bijlage vermelde voorwaarden niet werd voldaan of indien acties werden ondernomen die niet in bijlage I werden vermeld, de bijstand kon opschorten, verminderen of intrekken en terugbetaling van het reeds betaalde kon verlangen (punt 10).

13     Op 8 december 1992 heeft de Commissie aan verzoekster een eerste voorschot van 414 000 ECU betaald, ofwel 40 % van de communautaire bijstand. Op 7 juli 1993 heeft zij de betaling gelast van een tweede voorschot, voor een bedrag van 310 800 ECU, ofwel 30 % van de bijstand, dat verzoekster op 5 augustus 1993 heeft ontvangen. Het derde voorschot is niet betaald.

14     Op 19 en 22 juli 1993 heeft de Commissie het project ter plaatse gecontroleerd. Het over dit controlebezoek opgestelde verslag heeft geen onregelmatigheden aan het licht gebracht.

15     Bij brieven van 29 maart 1994 en 11 juli 1994 heeft verzoekster verslag uitgebracht van de vordering van de werkzaamheden en heeft zij om uitstel van de voor de afsluiting van het project bepaalde datum verzocht wegens de ongunstige weersomstandigheden die de oogst van 1994 hadden getroffen. Bij nota van 15 september 1994 heeft de Commissie het gevraagde uitstel verleend en heeft zij de einddatum op 3 december 1995 bepaald.

16     Het project toonde evenwel uiteindelijk in dit specifieke geval aan, dat de Endovena-techniek voor de vastgelegde doelstellingen niet het gewenste effect opleverde.

17     Bij brief van 14 mei 1996 heeft verzoekster de Commissie meegedeeld dat de werkzaamheden aan het project op 31 december 1995 volgens de regels waren beëindigd. Zij voegde eraan toe dat de opstelling van de verslagen gaande was en dat het „eindverslag en de economische beoordelingen van de verkregen resultaten met een systematische beschrijving van het voor hun verspreiding gebruikte materiaal” zo snel mogelijk zouden worden toegezonden. Op die brief heeft de Commissie niet gereageerd. Het eindverslag over het project is op 10 september 1997 aan de Commissie toegezonden.

III –   Controles ter plaatse in juli 1997

18     Naar aanleiding van een verificatie van een Iers project door de Rekenkamer van de Europese Gemeenschappen (hierna: „Rekenkamer”) in januari 1997 heeft de Commissie besloten controles te verrichten bij een aantal krachtens artikel 8 van verordening nr. 4256/88 gesubsidieerde projecten, omdat zij vermoedde dat een georganiseerd netwerk op bedrieglijke wijze communautaire subsidies probeerde te verkrijgen. Ook het Endovena-project werd aan die controles onderworpen.

19     Op 17 en 18 juli 1997 is het Endovena-project overeenkomstig artikel 23 van verordening nr. 4253/88 bij verzoekster ter plaatse gecontroleerd. Aan die controle hebben ambtenaren van verschillende diensten van de Commissie deelgenomen, waaronder de Eenheid voor de coördinatie van de fraudebestrijding (UCLAF), ambtenaren van de Italiaanse Staat en, voor verzoekster, haar toenmalige enige bestuurder, L. Biego, alsmede haar raadslieden. UCLAF heeft een verslag met de resultaten van de controle opgesteld.

20     Op grond van de conclusies in het in het voorgaande punt bedoelde verslag meende de Commissie over voldoende gegevens te beschikken om de onderzoeksprocedure in de zin van artikel 24 van verordening nr. 4253/88 en punt 10 van bijlage II bij de toekenningsbeschikking in te leiden.

IV –  Administratieve procedure

21     Bij brief van 3 april 1998 heeft de Commissie verzoekster de gegevens meegedeeld die onregelmatigheden in de zin van artikel 24 van verordening nr. 4253/88 konden opleveren, en heeft zij haar uitgenodigd binnen een termijn van zes weken de nodige uitleg te geven en de boekhoudkundige en administratieve bescheiden te verstrekken ten bewijze van de volledige naleving van de verplichtingen die haar bij de toekenningsbeschikking waren opgelegd.

22     Tegelijkertijd verzocht zij de Italiaanse Republiek om haar opmerkingen kenbaar te maken. De Commissie heeft evenwel geen opmerkingen van de Italiaanse autoriteiten ontvangen.

23     De aan verzoekster verleende termijn is herhaaldelijk verlengd omdat de administratieve en boekhoudkundige bescheiden betreffende het project door de bevoegde Procura della Repubblica (openbaar ministerie) in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen Biego wegens oplichting van de Europese Gemeenschap en belastingfraude in beslag waren genomen. De Commissie is door de nationale rechter in kennis gesteld van de opheffing van het beslag, waarna zij de begunstigde vennootschap bij brief van 26 april 2000 opnieuw heeft verzocht binnen een termijn van zes weken haar opmerkingen kenbaar te maken. Bij brief van 12 juni 2000 heeft verzoekster haar opmerkingen ingediend waarbij zij een in het kader van voormelde strafprocedure verrichte technische expertise, alsmede verklaringen en verslagen heeft gevoegd.

24     De strafprocedure tegen Biego is geëindigd met een uitspraak van de Giudice per le indagini preliminari del Tribunale di Fermo (rechter-commissaris bij de rechtbank te Fermo) van 15 januari 2001, waarbij de procedure wegens oplichting, die als het ten onrechte verkrijgen van betalingen ten nadele van de staat is geherkwalificeerd, wegens verjaring van het strafbare feit is geseponeerd, en Biego met betrekking tot de belastingfraude is ontslagen van rechtsvervolging.

V –  Bestreden beschikking

25     Bij beschikking C (2001) 1274 van 6 juni 2001 heeft de Commissie krachtens artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88 de aan Euroagri toegekende financiële bijstand ingetrokken en van haar een bedrag van 725 200 euro teruggevorderd, dat verzoekster uit hoofde van de bijstand had ontvangen (hierna: „bestreden beschikking”).

 Procesverloop en conclusies van partijen

26     Bij op 3 augustus 2001 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

27     Bij ter griffie van het Gerecht neergelegde afzonderlijke akte van dezelfde dag heeft verzoekster bovendien om opschorting van de uitvoering van de bestreden beschikking verzocht. Bij beschikking van 10 september 2001 heeft de president van het Gerecht het verzoek in kort geding niet-ontvankelijk verklaard en heeft hij de beslissing omtrent de kosten aangehouden.

28     In het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft het Gerecht partijen verzocht op schriftelijke vragen te antwoorden en heeft het de Commissie gevraagd bepaalde stukken over te leggen. Partijen hebben hun antwoorden en de gevraagde documenten binnen de gestelde termijn meegedeeld.

29     Partijen zijn gehoord in hun pleidooien en in hun antwoorden op de vragen van het Gerecht ter terechtzitting van 25 maart 2003.

30     Ter terechtzitting heeft het Gerecht de Commissie verzocht schriftelijk een vraag te beantwoorden, hetgeen zij binnen de daartoe gestelde termijn heeft gedaan. Verzoekster heeft haar opmerkingen over het antwoord van de Commissie binnen de gestelde termijn kenbaar gemaakt, waarop de president van de Tweede kamer van het Gerecht op 14 mei 2003 de mondelinge behandeling heeft gesloten.

31     Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

–       de bestreden beschikking nietig te verklaren;

–       subsidiair, de bestreden beschikking ten dele nietig te verklaren en de haar toegekende financiële bijstand naar rato van de daadwerkelijk verrichte investering te verminderen;

–       de overlegging door de Commissie van alle door verzoekster betreffende het Endovena-project toegezonden verslagen, het verhoor van bepaalde getuigen en haar comparitie, alsmede een deskundigenonderzoek en een controle ter plaatse te gelasten.

32     In repliek verzoekt zij voorts dat bijlage 6 bij het verweerschrift (controleverslag van het directoraat-generaal Financiële Controle van de Commissie), waaruit bepaalde passages zijn weggelaten, uit het dossier wordt verwijderd, tenzij het volledige document ter griffie is neergelegd.

33     De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–       het beroep te verwerpen;

–       verzoekster in de kosten te verwijzen.

 In rechte

I –  De primaire vordering

34     In haar memories draagt verzoekster tot staving van haar beroep tot nietigverklaring vijf middelen voor. Het eerste middel is ontleend aan motiveringsgebrek en schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Het tweede en het derde middel hebben betrekking op respectievelijk schending van artikel 24 van verordening nr. 4253/88 en schending van artikel 25 van dezelfde verordening. Met het vierde middel, „gebrek aan logica, ontoereikendheid van en absoluut gebrek aan motivering”, betwist verzoekster in wezen de bevindingen van de bestreden beschikking inzake de onregelmatigheden op grond waarvan de bijstand is ingetrokken. Met het vijfde middel verwijt verzoekster de Commissie schending van het evenredigheidsbeginsel.

A –  Toepasselijkheid van de verschillende versies van de verordeningen nrs. 2052/88, 4253/88 en 4256/88

35     Vooraf moet worden bepaald welke van de achtereenvolgende versies van de verordeningen nrs. 2052/88, 4253/88 en 4256/88 in casu van toepassing is. De communautaire bijstand voor het Endovena-project is in december 1992 toegekend, dus vóór de inwerkingtreding op 3 augustus 1993 van de verordeningen nrs. 2081/93, 2082/93 en 2085/93. De overgangsbepalingen in laatstgenoemde verordeningen, te weten artikel 15 van verordening nr. 2081/93, artikel 33 van verordening nr. 2082/93 en de artikelen 10 tot en met 11 bis van verordening nr. 2085/93, hebben niet uitdrukkelijk betrekking op de bepalingen betreffende de financiële controle, de intrekking van de financiële bijstand en het toezicht op de projecten, die meer in het bijzonder voor het onderhavige geding van belang zijn.

36     Volgens de vaste rechtspraak van het Hof en het Gerecht worden procedurevoorschriften doorgaans geacht te gelden voor alle bij hun inwerkingtreding hangende geschillen, terwijl dit met materiële rechtsregels niet het geval is. Laatstbedoelde regels worden integendeel geacht ten aanzien van vóór hun inwerkingtreding verworven rechtsposities alleen te gelden, voorzover er blijkens hun bewoordingen, doelstelling of opzet, zulke gevolgen aan dienen te worden toegekend (arrest Hof van 12 november 1981, Salumi e.a., 212/80–217/80, Jurispr. blz. 2735, punt 9, en arrest Gerecht van 19 februari 1998, Eyckeler & Malt/Commissie, T-42/96, Jurispr. blz. II-401, punten 54 e.v.). De voorwaarden voor toekenning van de bijstand, de verplichtingen van de ontvanger en de voorwaarden waaronder een financiële bijstand kan worden ingetrokken, zijn materiële regels. Die aspecten van het onderhavige geding worden dus in beginsel geregeld door de verordeningen nrs. 2052/88, 4253/88 en 4256/88 in hun oorspronkelijke versie. Wat de door de Commissie verrichte controles en de verplichtingen van de Commissie en de lidstaten inzake het toezicht op het project betreft, gaat het daarentegen om procedurevoorschriften, die in hun nieuwe versie vanaf de inwerkingtreding van de verordeningen van 1993 van toepassing zijn op de eerder toegekende bijstand.

37     Gepreciseerd moet worden dat de intrekking van de communautaire bijstand wegens aan de ontvanger verweten onregelmatigheden het karakter van een sanctie heeft, wanneer zij zich niet beperkt tot de terugvordering van de op grond van die onregelmatigheden onverschuldigd betaalde bedragen, en ter afschrikking is opgelegd (arrest Gerecht van 26 september 2002, Sgaravatti Mediterranea/Commissie, T-199/99, Jurispr. blz. II-3731, punt 127). Zij is dus slechts toelaatbaar indien zij zowel met betrekking tot de oude als de nieuwe versie van artikel 24 van verordening nr. 4253/88 gerechtvaardigd is. Zoals de Commissie in haar antwoorden op de vragen van het Gerecht terecht heeft opgemerkt, zijn de bij verordening nr. 2082/93 in die bepaling aangebrachte wijzigingen zuiver formeel van aard en hebben zij geen invloed op de strekking ervan.

B –  Het eerste middel: motiveringsgebrek en schending van het beginsel van hoor en wederhoor

1.     Argumenten van partijen

38     Verzoekster verklaart dat de Commissie de in artikel 253 EG geformuleerde motiveringsplicht heeft geschonden, omdat zij niet heeft geantwoord op de opmerkingen in verzoeksters brief van 12 juni 2000 en de talrijke bij die gelegenheid overgelegde stukken niet in aanmerking heeft genomen. Volgens verzoekster verplicht de naleving van het beginsel van hoor en wederhoor de Commissie een beschikking niet alleen met betrekking tot het bestaan van de vastgestelde schendingen en onregelmatigheden met redenen te omkleden, maar ook met betrekking tot de ongegrondheid of irrelevantie van de als verweer aangevoerde argumenten. In repliek verwijt zij de Commissie bovendien, dat zij pas in haar verweerschrift uitvoerig heeft uiteengezet waarom zij bepaalde punten van verzoeksters opmerkingen in haar brief van 12 juni 2000 ongegrond achtte. Zij voert in dit verband schending van de rechten van de verdediging aan.

39     Ter terechtzitting heeft verzoekster daaraan toegevoegd dat de Commissie kort voor de mondelinge behandeling het door verzoekster op 10 december 1997 ingediende eindverslag had overgelegd. Zij leidt daaruit af dat dit verslag niet in aanmerking is genomen toen de Commissie de procedure tot intrekking van de financiële bijstand heeft ingeleid. Volgens verzoekster levert dat een ernstige schending van de motiveringsplicht op.

