EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52023DC0650

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Verslag over de stand van de energie-unie 2023 (op grond van Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie)

COM/2023/650 final

Brussel, 24.10.2023

COM(2023) 650 final

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S




Verslag over de stand van de energie-unie 2023



(op grond van Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie)





{SWD(2023) 646 final}


Inleiding en accenten

Juist toen de wereld vorig jaar uit de door de wereldwijde pandemie veroorzaakte economische crisis begon te komen, werd de Europese Unie (EU) geconfronteerd met een van haar grootste uitdagingen sinds haar oprichting, met een oorlog op ons continent en de ergste wereldwijde energiecrisis sinds decennia. Oekraïne werd ongerechtvaardigd en zonder aanleiding aangevallen en de energievoorziening werd door Rusland als wapen ingezet, met de bedoeling de levering van fossiele brandstoffen aan Europa te verstoren en daardoor onze economie te schaden.

Om energie te besparen, onze energievoorziening te diversifiëren, de transitie naar schone energie te versnellen en zo snel mogelijk minder afhankelijk te worden van de invoer van Russische fossiele brandstoffen, waren maatregelen nodig. De EU en haar zevenentwintig lidstaten hebben krachtig, doortastend en eensgezind actie ondernomen. De Commissie stelde het REPowerEU-plan voor, waar in de loop van het jaar verschillende wetgevende noodmaatregelen aan werden toegevoegd die in hoog tempo werden aangenomen. Als EU is het ons samen gelukt om een verstoring van de energievoorziening te voorkomen en de druk op de energiemarkten te verminderen, en hebben we de levering van schone hernieuwbare energie gestimuleerd. In mei 2023 produceerde de EU voor het eerst in de geschiedenis meer elektriciteit uit wind- en zonne-energie dan uit fossiele brandstoffen.

De EU is er kortom in geslaagd om een verdieping van de energiecrisis te voorkomen. Tegelijkertijd hebben we de crisis gebruikt voor het aanscherpen van ons doel om de transitie naar schone energie te versnellen, waarmee wordt beoogd om Europa tegen 2050 tot het eerste klimaatneutrale continent te maken. De Europese Green Deal, waarmee de EU “gehoor geeft aan de roep van de geschiedenis” 1 , is nu niet alleen een klimaatimperatief en Europa’s groeistrategie 2 , maar ook een noodzaak met het oog op de energiezekerheid en autonomie van de EU. De Europese Green Deal is een centraal onderdeel geworden van onze algemene economische strategie en een belangrijke factor voor groei en concurrentievermogen.

De ergste gevolgen van de crisis liggen nu misschien achter ons, maar er is geen ruimte voor zelfgenoegzaamheid. De energiemarkten blijven kwetsbaar, de subsidies voor fossiele brandstoffen zijn tijdens de crisis toegenomen, de inflatie is nog steeds hoog, onze kritieke infrastructuur moet worden beschermd, onder meer tegen sabotages, en de impact van de crisis toont aan hoe groot het risico is als we afhankelijk zijn van onbetrouwbare bronnen. Op de langere termijn moet de EU blijven zorgen voor betaalbare, betrouwbare en toegankelijke energie voor huishoudens en het industriële en economische concurrentievermogen van haar industrie en economie versterken om een belangrijke wereldspeler te blijven. De energiecrisis en de verstoringen van de toeleveringsketen van de afgelopen twee jaar tonen aan hoe belangrijk het is om de productiecapaciteit van de nettonulindustrie van de EU op te schalen en haar concurrentievermogen te versterken. Met de verordening voor een nettonulindustrie 3 heeft de Commissie belangrijke hervormingen voorgesteld om de productiecapaciteit binnen de EU te vergroten, aangevuld met maatregelen om onze industrie beter te beschermen tegen marktverstoringen door niet-EU-landen. Een sterke Europese clean tech-industrie is cruciaal voor de toekomst van de EU.

Het jaarlijkse verslag over de stand van de energie-unie, samen met de bijbehorende verslagen, is een belangrijk instrument om de balans op te maken van de vorderingen van de EU bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de energie-unie 4  en de transitie naar schone energie in overeenstemming met de energie- en klimaatdoelstellingen. In het verslag van dit jaar wordt teruggeblikt op de wijze waarop de EU tijdens het huidige mandaat van de Commissie heeft gereageerd op ongekende crises en uitdagingen en worden de resterende uitdagingen tegen het licht gehouden.

Het verslag bestaat uit drie delen. In het eerste deel wordt beschreven hoe de hoge klimaat- en milieuambities in het kader van de Europese Green Deal de basis vormden voor de crisisresponsstrategie van de EU en een strategie voor groei en concurrentievermogen. In het tweede deel wordt de stand van zaken bij de uitvoering van de energie-unie in al haar vijf dimensies geanalyseerd op basis van de beoordeling door de Commissie van de voortgangsverslagen van de lidstaten over hun nationale energie- en klimaatplannen. In het laatste deel worden toekomstige uitdagingen voor het energiesysteem en het energiebeleid van de EU voor het voetlicht gebracht.

Samen met dit verslag wordt een reeks begeleidende verslagen gepubliceerd, zoals hieronder uiteengezet. Deze bieden een meer diepgaande beoordeling van de vooruitgang van de initiatieven van de energie-unie in al haar vijf dimensies en van de transitie naar schone energie:

-Evaluatie van de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de energie-unie en klimaatactie 5   6 ;

-Voortgangsverslag over het concurrentievermogen 2023 7 ;

-Verslag over de duurzaamheid van bio-energie in het kader van Verordening (EU) 2018/1999 8 ;

-Verslag over de renovatie van het nationale bestand van woningen en niet voor bewoning bestemde gebouwen en over bijna-energieneutrale gebouwen in het kader van Verordening (EU) 2018/1999 9 ;

-Verslag over de tenuitvoerlegging van de elektriciteitsrichtlijn (EU) 2019/944 10 ;

-Verslag van 2023 over energiesubsidies in Europa 11 ;

-Voortgangsverslag inzake klimaatactie 12 ;

-Verslag over de werking van de koolstofmarkt in 2022 13 ;

-Verslag over de kwaliteit van benzine en dieselbrandstof voor het wegvervoer 14 ;

-Verslag over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2009/31/EG betreffende de geologische opslag van kooldioxide; 15

Stand van de energie-unie — belangrijkste resultaten in 2023

-De EU heeft snel haar energie-invoer gediversifieerd, weg van Russische bronnen, wat uiteindelijk haar energiezekerheid heeft gegarandeerd. Het energieplatform van de EU heeft bijgedragen aan het behalen van de diversificatiedoelstellingen van de EU via een vraagbundelingsmechanisme. In oktober 2023 werden met succes drie aanbestedingsronden uitgevoerd, met een totale vraag van 44,75 miljard kubieke meter, waarbij het volume van de aangeboden leveringen 52 miljard kubieke meter bedroeg.

-De totale invoer van gas uit Rusland daalde in 2022 tot ongeveer 80 miljard kubieke meter, en in 2023 tot naar schatting 16 40-45 miljard kubieke meter, vergeleken met een jaarlijkse invoer van 155 miljard kubieke meter vóór de crisis.

-Om de verminderde invoer uit Rusland te compenseren, heeft de EU de invoer van aardgas en LNG uit Noorwegen en de VS uitgebreid. Hoewel de invoer van Russisch vloeibaar aardgas (LNG) is toegenomen, is het totale aandeel van Russisch gas (LNG en aardgas via leidingen) in de totale gasinvoer van de EU gedaald van 45-50 % in de jaren vóór de crisis tot 15 %, en het aandeel van Russisch leidinggas tot minder dan 10 % sinds januari 2023.

-De EU heeft ook haar wereldwijde inspanningen voor het terugdringen van de methaanemissies opgevoerd, zowel in het kader van haar klimaatactie als ter ondersteuning van de energiezekerheid. Het onderzoeken van zogenaamde “you collect/we buy”-regelingen vergroot de beschikbaarheid van gasleveringsbronnen voor de EU en voor de wereldmarkt.

-De EU en haar energie-intensieve industrie hebben hun vraag naar energie verlaagd ten opzichte van de niveaus van vóór de COVID-19-crisis, onder meer door meer dan 18 % gas te besparen in vergelijking met de voorgaande vijf jaar 17 . Tegelijkertijd heeft de EU haar gasopslagfaciliteiten tot 95 % gevuld in voorbereiding op de winter van 2022-2023 en zo ze energieonderbrekingen voorkomen. De EU heeft op 18 augustus, meer dan twee maanden voor de uiterste datum van 1 november 2023, ook haar doel bereikt om de gasopslagfaciliteiten voor 90 % te vullen.

-De EU heeft de installatie van hernieuwbare energiecapaciteiten versneld en heeft steeds meer hernieuwbare elektriciteit geproduceerd. In 2022 werd 39 % van de elektriciteit opgewekt uit hernieuwbare bronnen, en in mei 2023 wekten wind en zon voor het eerst meer elektriciteit op dan fossiele bronnen 18 . . 2022 was een recordjaar voor de geïnstalleerde nieuwe fotovoltaïsche (PV) capaciteit (41 GW), die 60 % hoger lag dan in 2021 (26 GW). Vergelijkbare resultaten werden behaald met windenergiecapaciteit op land en op zee (45 % meer geïnstalleerde capaciteit dan in 2021), mede dankzij versnelde vergunningsprocessen.

-De EU heeft overeenstemming bereikt over hogere streefcijfers voor de transitie naar schone energie in overeenstemming met REPowerEU en de Europese Green Deal. De medewetgevers zijn het eens geworden over het streefcijfer van 42,5 % hernieuwbare energiebronnen in de energiemix van de EU tegen 2030, met de ambitie om 45 % te bereiken, en over het streefcijfer om het eindenergieverbruik op EU-niveau tegen 2030 met 11,7 % te verminderen in vergelijking met de projecties van het referentiescenario voor 2020.

-Als gevolg van de bestaande klimaat- en energiewetgeving van de EU zijn de broeikasgasemissies van de EU ten opzichte van 1990 al met 32,5 % gedaald, terwijl de economie van de EU in dezelfde periode met meer dan 67 % is gegroeid; de groei is derhalve losgekoppeld van de emissies.

-In maart 2023 heeft de Commissie een gerichte hervorming van de opzet van de elektriciteitsmarkt en van de verordening betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie voorgesteld. De voorgestelde bepalingen hebben tot doel om de industrie van de EU schoner en concurrerender te maken en omvatten structurele maatregelen om consumenten weerbaarder te maken en te beschermen en de dominante invloed van gas op de elektriciteitsprijs te verminderen. De voorgestelde hervorming zal concurrerende markten en transparante prijsvorming bevorderen om het energiesysteem van de EU geschikt te maken voor een koolstofvrije economie.

-Naast deze interventies zijn ondersteunende maatregelen ingevoerd om de lasten van huishoudens en bedrijven door hoge energieprijzen te verlichten. Deze hebben met succes de gevolgen van de energiecrisis voor de kosten van levensonderhoud beperkt. Hoewel het aantal mensen dat te kampen heeft met energiearmoede in de EU met 10,7 miljoen is gestegen, zou deze stijging nog groter zijn geweest als er geen beleidsmaatregelen waren genomen.

-De Commissie heeft de lidstaten ondersteund bij het optimaliseren van het gebruik van onze gasinfrastructuur. In de afgelopen maanden heeft de EU aanzienlijke vooruitgang geboekt bij het diversifiëren van haar energievoorziening en het versterken van de bestaande aardgasinfrastructuur door middel van pijpleidingen, zoals de “Baltic Pipe”, Polen-Slowakije, de verbindingspijp Griekenland-Bulgarije, de mogelijk gemaakte bidirectionele stroom tussen Frankrijk en Duitsland, en LNG-terminals, bijvoorbeeld in Duitsland, Italië en Finland.

-Kort na de Russische invasie van Oekraïne, te weten op 16 maart 2022, heeft de EU Oekraïne en Moldavië aangesloten op het continentale Europese net, een historische mijlpaal. De commerciële uitwisseling van elektriciteit is in de zomer van 2022 van start gegaan. De Baltische staten zijn overeengekomen om de aansluiting van hun netten op het continentale Europese net te vervroegen tot februari 2025.

-In januari 2023 hebben de lidstaten overeenstemming bereikt over niet-bindende doelstellingen voor de opwekking van hernieuwbare offshore-energie tegen 2050, met tussentijdse doelstellingen voor 2030 en 2040, in elk van de vijf zeebekkens van de EU. De nieuwe doelstellingen voor 2030 zijn bijna twee keer zo hoog als het streefcijfer van 61 GW dat is vastgesteld in de 2020-strategie van de Commissie. Dit resulteert in een algemene ambitie om tegen het einde van dit decennium ongeveer 111 GW aan offshorecapaciteit voor hernieuwbare energie te installeren, oplopend naar ongeveer 317 GW tegen het midden van de eeuw, in overeenstemming met de EU-strategie voor hernieuwbare offshore-energie.

-In mei 2023 heeft de Commissie, in het kader van het Europees Semester, alle lidstaten landspecifieke aanbevelingen gedaan met betrekking tot de groene transitie, die met name zijn gericht op hernieuwbare energiebronnen, de energie-infrastructuur en energie-efficiëntie.

-De implementatie van de herstel- en veerkrachtfaciliteit is in volle gang. Van de 705 mijlpalen en streefcijfers die tot dusver op bevredigende wijze zijn bereikt, dragen 261 bereikte mijlpalen en streefcijfers bij aan de klimaatdoelstelling. Sinds 1 maart 2022 is de meeste vooruitgang geboekt op de beleidsgebieden energie-efficiëntie, duurzame mobiliteit en hernieuwbare energie en netwerken. De totale geschatte klimaatbijdrage van de 27 nationale herstel- en veerkrachtplannen bedraagt 254 miljard EUR, 50 % van de totale toewijzing.

-In februari 2023 heeft de EU de gewijzigde verordening betreffende de herstel- en veerkrachtfaciliteit vastgesteld, die voorziet in aanvullende financiering (tot 166 miljard EUR) voor investeringen en hervormingen die de REPowerEU-doelstellingen zullen verwezenlijken.

-Opgemerkt moet worden dat de allereerste beoordeling in 2023 van de vooruitgang van de lidstaten bij de uitvoering van hun nationale energie- en klimaatplannen, die in 2019 zijn ingediend, laat zien dat er nog steeds aanzienlijke ambitie en uitvoeringsinspanningen nodig zijn om de verhoogde doelstellingen van de EU voor 2030 te behalen en op koers te blijven om tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken.

1. DE EUROPESE GREEN DEAL ALS GROEISTRATEGIE EN CRISISRESPONS: OP WEG NAAR KLIMAATNEUTRALITEIT

1.1    De Europese Green Deal en de energie-unie: de balans opmaken en vooruitgang boeken in de nasleep van crises

Energie heeft sinds de begindagen van de Europese integratie een essentiële rol gespeeld. In 1952 creëerde de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, de voorloper van de EU, een interne markt voor kolen en staal waarin de belangrijkste energiebron van die tijd werd gebundeld. Enkele jaren later werd Euratom opgericht, tegelijk met het ondertekenen van het Verdrag van Rome (1957), om een gemeenschappelijke markt voor de ontwikkeling van vreedzame toepassingen van atoomenergie tot stand te brengen. In de jaren negentig kwam hernieuwbare energie op de Europese agenda te staan en werden de eerste indicatieve streefcijfers vastgesteld. Het Verdrag van Lissabon (2007) heeft het energiebeleid in de EU-verdragen opgenomen als een gedeelde bevoegdheid van de lidstaten en de EU. Sindsdien is het belang ervan gestaag toegenomen, wat ook tot uiting komt in de huidige agenda van de Commissie.

Figuur 1: tijdlijn sinds het aantreden van de huidige Commissie 19 .

Kort na haar aantreden kondigde voorzitter Von der Leyen de Europese Green Deal 20 aan als overkoepelende beleidsprioriteit. De Commissie heeft zich ertoe verbonden om uitdagingen op het gebied van energie, klimaat en milieu aan te pakken en tegen 2050 klimaatneutraliteit te bereiken, in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs. De Europese klimaatwet 21 bepaalt dat de economie van de EU de broeikasgasemissies tegen 2030 met ten minste 55 % moet verminderen in vergelijking met 1990 en vereist dat de EU tegen 2050 klimaatneutraal wordt. Dit vergt een transformatie van de EU naar een samenleving die haar natuurlijk kapitaal beschermt, met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie gebaseerd op schone energie. Bij het bereiken van dit doel te bereiken speelt de transformatie van het energiesysteem een fundamentele rol, aangezien de productie en het gebruik van energie verantwoordelijk zijn voor meer dan 75 % van de broeikasgasemissies in de EU. De energie-unie ondersteunt de transitie naar schone energie, omdat deze alle aspecten van het energiebeleid verenigt in een samenhangende, geïntegreerde aanpak. De energie-unie is gebaseerd op vijf dimensies: 1) veiligheid, solidariteit en vertrouwen; 2) een volledig geïntegreerde interne energiemarkt; 3) energie-efficiëntie; 4) klimaatactie en het koolstofvrij maken van de economie; en 5) onderzoek, innovatie en concurrentievermogen. Alle dimensies zijn essentieel voor de Europese Green Deal en voor de uitgesproken ambitie van de EU om op te treden als wereldleider bij de uitdagingen van klimaatverandering en achteruitgang van het milieu door op geloofwaardige wijze het goede voorbeeld te geven voor de energietransitie.

Slechts vier maanden na de aantreden van de Commissie vormde de uitbraak van de COVID-19-pandemie een keerpunt in de geplande werkzaamheden en ging de Commissie over op een crisisbeheersingsmodus. Grootschalige lockdowns veroorzaakten een ernstige economische crisis. De Commissie nam het strategische besluit om de transformatie van de economie en de samenleving te versnellen en de Europese Green Deal te gebruiken als een herstel- en groeistrategie.

De Commissie ontwikkelde het herstelinstrument NextGenerationEU 22 , waarmee zij middelen mobiliseert door namens de EU als geheel op ongekende schaal leningen aan te gaan op de kapitaalmarkten. Dit stelt de Commissie in staat om aantrekkelijkere voorwaarden te bieden, die worden doorgegeven aan de begunstigden van haar financieringsprogramma’s. Dat betekent dat de EU in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit leningen aan lidstaten kan verstrekken die in overeenstemming zijn met de kredietrating en de omvang van de EU als emittent. Met dit instrument is de EU wereldwijd de grootste uitgever van groene obligaties geworden. Minimaal 37 % van het herstel- en veerkrachtfonds wordt gebruikt voor hervormingen en investeringen in groene technologieën en capaciteiten, onder meer op het gebied van duurzame mobiliteit, energie-efficiëntie, hernieuwbare energie, aanpassing aan klimaatverandering, de circulaire economie en biodiversiteit. Dit heeft grootschalige investeringen in de transitie naar schone energie mogelijk gemaakt en tegelijkertijd de gevolgen van de economische crisis verzacht.

Terwijl de Commissie werkte aan het herstel van de crisis en verdere investeringen richtte op de doelstellingen van de Europese Green Deal, heeft zij verschillende wetgevende maatregelen genomen om vooruitgang te boeken op het gebied van de transitie naar schone energie en de verhoogde klimaatdoelstelling voor 2030. In juli en december 2021 heeft de Commissie het “Fit for 55”-pakket voorgesteld, een reeks voorstellen om de EU-wetgeving op het gebied van energie, klimaat en biodiversiteit te herzien en te actualiseren. Het pakket omvatte onder meer voorstellen voor de richtlijn hernieuwbare energie 23 , de richtlijn energie-efficiëntie 24 , de energiebelastingrichtlijn 25 , de richtlijn energieprestatie van gebouwen 26 , het pakket inzake markten voor waterstof en koolstofvrij gas 27 , de verordening inzake de beperking van de methaanemissies in de energiesector 28 , een Sociaal Klimaatfonds 29  en verschillende andere voorstellen inzake het beginsel “de vervuiler betaalt”, aspecten van biodiversiteit en het vergroten van natuurlijke koolstofputten. De onderhandelingen over deze belangrijke dossiers hebben aanzienlijke vooruitgang geboekt en zijn in 2023 al grotendeels afgerond. De medewetgevers hebben hoger streefcijfers voor hernieuwbare energie en energie-efficiëntie goedgekeurd. De onderhandelingen over de energieprestatie van gebouwen en de wetgeving betreffende waterstof- en gedecarboniseerde gasmarkten zijn gaande en de medewetgevers streven ernaar om tegen het einde van 2023 een akkoord te bereiken. De onderhandelingen over de energiebelastingrichtlijn zijn ook gaande en zullen naar verwachting in 2024 worden afgerond.

In februari 2022 begon Rusland een ongerechtvaardigde en niet-uitgelokte agressieoorlog tegen Oekraïne. Samen met de eerdere Russische manipulatie van brandstofvoorraden en -prijzen als middel om Europa onder druk te zetten, heeft dit bijgedragen tot de ernstige energieprijzencrisis die zich al in de herfst van 2021 begon af te tekenen. De energieprijzen bereikten in augustus 2022 een piek van 294 EUR per MWh voor gas en 474 EUR per MWh voor elektriciteit 30 , waardoor de kosten van levensonderhoud aanzienlijk stegen, het wereldwijde concurrentievermogen van EU-bedrijven daalde en de productie van energie-intensieve industrieën werd beperkt 31 . Opnieuw bleven de EU en haar lidstaten eensgezind en kwamen zij overeen om de afhankelijkheid van de EU van Russische fossiele brandstoffen tegen 2027 geleidelijk af te bouwen. De lidstaten hebben verschillende maatregelen getroffen om de gevolgen van hoge energieprijzen te beperken, met name via directe steun aan eindgebruikers. Bovendien hebben de lidstaten energiebesparingen aangemoedigd en hebben ze interventies op de groothandels- en detailhandelsmarkten voor energie gepleegd 32 .

De Commissie heeft het voortouw genomen in de respons van de EU op de energiecrisis en heeft in mei 2022 het REPowerEU-plan 33  vastgesteld, inclusief een externe energiestrategie 34 . Dit plan had tot doel om energie te besparen en de hoge energieprijzen aan te pakken, de energievoorziening te diversifiëren en de transitie naar schone energie verder te versnellen, met als uiteindelijk doel om uiterlijk in 2027 een einde te maken aan de afhankelijkheid van de invoer van Russische fossiele brandstoffen.

Het REPowerEU-plan heeft ook geleid tot een uitbreiding van de financieringsmogelijkheden in het kader van de herstel- en veerkrachtfaciliteit, die het belangrijkste instrument is geworden om EU-middelen te kanaliseren ter ondersteuning van de REPowerEU-doelstellingen. Na de vaststelling van de REPowerEU-verordening 35 werd van de lidstaten verwacht dat zij specifieke nieuwe hoofdstukken 36 zouden indienen voor hun geactualiseerde herstel- en veerkrachtplannen, met een beschrijving van de hervormingen en investeringen om de veerkracht, veiligheid en duurzaamheid van het energiesysteem van de EU te vergroten. Tot op heden hebben de lidstaten in het kader van de bestaande plannen 50 % van hun toewijzing, dat wil zeggen in totaal 252 miljard EUR, toegewezen aan maatregelen die bijdragen aan het bereiken van de klimaatdoelstelling en zo de doelstellingen van REPowerEU en energieonafhankelijkheid ondersteunen.

Naast het REPowerEU-plan en de gasopslagverordening 37 , de eerste wetgeving die werd voorgesteld naar aanleiding van de crisis in maart 2022, heeft de Commissie in de loop van 2022 verschillende noodwetgevingsinitiatieven voorgesteld en heeft de Raad deze in recordtijd goedgekeurd, overeenkomstig artikel 122 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), om de gevolgen van de energiecrisis voor de industrie en huishoudens te verzachten. Dit waren onder meer de verordening ter reductie van de gasvraag 38 , de verordening betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen 39 , de solidariteitsverordening 40 , het marktcorrectiemechanisme 41 en de vergunningsverordening 42 . Deze initiatieven hebben bijgedragen aan de gasleveringszekerheid door de vraag naar gas (met 18 %) en elektriciteit (tijdens piekuren) te verminderen en de toepassing van hernieuwbare energie te versnellen. De initiatieven waren ook gericht op het verleggen van overtollige winsten van energieproducenten naar consumenten en de industrie, het verminderen van buitensporige prijsstijgingen en het versterken van de solidariteit tussen de lidstaten, zodat de ene lidstaat te hulp schiet wanneer in een andere tekorten in de gasvoorziening dreigen te ontstaan. De lidstaten hebben besloten hun vraag naar gas te bundelen via het nieuw opgerichte EU-energieplatform 43 en de eerste stappen te zetten naar gezamenlijke inkoop via AggregateEU, het mechanisme voor het bundelen van de vraag. De verordening betreffende de vermindering van de vraag naar gas is in de tussentijd verlengd. Andere maatregelen die op grond van artikel 122 VWEU zijn getroffen, hebben hun nut op langere termijn bewezen en zijn nu al, of worden mogelijk in de toekomst, opgenomen in permanente wetgeving.

Tegelijkertijd heeft de EU het Oekraïense energiesysteem ondersteund met de levering van 4 969 stroomgeneratoren en 2 507 transformatoren via het EU-mechanisme voor civiele bescherming, de oprichting van een Energiesteunfonds voor Oekraïne door het secretariaat van de Energiegemeenschap met een toegezegd donorbedrag van 218 miljoen EUR, de donatie van 5 700 zonnepanelen en de stabilisatie van de Oekraïense en Moldavische elektriciteitssystemen door de aansluiting op het continentale Europese net. De EU heeft Oekraïne ook meer dan 54,8 miljoen EUR aan materiële bijstand en bijstand op het gebied van nucleaire veiligheid verleend. Samen met de Energiegemeenschap ondersteunt de Commissie Oekraïne, Moldavië en de Westelijke Balkan bij hun voortdurende aanpassing aan het EU-acquis, wat een belangrijke stap in de voorbereiding op toekomstige toetreding tot de EU is. Via internationale coördinatiemechanismen, zoals de G7+-coördinatiegroep, coördineert de EU met mondiale actoren om te reageren op de Russische gerichte campagne van vernietiging van de energie-infrastructuur van Oekraïne.

Een andere cruciale stap die is genomen om de strategische autonomie te handhaven, was het treffen van voorbereidingen op de toekomst door te zorgen voor een veilige levering van nettonultechnologieën en kritieke grondstoffen voor de dubbele transitie. De huidige geopolitieke context heeft ook de concurrentie in de nettonulindustrie doen toenemen, in een mondiale markt voor belangrijke, massaal geproduceerde nettonultechnologieën die tegen 2030 zal verdrievoudigen, met een jaarlijkse waarde van ongeveer 600 miljard EUR. Daarnaast hebben verschillende niet-EU-landen initiatieven 44 opgezet om de ontwikkeling van binnenlandse waardeketens voor schone energietechnologie te bevorderen. De combinatie van de directe en indirecte gevolgen van hoge energieprijzen en de economische en geopolitieke onrust heeft de kosten voor de productie en installatie van projecten voor wind- en, in mindere mate, zonne-energie 45 doen stijgen. Kijkend naar de waardeketens voor schone energie, is de EU in hoge mate afhankelijk van niet-EU-landen om toegang te krijgen tot materialen en producten die essentieel zijn voor de toepassing van schone-energietechnologieën, en is zij afhankelijk van China in ten minste één fase van de waardeketens. In de sector zonne-energie werden in 2022 bijna alle panelen die in de EU werden verkocht ingevoerd, waarvan ongeveer 90 % afkomstig was uit China. In de afgelopen vijf jaar werd 18,5 miljard EUR, oftewel 91 % van alle uitgaven aan de invoer van fotovoltaïsche systemen, uitgegeven aan Chinese producten.

In het industrieel plan voor de Green Deal 46 , dat in februari 2023 is vastgesteld, zijn plannen uiteengezet om het industriële leiderschap van de EU op het gebied van nettonultechnologieën veilig te stellen, en om in plaats van netto-importeur te zijn meer afhankelijk te worden van een sterke interne productieketen, door middel van versnelde toegang tot financiering, verbeterde vaardigheden en steun voor handel om ons concurrentievermogen op het gebied van schone technologie te vergroten. De daaropvolgende wetgevingsvoorstellen, de verordening voor een nettonulindustrie en de verordening kritieke grondstoffen 47 , zijn ingediend om het regelgevingskader te vereenvoudigen, wat cruciaal is om investeringen aan te trekken, de afhankelijkheid van de EU van sterk geconcentreerde invoer te verminderen en de circulaire economische benaderingen voor de levering van strategische grondstoffen te verbeteren. Over beide verordeningen wordt momenteel onderhandeld door de medewetgevers, met de intentie om in december 2023 overeenstemming te bereiken. In verband hiermee geeft het begeleidende voortgangsverslag 2023 over het concurrentievermogen van schone-energietechnologieën 48 bij dit verslag inzicht in de belangrijkste drijfveren, kansen en uitdagingen voor de EU om haar concurrentievermogen in de nettonulindustrie en, meer specifiek, op het gebied van strategische nettonultechnologieën te versterken. Verdere maatregelen om het concurrentievermogen van de EU in de schone-technologiesector te vergroten, omvatten een Europees windenergiepakket, een actieplan voor netinfrastructuur, een reeks schone-transitiedialogen met de industrie en een herzien strategisch plan voor energietechnologie. Al deze maatregelen zijn bedoeld om het concurrentievermogen van de EU in de schone-energiesector te vergroten en zullen worden aangevuld met het speciale verslag 49  van Mario Draghi over de toekomst van het Europese concurrentievermogen.

Tegelijkertijd intensiveert de EU haar inspanningen voor het tot stand brengen van een circulaire economie, waarbij de winning en het gebruik van materialen wereldwijd met een derde zouden kunnen worden verminderd 50 door een beter productontwerp, duurzaamheid, hergebruik en recycling, wat allemaal ook de milieueffecten zal verminderen 51 . De verordening kritieke grondstoffen zal de recycling van kritieke grondstoffen stimuleren met als doel om 15 % van de EU-vraag te vervullen uit secundaire grondstoffen. Dit zal de Europese leveringszekerheid voor kritieke grondstoffen versterken zonder elders afhankelijkheden te creëren.

De EU blijft eraan werken om energieconsumenten weerbaarder te maken en ervoor te zorgen dat zij profiteren van de uitrol van goedkope vormen van hernieuwbare energie in het hele energiesysteem van de EU. In maart 2023 heeft de Commissie een gerichte hervorming voorgesteld van de opzet van de elektriciteitsmarkt 52 en van de verordening betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie 53 , met als doel om de industrie in de EU schoner en concurrerender te maken, en om structurele maatregelen op te nemen om consumenten weerbaarder te maken en te beschermen, en tegelijkertijd de dominante invloed van gas op de elektriciteitsprijs te verminderen. De voorgestelde hervorming zal concurrerende markten en transparante prijsvorming bevorderen. Consumenten en de industrie in de EU zullen beter worden beschermd tegen manipulatie en misbruik van de markt dankzij een versterkte rol van het EU-agentschap voor de samenwerking tussen energieregulators (ACER). Medewetgevers streven ernaar om de onderhandelingen tegen het einde van 2023 af te ronden.

De betaalbaarheid van energie is een belangrijke doelstelling van de energie-unie en speelt een cruciale rol in de Europese Green Deal en crisisresponsmaatregelen. Om ervoor te zorgen dat in de transitie naar schone energie geen persoon, geen sector en geen regio wordt achtergelaten, blijft dit beleidskader belangrijker dan ooit.

Reeds vóór de energiecrisis had de Commissie verschillende maatregelen voorgesteld om ervoor te zorgen dat iedereen meedoet aan de groene transitie, waarvan het mechanisme voor een rechtvaardige transitie 54 een belangrijk initiatief is. Samen met het initiatief voor steenkoolregio’s in transitie blijft de Commissie steun verlenen aan de regio’s die het zwaarst worden getroffen door de transitie naar klimaatneutraliteit. Eind oktober 2023 hebben zevenentwintig lidstaten zeventig territoriale plannen voor een rechtvaardige transitie ingediend, met een beschrijving van het traject van hun transitie tot 2030, in overeenstemming met de nationale energie- en klimaatplannen. Het platform voor een rechtvaardige transitie biedt op maat gemaakte, behoeftegerichte hulp en capaciteitsopbouw aan kolen- en koolstofintensieve regio’s en ondersteunt de uitvoering van het Fonds voor een rechtvaardige transitie.

Het Sociaal Klimaatfonds is gericht op het voorkomen van de negatieve effecten die kunnen voortvloeien uit het nieuwe emissiehandelssysteem van de EU, dat het koolstofbeprijzingsinstrument uitbreidt naar emissies van gebouwen, wegvervoer en brandstofverbranding in de industrie die niet onder het bestaande emissiehandelssysteem vallen. Het Sociaal Klimaatfonds, dat in april 2023 werd vastgesteld, zal de lidstaten in de periode 2026-2032 naar schatting 86,7 miljard EUR verstrekken om kwetsbare huishoudens, micro-ondernemingen en vervoergebruikers te ondersteunen door hen te helpen investeren in de energie-efficiëntie van gebouwen, om de verwarming en koeling van gebouwen koolstofvrij te maken en over te schakelen op meer hernieuwbare energie, en om de toegang tot emissievrije en emissiearme mobiliteit en vervoer te verbeteren. De lidstaten zullen een deel van de middelen ook kunnen besteden aan tijdelijke rechtstreekse inkomenssteun.

De actualisering van de richtlijn energie-efficiëntie legt ook meer nadruk op het verminderen van energiearmoede en het versterken van de positie van consumenten. De nieuwe bepalingen omvatten de eerste EU-definitie ooit van “energiearmoede” en vereisen dat de lidstaten bij de uitvoering van energie-efficiëntiemaatregelen prioriteit geven aan mensen die te kampen hebben met energiearmoede, kwetsbare consumenten, huishoudens met lage inkomens, en indien van toepassing mensen die in een sociale huurwoning wonen.

Tijdens de energiecrisis konden veel huishoudens hun energierekening niet betalen. Uit het scorebord voor consumentenvoorwaarden van 2023 55 blijkt dat 16 % van de Europese consumenten in 2022 moeilijkheden ondervond bij het betalen van de energierekening en 71 % gewoonten veranderde om energie te besparen. In 2022 trof energiearmoede, gemeten aan het onvermogen om de woning voldoende warm te houden, 9,3 % van de EU-bevolking, wat neerkomt op ongeveer 40 miljoen mensen 56 ,, tegen ongeveer 30 miljoen mensen in 2021. Uit de resultaten van simulaties 57 blijkt dat als gevolg van veranderingen in de energieprijzen tussen augustus 2021 en januari 2023 (vergeleken met de voorgaande 18 maanden) de energiearmoede in de hele EU aanzienlijk zou zijn toegenomen als er geen beleidsinterventies hadden plaatsgevonden. Als onderdeel van de noodwetgevingsinitiatieven in 2022 om consumenten te beschermen tegen hoge energieprijzen, heeft de Commissie ook een solidariteitsverordening voorgesteld, die de impact op de gasprijs beperkte door de vraag terug te dringen, en het marktcorrectiemechanisme, dat een limiet stelde aan prijzen op de gasmarkten van de EU.

In oktober 2022 heeft de Commissie maatregelen voorgesteld ter ondersteuning van betaalbare energie, die de lidstaten in staat hebben gesteld om niet-bestede subsidies uit het cohesiebeleid in het kader van hun toewijzing voor de periode 2014-2020 te gebruiken om rechtstreeks steun te verlenen aan kwetsbare gezinnen en kleine en middelgrote bedrijven. De lidstaten hebben regelingen ingevoerd om consumenten en bedrijven te beschermen op basis van aangepaste staatssteunregels (tijdelijk crisis- en transitiekader) en andere sociale beleidsmaatregelen. Voor 2022 werd het totale bedrag aan uitbetaalde energiesubsidies geschat op 93 miljard EUR voor huishoudens en 53 miljard EUR voor de industrie. Het totaalbedrag aan energiesubsidies in 2022 werd geschat op 390 miljard EUR.

De Commissie heeft ook een aanbeveling over energiearmoede 58 gepubliceerd en een gezamenlijke verklaring over verbeterde consumentenbescherming van de belangrijkste belanghebbenden in de energiesector 59 gefaciliteerd. Tot slot heeft de Commissie formeel een coördinatiegroep voor energiearmoede opgericht, waarin de lidstaten goede praktijken en oplossingen voor het door de crisis helpen van de meest kwetsbaren in de samenleving kunnen delen.