40     Volgens de Commissie is de bestreden beschikking correct gemotiveerd.

2.     Beoordeling door het Gerecht

41     Volgens vaste rechtspraak moet krachtens artikel 253 EG de motivering van een handeling de redenering van de communautaire instantie waarvan de bestreden handeling afkomstig is, duidelijk en ondubbelzinnig doen uitkomen, opdat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en hun rechten kunnen verdedigen en het Hof zijn toezicht kan uitoefenen. De omvang van de motiveringsplicht is afhankelijk van de aard van de betrokken handeling, de omstandigheden waaronder deze is vastgesteld en het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen (arrest Hof van 14 februari 1990, Delacre e.a./Commissie, C-350/88, Jurispr. blz. I-395, punten 15 en 16; arrest Gerecht van 13 maart 2003, Comunità montana della Valnerina/Commissie, T-340/00, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 82).

42     Gelet met name op het feit dat een beschikking waarbij de financiële bijstand van de Gemeenschap wordt ingetrokken, ernstige gevolgen voor de begunstigde van deze bijstand heeft, moet de motivering van deze beschikking duidelijk de redenen aangeven die zulks rechtvaardigen (zie naar analogie arrest Gerecht van 3 februari 2000, CCRE/Commissie, T-46/98 en T-151/98, Jurispr. blz. II-167, punt 48).

43     In casu zijn zowel in de brief van 3 april 1998, waarbij de Commissie verzoekster heeft meegedeeld welke gegevens onregelmatigheden in de zin van artikel 24 van verordening nr. 4253/88 konden opleveren, als in de bestreden beschikking duidelijk en ondubbelzinnig de redenen voor de intrekking van de bijstand vermeld. Bovendien had verzoekster aan de controle in 1997 deelgenomen, daar haar bestuurder het proces-verbaal daarvan had ondertekend, en was zij volledig bekend met het verslag dat de UCLAF na die controle had opgesteld. Verder heeft verzoekster met de in haar memories aangevoerde middelen aangetoond dat zij de redenering van de Commissie goed had begrepen.

44     In die omstandigheden kan verzoeksters argument dat de Commissie vóór de vaststelling van de beschikking uitdrukkelijk op alle voor haar aangevoerde argumenten had moeten antwoorden, niet slagen. Een dergelijke verplichting kan ook niet uit het beginsel van hoor en wederhoor voortvloeien.

45     De ter terechtzitting opgeworpen grief, dat de diensten van de Commissie bij de beschikking tot intrekking van de bijstand geen rekening hebben gehouden met het door verzoekster op 10 september 1997 ingediende eindverslag, heeft in wezen geen betrekking op de motivering van de beschikking maar op de procedure die aan de vaststelling van die handeling is voorafgegaan. Deze grief zal hierna in het kader van het tweede middel worden onderzocht (zie hierna punten 64-67).

46     Bijgevolg is verzoeksters eerste middel ongegrond.

C –  Het tweede middel: schending van artikel 24 van verordening nr. 4253/88

1.     Argumenten van partijen

47     Met dit middel, dat in drie onderdelen is verdeeld, voert verzoekster aan dat de bestreden beschikking niet is voorafgegaan door een passend onderzoek van het geval als voorzien in artikel 24, lid 1, van verordening nr. 4253/88.

48     In het kader van het eerste onderdeel van het middel had verzoekster de Commissie in het verzoekschrift schending verweten van de verplichting in artikel 24, lid 1, van verordening nr. 4253/88 om de lidstaat of de door hem voor de tenuitvoerlegging van de actie aangewezen autoriteiten te vragen binnen een bepaalde termijn hun opmerkingen mee te delen. Daar zij uit het verweerschrift van de Commissie had vernomen, dat de Italiaanse autoriteiten op de hoogte waren van de inleiding van de administratieve procedure en dat zij geen opmerkingen hadden ingediend, verwijt verzoekster de Commissie dat dit haar niet is meegedeeld.

49     In het kader van het tweede onderdeel van het middel stelt verzoekster dat de verplichting om over te gaan tot een passend onderzoek van het geval ook is geschonden door het feit dat de Commissie zich in de bestreden beschikking met name op de resultaten van de controle in 1997 heeft gebaseerd. Om te beginnen voert zij aan dat de Commissie na een eerste controle van het project in 1993 niet het recht had in 1997 een tweede controle te verrichten. Verder heeft zij bezwaar tegen de modaliteiten van die controle, die volgens haar meebrengen dat de resultaten daarvan buiten beschouwing zijn gelaten.

50     Volgens verzoekster kan de Commissie de tweede controle niet rechtvaardigen op grond dat gegevens die de regelmatigheid van de voor dit project gedeclareerde uitgaven in twijfel konden trekken, na de eerste controle van 1993 aan het licht waren gekomen. De verificatie door de Rekenkamer in 1997 had betrekking op feiten die met het Endovena-project en verzoekster niets van doen hadden, en waaruit niet kan worden afgeleid dat de financiering in de onderhavige zaak ook frauduleus van aard is. Verzoekster verwijt de Commissie dat zij verzoeksters schuld had aangenomen, en dan naar bewijs voor die hypothese had gezocht. Daardoor kan de Commissie de feiten niet correct beoordelen.

51     Wat de geldigheid van de resultaten van de controle van 1997 betreft, voert verzoekster aan dat zij die van de voorgaande controle van 1993 ten gronde tegenspreken. Derhalve heeft de Commissie volgens haar de rechten van de verdediging geschonden. Zij preciseert dat de controle van 1997, die tamelijk lang na de afsluiting van het project is uitgevoerd, slechts twee dagen heeft geduurd. Volgens verzoekster is het onmogelijk een zo ingewikkelde vraag in zo korte tijd en met slechts drie ambtenaren op passende wijze te onderzoeken. Verzoekster betwist de inhoud van het na die controle opgestelde verslag, en stelt dat de jegens haar geformuleerde verwijten op geen ander bewijs berusten dan de verklaringen van de controleurs. Ter terechtzitting heeft zij daaraan toegevoegd dat het verslag van die controle, dat als bijlage 6 bij het verweerschrift is gevoegd, niet geldig was omdat het tal van omissies bevat en niet gedateerd is. Zij is van mening dat door de door haar gevraagde verwijdering van dit document uit het dossier het bewijs van de haar verweten inbreuken volstrekt ongeldig is.

52     In het kader van het derde onderdeel van het middel, dat ter terechtzitting is uiteengezet, voert verzoekster aan dat de verplichting om over te gaan tot een passend onderzoek van het geval bovendien is geschonden omdat het door haar opgestelde eindverslag niet in aanmerking is genomen. In antwoord op een vraag van het Gerecht heeft verzoekster verklaard dat zij zich niet op het bestaan van dit eindverslag kon beroepen voordat het door de Commissie was overgelegd, omdat de documenten betreffende het Endovena-project, waarover zij beschikte, door het openbaar ministerie in het kader van de strafprocedure in Italië in beslag waren genomen, en omdat die documenten na de afsluiting van die procedure niet in hun geheel en correct aan haar waren teruggegeven.

53     Met betrekking tot het eerste onderdeel van het middel merkt de Commissie op dat zij de Italiaanse autoriteiten overeenkomstig de verplichting van artikel 24, lid 1, van verordening nr. 4253/88 had gevraagd hun opmerkingen mee te delen. Volgens haar bestaat er geen verplichting om de justitiabele van een dergelijke raadpleging in kennis te stellen.

54     Wat het tweede onderdeel van het middel betreft, antwoordt de Commissie dat de controle in juli 1997 een grondige controle was, die door zes ambtenaren in twee dagen onder andere met een plaatsopneming op de betrokken terreinen is verricht. Dit onderzoek is in verschillende fasen verlopen en heeft langer geduurd dan verzoekster had gedacht. De Commissie is van mening dat verzoekster niet kan stellen dat die controle lang na de voltooiing van het project is verricht omdat dit niet regelmatig is beëindigd. Volgens de Commissie zijn de eventuele verschillen tussen de resultaten van de twee in 1993 en 1997 uitgevoerde controles niet doorslaggevend en was de in 1997 verrichte controle rechtmatig, daar nieuwe gegevens twijfel hebben doen rijzen omtrent de regelmatigheid van de gedeclareerde uitgaven. In dupliek preciseert de Commissie dat zij na de controle door de Rekenkamer niet alleen verzoeksters project maar alle nog lopende en krachtens artikel 8 van verordening nr. 4256/88 gefinancierde projecten heeft gecontroleerd, te weten 107 projecten. Zij was dus niet vooringenomen tegen verzoekster.

2.     Beoordeling door het Gerecht

55     Met dit middel levert verzoekster in wezen kritiek op de procedure die tot de vaststelling van de bestreden beschikking heeft geleid. Het middel moet dus worden getoetst aan verordening nr. 4253/88, zoals gewijzigd.

56     Het eerste onderdeel van het middel beperkt zich thans tot de grief dat de Commissie verzoekster niet heeft meegedeeld dat zij de Italiaanse autoriteiten de mogelijkheid heeft geboden hun opmerkingen over de eventuele intrekking van de bijstand kenbaar te maken en dat zij die niet hebben benut. Uit de toepasselijke regeling vloeit evenwel geen verplichting in die zin voort. Bijgevolg is het eerste onderdeel van het middel ongegrond.

57     Wat het tweede onderdeel van het middel betreft, bepaalt artikel 23, lid 2, laatste alinea, van verordening nr. 4253/88, zoals gewijzigd: „De Commissie ziet erop toe dat de controles die zij verricht, zodanig gecoördineerd worden dat herhaling van controles in eenzelfde zaak en in eenzelfde periode wordt vermeden.” Deze bepaling wil inderdaad herhaalde controles van hetzelfde project vermijden. Daarmee wordt de Commissie verplicht haar controleactiviteiten te organiseren volgens de beginselen van behoorlijk bestuur. Zij verbiedt evenwel geen herhaalde controles als zodanig (arrest Gerecht van 7 november 2002, Vela en Tecnagrind/Commissie, T-141/99, T-142/99, T-150/99 en T-151/99, Jurispr. blz. II-4547, punten 99-102).

58     De Commissie mag met name controles herhalen wanneer nieuwe gegevens aan het licht komen volgens welke grondiger controles van bepaalde projecten wenselijk zijn. In casu volgden die nieuwe gegevens uit de controles van de Rekenkamer. De daardoor vastgestelde onregelmatigheden in de afwikkeling van bepaalde projecten leverden voldoende grond op voor een stelselmatige of steekproefsgewijze controle van andere soortgelijke projecten, zelfs indien die projecten reeds voordien waren gecontroleerd.

59     Het feit dat de resultaten van de tweede controle verschilden van die van de controle in 1993, betekent niet dat ze niet in aanmerking kunnen worden genomen. Zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, bevat het verslag van 1993 geen uitdrukkelijke bevindingen die gebaseerd zijn op daadwerkelijk door de ambtenaren van de Commissie uitgevoerde controles, en in tegenspraak zijn met de resultaten van de controle van 1997. Het is in elk geval normaal dat een controle op grond van nieuwe gegevens, waardoor de verdenking van fraudes betreffende bepaalde projecten is ontstaan, grondiger is en andere resultaten oplevert dan een routinecontrole die wordt verricht zonder dat er enige verdenking was.

60     Aangaande de grief dat de controle van 1997 niet lang genoeg heeft geduurd om betrouwbare resultaten op te leveren, blijkt uit het dienstverslag in bijlage 5 bij het verzoekschrift, dat drie ambtenaren van de Commissie en drie Italiaanse overheidsambtenaren hebben deelgenomen aan de controle die op 17 en 18 juli 1997 bij verzoekster is verricht. De inzet van zes ambtenaren gedurende twee dagen moet voldoende worden geacht voor de verzameling van de gegevens waarop de bestreden beschikking is gebaseerd. De Commissie wijst er terecht op dat het „passende onderzoek van het geval” niet uitsluitend bestond in de in 1997 verrichte controle, maar ook in het onderzoek van de resultaten van de controle door de diensten van de Commissie, het verzoek aan de begunstigde en aan de betrokken lidstaat om hun opmerkingen te maken en de analyse van die opmerkingen en de begeleidende documenten door de Commissie.

61     Ook de grief dat de controle te lang na de voltooiing van het project heeft plaatsgevonden, is ongegrond. De termijn van ongeveer een jaar tussen de mededeling van de voltooiing van het project en de controle kan niet als buitensporig worden aangemerkt, met name gelet op het feit dat artikel 23, lid 3, van verordening nr. 4253/88, zowel in de oude versie die in casu van toepassing is, als in de gewijzigde versie, bepaalt dat „gedurende drie jaren na de laatste betaling voor een actie [...] de verantwoordelijke instantie en de verantwoordelijke autoriteiten alle bewijsstukken van de met de actie gemoeide uitgaven ter beschikking van de Commissie [houden]”. Bovendien verplicht punt 6 van bijlage II bij de toekenningsbeschikking de begunstigde ertoe met ingang van de laatste betaling van de bijstand gedurende vijf jaar de originelen van alle stukken waaruit de gedane uitgaven blijken, ter beschikking van de Commissie te houden. Hieruit blijkt dat de ontvanger van communautaire bijstand op controles moet rekenen tot drie, en zelfs vijf jaar na de betaling van de laatste tranche van de financiering. Bovendien heeft de controle plaatsgevonden voordat verzoekster op 10 september 1997 het eindverslag over het project heeft ingediend.

62     Met betrekking tot de grieven die verzoekster in verband met het in bijlage 6 bij het verweerschrift gevoegde controleverslag heeft opgeworpen, moet worden opgemerkt dat dit niet het enige document is waaruit de resultaten van de in 1997 verrichte controle blijken. Met name verzoekster zelf heeft in bijlage 5 bij het verzoekschrift een dienstverslag van 19 augustus 1997 betreffende dezelfde controle gevoegd, waaraan een proces-verbaal is gehecht dat onder andere door Biego, verzoeksters toenmalige bestuurder, is ondertekend. Hieraan moet worden toegevoegd dat de vraag of de bij de bestreden beschikking aan verzoekster verweten onregelmatigheden als bewezen kunnen worden aangemerkt, niet tot het onderhavige middel behoort en hierna in het kader van het vierde middel zal worden onderzocht.

63     Bijgevolg is het tweede onderdeel van het middel ongegrond.

64     Met betrekking tot het derde onderdeel van het middel, dat de Commissie het eindverslag niet in aanmerking heeft genomen, moet worden vastgesteld dat volgens artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht in de loop van het geding geen nieuwe middelen mogen worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken.

65     Derhalve moet worden nagegaan of het eindverslag over het Endovena-project, dat de Commissie kort vóór de terechtzitting in de onderhavige zaak heeft gepresenteerd, als een nieuw gegeven kan worden beschouwd, waardoor verzoekster nieuwe middelen kan voordragen. In dit verband moet worden opgemerkt dat dit verslag een door verzoekster zelf opgesteld stuk is, dat met zijn bijlagen ongeveer 300 bladzijden telt.

66     Verzoekster heeft niet overtuigend verklaard waarom zij zich tijdens de schriftelijke behandeling niet op het bestaan van dit verslag heeft beroepen, met name ter betwisting van de stelling van de Commissie dat het eindverslag over het Endovena-project nooit was overgelegd. Verzoekster heeft inderdaad het beslag op alle documenten betreffende het project door het Italiaanse openbaar ministerie aangevoerd. Dat beslag is evenwel vóór de vaststelling van de bestreden beschikking opgeheven. Verzoekster heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat het openbaar ministerie haar niet alle in beslag genomen documenten heeft teruggegeven. Zelfs indien dit argument, dat met geen enkel bewijs wordt gestaafd, juist is, verklaart dat nog niet dat de voor het beheer van verzoekster verantwoordelijke personen, met name Biego, die in de periode van 20 november 1996 tot en met 14 december 2000 haar enige bestuurder was, niet in staat waren verzoeksters raadsman van de opstelling van dit verslag en de indiening daarvan bij de Commissie in kennis te stellen. Dat verzoekster zich tijdens de schriftelijke behandeling niet op het bestaan van dit verslag heeft beroepen, laat zich derhalve slechts verklaren door een gebrek aan ijver van de voor haar beheer verantwoordelijke personen. Bijgevolg kan de overlegging van dit verslag door de Commissie na de sluiting van de schriftelijke procedure– hoe betreurenswaardig die tardieve mededeling ook moge zijn –, niet worden aangemerkt als een nieuw gegeven, dat de voordracht van nieuwe middelen kan rechtvaardigen.

67     Derhalve is het derde onderdeel van het onderhavige middel niet-ontvankelijk.

68     Bijgevolg kan het tweede middel, volgens hetwelk de Commissie niet tot een passend onderzoek van verzoeksters geval is overgegaan, niet slagen.

D –  Het derde middel: schending van artikel 25 van verordening nr. 4253/88

1.     Argumenten van partijen

69     Verzoekster voert in het kader van het eerste onderdeel van dit middel aan, dat de Commissie en de Italiaanse Staat de verplichting tot toezicht in artikel 25 van verordening nr. 4253/88 niet in acht hebben genomen, en dat zij in het bijzonder de in lid 4 van dit artikel bedoelde voortgangsrapporten niet hebben opgesteld.

70     In het kader van het tweede onderdeel van het middel voert verzoekster aan dat het stilzwijgen van de met het toezicht op het project belaste diensten bij haar de overtuiging heeft doen postvatten, dat zij de fase van verspreiding en bekendmaking niet behoefde uit te voeren.

71     De Commissie is van mening dat artikel 25 van verordening nr. 4253/88 niet van toepassing is op de proef- en demonstratieprojecten die krachtens artikel 8 van verordening nr. 4256/88 rechtstreeks door de Commissie worden gefinancierd.

2.     Beoordeling door het Gerecht

72     Met betrekking tot het eerste onderdeel van het onderhavige middel kan worden volstaan met de opmerking, dat niet-nakoming door de Commissie of de Italiaanse autoriteiten van eventuele verplichtingen tot toezicht de Commissie niet belet de artikelen 23 en 24 van verordening nr. 4253/88 op een individueel project toe te passen. Verzoeksters grief heeft dus geen invloed op de beoordeling van de wettigheid van de bestreden beschikking.

73     Het tweede onderdeel van dit middel, in het kader waarvan verzoekster aanvoert dat het gedrag van de Commissie bij haar een gewettigd vertrouwen heeft doen ontstaan doordat de indruk is gewekt dat de Commissie had afgezien van de uitvoering van de fase van verspreiding van de resultaten van het project, valt in wezen onder het vierde middel, in het kader waarvan verzoekster betwist dat de niet-uitvoering van die fase van het project als onregelmatigheid kan worden aangemerkt. Dit onderdeel zal dus in het kader van dat middel worden onderzocht.

74     Bijgevolg kan het derde middel niet slagen.

E –  Het vierde middel: de in de bestreden beschikking vastgestelde onregelmatigheden bestaan niet

75     Met dit middel, met het opschrift „gebrek aan logica, ontoereikendheid van en absoluut gebrek aan motivering”, voert verzoekster in wezen aan dat de in artikel 24 van verordening nr. 4253/88 gestelde voorwaarden voor intrekking van de bijstand niet zijn vervuld, omdat de feiten die haar bij de bestreden beschikking worden verweten, niet zijn aangetoond dan wel niet als onregelmatigheden kunnen worden aangemerkt.

76     Alvorens in te gaan op de argumenten van partijen betreffende de verschillende in de bestreden beschikking vermelde onregelmatigheden, moeten enige door verzoekster aangevoerde algemene punten worden onderzocht.

1.     Algemene punten

a)     Argumenten van partijen

77     Verzoekster bekritiseert om te beginnen de Commissie omdat zij verschillende omstandigheden als „niet-nakoming”, „onregelmatigheden” of andere „wijzigingen van het project” heeft aangemerkt, op de enkele grond dat zij niet strookten met de inhoud van de aanvraag om financiële bijstand. Volgens haar is de inhoud van die aanvraag irrelevant voor de controle van de goede uitvoering van haar verplichtingen. Haar verplichtingen als ontvanger van de bijstand vloeien voort uit de toekenningsbeschikking alleen, die haar verplicht tot bepaalde gedragingen, het bereiken van specifieke doelstellingen en de toepassing van bepaalde methodes, maar haar vrijlaat in de keuze van de middelen om die doelstellingen te bereiken en in alles wat niet uitdrukkelijk is geregeld.

78     Verzoekster betwist vervolgens de stelling van de Commissie dat Biego heeft toegegeven bij de bijstandsaanvraag aan de Commissie onjuiste inlichtingen te hebben verstrekt.

79     Zij stelt voorts dat de Commissie zich tot staving van de bestreden beschikking niet kan beroepen op de resultaten van de met ingang van 1997 verrichte controles, volgens welke er een verband bestond tussen verschillende krachtens artikel 8 van verordening nr. 4256/88 gefinancierde projecten en netwerken die waren opgezet met het oog op de verduistering van de verkregen communautaire middelen, daar dit middel niet in de fasen vóór de inleiding van de procedure tot intrekking van de bijstand is opgeworpen.

80     Ten slotte voert zij ter terechtzitting aan dat het Gerecht in het in punt 37 hierboven aangehaalde arrest Sgaravatti Mediterranea/Commissie heeft beslist, dat de resultaten van controles die nationale autoriteiten in het kader van een strafzaak hebben verricht, gegevens kunnen zijn die de intrekking van de bijstand kunnen rechtvaardigen. In casu hebben dergelijke verificaties ook plaatsgehad en heeft het openbaar ministerie vastgesteld dat verzoekster alle wezenlijke verplichtingen met betrekking tot het project had vervuld.

81     De Commissie verklaart dat de aanvraag van wezenlijk belang is voor de goedkeuring van het project en de toekenning van de bijstand. Zij preciseert dat het gaat om een openbare subsidie en niet om een aanbesteding van werken, zodat verzoekster niet volledig vrij is in de keuze van de middelen om de doelstellingen van het project te bereiken. Ter terechtzitting heeft de Commissie verder verklaard dat verzoekster niet werd verweten dat zij het project niet heeft uitgevoerd.

b)     Beoordeling door het Gerecht

82     Om te beginnen zij eraan herinnerd dat het bij de communautaire regelgeving uitgewerkte subsidiestelsel berust op de nakoming door de begunstigde van een reeks verplichtingen die hem recht op ontvangst van de voorziene financiële bijstand geven. Indien de begunstigde niet aan al deze verplichtingen voldoet, geeft artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88, zowel in zijn oorspronkelijke als in zijn gewijzigde versie, de Commissie de bevoegdheid de omvang van de verplichtingen die op haar rusten krachtens de beschikking waarbij genoemde bijstand is toegekend, te heroverwegen (zie in die zin arresten Gerecht van 24 april 1996, Industrias Pesqueras Campos e.a./Commissie, T-551/93 en T‑231/94–T-234/94, Jurispr. blz. II-247, punt 161, en 12 oktober 1999, Conserve Italia/Commissie, T-216/96, Jurispr. blz. II-3139, punten 71 en 90-94).

83     Zo ook moeten de aanvragers en begunstigden van bijstand zich ervan vergewissen dat zij de Commissie voldoende nauwkeurige informatie verstrekken, omdat anders het controle- en bewijssysteem dat is ingevoerd om na te gaan of aan de voorwaarden voor toekenning van de bijstand is voldaan, niet correct kan functioneren. Bij gebreke van voldoende nauwkeurige informatie zou immers voor projecten die niet aan de gestelde voorwaarden voldoen, bijstand kunnen worden verleend. Daaruit volgt, dat de op de aanvragers en begunstigden van bijstand rustende verplichting tot informatieverstrekking en loyaliteit inherent is aan het stelsel van bijstand door het EOGFL en van wezenlijk belang is voor de goede werking daarvan. Een schending van deze verplichtingen moet derhalve worden aangemerkt als een onregelmatigheid in de zin van artikel 24 van verordening nr. 4253/88, zoals gewijzigd (zie in die zin arresten Conserve Italia/Commissie, aangehaald in punt 82 hierboven, punt 71; Vela en Tecnagrind/Commissie, aangehaald in punt 57 hierboven, punt 322, en Comunità montana della Valnerina/Commissie, aangehaald in punt 41 hierboven, punt 97).

84     Vervolgens moet worden opgemerkt, dat voor de toekenning van financiële bijstand niet alleen als voorwaarde geldt, dat de ontvanger de door de Commissie in haar beschikking tot toekenning van de bijstand gestelde voorwaarden naleeft, maar ook dat hij zich houdt aan de termen van de bijstandsaanvraag ten aanzien waarvan die beschikking is vastgesteld (arresten Gerecht van 14 juli 1997, Interhotel/Commissie, T-81/95, Jurispr. blz. II-1265, punt 42, en CCRE/Commissie, aangehaald in punt 42 hierboven, punt 68).

85     Verzoekster heeft immers de communautaire bijstand aangevraagd voor een specifiek project, dat zij in haar aanvraag uitvoerig heeft beschreven. Die beschrijving heeft voor de toekenningsbeschikking een beslissende rol gespeeld. Derhalve kan verzoeksters betoog dat de bijstandsaanvraag irrelevant is voor de beoordeling of het project regelmatig is uitgevoerd, niet slagen.

86     Voor de vraag of de inhoud van de aanvraag invloed heeft op eventuele onregelmatigheden van het project, moeten twee aspecten worden onderscheiden.

87     Enerzijds bevat de aanvraag feitelijke gegevens over de bestaande situatie en de voorgeschiedenis van het voorgestelde project. Die gegevens spelen een belangrijke rol bij de beoordeling van de geldigheid van het project. Mocht nadien blijken dat zij niet met de waarheid overeenstemden, dan berust de toekenningsbeschikking op een feitelijke vergissing zodat zij als onrechtmatig moet worden beschouwd. Een dergelijke onrechtmatigheid kan onder bepaalde voorwaarden de intrekking met terugwerkende kracht van de toekenningsbeschikking rechtvaardigen (arrest Hof van 24 januari 2002, Conserve Italia/Commissie, C-500/99 P, Jurispr. blz. I-867, punt 90). Het verstrekken van onjuiste inlichtingen in de bijstandsaanvraag, die de Commissie kunnen misleiden over omstandigheden die de toekenningsbeschikking kunnen beïnvloeden, levert schending op van een wezenlijke verplichting die op de aanvragers van communautaire bijstand rust, en vormt derhalve een onregelmatigheid in de zin van artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88, zowel in zijn oorspronkelijke als in zijn gewijzigde versie (zie in die zin arrest Gerecht van 6 maart 2003, APOL en AIPO/Commissie, T-61/00 en T-62/00, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 118-120).