Volgens het Internationaal Energieagentschap heeft de toename van de levering van hernieuwbare energie positieve gevolgen gehad voor consumenten, omdat de groothandelsprijzen voor elektriciteit op alle Europese markten 8 % hoger zouden zijn geweest zonder de extra geïnstalleerde capaciteit. Dankzij de extra geïnstalleerde capaciteit voor zonne- en windenergie zal de EU-consumenten tussen 2021 en 2023 naar verwachting een besparing van ongeveer 100 miljard EUR opleveren 60 . Tegelijkertijd hebben de hoge energieprijzen de belangstelling van consumenten voor collectieve regelingen voor eigen verbruik doen toenemen. De lidstaten hebben vooruitgang geboekt bij de uitvoering van de wettelijke bepalingen voor energiegemeenschappen, en de Commissie heeft een voorstel voor het verder versterken van de positie van consumenten gedaan.

Figuur 2: uitsplitsing van maatregelen gericht op betaalbaarheid. Bron: ACER – Analyse op hoog niveau van noodmaatregelen op energiegebied, 20 maart 2023 [ link ]

Het doortastende en verenigde optreden van de EU heeft, in combinatie met gunstige omstandigheden (een zachte winter, een lagere vraag naar energie in Azië), bijgedragen tot het verminderen van de gevolgen van de energiecrisis. Na de piek in de energieprijzen in augustus 2022 zijn de aardgasprijzen tussen januari en juni 2023 gedaald tot gemiddeld 44 EUR per MWh, en de elektriciteitsprijzen tot gemiddeld 107 EUR per MWh 61 . Als reactie op de Russische agressie heeft de EU beperkende maatregelen tegen Rusland ingevoerd, waaronder een volledig verbod op de invoer van steenkool en een verbod op de invoer van olie over zee. De EU heeft de invoer van Russische steenkool volledig afgeschaft, haar afhankelijkheid van Russische olie met ongeveer 90 % verminderd en de invoer van Russisch gas tussen maart 2021 en maart 2023 met 75 % teruggedrongen. De EU heeft als collectief haar energieafhankelijkheid van Rusland verminderd en energieonderbrekingen voorkomen. Desalniettemin moet de EU waakzaam blijven en doorgaan met het verminderen van de energieafhankelijkheid, aangezien het risico van verstoringen van de energielevering en daaruit voortvloeiende prijspieken nog steeds aanwezig is.

1.2 Het energiesysteem van de EU vóór de winter van 2023-2024: de situatie op het gebied van energiezekerheid in de EU en haar lidstaten

Met het oog op de winter van 2023-2024 is de EU goed voorbereid om de energiezekerheid te garanderen, dankzij de beschikbaarheid van verschillende energiebronnen, gevulde gasopslagfaciliteiten, een verminderde vraag naar energie en steeds meer gediversifieerd bestand van energieleveranciers.

Er blijven echter risico’s bestaan, zoals een mogelijke volledige stopzetting van de invoer via pijpleidingen en aanvallen op kritieke infrastructuur. Frequentere extreme weersomstandigheden kunnen ook gevolgen hebben voor het energiesysteem en de energievoorzieningszekerheid. Een evenwichtige aanpak en solidariteit tussen de lidstaten zullen belangrijk blijven voor de collectieve veerkracht van de EU.

De in 2022 getroffen maatregelen hebben de druk op de energiemarkten en de gasprijzen aanzienlijk verlicht. Niettemin zijn de gasprijzen nog steeds hoger dan in de periode 2015-2019, toen de gemiddelde prijzen tussen de 15 en 20 EUR per MWh lagen. De prijzen blijven volatiel en reageren op elke verstoring van de wereldmarkt, zoals wordt geïllustreerd door de recente stijging van de gasprijzen als gevolg van de crisis in het Midden-Oosten en de tijdelijke sluiting van een gasveld in Israël, evenals het lek dat in de Oostzee werd ontdekt in een gaspijpleiding tussen Finland en Estland. De EU moet waakzaam blijven, aangezien de cumulatieve gevolgen van deze gebeurtenissen in combinatie met marktonzekerheid de Europese en mondiale energiemarkten negatief zouden kunnen beïnvloeden.

Energievoorziening met verminderde invoer uit Rusland

De jaren 2022 en 2023 behoorden tot de meest uitdagende voor het energiesysteem van de EU, maar de EU is erin geslaagd de zekerheid van haar energielevering te behouden en zelfs te vergroten. De snelle en succesvolle uitvoering van het REPowerEU-plan heeft ertoe bijgedragen dat het aandeel Russisch gas in de EU-invoer aanzienlijk is teruggedrongen, terwijl tegelijkertijd de levering van voldoende gas is gewaarborgd voor perioden met een grote vraag en de energieprijzen na historische pieken weer zijn gedaald.

 
Figuur 3: samenstelling van de invoer van aardgas (pijpleiding en LNG) voor de periode 2021-2023; bron: team van de hoofdeconoom van ENER, gebaseerd op gegevens van het JRC, ENTSO-G, Refinitiv

Voor aardgas is de leveringszekerheid het afgelopen jaar aanzienlijk verbeterd en ligt de EU op koers om de doelstelling van REPowerEU om in 2027 onafhankelijk van Russische fossiele brandstoffen te zijn. In 2022 is de totale invoer van Russisch gas (LNG en aardgas via pijpleidingen) gedaald tot 80 miljard kubieke meter (24 % van de EU-invoer), vergeleken met de jaarlijkse invoer van vóór de crisis van 155 miljard kubieke meter (45 %). Hoewel de invoer van LNG uit Rusland sinds 2021 is toegenomen, vertegenwoordigt deze een zeer klein deel van de totale gasinvoer. De totale invoer daalt in 2023 nog verder en zal naar verwachting uitkomen op ongeveer 40-45 miljard kubieke meter. In juni 2023 verliep slechts 8 % van de gasinvoer via Russische pijpleidingen, tegen ruim 50 % vóór de aanvalsoorlog 62 . Dankzij de belangrijke diversificatie-inspanningen en de teruglopende vraag heeft de EU alle ontbrekende Russische volumes kunnen compenseren. Het nieuwe opslagbeleid heeft niet alleen gezorgd voor energiezekerheid voor de winter 2022-2023, maar waarborgt ook een comfortabelere situatie voor de komende winter.

Figuur 4: Aandeel van het Russische pijpleidinggas in de totale aardgasimport in de EU; bron: team van de hoofdeconoom van ENER, gebaseerd op gegevens van het JRC, ENTSO-G, Refinitiv.

De in juni 2022 vastgestelde verordening gasopslag 63  heeft ertoe bijgedragen dat in november 2022 een historisch hoog vulniveau van 95 % werd gehaald, waarmee het streefcijfer van een vulniveau van 80 % werd overtroffen. Aan het einde van het stookseizoen 2022-2023 heeft de EU ruim 56 % van het vulniveau van de gasopslag bereikt, en haar doelstelling van een gasvulniveau van 90 % werd bereikt op 18 augustus 2023, ruim twee maanden vóór de uiterste datum in november.

Figuur 5: nieuwe toevoegingen op het gebied van wind- en zonne-energie in 2022 – schattingen voor 2023; bron: team van de hoofdeconoom van ENER, gebaseerd op gegevens van Eurostat, WindEurope en Solar Power Europe.

De invoer van Russische olie in de EU is sinds maart 2022 met 90 % gedaald, zonder grote gevolgen voor de EU-economie. De lidstaten houden noodvoorraden olie aan, in overeenstemming met EU-wetgeving. De EU-sancties en het prijsplafond van de G7 voor uit Rusland ingevoerde olie hebben geen invloed gehad op de olieleveringszekerheid van de EU, terwijl ze wel het beoogde effect van het beperken van de Russische olie-inkomsten hebben gehad. In haar elfde sanctiepakket heeft de EU anti-omzeilingsinstrumenten vastgesteld om de invoer van in andere landen g uit Russische olie geproduceerde producten of producten van onbekende oorsprong te voorkomen 64 . De Commissie volgt de oliemarkten nauwlettend, samen met deskundigen uit de lidstaten in de coördinatiegroep aardolie, aangezien verdere bezuinigingen door de OPEC en Rusland de krapte op de markt zouden kunnen vergroten. De lidstaten beschikken weliswaar over grote noodvoorraden olie, met name dieselolie, maar onderkend moet worden dat de cumulatieve impact van recente gebeurtenissen mogelijk gevolgen kan hebben voor de leveringszekerheid van de EU en de mondiale energiemarkten.

In het licht van de energiecrisis heeft de EU de installatie van technologieën voor hernieuwbare energie opgevoerd en versneld, waardoor de energievoorziening van de EU is versterkt en het op lange termijn uitfaseren van de invoer van Russische fossiele brandstoffen op cruciale wijze wordt ondersteund. Op basis van REPowerEU heeft de EU de vergunningsverordening 65 vastgesteld, die de vergunningsprocedures voor hernieuwbare energie heeft vereenvoudigd en versneld door de focus te leggen op specifieke technologieën en projecten met het hoogste potentieel voor snelle implementatie, zoals zonnepanelen op kunstmatige constructies en warmtepompen, evenals op capaciteitsverhoging. In 2022 werd 57 GW aan nieuwe capaciteit voor hernieuwbare energie geïnstalleerd, voornamelijk zonnepanelen en windturbines. In beide sectoren is dit zo’n 50 % meer dan in 2021. Dit heeft geholpen om de lage productie van waterkracht in 2022 (12 % van de totale energieproductie) ruimschoots te compenseren, ook al heeft die productie zich in 2023, als gevolg van de toegenomen regenval en hogere waterstanden in reservoirs, hersteld op het gemiddelde niveau 66 . In de duurzame verwarmingssector is het gebruik van warmtepompen met 39 % gestegen ten opzichte van 2021 67 . De markt voor thermische zonne-energie is met bijna 12 % gegroeid 68 . De elektriciteitsproductie uit vaste biobrandstoffen is stabiel gebleven en vertegenwoordigde ongeveer 3 % van de totale elektriciteitsproductie (2,9 % in 2020 en 3,1 % in 2021). Bio-energie, dat energie voor de opwekking van elektriciteit en voor verwarming combineert, blijft de belangrijkste bron van hernieuwbare energie in de EU (ongeveer 60 %). In totaal is het aandeel hernieuwbare energie in de energiemix in de loop van 2022 en 2023 aanzienlijk toegenomen, en de EU heeft afgesproken om de inzet van hernieuwbare energie te versnellen, met een streefcijfer van 42,5 % van de energiemix van de EU tegen 2030 en met de ambitie om 45 % te bereiken 69 .

Figuur 6: aandeel hernieuwbare energiebronnen in de elektriciteitsvoorziening in 2022; bron: team van de hoofdeconoom van ENER, gebaseerd op gegevens van Fraunhofer, ENTSO-E.

De energietransitie helpt ook om luchtvervuiling aan te pakken en de daarmee gepaard gaande vroegtijdige sterfgevallen en de gevolgen voor het ecosysteem te verminderen. Volgens het derde rapport “Vooruitzichten voor schone lucht” 70 zal de versnelde uitrol van wind- en zonne-energie, dankzij REPowerEU, op de lange termijn bijdragen aan een schonere lucht 71 .

Kernenergie blijft bijdragen aan de zekerheid van de elektriciteitslevering. In 2023 is hiermee ongeveer 24 % van de totale elektriciteitsproductie in de EU gegenereerd (23 % in 2022; 26 % in 2021). De kerncentrales van de EU verouderen, terwijl nieuwe geavanceerde nucleaire technologieën, zoals kleine modulaire reactoren, in opkomst zijn, waardoor aanzienlijke investeringen in deze sector nodig zijn. Met het oog hierop heeft de Commissie maatregelen getroffen om het investeringsklimaat voor langetermijnactiviteiten en nieuwe capaciteiten te verbeteren 72 . In deze situatie moeten de lidstaten die kernenergie als onderdeel van hun energiemix hebben, tijdig beslissingen nemen over investeringen in de langetermijnexploitatie van bestaande kerncentrales en passende verbeteringen op het gebied van veiligheid en efficiëntie doorvoeren.

De Commissie en het Voorzieningsagentschap van Euratom hebben, in nauwe samenwerking met alle relevante belanghebbenden in de betrokken lidstaten en gelijkgestemde internationale partners, ook hun inspanningen opgevoerd om de verdere diversificatie van het aanbod van splijtstof en diensten in verband met de splijtstofkringloop aan te moedigen, met als doel om betrouwbaardere, niet-Russische leveranciers te gebruiken 73 . Het doel is om de risico’s in sommige lidstaten die verband houden met de afhankelijkheid van de Russische levering van splijtstof en diensten in verband met de splijtstofkringloop, alsmede van reserveonderdelen en onderhoud, te beperken door de beschikbaarheid van brandstof en alternatieve voorzieningen van splijtstof te garanderen.

Energievraag

De Commissie heeft verschillende maatregelen voorgesteld om energie te besparen en het energieverbruik terug te dringen, in overeenstemming met het energie-efficiëntie-eerstbeginsel. In mei 2022 heeft de Commissie in haar mededeling EU “Bespaar energie” 74 mogelijke maatregelen aangereikt aan de lidstaten om het energieverbruik terug te dringen en de energie-efficiëntie te verhogen in gebouwen, de industrie en het vervoer. Dit werd aangevuld met de Energy Saving Sprint 75 – een initiatief dat is gelanceerd door de Commissie, het EU-Burgemeestersconvenant en het Europees Comité van de Regio’s om steden te ondersteunen bij het nemen van onmiddellijke maatregelen in dezelfde richting.

In 2022 heeft de Raad overeenstemming bereikt over een vrijwillig streefcijfer voor het terugdringen van de vraag naar gas met 15 % (of 45 miljard kubieke meter) tegen het voorjaar van 2023. Dit streefcijfer is ruimschoots gehaald: de vraag daalde met 18 % (of 53 miljard kubieke meter), en de vraag naar gas daalde in alle sectoren. Voortbouwend op deze ervaring is het vrijwillige streefcijfer verlengd tot maart 2024, en naar schatting zal ongeveer 60 miljard kubieke meter gas worden bespaard. In oktober 2022 heeft de Raad uitzonderlijke, in de tijd beperkte maatregelen ingevoerd om de vraag naar elektriciteit terug te dringen en de uitzonderlijk hoge inkomsten van de energiesector te herverdelen onder de eindafnemers 76 . In de verordening werd als doel gesteld om de totale vraag naar elektriciteit met 10 % te verminderen, en de vraag tijdens piekuren met ten minste 5 %. Hoewel de vermindering van de vraag tijdens de piekuren werd bereikt, vormde de vermindering van het totale elektriciteitsverbruik met 10 % een uitdaging voor de lidstaten.

Figuur 7: vermindering van de vraag naar aardgas (augustus 2022-augustus het 2023 versus vijfjarig gemiddelde); bron: Eurostat.

De EU heeft belangrijke stappen gezet om de wetgeving inzake energie-efficiëntie te versterken. Met de actualisering van de richtlijn energie-efficiëntie 77 zal de EU naar verwachting het eindenergieverbruik op EU-niveau tegen 2030 met 11,7 % verminderen, vergeleken met de prognoses van het referentiescenario voor 2020. Bovendien zijn er nieuwe regels vastgesteld voor het stand-byverbruik van elektrische apparaten 78 en is de databank van het Europees productregister voor energie-etikettering 79  , een nieuw instrument voor het grote publiek en openbare aanbesteders om efficiënte producten te identificeren, beschikbaar gesteld.

Diversificatie van energiebronnen

Als gevolg van het REPowerEU-plan en de inspanningen van de EU om haar afhankelijkheid van Russische fossiele brandstoffen geleidelijk af te bouwen, heeft de EU haar energielevering aanzienlijk gediversifieerd. In april 2022 heeft de Commissie, in opdracht van de Europese Raad, een EU-energieplatform 80  opgericht om de vraag naar gas in de EU te bundelen en de vrijwillige gezamenlijke inkoop te coördineren teneinde gunstige contracten te kunnen sluiten met niet-Russische internationale leveranciers. Het EU-energieplatform werd ook opengesteld voor Georgië, Moldavië, Oekraïne en de landen van de Westelijke Balkan, en Oekraïne, Moldavië en Servië hebben zich bij het platform aangesloten. 

Het platform voor het bundelen van de vraag, AggregateEU, werd op 25 april 2023 gelanceerd; tot nu toe drie hebben succesvolle inschrijvingen plaatsgevonden, in mei, juni/juli en september/oktober 2023. Deze drie inschrijvingen hebben geresulteerd in een totale vraag van 44,75 miljard kubieke meter, ontvangen biedingen voor 52 miljard kubieke meter, en in totaal 34,78 miljard kubieke meter met een volledige of gedeeltelijke afstemming tussen vraag en aanbod. Alleen al bij de eerste twee inschrijvingen was de vraag van de EU-inkopers twee keer zo hoog als het verplichte streefcijfer van 13,5 miljard kubieke meter, zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2022/2576 van de Raad. Zo’n 170 bedrijven zijn aangesloten op het EU-energieplatform, en de totale volumes geven aan dat dit een effectief instrument is om het politieke en marktgewicht van de EU te benutten. Tegen de achtergrond van de interinstitutionele onderhandelingen over het voorgestelde pakket inzake markten voor waterstof en koolstofvrij gas bespreken de medewetgevers de mogelijkheden om AggregateEU voor de inkoop van gas te verlengen tot na 2024 en het mechanisme uit te breiden naar andere producten, zoals hernieuwbare waterstof en andere hernieuwbare gassen. 

De Commissie heeft de lidstaten ondersteund bij het aanpakken van de knelpunten in de gasinfrastructuur die zijn geïdentificeerd in het kader van het REPowerEU-plan, en bij het uitvoeren van projecten van gemeenschappelijk belang van de vijfde Unielijst, die zijn geselecteerd in overeenstemming met de voormalige verordening trans-Europese energie-infrastructuur. Veel landen worden financieel ondersteund via de Connecting Europe Facility (CEF) en de middelen voor cohesiebeleid. Alleen al op grond van de CEF is in 2021 en 2022 een bedrag van 1,64 miljard EUR aan subsidies toegekend aan energie-infrastructuurprojecten van gemeenschappelijk belang. De projecten van gemeenschappelijk belang die de afgelopen maanden zijn afgerond, hebben een einde gemaakt aan de afhankelijkheid van alle lidstaten van één enkele energieleverancier, en de EU heeft aanzienlijke vooruitgang geboekt bij het diversifiëren van haar energievoorziening en het versterken van de bestaande aardgasinfrastructuur door middel van pijpleidingen, zoals de “Baltic Pipe”, Polen-Slowakije, de verbindingspijp Griekenland-Bulgarije, waardoor een bidirectionele stroom tussen Frankrijk en Duitsland mogelijk wordt, en LNG-terminals, bijvoorbeeld in Duitsland, Italië en Finland. Voor de energiezekerheid van de lidstaten en regio’s zal de EU steun blijven verlenen voor cruciale projecten die economisch niet levensvatbaar zijn zonder financiële of regelgevende hulp van de EU, bijvoorbeeld via de CEF, de herstel- en veerkrachtfaciliteit, versnelling van vergunningsprocedures en/of vrijstellingen, afhankelijk van het geval.

Daarnaast heeft de Commissie gewerkt aan het versterken van de betrekkingen met internationale partners en het diversifiëren van de invoer van gas en LNG naar betrouwbaardere, niet-Russische leveranciers. De EU heeft haar invoer van aardgas en LNG uit Noorwegen en de VS uitgebreid om de verlaagde invoer uit Rusland te compenseren. Met 49,3 miljard kubieke meter is de LNG-import uit de VS in 2022 meer dan verdubbeld (2021: 18,9 miljard kubieke meter). De invoer van gas via pijpleidingen uit Noorwegen is gestegen van 79,26 miljard kubieke meter in 2021 naar 86,69 miljard kubieke meter in 2022, waardoor het Noorse aandeel in de totale EU-invoer via pijpleidingen is toegenomen van 30 % naar 40 %. De Commissie voert een regelmatige dialoog met Nigeria, de grootste LNG-producent in Afrika. In juli 2023 zijn met Uruguay en Argentinië nieuwe memoranda van overeenstemming getekend over samenwerking op het gebied van de energietransitie. In juli 2022 hebben de EU en Azerbeidzjan een nieuw memorandum van overeenstemming vastgesteld over een strategisch partnerschap op energiegebied, en de EU heeft de gaslevering uit dit land met 40 % verhoogd. Beide partijen zijn overeengekomen om de gaslevering aan de EU tegen 2027 te verdubbelen via de zuidelijke gascorridor en om hun samenwerking op het gebied van schone energie, energie-efficiëntie, elektriciteitstransmissie en de uitstoot van methaangas te versterken.

In het Middellandse Zeegebied is de Commissie blijven samenwerken met Egypte, Israël en het forum voor gas in het oostelijke Middellandse Zeegebied (EMGF) aan de uitvoering van het trilaterale memorandum van overeenstemming, dat ertoe heeft bijgedragen dat de LNG-leveringen van Egypte naar de EU zijn gestegen van 1,1 miljard kubieke meter in 2021 naar 4,2 miljard kubieke meter in 2022. De Commissie zal de situatie in het Midden-Oosten en de potentiële gevolgen ervan voor de mondiale energiemarkten blijven volgen. Tegelijkertijd heeft de EU een vervolg gegeven aan haar dialoog met zowel Algerije als Egypte over inspanningen om de methaanemissies terug te dringen, onder meer door de implementatie van de “you collect/we buy”-aanpak, waarbij bedrijven teruggewonnen gas dat anders zou worden geloosd of afgefakkeld, kunnen verzamelen en verkopen. De EU heeft haar dialoog met Algerije voortgezet om haar strategische partnerschap op energiegebied verder te ontwikkelen. Algerije is de belangrijkste leverancier van aardgas aan de EU in het Middellandse Zeegebied en zou in de toekomst potentieel een leverancier van koolstofarme en hernieuwbare energie kunnen worden. De totale invoer van energie uit Algerije is in 2022 licht gedaald tot 40,35 miljard kubieke meter (2021: 44,1 miljard kubieke meter). De invoer via pijpleidingen naar Spanje is gedaald, terwijl de invoer naar Italië juist is toegenomen 81 .

De EU is van plan om de levering van hernieuwbare waterstof te vergroten als onderdeel van een gediversifieerd en koolstofvrij energiesysteem dat niet afhankelijk is van de invoer van Russische energie. Het voorgestelde pakket inzake markten voor waterstof en koolstofvrij gas zal de marktstructuur voor waterstof definiëren en zorgen voor een gemakkelijkere markttoegang voor hernieuwbare en koolstofarme gassen. De Europese Waterstofbank 82 zal de initiële investeringsuitdagingen voor hernieuwbare waterstof helpen overwinnen door de kostenkloof tussen hernieuwbare waterstof en fossiele brandstoffen te overbruggen. De bundeling van de vraag naar waterstof zou het mogelijk kunnen maken om toekomstige producenten en afnemers van waterstof aan elkaar te koppelen, en zou helpen om het politieke en marktgewicht van de EU ten opzichte van internationale waterstofproducenten te benutten, wat zou resulteren in beter betaalbare prijzen. De EU zoekt partnerschappen met landen in het Middellandse Zeegebied, het Noordzeegebied, de Golfstaten, Saoedi-Arabië en Oekraïne voor de mogelijke invoer van hernieuwbare waterstof. In 2022 heeft de EU tijdens COP-27 in Sharm el-Sheikh al een partnerschap met Egypte gesloten om de investeringen en handel in hernieuwbare waterstof te bevorderen.

2.    INVENTARISATIE VAN DE VOORUITGANG VAN DE LIDSTATEN BIJ HET VERWEZENLIJKEN VAN DE ENERGIE- EN KLIMAATAMBITIE VOOR 2030

Uiterlijk op 15 maart 2023 moesten de lidstaten voor het eerst op geïntegreerde wijze verslag uitbrengen over hun vooruitgang bij de uitvoering van hun nationale energie- en klimaatplannen van 2020 voor de periode 2021-2030. Deze rapportage had betrekking op de vooruitgang bij het verwezenlijken van hun streefcijfers, doelstellingen en bijdragen binnen de vijf dimensies van de energie-unie, waaronder die inzake broeikasgasemissies en -verwijderingen, evenals op de uitvoering of wijziging van beleid en maatregelen van de lidstaten en de financiering daarvan.

Bovendien moesten de lidstaten verslag uitbrengen over de vooruitgang bij het verwezenlijken van hun doelstellingen inzake aanpassing aan klimaatverandering, de impact van hun beleid en maatregelen op de luchtkwaliteit en de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen, en de stappen die zijn gezet om een klimaat- en energiedialoog op verschillende niveaus tot stand te brengen. Op basis van hun verslagen heeft de Commissie de voortgang van de lidstaten bij de uitvoering van hun eerste nationale energie- en klimaatplannen beoordeeld. Deze beoordeling is van cruciaal belang om te inventariseren waar de EU staat bij het verwezenlijken van haar klimaat- en energieambities voor 2030 83 . De volledige beoordeling is opgenomen in een werkdocument van de diensten van de Commissie dat bij dit verslag is gevoegd. Daarnaast wordt in het voortgangsverslag inzake klimaatactie een beoordeling gegeven van de vooruitgang op het gebied van het klimaatbeleid uit hoofde van de governanceverordening 84 en de Europese klimaatwet, waaronder voor het eerst de collectieve vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt bij het verwezenlijken van de doelstelling van een klimaatneutrale EU in 2050. 

Het geïntegreerde karakter van de rapportage betekent een aanzienlijke vermindering van de administratieve last aan de kant van zowel de Commissie als de lidstaten, vergeleken met de meervoudige rapportage- en beoordelingsverplichtingen uit hoofde van het energie- en klimaatacquis vóór de inwerkingtreding van de governanceverordening. Deze geïntegreerde rapportage heeft een meer holistische beoordeling van de vooruitgang in de richting van de energie- en klimaatdoelstellingen voor 2030 mogelijk gemaakt. Het feit dat de rapportage via een e-platform heeft plaatsgevonden, heeft substantieel bijgedragen tot een eenvoudiger rapportageproces en beter vergelijkbare gegevens, waardoor de daaropvolgende evaluatie en beoordeling werden vergemakkelijkt.

De lidstaten actualiseren momenteel ook hun nationale energie- en klimaatplannen, voortbouwend op de tot nu toe geboekte vooruitgang. Die plannen moeten nu een weerspiegeling vormen van de nieuwe wetgevings- en beleidsomgeving (het “Fit for 55”-pakket, de veranderde geopolitieke situatie sinds de oorspronkelijke nationale energie- en klimaatplannen, en de reactie van de EU in het kader van het REPowerEU-plan) om ervoor te zorgen dat zij collectief de hogere ambitie zullen verwezenlijken door middel van beleid dat is gebaseerd op een geloofwaardige en solide planning van de lidstaten.

2.1. Vooruitgang bij het behalen van de streefcijfers, doelstellingen en bijdragen van de EU en de lidstaten voor 2030

KADER — “Nu moet onze aandacht gaan naar het zo snel mogelijk goedkeuren van deze regels en de omzetting daarvan in de praktijk.” (Ursula von der Leyen, Staat van de Unie, 2023)

ØDe nettobroeikasgasemissies in de EU zijn in 2022 met ongeveer 3 % gedaald, waarmee de algehele neerwaartse trend van de afgelopen dertig jaar wordt voortgezet. De EU en haar lidstaten zullen de uitvoeringsinspanningen echter aanzienlijk moeten opvoeren om op koers te blijven voor het behalen van de EU-doelstellingen van een broeikasgasemissiereductie met 55 % tegen 2030 en een klimaatneutrale EU tegen 2050.

ØHet aandeel hernieuwbare energie in het bruto eindenergieverbruik bedroeg in 2021 21,8 %. Met een gemiddelde jaarlijkse stijging van 0,67 procentpunt sinds 2010 zal het bereiken van het nieuwe EU-streefcijfer van 42,5 % tegen 2030 (en het ambitieuze streefcijfer van 45 % nog meer) de komende jaren een veel snellere groei vergen.

ØIn 2021 was het primaire energieverbruik in de EU (1 311 Mtoe) ook weer lager dan in 2019. Als deze trend zich de komende jaren voortzet, zou dit erop kunnen wijzen dat er in deze periode van twee jaar structurele verbeteringen hebben plaatsgevonden.

ØHoewel de lidstaten goede inspanningen hebben geleverd om de grensoverschrijdende capaciteit te vergroten, zijn verdere inspanningen nodig om de interconnectiviteitsdoelstellingen voor 2030 te verwezenlijken, met name wat betreft de tijdige uitvoering van geplande grensoverschrijdende projecten tussen de lidstaten.

Na de sterke stijging van de broeikasgasemissies in 2021, die volgde op de ongekende daling in 2020 als gevolg van de COVID-19-pandemie, zullen de EU-emissies in 2022 naar verwachting terugkeren naar de al dertig jaar aanhoudende dalende trend van vóór de pandemie. Volgens voorlopige gegevens zijn de totale broeikasgasemissies van de EU (exclusief landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) en de internationale luchtvaart) in 2022 met 2,4 % gedaald ten opzichte van 2021, terwijl het bbp van de EU met 3,5 % is gegroeid. Dit vertaalt zich in een vermindering van de broeikasgasemissies met 30,4 % ten opzichte van het basisjaar 1990 (of 29 % als de internationale luchtvaart wordt meegerekend). De gerapporteerde nettoverwijdering van broeikasgassen door LULUCF zal naar verwachting ook licht toenemen 85 . Als gevolg hiervan wordt verwacht dat de nettobroeikasgasemissies voor 2022 (inclusief LULUCF) 32,5 % onder het niveau van 1990 zullen liggen (of 31,1 % als de internationale luchtvaart wordt meegerekend).

De meest recente prognoses voor de broeikasgasemissies die door de lidstaten zijn ingediend, laten echter aanzienlijke afwijkingen van de collectieve klimaatstreefcijfers van de EU zien, zelfs als aanvullende maatregelen worden overwogen. Om op koers te blijven om de EU-reductiestreefcijfer voor 2030 en klimaatneutraliteit in 2050 te halen, moet de EU het tempo van de veranderingen aanzienlijk opvoeren en zich meer richten op gebieden waar de vereiste emissiereducties aanzienlijk zijn (bv. gebouwen, vervoer), waar de vooruitgang de laatste tijd veel te langzaam is gegaan (bv. de landbouw) of waar de reducties de afgelopen jaren zelfs de verkeerde kant op zijn gegaan (zoals LULUCF) 86 .

Om rekening te houden met klimaatverandering en de basis te leggen voor een effectieve en geïnformeerde aanpassing aan klimaatverandering, tegen de achtergrond van de steeds frequentere en hevigere extreme weersomstandigheden, hebben de lidstaten hittegolven, droogte, hevigere stormen en een hevigere neerslag aangemerkt als gevaren voor de energie-unie. Voorbeelden van kwetsbaarheden en risico’s die in de verschillende dimensies van de energie-unie worden genoemd, zijn onder meer kwetsbaarheid binnen het energiesysteem (gevoeligheid van waterkracht voor waterschaarste en droogte, gevoeligheid van kernenergie voor stijgende temperaturen van koelwater als gevolg van hittegolven, vermindering van de beschikbaarheid en kwaliteit van biomassa, verstoringen van het net).

Om deze risico’s het hoofd te bieden, stellen de lidstaten zowel overkoepelende nationale als sectorspecifieke aanpassingsdoelstellingen vast in onderling verbonden sectoren, zoals landbouw, gebouwen, bosbouw, energie, infrastructuur en vervoer. Twintig lidstaten hebben aanpassingsdoelstellingen genoemd, waarvan de meeste volledig overeenkomen met de geïdentificeerde risico’s (14 volledig, 6 gedeeltelijk). De monitoring- en evaluatiekaders voor de aanpassingsdoelstellingen zijn ofwel recentelijk bepaald, ofwel in ontwikkeling in de lidstaten en vallen onder nationale aanpassingsstrategieën of -plannen, waarbij zelden rekening wordt gehouden met synergieën met de dimensies van de energie-unie, zoals weerspiegeld in de nationale energie- en klimaatplannen. Twaalf lidstaten hebben duidelijke vooruitgang gerapporteerd bij de uitvoering van aanpassingsacties voor elk aanpassingsdoel.

In 2021 heeft de EU een aandeel van 21,8 % van hernieuwbare energie in het bruto eindenergieverbruik bereikt, een lichte daling vergeleken met 2020 (22 %) 87 . Hoewel het verbruik van hernieuwbare energie in absolute zin met ongeveer 5 % is gestegen ten opzichte van 2020, tot 220 804 Mtoe vergeleken met 209 595 Mtoe het jaar daarvoor, steeg het totale energieverbruik sneller naarmate de economische activiteit weer aantrok na de opheffing van de COVID-beperkingen. Bovendien zijn de aandelen hernieuwbare energie van verschillende lidstaten gedaald als gevolg van vertragingen bij de uitvoering van de regels inzake duurzaamheidscriteria voor bio-energie van de richtlijn hernieuwbare energie.

Als we de vooruitgang in de context van het traject richting 2030 plaatsen, ligt het aandeel van 21,8 % in 2021 iets onder het streefcijfer van het bindende tussentijdse trajectaandeel van 22,2 % voor 2022 88  , gebaseerd op het huidige streefcijfer voor 2030 van 32 %. Op basis van het geactualiseerde streefcijfer van 42,5 % zou dit echter meer dan 2 procentpunten onder het traject liggen (de mijlpaal zou 24,05 % bedragen).

Gemiddeld is het totale aandeel hernieuwbare energie sinds 2010 jaarlijks met 0,67 procentpunt gestegen. Het bereiken van het nieuwe EU-streefcijfer van 42,5 % tegen 2030 (en het ambitieuze streefcijfer van 45 % nog meer) zal de komende jaren een veel snellere groei vergen. De vooruitgang is vooral sterk geweest in de elektriciteitssector, met een stijging van het aandeel hernieuwbare energiebronnen van 21,3 % in 2010 naar 37,6 % in 2021. De vooruitgang op het gebied van verwarming en koeling (van 17 % naar 22,9 %) en vervoer (van 5,5 % naar 9,1 %) was bescheidener.

Het aandeel hernieuwbare energie in 2021 varieert sterk van lidstaat tot lidstaat, als gevolg van de verschillende uitgangsposities en nationale streefcijfers die voor elke lidstaat zijn vastgesteld in de oorspronkelijke richtlijn hernieuwbare energie, evenals de nationale bijdragen die zijn vastgesteld in de nationale energie- en klimaatplannen. Zweden heeft in 2021 het hoogste aandeel hernieuwbare energie behaald (62,6 %), gevolgd door Finland (43,1 %) en Letland (42,1 %). Met een aandeel van maximaal 13 % hadden België, Ierland, Luxemburg, Malta en Nederland de laagste aandelen hernieuwbare energie. Verschillende lidstaten hebben dit aandeel substantieel zien dalen, vooral Bulgarije, met een daling van 6,3 procentpunten, en Ierland, met een daling van 3,7 procentpunten (beide voornamelijk als gevolg van een afname van de bio-energie). Andere lidstaten, zoals Estland (met een toename van bijna 8 procentpunten, gedeeltelijk als gevolg van statistische overdrachten), hebben grote stijgingen laten zien.

Rekening houdend met zowel de nationale resultaten als de momenteel aangemelde statistische overdrachten, lag het aandeel van de volgende lidstaten in 2021 onder hun bindende streefcijfer voor hernieuwbare energie voor 2020 op grond van de oorspronkelijke richtlijn hernieuwbare energie: Frankrijk (3,7 procentpunt lager dan het streefcijfer voor 2020), Ierland (3,5 procentpunt), Nederland (1 procentpunt) en Roemenië (0,6 procentpunt). Dientengevolge zullen deze lidstaten binnen een jaar aanvullende maatregelen moeten nemen om de kloof volgend jaar te dichten 89 .

De EU heeft de streefwaarden voor energie-efficiëntie voor 2020 zoals vastgesteld in de richtlijn energie-efficiëntie gehaald, zowel wat het primaire energieverbruik als wat het eindenergieverbruik betreft 90 . Niettemin worden de waarden aanzienlijk beïnvloed door de COVID-19-crisis en de lockdownmaatregelen, die de totale activiteit hebben beperkt en bijgevolg de vraag naar energie hebben verminderd.