88     Anderzijds bevat de aanvraag gegevens over de in het kader van het project voorgenomen acties. Indien die acties niet worden uitgevoerd zoals in de aanvraag voorzien, gaat het om een wijziging van het project die, indien zij belangrijk is, door de Commissie moet worden goedgekeurd, opdat het project de bijstand kan blijven ontvangen (zie artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88, in zijn oorspronkelijke versie, waarvan de betekenis door de wijziging in 1993 niet is beïnvloed).

89     De toekenningsbeschikking kan inderdaad bepalen dat bepaalde aspecten van het project ten opzichte van de aanvraag worden gewijzigd, en in dat geval is de beschikking beslissend voor de beoordeling of het project regelmatig is uitgevoerd. Daaruit kan evenwel niet worden afgeleid dat de begunstigde niet aan de termen van zijn eigen bijstandsaanvraag is gebonden wanneer die aanvraag zonder uitdrukkelijke wijziging is aanvaard.

90     De Commissie heeft dus terecht verwezen naar de bijstandsaanvraag om na te gaan of de toekenning van de bijstand gerechtvaardigd was en of het project correct was uitgevoerd.

91     Vervolgens moet worden opgemerkt dat het voor de uitkomst van het onderhavige geding niet uitmaakt dat Biego al dan niet heeft toegegeven dat hij in het kader van de bijstandsaanvraag aan de Commissie onjuiste inlichtingen heeft meegedeeld. Veeleer moet worden nagegaan of de bijstandsaanvraag inderdaad onjuiste gegevens bevatte.

92     In dit verband moet de ontvanger van de bijstand aantonen dat de gegevens in de bijstandsaanvraag juist zijn. Als aanvrager is hij het best in staat om dit te doen en moet hij aantonen dat hij terecht gelden uit openbare middelen heeft verkregen (zie naar analogie arrest Interhotel/Commissie, aangehaald in punt 84 hierboven, punt 47).

93     Met betrekking tot verzoeksters argument dat de Commissie zich ter rechtvaardiging van de bestreden beschikking niet kan beroepen op het bestaan van een beweerdelijk netwerk dat is opgezet om op frauduleuze wijze communautaire bijstand te verkrijgen, volstaat de opmerking dat de bestreden beschikking niet gebaseerd is op het bestaan van een dergelijk netwerk maar op bevindingen betreffende met name het Endovena-project, waarvan de geldigheid in het kader van het onderhavige middel zal worden onderzocht. Het feit dat de Commissie in haar verweerschrift naar een dergelijk netwerk verwijst met het oog op de beschrijving van de context waarvan de onderhavige zaak deel uitmaakt, is dus irrelevant voor de beoordeling of de bestreden beschikking geldig is.

94     Verzoekster kan ook niet tegen de bestreden beschikking opkomen op grond dat de Commissie haar beschikking op de resultaten van de controles van haar diensten en niet op die van de verificaties in het kader van de nationale strafzaak heeft gebaseerd. Volgens artikel 23, lid 2, van verordening nr. 4253/88, zoals gewijzigd, mag de Commissie, onder meer door middel van steekproeven, de door de structuurfondsen gefinancierde acties ter plaatse controleren, „onverminderd de controles van de lidstaten overeenkomstig de nationale [...] bepalingen”. In het arrest Sgaravatti Mediterranea/Commissie, aangehaald in punt 37 hierboven (punten 42-49), is inderdaad vastgesteld, dat de Commissie zich terecht kan baseren op de resultaten van een controle van nationale autoriteiten om te beslissen, of het bestaan van onregelmatigheden die een sanctie krachtens artikel 24 van verordening nr. 4253/88 rechtvaardigen, wordt aangetoond. Die bevoegdheid houdt evenwel niet in dat de Commissie aan de resultaten van dergelijke nationale verificaties gebonden is. Immers, de verificaties in het kader van een nationale strafzaak hebben een ander doel, en het feit dat zij tot de conclusie leiden dat er geen sprake is van een gedraging die een strafbaar feit in de zin van het nationale strafrecht oplevert, wettigt niet de conclusie dat er geen sprake is van een onregelmatigheid in de zin van artikel 24 van verordening nr. 4253/88, die aanleiding kan geven tot administratieve maatregelen krachtens die bepaling.

95     De toepassing van artikel 24 van verordening nr. 4253/88 kan in casu ook niet worden uitgesloten op grond dat de sancties waarin deze bepaling voorziet, alleen maar kunnen worden toegepast wanneer de gefinancierde actie geheel of gedeeltelijk niet is uitgevoerd. Het volstaat namelijk niet, dat verzoekster aantoont dat het door de Commissie in de toekenningsbeschikking goedgekeurde project materieel correct is uitgevoerd. Verzoekster moet eveneens kunnen aantonen dat ieder onderdeel van de communautaire bijdrage overeenstemt met een reële prestatie, die voor de uitvoering van het project noodzakelijk was (zie in die zin arrest Vela en Tecnagrind/Commissie, aangehaald in punt 57 hierboven, punt 201).

2.     De verschillende in de bestreden beschikking vermelde onregelmatigheden

96     Verzoekster betwist de bevindingen van de bestreden beschikking met betrekking tot elk van de daarin genoemde elf onregelmatigheden.

a)     Het verwijt dat de Endovena-techniek niet vooraf is beproefd

97     De bestreden beschikking stelt in punt 8, eerste streepje, vast:

„In de bijstandsaanvraag staat vermeld dat tests betreffende de ‚Endovena’-techniek met gebruikmaking van verschillende producten op tal van fruitvariëteiten zijn uitgevoerd, en dat de resultaten van die tests beschikbaar zijn. De inspecteurs van de Commissie hebben vastgesteld dat geen voorafgaande proef met de ‚Endovena’-techniek was genomen en dat geen resultaat beschikbaar was;

[...]”

–       Argumenten van partijen

98     Volgens verzoekster is dit verwijt ongegrond. In de eerste plaats merkt zij op dat de Commissie de gelegenheid heeft gehad om de vooraf verrichte experimenten vóór de toekenning van de bijstand te beoordelen en dat zij daarmee genoegen had genomen om het Endovena-project vast te stellen en te financieren.

99     In de tweede plaats zijn de beweringen bij de controle van 1997 dienaangaande in duidelijke tegenspraak met de conclusies van de eerste controle in 1993, toen is vastgesteld dat „de resultaten [van de Endovena-methode en de traditionele methode] zijn vergeleken, geanalyseerd en genoteerd en dat de verkregen gegevens op digitale fiches zijn opgenomen”.

100   In de derde plaats herinnert verzoekster eraan dat zij in bijlage bij haar bief van 12 juni 2000 technische verslagen over die experimenten heeft overgelegd, die volgens haar aantonen dat de bestreden beschikking in dat opzicht onjuist is.

101   De Commissie wijst erop dat zij vóór de toekenning van bijstand niet kan onderzoeken of alle inlichtingen in de aanvraag waar zijn. Ter terechtzitting heeft zij eraan toegevoegd dat het project de ontwikkeling van het platteland diende te bevorderen, hetgeen veronderstelt dat het gebaseerd was op methoden die voldoende waren beproefd om ze in de praktijk te kunnen toepassen. Volgens de Commissie zou de communautaire bijstand niet zijn verleend indien zij de juiste informatie over de voorafgaande experimenten had gehad. Zij leidt daaruit af dat die onregelmatigheid de basis van de toekenningsbeschikking heeft aangetast, zodat die onregelmatigheid op zich al volstaat om de intrekking daarvan te rechtvaardigen.

–       Beoordeling door het Gerecht

102   Volgens de gegevens inzake de voorafgaande experimenten op de bladzijden 4, 6 en 11 van de bijstandsaanvraag hebben twee docenten, van het Landbouwtechnisch Instituut te Ascoli Piceno en van de universiteit te Perugia, meegewerkt aan experimenten met de Endovena-techniek. Het systeem was op verschillende bomen uitgeprobeerd en de resultaten van die experimenten waren „enthousiasmerend” geweest. In de aanvraag heeft verzoekster bovendien verklaard over een aantal gegevens te beschikken, waaronder:

–       resultaten van het experimenteel gebruik van het systeem op verschillende fruitbomen, nadat gedurende drie jaar tests op kiwibomen en op peren- en appelbomen waren uitgevoerd,

–       resultaten van de proeven met verschillende meststoffen,

–       resultaten van tests met bepaalde schimmelwerende middelen,

–       resultaten van een Endovena-systeem met verschillende onderling verbonden bomen.

103   Op bladzijde 11 van de aanvraag staat bovendien vermeld dat de verbetering van de reeds beschikbare gegevens over de teeltmethode een van de doelstellingen van het project is.

104   De bijstandsaanvraag maakt dus gewag van betrekkelijk belangrijke voorafgaande experimenten met de betrokken methode.

105   Verzoekster verweert zich tegen het verwijt dat die gegevens niet juist waren met te verwijzen naar haar brief van 12 juni 2000, waarbij zij haar opmerkingen over de door de Commissie vastgestelde onregelmatigheden kenbaar heeft gemaakt. In die brief is melding gemaakt van drie experimenten die volgens verzoekster in haar onderneming hebben plaatsgehad, en van het feit dat zij de experimenten bij de landbouwfaculteit van de universiteit te Perugia aandachtig heeft gevolgd.

106   Bij die brief heeft verzoekster drie documenten gevoegd. De eerste twee hebben betrekking op een experiment dat onderzoekers van de universiteit te Perugia in 1990 op verzoeksters bedrijf hebben verricht. Dit experiment bestond hierin dat ter behandeling van kiwibomen met een specifiek ijzertekort een stof rechtstreeks in de stelen van de planten werd ingespoten. Het derde document betreft een soortgelijk experiment, dat dezelfde onderzoekers op wijnstokken met hetzelfde probleem hebben uitgevoerd.

107   Daarentegen heeft verzoekster noch tijdens de administratieve procedure noch voor het Gerecht bewijsstukken overgelegd die de juistheid kunnen aantonen van haar verklaringen volgens welke meer algemene experimenten met het Endovena-systeem vóór de indiening van de bijstandsaanvraag waren uitgevoerd.

108   Gelet op die gegevens kan de bewering in de bestreden beschikking, dat de Endovena-techniek voordien niet was beproefd, inderdaad overdreven voorkomen. De zeer specifieke en gerichte experimenten waarvoor verzoekster bewijsstukken heeft overgelegd, zijn evenwel niet te vergelijken met die waarvan sprake is in de bijstandsaanvraag.

109   Verzoeksters argument dat de Commissie de gelegenheid heeft gehad om de voorafgaande experimenten vóór de toekenning van de bijstand te beoordelen, en dat zij daarmee genoegen heeft genomen, kan niet worden aanvaard. Dat de Commissie bij de toekenning van de bijstand niet aan de juistheid van de beweringen in de aanvraag heeft getwijfeld, bewijst niet dat ze inderdaad klopten. Verzoekster kan niet met een beroep op het feit dat de Commissie die beweringen vóór de toekenning van de bijstand niet grondig heeft onderzocht, aan de gevolgen van haar eigen onjuiste gegevens ontkomen.

110   De bevindingen van de controle in 1993, volgens welke „de resultaten [van de Endovena-methode en de traditionele methode] zijn vergeleken, geanalyseerd en genoteerd en [...] de verkregen gegevens op digitale fiches zijn opgenomen”, tonen ook niet aan dat de gegevens over de voorafgaande experimenten in de bijstandsaanvraag overeenstemden met de werkelijkheid. Immers, die bevindingen hebben geen betrekking op de experimenten die vóór de bijstandsaanvraag zijn verricht, maar op de uitvoering van het project zelf.

111   Bijgevolg kunnen verzoeksters argumenten de vaststelling in de bestreden beschikking, dat de bijstandsaanvraag onjuiste gegevens met betrekking tot de voorafgaande experimenten bevatte, niet weerleggen. Dat feit levert een schending op van de op verzoekster rustende verplichting tot informatieverstrekking en loyaliteit en vormt dus een onregelmatigheid in de zin van artikel 24 van verordening nr. 4253/88.

112   Wegens de onjuiste gegevens in de aanvraag berust de toekenningsbeschikking eveneens op onjuiste feiten betreffende omstandigheden die belangrijk zijn voor de beoordeling of het project de toekenning van bijstand verdiende. Die beschikking is dus onrechtmatig. Uit de rechtspraak van het Hof volgt hoe dan ook, dat de bevoegde instanties een bestuursrechtelijke handeling waarbij aan de adressaat een voordeel is toegekend, met terugwerkende kracht mogen intrekken op grond dat zij onrechtmatig is, mits zij daarbij het rechtszekerheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel eerbiedigen. Deze mogelijkheid, die reeds bestaat wanneer de begunstigde van de beschikking niet tot de onrechtmatigheid daarvan heeft bijgedragen, moet a fortiori worden erkend wanneer, zoals in het onderhavige geval, de onrechtmatigheid is terug te voeren op het handelen van de begunstigde (arrest van 24 januari 2002, Conserve Italia/Commissie, aangehaald in punt 87 hierboven, punt 90).

113   Derhalve heeft de Commissie de bestreden beschikking terecht op de onjuiste gegevens in de bijstandsaanvraag gebaseerd.

b)     Het verwijt dat het in de bijstandsaanvraag genoemde personeel niet bestond

114   De bestreden beschikking stelt in punt 8, tweede streepje, vast:

„Het in de punten 6.1.3 en 6.2.3 van de bijstandsaanvraag genoemde personeel bestaat niet;

[...]”

–       Argumenten van partijen

115   Verzoekster voert aan dat er sprake is van een kennelijke tegenspraak tussen dit verwijt en de bevindingen van de inspecteurs in 1993 met betrekking tot de competentie van de aan het project toegewezen personen. Zij merkt op dat de bijlage bij het verslag van die eerste controle de namen van de projectleiders bevatte. Zij benadrukt dat bij de eerste controle was gebleken dat de betrokken personen voldoende gekwalificeerd waren. Het feit dat het project daadwerkelijk is uitgevoerd en dat gekwalificeerde personen daaraan hebben deelgenomen, blijkt volgens haar ook uit een deskundigenonderzoek in opdracht van de Procura della Repubblica te Fermo, dat zij in bijlage bij haar brief van 12 juni 2000 aan de Commissie heeft toegezonden.

116   De Commissie merkt op dat de aan het project toegewezen personen, die verzoekster volgens haar verklaring voor het project had willen inzetten, beter gekwalificeerd en talrijker waren dan die welke zij daadwerkelijk heeft ingezet.

–       Beoordeling door het Gerecht

117   Wat het in het kader van het project in te zetten „personeel” betreft, verwees de bijstandsaanvraag voor de eerste fase naar een „groep directieleden en managers”, die is samengesteld uit aandeelhouders van de verzoekende vennootschap, en naar de medewerking van de „voorzitster van een vereniging voor natuurbehoud”, deskundige op het gebied van de toepassing en het beheer van fruitboomgaarden, alsmede de docenten en de studenten van de landbouwtechnische school van Ascoli Piceno, de decaan van het instituut voor boomkwekerij van de landbouwfaculteit van Perugia en een technisch directeur, landbouwdeskundige, die zich in de voorgaande jaren met het beheer van fruitboomgaarden en met koelbewaring heeft beziggehouden. Voor de tweede fase verwees de aanvraag naar de medewerking van een chemicus van de universiteit te Ancona, die gespecialiseerd is in koeltechniek, alsmede naar een persoon die de verantwoordelijkheid voor het beheer en de coördinatie van het project droeg.

118   Verzoekster stelt niet dat alle in de aanvraag genoemde personen daadwerkelijk in het kader van het project hebben gewerkt. Zij merkt daarentegen op dat de personen die aan het project hebben deelgenomen, voldoende gekwalificeerd waren. Op de bij het controleverslag van 1993 gevoegde lijst, waar verzoekster naar verwijst, staan de namen van elf personen. De lijst zegt niets naders over hun kwalificaties maar noemt hun functies, te weten drie „projectcoördinatoren”, twee „wetenschappers”, twee „bestuurders”, een agronoom, een informaticus, een boekhoudkundige en een belastingadviseur. Zelfs indien al die personen als „leiders” van het Endovena-project kunnen worden beschouwd, wettigt niets de conclusie dat hun kwalificaties van een even hoog niveau waren als die van een aantal van de personen, zoals hoogleraren, die in de bijstandsaanvraag werden genoemd.

119   De daadwerkelijke uitvoering van het project– waarvan verzoekster zelf stelt dat het niet de gewenste resultaten heeft opgeleverd – toont ook niet aan dat de kwalificaties van de personen die daaraan hebben meegewerkt, overeenkwamen met die welke in de bijstandsaanvraag waren vermeld. Ten slotte komt het door verzoekster aangevoerde deskundigenrapport inderdaad tot de conclusie dat „het experiment volledig strookt met het oorspronkelijk bij de Commissie ingediende programma”, maar de deskundige laat zich niet uit over de kwalificaties van de personen die in het kader van het project hebben gewerkt.

120   Door voor de uitvoering van het project uitzonderlijk gekwalificeerde en in de aanvraag vermelde personen te vervangen door andere, waarvoor niet is aangetoond dat hun kwalificaties van een gelijkwaardig niveau waren, heeft verzoekster een belangrijke wijziging doorgevoerd die de uitvoeringsvoorwaarden van het project beïnvloedt. Uit het dossier blijkt evenwel niet dat zij de Commissie om goedkeuring van die wijziging heeft verzocht.

121   Derhalve heeft de Commissie op goede gronden de bestreden beschikking op die omstandigheid gebaseerd.

c)     Het verwijt dat het Ispettorato Provinciale dell'Agricoltura niet aan het project heeft deelgenomen

122   De bestreden beschikking stelt in punt 8, derde streepje, vast:

„In tegenstelling tot hetgeen in de bijstandsaanvraag is vermeld, heeft het Ispettorato Provinciale dell’Agricoltura geen band met het project, is geen officieel contact met die instantie opgenomen en is geen financiële deelneming van die instantie voorzien;

[...]”

–       Argumenten van partijen

123   Verzoekster stelt dat geen financiële deelneming van het Ispettorato Provinciale dell’Agricoltura (provinciale landbouwinspectie) aan het project in de bijstandsaanvraag, laat staan in de toekenningsbeschikking was voorzien, daar die autoriteit niet over de benodigde financiële middelen beschikt. De bijstandsaanvraag duidde louter op toekomstige initiatieven van de instantie, zonder ze nader toe te lichten, en op de waarschijnlijkheid (hetgeen niet gelijkstaat met de zekerheid) van een financiële deelneming. Bovendien had zij informele contacten met die instantie en wachtte zij de positieve afloop van de demonstratiefase af alvorens haar actief bij het project te betrekken.

124   De Commissie stelt dat de bijstandsaanvraag duidelijk te verstaan gaf dat verzoekster vanaf de beginfase van het project aan officiële contacten dacht en dat een financiële deelneming van die instantie daadwerkelijk was voorzien, maar dat alleen het percentage van haar deelneming onzeker bleef.

–       Beoordeling door het Gerecht

125   In de bijstandsaanvraag had verzoekster verklaard:

„De vennootschap Euroagri laat aan de landbouwinspectie de beoordeling en de keuze over van de lokaliteit die die inspectie het meest aangewezen acht om aldaar ongeveer 18 hectare land te huren voor de demonstraties van de teelt van fruitbomen volgens ‚Endovena’.”

126   Bovendien vermeldde de bijstandsaanvraag het volgende:

„9. Financieringsprogramma

De bij het project betrokken landbouwinspectie te Ascoli Piceno stelt in coördinatie met Dr. Armellini, hoofd van de dienst, het nodige in het werk voor de plaatselijke financiering van een deel van het project. Voormelde financiering bedraagt waarschijnlijk ongeveer 5 % van de totale kosten.”

127   Verzoekster heeft geen bewijsstuk overgelegd, waaruit een deelneming van het Ispettorato Provinciale dell’Agricoltura aan het litigieuze project blijkt. Zij stelt weliswaar dat zij informeel contact met die instantie heeft gehad, maar zij heeft niets overgelegd om die bewering te staven. De deelneming van die autoriteit aan het project, als bedoeld in de aanvraag, was niet louter informeel. Die autoriteit had met name het terrein moeten kiezen waarop een van de fasen van het project moest plaatsvinden. Verzoekster stelt echter niet dat voormelde autoriteit bij de keuze van het terrein betrokken is geweest.

128   Wat vervolgens de financiële deelneming van de inspectie betreft, is het in de aanvraag inderdaad niet voorgesteld alsof die deelneming een vaststaand feit is. De bewering dat „de landbouwinspectie het nodige in het werk stelt voor de plaatselijke financiering van een deel van het project”, houdt in dat officiële stappen zijn ondernomen om die financiering te verkrijgen. Verzoekster stelt echter niet dat die deelneming verkregen was.

129   Bijgevolg kunnen verzoeksters argumenten niet afdoen aan de vaststelling dat de landbouwinspectie niet bij het project betrokken is geweest op de wijze die in de bijstandsaanvraag was voorzien. Derhalve moet worden vastgesteld dat verzoekster een belangrijke wijziging van het project heeft doorgevoerd in de zin van artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88, zonder de Commissie om goedkeuring te verzoeken.

d)     Het verwijt dat geen van de in de lijst van technische en wetenschappelijke referenties genoemde personen aan de uitvoering van het project heeft deelgenomen

130   De bestreden beschikking stelt in punt 8, vierde streepje, vast:

„Geen van de personen op de bij de bijstandsaanvraag gevoegde lijst van technische en wetenschappelijke referenties heeft direct of indirect aan de uitvoering van het project deelgenomen;

[...]”

–       Argumenten van partijen

131   Verzoekster stelt dat zij zich op wetenschappelijke publicaties van de hand van specialisten heeft gebaseerd en voor de uitvoering van het project gebruik heeft gemaakt van haar eigen technici, hetgeen bij de controle van 1993 kon worden nagegaan. In elk geval werd in de toekenningsbeschikking daarover niets vermeld.

132   De Commissie weerlegt die argumenten.

–       Beoordeling door het Gerecht

133   Bij de bijstandsaanvraag had verzoekster een lijst van tien personen als „technische en wetenschappelijke referenties” gevoegd. De rol van die lijst in het kader van de bijstandsaanvraag komt daaruit niet duidelijk naar voren. De aanvraag geeft met name niet aan dat de personen op die lijst actief aan het project moesten deelnemen.

134   In die omstandigheden kan het feit dat die personen niet aan het project hebben deelgenomen, niet worden aangemerkt als onregelmatigheid bij de uitvoering van het project noch als een belangrijke wijziging daarvan in de zin van artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88.

e)     Het verwijt inzake de arbeidskosten

135   De bestreden beschikking stelt in punt 8, vijfde streepje, vast:

„De arbeidskosten en de desbetreffende lasten zijn forfaitair toegerekend aan het project ten belope van 50 % van alle personeelskosten van de vennootschap Euroagri, begunstigde van het project, zonder dat een gedetailleerd bewijsstuk betreffende de voor het project ingezette personen en de verrichte werkzaamheden aan de Commissie is overgelegd;

[...]”

–       Argumenten van partijen

136   Volgens verzoekster heeft zij met de forfaitaire toerekening aan het project van 50 % van al haar personeelskosten correct gehandeld. Zij wijst erop dat de gemaakte kosten precies overeenkomen met de in de financieringsbeschikking van de Commissie voorziene uitgaven. Derhalve kan de Commissie ze niet a priori ongerechtvaardigd achten. Zij herinnert eraan dat bij de controle van 1993 was vastgesteld dat aanzienlijke werkzaamheden waren verricht, en dat de aan de Commissie gezonden verslagen een gedetailleerde verantwoording van de berekeningsmodaliteiten van de personeelskosten bevatten, een gedetailleerde analyse van de aan het project bestede uren, een specifieke omschrijving van de systemen en de berekeningsfactoren van de arbeidskrachten, alsmede een uiteenzetting van de technische redenen waarom het personeel voortdurend op het project aanwezig moest zijn. In repliek voert zij aan dat het aantal van 471 arbeidsuren per hectare, dat zij voor het project had berekend, lager was dan dat van 800 uur per hectare, dat voortvloeide uit een door de Italiaanse autoriteiten opgestelde tabel, die de voor de fruitbomen benodigde arbeidsuren bepaalt. Volgens haar blijkt daaruit dat zij de arbeidskosten niet te hoog heeft geschat.

137   De Commissie merkt op dat het Fonds slechts een bepaald percentage van de voor de uitvoering van het project daadwerkelijk gemaakte kosten financiert, en preciseert dat in de bestreden beschikking tegen verzoekster de grief is ingebracht dat zij geen gedetailleerd en gestaafd bewijsstuk heeft overgelegd van het aantal daadwerkelijk ingezette personen en van hun werkzaamheden op de aan het project toegewezen terreinen.

–       Beoordeling door het Gerecht

138   Verzoeksters betoog dat de arbeidskosten die zij aan het project heeft toegerekend, gerechtvaardigd waren omdat zij overeenkomen met de in de toekenningsbeschikking voorziene kosten, kan niet slagen. Weliswaar spelen zowel de bijstandsaanvraag als de toekenningsbeschikking een belangrijke rol bij de beoordeling of de uitvoering van het project correct is, maar de daarin vervatte cijfers voor de kosten van het project hebben het karakter van een raming ex ante. De begunstigde kan enkel voor de door hem daadwerkelijk gemaakte kosten die ex post als door het project gerechtvaardigd kunnen worden beschouwd, om betaling van de bijstand vragen. Verzoekster stelt niet dat zij bewijsstukken heeft overgelegd, zoals arbeidsovereenkomsten of loonslips van haar werknemers, alsmede de gedetailleerde beschrijving van activiteiten van elk van de bij de uitvoering van het project betrokken personen, aan de hand waarvan de Commissie had kunnen verifiëren welke arbeidskosten voor het project daadwerkelijk waren gemaakt. Die bewijsstukken kunnen niet worden vervangen door de berekeningen die verzoekster van het voor het project benodigde aantal arbeidsuren per jaar per hectare heeft gemaakt, aangezien uit die berekeningen niet blijkt dat die arbeidsuren daadwerkelijk zijn gemaakt en dat zij door verzoekster zijn betaald.

139   Bijgevolg heeft verzoekster geen gegevens aangevoerd die het verwijt kunnen weerleggen, dat een gedetailleerd bewijsstuk van de arbeidskosten voor het project ontbrak.