In 2021 bedroeg het primaire energieverbruik in de EU 1 311 Mtoe, wat ongeveer 6 % hoger is dan in 2020. Dit is hoogstwaarschijnlijk te wijten aan het herstel na de COVID-19-crisis, ook al bleef het primaire energieverbruik lager dan in 2019. Dit weerspiegelt nog niet de collectieve inspanning van de EU om de vraag naar energie terug te dringen na de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne. Als de neerwaartse trend zich de komende jaren voortzet, zou dit erop wijzen dat er structurele verbeteringen zijn doorgevoerd.

Het absolute eindenergieverbruik in 2021 is in 18 lidstaten gedaald vergeleken met 2005, terwijl het in 8 lidstaten is toegenomen; in 3 gevallen (Litouwen, Malta en Polen) zelfs met meer dan 20 %. In 2021 registreerden alle lidstaten een stijging van het totale eindenergieverbruik ten opzichte van 2020. Bezien in de context van het traject naar 2030, zijn de waarden van het primaire energieverbruik en het eindenergieverbruik over het geheel genomen nog steeds niet in lijn met het behalen van de streefcijfers voor 2030.

De gerapporteerde nieuwe jaarlijkse energiebesparingen op grond van de energiebesparingsverplichting van artikel 7 van de richtlijn energie-efficiëntie bedragen 10 384 ktoe/jaar. De equivalente hoeveelheid aan nieuwe jaarlijkse besparingen, die overeenkomt met het streefcijfer van 0,8 % per jaar 91 , is in totaal 7 309 ktoe per jaar voor de 25 lidstaten die verslag hebben uitgebracht. De gerapporteerde besparingen zijn dus 42,1 % hoger dan de vereiste besparingen.

De weinige lidstaten die gegevens hebben gerapporteerd, laten enige vooruitgang zien in de richting van de streefcijfers voor de renovatie van gebouwen voor 2030, die zijn vastgesteld in de nationale langetermijnrenovatiestrategieën 92 . Het aantal nieuwe en gerenoveerde bijna-energieneutrale gebouwen (sinds eind 2020 de norm voor nieuwe gebouwen in de lidstaten 93 ) is in 2021 met gemiddeld 80 % toegenomen ten opzichte van 2020. De lidstaten hebben ook een grote verscheidenheid aan op nationaal niveau vastgestelde mijlpalen en voortgangsindicatoren verstrekt, die gericht zijn op verbetering van het gebouwenbestand en vermindering van het energieverbruik ervan. De inspanningen om de ontwikkeling van het gebouwenbestand te volgen moeten worden opgevoerd. Het voorstel 94 om de richtlijn energieprestatie van gebouwen te actualiseren omvat in dit opzicht nuttige bepalingen, zoals renovatieplannen voor gebouwen en nationale databanken voor de energieprestatie van gebouwen om jaarlijks gegevens aan te leveren voor de waarnemingspost voor het gebouwenbestand van de EU 95 .

Al met al hebben de meeste lidstaten in de nationale energie- en klimaatplannen van 2019 nationale doelstellingen en streefcijfers met betrekking tot energiezekerheid vastgesteld. Deze doelstellingen nemen diverse vormen aan en variëren bijvoorbeeld van de bouw en het gebruik van energieopslagfaciliteiten tot de aanleg van LNG-terminals of het verminderen van de afhankelijkheid van invoer van energie. Deze verbintenissen versterken de energiezekerheid van de EU.

De Commissie heeft de vooruitgang van de EU bij het behalen van diversificatiedoelstellingen, n daarmee energiezekerheid, niet kunnen beoordelen, aangezien slechts zeven lidstaten een daaraan gerelateerd streefcijfer of doelstelling hadden vastgesteld. Vrijwel alle landen die dergelijke diversificatiestreefdoelen hadden vastgesteld, hebben echter enige vooruitgang geboekt.

Hetzelfde geldt voor het terugdringen van de afhankelijkheid van de invoer van energie uit niet-EU-landen, aangezien slechts zes lidstaten op dit gebied kwantificeerbare streefcijfers en doelstellingen hebben vastgesteld. Van de landen die specifieke streefcijfers op het gebied van de afhankelijkheid van invoer hadden gesteld, hebben sommige geen significante vooruitgang gemeld (zoals Griekenland), of zelfs een verslechtering van de situatie (zoals Kroatië en Polen). Alleen Bulgarije, Italië en Estland hebben enige vooruitgang geboekt. De afhankelijkheid van de invoer van fossiele brandstoffen van de EU is gedurende de negen jaar voorafgaand aan de verslagperiode grotendeels stabiel gebleven, aangezien deze in 2021 met slechts één procentpunt is toegenomen ten opzichte van 2012. Deze indicator is exclusief de gevolgen van de Russische invasie van Oekraïne, aangezien slechts tot 2021 gegevens beschikbaar zijn. Als gevolg van de verschuiving van lidstaten om minder fossiele brandstoffen uit Rusland in te voeren, is de situatie waarschijnlijk aanzienlijk veranderd.

De vooruitgang tegen 2021 in de richting van de doelstelling van het ontwikkelen van het vermogen om het hoofd te bieden aan een beperking of onderbreking van het aanbod van een energiebron leek positief; de meeste landen hebben significante vooruitgang geboekt op het gebied van de veerkracht van hun gas- en elektriciteitssystemen.

De lidstaten hebben goede inspanningen geleverd om de grensoverschrijdende capaciteit te vergroten. De voltooiing van verschillende projecten van gemeenschappelijk belang zou de interconnectiviteitsniveaus verder moeten verbeteren. Niettemin zijn zeven lidstaten (IE, EL, ES, FR, IT, CY, RO) onder de interconnectiedoelstelling 2030 gebleven, terwijl vier lidstaten (IE, ES, IT, CY) ook de interconnectiedoelstelling voor 2020 niet hebben gehaald. Om de doelstellingen voor 2030 te verwezenlijken, met name wat betreft de tijdige oplevering van geplande grensoverschrijdende projecten, zijn verdere inspanningen nodig.

Niet alle lidstaten hebben nationale doelstellingen voor de flexibiliteit van het energiesysteem vastgesteld. Voor de landen die dat wel hebben gedaan, variëren de nationale doelstellingen inzake aanpassingsvermogen en meetbaarheid. Zweden heeft zes nationale doelstellingen voor flexibiliteitsoplossingen vastgesteld om obstakels te identificeren en weg te nemen en flexibiliteiten, zoals vraagrespons en opslag, te bevorderen. Griekenland heeft duidelijke kaders voor deelname en de werking van vraagrespons ingevoerd en boekt daarmee vooruitgang bij het aantrekken van vraagrespons voor de energiemarkten.

Wat onderzoek, innovatie en concurrentievermogen betreft, hebben twintig lidstaten verslag uitgebracht over de maatregelen ter uitvoering van doelstellingen en beleidslijnen in het kader van het Europees strategisch plan voor energietechnologie. De meeste lidstaten hebben verslag uitgebracht over uitgebreide programma’s voor de financiering van onderzoek, die de ontwikkeling van binnen het toepassingsgebied van de implementatiewerkgroepen van het plan vallende technologieën ondersteunen. Wat de overheidsuitgaven voor onderzoek en innovatie (O&I) betreft, hebben negentien lidstaten informatie verstrekt over kwantificeerbare nationale doelstellingen, en hebben vijf lidstaten gerapporteerd op basis van een streefcijfer. Van de dertien lidstaten die gegevens voor zowel 2020 als 2021 hebben gerapporteerd, hebben er twaalf melding gemaakt van een stijging in O&I-investeringen (AT, CZ, DE, ES, FR, LT, MT, NL, AT, PT, FI, SE) en slechts één van een lichte daling (EL).

Het totale bedrag aan energiesubsidies in de EU is tegen 2021 gestegen tot 216 miljard EUR. Als direct gevolg van de energiecrisis bedroeg dit bedrag in 2022 390 miljard EUR. De lidstaten hebben 230 tijdelijke subsidie-instrumenten in het leven geroepen als reactie op de energieprijzencrisis, met een totale geschatte waarde van 195 miljard EUR. Een aanzienlijk deel van de tijdelijke instrumenten was gericht op huishoudens, die 93 miljard EUR aan steun hebben ontvangen. De steun aan de wegvervoersector bedroeg 31 miljard EUR, terwijl de sectoroverschrijdende subsidies 75 miljard EUR bedroegen. Veel van deze maatregelen, die de lidstaten hebben genomen om huishoudens en commerciële en industriële consumenten te beschermen, zullen naar verwachting worden afgeschaft in 2023 of zodra de energieprijzen weer naar een stabiel niveau zijn teruggekeerd.

De crisis heeft geleid tot een tijdelijke stijging van de subsidies voor fossiele brandstoffen (voornamelijk aardgas en motorbrandstof), die uitkwamen op 123 miljard EUR in 2022. Ofschoon het jaarlijkse gebruik van hernieuwbare energie elk jaar toeneemt, zijn de subsidies voor hernieuwbare energie gedaald van 88 miljard EUR in 2020 naar 86 miljard EUR in 2021 en 87 miljard EUR in 2022. Dit is vooral het gevolg van marktgebaseerde subsidie-instrumenten zoals terugleverpremies en contracts for difference. In tijden van hoge marktprijzen vloeiden de terugbetalingen van producenten van hernieuwbare energie naar overheden.

Een langdurige dalende trend in de subsidies voor fossiele brandstoffen werd door de crisis verstoord. Ongeveer de helft van de subsidies voor fossiele brandstoffen (58 miljard EUR) zal in 2024 worden stopgezet of is van korte duur. Voor de overige circa 1 % (1,7 miljard EUR) geldt een einddatum op de middellange termijn (2025-2030). Voor de resterende 52 % (64 miljard EUR) van deze subsidies voor fossiele brandstoffen is er óf nog geen einddatum, óf is de einddatum vastgesteld in of na het jaar 2030 96 .

De lidstaten hanteren diverse benaderingen om energiearmoede aan te pakken, op basis van kwantitatieve streefcijfers dan wel meer kwalitatieve beoordelingen. Terwijl sommige landen vooruitgang hebben geboekt, worden andere landen geconfronteerd met uitdagingen bij het verstrekken van duidelijke voortgangsbeoordelingen. Energiearmoede wordt nadrukkelijk erkend in de EU-wetgeving: het is de verantwoordelijkheid van de lidstaten om te beoordelen hoeveel huishoudens op hun respectieve grondgebied met energiearmoede kampen, en om een mix van structureel en sociaal beleid in te voeren als er sprake is van een aanzienlijk aantal 97 .

Het aandeel huishoudens dat hun woning niet voldoende warm kan houden, is in de meeste lidstaten in 2021 gedaald. Alleen Spanje heeft een sterke stijging gerapporteerd voor de periode 2019-2021. Hoewel er sprake is van een aanzienlijke geografische diversiteit, hebben alle lidstaten hiermee te kampen, hoewel de cijfers variëren van 1,4 % in Finland tot 22,5 % in Bulgarije. Opgemerkt moet worden dat in deze gerapporteerde cijfers nog geen rekening is gehouden met de toename van het aantal huishoudens dat hun huis in 2022 niet voldoende warm kon houden als gevolg van de piek in de energieprijzen (zie punt 1.1). Tegelijkertijd hebben de lidstaten afgelopen winter een aanzienlijk aantal noodmaatregelen ingevoerd die hebben bijgedragen tot het beperken van de gevolgen van de energiecrisis voor de meest kwetsbare huishoudens.

2.2. Beleid en maatregelen om de streefcijfers, doelstellingen en bijdragen van de EU en de lidstaten voor 2030 te verwezenlijken

Er is fundamentele vooruitgang bereikt bij het verwezenlijken van de ambities voor 2030, dankzij het feit dat de lidstaten zorgen voor passende en geloofwaardige beleidslijnen en maatregelen, evenals voor de noodzakelijke financiering, om hun streefdoelen, doelstellingen en bijdragen te ondersteunen, zoals uiteengezet in hun nationale energie- en klimaatplannen en de op EU-niveau overeengekomen wetgeving. In 2023 bestrijkt deze rapportage voor het eerst alle vijf de dimensies van de energie-unie op geïntegreerde wijze. Het totale aantal gerapporteerde afzonderlijke beleidslijnen en maatregelen is gestegen van 2 052 in 2021 98 naar 3 039 in 2023. Gemiddeld zijn er 113 individuele beleidslijnen en maatregelen per lidstaat. Dit is een stijging van 48 % ten opzichte van 2021. Bovendien is er een sterke toename van het aantal nieuw geïmplementeerde beleidslijnen en maatregelen te zien, wat mogelijk het gevolg is van de noodzaak van de lidstaten om nieuwe beleidslijnen en maatregelen in te voeren om hun klimaat- en energiedoelstellingen voor 2030 te halen.

Het structureel vergelijken van de beschikbare en noodzakelijke financiering voor het behalen van de streefcijfers, doelstellingen en bijdragen die de lidstaten in hun nationale energie- en klimaatplannen hebben vastgesteld, is niet mogelijk. De gegevens zijn vaak onvolledig of inconsistent, waardoor een gestructureerde vergelijking niet mogelijk is. In de volgende rapportagecyclus zal het dus belangrijk zijn om de beschikbaarheid, consistentie en vergelijkbaarheid van de gerapporteerde informatie te vergroten.

Op EU-niveau is in 2023 de eerste oproep tot het indienen van voorstellen in het kader van het EU-financieringsmechanisme voor hernieuwbare energie gepubliceerd. De oproep is gebaseerd op de vrijwillige deelname van Luxemburg als bijdragend land dat 40 miljoen EUR aan het mechanisme betaalt, terwijl Finland het gastland is waar zonneparkprojecten zullen worden gebouwd en hernieuwbare energie zal worden opgewekt, met een totale capaciteit tot 400 MW. De komende vijftien jaar zullen Luxemburg en Finland de statistische voordelen van de door de ondersteunde projecten geproduceerde elektriciteit delen. De Commissie organiseert momenteel de volgende oproep tot het indienen van voorstellen die gepland staat voor 2024.

In 2023 zijn de CEF-Energie en het daartoe behorende onderdeel hernieuwbare energie en grensoverschrijdende projecten geïmplementeerd via twee succesvolle oproepen. Hiermee werd steun verleend aan het offshore-windpark ELWIND, ontwikkeld door Estland en Letland, het waterstofwaardeketenproject CICERONE, ontwikkeld door Spanje, Italië, Nederland en Duitsland, het offshore-windpark SLOWP, ontwikkeld door Estland en Luxemburg, en het grensoverschrijdende onshore-windpark ULP-RES. In 2021 en 2022 werd in totaal 1,64 miljard EUR aan CEF-subsidies toegekend aan kritieke infrastructuurprojecten van gemeenschappelijk belang.

In termen van effecten en kosten van beleidslijnen en maatregelen hebben achttien lidstaten ex ante kwantitatieve broeikasgasreducties gerapporteerd. De reductie zal oplopen tot 407 MtCO2-eq in 2025, 703 Mt in 2030, 577 Mt in 2035 en 537 Mt in 2040. De gerapporteerde reductiecijfers lijken onvolledig te zijn, aangezien de daling na 2030 niet consistent is met de verwachtingen voor toenemende reductie in de tijd.

De lidstaten hebben slechts in beperkte en wisselende mate verslag uitgebracht over de toekomstige impact op de emissies van luchtverontreinigende stoffen van de uitvoering van beleidslijnen en de maatregelen die in hun nationale energie- en klimaatplannen zijn vastgelegd. Terwijl twee lidstaten de impact van (bijna al hun) beleidslijnen en maatregelen hebben gerapporteerd, bestrijken de meeste een (veel) kleiner deel van de beleidslijnen en de maatregelen en hebben zes lidstaten voor geen enkele beleidslijn en maatregel de impact op de luchtkwaliteit en de emissies in de lucht gerapporteerd. De meerderheid van de rapporterende lidstaten heeft melding gemaakt van een reductie voor elke verontreinigende stof (NOx, NH3, PM2,5, SO2, NMVOS) als gevolg van de uitvoering van de beleidslijnen en de maatregelen, waarbij de effecten voor sommige verontreinigende stoffen (bv. SO2) duidelijker zijn dan voor andere (bv. NH3, PM2,5).

2.3. Regionale samenwerking

Meer regionale samenwerking kan de impact en samenhang van de energie-unie in al haar vijf dimensies versterken. De meeste lidstaten hebben verslag uitgebracht over hun vooruitgang bij de tenuitvoerlegging van de regionale samenwerking, waarbij de meeste van hen enige vooruitgang in ten minste één van hun regionale samenwerkingsinitiatieven of -projecten hebben gerapporteerd. De gerapporteerde regionale samenwerkingsprojecten of -initiatieven bestrijken alle vijf de dimensies, hoewel de meerderheid zich richt op energiezekerheid, de interne energiemarkt en decarbonisatie, terwijl er minder projecten of initiatieven zijn die verband houden met energie-efficiëntie of met onderzoek, innovatie en concurrentievermogen.

Regionale samenwerking op het gebied van hernieuwbare energie wint aan kracht, vooral in de offshore-sector. Voortbouwend op de samenwerking in de Noordzee-energiesamenwerking (NSEC) en het interconnectieplan voor de energiemarkt in het Oostzeegebied (BEMIP) hebben landen rond de Noordzee en de Oostzee verschillende verklaringen 99 en memoranda van overeenstemming ondertekend met het oog op de gezamenlijke ontwikkeling van het offshore-potentieel van de twee zeebekkens. Bovendien zijn de Europese ministers van Energie sinds januari 2022 meer dan twintig keer in verschillende samenstellingen bijeengekomen (bv. tijdens informele of buitengewone bijeenkomsten en vergaderingen van de Raad TTE).

Verschillende lidstaten hebben vooruitgang gemeld op het gebied van regionale samenwerking in regionale fora zoals het Pentalateraal Energieforum en de NSEC, door middel van strategieën zoals de EU-strategie voor de Adriatisch-Ionische regio 100 en samenwerking in het kader van technische energieprojecten die worden uitgevoerd via het Europees netwerk van transmissiesysteembeheerders voor elektriciteit, Interreg en de Connecting Europe Facility-programma’s.

2.4. Dialoog op meerdere niveaus

Een dialoog op meerdere niveaus is een fundamenteel instrument om in de hele samenleving draagvlak te creëren voor de noodzaak van de energietransitie en de verwezenlijking van de klimaat- en energieambities voor 2030. De meeste lidstaten hebben melding gemaakt van activiteiten in verband met het opzetten van nationale klimaat- en energiedialogen op meerdere niveaus, waarbij werd verwezen naar de oprichting van diverse betrokkenheidsfora, platforms en comités. Hierbij waren lokale overheden, maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven, investeerders, andere relevante belanghebbenden en het grote publiek betrokken.

Het maturiteitsniveau, de subtiliteit en de structuur van deze dialogen varieert echter aanzienlijk tussen de lidstaten. Sommige lidstaten verwijzen naar structuren of methoden die al enkele jaren bestaan, zelfs al voordat de governanceverordening in werking trad, terwijl andere lidstaten verwijzen naar processen die sinds 2022 bestaan of die momenteel in oprichting zijn.

Verschillende lidstaten zijn erin geslaagd hun proces in perspectief te plaatsen, de regelmaat en duurzaamheid van hun initiatieven te benadrukken, hun activiteiten, de resultaten en de bereikte effecten te kwalificeren en te kwantificeren, terwijl andere lidstaten eerder een lijst met raadplegingen en evenementen voorlegden, zonder uitleg van de algemene aanpak of de onderlinge verbanden tussen hun initiatieven. De betrokkenheid van lokale overheden is voor verschillende lidstaten een sterk aandachtspunt geweest, maar wordt niet op prominente wijze toegepast.

Veel lidstaten hebben het toepassingsgebied van hun klimaat- en energiedialogen op meerdere niveaus beperkt tot het ontwikkelingsproces voor een nationaal energie- en klimaatplan, terwijl de governanceverordening streeft naar een meer omvattend kader waarin de lidstaten worden verplicht een dialoog op meerdere niveaus op te zetten die de verschillende scenario’s voor het energie- en klimaatbeleid omvat, ook voor de lange termijn, en de vooruitgang te beoordelen.

3.    CONCLUSIE, VOORUITZICHTEN en RESTERENDE UITDAGINGEN

De energiecrisis waar de EU mee te kampen heeft, toont aan hoe belangrijk paraatheid en veerkracht zijn. Tegelijkertijd zijn de coördinatie op EU-niveau en het gezamenlijk optreden van de EU en de lidstaten effectief gebleken, en hebben deze geresulteerd in een grotere eenheid tussen de lidstaten onderling en een groter geopolitiek gewicht van de EU. In de toekomst zullen zowel de veerkracht als de afstemming van het optreden van de lidstaten en de EU van cruciaal belang blijven om de energiezekerheid te waarborgen, de energieonafhankelijkheid van de EU te vergroten en de transitie naar schone energie te voltooien. Recente ontwikkelingen hebben ook aangetoond dat energiezekerheid van cruciaal belang is voor de economische veiligheid van de EU, aangezien de meeste economische sectoren afhankelijk zijn van een stabiele energievoorziening en stabiele toeleveringsketens.

De Commissie zal nauw blijven samenwerken met zowel het Parlement als de Raad om nog voor het einde van het huidige mandaat van de Commissie te komen tot eerlijke, evenwichtige en niettemin ambitieuze overeenkomsten over de uitstaande initiatieven van de Europese Green Deal. Dit zal de EU in staat stellen een solide wetgevingsbasis op te bouwen en zich te concentreren op de uitvoering ervan teneinde de uitdagingen het hoofd te bieden die gepaard gaan met het streven om het eerste klimaatneutrale continent te worden. Tegelijkertijd zullen de lidstaten uiterlijk op 30 juni 2024, nadat de Commissie hun ontwerpen heeft beoordeeld en aanbevelingen heeft gedaan, hun geactualiseerde nationale energie- en klimaatplannen moeten afronden. Door gedetailleerd uiteen te zetten hoe elke lidstaat de cruciale taak van de uitvoering van de Europese Green Deal tegen 2030 zal uitvoeren, zullen deze plannen centraal staan in de strategie van de EU en de lidstaten om de meer geavanceerde doelstellingen en ambities van de energie-unie te verwezenlijken.

De EU is erin geslaagd de recente problemen met succes te doorstaan, maar er resteren nog een aantal grote uitdagingen. Deze zullen op de korte tot middellange termijn moeten worden geadresseerd om de veerkracht en soevereiniteit van de EU op energiegebied te versterken, het concurrentievermogen van haar industrie te bevorderen, duurzame banen veilig te stellen en klimaatneutraliteit voor toekomstige generaties werkelijkheid te maken. Hieronder worden een aantal aandachtsgebieden nader toegelicht.

1)Een gemoderniseerde EU-architectuur voor governance en beleid op het gebied van energie en klimaat na 2030

Dankzij de “Fit for 55”-voorstellen en het REPowerEU-plan is de EU nu vrijwel volledig uitgerust met wetgevende en niet-wetgevende instrumenten om de transitie naar schone energie te verwezenlijken door middel van veilige, betaalbare en concurrerende energie. Met het oog op de aanstaande herziening van de governanceverordening in 2024 moeten de EU-governance en -beleidsarchitectuur op het gebied van klimaat en energie wellicht opnieuw worden bekeken. Sinds het begin van de Russische invasie in Oekraïne hebben de coördinatie en het optreden op EU-niveau met betrekking tot energie een belangrijke rol gespeeld bij het succesvol verzachten van de gevolgen van de energiecrisis. Strategische coördinatie van het energiebeleid op EU-niveau is belangrijk om de energiedoelstellingen van de EU te verwezenlijken, waaronder de geleidelijke uitfasering van de invoer van fossiele brandstoffen uit Rusland tegen 2027 en het opbouwen van strategische energieautonomie. De herziening van het governancekader voor energie- en klimaatactie moet de uit het “Fit for 55”-pakket voortvloeiende veranderingen weerspiegelen en het vermogen van de EU om haar streefcijfers te verwezenlijken versterken. Dit zou van essentieel belang zijn om het goede voorbeeld te geven en de internationale partners ervan te overtuigen dat ook zij de transitie naar schone energie moeten maken, te beginnen met de mondiale streefcijfers voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie in de aanloop naar de COP-28 aan het eind van het jaar.

Bovendien is het tijd om na te denken over het broeikasgasreductiestreefcijfer voor 2040. Dit streefcijfer moet worden gestut door geloofwaardige en meetbare stappen op weg naar behalen van de langetermijndoelstelling van klimaatneutraliteit in 2050. Het vaststellen van een broeikasgasstreefcijfer voor 2040 zal de voorspelbaarheid op de lange termijn voor investeerders vergroten en tegelijkertijd een kostenefficiënte energietransitie mogelijk maken, het concurrentievermogen van de industrie van de EU versterken en de positie van de EU als wereldleider in de transitie naar schone energie verstevigen. Noch de weg naar klimaatneutraliteit, noch de voorzieningszekerheid of de betaalbaarheid van energie kunnen als vanzelfsprekend worden beschouwd. Daarom moet de toekomstige klimaat- en energiegovernance de EU en de lidstaten in staat stellen de resterende uitdagingen aan te pakken en ervoor te zorgen dat de Unie een concurrerende wereldspeler blijft. 

2)Een stevige impuls voor het concurrentievermogen en het industriële leiderschap van de EU

Het concurrentievermogen van de EU is een belangrijke waarborg voor de technologische soevereiniteit van de EU en de onafhankelijkheid van haar energiesysteem. De huidige Commissie acht het in stand houden en versterken van het concurrentievermogen van de EU van strategisch belang. Dit is tot uitdrukking gebracht in het verzoek van de voorzitter van de Commissie aan Mario Draghi om een speciaal verslag over de toekomst van het Europese concurrentievermogen op te stellen. Concurrerende Europese bedrijven en een sterke productiebasis voor schone technologieën zijn van cruciaal belang voor het verwezenlijken van de energiedoelstellingen van de EU. De inflatie is nog steeds hoog. Dit heeft gevolgen voor de transitie naar schone energie en in het bijzonder voor investeringen in hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, die kapitaalintensief zijn. Hoewel de prijzen van aardgas zich na de crisis hebben gestabiliseerd, zijn ze nog steeds tweemaal zo hoog als vóór de crisis 101 en heeft de EU te maken met voortdurend hogere energieprijzen dan andere regio’s in de wereld 102 . In de transitie naar schone energie zal veilige, goedkope, veilige en stabiele toegang tot elektriciteit moeten worden gewaarborgd. Hoge energieprijzen zorgen voor een concurrentienadeel voor de Europese productiesector, ook in de mondiale race op het gebied van schone technologie.

Met de goedkeuring van de Inflation Reduction Act heeft de VS publiek geld geïnvesteerd in het stimuleren van ecologisch duurzame consumptie, productie en investeringen, voornamelijk door middel van gerichte belastingvoordelen (voor een totaal van 500 miljard USD, waarvan 60 % is bestemd voor de energiesector). Tegelijkertijd loopt China voorop wat betreft steun voor schone technologieën 103 in een op investeringen gerichte economie. China produceert grote hoeveelheden gesubsidieerde zonnepanelen en voorziet in de sterke vraag op de EU-markt.

Via de verordening voor een nettonulindustrie, die onderdeel is van het industrieel plan voor de Green Deal, streeft de Commissie ernaar om het concurrentievermogen van de EU en haar productiecapaciteit op het gebied van nettonultechnologieën te vergroten. Om concurrerend te blijven, moet de EU, door een passend juridisch kader te bieden, capaciteiten opbouwen die alle relevante technologieën op de meest efficiënte manier benutten. De Commissie komt met een Europees windenergiepakket om de specifieke uitdagingen in de windenergiesector aan te pakken. Tot de belangrijkste kenmerken van dit pakket behoren maatregelen voor een verdere versnelling van de vergunningverlening, verbetering van de veilingsystemen in de EU, vaardigheden, toegang tot financiering en stabiele toeleveringsketens. Bovendien zou de EU, in het kader van bilaterale handelsovereenkomsten of via partnerschappen voor de nettonulindustrie, kunnen samenwerken met geselecteerde niet-EU-landen die over de juiste industriële vermogens beschikken en lagere productiekosten hebben. `

Met het regelgevende en financiële kader van de EU wordt gestreefd naar het overbruggen van de kloof tussen onderzoek en innovatie (O&I) en markttoepassing in nieuwe of zich in een vroeg stadium bevindende sectoren voor schone technologie. De Commissie zal O&I blijven ondersteunen, in nauwe samenwerking met de industrie, om de ontwikkeling van schone technologieën te versnellen en de industriële basis van de EU te versterken. Specifiek zouden gerichte groene regels voor overheidsopdrachten kunnen helpen om particuliere investeringen in in de EU gevestigde startende en doorgroeiende ondernemingen aan te jagen. Het ondernemingsklimaat voor kleine en middelgrote ondernemingen zal worden verbeterd door het uitvoeren van een concurrentievermogenstoets van alle nieuwe wetgeving en wetgevingsvoorstellen die tot doel hebben de rapportageverplichtingen op EU-niveau met 25 % te verminderen. De start van een dialoog over een schone transitie met de industrie ondersteunt ook het creëren van een bedrijfsmodel voor het decarboniseren van de industrie (bv. staal, batterijen). Tegelijkertijd zal de EU haar inspanningen ter bescherming van de EU-industrie tegen marktverstoringen door niet-EU-landen opvoeren. De lancering van een antisubsidieonderzoek naar elektrische voertuigen uit China is een eerste stap. Slimme, innovatieve technologieën spelen reeds een fundamentele rol bij de analyse en optimalisatie van energiesystemen. Tegen die achtergrond, en op het gebied van O&I, zal de rol van kunstmatige intelligentie naar verwachting groter worden. De Commissie werkt aan minimale mondiale normen voor een veilig en ethisch gebruik van kunstmatige intelligentie. De toekomst van onze schone industrie moet “made in Europe” zijn.

3)Een betrouwbare toevoer van kritieke grondstoffen veiligstellen

Betrouwbare toegang tot bepaalde grondstoffen is binnen de EU een groeiende zorg. Die toegang zal van groot belang zijn voor de transitie naar schone energie en voor het concurrentievermogen van de industrie van de EU. De meeste groene technologieën vereisen aanzienlijke hoeveelheden metalen en mineralen, zoals koper, lithium en kobalt. Volgens het Internationaal Energieagentschap kan het aanbod van bepaalde grondstoffen steeds beperkter worden naarmate de vraag stijgt 104 . Terwijl de EU-vraag naar kritieke grondstoffen naar verwachting dramatisch zal stijgen, is de EU sterk afhankelijk van de invoer uit een paar, vaak quasi-monopolistische niet-EU-landen (zo haalt de EU 98 % van haar zeldzame aardmetalen en 93 % van haar magnesium uit China) 105 . De recente crisis heeft laten zien wat de risico’s en gevolgen van een te grote afhankelijkheid van één ander land zijn, en China heeft al uitvoerbeperkingen ingevoerd voor gallium en germanium, die essentieel zijn voor halfgeleiders en zonnepanelen. Het voorstel van de Commissie voor een verordening kritieke grondstoffen heeft tot doel om de toegang tot een veilige en duurzame aanvoer van deze grondstoffen te garanderen. Ook vooruitgang op het gebied van circulair gebruik van materialen kan de leveringszekerheid van de EU op het gebied van kritieke grondstoffen verbeteren. Verdere acties die zijn gericht op het diversifiëren van de toegang tot grondstoffen lijken noodzakelijk. Bovendien heeft de Commissie aangekondigd dat zij een nieuwe club voor kritische grondstoffen zal oprichten voor alle gelijkgestemde landen die bereid zijn de mondiale toeleveringsketens te versterken, de Wereldhandelsorganisatie te versterken en sterker aan te dringen op handhaving met het oog op de bestrijding van oneerlijke handelspraktijken.

4)Benodigde investeringen voor de transitie naar schone energie

Om de ambitieuze doelstellingen voor 2030 te verwezenlijken, moet er aanzienlijk meer worden geïnvesteerd in de transitie naar schone energie, terwijl de publieke middelen naar verwachting beperkt zullen zijn. In haar strategisch prognoseverslag 2023 schat de Commissie dat 620 miljard EUR aan extra jaarlijkse investeringen nodig zijn om de doelstellingen van de Europese Green Deal en REPowerEU te verwezenlijken 106 . Hoewel Europese financiële instellingen als de Europese Investeringsbank en de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling een sleutelrol zullen spelen, zal het grootste deel van de investeringen uit de particuliere sector moeten komen. De EU moet een aantrekkelijk investeringsklimaat creëren en particuliere financiering aantrekken. Met dit doel voor ogen werkt de EU aan het opzetten van een robuust raamwerk voor duurzame financiering 107 om meer particulier kapitaal naar de groene en duurzame transitie te kanaliseren, waaronder voor hernieuwbare energie. Een belangrijke strategische hefboom voor het aantrekken van de benodigde investeringen is voorspelbaarheid van het beleid op de lange termijn. Een vereenvoudigde en minder bureaucratische toegang tot EU-steun (met name leningen en garanties op leningen) zou de interne markt voor groene investeringen aantrekkelijker maken en de hefboomwerking van particuliere investeringen via de EU-begroting ondersteunen.

5)Betaalbare energieprijzen, krachtige consumentenbescherming en weerbare consumenten

Een echte energie-unie moet zorgen voor betaalbare energieprijzen waar iedereen profijt van heeft, en dat al op korte termijn. Consumenten en de samenleving hebben een belangrijke rol gespeeld bij het beheersen van de gevolgen van de energiecrisis door hun vraag naar energie te beperken, wat niet heeft kunnen voorkomen dat voor velen de financiële problemen zijn toegenomen. Zij zijn mogelijkerwijs verzwakt uit deze crisis gekomen, terwijl de aardgas- en elektriciteitsprijzen momenteel nog steeds twee keer zo hoog zijn als vóór de crisis 108 . In de transitie naar een meer geëlektrificeerd, koolstofvrij en gedecentraliseerd energiesysteem krijgt de consument echt meer de touwtjes in handen in het decarboniseringsproces, dankzij de opkomst van innovatieve modellen om de positie van consumenten te versterken die gericht zijn op collectieve zelfconsumptie en het delen van energie. 

Deze regelingen zorgen ervoor dat consumenten kunnen profiteren van gematigde elektriciteitsprijzen door de beschikbaarheid van hernieuwbare energie die off-site wordt opgewekt. Voor een eerlijke en rechtvaardige transitie is het belangrijk dat dergelijke regelingen toegankelijk zijn voor huishoudens met een laag inkomen en dat consumenten voldoende worden geïnformeerd en worden voorzien van een krachtig pakket rechten, wettelijke bescherming en steunmaatregelen, zowel op nationaal als op EU-niveau. De verdere uitrol van slimme meters in huishoudens zal van groot belang zijn om de positie van consumenten te versterken en slimmere energieverbruikspatronen en energiebesparingen te bevorderen. In grensregio’s kan lokale grensoverschrijdende samenwerking in de energiesector helpen bij het adresseren van het probleem van een lage bevolkingsdichtheiden daarmee ook bijdragen aan de economische revitalisering van deze gebieden. De EU zal een cruciale rol moeten blijven spelen om het algemene publiek te helpen een drijvende kracht achter de groene energietransitie blijven en te blijven meedoen, met als doel om een eerlijke en rechtvaardige transitie tot stand te brengen. Daarnaast blijft de implementatie van het “energie-efficiëntie-eerst”-beginsel essentieel.

6)Verbeterde energiemarkten en energienetten en verdere integratie van het energiesysteem

Het Europese energiesysteem van de toekomst moet worden geïntegreerd en worden voorbereid op steeds meer decentralisatie. Energienetten moeten dringend worden versterkt en aanpassingen van de energiemarkt zullen noodzakelijk zijn. Een schoon, efficiënt en geïntegreerd energiesysteem zal aanzienlijke investeringen in transmissie- en distributienetten vergen om interconnecties te garanderen, de netten aan te passen aan een gedecentraliseerde productie- en vraagrespons en de penetratie van een hoog aandeel goedkope hernieuwbare energie mogelijk te maken. In het komende actieplan voor netinfrastructuur zullen belangrijke stappen in deze richting worden voorgesteld. Kunstmatige intelligentie zal een grotere rol gaan spelen bij het beheren en optimaliseren van het toekomstige energiesysteem van de EU. Een hoger risico van cyberaanvallen is het gevolg van een steeds verder gedigitaliseerd energiesysteem, wat passende cyberbeveiligingsmaatregelen nodig maakt. De energiemarkten zullen de juiste investeringssignalen moeten afgeven voor hernieuwbare energie, energie-efficiëntiemaatregelen en de noodzakelijke verdere uitbreiding van het elektriciteitsnet. De markten zullen niet alleen plaats moeten bieden aan meer deelnemers die op lokaal niveau actief zijn, maar ook de ontwikkeling van grootschalige en complexe hybride hernieuwbare energieprojecten, soms ver weg op zee, moeten faciliteren. Als eerste stap is het belangrijk dat alle lidstaten het pakket voor schone energie ten uitvoer leggen 109 .