140   Zoals in punt 83 hierboven is uiteengezet, zijn de begunstigden van communautaire bijstand verplicht aan de Commissie voldoende nauwkeurige informatie te verstrekken opdat zij kan nagaan of de kosten ter dekking waarvan de communautaire bijstand wordt gebruikt, gerechtvaardigd zijn. Door dergelijke met bewijsstukken gestaafde informatie over de arbeidskosten niet te verstrekken heeft verzoekster de op de aanvragers en begunstigden van financiële bijstand rustende verplichting tot informatieverstrekking en loyaliteit geschonden, hetgeen moet worden aangemerkt als een onregelmatigheid in de zin van artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88, zowel in zijn oorspronkelijke als in zijn gewijzigde versie (zie in die zin arrest Comunità montana della Valnerina/Commissie, aangehaald in punt 41 hierboven, punt 97).

f)     Het verwijt betreffende de toerekening van een deel van de afschrijving van de hangar en de koelcellen aan de kosten van het project

141   De bestreden beschikking stelt in punt 8, zesde streepje, vast:

„Het project voorzag in de huur van een hangar en koelkamers. Euroagri heeft de hangar laten bouwen en in 1993 de koelkamers gekocht in het kader van het project nr. 92. CT. IT. 05.016 uit hoofde van verordening (EEG) nr. 866/90 [van de Raad van 29 maart 1990 inzake de verbetering van de verwerking en de afzet van landbouwproducten (PB L 91, blz. 1)], dat door de Commissie en de regionale autoriteiten is gesubsidieerd. De afschrijving van die goederen is ten belope van 30 % aan het Endovena-project toegerekend. Het betreft derhalve een dubbele financiering;

[...]”

–       Argumenten van partijen

142   Verzoekster is van mening dat de toerekening aan het project van 30 % van de afschrijving van de koelcellen en de hangar gerechtvaardigd was. Zij erkent dat zij in 1999 een communautaire bijstand krachtens verordening nr. 866/90 voor de bouw en de aankoop daarvan had gekregen, maar zij wijst erop dat die financiering voor de bouw van de installaties was verleend, terwijl de in casu aan het project toegerekende kosten die van het tijdelijk gebruik ervan zijn.

143   Door haar eigen infrastructuur ter beschikking van het project te stellen in plaats van installaties van derden te huren heeft verzoekster daadwerkelijk de kosten van hun tijdelijke gebruik gedragen. Zij heeft immers voor de normale productie afgezien van het gebruik van een oppervlakte van ongeveer een derde van die infrastructuren. Het aan het project toegerekende afschrijvingspercentage van 30 % vormt slechts een referentiebasis om de gebruikswaarde van het goed te bepalen en komt overeen met de normale huursom die verzoekster in geval van huur had moeten betalen.

144   De Commissie weerlegt deze argumenten en voert aan dat verzoekster het aandeel van de afschrijving van de installaties met betrekking tot de totale kosten van de aankoop daarvan, met inbegrip van het door het Fonds gefinancierde gedeelte, heeft berekend en niet met betrekking tot de door haar daadwerkelijk gemaakte aankoopkosten.

–       Beoordeling van het Gerecht

145   Door toewijzing van een derde van de hangar en de koelcellen aan het Endovena-project heeft verzoekster gedeeltelijk afgezien van het gebruik van die installaties voor haar gewone productie- en afzetactiviteiten. De Commissie stelt niet dat die herbestemming van de installaties onverenigbaar was met het doel van de bijstand die voor de bouw en aankoop ervan krachtens verordening nr. 866/90 was verleend. In die omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat verzoekster de door haar daadwerkelijk gemaakte kosten voor de herbestemming van die installaties aan het Endovena-project mocht toerekenen.

146   Voor de berekening van die kosten kan verzoekster evenwel de communautaire financiering, die zij krachtens verordening nr. 866/90 heeft gekregen, niet buiten beschouwing laten. Daar die financiering immers de bouw- en aankoopkosten van de installaties verlaagt, worden daardoor ook de kosten van hun exploitatie door verzoekster lager.

147   Door aan het project 30 % van de afschrijving van die installaties toe te rekenen, zonder rekening te houden met de communautaire financiering die zij voor de bouw ervan had gekregen, heeft verzoekster derhalve aan het project hogere dan de daadwerkelijk gemaakte kosten toegerekend. De beoordeling van de Commissie dat verzoekster aldus een dubbele financiering voor dezelfde goederen heeft proberen te krijgen, is dus gegrond.

148   Het declareren van hogere dan de daadwerkelijk gemaakte kosten moet als een ernstige schending van de voorwaarden voor toekenning van financiële bijstand alsook van de loyaliteitsplicht die op de ontvanger van deze bijstand rust, en dus als een onregelmatigheid in de zin van artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88, zowel in zijn oorspronkelijke als in zijn gewijzigde versie, worden beschouwd (zie in die zin arrest Comunità montana della Valnerina/Commissie, aangehaald in punt 41 hierboven, punt 81).

g)     Het verwijt betreffende de toerekening van een gedeelte van de afschrijving van de landbouwwerktuigen aan de projectkosten

149   De bestreden beschikking stelt in punt 8, zevende streepje, vast:

„[...] De afschrijving van de voor de uitvoering van het project gebruikte landbouwwerktuigen is forfaitair daaraan toegerekend ten belope van 30 % van de totale jaarlijkse afschrijving van de landbouwwerktuigen van de vennootschap. Die afschrijving is ook toegerekend aan het hoofdstuk projectuitgaven ‚landbouwdieselolie’, hetgeen een dubbele toerekening is;

[...]”

–       Argumenten van partijen

150   Verzoekster betwist dat de landbouwwerktuigen tweemaal zijn afgeschreven. Zij preciseert dat de uitgavenpost „landbouwdieselolie” de uitgaven voor het brandstofverbruik in verband met het gebruik van de voertuigen in het kader van het project betreft, terwijl de kosten voor de afschrijving van de landbouwwerktuigen de gebruikskosten van de werktuigen vertegenwoordigen.

151   Volgens de Commissie is de afschrijving van de werktuigen tweemaal aan het project toegerekend, eenmaal als zodanig en een tweede maal doordat verzoekster voor 1994 en 1995 de forfaitaire gebruikskosten van die werktuigen per kilometer of per uur aan het project heeft toegerekend. Die forfaitaire kosten omvatten echter niet alleen de brandstofkosten, maar ook de afschrijving van de werktuigen, de onderhoudskosten, alsmede belastingen, verzekeringen en andere daarmee verbonden uitgaven.

–       Beoordeling door het Gerecht

152   Blijkens de door de Commissie in antwoord op de vragen van het Gerecht overgelegde documenten, waarvan verzoekster de authenticiteit niet heeft betwist, heeft verzoekster 30 % van de afschrijving van de landbouwmachines voor 1993, 1994 en 1995 aan het Endovena-project toegerekend. Bovendien heeft verzoekster voor 1993 30 % van haar uitgaven aan brandstof en smeerolie aan het project toegerekend. Daarentegen heeft zij voor 1994 en 1995 een berekening gemaakt van het aantal door haar voertuigen afgelegde kilometers, en zelfs van het aantal draaiuren van de landbouwmachines, waarvan zij 30 % aan het project heeft toegerekend. Zij heeft de kosten per kilometer en zelfs per draaiuur forfaitair berekend. Voor de kilometerkosten heeft zij zich op cijfers van de Italiaanse automobielclub gebaseerd, terwijl zij voor de forfaitaire kosten per gebruiksuur van de landbouwmachines geen bron heeft vermeld. Verzoekster heeft geen argumenten aangevoerd die kunnen afdoen aan het betoog van de Commissie dat zowel de forfaitaire kosten per kilometer voor de voertuigen als de forfaitaire kosten per uur voor de landbouwmachines de afschrijving van die werktuigen omvatten. Bijgevolg heeft zij niet aangetoond dat het verwijt dat voor 1994 en 1995 de afschrijving van die werktuigen tweemaal aan het project is toegerekend, ongegrond is.

153   Zoals in punt 148 hierboven is verklaard, levert het declareren van hogere dan de daadwerkelijk gemaakte kosten een onregelmatigheid op in de zin van artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88, zowel in zijn oorspronkelijke als in zijn gewijzigde versie.

h)     Het verwijt betreffende de toerekening van een gedeelte van de afschrijving van het traditionele irrigatienet

154   De bestreden beschikking stelt in punt 8, achtste streepje, vast:

„De afschrijving van het op het betrokken terrein aanwezige traditionele irrigatienet is voor 30 % forfaitair aan het project toegerekend. Daar een nieuw net speciaal voor het Endovena-project is geïnstalleerd en gebruikt, waarvan de kosten aan het project zijn toegerekend, is de toerekening van de afschrijving van het traditionele irrigatienet niet gerechtvaardigd;

[...]”

–       Argumenten van partijen

155   Verzoekster stelt dat het traditionele net daadwerkelijk voor het project is gebruikt, aangezien het voor het Endovena-project bestemde irrigatienet niet zelfstandig kon functioneren indien het niet door het traditionele net van water werd voorzien.

156   In repliek stelt verzoekster dat de Commissie met het verwijt in het verweerschrift dat zij de afschrijving voor het gehele traditionele net en niet alleen voor het gedeelte dat het voor het project bestemde net van water voorzag, heeft berekend, een niet-ontvankelijk middel opwerpt omdat het nieuw is ten opzichte van de eerder opgeworpen grieven. Zij wijst erop dat de afschrijving met betrekking tot het gehele irrigatienet van het landbouwbedrijf moet worden beschouwd, daar de voor het project gebruikte terreinen over verschillende plekken binnen het bedrijf zijn verspreid en het bedrijf op één net is aangesloten. Bovendien voert zij aan dat het gebruik van het bestaande net een verlaging van de totale kosten van het project mogelijk heeft gemaakt.

157   De Commissie preciseert dat de toekenningsbeschikking voorzag in de kosten van een volledig nieuw en specifiek net, en merkt op dat het uit dien hoofde aan het project toegerekende afschrijvingspercentage voor het gehele traditionele net en niet voor het voor het project gebruikte gedeelte is berekend.

–       Beoordeling door het Gerecht

158   Vooraf moet worden opgemerkt dat de Commissie in haar verweerschrift de strekking van het in de bestreden beschikking geformuleerde verwijt betreffende de toerekening van de afschrijving van het traditionele irrigatienet heeft gepreciseerd en afgebakend. Verzoeksters argument dat het verwijt van de Commissie nieuw was ten opzichte van het in het kader van de administratieve procedure geformuleerde verwijt, kan dus niet worden aanvaard.

159   Met betrekking tot de gegrondheid van het verwijt moet erop worden gewezen dat verzoekster in de in de bijstandsaanvraag gegeven beschrijving van het voor de uitvoering van het project benodigde budget een bedrag van 97 000 ECU voor een „vast compleet irrigatienet” had vermeld. Daarentegen waren geen kosten voorzien voor het gebruik van het traditionele net.

160   Volgens het project zouden evenwel de resultaten van de Endovena-techniek worden vergeleken met de resultaten van de traditionele methodes en zouden bepaalde aan het project toegewezen percelen traditioneel worden bebouwd. Voor die percelen was het gebruik van het traditionele net in het kader van het project dus noodzakelijk.

161   In die omstandigheden lijkt het gerechtvaardigd de afschrijving van het traditionele net voor de traditioneel bebouwde percelen die als vergelijking in het kader van het project worden gebruikt, aan het project toe te rekenen. Dat gaat daarentegen niet op voor de forfaitaire toerekening van 30 % van de afschrijving van dat net. Immers, verzoeksters bedrijf had een oppervlakte van 81 hectare, waarvan 24 voor het project werden gebruikt. Van die 24 hectare moesten 10,5 hectare volgens de Endovena-techniek worden bebouwd. Derhalve kon de toerekening van het traditionele irrigatienet slechts voor 13,5 hectare worden gerechtvaardigd, dat wil zeggen ongeveer 17 % van de bedrijfsoppervlakte.

162   Verzoekster heeft niet aangetoond dat de eventuele afstand tussen de verschillende bij het project betrokken percelen de toerekening aan het project van een groter deel van de kosten van het traditionele irrigatienet kon rechtvaardigen. Immers, dat net kon ook worden gebruikt voor de traditionele aanplant die zich op de andere, voor de gewone teelt bestemde percelen bevond.

163   Verzoekster heeft geen argumenten aangevoerd die het verwijt kunnen weerleggen, dat de forfaitaire toerekening van 30 % van de afschrijving van het traditionele irrigatienet aan het project niet gerechtvaardigd was.

164   Ook in dit verband heeft zij dus aan het project hogere kosten toegerekend dan die welke zij heeft aangetoond daadwerkelijk te hebben gedragen, hetgeen een onregelmatigheid in de zin van artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88, zowel in zijn oorspronkelijke als in zijn gewijzigde versie, oplevert.

i)     Het verwijt inzake de aan Biego betaalde jaarlijkse vergoeding wegens gederfde inkomsten

165   De bestreden beschikking stelt in punt 8, negende streepje, vast:

„Het terrein waarop de aanplant is uitgevoerd, is eigendom van Euroagri en werd aan Biego verpacht. Als compensatie voor de terbeschikkingstelling van het terrein heeft Euroagri aan Biego voor 1993 en 1994 een vergoeding wegens gederfde inkomsten betaald van ongeveer 300 000 000 ITL per jaar. Er is geen overeenkomst overgelegd noch een afrekening waaruit het bedrag van de aan Biego betaalde jaarlijkse vergoeding blijkt. Bovendien liep de pachtovereenkomst in 1993 af;

[...]”

–       Argumenten van partijen

166   Verzoekster voert aan dat het bedrag van de vergoeding van 300 miljoen Italiaanse lire (ITL) per jaar, dat voor 1993 en 1994 aan Biego was betaald, gerechtvaardigd was. Zij legt een afschrift over van de pachtovereenkomst van 31 december 1990, waarbij zij haar bedrijf aan Biego heeft verpacht. De vaststelling van de Commissie dat die overeenkomst in 1993 afliep, houdt er geen rekening mee dat naar Italiaans recht dergelijke overeenkomsten een minimumlooptijd van vijftien jaar hebben.

167   Het bedrag van de betrokken vergoeding was passend naar het oordeel van de door de Procura della Repubblica te Fermo aangewezen deskundige. Met betrekking tot de berekeningen die de Commissie op basis van de tussen Biego en verzoekster overeengekomen pacht heeft verricht, voert verzoekster aan dat de aan Biego betaalde vergoeding rekening hield met de inkomstenderving, en wijst zij op de zeer aanzienlijke hoeveelheid fruit die de betrokken 24 hectare kon opleveren.

168   De Commissie merkt op dat de pachtovereenkomst na de vaststelling van de bestreden beschikking en dus te laat was overgelegd. Zij merkt op dat in die overeenkomst de pachtsom voor de pacht van verzoeksters gehele bedrijf op 100 miljoen ITL per jaar was bepaald. Dit komt in wezen overeen met het bedrag van 110 887 000 ITL per jaar van de door verzoekster aangevoerde expertise. Aangezien slechts een gedeelte van het bedrijf voor het project is gebruikt, had volgens de Commissie de aan Biego betaalde jaarlijkse vergoeding dus niet hoger dienen te zijn dan 32,8 miljoen ITL. Zelfs indien de vergoeding was berekend op basis van de opbrengst die volgens verzoekster door het landbouwbedrijf van Biego in 1991 en 1992 (ongeveer 332 miljoen ITL per jaar) was geregistreerd, had de jaarlijkse vergoeding aan Biego niet meer dan 98,4 miljoen ITL kunnen bedragen, daar slechts 24 van de 81 hectare van het bedrijf voor het project waren bestemd en slechts 10,5 hectare volgens de Endovena-techniek was bebouwd. Verzoekster heeft geen aannemelijke verklaring van het vergoedingsbedrag gegeven.

–       Beoordeling door het Gerecht

169   Vooraf moet worden opgemerkt, dat het aan Biego betaalde vergoedingsbedrag hoger is dan het bedrag van 238 000 ECU, ofwel 119 000 ECU per jaar, dat in de toekenningsbeschikking was voorzien als aan de landbouwers te betalen vergoedingen ter compensatie van hun inkomstenderving tijdens het project. Immers, een schadeloosstelling van 300 miljoen ITL per jaar kwam in 1993 overeen met ongeveer 169 000 ECU en in 1994 met ongeveer 157 000 ECU. De cijfers in de toekenningsbeschikking zijn hoe dan ook een schatting ex ante van de voor de uitvoering van het project noodzakelijke kosten, en tonen niet aan dat de vermelde bedragen daadwerkelijk gerechtvaardigd zijn.

170   In wezen verwijt de bestreden beschikking verzoekster dienaangaande dat zij geen bewijsstukken tot staving van de berekening van die vergoeding heeft verstrekt, en met name dat geen overeenkomst met Biego betreffende de terbeschikkingstelling van een deel van het bedrijf en de desbetreffende vergoeding is overgelegd.

171   In dit verband heeft verzoekster bij haar verzoekschrift de pachtovereenkomst gevoegd, waarbij zij haar bedrijf aan Biego heeft verpacht tegen een jaarlijkse pachtsom van 100 miljoen ITL. Bovendien heeft de Commissie in bijlage 7 bij het verweerschrift een factuur gevoegd van Biego van 12 januari 1993 voor een bedrag van 600 miljoen ITL als schadeloosstelling voor de geleden inkomstenderving omdat het fruit dat op de aan het project toegewezen 24 hectare is geoogst, ter beschikking van verzoekster is gesteld.

172   Aan de hand van geen van deze twee documenten kan worden beoordeeld of dat vergoedingsbedrag gerechtvaardigd was. Verzoekster heeft geen concreet bewijs geleverd waaruit kan worden opgemaakt dat een winst van 300 miljoen ITL per jaar overeenkwam met de normale winst die een landbouwer uit de betrokken 24 hectare terrein kon halen. Verder heeft zij geen overeenkomst met Biego overgelegd, waaruit de berekeningswijze en een eventuele rechtvaardiging van die vergoeding had kunnen blijken.

173   De factuur van Biego kan inderdaad aldus worden opgevat, dat hij met verzoekster een forfaitaire vergoeding van 300 miljoen ITL was overeengekomen. Zelfs indien dat het geval was, volstaat een dergelijke bepaling echter niet als bewijs dat het aldus vastgestelde bedrag gerechtvaardigd was in verband met de winst die Biego daadwerkelijk kan hebben gederfd door het terrein ter beschikking van het project te stellen. Een dergelijke rechtvaardiging was in casu des te noodzakelijker, omdat de banden tussen Biego en verzoekster twijfel kunnen doen rijzen omtrent de vraag of de inhoud van de bepalingen op basis waarvan de vergoeding is betaald, overeenkomt met die welke een vergelijkbare onder normale marktvoorwaarden gesloten overeenkomst had kunnen hebben, en waar bovendien het vergoedingsbedrag zeer hoog was in vergelijking met de pachtsom die volgens de door verzoekster aangevoerde en bij haar verzoekschrift gevoegde technische expertise als passend voor dat terrein kon worden beschouwd.

174   Ten slotte beoordeelt die expertise alleen de passende pachtsom voor verzoeksters bedrijf en bevat zij geen aanwijzing aan de hand waarvan een passende schadeloosstelling voor de inkomstenderving kan worden beoordeeld.

175   Door aan het project een bedrag van 600 miljoen ITL als schadeloosstelling voor Biego toe te rekenen, zonder dit vergoedingsbedrag te rechtvaardigen, heeft verzoekster dus de op de aanvragers en begunstigden van financiële bijstand rustende verplichting tot informatieverstrekking en loyaliteit geschonden, hetgeen als een onregelmatigheid in de zin van artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88 moet worden aangemerkt.

j)     De niet-uitvoering van acties op het gebied van communicatie en verspreiding

176   De bestreden beschikking stelt in punt 8, tiende streepje, vast:

„De acties op het gebied van communicatie en verspreiding als bedoeld in de beschikking, met name het ontwerpen en de vervaardiging van het ‚audiovisuele materiaal voor de verspreiding van alle bij het project betrokken knowhow’, alsmede van het ‚schriftelijke en audiovisuele materiaal voor de strategie op het gebied van communicatie en verspreiding’, zijn niet uitgevoerd;

[...]”

–       Argumenten van partijen

177   Verzoekster betwist niet dat de laatste fase van het project betreffende de verspreiding van de resultaten, niet volledig is uitgevoerd. Zij is evenwel van mening dat dit haar niet kan worden verweten. De negatieve eindresultaten van het project rechtvaardigen volgens haar dat zij geen uitvoering heeft gegeven aan de verspreidingsfase, die een eventueel doel is dat pas komt na de doelstellingen die strikt de productie betreffen. Verder wijst zij erop dat zij niet om financiering van deze fase van de actie heeft verzocht, en dat de Commissie niet heeft getracht te weten te komen waarom zij niet om betaling van het saldo heeft gevraagd. In die omstandigheden heeft het gedrag van de Commissie bij verzoekster de overtuiging gewekt dat zij die fase niet behoefde uit te voeren. De methode en de resultaten van het experiment zijn hoe dan ook verspreid.

178   Volgens de Commissie gaven de negatieve resultaten van het project verzoekster niet het recht om het project aanzienlijk te wijzigen zonder dit vooraf aan de Commissie mee te delen. Zij stelt dat zij niets deed uitsluitend omdat zij wachtte op de toezending van verzoeksters eindverslag, dat zij pas na de controle in 1997 heeft gekregen, zodat haar gedrag generlei vertrouwen had kunnen wekken dat verzoeksters beslissing om de laatste fase van het project niet uit te voeren, zelfs stilzwijgend werd aanvaard.

–       Beoordeling door het Gerecht

179   Met betrekking tot verzoeksters argument dat zij niet verplicht was de fase inzake communicatie en verspreiding uit te voeren, moet worden erkend dat de uitvoering van die fase niet veel zin had, aangezien de „demonstratie”-fase op niets was uitgelopen. Het schrappen van een fase van het project evenwel vormt een belangrijke wijziging daarvan. In dit verband blijkt duidelijk uit artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88, zowel in zijn oorspronkelijke als in de gewijzigde versie, dat dergelijke wijzigingen aanleiding kunnen geven tot de vermindering of de intrekking van de bijstand indien niet om de goedkeuring van de Commissie is verzocht.

180   In dit verband is het irrelevant dat verzoekster niet om betaling van de laatste tranche van de bijstand heeft gevraagd. Immers, de goedkeuring van haar aanvraag betrof het project in zijn geheel, en verzoekster kon niet eenzijdig besluiten het slechts gedeeltelijk uit te voeren, ook al zag zij af van een deel van de financiering.

181   Ook verzoeksters argument dat het gedrag van de Commissie en het ontbreken van toezicht op haar project op grond van artikel 25 van verordening nr. 4253/88 bij haar het gewettigd vertrouwen hebben gewekt dat de laatste fase van het project niet meer behoefde te worden uitgevoerd, kan niet slagen. Dienaangaande moet met name erop worden gewezen dat verzoekster bij brief van 14 mei 1996 de Commissie de toezending van de verslagen over het project had meegedeeld, zonder enigerlei aanwijzing dat het project op niets was uitgelopen en dat de laatste fase niet zou worden uitgevoerd. De in die brief aangekondigde verslagen zijn eerst na de controle in 1997 aan de Commissie toegezonden. Derhalve mocht verzoekster er niet van uitgaan dat de eenzijdige wijziging van het project de goedkeuring van de Commissie had.

182   Bijgevolg heeft verzoekster niet de vaststelling in de bestreden beschikking weerlegd, dat zij het project ingrijpend had gewijzigd zonder de goedkeuring van de Commissie te vragen.

k)     Het verwijt betreffende de vervalsing van twee handtekeningen door Biego

183   De bestreden beschikking stelt in punt 8, laatste streepje, vast:

„De brieven van 26 maart 1994 en 11 juli 1994 aan de Commissie zijn ondertekend door Forlenza, bestuurster van Euroagri. Biego heeft schriftelijk verklaard die handtekening te hebben nagemaakt;

[...]”

–       Argumenten van partijen

184   Verzoekster betwist niet dat Biego twee brieven aan de Commissie heeft ondertekend met de naam van zijn echtgenote, destijds verzoeksters bestuurster. Zij betwist echter dat het ging om een onregelmatigheid, omdat Biego krachtens een algemene volmacht bevoegd was om elke handeling betreffende verzoekster namens zijn echtgenote te ondertekenen.

185   De Commissie merkt op dat vervalsing van handtekeningen laakbaar gedrag is. Zij is van mening dat dit gedrag de op de begunstigden van een bijstand rustende loyaliteitsplicht schendt.

–       Beoordeling door het Gerecht

186   Indien dit niet uitdrukkelijk verboden is, kan de begunstigde van een communautaire bijstand zich in zijn betrekkingen met de Commissie door andere personen laten vertegenwoordigen. Ter verzekering van een regelmatig verloop van het project is het echter van belang dat elke vertegenwoordiging transparant wordt gemaakt, met name dat de identiteit van de gevolmachtigde correct is vermeld, zodat de instelling, zo zij dat nodig acht, kan verlangen dat de gevolmachtigde aantoont dat hij naar behoren gemachtigd is om de betrokken handeling namens de begunstigde te verrichten. Immers, indien de vertegenwoordiging niet transparant wordt gemaakt, kunnen naderhand twijfels rijzen aan de geldigheid van de door de vertegenwoordiger verrichte handelingen, hetgeen de correcte voltooiing van het betrokken project in gevaar kan brengen.

187   Dat een gevolmachtigde met de naam van de wettelijke vertegenwoordiger van de begunstigde ondertekent, is in strijd met die noodzaak van transparantie in de betrekkingen tussen de begunstigde en de Commissie, omdat daardoor de Commissie op een dwaalspoor kan worden gebracht ten aanzien van de wenselijkheid om de gevolmachtigde te vragen zijn machtiging te bewijzen. In dit verband doet het er weinig toe of de vertegenwoordiger al dan niet een volmacht had toen hij handelingen namens de begunstigde verrichtte, wanneer de vertegenwoordiging als zodanig ter kennis van de Commissie is gebracht. Immers, voorzover de Commissie niet beschikt over het bewijs van de machtiging tot vertegenwoordiging van de persoon die namens de begunstigde heeft gehandeld, kan die begunstigde zich het recht voorbehouden om naderhand de inhoud van de door zijn vertegenwoordiger verrichte handelingen te bekrachtigen of te betwisten. Een gedraging die een dergelijke rechtsonzekerheid in het leven kan roepen, is in beginsel niet verenigbaar met de op de ontvanger van de bijstand rustende informatie- en loyaliteitsplicht.

188   Wat de gevolgen van die gedraging betreft, moet er evenwel rekening mee worden gehouden dat de intrekking van de bijstand wegens een onregelmatigheid het karakter van een sanctie heeft, voorzover zij leidt tot de terugvordering van bedragen die boven de wegens die onregelmatigheid onrechtmatig verkregen bedragen uitgaan (zie punt 37 hierboven). Een sanctie kan slechts worden opgelegd, indien daarvoor een duidelijke en eenduidige rechtsgrondslag bestaat (arresten Hof van 25 september 1984, Könecke, 117/83, Jurispr. blz. 3291, punt 11, en 12 december 1990, Vandemoortele/Commissie, C-172/89, Jurispr. blz. I-4677, punt 9).