Digitalisering, flexibiliteit en vraagrespons zullen een cruciale rol spelen in een goed functionerend gedecentraliseerd systeem voor schone energie. De EU heeft een uitgebreid wetgevingskader vastgesteld om deze uitdagingen aan te pakken. Daarnaast heeft de Commissie in het licht van de energiecrisis een structurele hervorming van de opzet van de elektriciteitsmarkt voorgesteld. Die hervorming zal de effecten van fossiele brandstoffen op de energieprijzen verminderen en de invoering van schonere en flexibelere oplossingen stimuleren. Nochtans blijven er aanzienlijke belemmeringen bestaan voor de invoering van passende bedrijfsmodellen en technische oplossingen zoals slimme netten. Voor de verdere integratie van de retailmarkten kan het nodig zijn om onderzoek te doen naar innovatieve instrumenten en stimulansen waarmee de schone en eerlijke transitie kan worden versneld. Daartoe zal de EU met alle marktspelers samenwerken om actieve deelname te vergemakkelijken en het volledige potentieel van de geïntegreerde energiemarkten van de EU aan te boren. Tegelijkertijd moet het energiesysteem zich aanpassen aan vergaande klimaatgerelateerde veranderingen.

7)Aanpakken van tekorten aan vaardigheden en arbeidskrachten in de energiesector

Tekorten aan vaardigheden en arbeidskrachten vormen een knelpunt bij het verwezenlijken van de transitie naar schone energie en voor het concurrentievermogen van de EU. Volgens schattingen zijn voor het verwezenlijken van onze REPowerEU-streefcijfers tegen 2030 ruim 3,5 miljoen nieuwe banen 110 nodig, wat betekent dat de bestaande beroepsbevolking van naar schatting 1,5 miljoen werknemers meer dan verdrievoudigd moet worden. Dit zijn banen in de schone-energiesector zelf, maar ook in de maakindustrie, het vervoer van bouwmaterialen en diensten die verband houden met de grotere productie en inzet van deze technologieën 111 . Een voorafgaande voorwaarde hiervoor is de beschikbaarheid van vaardigheden en het vermogen van werknemers om over te stappen naar deze opkomende sectoren. Bijna 30 % van de bedrijven in de EU die zich bezighouden met de productie van elektrische apparatuur had in 2022 een tekort aan arbeidskrachten. Deze trend zal naar verwachting sterker worden en heeft ook gevolgen voor de kernenergiesector. Tegen deze achtergrond moet het bij- en omscholen van werknemers een prioriteit zijn voor de EU, waarbij tegelijkertijd moet worden gezorgd voor genderevenwicht, rechtvaardigheid en inclusiviteit op de werkvloer. De toegang tot de arbeidsmarkt moet worden verbeterd, met name voor vrouwen, jongeren en migranten, en er moet aandacht worden besteed aan het waarborgen van goede arbeidsomstandigheden. Ervoor zorgen dat de transitie naar schone energie zich vertaalt in goede werkgelegenheidskansen voor EU-burgers is ook van cruciaal belang voor de sociale acceptatie ervan, in overeenstemming met de politieke doelstelling om niemand achter te laten.

8)Aandacht voor de gevolgen van waterschaarste op energiesystemen

Meer aandacht moet worden besteed aan de samenhang tussen het energiesysteem en de beschikbaarheid van zoetwater. Water is van cruciaal belang is voor het energiesysteem van de EU, en extreme weersomstandigheden komen steeds vaker voor en nemen toe in intensiteit. Water wordt gebruikt voor vrijwel alle vormen van energieproductie in de EU, en een tekort aan water heeft al gevolgen gehad voor de energieproductie in de EU, bijvoorbeeld voor waterkrachtcentrales en conventionele thermische centrales, de koeling van kernreactoren of het vervoer van brandstoffen via waterwegen. Tijdens de VN-Waterconferentie 2023 is benadrukt dat een geïntegreerde aanpak van water-, energie-, voedsel- en ecosysteemcrises belangrijk is 112 .

9)Duidelijk tijdpad voor de geleidelijke afschaffing van subsidies voor fossiele brandstoffen

Tijdens de energiecrisis zijn de subsidies voor fossiele brandstoffen gestegen, ondanks het feit dat de langetermijntrend een dalende is. Aangezien ruim 50 % (64 miljard EUR) van de subsidies voor fossiele brandstoffen nog geen einddatum heeft, is het belangrijk om een tijdpad vast te stellen voor de geleidelijke afschaffing van subsidies voor fossiele brandstoffen, in overeenstemming met de doelstellingen voor het koolstofvrij maken van de economie zoals uiteengezet in de Europese Green Deal en REPowerEU.

Conclusie

De EU is actief in een steeds complexer wordende internationale omgeving 113 , waarin verschillende internationale spelers nieuwe, vaak meer confronterende rollen aannemen. Op de internationale energiemarkten is een ingrijpende heroriëntatie gaande nu de wereld zich moet aanpassen aan de contractie van de stromen tussen Rusland en Europa en de markten kwetsbaar blijven. De mondiale race op het gebied van schone technologie is daar ook een voorbeeld van. Deze nieuwe geopolitieke realiteit van internationale concurrentie moet worden omarmd bij het ontwikkelen van toekomstig energiebeleid, dat het fundament voor economische welvaart en veiligheid zal vormen. De EU zal open en eerlijke handel blijven stimuleren, ondanks de praktijken van sommige niet-EU-landen. De lancering van een antisubsidieonderzoek naar elektrische voertuigen uit China is een voorbeeld van hoe de EU actie kan ondernemen om haar eigen economie op billijke wijze te verdedigen tegen risico’s van marktverstoring.

Tegelijkertijd is het in het strategische belang van de EU om de internationale partnerschappen te versterken, ook met kandidaat-lidstaten, omdat dit de veiligheid en invloed van de EU zal vergroten. De EU-aanpak op basis van “een partnerschap van gelijken” bij internationale samenwerking blijft cruciaal, omdat steeds meer landen op zoek gaan naar de meest gunstige partnerschappen.

Solidariteit tussen de lidstaten en allianties met gelijkgestemde landen, zoals die van de G7, zullen essentieel zijn.  De EU en haar lidstaten moeten eensgezind en gecoördineerd optreden, zowel in nationale als internationale fora, om hun invloed te vergroten. De voorzitter van de Commissie verwoordde het als volgt: “[A]ls we intern eensgezind zijn, zal niemand ons van buitenaf kunnen verdelen 114 .”

Tot nu toe heeft de EU vooruitgang geboekt op het gebied van energie-autonomie, -zekerheid en -veiligheid en is zij voorbereid op een eerlijke en betaalbare mondiale transitie naar schone energie. Tegelijkertijd maken de inflatietendensen en de gevolgen van de klimaatcrisis het beeld van de toekomst nog complexer. De laatste updates van de nationale energie- en klimaatplannen van de lidstaten, die in 2024 worden verwacht, zullen een belangrijke mijlpaal vormen bij het aangaan van de vastgestelde uitdagingen en het reageren op de veranderde omstandigheden sinds de goedkeuring van de eerste plannen in 2019. De EU moet nu vooruitgang blijven boeken in het in gang gezette proces, anticiperen op toekomstige uitdagingen en die aanpakken, en de uitvoering van het brede scala van in het kader van de Europese Green Deal opgezette beleidsinitiatieven versnellen. In ons beleid en onze investeringen moet ook al rekening worden gehouden met het perspectief voor na 2030. 

(1)

  Toespraak over de staat van de Unie van 2023 door voorzitter Von der Leyen .

(2)

   Zie het investeringsplan voor een duurzaam Europa in het kader van de Green Deal (COM(2020) 21).

(3)

   COM(2023) 161 final.

(4)

   De energie-unie ondersteunt de transitie naar schone energie omdat deze alle aspecten van het energiebeleid verenigt in een samenhangende, geïntegreerde aanpak. De energie-unie is gebaseerd op vijf dimensies: 1) veiligheid, solidariteit en vertrouwen; 2) een volledig geïntegreerde interne energiemarkt; 3) energie-efficiëntie; 4) klimaatactie en het koolstofvrij maken van de economie; en 5) onderzoek, innovatie en concurrentievermogen.

(5)

Elke lidstaat moet om de twee jaar aan de Commissie verslag uitbrengen over de stand van de tenuitvoerlegging van zijn nationaal energie- en klimaatplan door middel van een geïntegreerd nationaal voortgangsverslag inzake energie en klimaat dat betrekking heeft op alle vijf dimensies van de energie-unie. Waar mogelijk wordt bij de rapportage en beoordeling gebruik gemaakt van vergelijkbare energiestatistieken. Als gevolg hiervan hebben de meest recente geconsolideerde gegevens in bepaalde gebieden betrekking op 2021 of 2022. Uit gegevens met een grenswaarde in 2021 blijkt niet dat veel lidstaten sinds het begin van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne aanzienlijke verschuivingen hebben doorgevoerd om minder fossiele brandstoffen uit Rusland in te voeren.

(6)

   SWD(2023) 646 final.

(7)

   COM(2023) 652 final.

(8)

   Bijlage I bij COM(2023) 650 final.

(9)

   Bijlage II bij COM(2023) 650 final.

(10)

   Bijlage III bij COM(2023) 650 final.

(11)

   COM(2023) 651 final.

(12)

   COM(2023) 653 final.

(13)

   COM(2023) 654 (wordt op 31 oktober 2023 vastgesteld).

(14)

   COM(2023) 655 final.

(15)

   COM(2023) 657 final.

(16)

   Het actuele cijfer van de invoer van gas uit Rusland tussen januari en augustus 2023 is 28 miljard kubieke meter.

(17)

   5-jarig gemiddelde vergeleken met het gasverbruik tussen augustus 2022 en augustus 2023.

(18)

  De productie van fossiele brandstoffen in de EU bereikt een recorddieptepunt door een dalende vraag | Ember (ember-climate.org) .

(19)

   De eerste groep “Fit for 55”-voorstellen omvatte onder meer de richtlijn hernieuwbare energie, de richtlijn energie-efficiëntie, de energiebelastingrichtlijn en het Sociaal Klimaatfonds; de tweede groep “Fit for 55”-voorstellen omvatte de richtlijn energieprestatie van gebouwen en het pakket inzake markten voor waterstof en koolstofvrij gas.

(20)

   COM(2019) 640 final.

(21)

   Verordening (EU) 2021/1119.

(22)

   COM(2020) 456 final.

(23)

   COM(2021) 557 final.

(24)

   COM(2021) 558 final, Richtlijn (EU) 2023/1791.

(25)

   COM(2021) 563 final.

(26)

   COM(2021) 802 final, onderhandelingen zijn gaande.

(27)

   COM(2021) 803 final, COM(2021) 804 final.

(28)

   COM(2021) 805 final. 

(29)

   COM(2021) 568 final, vastgestelde Verordening (EU) 2023/955.

(30)

   De prijzen zijn gebaseerd op wekelijkse gemiddelden van de day-aheadgasprijzen van de Title Transfer Facility en een gewogen gemiddelde van de elektriciteitsprijzen van de belangrijkste elektriciteitsmarkten in de EU (DE, ES, FR en NL) en Nord Pool-markt (DK, EE, LV, LT, FI, SE en NO). De intraday-gasprijzen bereikten een piek van meer dan 320 EUR per MWh.

(31)

   Op de day-aheadgroothandelsmarkt wordt de prijs die alle marktdeelnemers ontvangen bepaald door de laatste energiecentrale die nodig is om aan de vraag te voldoen, d.w.z. de centrale met de hoogste marginale kosten wanneer de markten worden gecleard. Een stijging van de prijs van gas en steenkool kan zich vertalen in een stijging van de prijzen waartegen de gas- en kolengestookte opwekkingsinstallaties bieden op de day-ahead-groothandelsmarkt. Dat kan op zijn beurt leiden tot uitzonderlijk hoge prijzen op de day-ahead-markt in de hele Unie, aangezien gas- en kolengestookte elektriciteitsopwekkingsfaciliteiten die nodig zijn om aan de vraag naar elektriciteit te voldoen vaak de installaties met de hoogste marginale kosten zijn.

(32)

  ACER: Evaluatie van noodmaatregelen op de elektriciteitsmarkten .

(33)

   COM(2022) 230 final.

(34)

 JOIN(2022) 23 final.

(35)

   Verordening (EU) 2023/435.

(36)

   In het kader van het instrument voor technische ondersteuning heeft de Commissie 17 lidstaten (BE, BG, CY, CZ, EE, EL, ES, FI, HR, HU, IE, IT, PL, PT, RO, SI, SK) bijgestaan bij de uitvoering van het REPowerEU-initiatief en bij het identificeren van hervormingen en investeringen om de invoer van fossiele brandstoffen uit Rusland geleidelijk af te schaffen.

(37)

   COM(2022) 135 final – Verordening (EU) 2022/1032.

(38)

   COM(2022) 361 – Verordening (EU) 2022/1369 van de Raad.

(39)

   COM(2022) 473 – Verordening (EU) 2022/1854 van de Raad.

(40)

   COM(2022) 549 – Verordening (EU) 2022/2576 van de Raad.

(41)

   COM(2022) 668 – Verordening (EU) 2022/2758 van de Raad.

(42)

   COM(2022) 591 – Verordening (EU) 2022/2577 van de Raad.

(43)

  EU-Energieplatform .

(44)

   Bijvoorbeeld de Amerikaanse “Inflation Reduction Act” uit 2022, Made in China 2025 en het Japanse basisplan voor de GX: het groene transitiebeleid.

(45)

   Volgens sommige belanghebbenden zijn de kosten voor de bouw van windparken op zee in de EU in 2023 met wel 40 % gestegen.

(46)

   COM(2023) 62 final.

(47)

   COM(2023) 160 final.

(48)

COM(2023) 652 final.

(49)

  Toespraak over de Staat van de Unie van 2023 door voorzitter Von der Leyen .

(50)

   Circle Economy, 2023, The Circularity Gap Report.

(51)

   Een circulaire economie zou de door de winning van grondstoffen, de uitstoot van broeikasgassen en de productie van afval veroorzaakte druk op het milieu verminderen. Volgens de Global Resources Outlook 2019 van het International Resource Panel zou een circulaire economie de gevolgen voor de biodiversiteit en water met 90 % kunnen verminderen, de broeikasgasemissies met 50 % kunnen reduceren en de menselijke gezondheid kunnen verbeteren.

(52)

   COM(2023) 148 final, SWD(2023) 58 final.

(53)

   COM(2023) 147 final.

(54)

   Het mechanisme voor een rechtvaardige transitie bestaat uit drie pijlers: het Fonds voor een rechtvaardige transitie (Verordening (EU) 2021/1056), een leenfaciliteit voor de overheidssector en een regeling in het kader van InvestEU.

(55)

    Scorebord voor consumentenvoorwaarden 2023 .

(56)

   Eurostat.

(57)

 Voor achtergrondinformatie en resultaten, zie AMEDI: Evaluatie en monitoring van de effecten op werkgelegenheid en distributie en JRC: Het effect van stijgende energie- en consumentenprijzen op de financiën van huishoudens, armoede en sociale uitsluiting in de EU .

(58)

   C(2023) 4080.

(59)

   Eurelectric, Eurogas, Europese energiedetailhandelaren, de DSO-entiteit, E-DSO, CEDEC en GEODE.

(60)

  IEA: Update over de markt voor hernieuwbare energie – juni 2023 .

(61)

  De productie van fossiele brandstoffen in de EU bereikt een recorddieptepunt door een dalende vraag | Ember (ember-climate.org) .

(62)

   Hoofdeconoom van ENER.

(63)

   COM(2022) 135 final – Verordening (EU) 2017/1938.

(64)

  Russische agressieoorlog tegen Oekraïne: EU neemt 11e pakket economische en individuele sancties aan .

(65)

   COM(2022) 591 – Verordening (EU) 2022/2577 van de Raad.

(66)

    De productie van fossiele brandstoffen in de EU bereikt een recorddieptepunt door een dalende vraag | Ember (ember-climate.org) .

(67)

  Marktgegevens – European Heat Pump Association (ehpa.org) .

(68)

  Barometer voor thermische en geconcentreerde zonne-energie 2023 .

(69)

  Europese Green Deal: EU bereikt overeenstemming over strengere wetgeving om de uitrol van hernieuwbare energie te versnellen .

(70)

   COM(2022) 673 final.

(71)

   De toename van het gebruik van steenkool als gevolg van de geleidelijke afschaffing van Russisch gas zal op korte termijn de luchtkwaliteit echter doen verslechteren.

(72)

   Aanvullende gedelegeerde handeling van de EU die specifieke nucleaire activiteiten onder strikte voorwaarden opneemt in de EU-taxonomie en de verordening voor een nettonulindustrie.

(73)

   Van de twaalf lidstaten die kernenergie opwekken, zijn er vier (Bulgarije, Tsjechië, Hongarije en Slowakije) volledig en één (Finland) gedeeltelijk afhankelijk van de levering van Russische splijtstof. Sommige van deze landen zijn bijzonder kwetsbaar, omdat kernenergie een groot deel van de elektriciteitsproductie vertegenwoordigt (tot 53,8 %) en zij in grote mate afhankelijk zijn van andere Russische energieleveringen (gas, olie). De afhankelijkheid van Rusland op het gebied van diensten in verband met de splijtstofkringloop (conversie, verrijking en opwerking) reikt veel verder dan de vijf hierboven genoemde lidstaten. Bovendien evalueren de Commissie en het Voorzieningsagentschap van Euratom momenteel de omvang van de bestaande afhankelijkheden van de EU in de nucleaire sector wat betreft de levering van reserveonderdelen en onderhoudsdiensten door door Rusland gecontroleerde entiteiten.

(74)

   COM(2022) 240 final.

(75)

  Cities Energy Savings Sprint .

(76)

   COM(2022) 473 final – Verordening (EU) nr. 2022/1854 van de Raad.

(77)

   COM(2021) 558 final, Richtlijn (EU) 2023/1791.

(78)

   Verordening (EU) 2023/826 van de Commissie.

(79)

  Europees productregister voor energie-etikettering (EPREL) .

(80)

   COM(2022) 549 final – Verordening (EU) 2022/2576 van de Raad.

(81)

   Hoofdeconoom van ENER, gebaseerd op gegevens van het JRC, transparantieplatform van ENTSO-G.

(82)

   COM(2023) 156 final.

(83)

   Elke lidstaat moet om de twee jaar aan de Commissie verslag uitbrengen over de stand van de uitvoering van zijn nationaal energie- en klimaatplan door middel van een geïntegreerd nationaal voortgangsverslag inzake energie en klimaat dat alle vijf dimensies van de energie-unie bestrijkt. Waar mogelijk wordt bij de rapportage en beoordeling gebruik gemaakt van vergelijkbare energiestatistieken. Als gevolg hiervan hebben de meest recente geconsolideerde gegevens in bepaalde gebieden betrekking op 2021 of 2022. Uit gegevens per 2021 blijkt niet dat veel lidstaten sinds het begin van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne aanzienlijke verschuivingen hebben doorgevoerd om minder fossiele brandstoffen uit Rusland in te voeren.

(84)

   Verordening (EU) 2018/1999.

(85)

   De geschatte gegevens voor 2022 zouden kunnen wijzen op een breuk in de dalende trend van de LULUCF-put die de afgelopen jaren is waargenomen. In de beoordeling wordt echter rekening gehouden met de grote onzekerheid van deze gegevens en het feit dat deze mogelijk aan grote herzieningen onderhevig zullen zijn.

(86)

   Zie vorige voetnoot.

(87)

   Zoals gerapporteerd door de lidstaten in overeenstemming met Eurostat SHARES.

(88)

   Artikel 4 van de governanceverordening.

(89)

   Overeenkomstig artikel 32, lid 4, van de governanceverordening.

(90)

    Analyse van de rapporten over de streefcijfers voor 2020 op grond van artikel 27 van de governanceverordening – energie-efficiëntie .

(91)

   Dit percentage bedraagt 0,24 % per jaar voor Cyprus en Malta.

(92)

    Beoordeling van de eerste langetermijnrenovatiestrategieën in het kader van de richtlijn energieprestatie van gebouwen (artikel 2 bis) .

(93)

   Zoals vastgesteld in de richtlijn energieprestatie van gebouwen, 2010/31/EU.

(94)

   COM(2021) 802 final.

(95)

   De waarnemingspost voor het gebouwenbestand van de EU  is in 2023 geactualiseerd.

(96)

   De details over subsidies voor fossiele brandstoffen worden gepresenteerd in het begeleidende verslag over energiesubsidies in Europa.

(97)

   Artikel 3 van Verordening (EU) 2018/1999.

(98)

   Zoals gerapporteerd op grond van artikel 18 van de governanceverordening.

(99)

  De verklaring van Marienborg en de Gezamenlijke Verklaring over offshore-windenergie in het Oostzeegebied .

(100)

  EU-strategie voor de Adriatisch-Ionische regio (ec.europa.eu) .

(101)

  De productie van fossiele brandstoffen in de EU bereikt een dieptepunt als gevolg van een dalende vraag | Ember (ember-climate.org) .

(102)

   De energiecrisis en de oorlog in Oekraïne hebben geleid tot een exponentiële stijging en convergentie van de prijzen tussen Europa en Azië en tot een tijdelijke toename van het ongunstige prijsverschil tussen de EU en de VS (zo was er al vóór de piek in de zomer van 2022 sprake van een stijging van de elektriciteits- en gasprijzen in de EU en waren de prijzen respectievelijk twee tot vijf en drie tot vijf keer hoger dan de Amerikaanse prijzen). Dit zou zich de komende tien jaar kunnen voortzetten (goedkoper Amerikaans gas en vooral goedkopere Amerikaanse elektriciteit).

(103)

  Strategische perspectieven: concurreren in het nieuwe koolstofvrije industriële tijdperk .

(104)

   De mondiale vraag naar zeldzame aardmetalen voor windturbines zal naar verwachting tegen 2050 vervijfvoudigen; de vraag naar nikkel voor batterijen zal naar verwachting vijftien keer zo groot zijn in 2040; de vraag naar lithium voor elektrische voertuigen zal tot 2050 naar verwachting met een factor 57 toenemen; de vraag naar platinametalen die in waterstofbrandstofcellen worden gebruikt zal in 2050 naar verwachting met een factor 970 zijn toegenomen (bron: COM(2023) 160 final).

(105)

  RMIS – Informatiesysteem voor grondstoffen (europa.eu) .

(106)

   COM(2023) 376 final; gebaseerd op SW(2023) 68 final en COM(2022) 438 final. Daarnaast is voor de verordening voor een nettonulindustrie in totaal 92 miljard EUR nodig voor de periode 2023-2030.

(107)

  Pakket voor duurzame financiering, 13 juni 2023 .

(108)

    De productie van fossiele brandstoffen in de EU bereikt een dieptepunt als gevolg van een dalende vraag | Ember (ember-climate.org) .

(109)

  Pakket “Schone energie voor alle Europeanen” .

(110)

    Pact voor vaardigheden: lancering van een grootschalig partnerschap voor vaardigheden op het gebied van hernieuwbare energie .

(111)

   Zie SWD(2023) 68 final over de schatting van de behoefte aan investeringen in vaardigheden in het kader van de verordening voor een nettonulindustrie.

(112)

    VN-Waterconferentie 2023: Samenvatting van de resultaten door de voorzitter van de algemene vergadering .

(113)

   Zie Strategisch prognoseverslag 2023, COM(2023) 376 final.

(114)

  Toespraak over de staat van de Unie van 2023 door voorzitter Von der Leyen .

Top

Brussel, 24.10.2023

COM(2023) 650 final

Verslag over de duurzaamheid van bio-energie in de Unie

BIJLAGE

bij het

Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's

Verslag over de stand van de energie-unie 2023







(op grond van Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie)



{SWD(2023) 646 final}


Inleiding

In artikel 35 van Verordening (EU) 2018/1999 1 (de “governanceverordening”) wordt bepaald dat de Commissie elk jaar uiterlijk op 31 oktober bij het Europees Parlement en de Raad een verslag over de stand van de energie-unie moet indienen, dat vanaf 2023 tweejaarlijks een verslag over de duurzaamheid van bio-energie in de Unie moet bevatten, met de informatie die is gespecificeerd in bijlage X bij die verordening.  Dit verslag beantwoordt aan die rapportageverplichting en is opgesteld op basis van de informatie die de lidstaten hebben verstrekt in hun geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat zoals bedoeld in artikel 17 van de governanceverordening.

Bio-energie geproduceerd uit landbouw-, bosbouw- en organische-afvalgrondstoffen blijft de belangrijkste bron van hernieuwbare energie in de EU, en is goed voor ongeveer 59 % van het verbruik van hernieuwbare energie in 2021. Wat bio-energie betreft, vertegenwoordigen primaire vaste biobrandstoffen met 70,3 % het grootste aandeel. Vloeibare biobrandstoffen vertegenwoordigen 12,9 %, biogas/biomethaan 10,1 % en het hernieuwbaar aandeel stedelijk afval 6,6 %.

Brutoverbruik van hernieuwbare energie per type in de EU (2021, % en Mtoe) 2

Huidige en verwachte beschikbaarheid van en vraag naar duurzame biomassa

26 lidstaten hebben hun gegevens over het aanbod van biomassa doorgegeven 3 . In de EU is houtachtige biomassa de belangrijkste gerapporteerde grondstof voor de productie van vaste biomassa (in de figuur hieronder aangeduid als “bosbiomassa”), goed voor 66 % van het totaal, gevolgd door biomassa uit organisch afval (26 %) en landbouwbiomassa (8 %). Duitsland registreert een aanzienlijke productie van biomassa uit organisch afval (137 675 000 m3). Het land produceert ook het grootste aandeel bosbiomassa (66 658 000 m3) in de EU, gevolgd door Zweden (65 102 000 m3). Spanje produceert de grootste hoeveelheden landbouwbiomassa (20 844 000 m3).

Primaire levering van vaste biomassa in 1 000 m3 voor energieproductie; inheemse productie in 2021 4 gegroepeerd naar herkomst van de grondstof

Bosbiomassa was in alle lidstaten de grootste gerapporteerde categorie (262 858 000 m3). Duitsland rapporteerde dat 12 % van het totale gerapporteerde primaire aanbod van vaste biomassa afkomstig was uit bossen, gevolgd door Spanje en Polen (beide 11 %) en Zweden en Frankrijk (beide 10 %). De tweede grootste gerapporteerde aanbodcategorie van vaste biomassa was stedelijk afval (171 023 000 m3, oftewel 24 % van het totaal). Duitsland rapporteerde 74 % van het totale hernieuwbare huishoudelijk afval, gevolgd door Zweden (8 %), België (6 %), Spanje en Nederland (beide 4 % van het totaal), Italië (2 %) en Oostenrijk en Portugal (beide 1 % van het totaal). De derde grootste gerapporteerde categorie voor het primaire aanbod van vaste biomassa waren bijproducten van de bosbouwsector (144 821 000 m3, oftewel 20 % van het totaal). Zweden rapporteerde 22 % van het totaal aan gerapporteerde bijproducten van de bosbouwsector, gevolgd door Finland (20 %), Oostenrijk (11 %), Duitsland (10 %), Frankrijk (6 %), Polen (5 %), Estland (4 %) en Letland (4 %).

Van de verschillende soorten binnenlandse productie van vaste biomassa is in de periode vanaf 2008 de hoogste groei waargenomen 5 bij het gebruik van houtpellets (413 %), gevolgd door dierlijk afval (351,9 %), de hernieuwbare fractie van industrieel afval (58,6 %), brandhout, houtresten en bijproducten (29,5 %) en zwart afvalloog (25 %). Ander plantaardig materiaal en afval waren het enige type vaste biomassa, vergeleken met 2008, die een daling vertoonden, met 8,8 %. Over het algemeen is het primaire aanbod van vaste biomassa in de EU gestegen van 3 336 811 TJ in 2008 tot 4 454 768 TJ in 2021, wat een totale stijging van 33,5 % vertegenwoordigt.

Totale productie van vaste biomassa in de EU-27 6

De bovenstaande grafiek over de “Totale productie van vaste biomassa in de EU-27” is gebaseerd op de categorieën die worden gebruikt in de energiebalansen van Eurostat. Voor de doeleinden van de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat zijn in deel 1, punt m), van bijlage IX bij de governanceverordening verschillende categorieën vastgesteld die een bredere toepassing dan energiedoeleinden hebben. In 2021 7 was Duitsland, wat de lidstaten afzonderlijk betreft, de grootste producent van vaste biomassa in de EU (767 891 TJ), gevolgd door Frankrijk (530 659 TJ), Zweden (460 620 TJ), Polen (377 690 TJ) en Finland (352 535 TJ). Oostenrijk volgt daarna, met 250 710 TJ, en vervolgens komen Estland met 104 208 TJ en Griekenland met 33 317 TJ. Op basis van de gerapporteerde gegevens 8 was in Duitsland het grootste deel van de vaste biomassa afkomstig van hernieuwbaar huishoudelijk afval (125 984 000 m3). De andere lidstaten rapporteren voornamelijk vaste biomassa op basis van bosbouw, waarbij vaak geen onderscheid wordt gemaakt tussen energie- en materiaalgebruik. De lidstaten hebben gezamenlijk gerapporteerd dat rondhout de grootste categorie vaste biomassa op basis van bosbouw is (215 440 000 m3), gevolgd door brandhout (176 304 000 m3) en hernieuwbaar huishoudelijk afval (171 023 000 m3).

Binnenlandse biogasproductie gerapporteerd in 2020 (linkerbalk) en 2021 (rechterbalk) per lidstaat. De margelijnen geven het verschil weer met de waarden zoals gerapporteerd in de Eurostat-energiebalansen. Bron: geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat en [NRG_BAL_C]

In de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat rapporteerden de lidstaten over hun binnenlandse biogasproductie in 2020 en 2021. Volgens de gerapporteerde gegevens was Duitsland in 2020 de grootste producent van biogas, met 52,8 % van de totale geproduceerde hoeveelheid (7 765 ktoe), gevolgd door Italië met 13,7 % (2 018 ktoe), Frankrijk met 7,4 % (1 090 ktoe), Tsjechië (4,1 %, 595 ktoe) en Denemarken (3,4 %, 505 ktoe). In 2021 bleef Duitsland de grootste producent, met 50,4 % van de totale productie (7 518 ktoe), gevolgd door Italië (13,9 %, 2 078 ktoe), Frankrijk (9,4 %, 1 404 ktoe) en Denemarken (4,2 %, 625 ktoe), dat Tsjechië (4,0 %, 591 ktoe) inhaalde wat biogasproductie betreft. België, Finland, Hongarije en Zweden rapporteerden geen biogasproductie, noch in 2020, noch in 2021, terwijl Estland, Roemenië en Slovenië alleen biogasproductie rapporteerden voor 2021. Tsjechië, Griekenland, Polen en Letland rapporteerden een daling van de biogasproductie van 18,5 % in 2021 ten opzichte van 2020. De gerapporteerde collectieve biogasproductie in de EU in 2021 bedroeg 14 929 ktoe, een stijging van 1,7 % ten opzichte van het niveau van 14 687 ktoe in 2020.

In de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat rapporteerden 21 lidstaten over de ontwikkeling van de geleverde bio-energie en of die gevolgen heeft voor de algemene en sectorale trajecten voor hernieuwbare energie in de periode 2021-2030. Acht lidstaten 9 verklaarden dat er geen significante effecten of updates te rapporteren waren. Van de overige dertien lidstaten onderstreepten Hongarije en Letland de gevolgen van de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne. Zweden benadrukte dat de prijzen zijn gestegen als gevolg van de energiecrisis. Sommige lidstaten (Estland en Slowakije) rapporteerden dat wetswijzigingen gevolgen hebben gehad voor het gebruik van biomassa voor energieproductie. Andere landen (Italië en Slovenië) rapporteerden een verwachte toename van het gebruik van biomassa voor energieproductie in de periode tot 2030.

De vraag naar biomassa per sector

Vaste biomassa wordt gebruikt in de industrie, woningen en de energiesector 10 . In 2021 werd 21,1 Mtoe vaste biomassa verbruikt in de industrie, 45,1 Mtoe in woningen en 33,0 Mtoe in de energiesector. Duitsland, Frankrijk en Zweden zijn de grootste verbruikers van vaste biomassa. Het gebruik van vaste biomassa in deze sectoren is met 13,4 % gestegen ten opzichte van 2012.

Eindverbruik van vaste biomassa in de industrie, in woningen en in de energiesector in 2021, per EU-lidstaat 11

Vervoerssector

In 2021 bedroeg het eindverbruik van biobrandstoffen in de vervoerssector in totaal 16,5 Mtoe in de EU 12 , een stijging van 39 % ten opzichte van 2013. In absolute zin houdt deze stijging verband met de toegenomen levering van biodiesel, maar relatief gezien blijft het aandeel van biodiesel in het totale verbruik van biobrandstoffen in de vervoerssector vrij stabiel op ongeveer 80 %, met inbegrip van 2021. Biodiesel wordt in alle zevenentwintig lidstaten gebruikt. Bio-ethanol was met 18 % de op één na meest verbruikte brandstofsoort en wordt in alle lidstaten gebruikt, behalve in Cyprus en Malta.

Het verbruik van biomethaan en andere vloeibare biobrandstoffen samen komt uit op minder dan 1 % van de totale hoeveelheid biobrandstoffen die in de vervoerssector wordt verbruikt. Zes lidstaten 13 rapporteren over het gebruik van biogassen in de vervoerssector in hun geïntegreerde nationale voortgangsverslag over energie en klimaat. Zweden is verantwoordelijk voor 67,4 % van het totale biogasverbruik in de EU in de vervoerssector.

In 2020 bedroeg de primaire productie van vloeibare biobrandstoffen 15,64 Mtoe, wat, indien de netto-invoer wordt toegevoegd, neerkomt op 17,82 Mtoe van de totale energievoorziening. In 2021 steeg de primaire productie van vloeibare biobrandstoffen met 3 % of tot 15,96 Mtoe, waarbij de netto-invoer met 7 % of 19,06 Mtoe toenam. Een vergelijkbare stijging wordt verkregen wanneer een reeks multiplicatoren voor biobrandstoffen wordt toegepast overeenkomstig bijlage IX bij de richtlijn hernieuwbare energie: de totale HE-V-noemer met vermenigvuldigingsfactoren was 242,33 Mtoe (2020) en 263,80 Mtoe (2021 14 ). Gegeven de terugkeer naar normale mobiliteit in 2021, na de COVID-19-gerelateerde veiligheidsmaatregelen in 2020, daalde het totale aandeel van hernieuwbare energie in het vervoer (HE-V) echter van 10,25 % in 2020 tot 9,09 % in 2021. Met andere woorden, de toename van de productie van biobrandstoffen was, samen met de andere hernieuwbare bronnen, lager dan de toename van het totale brandstofverbruik voor het vervoer van 2020 tot 2021. De grootste daling van de aandelen HE-V werd geregistreerd in Hongarije (-5,41 %), hoewel de hoeveelheid hernieuwbare energie in de vervoerssector die op de markt werd gebracht, steeg van 4,4 Mtoe in 2020 naar 5 Mtoe in 2021.

Over het algemeen kan in de vervoerssector een voortdurend toenemende verschuiving richting het gebruik van hernieuwbare energie worden waargenomen 15 . Binnen het totaal is het gebruik van geavanceerde biobrandstoffen en andere biobrandstoffen geproduceerd uit grondstoffen die zijn opgenomen in bijlage IX bij de richtlijn hernieuwbare energie, evenals het aandeel hernieuwbare elektriciteit, in de loop van de tijd aanzienlijk toegenomen. In 2021 vormden dergelijke biobrandstoffen het grootste aandeel hernieuwbare energie in de vervoerssector, namelijk 4,2 % (met multiplicatoren). Geavanceerde biobrandstoffen en andere biobrandstoffen die worden geproduceerd uit grondstoffen die zijn opgenomen in bijlage IX bij de richtlijn hernieuwbare energie, worden meestal geproduceerd uit afval en hebben daarom niet de negatieve effecten op landgebruik waarmee biobrandstoffen op basis van voedsel- en voedergewassen in verband worden gebracht. Wat de levering van hernieuwbare energie betreft (zonder vermenigvuldigingsfactoren), vormen biobrandstoffen die worden geproduceerd uit voedsel- en voedergewassen echter nog steeds het grootste aandeel van alle hernieuwbare energiedragers (3,9 % van het totale energieverbruik in de vervoerssector).