189   Hoewel het voor de hand ligt dat de verstrekking van informatie die de Commissie op een dwaalspoor kan brengen ten aanzien van de voorwaarden voor toekenning van de bijstand, de correcte uitvoering van het project of de daarvoor vereiste uitgaven, een onregelmatigheid vormt in de zin van artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88, is het niet zo duidelijk dat er sprake is van schending van de verplichtingen van de begunstigde indien zijn gevolmachtigde met zijn naam heeft ondertekend, wanneer er een volmacht bestaat of wanneer de betrokken handeling wordt bekrachtigd, zodat die gedraging geen invloed op de toekenning van de bijstand, het verloop van het project en de betaalde bedragen kon hebben.

190   In die omstandigheden bestaat er geen voldoende duidelijke en eenduidige rechtsgrondslag om het feit dat Biego de twee brieven met de naam van Forlenza heeft ondertekend, als onregelmatigheid aan te merken. Derhalve kan dit feit in casu niet op goede gronden in aanmerking worden genomen als grondslag voor de intrekking van de bijstand (zie voor een met het evenredigheidsbeginsel gemotiveerd soortgelijk resultaat, arrest Comunità montana della Valnerina/Commissie, aangehaald in punt 41 hierboven, punten 65 en 66).

3.     Conclusie met betrekking tot het vierde middel

191   Blijkens het voorgaande kunnen twee van de bij de bestreden beschikking aan verzoekster verweten feiten niet in aanmerking worden genomen als grond voor de toepassing van artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88. Het gaat ten eerste om het verwijt in punt 8, vierde streepje, van de bestreden beschikking betreffende het feit dat de op de lijst van technische en wetenschappelijke referenties genoemde personen niet aan de uitvoering van het project hebben deelgenomen, en ten tweede om het verwijt in het laatste streepje van dat punt, betreffende het feit dat Biego twee brieven aan de Commissie met de naam van Forlenza heeft ondertekend.

192   Daarentegen zijn negen van de elf feiten die verzoekster in de bestreden beschikking zijn verweten, terecht aangemerkt als onregelmatigheden of belangrijke wijzigingen van het project. De bestreden beschikking heeft derhalve ernstige schendingen van de op de begunstigde van een communautaire bijstand rustende verplichting tot informatieverstrekking en loyaliteit vastgesteld, met name het opnemen van onjuiste gegevens in de bijstandsaanvraag en de toerekening aan het project van bepaalde hogere dan de werkelijk gemaakte kosten. Onder voorbehoud van het onderzoek van het middel betreffende schending van het evenredigheidsbeginsel, volstaan deze onregelmatigheden volledig om aan te nemen dat de in artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88 gestelde voorwaarden voor intrekking van de bijstand in casu zijn vervuld, en voor de conclusie dat de Commissie redelijkerwijs enkel tot algehele intrekking van de bijstand kon besluiten. Immers, vergeleken met die onregelmatigheden zijn de in het voorgaande punt bedoelde andere twee verwijten van minder belang, en het feit dat zij niet in aanmerking kunnen worden genomen, kan geen andere wending geven aan de beoordeling betreffende de ernst van de onregelmatigheden die terecht door de Commissie zijn vastgesteld.

193   Bijgevolg kan het feit dat het vierde middel gedeeltelijk gegrond is, niet tot nietigverklaring van de bestreden beschikking leiden.

F –   Het vijfde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel

1.     Argumenten van partijen

194   Tot staving van dit middel wijst verzoekster erop dat het haar verweten verzuim niet is aan te merken als niet-uitvoering van de voorwaarden voor toekenning van de bijstand, daar enkel de fase van bekendmaking en verspreiding van de knowhow niet is uitgevoerd. Dat de Commissie niet uitdrukkelijk om die fase heeft gevraagd, heeft bij haar de overtuiging gewekt dat die fase niet noodzakelijk was. Verzoekster voert aan dat haar kosten veel hoger dan of althans evenredig aan de toegekende financiering waren. Volgens haar staat de volledige intrekking van de bijstand niet in verhouding tot de doelstelling van artikel 24 van verordening nr. 4253/88, voorzover de begunstigde daardoor ernstiger wordt benadeeld dan noodzakelijk is.

195   De Commissie is van mening dat de intrekking van de bijstand volledig gegrond was gezien het aantal en de ernst van de onregelmatigheden.

2.     Beoordeling door het Gerecht

196   Het evenredigheidsbeginsel verlangt dat handelingen van de gemeenschapsinstellingen niet verder gaan dan wat passend en noodzakelijk is ter bereiking van het beoogde doel (arrest van 12 oktober 1999, Conserve Italia/Commissie, aangehaald in punt 82 hierboven, punt 101).

197   In het bijzonder kan in het licht van dit beginsel de schending van verplichtingen waarvan de nakoming van fundamenteel belang is voor het goed functioneren van een gemeenschapsregeling, worden gesanctioneerd met het verlies van een recht waarin de gemeenschapsregeling voorziet, zoals het recht op financiële bijstand (arrest Hof van 12 oktober 1995, Cereol Italia, C-104/94, Jurispr. blz. I-2983, punt 24, en de aldaar aangehaalde rechtspraak; arresten Gerecht van 12 oktober 1999, Conserve Italia/Commissie, aangehaald in punt 82 hierboven, punt 103, en 14 juni 2001, Hortiplant/Commissie, T-143/99, Jurispr. blz. II-1665, punt 118).

198   Zoals blijkt uit het onderzoek van het vierde middel kon de Commissie in de bestreden beschikking op goede gronden vaststellen dat verzoekster in het kader van haar bijstandsaanvraag onjuiste informatie had verstrekt, dat zij verschillende ernstige onregelmatigheden had gepleegd en dat zij het project ingrijpend had gewijzigd zonder de Commissie daarvan in kennis te stellen. Dit tekortschieten van verzoekster in haar verplichtingen als begunstigde van de bijstand heeft de Commissie misleid ten aanzien van omstandigheden die belangrijk zijn voor de beoordeling of het project voor de toekenning van bijstand in aanmerking kwam (zie punt 112 hierboven), en toont aan, dat het project niet is uitgevoerd zoals in de aanvraag was voorzien. In die omstandigheden en gelet met name op de toerekening aan het project van bepaalde hogere dan de daadwerkelijk gemaakte kosten, mocht de Commissie redelijkerwijs oordelen, dat iedere andere sanctie dan volledige intrekking van de financiële bijstand en terugvordering van de door het EOGFL betaalde bedragen fraude in de hand zou kunnen werken (zie in die zin arresten Industrias Pesqueras Campos e.a./Commissie, aangehaald in punt 82 hierboven, punt 163; Vela en Tecnagrind/Commissie, aangehaald in punt 57 hierboven, punt 402, en Comunità montana della Valnerina/Commissie, aangehaald in punt 41 hierboven, punt 149).

199   Bijgevolg is het vijfde middel ongegrond.

II –  De subsidiaire vordering

200   De conclusies strekkende tot vermindering van het bedrag van de terug te betalen bijstand zijn hoe dan ook niet-ontvankelijk, aangezien het niet aan het Gerecht staat om in het kader van een beroep tot nietigverklaring de litigieuze beschikking te wijzigen of ze door een andere te vervangen (arrest Sgaravatti Mediterranea/Commissie, aangehaald in punt 37 hierboven, punt 141).

III –  Het verzoek om intrekking van een document

201   Verzoekster is van mening dat het door de Commissie in bijlage 6 bij het verweerschrift overgelegde document uit het dossier moet worden verwijderd, op grond dat het weglaten van bepaalde passages in het voor het Gerecht overgelegde afschrift in strijd is met artikel 43, lid 5, van het Reglement voor de procesvoering. Bovendien is dat document niet gedateerd. Aangezien het Gerecht zich echter voor de beslechting van het onderhavige geschil niet op het betrokken document heeft gebaseerd, behoeft geen uitspraak te worden gedaan op het verzoek van verzoekster (zie in die zin arresten Gerecht van 15 september 1998, Branco/Commissie, T-142/97, Jurispr. blz. II-3567, punten 116 en 117, en 3 april 2003, Vieira e.a./Commissie, T-44/01, T-119/01 en T-126/01, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 223).

IV –  De maatregelen van instructie

202   Bij wijze van maatregelen van instructie verzoekt verzoekster dat het het Gerecht behage:

–       de Commissie te gelasten alle door haar toegezonden verslagen en bijgevoegde documenten betreffende het Endovena-project over te leggen;

–       het getuigenverhoor te gelasten van F. Passamonti, P. Manocchi en C. Mancini, ter zake van de in de feiten beschreven omstandigheden;

–       de verschijning van Biego in persoon te gelasten;

–       een technisch deskundigenonderzoek en/of een verificatie ter plaatse te gelasten.

203   Ter terechtzitting heeft verzoekster verklaard dat er tegenstrijdigheden bestonden tussen de resultaten van de controle door de UCLAF en die van de onderzoeken door het Italiaanse openbaar ministerie. Daarom heeft zij aangedrongen op haar verzoek om instructie, met name via een plaatsopneming en een deskundigenonderzoek.

204   Verzoekster heeft in het kader van de hiervoor onderzochte middelen niet de concrete feiten gepreciseerd die afwijken van die welke de Commissie in de bestreden beschikking in aanmerking heeft genomen, en kunnen afdoen aan de bevindingen waarop die beschikking is gebaseerd, en die zij bij wege van de gevraagde maatregelen van instructie wil bewijzen.

205   In die omstandigheden behoeft niet tot die maatregelen te worden overgegaan.

 Kosten

206   Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen indien zulks is gevorderd. Aangezien verzoekster op de voornaamste punten in het ongelijk is gesteld, moet zij overeenkomstig verweersters vordering worden verwezen in de kosten, met inbegrip van die van de procedure in kort geding.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

rechtdoende:

1)      Verwerpt het beroep.

2)      Verstaat dat verzoekster de kosten, met inbegrip van die van de procedure in kort geding, zal dragen.

Forwood

Pirrung

Meij

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 28 januari 2004.

De griffier

 

       De president van de Tweede kamer

H. Jung

 

       J. Pirrung

Inhoud


Toepasselijke bepalingen

Feiten

I –  Aanvraag om communautaire bijstand voor het Endovena-project

II –  Toekenning van de communautaire bijstand en verloop van het project

III –  Controles ter plaatse in juli 1997

IV –  Administratieve procedure

V –  Bestreden beschikking

Procesverloop en conclusies van partijen

In rechte

I –  De primaire vordering

A –  Toepasselijkheid van de verschillende versies van de verordeningen nrs. 2052/88, 4253/88 en 4256/88

B –  Het eerste middel: motiveringsgebrek en schending van het beginsel van hoor en wederhoor

1.  Argumenten van partijen

2.  Beoordeling door het Gerecht

C –  Het tweede middel: schending van artikel 24 van verordening nr. 4253/88

1.  Argumenten van partijen

2.  Beoordeling door het Gerecht

D –  Het derde middel: schending van artikel 25 van verordening nr. 4253/88

1.  Argumenten van partijen

2.  Beoordeling door het Gerecht

E –  Het vierde middel: de in de bestreden beschikking vastgestelde onregelmatigheden bestaan niet

1.  Algemene punten

a)  Argumenten van partijen

b)  Beoordeling door het Gerecht

2.  De verschillende in de bestreden beschikking vermelde onregelmatigheden

a)  Het verwijt dat de Endovena-techniek niet vooraf is beproefd

–  Argumenten van partijen

–  Beoordeling door het Gerecht

b)  Het verwijt dat het in de bijstandsaanvraag genoemde personeel niet bestond

–  Argumenten van partijen

–  Beoordeling door het Gerecht

c)  Het verwijt dat het Ispettorato Provinciale dell'Agricoltura niet aan het project heeft deelgenomen

–  Argumenten van partijen

–  Beoordeling door het Gerecht

d)  Het verwijt dat geen van de in de lijst van technische en wetenschappelijke referenties genoemde personen aan de uitvoering van het project heeft deelgenomen

–  Argumenten van partijen

–  Beoordeling door het Gerecht

e)  Het verwijt inzake de arbeidskosten

–  Argumenten van partijen

–  Beoordeling door het Gerecht

f)  Het verwijt betreffende de toerekening van een deel van de afschrijving van de hangar en de koelcellen aan de kosten van het project

–  Argumenten van partijen

–  Beoordeling van het Gerecht

g)  Het verwijt betreffende de toerekening van een gedeelte van de afschrijving van de landbouwwerktuigen aan de projectkosten

–  Argumenten van partijen

–  Beoordeling door het Gerecht

h)  Het verwijt betreffende de toerekening van een gedeelte van de afschrijving van het traditionele irrigatienet

–  Argumenten van partijen

–  Beoordeling door het Gerecht

i)  Het verwijt inzake de aan Biego betaalde jaarlijkse vergoeding wegens gederfde inkomsten

–  Argumenten van partijen

–  Beoordeling door het Gerecht

j)  De niet-uitvoering van acties op het gebied van communicatie en verspreiding

–  Argumenten van partijen

–  Beoordeling door het Gerecht

k)  Het verwijt betreffende de vervalsing van twee handtekeningen door Biego

–  Argumenten van partijen

–  Beoordeling door het Gerecht

3.  Conclusie met betrekking tot het vierde middel

F –  Het vijfde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel

1.  Argumenten van partijen

2.  Beoordeling door het Gerecht

II –  De subsidiaire vordering

III –  Het verzoek om intrekking van een document

IV –  De maatregelen van instructie

Kosten



* Procestaal: Italiaans.

Top