In Frankrijk en Duitsland is het grootste verbruik van biobrandstoffen geproduceerd uit voedsel- en voedergewassen gerapporteerd (respectievelijk 2 562 ktoe en 2 122 ktoe in 2021), wat gerelateerd kan worden aan de grootte van het land en de bevolking. In Spanje is een dalende trend waar te nemen: biobrandstoffen geproduceerd uit voedsel- en voedergewassen waren in 2018 nog goed voor 1 737 ktoe, maar daalde tot 693 ktoe in 2021. In Finland is tussen 2020 en 2021 een grote daling in de hoeveelheid biobrandstoffen geproduceerd uit voedsel- en voedergewassen waargenomen (van 303 ktoe naar 65 ktoe). Wat de gegevens met betrekking tot het risico van indirecte veranderingen in landgebruik (ILUC) voor biobrandstoffen betreft, waren de gegevens van veertien lidstaten onvolledig. Duitsland meldde dat 42 % van de biobrandstoffen afkomstig van voedsel en diervoeders werd geproduceerd uit grondstoffen met een hoog ILUC-risico. Ook Spanje en Italië meldden dat meer dan 50 % van de biobrandstoffen afkomstig van voedsel en diervoeders wordt geproduceerd met grondstoffen met een hoog ILUC-risico. Volgens de richtlijn inzake hernieuwbare energie 16  zal het meetellen van biobrandstoffen met een hoog ILUC-risico uiterlijk in 2030 worden afgeschaft. Verschillende lidstaten hebben al maatregelen genomen om dergelijke brandstoffen geleidelijk af te schaffen.

Verwarmings- en koelingssector

In 2021 werden biomassabrandstoffen en biovloeistoffen gebruikt voor de productie van 17,3 Mtoe brutowarmte in de EU 17 . Vaste biomassa is goed voor 76,0 % van het totale verbruik van biomassabrandstoffen voor verwarming in de EU, gevolgd door hernieuwbaar huishoudelijk afval, goed voor 18,1 %, en biogassen, goed voor 5,0 %. Zweden is de grootste verbruiker van vaste biomassa voor verwarmingsdoeleinden, met 20,8 % van het totale verbruik in de EU, gevolgd door Finland (15,8 %) en Denemarken (13,1 %). Biogas wordt voornamelijk gebruikt in de verwarmingssector door Duitsland en Italië.

Figuur 27: Eindenergieverbruik van biomassabrandstoffen gebruikt voor warmteproductie in 2021, per lidstaat

Elektriciteitssector

In 2021 werd 45,6 Mtoe aan biomassabrandstoffen en biovloeistoffen gebruikt voor de productie van 14,6 Mtoe bruto-elektriciteit 18 , wat neerkwam op 15 % van de totale bruto hernieuwbare elektriciteitsmix en 6 % van de totale bruto-elektriciteit. 74 % van de bruto-elektriciteit uit biomassa werd geproduceerd in warmtekrachtkoppelingscentrales. Vaste biomassa is de meest gebruikte soort (54,8 %), gevolgd door biogassen (31,1 %). Hernieuwbaar stedelijk afval is goed voor 11,6 %, terwijl biovloeistoffen 2,6 % voor hun rekening nemen. Duitsland is de grootste verbruiker van biomassabrandstoffen voor elektriciteitsopwekking (27,7 % van het totale verbruik van biomassabrandstoffen en 57,0 % van het biogasverbruik). Als het gaat om het verbruik van vaste biomassa voor elektriciteitsopwekking, zijn Finland en Zweden belangrijke verbruikers (met respectievelijk 13,7 % en 12,0 %). België, Italië en Slovenië verbruiken samen slechts 1,1 ktoe biodiesel voor elektriciteitsopwekking. Het verbruik van biomassabrandstoffen en biovloeistoffen voor elektriciteitsopwekking is sinds 2012 en in 2021 gestaag gestegen, voornamelijk als gevolg van een toename van 28,7 % in het gebruik van vaste biomassa in vergelijking met 2012.

Over het geheel genomen is in alle drie sectoren een stijgende trend in het verbruik van biomassa waar te nemen.

De vooruitzichten

Over het algemeen hebben de lidstaten beperkte informatie verstrekt over de verwachte primaire levering van biomassa, uitgesplitst naar grondstof en herkomst. Van de 21 lidstaten die informatie hebben verstrekt, geven er acht 19 aan dat zij geen noemenswaardige effecten of updates hebben toe te voegen. Vijf lidstaten 20 hebben verklaard zich zorgen te maken of ze aan de vraag van verschillende kunnen voldoen met het binnenlandse aanbod van biomassa, gezien de fysieke beperkingen (beperkt potentieel, gezondheidstoestand van de bossen, beperkte infrastructuur voor een toename in het gebruik van bio-energie) en wettelijke beperkingen op het gebruik van biomassa. Vijf lidstaten 21 hebben gemeld dat de vraag naar biomassa stabiel is; Slovenië heeft een toename van het aanbod van houtachtige biomassa gemeld, terwijl Nederland een plafond voor houtachtige biomassa voor verwarmingsdoeleinden invoert. Frankrijk kondigt updates van de trajecten aan, en Spanje maakt melding van positieve algemene effecten, zonder details te verstrekken. De ingediende geschatte trajecten voor het sectorale aandeel van hernieuwbare energie in het eindenergieverbruik tegen 2030 in de elektriciteits-, verwarmings- en koelings- en vervoerssector, en door hernieuwbare technologie, zijn niet voldoende gedetailleerd om een volledig inzicht te verschaffen in de vraag naar bio-energie, uitgesplitst naar warmte, elektriciteit en vervoer, en over de levering van biomassa naar grondstof en herkomst (waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen binnenlandse productie en invoer).

Invoer van biomassa

In de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat hebben 24 lidstaten gerapporteerd over geïmporteerde vaste biomassa 22 . Spanje, Roemenië en Luxemburg hebben geen geïmporteerde vaste biomassa gemeld. Opgemerkt moet worden dat geen enkele lidstaat de invoer van landbouwbiomassa en boomstronken heeft gemeld. De invoer van vaste biomassa is goed voor 19 % van de totale primaire vaste biomassa voor energie/bio-energie. De grootste gemelde geïmporteerde grondstof is zwart afvalloog 23 (677 404 000 m3). Biomassa afkomstig van bosbouw was de tweede grootste gemelde categorie, en houtpellets waren de meest ingevoerde grondstof in deze categorie (21 926 000 m3), gevolgd door rondhout, spaanders, zaagstof en andere houtdeeltjes.

Bosbiomassa als grondstof voor energieproductie, zoals gerapporteerd als ingevoerd in de EU 24

Als het gaat om de invoer van houtpellets in de EU, is Nederland de grootste importeur 25 (bijna 30 % van de totale invoer van houtpellets in de EU), gevolgd door Denemarken (26 %) 26 , 27 . De invoer van houtspaanders is goed voor 8 % van de totale levering van houtspaanders voor energieverbruik in 2021. Frankrijk voerde een derde (33,2 %) van het totale ingevoerde volume houtspaanders in; Litouwen volgde met 22 %, Letland met bijna 10 % en Italië met bijna 9 %. In totaal is sinds 2019 een stijging van 27 % waargenomen in de invoer van houtpellets, terwijl de invoer van houtspaanders tussen 2019 en 2020 met 10 % daalde. Met behulp van de handelsbalansen van Eurostat 28 kan de geografische oorsprong van de houtpellets (tot 2021) en houtspaanders (alleen tot 2020) worden gevolgd. In beide categorieën was Rusland de grootste exporteur naar de EU, gevolgd door de Verenigde Staten en Belarus in het geval van houtpellets, en Belarus (dat samen met Rusland 82 % van de totale invoer van houtspaanders vertegenwoordigt), Noorwegen (8 %), Brazilië (5 %), Uruguay (4 %) en Oekraïne (2 %) in het geval van houtspaanders. Na de niet-uitgelokte en ongerechtvaardigde militaire agressie van Rusland tegen Oekraïne hebben belanghebbenden hun bezorgdheid geuit over de mogelijke gevolgen die dit zou kunnen hebben voor de invoerprijzen van houtpellets en -spaanders.

De invoer van organisch afval is goed voor 1 % van de totale levering van organisch afval voor energieverbruik in 2021. Slechts vier lidstaten 29 hebben de invoer van biomassa van organisch afval gemeld. Zweden is de grootste importeur van organisch afval en hernieuwbaar huishoudelijk afval. Nederland en België waren de enige lidstaten die melding hebben gemaakt van de invoer van afvalslib, respectievelijk 56 000 m3 en 4 000 m3.

In totaal voerde de EU in 2021 voor 8 194 ktoe 30 aan grondstoffen in voor de productie van biobrandstoffen. Bio-ethanol wordt voornamelijk geproduceerd uit grondstoffen afkomstig uit de EU (ongeveer 78 %), terwijl slechts ongeveer de helft van de biodiesel (43 %) wordt geproduceerd uit grondstoffen afkomstig uit de EU (figuur hieronder). Als we kijken naar de invoer van biobrandstoffen, wordt de grondstof voor biobrandstoffen voornamelijk ingevoerd uit Indonesië en Maleisië, waar 17 % van de totale invoer van grondstoffen voor biodiesel vandaan komt. De resterende 41 % van de invoer van grondstoffen voor biodiesel is gediversifieerd over meer dan negen landen wereldwijd.

 

Geografische oorsprong van grondstoffen voor biodiesel (links) en bio-ethanol (rechts) voor de EU in 2021

Door de lidstaten gemelde maatregelen om bio-energie te bevorderen en te voldoen aan de duurzaamheidscriteria en broeikasgasbesparingscriteria die zijn vastgesteld in de richtlijn hernieuwbare energie

De richtlijn hernieuwbare energie (RED II) bevordert bio-energie zolang deze duurzaam is en als zodanig gecertificeerd is. De richtlijn, met inbegrip van de strengere duurzaamheidscriteria in artikel 29, moest in juni 2021 zijn omgezet. De omzettingstoetsing is momenteel gaande 31 . De meeste lidstaten hebben artikel 29 ten minste gedeeltelijk omgezet en hun bestaande wetgeving geactualiseerd met de strengere regels die zijn opgenomen in de herschikte richtlijn. Sommige lidstaten hebben, naast primaire en secundaire wetgeving, enkele richtlijnen of richtsnoeren ingevoerd in milieu- of natuurbeschermingswetten. In de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat hebben de lidstaten niet expliciet gerapporteerd over maatregelen in verband met de duurzaamheidscriteria. De lidstaten hebben echter melding gemaakt van maatregelen met betrekking tot de omzetting van de richtlijn (en dus ook van de uitvoering van de duurzaamheidscriteria). Twee lidstaten hebben melding gemaakt van duurzame certificering: Spanje heeft melding gemaakt van een maatregel inzake duurzaam gecertificeerd hernieuwbaar gas, terwijl Italië melding heeft gemaakt van twee maatregelen, één met betrekking tot de oprichting van een nationaal certificeringssysteem voor de duurzaamheid van biobrandstoffen en één met betrekking tot een actualisering van het certificeringssysteem.

Slechts enkele lidstaten hebben maatregelen ter bevordering van de duurzaamheid van bosbiomassa voor energieproductie gerapporteerd, en alleen Spanje heeft melding gemaakt van twee maatregelen met betrekking tot duurzaam bosbeheer en het in stand houden en verbeteren van bosreservaten. Geen enkele lidstaat heeft melding gemaakt over de uitdagingen in verband met de beschikbaarheid van bosbiomassa.

Wat de LULUCF-criteria 32 betreft, hebben de lidstaten slechts beperkte informatie verstrekt in hun geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat. Opgemerkt moet worden dat alle EU-lidstaten de Overeenkomst van Parijs hebben ondertekend en nationaal bepaalde bijdragen (NDC) hebben ingediend bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC) 33 . Dertien 34 van de achttien lidstaten die in dit deel verslag hebben uitgebracht, hebben expliciet vermeld dat zij nationale of subnationale wetten hebben geïmplementeerd om ervoor te zorgen dat de emissies de verwijderingen niet overschrijden.

Om de afhankelijkheid van de EU van ingevoerde fossiele brandstoffen te verminderen, heeft de Commissie in het REPowerEU-plan 35 voorgesteld om de productie van duurzaam geproduceerd biomethaan te versnellen (voornamelijk uit organisch afval, bos- en landbouwresiduen om veranderingen in landgebruik te voorkomen). Om de invoer van aardgas uit Rusland te verminderen en de transitie naar schone energie in de EU te versnellen, is een doelstelling van 35 miljard kubieke meter aan duurzame biomethaanproductie tegen 2030 voorgesteld. In de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat, van de 24 lidstaten die al maatregelen hebben gemeld, hebben 21 lidstaten melding gemaakt van maatregelen met betrekking tot de bevordering van biogas en biomethaan 36 , en ongeveer een derde van de verslag uitbrengende lidstaten hebben maatregelen ter bevordering van biomethaan in de vervoerssector genoemd, voornamelijk als een mengverplichting. Andere lidstaten hebben melding gemaakt van ten minste één maatregel ter bevordering of regulering van de injectie van hernieuwbaar gas, namelijk biogas/biomethaan, in het aardgasnet 37 . Zweden heeft geen verslag uitgebracht over het gebruik van biomethaan in vervoer of over de productie van biogas in 2020 en 2021, ook al is het een van de meest volgroeide biomethaanmarkten in de EU en wordt het grootste deel van het biogasgebruik gebruikt in het vervoer. Evenzo hebben België, Finland en Hongarije in de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat geen melding gemaakt van biogasproductie, niet voor 2020 en ook niet voor 2021.

In hun geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat hebben sommige lidstaten verwezen naar mengverplichten en -quota voor de bevordering van geavanceerde biobrandstoffen. In sommige gevallen (Denemarken, Frankrijk, Italië, Malta, Spanje) zijn die maatregelen al in werking getreden, terwijl in andere gevallen, zoals Slovenië en Kroatië, de maatregelen om het aandeel van geavanceerde biobrandstoffen in de vervoerssector te verhogen binnenkort zullen worden ingevoerd. Spanje heeft melding gemaakt van verschillende maatregelen ter bevordering van de productie van geavanceerde biobrandstoffen voor gebruik niet alleen in het wegvervoer, maar ook in het lucht- en het zeevervoer, maar het regelgevingskader voor deze maatregelen is nog in ontwikkeling.

In de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat werd de lidstaten gevraagd verslag uit te brengen over de veranderingen in de grondstoffenprijzen en het landgebruik in hun land in verband met een toenemend gebruik van biomassa. Wat de grondstoffenprijzen betreft, hebben de lidstaten gerapporteerd dat hoewel de grondstoffenprijzen de afgelopen jaren misschien zijn gestegen, dit geen verband houdt met een toenemend gebruik van biomassa voor energieproductie. Spanje heeft gerapporteerd dat het aandeel grondstoffen dat wordt gebruikt voor bio-energiedoeleinden klein is in vergelijking met de totale hoeveelheid geproduceerde grondstoffen. Cyprus en Estland hebben gerapporteerd dat in hun landen landbouwgrondstoffen niet worden gebruikt voor energieproductie en dat er daarom geen verband bestaat tussen het gebruik van biomassa voor energieproductie en schommelingen in de grondstoffenprijzen.

Wat landgebruik betreft, hebben veertien lidstaten de relevante gegevens gerapporteerd 38 , waarvan vijf lidstaten 39 ook kwantitatieve gegevens hebben verstrekt. Finland, Litouwen en Slowakije hebben geen verandering in landgebruik gemeld. Denemarken, Italië en Letland hebben een toename van het gebruikte landoppervlak in verband met de productie van bio-energie gerapporteerd. Denemarken heeft een toename van de maisteelt als medegrondstof voor biogas van 2 390 ha in 2012 tot de huidige 17 433 ha in 2020/2021 gerapporteerd, hoewel de biogasproductie voornamelijk afhankelijk is van afval en residuen. Italië heeft melding gemaakt van veranderingen in landgebruik, zonder verdere details te verstrekken. Letland heeft melding gemaakt van een stijging van 3,0 % in 2021 ten opzichte van 2020 voor granen, maar er moet worden opgemerkt dat de verandering verwaarloosbaar is in vergelijking met het resterende bouwland. Polen heeft een jaarlijkse toename van 4 % in 2021 of naar schatting 797 kha land voor aanplanting voor bio-energie gemeld. Luxemburg was de enige lidstaat die tussen 2018 en 2022 een daling van 0,6 procentpunt van landgebruik voor energiegewassen heeft gemeld. Het dominante energiegewas is mais voor biogas (67 % in 2022). Oostenrijk, Cyprus, Hongarije, Malta, Spanje en Zweden hebben gemeld dat er geen of geen aanzienlijke hoeveelheid land werd gebruikt voor de productie van bio-energie.

Technologische ontwikkeling en toepassing van biobrandstoffen geproduceerd van grondstoffen die zijn opgenomen in bijlage IX bij Richtlijn (EU) 2018/2001

Bijlage IX bij de richtlijn hernieuwbare energie bevat een lijst van grondstoffen die kunnen worden gebruikt voor de productie van biogas voor vervoer, geavanceerde biobrandstoffen en biobrandstoffen. Geavanceerde biobrandstoffen worden geproduceerd uit grondstoffen die zijn opgenomen in deel A van bijlage IX bij de richtlijn hernieuwbare energie, terwijl deel B een lijst van grondstoffen voor de productie van biobrandstoffen en biogas voor vervoer bevat (in dit deel samen “biobrandstoffen uit bijlage IX” genoemd), waarvan de bijdrage aan het in artikel 25, lid 1, eerste alinea, vastgestelde minimumaandeel beperkt is en kan worden beschouwd als tweemaal hun energie-inhoud. In de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat hebben de meeste lidstaten 40 de hoeveelheden gebruik en productie van bijlage IX niet gemeld, terwijl de eenheden en jaren waarvoor gegevens zijn verstrekt per lidstaat verschillen. Voor de volgende analyse worden de in SHARES vermelde gegevens gebruikt.

In de onderstaande figuur is het verbruik van biobrandstoffen overeenkomstig bijlage IX weergegeven voor de jaren 2017-2021. In het algemeen is het gebruik van biobrandstoffen van bijlage IX toegenomen, van 2 317 ktoe in 2017 tot 5 474 ktoe in 2021. Het verbruik van biobrandstoffen geproduceerd uit gebruikte bak- en braadolie (bijlage IX, deel B, punt a)) is het hoogste van alle grondstoffen uit bijlage IX. Wat de grondstoffen uit bijlage IX, deel A, betreft, is het verbruik van biobrandstoffen afkomstig uit de grondstoffen genoemd in de punten d), de biomassafractie van industrieel afval ongeschikt voor gebruik in de voeder- of voedselketen, en g), effluenten van palmoliefabrieken en palmtrossen, het hoogst. Van de biobrandstoffen uit de volgende grondstoffen van bijlage IX, deel A, wordt daarentegen in alle betrokken jaren in de hele EU niets of minder dan 1 ktoe gebruikt: a) algen wanneer zij worden gekweekt op het land in vijvers of fotobioreactoren; l) notendoppen; m) kaf; n) kolfspillen waaruit de maïskiemen zijn verwijderd; q) ander lignocellulosisch materiaal met uitzondering van voor verzaging geschikte stammen of blokken en fineer.

Trend van de vraag naar biobrandstoffen uit bijlage IX voor de EU-27 van 2017 tot 2021 41  

Italië is de grootste verbruiker van biobrandstoffen van bijlage IX en, samen met Spanje, de grootste verbruiker van biobrandstoffen van bijlage IX, deel A. Italië is ook de grootste verbruiker van biobrandstoffen van bijlage IX, deel B, gevolgd door Duitsland, Spanje, Nederland en Zweden. Andere lidstaten (Roemenië en Letland) hebben geen grondstoffen uit bijlage IX verbruikt, terwijl Oostenrijk slechts een kleine hoeveelheid heeft verbruikt (<1 ktoe).

Verdeling van het verbruik van biobrandstoffen uit bijlage IX, per grondstof voor elke lidstaat in 2021 42  

Tien lidstaten 43 hebben verslag uitgebracht over de technologische ontwikkeling en toepassing van biobrandstoffen van bijlage IX, maar de gegevens waren gefragmenteerd en inconsistent. Uitgaand van de beschikbare informatie 44 , zijn er in vijf lidstaten 45 minstens twaalf investeringen in verband met de productie van met waterstof behandelde plantaardige olie (HVO), met een jaarlijkse capaciteit die varieert van 24 tot 1 300 kt per jaar. De grootste afzonderlijke capaciteiten zijn geregistreerd in Zweden: Lysekil en Gothenburg hebben elk een productiecapaciteit van 1 300 kt HVO. De tweede meest vertegenwoordigde technologie is de productie van bio-ethanol, met zes investeringen met een capaciteit van 25 tot 50 kt/jaar in zes lidstaten 46 . De productie van biomethanol op vijf locaties (capaciteit 5,25 tot 450 kt/jaar) is aangekondigd in drie lidstaten 47 . Andere investeringen zijn die in Fischer-Tropsch (Frankrijk) en locaties waar biomethaan, bio-LPG, nafta (allemaal in Nederland) of onbekend/divers (Finland) wordt geproduceerd.

Beschikbare resultaten van wetenschappelijke onderzoek met betrekking tot indirecte veranderingen in landgebruik

De Commissie volgt de situatie met betrekking tot biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen met een hoog risico op indirecte veranderingen in landgebruik (ILUC) en zal de gegevens regelmatig blijven actualiseren op basis van de laatste wetenschappelijke gegevens. De Commissie is in dit verband twee onderzoeken 48 gestart en de beoordeling is momenteel gaande. De resultaten van het onderzoek zullen worden gebruikt om de Commissie te ondersteunen bij het, indien nodig, eveneens actualiseren van de criteria die worden toegepast voor het identificeren van grondstoffen met een hoog ILUC-risico en het certificeren van brandstoffen met een laag ILUC-risico.

Verdere richtlijnen voor de implementatie van certificering van een laag ILUC-risico zijn opgenomen in hoofdstuk V van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/996 49 betreffende certificeringsregels voor vrijwillige regelingen. In de artikelen 24 tot en met 27 worden de specifieke vereisten voor certificering van een laag ILUC-risico uitgelegd, en zijn regels voor het aantonen van additionaliteit en gedetailleerde richtlijnen voor het voldoen aan de vereisten voor productie op niet-gebruikte of uit de productie genomen grond en voor de vaststelling van aanvullende biomassa voor opbrengstvermeerderingsmaatregelen opgenomen. Deze technische regels zijn bedoeld om te zorgen voor een geharmoniseerde en robuuste aanpak bij alle certificeringsinstanties. De Commissie kan de richtsnoeren verder uitwerken op basis van de resultaten van onlangs, als onderdeel van de bovengenoemde onderzoeken waarvoor de Commissie 50 opdracht heeft gegeven, voltooide proefprojecten waarbij de methode is gebruikt.

Vrijwillige en nationale certificeringsregelingen in het kader van de richtlijn hernieuwbare energie

Vrijwillige regelingen en nationale certificeringsregelingen van EU-landen helpen ervoor te zorgen dat biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen, evenals hernieuwbare waterstof en derivaten daarvan (hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong of RFNBO’s) en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof (RCF’s) duurzaam worden geproduceerd, door te controleren of ze voldoen aan de duurzaamheidscriteria van de EU en aan de relevante methoden voor RFNBO’s en RCF’s.

De regelingen controleren of:

·de productie van grondstoffen die worden gebruikt voor de productie van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen niet plaatsvindt op land met een hoge biodiversiteit en dat land met een grote hoeveelheid koolstof niet is omgeschakeld naar de productie van dergelijke grondstoffen;

·elektriciteit die wordt gebruikt voor de productie van hernieuwbare waterstof van hernieuwbare oorsprong is; en

·de productie van hernieuwbare brandstoffen en gassen leidt tot voldoende broeikasgasemissiebesparingen.

Verschillende regelingen houden ook rekening met aanvullende duurzaamheidsaspecten zoals bodem-, water- en luchtbescherming en sociale criteria. Voor het certificeringsproces verifieert een externe auditor de hele productieketen, van de oorsprong van de grondstof en energie tot de brandstofproducent of -handelaar.

Hoewel de regelingen particulier worden beheerd, kan de Europese Commissie erkennen als zijnde in overeenstemming met de voorschriften die zijn opgenomen in de richtlijn hernieuwbare energie. Het erkenningsproces wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 30, leden 4 en 6, van de richtlijn hernieuwbare energie.

Wil een regeling door de Commissie worden erkend, dan moet deze voldoen aan onder andere de volgende criteria:

·de producenten van grondstoffen voldoen aan de duurzaamheidscriteria en de criteria voor de productie van RFNBO’s zoals vastgelegd in de richtlijn hernieuwbare energie en de uitvoeringswetgeving daarvan;

·de informatie over de duurzaamheidskenmerken kan worden herleid tot de oorsprong van de grondstof;

·alle informatie is goed gedocumenteerd;

·bedrijven worden onderworpen aan een audit voorafgaand aan deelname aan de regeling en er vinden regelmatig hercertificerings- of onderzoeksaudits plaats; en

·de auditors beschikken over zowel de algemene als de specifieke auditvaardigheden die nodig zijn met betrekking tot de criteria van de regeling.

Het besluit tot erkenning van een vrijwillige regeling heeft gewoonlijk een wettelijke geldigheidsduur van vijf jaar.

De Commissie heeft tot dusver vijftien vrijwillige en nationale certificeringsregelingen formeel erkend 51 . Met Uitvoeringsverordening (EU) 2022/996 zijn nieuwe en aangescherpte regels ingevoerd op het gebied van de certificering van bio-energie. De Commissie is een formeel proces gestart voor de herbeoordeling van alle erkende regelingen om ervoor te zorgen dat deze nog steeds geschikt zijn voor het certificeren van de overeenstemming van marktdeelnemers met de duurzaamheidscriteria van de richtlijn hernieuwbare energie. Dit proces is eind 2023 voltooid. Tegelijkertijd zijn nieuwe beoordelingsprocessen gestart voor regelingen die bereid zijn hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong (RFNBO’s) te certificeren op basis van onlangs goedgekeurde methoden om hun duurzaamheid te beoordelen.

De Commissie is van plan om voor eind 2023 een uitgebreid onderzoek naar de prestaties van het certificeringssysteem in het kader van de richtlijn hernieuwbare energie te starten. De eerste resultaten van dit onderzoek kunnen eind 2024 worden verwacht.

Actualisering van de databank van de Unie als bedoeld in artikel 28, lid 2, van Richtlijn (EU) 2018/2001

Overeenkomstig artikel 28, lid 2, van de richtlijn hernieuwbare energie zorgt de Commissie ervoor dat er een Uniedatabank (UDB) wordt opgezet om het mogelijk te maken “vloeibare en gasvormige transportbrandstoffen te volgen”. Hieronder vallen “biobrandstoffen, hernieuwbare brandstoffen van niet-biologische oorsprong en brandstoffen op basis van hergebruikte koolstof in de vervoerssector”. Opgemerkt moet worden dat vaste biomassabrandstoffen zijn uitgesloten en dat het toepassingsgebied van de UDB momenteel alleen de vervoerssector bestrijkt. De Commissie is bezig met het in gebruik nemen van de databank, die de traceerbaarheid van hernieuwbare brandstoffen zal waarborgen en de transparantie zal vergroten. In Uitvoeringsverordening (EU) 2022/996 zijn specifieke regels opgenomen om ervoor te zorgen dat de overeenstemming van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen met de regels van de richtlijn hernieuwbare energie op een efficiënte en geharmoniseerde manier wordt geverifieerd en dat fraude wordt voorkomen.

Volgens de richtlijn hernieuwbare energie moeten lidstaten van marktdeelnemers eisen dat zij informatie invoeren in de databank, onder meer over de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereducerende eigenschappen van hernieuwbare brandstoffen voor gebruik in de vervoerssector die op de markt worden gebracht. De UDB bestrijkt de volledige toeleveringsketen, vanaf het eerste verzamelpunt voor land- en bosbouwgrondstoffen of het inzamelpunt voor afval en residuen tot het punt van verbruik. Voor verzamel- en inzamelpunten betekent dit dat ook de punten van herkomst moeten worden gedocumenteerd in de UDB en dat alle leveringen vanaf deze punten van herkomst moeten worden geregistreerd in de UDB. Evenzo moeten alle afhankelijke magazijnen en afhankelijke inzamelpunten die onder de groepscertificering vallen, worden geregistreerd, zodat het relevante materiaal kan worden getraceerd op elke locatie waar het is opgeslagen.

 

In 2022 werd het eerste proefproject van de UDB uitgevoerd, met ongeveer twintig marktdeelnemers. Na dit proces is de UDB op 16 januari 2023 formeel gelanceerd met als doel om alle respectieve marktdeelnemers, de vrijwillige internationale en nationale verificatieregelingen en de EU-lidstaten aan boord te krijgen. De nationale databanken van de lidstaten kunnen ook worden gekoppeld aan de UDB. De onboarding verloopt in fasen en omvat de registratie van alle relevante gebruikersinformatie. Marktdeelnemers moeten informatie verstrekken over de gecertificeerde locatie en het actieve certificaat van overeenstemming. Een identificator van inschrijving in het nationale handelsregister (NTR-ID) 52 is ook vereist om indentificatie van elke marktdeelnemer door derden mogelijk te maken. De Commissie heeft in maart 2023 ook een online Wiki-pagina gelanceerd om dit proces te ondersteunen. Deze pagina bevat achtergrondinformatie over de UDB, relevant opleidingsmateriaal en veelgestelde vragen 53 .

Op 1 september 2023 hebben van een geschat totaal van ongeveer 12 000 marktdeelnemers ongeveer 8 000 marktdeelnemers met steun van de vrijwillige regelingen de onboarding doorlopen. De lidstaten zijn het proces aan hun kant ook gestart door de institutionele gebruikers van het systeem te identificeren en te onboarden. Het is de bedoeling dat de eerste registratie van de voorraad grondstoffen en brandstoffen begint zodra ten minste 80 % van de marktdeelnemers klaar is met de onboarding. De geregistreerde voorraad moet overeenstemmen met het nettomassasaldo van de laatste massabalansperiode. Na deze periode kunnen marktdeelnemers transacties van binnenkomend en uitgaand materiaal in de UDB registreren en beheren. De transacties moeten binnen 72 uur na de transactiedatum/datum van verzending worden geregistreerd en de bijbehorende duurzaamheidscertificaten moeten vóór het einde van de massabalansperiode worden bijgewerkt.

(1)

   Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 1).

(2)

   Eurostat: Energiebalansen 2021.

(3)

   Eurostat: Levering van biomassa — jaarlijkse gegevens.

(4)

Eurostat: Levering van biomassa — jaarlijkse gegevens.

(5)

   Eurostat: tabel NRG_CB_RW.

(6)

   Eurostat: tabel NRG_CB_RW.

(7)

   Zie vorige voetnoot.

(8)

   Eurostat: Levering van biomassa — jaarlijkse gegevens.

(9)

AT, BG, CY, CZ, DK, EL, FI en PT.

(10)

   Eurostat: tabel NRG_BAL_C.

(11)

   Eurostat: Energiebalansen 2021, tabel NRG_BAL_C.

(12)

   Zie vorige voetnoot.

(13)

AT, CZ, DK, EE, FI, IT en SE.

(14)

   Eurostat: SHARES-gegevens.

(15)

   Zie de vorige voetnoot.

(16)

   Richtlijn (EU) 2018/2001 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82).

(17)

   Eurostat: Tabel NRG_BAL_C, stroom “Bruto warmteproductie” (aanvullende indicator). Deze indicator omvat: Hoofdactiviteit: alleen opwekker warmte + opwekker WKK als hoofdactiviteit + alleen zelfopwekker warmte + zelfopwekker WKK. Productcodes: biodiesel [R5220P + R5220B]; biogassen [code: R5300]; andere vloeibare biobrandstoffen [R5290]; primaire vaste biobrandstoffen [R5110-5150_W6000RI]; hernieuwbaar stedelijk afval [W6210]. Gegevensreeks Energiebalansen (code: NRG_BAL_C). Opgemerkt zij dat deze indicator de waarden voor “Transformatie-uitvoer” vertegenwoordigt. Voor warmteproductie verwijst dit dus naar de energie die na omzetting wordt verkregen uit biomassabrandstoffen en biovloeistoffen.

(18)

   Eurostat: tabel NRG_BAL_C, stroom “Bruto elektriciteitsproductie” (aanvullende indicator). Deze indicator omvat alleen opwekker warmte als hoofdactiviteit + opwekker WKK als hoofdactiviteit + alleen zelfopwekker warmte + zelfopwekker WKK. Productcodes: biodiesel [R5220P + R5220B]; biogassen [code: R5300]; andere vloeibare biobrandstoffen [R5290]; primaire vaste biobrandstoffen [R5110-5150_W6000RI]; hernieuwbaar stedelijk afval [W6210]. Gegevensreeks Energiebalansen (code: NRG_BAL_C).

(19)

   AT, BG, CY, CZ, DK, EL, FI en PT.

(20)

 HR, ES, HU, LT en SE.

(21)

   IT, MT, LV, SK en SE.

(22)

   Eurostat: Levering van biomassa — jaarlijkse gegevens.

(23)

   Zwart afvalloog is een bijproduct van de pulpindustrie, waarbij elke ton houtpulp 7 ton zwart afvalloog als bijproduct genereert; dit betekent dat het volume mogelijk hoog is, maar een lage energiedichtheid heeft in vergelijking met het oorspronkelijke hout dat voor de pulpverwerking is gebruikt.

(24)

   Eurostat: Levering van biomassa — jaarlijkse gegevens (NRG_CB_BM).

(25)

   Zie vorige voetnoot.

(26)

   Meer informatie over de invoer van houtpellets is te vinden in Eurostat, EU-handel sinds 1988 door HS2-4-6 en CN8.

(27)

   In beide gegevensreeksen bleken Nederland en Denemarken de twee grootste invoerende landen te zijn. Volgens de invoer van houtpellets van Eurostat: 34 % van de totale ingevoerde hoeveelheid houtpellets werd in 2021 ingevoerd in Nederland, 15 % in Denemarken, 12 % in België en 8 % in Letland.

(28)

   Opgemerkt dient te worden dat de gerapporteerde gegevens betrekking hebben op de totale hoeveelheid houtpellets die naar de EU wordt ingevoerd, dus niet alleen voor energieproductie.

(29)

   BE, NL, PT en SE.

(30)

Europese Commissie (2023): Verslag over de duurzaamheid van bio-energie in de Unie — Onderzoek ter ondersteuning van de rapportage op grond van artikel 35 van Verordening (EU) 2018/1999 (ontwerp), nog te publiceren.

(31)

    https://ec.europa.eu/atwork/applying-eu-law/infringements-proceedings/infringement_decisions/  

(32)

   Landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw.

(33)

https://unfccc.int/NDCREG  

(34)

    AT, BG, CZ, DK, EE, ES, FI, HR, LT, NL, PT, SI en SE.

(35)

   COM(2022) 230 final.

(36)

   AT, BE, CY, DK, EE, EL, ES, FI, FR, HR, HU, IE, IT, LT, LV, NL, PT, RO, SE, SI en SK.

(37)

   DK, ES, FR, IT, PT, SE en SK.

(38)

   AT, CY, DK, ES, FI, HU, IT, LV, LT, LU, MT, PL, SK en SE.

(39)

   DK, LV, LT, LU en PL.

(40)

   Gemelde hoeveelheden biobrandstoffen van bijlage IX in de geïntegreerde nationale voortgangsverslagen over energie en klimaat: DK, ES, IE, IT en LU.

(41)

   Bron: SHARES-gegevensbank van Eurostat.

(42)

   Zie vorige voetnoot.

(43)

   BG, FI, FR, IT, NL, PL, RO, SK, ES en SE.

(44)

   Europese Commissie (2023): Verslag over de duurzaamheid van bio-energie in de Unie — Onderzoek ter ondersteuning van de rapportage op grond van artikel 35 van Verordening (EU) 2018/1999 (ontwerp), nog te publiceren.

(45)

   FI, FR, NL, PL en SE.

(46)

   BG, FI, IT, PL, RO en SK.

(47)

   ES, NL en SE.

(48)

  https://iluc.guidehouse.com/  

(49)

   Uitvoeringsverordening (EU) 2022/996 van de Commissie van 14 juni 2022 betreffende de voorschriften om de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria alsmede de criteria inzake laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik te controleren (PB L 168 van 27.6.2022, blz. 1).

(50)

  https://guidehouse.com/case-studies/energy/2021/biofuels-with-indirect-land-use-change-risk  

(51)

   Meer informatie en de erkenningsbesluiten zijn te raadplegen via de volgende link: https://energy.ec.europa.eu/topics/renewable-energy/bioenergy/voluntary-schemes_en  

(52)

   De NTR-ID is landspecifiek en kan een btw-nummer, handelsregisternummer of een equivalent daarvan zijn.

(53)

    https://wikis.ec.europa.eu/display/UDBBIS/Union+Database+for+Biofuels+-+Public+wiki  

Top

Brussel, 24.10.2023

COM(2023) 650 final

Verslag over de renovatie van het nationale bestand van woningen en niet voor bewoning bestemde gebouwen en over bijna-energieneutrale gebouwen

BIJLAGE

bij het

Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees economisch en sociaal comité en het Comité van de regio’s

Verslag over de stand van de energie-unie 2023










(op grond van Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie)

{SWD(2023) 646 final}


1.Inleiding en achtergrond

De sector gebouwen speelt een sleutelrol in de langetermijnstrategie van de EU voor het verminderen van de broeikasgasemissies en bij het verwezenlijken van andere doelstellingen van de Europese Green Deal, zoals de doelstelling om alle verontreiniging terug te dringen tot nul of die van hulpbronnenefficiëntie. De belangrijkste routes naar een koolstofvrij gebouwenbestand in de EU zijn ontworpen met inachtneming van de Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen (richtlijn energieprestatie van gebouwen) en zijn gericht op het vaststellen van kostenoptimale minimale energieprestatie-eisen, het bevorderen van gebouwen met een hoge energie-efficiëntie en het ontwikkelen van langetermijnrenovatiestrategieën met het oog op het mobiliseren van investeringen in energie-efficiëntie in de gebouwensector.

Vanaf 2021 moeten alle nieuwe gebouwen bijna-energieneutrale gebouwen (BENG) zijn. De brede definitie van BENG wordt gegeven in de richtlijn energieprestatie van gebouwen en combineert energie-efficiëntie en hernieuwbare energie middels het kostenoptimale kader; De indicatoren voor BENG verschillen sterk van lidstaat tot lidstaat en weerspiegelen nationale, regionale of lokale omstandigheden. Het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) van de Europese Commissie heeft de status van de definities van BENG in de lidstaten en de laatste updates met betrekking tot de definitie, de uitvoering ervan en de gemeenschappelijke kenmerken en belangrijkste verschillen tussen de bestaande definities van BENG beoordeeld.

Om de energieprestaties van bestaande gebouwen te verbeteren, vereist de richtlijn energieprestatie van gebouwen dat de lidstaten langetermijnrenovatiestrategieën (LTRS’s) ontwikkelen voor de renovatie van het nationale bestand van voor bewoning en niet voor bewoning bestemde gebouwen. De strategieën moeten stappenplannen met indicatieve mijlpalen voor 2030, 2040 en 2050, meetbare indicatoren, verwachte energiebesparingen en bredere voordelen van energierenovatie bevatten. De strategieën moeten ook een solide financiële component bevatten. Het JRC heeft beoordeeld of de LTRS’s voldoen aan de vereisten van de richtlijn energieprestatie van gebouwen.

In het kader van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatvoortgangsverslagen (NECPR’s) 1 hebben de lidstaten de opdracht om elke twee jaar onder meer de doelstellingen, mijlpalen en voortgangsindicatoren van de langetermijnstrategie voor de renovatie van het nationale bestand van voor bewoning en niet voor bewoning bestemde gebouwen te actualiseren. Actualiseringen over BENG zijn ook opgenomen in de informatie die in het kader van het NECPR moet worden ingediend. Hoewel alle lidstaten in het kader van de NECPR 2 gegevens en informatie hebben overgelegd, lijkt de volledigheid van de gerapporteerde gegevens gemiddeld beperkt te zijn voor de meeste gebouwgerelateerde onderwerpen en indicatoren.

Dit verslag, dat is gebaseerd op de beoordeling door het JRC 3 van gegevens uit de eerste ingediende NECPR’s en op andere beschikbare bronnen, voldoet aan de verplichting voor de Commissie, zoals vastgesteld in artikel 35 van de governanceverordening 2018/1999, om als onderdeel van het verslag over de stand van de energie-unie de volgende stukken voor te leggen aan het Europees Parlement en de Raad:

tweejaarlijks, een algemeen voortgangsverslag over de renovatie van het nationale bestand van voor bewoning en niet voor bewoning bestemde gebouwen, zowel publieke als particuliere, in overeenstemming met de stappenplannen voor de langetermijnrenovatiestrategieën die elke lidstaat overeenkomstig artikel 2 bis van Richtlijn 2010/31/EU moet opstellen;

vierjaarlijks, een algemeen voortgangsverslag over de toename van het aantal bijna-energieneutrale gebouwen in de lidstaten, overeenkomstig artikel 9, lid 5, van Richtlijn 2010/31/EU.

Tot slot bevat het verslag een update over de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van het werkplan inzake ecologisch ontwerp en energie-etikettering 2022-2024, waarover de Commissie het Europees Parlement en de Raad jaarlijks moet informeren.

2.Belangrijkste bevindingen over gebouwgerelateerde elementen van het NECPR

Dankzij de geïntegreerde verslaglegging in 2023 middels een NECPR konden de uitvoering en vooruitgang van de nationale langetermijnrenovatiestrategieën (LTRS’s) voor 2020 voor het eerst worden gevolgd, onder meer via een reeks indicatoren en mijlpalen die door de lidstaten moeten worden gerapporteerd (meestal niet verplicht) om de staat en de ontwikkeling van het gebouwenbestand in de EU te beschrijven. De belangrijkste gebouwgerelateerde indicatoren en gegevens waarover de lidstaten verslag moesten uitbrengen, hebben betrekking op energieverbruik, broeikasgasemissies, renovatiepercentages en het aantal bijna-energieneutrale gebouwen 4 .

Gemiddeld lijkt de volledigheid van de gerapporteerde gegevens beperkt te zijn voor de meeste gebouwgerelateerde onderwerpen en indicatoren, met uitzondering van de enige verplichte veldrapportage over de bijdrage van gebouwen aan de algemene energie-efficiëntiedoelstelling van de Unie. Moeilijk te beoordelen is daarom, vooral op geaggregeerd niveau:

de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt bij het verwezenlijken van hun doelstellingen; en

het traject van het gebouwenbestand van de EU om tegen 2050 koolstofneutraliteit te bereiken, ook rekening houdend met de toegenomen intermediaire ambitie die is vastgelegd in het Fit for 55-pakket.

Deze situatie onderstreept de noodzaak om de uitvoering en vooruitgang van de LTRS’s voor 2020 beter te volgen, zoals bijvoorbeeld wordt voorgesteld in het herschikkingsvoorstel van de richtlijn energieprestatie van gebouwen 5 .

Een bijkomend element van complexiteit is de diversiteit aan definities met betrekking tot sommige indicatoren (bv. slechtst presterende gebouwen, renovatiepercentages) en/of referentiejaren. Dit werd al vastgesteld tijdens de beoordeling van de LTRS’s voor 2020.

De gerapporteerde gegevens in het kader van het NECPR maken het mogelijk om de volgende voorlopige bevindingen voor het voetlicht te brengen:

Energieverbruik: het rapporteringsniveau is over het algemeen laag, met name voor primaire energie. Over het algemeen is het energieverbruik in het gebouwenbestand tussen 2020 en 2021 gestegen in de meeste van de dertien lidstaten die op dit gebied verslag uit hebben gebracht (met enkele uitzonderingen in sommige landen, afhankelijk van de specifieke sector). Dit kan erop wijzen dat 2021 te vroeg was om de tastbare effecten van de invoering van LTRS’s te meten.

Broeikasgasemissies: cijfers over de emissies van gebouwen zijn ook relatief onvolledig en versnipperd. De uitstoot van broeikasgassen is tussen 2020 en 2021 gemiddeld toegenomen (voor de elf lidstaten die enkele gegevens hebben gerapporteerd). Bovendien boeken verschillende landen enige vooruitgang in de richting van hun emissiedoelstellingen voor 2030.

Renovatie: gegevens over het aantal gebouwen, het aantal vierkante meters of de renovatiepercentages zijn zeer onvolledig en versnipperd voor de lidstaten, ondanks het belang van renovatie om het gebouwenbestand koolstofvrij te maken. Slechts acht lidstaten hebben voldoende renovatiegegevens gerapporteerd, en daaruit is enige vooruitgang gebleken in de richting van de in de nationale LTRS’s vastgelegde doelstellingen voor de renovatie van gebouwen voor 2030: de gerapporteerde vooruitgang lijkt in sommige lidstaten niet voldoende om de doelstellingen te bereiken, maar is in andere lidstaten bevredigend.

Bijdrage aan wereldwijde energie-efficiëntiedoelstellingen: dit is het enige verplichte element van het NECPR met betrekking tot gebouwen en dus het element met het hoogste rapporteringsniveau (bijna 100 % van de rapporterende lidstaten). Aan deze eis kan worden voldaan met beschrijvende en/of kwantitatieve informatie, en uit de antwoorden blijkt dat de lidstaten dit op verschillende manieren hebben geïnterpreteerd. Bovendien bevatten de antwoorden in sommige gevallen geen verwijzingen naar specifieke mijlpalen of streefcijfers, waardoor er ruimte is voor verbeteringen.

Mijlpalen en indicatoren: Het NECPR biedt de lidstaten de mogelijkheid om specifieke mijlpalen en streefcijfers vast te stellen om hun LTRS-ambitie voor 2020 te actualiseren. Veel lidstaten hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt en streefcijfers gesteld met betrekking tot de verbetering van het gebouwenbestand, het energieverbruik of de broeikasgasemissies. De meeste doelstellingen zijn vastgesteld voor 2030. Dit zou ook moeten worden beoordeeld in combinatie met de conceptupdate van het NECP voor 2023.

Ten aanzien van BENG:

Sinds juni 2023 beschikken alle landen over een definitie van BENG voor nieuwe gebouwen, waarbij de richtlijn energieprestatie van gebouwen is omgezet. De meeste lidstaten hebben ook een specifieke definitie voor BENG-renovatie.

Op basis van de nationale definities is een schatting gemaakt van het BENG-prestatieniveau in de lidstaten en gemiddeld op EU-niveau, uitgedrukt in de vraag naar niet-hernieuwbare primaire energie (kWh/(m2/j)). De gemiddelde vraag naar niet-hernieuwbare primaire energie voor nieuwe eengezinswoningen varieert van slechts 15 kWh/(m2/j) tot 95 kWh/(m2/j), met een gemiddelde op EU-niveau van 52 kWh/(m2/j).

In de meeste gevallen zijn de BENG-vereisten voor nieuwe gebouwen strenger dan die voor na renovatie. Gemiddeld is de BENG-vraag naar niet-hernieuwbare primaire energie van nieuwe gebouwen ongeveer 30 % lager dan die van gerenoveerde gebouwen. Een aantal lidstaten hanteert dezelfde BENG-vereisten voor nieuwe en gerenoveerde gebouwen.

16 landen hebben vooruitgang gemeld op het gebied van BENG, met een over het algemeen lage mate van volledigheid in de uitsplitsing. Voor 12 lidstaten is het mogelijk om de gegevens voor 2021 en 2022 te vergelijken: in 6 daarvan is het totale aantal BENG’s in de beoordelingsperiode meer dan verdubbeld 6 . Het totale aantal BENG’s, dat is verkregen door de gegevens van de landen die voor beide jaren verslag hebben uitgebracht samen te voegen, is tussen 2021 en 2022 met 12 % gestegen.

Naast de hierboven bedoelde belangrijkste bevindingen, is uit de geïntegreerde verslaglegging middels een NECPR naar voren gekomen dat de ontwikkeling van het gebouwenbestand in de lidstaten beter moet worden gevolgd en dat indicatoren en definities moeten worden gestroomlijnd en geharmoniseerd. In dit verband bepaalt het voorstel tot herziening van de richtlijn energieprestatie van gebouwen 7 dat LTRS’s zich moeten ontwikkelen tot nationale plannen voor de renovatie van gebouwen (BRP’s), die een routekaart voor de totstandbrenging van een zeer energie-efficiënt en koolstofvrij gebouwenbestand tegen 2050 moeten omvatten. Het idee is dat deze beter in staat zijn om de planning en verslaglegging in te kaderen en verder te harmoniseren teneinde de vergelijkbaarheid en een hoger aggregatieniveau te waarborgen. In het bijzonder zal de herziene richtlijn energieprestatie van gebouwen zorgen voor een gemeenschappelijk model voor de BRP’s met een duidelijkere definitie van verplichte en vrijwillige indicatoren. Dit zou de presentatie van informatie vergemakkelijken. Daarnaast wordt het toezichtskader versterkt door de invoering van een beoordeling van de BRP’s door de Commissie en het formuleren van aanbevelingen als onderdeel van het NECP-proces. De voortgang bij de uitvoering van de BRP’s zal nog steeds worden gerapporteerd als onderdeel van het tweejaarlijkse NECPR in het kader van de governanceverordening, die verder moet worden versterkt en in overeenstemming moet worden gebracht met de ontwikkeling van de BRP’s.

De grote vernieuwing en actualisering van de Waarnemingspost voor het gebouwenbestand van de EU in 2023 8 is bedoeld om een aanvullende bijdrage in deze richting te leveren, bijvoorbeeld voor de harmonisatie van indicatoren en het volgen van de vooruitgang in het gebouwenbestand. Verder bevat het herzieningsvoorstel van de richtlijn energieprestatie van gebouwen bepalingen die de lidstaten opdragen om nationale gegevensbanken voor de energieprestaties van gebouwen op te zetten en hun gegevens jaarlijks door te geven aan de Waarnemingspost voor het gebouwenbestand van de EU.


3.Evaluatie van de langetermijnrenovatiestrategieën van 2020

Nationale langetermijnrenovatiestrategieën (LTRS’s) zijn belangrijke beleids- en planningsinstrumenten die bedoeld zijn om de transformatie naar een zeer efficiënt en koolstofvrij gebouwenbestand tegen 2050 te ondersteunen. De inwerkingtreding van de gewijzigde richtlijn energieprestatie van gebouwen in 2018 9 impliceerde de overdracht van de bepalingen over langetermijnrenovatiestrategieën, voorheen opgenomen in artikel 4 van de richtlijn energie-efficiëntie, naar het nieuwe artikel 2 bis in de gewijzigde richtlijn energieprestatie van gebouwen. De bepalingen werden ook aangescherpt met verschillende aanvullende vereisten. De beoordeling van de ingediende LTRS’s voor 2020 10 liet een algemene verbetering van het kwaliteitsniveau van de verslaglegging zien, ofschoon er enige ruimte voor verbetering was.

De lidstaten hebben een redelijk gedetailleerde beschrijving van hun gebouwenbestand overgelegd, waarbij alle strategieën voor dit specifieke punt als volledig conform werden beoordeeld. De verbeteringen die zijn vastgesteld tussen de LTRS’s en eerdere strategieën (in het kader van de richtlijn energie-efficiëntie) onderstrepen de noodzaak en het belang van een uniformere aanpak, waarbij geharmoniseerde modellen en aangescherpte richtlijnen moeten worden gecombineerd. De ervaring met de streefcijferverslagen voor 2020, waarbij alle EU-landen op twee na het standaardmodel gebruikten in combinatie met de indiening via het e-platform, heeft aangetoond dat het mogelijk is om te komen tot win-winoplossingen waarbij de rapportagelast voor de lidstaten wordt verminderd terwijl de vergelijkbaarheid en een gestructureerde aanpak worden versterkt, wat helpt bij het bepalen van effectievere beleidsmaatregelen. Het merendeel van de strategieën voor 2020 omvat een goed overzicht van op alle openbare gebouwen gerichte beleidsmaatregelen, evenals een langetermijnvisie voor de doelstelling om het gebouwenbestand tegen 2050 koolstofvrij te maken, met specifieke tussentijdse mijlpalen voor het gebouwenbestand. De meeste LTRS’s bevatten mijlpalen voor 2030 en 2050, maar niet altijd voor 2040.

Zoals opgemerkt in de mededeling over de renovatiegolf, is de aanpak van energiearmoede en slecht presterende gebouwen een van de gebieden die specifieke aandacht verdienen. De lidstaten lijken het belang van het verminderen van energiearmoede en het ondersteunen van energiearme huishoudens te hebben onderkend. Over het algemeen lijken de voorgestelde acties en maatregelen adequaat 11 . Op één na bevatten alle LTRS’s van 2020 specifieke maatregelen om energiearmoede aan te pakken. Wat de slechtst presterende gebouwen betreft, zijn deze door de meeste landen geïdentificeerd op basis van een combinatie van verschillende benaderingen (bv. energieklasse, ouderdom, verbruik). In het kader van het NECPR voor 2023 hebben twintig lidstaten aangegeven dat ten minste één van hun beleidsmaatregelen of groep maatregelen ofwel bijdraagt aan andere doelstellingen (bv. gebouwrenovatieprogramma’s), ofwel volledig gewijd is aan de bestrijding van energiearmoede (in totaal 42). Een specifiek hoofdstuk over energiearmoede, waarin verslag wordt uitgebracht over maatregelen, indicatoren en definities, is te vinden in het werkdocument van de diensten van de Commissie bij de beoordeling van het verslag over de stand van de energie-unie van 2023 betreffende de vooruitgang bij de verwezenlijking van de doelstellingen van de energie-unie en klimaatactie.

Alle LTRS’s van 2020 bevatten een specifiek gedeelte over verwachte energiebesparingen en bredere voordelen 12 , zoals voordelen met betrekking tot gezondheid, kwaliteit van de lucht in overdekte ruimten en positieve economische effecten. In de helft van de gevallen hebben de lidstaten deze potentiële voordelen echter niet gekwantificeerd 13 .

Sterke langetermijnrenovatiestrategieën zullen er naar verwachting voor zorgen dat bestaande gebouwen, die momenteel in een laag tempo worden gerenoveerd, sneller aan een kosteneffectieve renovatie worden onderworpen en dat er meer grondige renovaties worden uitgevoerd. Geconstateerd kan echter worden, als laatste opmerking, dat het ambitieniveau van LTRS’s niet altijd in overeenstemming is met de decarbonisatiedoelstellingen voor 2050 14 .

3.1.Streefcijfers voor energiebesparing

De indicatieve streefcijfers voor het energieverbruik in het hele gebouwenbestand van de EU voor 2030, 2040 en 2050 en de energiebesparingen in vergelijking met een referentiejaar (door de lidstaten gerapporteerd in de LTRS-routekaarten) zijn weergegeven in tabel 1. Om redenen van consistentie zijn alle meeteenheden omgerekend naar ktoe (kilo ton equivalente olie).

Tabel 1. Streefcijfers voor energieverbruik en besparing voor gebouwen waarover in de LTRS’s voor 2020 is gerapporteerd (bron: JRC, op basis van de rapportage door de lidstaten, 2022)

Lidstaat

Referentie

Geschatte streefcijfers voor energieverbruik en energiebesparing

jaar

FEC/PEC (ktoe)

2030

2040

2050

verbruik (ktoe)

besparing 
(%)

verbruik (ktoe)

besparing

(%)

verbruik (ktoe)

besparing 
(%)

AT

2017

9 235

9 235

0 %

9 235

0 %

9 235

0 %

BE – Br

2015

1 230

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

BE – Vl

2020

3 353

2 580

-23 %

1 806

-46 %

946

-72 %

BE – Wa

2017

3 543

2 416

-32 %

1 591

-55 %

1 479

-58 %

BG

2020

n.v.t.

-251

-560

-630

CY

2020

580

640

+10 %

650

+12 %

640

+10 %

CZ

2020

8 909

8 240

-8 %

7 548

-15 %

6 903

-23 %

DE

2018

78 819

47 807

-39 %

n.v.t.

n.v.t.

DK

2020

4 247

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

EE

2020

1 006

n.v.t.

n.v.t.

413

-59 %

EL

2015

6 010

5 530

-8 %

4 566

-24 %

3 964

-34 %

ES

2020

26 163

22 426

-14 %

18 562

-29 %

16 572

-37 %

FI

2020

6 096

4 772

-22 %

3 878

-36 %

3 130

-49 %

FR

2015

n.v.t.

n.v.t.

-22 %

n.v.t.

-29 %

n.v.t.

-41%

HR

2017

3 177

3 250

+2 %

2 940

-7 %

2 513

-21 %

HU

2018

5 828

4 681

-20 %

559

-40 %

373

-60 %

IE

2018

4 215

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

IT

2020

47 700

42 000

-12 %

n.v.t.

24 000

-50 %

LT

2020

3 510

2 989

-15 %

2 226

-37 %

1 390

-60 %

LU

2020

902

673

-34 %

553

-39 %

453

-50 %

LV

2018

1 910

1 480

-23 %

n.v.t.

n.v.t.

MT

2018

n.v.t.

n.v.t.

-18 %

n.v.t.

-20 %

n.v.t.

-25 %

NL

2020

13 925

12 062

-13 %

n.v.t.

n.v.t.

PL

2018

27 000

26 000

-4 %

n.v.t.

n.v.t.

PT

2018

n.v.t.

n.v.t.

-11 %

n.v.t.

-27 %

n.v.t.

-34 %

RO

2017

9 520

8 690

-9 %

6 200

-35 %

3 380

-65 %

SE

2020

4 346

4 043

-7 %

3 914

-10 %

3 848

-11 %

SI

2020

1 531

1 268

-17 %

1 186

-22 %

1 190

-22 %

SK

2016

4 067

3 431

-16 %

2 889

-29 %

2 433

-40 %

Opmerkingen: FEC – (final energy consumption) eindenergieverbruik, PEC – (primary energy consumption) primair energieverbruik; België – Vlaanderen: mijlpalen alleen voor woningen; Duitsland: mijlpaal voor PEC; Denemarken: indicatieve mijlpalen zullen worden vastgesteld in verband met het klimaatactieplan; Griekenland: gemiddelde reductiewaarden voor 2040 en 2050; Finland: waarden die de bruto vraag naar warmte weergeven; Hongarije: mijlpaal voor 2030 voor woningen (3917 ktoe) en openbare gebouwen (764 ktoe); mijlpalen voor 2040 en 2050 alleen voor openbare gebouwen; Ierland: NECP-streefcijfers: PEC-besparingen in de woningsector: 2020: 8,44 TWh; 2030: 23,7 TWh; Italië: eigen berekening voor de mijlpaal van 2030 op basis van het jaarlijkse besparingspercentage; Litouwen: mijlpalen voor PEC; Letland: mijlpaal voor 2030 uit het NECP; Malta: mijlpalen alleen voor woningen; Portugal: mijlpalen voor PEC; Zweden: mijlpalen voor ingekochte warmte en elektriciteit voor appartementsgebouwen, scholen, kantoren.

3.2.Streefcijfers voor broeikasgasemissies

De streefcijfers voor broeikasgasemissie voor 2030, 2040 en 2050 die door de lidstaten in de LTRS van 2020 zijn gerapporteerd, zijn samengevat in tabel 2. Om redenen van consistentie zijn alle meeteenheden omgerekend naar MrCO2e (miljoen ton CO2-equivalent). De meeste lidstaten hebben de absolute waarden voor CO2-emissies in gebouwen in 2030, 2040 en 2050 verstrekt, met inbegrip van een referentiewaarde voor emissies die wordt gebruikt om een schatting van de relatieve vermindering te maken. Het referentiejaar varieert tussen 1990 en 2020, waarbij het jaar 2020 door de meeste landen wordt gebruikt als referentiejaar. Niet alle landen hebben alle emissiemijlpalen verstrekt.

Tabel 2. Streefcijfers voor broeikasgasemissies en reductie voor gebouwen waarover in de LTRS’s voor 2020 is gerapporteerd (bron: JRC, op basis van de rapportage door de lidstaten, 2022)

Lidstaat

Referentie

Geschatte streefcijfers voor broeikasgasemissies en -reductie

jaar

waarde

Mt CO2e

2030

2040

2050

emissies

(Mt CO2e)

besparing

(%)

emissies

(Mt CO2e)

besparing

(%)

emissies

(Mt CO2e)

besparing

(%)

AT

2020

8,15

5,55

-31 %

3,94

-52 %

2,57

-68 %

BE – Br

2020

4,20

2,80

-33 %

1,80

-57 %

0,90

-79 %

BE – Vl

2018

12,20

9,40

-23 %

5,90

-52 %

2,30

-81 %

BE – Wa

2018

7,60

3,90

-49 %

1,90

-75 %

1,00

-87 %

BG

2020

n.v.t.

-1,31

-2,89

-3,27

CY

2020

n.v.t.

n.v.t.

-24 %

n.v.t.

n.v.t.

CZ

n.v.t.

44,57

n.v.t.

n.v.t.

26,74

42 %

DE

2020

118

70

-41 %

n.v.t.

n.v.t.

DK

1990

n.v.t.

n.v.t.

-70 %

n.v.t.

n.v.t.

EE

2020

4,43

n.v.t.

n.v.t.

0,48

-89 %

EL

2015

n.v.t.

n.v.t.

-50 %

n.v.t.

-70 %

n.v.t.

-100 %

ES

2020

28,42

18,56

-35 %

6,58

-77 %

0,21

-99 %

FI

2020

7,81

2,87

-63 %

1,47

-81 %

0,65

-92 %

FR

2018

82,00

45,00

-55 %

25,00

70 %

5,00

-94 %

HR

2020

2,17

2,01

-7 %

1,74

-20 %

1,26

-42 %

HU

2018-2020

n.v.t.

n.v.t.

-19 %

n.v.t.

-60 %

n.v.t.

-90 %

IE

2019

13,50

7,43

-45 %

n.v.t.

n.v.t.

IT

2020

61,10

43,60

-29 %

n.v.t.

0,60

-99 %

LT

2020

5,29

4,00

-24 %

2,11

-60 %

0,02

-100 %

LU

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

-62 %

n.v.t.

-96 %

n.v.t.

LV

2017

2,77

2,55

-8 %

n.v.t.

n.v.t.

MT

2018

0,71

0,44

-38 %

0,27

-61 %

0,17

-76 %

NL

2020

23,10

15,30

-34 %

8,40

-64 %

1,50

-94 %

PL

2019

52,00

35,00

-33 %

n.v.t.

n.v.t.

PT

2018

n.v.t.

n.v.t.

-15 %

n.v.t.

-47 %

n.v.t.

-77 %

RO

2020

9,84

7,50

-24 %

4,90

-50 %

1,90

-81 %

SE

2018

0,89

0,01

-99 %

0,00

-100 %

0,00

-100 %

SI

2020

2,68

1,45

-46 %

0,94

-65 %

0,76

-72 %

SK

2016

8,54

5,50

-36 %

3,40

-60 %

1,80

-79 %

Opmerkingen: Italië: de mijlpaal voor 2050 komt overeen met niet voor bewoning bestemde gebouwen (woningen zijn CO2-neutraal); Luxemburg: mijlpalen alleen voor woningen; Letland: mijlpaal voor 2030, berekend op basis van de informatie in de strategie; Zweden: de directe broeikasgasemissie is laag omdat thermische energie en elektriciteit de belangrijkste bronnen van verwarming zijn; fossiele brandstoffen zijn tegen 2045 volledig afgeschaft.

Over het algemeen lijken de beoogde broeikasgasemissiereducties in de hele EU ambitieus. Griekenland, Italië, Litouwen en Spanje streven naar volledig koolstofvrije een gebouwenvoorraad tegen 2050, terwijl Zweden dit doel tegen 2045 wil bereiken. Het Vlaamse Gewest streeft naar emissievrije openbare gebouwen tegen 2050. Finland, Frankrijk, Hongarije en Nederland streven ook naar een aanzienlijke vermindering van de broeikasgasemissies (meer dan 90 % tegen 2050 ten opzichte van de referentiejaren).

3.3.Streefcijfers voor renovatie

Tabel 3 geeft een overzicht van de streefcijfers voor renovatie voor het gebouwenbestand voor 2030, 2040 en 2050, zoals door de lidstaten vermeld in de LTRS’s van 2020.

Tabel 3. Voltooide en geplande energierenovatie van gebouwen, zoals gerapporteerd in de LTRS voor 2020 (bron: JRC, op basis van de rapportage door de lidstaten, 2022)

Lidstaat

Voltooide renovaties

Geplande renovaties

2020

2030

2040

2050

AT

1,5 % per jaar

1,5 % per jaar

1,5 % per jaar

1,5 % per jaar

BE – Br

minder dan 1 % per jaar

100 % openbare gebouwen energieneutraal

80 % cumulatief woningsector

BE – Vl

3,5 % cumulatief woningen (105 000)

3 % per jaar woningsector

32 % cumulatief woningen (973 500)

3 % per jaar woningsector

64 % cumulatief woningen

(1 923 500)

3 % per jaar woningsector

96,5% cumulatief woningen

(2 873 500)

BE – Wa

12 % cumulatief woningsector (194 571 gebouwen)

63 400 000 m2 cumulatief buiten de woningsector

51 % cumulatief woningsector (830 158 gebouwen)

114 000 000 m2 cumulatief buiten de woningsector

99 % cumulatief woningsector (1 605 485 gebouwen, 25 % grondig gerenoveerd)

114 000 000 m2 cumulatief buiten de woningsector

BG

8 % (22 203 509 m2) cumulatief vloeroppervlak

26 % (71 774 177 m2) cumulatief vloeroppervlak

46 % (127 597 192 m2) cumulatief vloeroppervlak

CY

1 % cumulatief gebouwen

1 % per jaar

10 % cumulatief (43 000)

1 % per jaar

1 % per jaar

CZ

45 % cumulatief gebouwen met meer dan 25 % oppervlakkige renovatie

1,4 % per jaar eengezinswoningen; 0,79 % per jaar meergezinswoningen; 2 % per jaar openbare gebouwen

55 % cumulatief

1,4 % per jaar eengezinswoningen; 0,79 % per jaar meergezinswoningen; 2 % per jaar openbare gebouwen

60 % cumulatief

1,4 % per jaar eengezinswoningen, 0,79 % per jaar meergezinswoningen; 2 % per jaar openbare gebouwen

70 % cumulatief

DE

1,3-2 % per jaar eengezinswoningen en 1,5-2 % per jaar meergezinswoningen voor de periode 2020-2030

DK

80 % gerenoveerd (55-60 % licht, 20-25 % gemiddeld, 5 % grondig)

EE

500 000 m2 cumulatief vloeroppervlak

22 % cumulatief  
(11 880 000 m2)

64 % cumulatief  
(34 560 000 m2)

100 % cumulatief (54 000 000 m2/141 000 gebouwen)

EL

23 % woningsector;  
9 % buiten de woningsector

36-42 % woningsector;  
14-16 % buiten de woningsector

45-49 % woningsector;  
19-20 % buiten de woningsector

ES

56 017 cumulatief woningen

1 256 017 cumulatief woningen (300 000 woningen/jaar)

4 756 017 cumulatief woningen

7 156 017 cumulatief woningen

FI

29 % cumulatief gebouwen

54 % cumulatief

98 % cumulatief

100 % cumulatief

FR

1,5-3 % per jaar in de periode 2020-2050

HR

0,7 % per jaar

5 % cumulatief gebouwen

2 % per jaar

3,5 % per jaar (4 % per jaar gebouwen met culturele waarde)

60 % cumulatief BENG’s

4 % per jaar

100 % cumulatief BENG’s

HU

1 % per jaar

3 % per jaar woningsector; 5 % per jaar openbare gebouwen

20 % cumulatief BENG’s

3 % per jaar woningsector; 5 % per jaar openbare gebouwen

60 % cumulatief BENG’s

3 % per jaar woningsector; 5 % per jaar openbare gebouwen

90 % cumulatief BENG’s

IE

500 000 woningen cumulatief

100 % openbare gebouwen

33 % commerciële gebouwen

1 000 000 woningen cumulatief

66 % commerciële gebouwen

1 500 000 woningen cumulatief

100 % commerciële gebouwen

IT

0,86 % per jaar

1,9 % woningsector; 2,8 % buiten de woningsector

2,7 % per jaar woningsector; 2,6 % per jaar buiten de woningsector

2,7 % per jaar woningsector; 2,6 % per jaar buiten de woningsector

LT

8 % cumulatief gebouwen

(58 774 eenheden)

17 % cumulatief  
(99 281 eenheden)

43 % cumulatief  
(225 421 eenheden)

74 % cumulatief  
(436 008 eenheden)

LU

10-14 % cumulatief woongebouwen

3 % per jaar woningsector

(4 500 woningen/jaar)

3 % per jaar woningsector

(4 500 woningen/jaar)

3 % per jaar woningsector

(4 500 woningen/jaar)

LV

3 % per jaar

678 460 m 2 cumulatief openbare gebouwen

8 100 meergezinswoningen (30 %) en 7 500 eengezinswoningen;  
500 000 m2 openbare gebouwen (2020-2030)

16 200 meergezinswoningen (60 %) cumulatief

3 % per jaar openbare gebouwen

Alle BENG’s

MT

0,5 % per jaar (0,7 % per jaar 2025)

5-6 % per jaar woningsector (0,6 % grondige renovatie) vanaf 2025

5-6 % per jaar woningsector (0,6 % grondige renovatie)

5-6 % per jaar woningsector (0,6 % grondige renovatie)

NL

1 500 000 woningen

PL

3,6 % per jaar (236 000/jaar) 2 360 000 cumulatief

4,1 % per jaar (507 000/jaar) 5 070 000 cumulatief

3,7 % per jaar (751 000/jaar) 7 510 000 cumulatief

PT

69 % cumulatief gebouwen (363 680 501 m2)

99 % cumulatief gebouwen (635 637 685 m2)

100 % cumulatief gebouwen (747 953 071 m2)

RO

0,5 % per jaar, 6 % cumulatief vloeroppervlak (32 352 000 m2)

0,5-3,39 % per jaar in 2030,

19 % cumulatief vloeroppervlak

3,79 % per jaar

57 % cumulatief vloeroppervlak

4,33 % per jaar

100 % cumulatief vloeroppervlak

SE

2,5-5 % per jaar 2016-2019

10 % per jaar na 2019

SI

1 795 000 m2 cumulatief openbare gebouwen

29 733 000 m2 cumulatief

28 850 600 m2 cumulatief eengezinswoningen; 12 778 700 m2 cumulatief meergezinswoningen

32 549 000 m2 cumulatief eengezinswoningen (74 %); 13 924 700 m2 cumulatief meergezinswoningen (91 %)

SK

100 % cumulatief meergezinswoningen

100 % cumulatief eengezinswoningen

Opmerkingen: Oostenrijk: het jaarlijkse renovatiepercentage van 1,5 % dat wordt gebruikt om de streefdoelen voor energie- en emissiereductie te schatten; in de strategie wordt echter melding gemaakt van een wetgevingsprogramma 2020-2024 dat onder meer de mogelijkheid biedt om het renovatiepercentage te verhogen tot 3 %; België – Vlaanderen: jaarlijks percentage voor diepgaande renovatie van woongebouwen van 1,1 % tussen 2025 en 2050; Cyprus: het jaarlijkse renovatiepercentage van 1 % wordt meegeteld in de realistische scenario’s die worden gebruikt om de besparingen op energie- en broeikasgasemissies te schatten. Voor een volledige koolstofvrij gebouwenbestand tegen 2050 moet het renovatiepercentage worden verdrievoudigd; Tsjechië: jaarlijkse renovatiepercentages en cumulatieve renovatie op basis van de optimale scenario-ontwikkeling van het gebouwenbestand tegen 2050; Griekenland: alleen een mijlpaal voor de renovatie van de bouwschil; mijlpalen voor de renovatie van energiesystemen zoals vastgesteld in de LTRS; Finland: gemiddelde mijlpaal voor alle gebouwtypen in energieklasse C of hoger; tegen 2050 zal slechts 70 % van het Finse gebouwenbestand overblijven, omdat leegstaande gebouwen zullen worden verwijderd; Ierland: renovatie naar energieklasse B2 of kostenoptimaal equivalent of koolstofequivalent; Litouwen: de indicator voor 2020 omvat alle nieuwe en gerenoveerde gebouwen in energieklasse B of hoger. De streefcijfers omvatten onder meer gebouwen die vanaf 2021 zullen worden gerenoveerd; Polen: tussen 2021 en 2050 zullen naar schatting 4,7 miljoen grondige energierenovaties worden uitgevoerd; Zweden: om de tien jaar moet het aandeel gebouwen in de energieklassen A tot en met C hoger zijn dan in het voorgaande referentiejaar en moet het aandeel gebouwen in de EPC-klassen E en F lager zijn dan in het voorgaande referentiejaar; Slovenië: er worden ook mijlpalen gegeven voor het aandeel gerenoveerde niet voor bewoning bestemde gebouwen per type gebouw en renovatie (gedeeltelijk of volledig); Slowakije: het aandeel grondige en BENG-renovaties zal stijgen van 5 % (2020) naar 50 % (2050), terwijl het aandeel lichte renovaties zal dalen van 50 % (2020) naar 10 % (2050).

Zoals opgemerkt, zijn de indicatoren voor de renovatiestreefcijfers niet in de hele EU geharmoniseerd. Een aanzienlijk deel van de landen/regio’s (14) heeft absolute waarden verstrekt voor het aantal gerenoveerde gebouwen/woningen of het gerenoveerde vloeroppervlak (in vierkante meters), terwijl dertien landen/regio’s de renovatiestreefcijfers hebben uitgedrukt in jaarlijkse renovatiepercentages. Drie landen hebben alleen het cumulatieve percentage gerenoveerde gebouwen verstrekt.

De meeste landen/regio’s (19) hebben zowel voor bewoning als niet voor bewoning bestemde gebouwen meegeteld. Sommige landen/regio’s hebben zich echter alleen op de woningsector gericht (Duitsland, Luxemburg, Malta, Nederland, Slowakije, Spanje, Vlaams Gewest), of op specifieke segmenten buiten de woningsector, zoals commerciële gebouwen (Ierland) of openbare gebouwen (Hongarije, Letland, Tsjechië).

Het voor de komende decennia geplande jaarlijkse renovatiepercentage varieert van 1 % tot 6 %. Niettemin streven de meeste landen ernaar om het jaarlijkse renovatiepercentage gemiddeld van 1,5 % naar 3 % te verhogen 15 .

Verschillende benaderingen bij de definitie van renovatiestreefcijfers maken het moeilijk om renovatieambities in de hele EU met elkaar te vergelijken en een schatting van het geaggregeerde renovatiestreefcijfer te maken. Uitsluitend op basis van de informatie in tabel 3 variëren de renovatieambities echter aanzienlijk in de EU: sommige landen streven ernaar om het volledige gebouwenbestand tegen 2050 te renoveren, terwijl andere landen van plan zijn om tegen 2050 minder dan de helft van hun gebouwenbestand te renoveren. Ook hangt de impact van de energierenovatie sterk af van de grondigheid van de renovatie, die in de meeste gevallen niet duidelijk is.

4.Voortgang in de langetermijnstrategieën voor de renovatie van gebouwen uit de NECPR’s van 2023

De NECPR’s bevatten specifieke rapporteringstabellen voor de mijlpalen en voortgangsindicatoren van de langetermijnstrategie voor de renovatie van het nationale bestand van voor bewoning en niet voor bewoning bestemde gebouwen (tabellen 2 tot en met 5, bijlage IV bij Uitvoeringsverordening 2022/2299).

Dit deel is gebaseerd op NECPR’s, integraties en updates die vóór 12 september 2023 zijn ingediend. Op die datum hadden zesentwintig lidstaten een volledig NECPR ingediend (oftewel een NECPR met inbegrip van alle gegevensstromen) 16 , terwijl voor één lidstaat (Roemenië) gegevensstroom 2 nog in behandeling is. Het proces van indiening was in sommige gevallen versnipperd en geleed, waarbij de lidstaten verschillende gegevensstromen, integraties en specificaties vrijgaven wanneer dat nodig was.

In overeenstemming met het NECPR-rapportagemodel zijn de op dit gebied verzamelde gegevens gegroepeerd in elf indicatoren, georganiseerd in zeven hoofdthema’s. Tabel 4 hieronder geeft een overzicht van de onderwerpen en indicatoren en een overzicht van de volledigheid van de rapportage binnen elk van deze thema’s en indicatoren.

Tabel 4. Volledigheid van de NECPR-rapportage op het gebied van de LTRS’s (bron: JRC, op basis van de NECPR’s (2023)

Thema

Indicator

Verbintenis

Alles

Voltooid

% indicator

% thema

Gebouwenvoorraad

Aantal gebouwen

Vib

486

195

40,1 %

39,1 %

Vloeroppervlak

Vib

486

185

38,1 %

Energieverbruik

Primaire energieverbruik

Vib

486

102

21,0 %

23,6 %

Eindenergieverbruik

Vib

486

127

26,1 %

Directe

Directe broeikasgasemissies

Vib

486

100

20,6 %

19,4 %

Totaal BKG

Vib

486

89

18,3 %

Renovatie

Renovaties

Vib

3 564

115

3,2 %

3,2 %

Mijlpalen

Mijlpaal-indicatoren

Vib

216

136

63,0 %

63,0 %

Bijdrage aan EU-streefcijfers

Bijdrage aan streefcijfers Unie

V

27

25

92,6 %

92,6 %

BENG’s

BENG - aantal gebouwen

Vib

162

55

34,0 %

32,7 %

BENG-vloeroppervlak

Vib

162

51

31,5 %

Opmerkingen: Vib = Verplicht indien beschikbaar; V = Verplicht

Ook al zijn er enkele belangrijke verschillen in de subindicatoren (bv. woningvoorraad versus niet voor bewoning bestemde gebouwen, of inzendingen voor 2020 die vollediger zijn dan die voor 2021), gemiddeld genomen lijkt de volledigheid van de gegevens een probleem te zijn voor de meeste thema’s en indicatoren. Het enige thema waar bijna alle lidstaten informatie over hebben verstrekt, is de bijdrage aan de doelstelling van de Unie, wat ook het enige verplichte veld is. Alle overige velden, gemarkeerd als “verplicht indien beschikbaar”, zijn over het algemeen niet volledig (in sommige gevallen minder dan 3 %) en kennen een maximum van bijna 63 % voor de inzendingen voor de mijlpaal voor indicatoren. Gegevens over het gebouwenbestand worden gerapporteerd met een volledigheid van bijna 40 %. Voor BENG’s is dit iets meer dan 30 %, terwijl over renovaties in algemene zin slecht wordt gerapporteerd, te weten in slechts 3,2 % van de indieningen.


4.1.Gebouwenvoorraad

Woningsector

De lidstaten hebben gegevens met een verschillende mate van volledigheid gerapporteerd over de gebouwenvoorraad: de gegevens voor woongebouwen zijn het meest compleet: 20 en 17 lidstaten hebben gegevens gerapporteerd over het aantal gebouwen voor respectievelijk 2020 en 2021. Wat het vloeroppervlak betreft, hebben 21 lidstaten informatie gerapporteerd voor 2020, en 12 lidstaten voor 2021. In totaal hebben slechts twee van de landen die hun NECPR’s hebben ingediend geen gegevens gerapporteerd over hun voorraad aan woongebouwen.

Tabel 5. Voorraad aan woongebouwen (bron: NECPR-rapportage 2023, JRC, 2023)

Opmerkingen: n.b. = niet beschikbaar; n.gv. = niet gevalideerd; De waarden voor de slechtst presterende gebouwen (%) en de verandering van 2020 op 2021 zijn berekende waarden (niet door de lidstaten gerapporteerd in NECPR’s); De rij voor de EU (berekend) geeft de som van de gerapporteerde gegevens of het gemiddelde van het berekende percentages.

Het aantal gebouwen veranderde in de beoordelende jaren niet significant, waarbij de grootste stijging werd geregistreerd in Malta (4,8 %). Gemiddeld groeide het gebouwenbestand met 1 %, terwijl het aantal gebouwen in de slechtst presterende sector met bijna 1 % daalde. In dit laatste segment kwam echter een grotere variatie naar voren, van +9,6 % (Zweden) tot -9,4 % (Finland). Gegevens over het vloeroppervlak vormen een aanvulling op het aantal gebouwen voor de meeste landen die informatie over woongebouwen hebben gerapporteerd, met uitzondering van Oostenrijk en Slovenië (die alleen het vloeroppervlak hebben gerapporteerd), en voor Spanje en Letland (alleen het aantal gebouwen, met een groei in het percentage in 2020-2021 van respectievelijk 0,3 % en 0,4 %). Ook wat het vloeroppervlak betreft, hebben bijna alle lidstaten een kleine toename van hun gebouwenbestand gerapporteerd (gemiddeld 3 %), behalve Bulgarije, waar de toename in één jaar tijd meer dan 18 % bedroeg.

De velden voor slechtst presterende gebouwen zijn in het algemeen minder volledig in de NECPR’s. In het geval van woongebouwen hebben voor 2020 negen landen hun aantal slechtst presterende gebouwen gerapporteerd, en voor 2021 slechts zes (de cijfers voor het vloeroppervlak zijn lager). De slechtst presterende gebouwen vertegenwoordigen gemiddeld 33-43 % van het gerapporteerde gebouwenbestand in termen van vloeroppervlak, met grote verschillen tussen de lidstaten: Italië en Litouwen hebben de hoogste aandelen (74 % en 62 % in 2020), terwijl het aandeel marginaal is in Finland (6 %) en Zweden (5 %).

De lidstaten gebruiken verschillende benaderingen om hun slechtst presterende bestanden te definiëren, te weten energieklasse, ouderdom of energieverbruik, zoals blijkt uit de analyse van de laatste langetermijnstrategieën voor de renovatie van gebouwen. Wat betreft de EPC-klasse (gekozen door zeven landen, plus het Vlaamse en het Waalse Gewest in België) varieerde de drempel voor het energielabel van G (in het geval van Duitsland) tot C (in het geval van Kroatië voor kustgebieden). Het is moeilijk om labels die in de hele EU worden gebruikt met elkaar te vergelijken, aangezien de methodologische benaderingen sterk verschillen tussen de lidstaten. Ook zijn belangrijke verschillen waarneembaar wanneer de slechtste prestaties verband hielden met de ouderdom van een gebouw: voor Estland en Roemenië is de drempel vastgesteld op het jaar 2000, terwijl voor Zweden gebouwen die tussen 1945 en 1975 zijn gebouwd als slechtst presterend worden aangemerkt. Zes landen hebben de slechtste prestaties vastgesteld op basis van het primaire of eindenergieverbruik in kWh/m2, terwijl in twaalf andere landen (waaronder de regio Brussel) geen informatie werd gevonden.

De heterogeniteit aan definities is bepalend voor de sterk uiteenlopende aandelen die het slechtst presterende segment van de nationale bouwsector vertegenwoordigen: kijkend naar het totale aantal woongebouwen, is dat gemiddeld 28-43 % (het verschil hangt af van het jaar en de landen in kwestie), maar varieert het van 5-6 % in Finland en Zweden tot meer dan 90 % in Cyprus. Waar het mogelijk is om een vergelijking te maken, zijn deze aandelen de afgelopen twee jaar vrijwel stabiel gebleven.

Buiten de woningsector

Zoals opgemerkt in eerdere rapportages en onderzoeken, zijn er over het algemeen minder gegevens beschikbaar over niet voor bewoning bestemde gebouwen dan over woongebouwen. In feite hebben slechts achttien landen in hun NECPR’s enige informatie gerapporteerd over de voorraad niet voor bewoning bestemde gebouwen (veertien lidstaten rapporteerden het aantal gebouwen en veertien het vloeroppervlak). Vaak ontbraken er waarden, zoals te zien is in de volgende tabel.

Tabel 6. Niet voor bewoning bestemde gebouwen – vloeroppervlak (bron: NECPR-rapportage 2023, JRC, 2023)

Opmerkingen:    n.b. = niet beschikbaar; De waarden voor de slechtst presterende gebouwen (%) en de verandering 2020-2021 zijn berekende waarden (niet door de lidstaten gerapporteerd in NECPR’s); De rij voor de EU (berekend) geeft de som van de gerapporteerde gegevens of het gemiddelde van het berekende percentages.

Openbare gebouwen

Over openbare gebouwen hebben de lidstaten minder gegevens beschikbaar gesteld dan over niet voor bewoning bestemde gebouwen, en twaalf landen hebben een enige informatie op dit gebied gerapporteerd. In het geval van openbare gebouwen worden de aandelen van slechtst presterende gebouwen en veranderingen 2020-2021 afgestemd op de eerder genoemde aandelen voor niet voor bewoning bestemde gebouwen (voor lidstaten die over beide hebben gerapporteerd). In Griekenland is het aandeel van de slechtst presterende sector gestegen, zowel wat betreft het aantal gebouwen als het vloeroppervlak, terwijl Kroatië een aanzienlijke daling heeft gerapporteerd.



Tabel 7. Openbare gebouwen – vloeroppervlak (bron: NECPR-rapportage 2023, JRC, 2023)

Opmerkingen:    n.b. = niet beschikbaar; De waarden voor de slechtst presterende gebouwen (%) en de verandering 2020-2021 zijn berekende waarden (niet door de lidstaten gerapporteerd in NECPR’s); De rij voor de EU (berekend) geeft de som van de gerapporteerde gegevens of het gemiddelde van het berekende percentages.

4.2.Energieverbruik

Primair en eindenergieverbruik

Het rapportagepercentage voor energieverbruik in de bouwsector is over het algemeen laag; slechts twaalf landen hebben informatie op dit gebied verstrekt voor primaire energie, met veel ontbrekende gegevens in de bijbehorende tabellen. Slechts twee landen hebben een volledige sectorale uitsplitsing gemaakt (woningen, niet voor bewoning bestemde gebouwen en openbare gebouwen), met inbegrip van het aandeel dat toe te schrijven is aan de slechtst presterende gebouwen.

In alle lidstaten die gegevens voor beide jaren beschikbaar hebben, is de algemene trend een lichte stijging van het primaire energieverbruik tussen 2020 en 2021. De lidstaten rapporteren heel verschillende situaties: de grootste stijgingen worden waargenomen in Finland, met respectievelijk 12 % en 19 % in de woningsector en de sector niet voor bewoning bestemde gebouwen. Kijkend naar het totale gebouwenbestand, is in Ierland, Luxemburg en Duitsland het primaire energieverbruik in de woningsector gedaald. Kijkend naar de slechtst presterende gebouwen, is het primaire energieverbruik gedaald in Zweden, Kroatië en Litouwen, maar in Roemenië alleen voor openbare gebouwen en in Finland alleen voor woningen. In Finland is het verbruik aanzienlijk gestegen (26 %) voor niet voor bewoning bestemde gebouwen.

De gegevens over het eindenergieverbruik (tabel 8) zijn relatief vollediger (bijna 60 % van de lidstaten heeft ten minste gegevens over het totale eindenergieverbruik in de woningsector in 2020 overgelegd), maar het grote aantal ontbrekende gegevens beperkt de mogelijkheid om op EU-niveau algemene conclusies te trekken. Ook wat betreft het eindenergieverbruik wijst de ontwikkeling op korte termijn op een algemene stijging, met enkele uitzonderingen, zoals de woningsector in Griekenland en Ierland en, in de meeste gevallen, de slechtst presterende gebouwen (wat in verband kan worden gebracht met renovatieactiviteiten).

Tabel 8. Eindenergieverbruik in gebouwen – verandering 2020-2021 (bron: NECPR-rapportage 2023, JRC, 2023)

Lidstaat

Verandering 2020-2021

Woningen

Niet voor bewoning bestemde gebouwen

Openbare gebouwen

Totaal

Slechtste prestaties

Totaal

Slechtste prestaties

Totaal

Slechtste prestaties

BE

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

BG

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

CZ

10 %

n.b.

-1 %

n.b.

n.b.

n.b.

DK

6 %

n.b.

15 %

n.b.

13 %

n.b.

DE

1 %

n.b.

4 %

n.b.

n.b.

n.b.

EE

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

EL

-1 %

n.b.

7 %

n.b.

2 %

n.b.

IE

-4 %

n.b.

3 %

n.b.

-1 %

n.b.

ES

1 %

n.b.

7 %

n.b.

n.b.

n.b.

FR

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

HR

1 %

-2 %

5 %

-9 %

5 %

-9 %

IT

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

CY

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

LV

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

LT

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

LU

-3 %

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

HU

7 %

7 %

n.b.

n.b.

2 %

n.b.

MT

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

NL

2 %

n.b.

-2 %

n.b.

n.b.

n.b.

AT

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

PL

5 %

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

PT

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

RO

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

SI

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

SK

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

FI

10 %

2 %

19 %

27 %

n.b.

n.b.

SE

10 %

-7 %

9 %

-10 %

n.b.

n.b.

EU

3 %

0 %

7 %

2 %

4 %

-9 %

4.2.1.Monitoring van de voortgang op het gebied van energieverbruik

Tabel 9 geeft een samenvatting van de streefcijfers en mijlpalen op het gebied van energieverbruik in gebouwen, zoals gerapporteerd door zestien landen in hun LTRS voor 2020 en hun NECPR voor 2023. De tabel geeft de uiteindelijke vooruitgang van het energieverbruik weer, maar voor Duitsland, Litouwen en Portugal geven de waarden het primaire energieverbruik weer, aangezien deze landen de streefcijfers en mijlpalen in hun LTRS hebben uitgedrukt als primair energieverbruik (zoals ook weergegeven in tabel 1). De voortgang in de richting van de nationale streefcijfers is door de meeste landen gemonitord aan de hand van het jaarlijkse eindenergieverbruik. Verschillende landen hebben voor andere energiegerelateerde indicatoren gerapporteerd, meestal het specifieke energieverbruik.

Concreet geeft de tabel van links naar rechts het volgende weer:

de referentiejaren en -waarden die door landen worden gebruikt om de streefcijfers voor 2030 vast te stellen;

het door de lidstaten gerapporteerde eindenergieverbruik (of de energiebesparing in het geval van Bulgarije) voor 2020 (door dertien landen) en 2021 (door elf landen);

de streefcijfers voor 2030 die zijn vastgelegd in de LTRS voor 2020;

de in de NECPR gerapporteerde streefcijfers voor 2030.

Tabel 9. Samenvatting van de streefcijfers en mijlpalen voor het energieverbruik in gebouwen, gerapporteerd in de LTRS’s voor 2020, NECPR voor 2023 (bron: JRC, op basis van de rapportage door de lidstaten, 2023)

Lidstaat

Mijlpalen

Streefcijfers

LTRS

NECPR

2030

Referentie

jaar

Waarde (ktoe)

2020

(ktoe)

2021

(ktoe)

LTRS

(ktoe of %)

NECPR

(ktoe of %)

Bulgarije

n.b.

n.b.

-175

-25

-215

-215

Kroatië

2017

3 173

2 959

3 013

3 251

n.b.

Cyprus

2020

580

602

n.b.

640

640

Tsjechië

2020

8 909

10 226

10 914

8 240

n.b.

Denemarken

2018

4 248

4 862

5 264

n.b.

n.b.

Finland

2020

6 096

5 586

6 240

4 772

3 130 (streefcijfer 2050)

Frankrijk

2020

n.b.

n.b.

n.b.

-40 %

-40 %

Duitsland

2020

78 819

69 526

69 595

47 800

47 800

Griekenland

2015

6 014

5 790

5 894

5 530

5 530

Hongarije

2018

5 830

6 735

7 188

4 681

n.b.

Ierland

2018

4 256

5 464

3 587

n.b.

n.b.

Litouwen

2020

3 510

3 510

3 522

2 989

2 989

Luxemburg

2020

554

446

433

396

396

Nederland

2020

13 925

15 788

15 890

12 062

n.b.

Polen

2018

27 000

21 201

22 146

lager dan 26 000

lager dan 26 000

Portugal

2017

n.b.

n.b.

n.b.

-11 %

-11 %

Slovenië

2020

1 531

1 699

n.b.

1 268

-22 %

Spanje

2020

26 165

24 170

24 667

22 426

22 425

Zweden

2020

4 346

6 234

6 826

4 043

n.b.

Opmerkingen: Bulgarije: besparing eindenergie, geen referentiewaarde verstrekt; Finland: brutovraag naar warmte, NECPR-streefcijfer voor 2050; Frankrijk: de streefcijfers van de LTRS/NECPR bestrijken alleen de dienstensector; Duitsland, Litouwen en Portugal: primair energieverbruik; Luxemburg: waarden alleen voor woningen; Polen: NECPR-waarden hebben alleen betrekking op woningen en zijn dus niet vergelijkbaar met de LTRS-streefcijfers; Slovenië: LTRS- en NECPR-streefcijfers: gewogen gemiddelde van sectorspecifieke waarden; Zweden: de LTRS-referentiewaarde en het streefcijfer voor 2030 hebben betrekking op het energieverbruik van appartementsgebouwen, scholen en kantoren en zijn dus niet direct vergelijkbaar met de waarden die in de NECPR worden gerapporteerd.

Het is opmerkelijk dat hoewel voor meer dan de helft van de LTRS-streefcijfers het referentiejaar 2020 is, deze waarden enigszins afwijken van de waarden die zijn gerapporteerd in de NECPR van 2023 voor 2020, waarschijnlijk omdat dit in de LTRS slechts schattingen waren. In totaal hebben twaalf landen (Bulgarije, Cyprus, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Litouwen, Luxemburg, Polen, Portugal, Slovenië en Spanje) in hun NECPR streefcijfers voor het eind- of primaire energieverbruik gerapporteerd. Deze zijn allemaal aangepast aan de streefcijfers die zijn gerapporteerd in hun LTRS van 2020. Het lijkt erop dat tussen 2020 en 2023 geen van deze landen zijn ambitie voor reductie van het eindenergieverbruik heeft herzien, op basis van de gegevens van de NECPR’s van 2023 in vergelijking met de LTRS’s van 2020.

Om de vooruitgang van de lidstaten in de richting van hun indicatieve streefcijfers te beoordelen, toont figuur 1 de streefwaarde voor 2030 die is vastgesteld in de LTRS, genormaliseerd met het energieverbruik in de jaren 2021, 2020 en het LTRS-referentiejaar. Hoe lager het percentage, hoe verder een land verwijderd is van het streefcijfer voor 2030. Waarden hoger dan 100 % geven aan dat de doelstelling voor 2030 overeenkomt met een hoger energieverbruik dan dat van het specifieke beoordelingsjaar (referentiejaar, 2020 of 2021).

Van alle landen hebben Cyprus en Kroatië een energieverbruik voor gebouwen geregistreerd dat in de jaren 2020 en 2021 onder het streefcijfer voor 2030 ligt. Beide landen hebben echter streefcijfers voor het energieverbruik vastgesteld die hoger zijn dan de LTRS-referentiewaarden (Cyprus +10 %, Kroatië +2 %; zie tabel 1).

In verschillende landen (Hongarije, Nederland, Slovenië en Tsjechië) was het energieverbruik in gebouwen in 2020 hoger dan de LTRS-referentiewaarde, wat wijst op een lichte afwijking van het streefcijfer. Deze trend is nog geprononceerder in 2021; naast deze landen hebben ook Finland en Litouwen een hoger energieverbruik geregistreerd in vergelijking met het LTRS-referentiejaar.

Omgekeerd laten Duitsland, Griekenland, Luxemburg en Spanje vooruitgang zien bij het behalen van het LTRS-streefcijfer voor het energieverbruik in zowel 2020 als 2021, vergeleken met het LTRS-referentiejaar.

Figuur 1. Illustratie van de nationale voortgang in de richting van het streefcijfer voor energieverbruik voor 2030 in gebouwen. De voortgangsindicatoren worden verstrekt als de verhouding tussen de streefwaarden voor 2030 en de waarden voor elk geannoteerd jaar (bron: JRC, op basis van de rapportage door de lidstaten, 2023)

4.3.Broeikasgasemissies

De cijfers over de broeikasgasemissies van gebouwen in de NECPR’s zijn zeer onvolledig en gefragmenteerd.

Slechts tien lidstaten hebben gegevens over de totale broeikasgasemissies gerapporteerd. Voor negen daarvan is het mogelijk om 2020 te vergelijken met 2021, en slechts in drie gevallen (Finland, Kroatië en Litouwen) is een waarde gegeven die kan worden toegeschreven aan de slechtst presterende gebouwen. Zeven lidstaten hebben de hoeveelheid directe broeikasgasemissies gespecificeerd.

Bij extrapolatie van de lidstaten die voor beide jaren verslag hebben uitgebracht, is de totale broeikasgasemissie gestegen, maar deze verandering wordt met name veroorzaakt door de toename van de emissies van de sector niet voor bewoning bestemde gebouwen in Griekenland en Spanje. In de woningsector en de sector openbare gebouwen daalden de emissies: deze verandering is met name toe te schrijven aan significante dalingen in Denemarken en Ierland (woningen) en in Ierland, Kroatië en Litouwen (openbare gebouwen).

De gegevens wijzen op een algemene daling in de emissies, die is toe te schrijven aan de slechtst presterende gebouwen. Deze slechtst presterende gebouwen blijven echter en sleutelrol vervullen en hebben een significant effect op de broeikasgasemissies (gemiddeld meer dan op het energieverbruik); zo zijn zij goed voor 35-36 % in de woningsector, 40-42 % in de sector niet voor bewoning bestemde gebouwen en 49-51 % in de sector openbare gebouwen.

In de woningsector laten de gegevens van de acht lidstaten die gegevens hebben gerapporteerd voor 2020 en 2021 zien dat de broeikasgasemissies tussen de twee jaren over het algemeen stabiel is (-0,1 %).

4.3.1.Monitoring van de voortgang op het gebied van broeikasgasemissies

Tabel 10 geeft een samenvatting van de streefcijfers en mijlpalen op het gebied van broeikasgasemissies van gebouwen, zoals gerapporteerd door veertien landen in hun LTRS voor 2020 en hun NECPR voor 2023. De voortgang in de richting van de nationale streefcijfers wordt gemonitord op basis van ton CO2-equivalent, waarbij ofwel alleen de directe emissies (van het gebruik van fossiele brandstoffen in gebouwen), ofwel de totale emissies (met inbegrip van de indirecte emissies van in gebouwen gebruikte elektriciteit en warmte) worden meegerekend. Een paar landen hebben zowel de directe als totale emissies gerapporteerd (Finland, Luxemburg en Spanje).

Concreet geeft de tabel van links naar rechts het volgende weer:

de referentiejaren en -waarden die door landen worden gebruikt om de streefcijfers voor 2030 vast te stellen;

het soort gerapporteerde emissies (ofwel direct, ofwel totaal).

de door de lidstaten gerapporteerde broeikasgasemissies (of de energiebesparing in het geval van Bulgarije) voor 2020 (door twaalf landen) en 2021 (door dertien landen);

de streefcijfers voor 2030 die zijn vastgesteld in de LTRS voor 2020;

de streefcijfers voor 2030 die zijn gerapporteerd in de NECPR voor 2023.

Tabel 10. Samenvatting van de streefcijfers en mijlpalen voor de broeikasgasemissies (MtCO2-eq) van gebouwen, gerapporteerd in de LTRS voor 2020 en NECPR voor 2023 (bron: JRC, op basis van rapportage door de lidstaten, 2023)

Lidstaat

Mijlpalen

Streefcijfers

LTRS

Soort emissies

NECPR

2030

Referentie-

jaar

Waarde (MtCO2-eq)

2020

(MtCO2-eq)

2021

(MtCO2-eq)

LTRS

(MtCO2-eq of %)

NECPR

(MtCO2-eq of %)

Oostenrijk

2020

8,15

Direct

n.b.

n.b.

5,60

5,60

Bulgarije

2020

n.b.

Totaal

n.b.

-0,13

-1,31

-1,31

Denemarken

1990

6,75

Totaal

1,68

1,52

2,03

n.b.

Duitsland

2020

118,00

Direct

122,40

117,00

70

n.b.

Griekenland

2015

6,09

Totaal

n.v.t.

5,44

3,05

n.b.

Spanje

2020

28,42

Direct

25,18

26,71

18,56

23,9 (2025)

Finland

2020

7,81

Totaal

6,94

7,81

2,87

0,65 (2050)

Kroatië

2020

2,17

Direct/totaal

7,21

7,36

2,01

n.b.

Hongarije

2018-20

10,79

Direct

11,90

12,80

8,69

-18-20 %

Ierland

2019

13,50

Totaal

8,89

8,41

7,43

n.b.

Litouwen

2020

5,29

Totaal

5,29

5,30

4,00

4,00

Luxemburg

2020

1,04

Direct

1,04

1,05

0,40

n.b.

Malta

2018

0,71

Totaal

2,58

2,69

0,44

n.b.

Nederland

2020

23,10

Direct

23,30

23,40

15,30

n.b.

Polen

2019

52,00

Direct

n.b.

n.b.

35,00

35,00

Zweden

2018

0,89

Direct

0,59

0,56

0,01

0,01

Slovenië

2020

2,68

Direct

2,78

n.b.

1,45

-45-57 %

Opmerkingen: Bulgarije: broeikasgasemissiereductie; Denemarken, Griekenland, Luxemburg: de LTRS-referentiewaarden komen van het Europees Milieuagentschap (EEA); Spanje: NECPR-streefcijfer voor 2025 (ook gerapporteerd in de LTRS voor 2020); Finland: NECPR-streefcijfer voor 2050 (ook gerapporteerd in de LTRS voor 2020); Kroatië: directe emissies in de LTRS, totale emissies in de NECPR, vergelijking niet mogelijk; Hongarije: 18 % reductie voor openbare gebouwen, 20 % reductie voor woningen (ook gerapporteerd in de LTRS); De LTRS-referentiewaarde is het gemiddelde van de EEA-broeikasgasemissies voor 2018-2020; Malta: er zijn relevante verschillen tussen de LTRS- en NECPR-waarden; de vergelijking kan misleidend zijn vanwege mogelijke inconsistentie of fouten in de rapportage.

Negen landen hebben in de NECPR emissiestreefcijfers gerapporteerd, en deze zijn allemaal aangepast aan de LTRS voor 2020, zodat geen enkel land de ambitie op het gebied van broeikasgasemissiereducties tussen 2020 en 2023 heeft herzien.

Geconstateerd kan worden dat verschillende landen in 2020 (Denemarken, Finland, Ierland, Roemenië, Spanje en Zweden) en in 2021 (Denemarken, Duitsland, Finland, Griekenland, Ierland, Spanje en Zweden) vooruitgang hebben geboekt in de richting van het streefcijfer voor 2030 in vergelijking met het LTRS-referentiejaar. Daarentegen lijken Hongarije en Slovenië enigszins van het goede spoor af te wijken, terwijl Litouwen, Luxemburg en Nederland stabiel lijken te blijven.

4.4.Renovatie gebouwen

Ondanks de centrale rol van renovatie in het energie- en klimaatbeleid en het feit dat sommige lidstaten mijlpalen voor renovatie hebben vastgesteld, zijn de gegevens over renovatiepercentages in de NECPR zeer onvolledig: slechts acht lidstaten hebben op dit gebied verslag uitgebracht. De gegevens zijn ook verstrooid over landen, jaren, grondigheid van de renovatie (licht/medium/grondig), gebruik van gebouwen (wonen/niet voor bewoning bestemd/openbaar) en meeteenheid (gebouweenheden/vloeroppervlak). Dit maakt het erg moeilijk om een volledig overzicht te geven, vergelijkingen uit te voeren en algemene conclusies te trekken op EU-niveau.

De volgende tabellen tonen de gegevens uit de gegevensset die is verzameld voor elke lidstaat die informatie heeft ingediend over het aantal gerenoveerde gebouwen in 2020 en 2021.

Tabel 11. Renovatie van het gebouwenbestand: aantal gebouwen dat is gerenoveerd in 2020 (bron: NECPR, JRC, 2023)

Lidstaat

Soort renovatie

Aantal gebouwen

Woningen

Niet voor bewoning bestemde gebouwen

Openbare gebouwen

Totaal

Slechtste prestaties

Totaal

Slechtste prestaties

Totaal

Slechtste prestaties

EE

TOTAAL

235

n.b.

n.b.

n.b.

13

n.b.

IE

TOTAAL

16 694

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

HR

TOTAAL

3 192

2 685

195

103

122

103

LT

LICHT

405

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

GEMIDDELD

752

n.b.

n.b.

n.b.

25

n.b.

LU

LICHT

5 060

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

GEMIDDELD

1 603

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

GRONDIG

267

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

TOTAAL

6 930

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

Tabel 12. Renovatie van het gebouwenbestand: aantal gebouwen dat is gerenoveerd in 2021 (bron: NECPR, JRC, 2023)

Lidstaat

Soort renovatie

Aantal gebouwen

Woningen

Niet voor bewoning bestemde gebouwen

Openbare gebouwen

Totaal

Slechtste prestaties

Totaal

Slechtste prestaties

Totaal

Slechtste prestaties

BG

TOTAAL

13

13

147

n.b.

n.b.

n.b.

CZ

LICHT

4 901

n.b.

567

567

n.b.

n.b.

GEMIDDELD

3 446

n.b.

726

n.b.

n.b.

n.b.

GRONDIG

3 094

n.b.

571

571

n.b.

n.b.

TOTAAL

11 441

n.b.

1 864

n.b.

n.b.

n.b.

EE

TOTAAL

306

n.b.

n.b.

n.b.

9

n.b.

IE

TOTAAL

14 331

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

HR

LICHT

3 101

2 594

92

n.b.

19

n.b.

GEMIDDELD

91

91

103

103

103

103

TOTAAL

3 192

2 685

195

103

122

103

LT

LICHT

405

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

GEMIDDELD

752

n.b.

n.b.

n.b.

25

n.b.

LU

LICHT

2 979

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

GEMIDDELD

944

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

GRONDIG

157

n.b.

n.b.

n.b.

5

n.b.

TOTAAL

4 080

85 263

0

0

5

n.b.

HU

GRONDIG

478

n.b.

110

n.b.

174

n.b.

Acht lidstaten hebben gegevens over het aantal gerenoveerde gebouwen in 2021gerapporteerd, maar slechts vijf landen hebben vergelijkbare gegevens voor 2020 gerapporteerd, althans voor de woningsector. De vergelijking liet een daling van het aantal gerenoveerde gebouwen in Luxemburg en Ierland zien, en een toename in Estland. Kroatië en Litouwen melden hetzelfde aantal gerenoveerde gebouwen voor 2020 en 2021. Twee landen (Italië en Oostenrijk) hebben alleen gegevens over vloeroppervlak gerapporteerd. Volgens de rapportages is in beide lidstaten het gerenoveerde woonareaal in 2021 toegenomen ten opzichte van 2020, met name in Italië, waar het bijna verdubbelde.

De enige gerapporteerde gegevens over renovatiepercentages zijn afkomstig van Ierland, Hongarije, Litouwen en Luxemburg.

Ierland heeft een renovatiepercentage van 0,83 % voor de woningsector in 2021 gerapporteerd (0,93 % in 2020).

Litouwen heeft voor 2020 de volgende percentages opgegeven: 0,8 % lichte renovaties (wonen); 0,52 % gemiddelde renovaties (wonen) en 0,21 % gemiddelde renovaties (openbaar). Bovendien heeft het land percentages van 0,16 % voor aan grondig gelijkwaardige renovaties van woningen en 0,08 % voor aan grondig gelijkwaardige renovaties in de publieke sector gerapporteerd. De percentages in 2021 waren vergelijkbaar: de enige verandering betrof de percentages voor aan grondig gelijkwaardige renovaties, namelijk 0,37 % voor woningen en 0,05 % voor de publieke sector.

Hongarije heeft gegevens gerapporteerd voor 2021: een renovatiepercentage van 0,02 % voor de woningsector en 0,73 % voor de publieke sector.

Luxemburg heeft aangegeven dat het aantal renovaties in de woningsector laag was (0,011 % voor grondige, 0,064 % voor gemiddelde en 0,18 % voor lichte renovaties in 2021, iets lager dan in 2020). In 2021 werden hogere waarden gerapporteerd voor niet voor bewoning bestemde gebouwen (1,37 % voor gemiddeld renovaties) en openbare gebouwen (0,8 % voor grondige renovaties).

Aanvullende informatie over renovaties is terug te vinden in de mijlpaalindicatoren. Als vooruitgang bij het behalen van zijn streefcijfers heeft Italië bijvoorbeeld voor 2020 en 2021 een virtueel percentage voor (aan grondig gelijkwaardige) renovaties van 2,4 % (2020) en 3,1 % (2021) gerapporteerd.

4.4.1.Monitoring van de voortgang op het gebied van de renovatie van gebouwen

In dit deel wordt een overzicht gegeven van de vooruitgang die de lidstaten hebben geboekt bij de verwezenlijking van het in de LTRS voor 2020 vastgestelde streefcijfer voor de renovatie van gebouwen voor 2030, met gebruikmaking van de voortgangsindicatoren die zijn opgenomen in de NECPR voor 2023. Hieronder volgt een samenvatting van mijlpalen en streefcijfers die uitsluitend betrekking hebben op de renovatie van gebouwen.

Tabel 13. Samenvatting van mijlpalen en streefcijfers voor de renovatie van gebouwen, gerapporteerd in de LTRS voor 2020 en de NECPR voor 2023 (bron: uitwerking van het JRC op basis van rapportage door de lidstaten, 2023)

Lid—staat

Mijlpalen

Streefcijfers

LTRS

NECPR

2030

Ref. 2020

2020

2021

LTRS

NECPR

AT

1,5 % per jaar

3 414 000 m2

3 887 000 m2

1,5 % per jaar

n.b.

BG

n.b.

n.b.

61 672 m2 

22 203 509 m2 (8 %)

22 203 509 m2

HR

0,7 % per jaar

5,0 % cumulatief

3 509 eenheden

3 406 eenheden

2,0 % per jaar

30 838 830 m2 (18 %)

n.b.

CZ

45 % cumulatief  
(269 768 577 m2)

n.b.

12 245 115 m2  
(13 305 eenheden)

55 % cumulatief  
(329 715 928 m2)

n.b.

EE

500 000 m2 cumulatief

401 470 m2 

(248 eenheden)

374 499 m2 

(315 eenheden)

11 880 000 m2

54 000 000 m2 tegen 2050

EL

n.b.

n.b.

n.b.

23 % cumulatief woningsector; 9 % cumulatief buiten de woningsector

12-15 % cumulatief

HU

1,0 % per jaar

n.b.

347 353 m2

(762 eenheden)

3 % per jaar, woningen

5 % per jaar, openbare gebouwen

20 % cumulatief BENG’s

20 % cumulatief BENG’s

IE

n.b.

2 283 237 m2

(16 694 eenheden)

2 032 831 m2

(14 331 eenheden)

500 000 woningen cumulatief

100 % openbare gebouwen

33 % commerciële gebouwen

500 000 woningen cumulatief

100 % openbare gebouwen

33 % commerciële gebouwen

IT

0,86 % per jaar

8 559 693 m2

2,4 % per jaar, woningsector

0,4 % per jaar, buiten de woningsector

16 754 527 m2

3,1 % per jaar, woningsector

0,3 % per jaar, buiten de woningsector

1,9 % per jaar woningsector; 2,8 % per jaar buiten de woningsector

1,9 % woningsector

2,8 % buiten de woningsector

3 200 000 m2 cumulatief, openbare gebouwen

LV

3,0 % per jaar (678 460 m2) cumulatief, openbare gebouwen

96 739 m2 openbare gebouwen

63 769 m2 openbare gebouwen

8 100 eenheden meergezinswoningen (30 %) en 7 500 eenheden eengezinswoningen

500 000 m2 openbare gebouwen

500 000 m2 openbare gebouwen

LT

29 471 000 m2 cumulatief (58 774 eenheden)

29 471 000 m2 cumulatief (58 774 eenheden)

30 204 000 m2 cumulatief

(59 551 eenheden)

17 % cumulatief

(49 782 000 m²; 99 281 eenheden)

17 % cumulatief

(49 782 000 m²; 99 281 eenheden)

LU

10-14 % cumulatief, woningsector

85 093 m2 

(6 930 eenheden)

85 263 m2

(4 080 eenheden)

3 % per jaar woningsector

(4 500 eenheden/jaar)

3 % per jaar woningsector

MT

0,5 % per jaar (0,7 % per jaar 2025)

79 eenheden, grondig gerenoveerd

329 eenheden met EE-pakket

65 eenheden, grondig gerenoveerd

654 eenheden met EE-pakket

5-6 % per jaar, woningsector

8 950 grondig gerenoveerd

42 600 eenheden met EE-pakket

400-450 per jaar grondig gerenoveerd tegen 2024, 1 800 eenheden per jaar met EE-pakket tegen 2023

NL

n.b.

n.b.

n.b.

1 500 000 woningen

1,5 miljoen koopwoningen en 1 miljoen huurwoningen.

15 % slechtst presterende niet voor bewoning bestemde gebouwen met labels G tot en met C in 2027; 15 % slechtst presterende niet voor bewoning bestemde gebouwen met labels F tot en met C in 2030

PL

n.b.

n.b.

n.b.

3,6 % per jaar (236 000/jaar)

2 360 000 cumulatief

2 400 000 cumulatief, eenheden

(500 000 grondige renovatie)

PT

n.b.

n.b.

n.b.

69 % cumulatief, gebouwen (363 680 501 m2)

363 680 501 m2

SI

1 795 000 m2 cumulatief, openbare gebouwen

n.b.

n.b.

29 733 000 m2 cumulatief (23 333 000 m2 cumulatief, woningsector)

23 279 000 m2 cumulatief, woningsector

Opmerkingen: Oostenrijk, Bulgarije, Malta: NECPR-waarden alleen voor woningen; Tsjechië: eigen berekening van het gerenoveerde vloeroppervlak 2020 op basis van de LTRS voor 2020; Ierland: NECPR-waarden alleen voor woningen; Italië: Absolute NECPR-waarden (vloeroppervlak), alleen voor woningen; Het renovatiepercentage wordt berekend als het aandeel van het gerenoveerde vloeroppervlak in een bepaald jaar ten opzichte van het totale vloeroppervlak van bestaande gebouwen in 2020.

Als de LTRS’s voor 2020 worden vergelijken met de NECPR-streefcijfers voor renovatie van gebouwen voor 2023, blijkt dat alleen Nederland zijn ambitie heeft herzien door aanvullende streefcijfers op te nemen, zoals het uitfaseren van slechtst presterende niet voor bewoning bestemde gebouwen (zonder echter voortgangsindicatoren te rapporteren). Daarentegen lijken de Griekse streefcijfers niet op elkaar afgestemd; het LTRS-streefcijfer heeft echter alleen betrekking op upgrades van de bouwschil, terwijl het NECPR-streefcijfer verwijst naar een bredere verbetering van de energie-efficiëntie.

Om een beter overzicht te krijgen van de wijze waarop landen vooruitgang boeken bij het behalen van de streefcijfers voor de renovatie van gebouwen voor 2030, toont figuur 2 de NECPR-waarden voor 2020 en 2021, genormaliseerd met het LTRS-streefcijfer voor 2030. Vanwege inconsistenties in de rapportage in tabel 13 was een dergelijke analyse slechts voor vijf landen mogelijk (in de figuur hieronder zijn twee indicatoren voor Malta opgenomen). Om redenen van vergelijkbaarheid wordt in de grafiek het jaar 2020 als basisjaar beschouwd, terwijl de prestaties van vóór dit jaar niet in aanmerking worden genomen.

Figuur 2. Illustratie van de nationale vooruitgang bij het behalen van het streefcijfer voor de renovatie van gebouwen voor 2030. Voortgangsindicatoren worden gegeven als de verhouding tussen waarden voor elk geannoteerd jaar en het streefcijfer voor 2030 (bron: JRC, op basis van rapportage door de lidstaten, 2023)

Estland, Litouwen en Tsjechië monitoren het gerenoveerde vloeroppervlak van alle gebouwcategorieën, terwijl Letland zich richt op het gerenoveerde vloeroppervlak van openbare gebouwen. Malta monitort het aantal gebouwen dat grondig wordt gerenoveerd, evenals gebouwen die zijn gerenoveerd met een energie-efficiëntiepakket dat eerder is vastgesteld in de LTRS.

Geconstateerd kan worden dat alle landen die hierover hebben gerapporteerd enige vooruitgang in de richting van het streefcijfer voor 2030 boeken (hoe hoger het percentage, hoe dichter bij het bereiken van het streefcijfer). Letland en Tsjechië hebben de grootste vooruitgang geboekt; Letland richt zich echter alleen op de renovatie van openbare gebouwen waarvoor het renovatiepercentage ten minste 3 % bedraagt, zoals vereist in artikel 5 van de richtlijn energie-efficiëntie (artikel 6 van de herziene richtlijn energie-efficiëntie, 2023/1791). Tsjechië heeft in 2020 al 45 % gerenoveerd vloeroppervlak gerapporteerd en het doel voor 2030 vastgesteld op 55 %, maar ongeveer 30 % betreft lichte renovatie, terwijl voor 2030 grondige renovatie slechts 5 % uitmaakt. Malta heeft de minste vooruitgang geboekt. Het is van plan om in de periode 2021-2030 8 950 gebouwen grondig te renoveren en in dezelfde periode 42 600 gebouwen te renoveren. De streefcijfers van Malta lijken zeer ambitieus, aangezien in 2022 slechts ongeveer 1,5 % is bereikt, terwijl in de LTRS een indicatieve geschatte waarde in 2022 van ongeveer 15 % was vermeld.

4.5.Mijlpaalindicatoren

Met een goede mate van volledigheid bevatten de NECPR’s een grote verscheidenheid aan specifieke mijlpalen en indicatoren die door de lidstaten zijn vastgesteld. Het is moeilijk om alle indieningen samen te vatten. Tabel 14 geeft een overzicht van de beschikbare informatie: in elf gevallen worden de streefcijfers en de vooruitgang allemaal duidelijk gespecificeerd en gekwantificeerd, terwijl in de overige landen enkele waarden voor de streefcijfers of de vooruitgang ontbreken, waardoor de rapportage slechts gedeeltelijk compleet is. De grote meerderheid van de lidstaten rapporteert streefcijfers voor 2030. In sommige gevallen hebben zijn er ook tussentijdse of toekomstgerichte streefcijfers (2040, 2050) vastgesteld. Drie lidstaten (Estland, Finland en Slowakije) hebben alleen streefcijfers voor 2050 gerapporteerd.

Tabel 14. Overzicht van mijlpalen en indicatoren (bron: NECPR-rapportage 2023, JRC, 2023)

Lidstaat

Aantal mijlpaalindicatoren

Kwantificering streefcijfer

Kwantificering vooruitgang

Doeljaar

BE

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

BG

3

ja

ja

2030

CZ

1

ja

ja

2030

DK

4

ja

ja

Meerdere (2030; 2040; 2050)

DE

1

ja

ja

2030

EE

1

ja

nee

2050

EL

2

ja

gedeeltelijk

2030

IE

8

gedeeltelijk

nee

2030

ES

8

gedeeltelijk

ja

Meerdere (2030; 2025)

FR

1

ja

ja

2030

HR

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

IT

3

ja

gedeeltelijk

2030

CY

3

ja

gedeeltelijk

Meerdere (2030; 2040)

LV

1

ja

ja

2030

LT

13

ja

ja

2030

LU

3

ja

ja

Meerdere (2030; 2040)

HU

5

ja

ja

2030

MT

3

ja

ja

Meerdere (2030; 2024; 2023)

NL

6

ja

nee

Meerdere (2030; 2027; 2023)

AT

15

ja

nee

Meerdere (2030; 2040; 2050)

PL

6

ja

ja

Meerdere (2030; 2040)

PT

6

ja

ja

Meerdere (2030; 2040; 2050)

RO

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

SI

19

ja

ja

2030

SK

1

ja

nee

2050

FI

2

ja

gedeeltelijk

2050

SE

66

gedeeltelijk

ja

2030

De mijlpalen en streefcijfers kunnen worden onderverdeeld in drie hoofdcategorieën:

Verbetering van het gebouwenbestand: 36 % van de gerapporteerde mijlpalen houdt verband met verbetering van het gebouwenbestand, die het vaakst wordt vermeld. Zestien lidstaten hebben ten minste één streefcijfer of mijlpaal binnen deze doelstelling gerapporteerd, met verschillende benaderingen en indicatoren: van de indicatie van een renovatiepercentage (bv. Griekenland, Italië, Litouwen, Luxemburg), een streefcijfer voor het te renoveren vloeroppervlak/aantal gebouwen (bv. Bulgarije, Nederland, Letland, Litouwen), een specifieke toename van het aandeel BENG’s (bv. Hongarije, Slovenië) en een toename van het aandeel gebouwen in hoge energieklassen (bv. Litouwen, Zweden) tot de geleidelijke uitfasering van de slechtst presterende gebouwen (bv. Litouwen, Nederland). Eén land (Ierland) heeft een specifiek streefcijfer vastgesteld voor sociale huisvesting, terwijl sommige landen specifieke renovatiestreefcijfers hebben opgegeven voor gebouwen die eigendom van de staat of de centrale overheid zijn (bv. Italië, Nederland). Onder de lidstaten die een renovatiepercentage hebben aangegeven: heeft Griekenland een streefcijfer voor renovatie van 12-15 % gerapporteerd, zonder verdere specificaties, en heeft Litouwen gemeld dat tegen 2030 een renovatiepercentage van 17 % moet worden bereikt, met aanvullende streefcijfers uitgedrukt in het aantal gebouwen en het vloeroppervlak dat moet worden gerenoveerd. Italië heeft een streefcijfer van 1,9 % per jaar vastgesteld als gemiddeld percentage voor grondige renovaties (virtueel of gelijkwaardig aan grondig) in de woningsector vergeleken met het totale aantal m2 bestaande woongebouwen in 2020. Luxemburg rapporteert een jaarlijks percentage voor de renovatie bouwschillen van 3 % van het totale aantal wooneenheden dat vóór 1991 is gebouwd.    

Vermindering van het energieverbruik: Achttien lidstaten hebben ten minste één streefcijfer of mijlpaal met betrekking tot de vermindering van het energieverbruik gerapporteerd.

Vermindering van de broeikasgasemissies: Tien lidstaten hebben ten minste één streefcijfer of mijlpaal met betrekking tot het verminderen van de CO2- of broeikasgasemissies gerapporteerd. Deze doelstelling vertegenwoordigt 10 % van het totale aantal gerapporteerde streefcijfers en mijlpalen en houdt hier voornamelijk verband met de vermindering van het gebruik van niet-hernieuwbare energie 17 . Sommige landen behandelen, in de in de NECPR’s vermelde sectoroverschrijdende beleidslijnen en maatregelen en, minder vaak, in die voor de gebouwensector, aspecten van hulpbronnenefficiëntie en circulariteit, maar lijken niet te beschikken over een systeem van mijlpalen en indicatoren om specifiek de vooruitgang op dit gebied te meten.

Andere gerapporteerde streefcijfers zijn onder meer technische systemen (bv. Ierland, Zweden) en de installatie van zonnepanelen (bv. Malta); informatie, advies, energieaudits voor kmo’s en burgers (bv. Hongarije).

4.6.Bijdrage aan de streefcijfers van de Unie

Volgens de NECPR-eisen moeten lidstaten beschrijven hoe de vooruitgang met betrekking tot de mijlpalen in de langetermijnrenovatiestrategie heeft bijgedragen tot de verwezenlijking van de energie-efficiëntiedoelstellingen van de Unie overeenkomstig Richtlijn 2012/27/EU. Deze eis staat open voor beschrijvende en/of kwantitatieve informatie, en uit de antwoorden blijkt dat dit door de lidstaten op verschillende manieren is geïnterpreteerd. Aangezien dit een verplicht element is, ligt het rapportagepercentage op dit gebied bijna op 100 % van de ingediende NECPR’s. De antwoorden bevatten in sommige gevallen echter geen verwijzingen naar specifieke mijlpalen of streefcijfers, waardoor er ruimte is voor verbeteringen en verdere specificatie.

In de evaluatie van de Commissie hebben vijf lidstaten geen bevredigend niveau van uitwerking en details verstrekt. Negen lidstaten hebben belangrijke informatie verstrekt, maar deze is niet volledig afgestemd op het verzoek: in de meeste gevallen specificeren ze hun vooruitgang in de richting van nationale mijlpalen en streefcijfers, zonder de EU-streefcijfers te vermelden. Elf lidstaten hebben het verzoek zowel kwalitatief als kwantitatief beantwoord, ook al kunnen in sommige gevallen meer details en verwijzingen naar indicatoren helpen om een volledig beeld te geven van de bijdrage van de vooruitgang.

5.Bijna-energieneutrale gebouwen

5.1.BENG-prestatieniveau

De richtlijn energieprestatie van gebouwen vereist vanaf eind 2020 bijna-energieneutrale gebouwen (BENG’s) als streefcijfer voor nieuwe gebouwen in de lidstaten. In dit verslag wordt de vooruitgang bij de implementatie van BENG geëvalueerd aan de hand van de vastgestelde definities en de toepassing in de lidstaten.

Sinds juni 2023 hebben alle landen een definitie van BENG voor nieuwe gebouwen ingevoerd, terwijl slechts enkele landen geen specifieke definitie voor BENG-renovatie hebben. Landen zonder definitie van BENG-renovatie hebben verslag uitgebracht over ofwel een belangrijke renovatiedefinitie, vereisten voor gebouwcomponenten die worden gerenoveerd (bv. de U-waarde), of de BENG-definitie voor nieuwe gebouwen. De meest gebruikelijke aanpak is gebaseerd op de energiebalans gedurende een jaar op gebouwniveau, inclusief hernieuwbare energiebronnen ter plaatse, in de buurt en verder weg, waarbij als indicator de primaire energiebehoefte voor verwarming, koeling, ventilatie, warm water voor huishoudelijk gebruik, ingebouwde verlichting en hulpenergie wordt gebruikt 18 .

De eisen voor hernieuwbare energie worden gekwantificeerd in bijna 70 % van de BENG-definities voor nieuwe gebouwen (als % of absolute waarde in kWh/(m2/j)) en in meer dan 40 % voor bestaande gebouwen die BENG-renovatie ondergaan. Het minimale aandeel hernieuwbare energie voor nieuwe gebouwen varieert tussen 20 % en 60 %. Thermische zonne-energie, zonnepanelen, biomassa en windenergie zijn de technologieën voor hernieuwbare energie waarvan wordt aangegeven dat ze in de lidstaten vaker worden toegepast.

Veel definities zijn gebaseerd op de vergelijking met nationale referentiegebouwen of op een formule met aanvullende indicatoren in plaats van een vaste energie-indicator. Bovendien hebben verschillende landen uiteenlopende prestatiewaarden op basis van gebouwtypen, geometrie (verwarmd/gekoeld vloeroppervlak), klimaatzone en andere parameters. Daarom waren schattingen en veronderstellingen nodig om vergelijkbare BENG-prestatiewaarden te verkrijgen 19 . De nadruk ligt op de maximaal toegestane vraag naar niet-hernieuwbare primaire energie, die volgens de meeste definities wordt afgebakend. Wanneer de lidstaten verwijzen naar de totale primaire energie, is het aandeel niet-hernieuwbare energie berekend op basis van de eisen voor hernieuwbare energie 20 .

Op basis van de nationale definities is een schatting gemaakt van het BENG-prestatieniveau in de lidstaten en gemiddeld op EU-niveau, uitgedrukt in de vraag naar niet-hernieuwbare primaire energie (kWh/(m2/j)). De gemiddelde vraag naar niet-hernieuwbare primaire energie voor nieuwe eengezinswoningen varieert van slechts 15 kWh/(m2/j) tot 95 kWh/(m2/j) met een gemiddelde op EU-niveau van 52 kWh/(m2/j) (figuur 3). Voor nieuwe kantoren varieert het geschatte prestatieniveau tussen 20 en 220 kWh/(m2/j) met een EU-gemiddelde van 76 kWh/(m2/j) (figuur 4).

Figuur 3. De BENG-energieprestaties van nieuwe woningen (eengezinswoningen), uitgedrukt in de vraag naar niet-hernieuwbare primaire energie in kWh/(m2/j) (bron: schatting van het JRC op basis van de rapportage door de lidstaten, 2023)


Figuur 4. De BENG-energieprestaties van nieuwe niet voor bewoning bestemde gebouwen (kantoren), uitgedrukt in de vraag naar niet-hernieuwbare primaire energie in kWh/(m2/j) (bron: schatting van het JRC op basis van de rapportage door de lidstaten, 2023)

Voor bestaande gebouwen die worden gerenoveerd tot BENG-niveau varieert de gemiddelde vraag naar niet-hernieuwbare primaire energie tussen 35 kWh/(m2/j) en 125 kWh/(m2/j) met een EU-gemiddelde van 70 kWh/(m2/j) voor eengezinswoningen (figuur 5), terwijl deze voor kantoren varieert tussen 30 en 270 kWh/(m2/j) met een EU-gemiddelde van 100 kWh/(m2/j) (figuur 6).

Figuur 5. BENG-energieprestaties van gerenoveerde woningen (eengezinswoningen), uitgedrukt in de vraag naar niet-hernieuwbare primaire energie in kWh/(m2/j) (bron: schatting van het JRC op basis van de rapportage door de lidstaten, 2023) 

Figuur 6. BENG-energieprestaties van gerenoveerde niet voor bewoning bestemde gebouwen (kantoren), uitgedrukt in de vraag naar niet-hernieuwbare primaire energie in kWh/(m2/j) (bron: schatting van het JRC op basis van de rapportage door de lidstaten, 2023)

In de meeste gevallen zijn de BENG-vereisten voor nieuwe gebouwen strenger dan die voor na renovatie. Gemiddeld is de BENG-vraag naar niet-hernieuwbare primaire energie van nieuwe gebouwen ongeveer 30 % lager dan die van gerenoveerde gebouwen. Dit kan ook worden verklaard door het feit dat de eisen voor hernieuwbare energie vaker worden toegepast en strenger zijn voor nieuwe gebouwen dan voor bestaande gebouwen.

Wat de bouwschil betreft, worden in ongeveer 80-85 % van de huidige BENG-definities de eisen voor thermische transmissie (de U-waarde, uitgedrukt in W/m2K) voor zowel nieuwe als bestaande BENG-gebouwen opgenomen. De waarden variëren tussen 0,09-0,49 W/m2K voor daken en 0,13-1,57 W/m2K voor muren.

De meest voorkomende BENG-technologieën omvatten zowel passieve oplossingen (bv. zonneschermen, natuurlijke ventilatie en verlichting, nachtkoeling) als actieve oplossingen (bv. mechanische ventilatie met warmteterugwinning, warmtepompen in combinatie met efficiënte verlichting, apparaten en bouwschil). Verschillende lidstaten hebben ook specificaties voor koelsystemen en verlichting opgesteld.

5.2.Invoering van BENG

In de beschikbare NECPR’s voor 2023 wordt door vijftien landen de vooruitgang op weg naar bijna-energieneutrale gebouwen gerapporteerd, met een over het algemeen lage mate van volledigheid in de uitsplitsing.

Wat het aantal gebouwen betreft, hebben zestien landen informatie verstrekt over BENG, maar slechts voor twaalf daarvan is het mogelijk om de gegevens van 2021 en 2022 te vergelijken. In deze gevallen, met als enige uitzondering Roemenië en de gerenoveerde BENG’s in Hongarije, is het aantal nieuwe en gerenoveerde BENG’s tussen 2022 en 2021 aanzienlijk gestegen. In zes landen is het totale aantal BENG’s in de beoordelingsperiode meer dan verdubbeld. Bij het samenvoegen van de lidstaten die gegevens voor beide jaren hebben gerapporteerd, steeg het totale aantal BENG’s met 12 %.

Tabel 15. Nieuw en gerenoveerd BENG — aantal gebouwen (bron: NECPR’s 2023, BENG-gegevensverzameling, JRC, 2023)

2022

2021

Jaren (indien anders dan 2021, 2022)

Totaal

Nieuw

Gerenoveerd

Totaal

Nieuw

Gerenoveerd

Totaal

Nieuw

Gerenoveerd

Jaar

Bron

AT

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

56 604

n.b.

2021-2022

BENG-gegevensverzameling

BE – WA

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

9 300 bouweenheden

7 000 bouweenheden***

Januari 2023 (nieuwe woning), januari 2022 (nieuw, niet voor bewoning bestemd), tot op heden (gerenoveerd) BENG-tabellen

BENG-gegevensverzameling

BE – FL

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

413 000

3 000 000***

Sinds 2006 (nieuw), sinds 2015 (gerenoveerd)

BENG-gegevensverzameling

CZ

n.b.

n.b.

1 297

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

797 222

n.b.

Sinds 2020

BENG-gegevensverzameling, NECPR

CY

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

19 227

16 798

2 479

n.b.

BENG-gegevensverzameling

DK

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

69 381

17 307

n.b.

BENG-gegevensverzameling

EE

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

3 052

4 000

2020-2023 (nieuw), n.b. (gerenoveerd)

LTRS 2020, gebouwenregister

EL

18 614

1 281

17 333

12 721

493

12 228

NECPR

HR

3 346

3 048

298

1 361

1 193

168

NECPR

FR

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

DE

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

125 313

n.b.

BENG-gegevensverzameling

IE

20 305

19 898

407

9 133

8 773

360

n.b.

64 534***

27 281***

Tegen eerste kwartaal 2023 (nieuw), tot op heden (gerenoveerd)

BENG-gegevensverzameling, NECPR

IT

10 830

8 863

1 967

7 307

6 603

704

NECPR

LT

186

183

3

81

79

2

NECPR

LU

7 630

7 630

n.b.

3 680

3 680

n.b.

NECPR

HU

12 212

11 436

1 083

7 258

6 491

1 284

NECPR

MT

4 747

n.b.

n.b.

4 615

n.b.

n.b.

32 077

n.b.

BENG-gegevensverzameling, NECPR

NL

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

146 500 bouweenheden

4 800***

Januari 2023 (nieuw), 2015-2020 (gerenoveerd)

BENG-gegevensverzameling

PT

553

535

18

11

11

0

NECPR

RO

50 565

n.b.

n.b.

58 728

n.b.

n.b.

NECPR

SI

n.b.

n.b.

n.b.

165

156

9

NECPR

SK

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

21 940

3 390

Status: april 2023

BENG-gegevensverzameling, Inforeg

FI

171 452*

n.b.

n.b.

163 843

n.b.

n.b.

n.b.

50 053

28 000**

2.3.2023 (nieuw), n.b. (gerenoveerd)

NECPR, energiatodistusrekisteri.fi

SE

25 007

n.b.

n.b.

21 770

n.b.

n.b.

NECPR

* Gegevens die voor sommige landen in de NECPR worden gerapporteerd, kunnen wijzen op de totale cumulatieve waarden en niet alleen op de waarden die in een bepaald jaar in de lidstaten zijn gerealiseerd (gebouwd of gerenoveerd). Deze informatie is niet gespecificeerd in de NECPR.

** Schatting op basis van de energiecertificaatindustrie.

*** Alleen woningen.

Vijftien lidstaten hebben de vooruitgang van BENG’s rapporteerden op het gebied van vloeroppervlakken; de details worden weergegeven in tabel 16. De gerapporteerde gegevens, ook gemeten in termen van vloeroppervlak, tonen een algemene toename van de toepassing van BENG’s in de afgelopen twee jaar. Evenals in andere delen van de NECPR’s laten de schaarste en de fragmentatie van de beschikbare gegevens echter nauwelijks algemene conclusies toe.

Tabel 16. Nieuw en gerenoveerd BENG — vloeroppervlak (m2) (bron: NECPR, JRC, 2023)

Lidstaat

2022

2021

Totaal

Nieuw

Gerenoveerd

Totaal

Nieuw

Gerenoveerd

DE

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

32 622 000,0

n.b.

EL

3 153 786,0

552 438,0

2 601 348,4

2 358 141,0

236 198,0

2 121 942,0

IE

3 323 271,0

3 135 115,0

188 156,0

1 693 395,0

1 636 632,0

56 763,0

FR

n.b.

n.b.

n.b.

n.b.

52 821 414

n.b

HR

1 782 998,5

1 608 124,7

174 873,7

781 875,2

671 734,5

110 140,8

IT

1 309 068,0

990 388,0

318 680,0

1 046 771,0

823 754,0

223 017,0

LT

334 650,0

331 831,0

2 818,0

773 593,0

201 378,0

2 623,0

LU

920 046,0

920 046,0

0

1 919 019,0

1 919 019,0

0

HU

4 422 995,0

3 937 395,0

562 101,0

3 143 370,0

2 778 994,0

487 395,0

MT

620 515,0

n.b.

n.b.

645 116,0

n.b.

n.b.

PT

129 983,0

118 306,0

11 677,0

1 700,0

1 700,0

0

RO

15 233 996,0

n.b.

n.b.

15 396 972,0

n.b.

n.b.

SI

n.b.

n.b.

n.b.

61 837,0

60 067,0

1 770,0

FI

49 694 834,0

n.b.

n.b.

46 798 291,0

n.b.

n.b.

SE

18 570 000,0

n.b.

n.b.

16 100 000,0

n.b.

n.b.

Opmerkingen: Gegevens die voor sommige landen in de NECPR worden gerapporteerd, kunnen wijzen op de totale cumulatieve waarden en niet alleen op de waarden die in een bepaald jaar in de lidstaten zijn gerealiseerd (gebouwd of gerenoveerd). Deze informatie is niet gespecificeerd in de NECPR. De berekende waarden worden vetgedrukt weergegeven.

Met betrekking tot informatie over BENG’s die is gerapporteerd in de concept-NECPR’s die tot juli 2023 zijn ingediend, hebben sommige landen specifieke maatregelen voor BENG’s gerapporteerd Het soort instrument van deze maatregelen is in de meeste gevallen regelgeving/economisch (Cyprus, Estland, Finland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal en Spanje), gevolgd door informatie/onderwijs (Kroatië, Portugal en Spanje) en planning (Litouwen).

In het voorstel tot herschikking van de richtlijn energieprestatie van gebouwen wordt de nieuwe definitie van emissievrije gebouwen ingevoerd, die de nieuwe standaard zal worden voor gebouwen die nieuw worden gebouwd of grondig worden gerenoveerd en zal uitmonden in de visie voor 2050 van een koolstofvrij gebouwenbestand. In het concept van emissievrije gebouwen wordt ook aandacht besteed aan aspecten als circulariteit en hulpbronnenefficiëntie, bijvoorbeeld door de berekening van het aardopwarmingspotentieel gedurende de levenscyclus. Dit wordt vanaf 2030 een verplichte indicator die moet worden berekend en vermeld in de energieprestatiecertificaten voor alle nieuwe gebouwen.

6.Vooruitgang geboekt bij de uitvoering van het Werkplan ecologisch ontwerp en energie-etikettering 2022-2024

Wat de introductie van energiezuinigere en duurzamere apparaten en producten betreft, is vooruitgang geboekt bij de uitvoering van het Werkplan ecologisch ontwerp en energie-etikettering 2022-2024 21 , dat op 30 maart 2022 is vastgesteld.

Er zijn nieuwe regels opgesteld voor het stand-byverbruik van elektrische apparaten, voor smartphones/tablets, voor wasdrogers en voor toestellen voor lokale ruimteverwarming, en verschillende andere evaluaties zullen eind 2024 voltooid of gestart zijn. Ook wordt de laatste hand gelegd aan een gedragscode voor energieslimme toestellen, met als doel om het flexibiliteitspotentieel van apparaten te mobiliseren door middel van interoperabele oplossingen.

Tegelijkertijd zijn nieuwe maatregelen genomen om de naleving en het markttoezicht te vergemakkelijken en is, samen met REPowerEU, de toegang van het algemene publiek tot de databank van het Europees productregister voor energie-etikettering (EPREL) 22 gelanceerd, waardoor burgers en overheidsafnemers een baanbrekend nieuw instrument in handen hebben gekregen om efficiënte producten te vinden tussen alle producten die op de interne markt van de EU beschikbaar zijn. Een nieuw webportaal dat burgers, het bedrijfsleven en de autoriteiten gemakkelijker toegang biedt tot gerichte informatie over dit beleid, is in voorbereiding en zal naar verwachting begin 2024 worden gelanceerd.

Een overzicht van de status en de vooruitgang van afzonderlijke onderdelen van het werkplan is te vinden in tabel 17.

Tabel 17. Overzicht van de status en vooruitgang van afzonderlijke onderdelen van het Werkplan ecologisch ontwerp en energie-etikettering.

Productgroep 23

Soort(en) maatregelen 24

Relevante wetgeving 25

Uiterste datum voor evaluaties, beoordelingen en/of schaalaanpassing 26

Status/vervolgstappen

REO

EV

VO

Verwarming en koeling

Ruimte- en combinatieverwarmers

X

Verordening (EU) 813/2013

Richtlijn 92/42/EEG van de Raad  

26.9.2018

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal  
Publicatie voor feedback in het eerste kwartaal van 2024

X

Verordening (EU) 811/2013

16.9.2018

2.8.2025

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal  
Publicatie voor feedback in het eerste kwartaal van 2024

Boilers/opslagtanks + zonne-energie-installaties

X

Verordening (EU) 814/2013

26.9.2018

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal  
Publicatie voor feedback in het eerste kwartaal van 2024

X

Verordening (EU) 812/2013

26.9.2018

2.8.2025

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal  
Publicatie voor feedback in het eerste kwartaal van 2024

Toestellen voor lokale ruimteverwarming

(etikettering in dezelfde verordening)

Toestellen voor lokale ruimteverwarming die vaste brandstof gebruiken

X

Verordening (EU) 2015/1188

1.1.2018

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal

X

Verordening (EU) 2015/1186

2.8.2023

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal

X

Verordening (EU) 2015/1185

1.1.2024

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal

Airconditioners (incl. lucht-lucht-warmtepompen)

X

Verordening (EU) 206/2012

30.3.2017

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal  
Publicatie voor feedback in het eerste kwartaal van 2024

X

Verordening (EU) 626/2011

26.7.2016

2.8.2023

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal  

Publicatie voor feedback in het eerste kwartaal van 2024

Verwarmingsketels voor vaste brandstoffen

X

Verordening (EU) 2015/1189

1.1.2022

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal

X

Verordening (EU) 2015/1187

1.1.2022

Nog te starten  Link naar het Geef uw mening-portaal

Producten voor luchtverwarming/-koeling

X

Verordening (EU) 2016/2281

1.1.2022

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal

Andere productgroepen met energielabels waarvan de schaal moet worden aangepast

Ventilatie-eenheden (etikettering alleen voor woningen)

X

Verordening (EU) 1253/2014

1.1.2020

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal  

X

Verordening (EU) 1254/2014

1.1.2020

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal

Droogmachines

X

Verordening (EU) 932/2012

2.11.2017

Gepland:  Link naar het Geef uw mening-portaal  
Vastgesteld — in afwachting van de bezwaartermijn vóór publicatie in het Publicatieblad. 
Link naar het transparantieregister.

X

Verordening (EU) 392/2012

29.5.2017

2.8.2023

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal Voor goedkeuring en publicatie in het Publicatieblad ter controle toegezonden. 
Link naar de Reg.Com.

Stofzuigers

X

*

Verordening (EU) 666/2013

2.8.2018

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal  *(nieuwe EV: Link naar het Geef uw mening-portaal )

Kooktoestellen voor huishoudelijk gebruik: ovens, afzuigkappen, kookplaten (NB: geen etiket voor kookplaten)

X

Verordening (EU) 66/2014

20.2.2021

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal

X

Verordening (EU) 65/2014

2.8.2023

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal

Andere prioritaire beoordelingen

Horizontaal: Verbruik in stand-by-/uit-modus

X

Verordening (EG) 1275/2008

7.1.2016

Vastgesteld en gepubliceerd in het Publicatieblad  

Waterpompen

X

Verordening (EU) 547/2012

15.7.2016

Gepland:  Link naar het Geef uw mening-portaal

Industriële ventilatoren

X

Verordening (EU) 327/2011

26.4.2015

Interne kortsluiting

Circulatoren

X

Verordening (EG) 641/2009

1.1.2017

Externe stroombronnen

X

Verordening (EU) 2019/1782

14.11.2022

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal

Computers

X

*

Verordening (EU) 617/2013

17.1.2017

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal *(nieuwe EV: Link naar het Geef uw mening-portaal )

Eenvoudige decoderkastjes

X

Verordening (EU) 107/2009

25.2.2014

Vervallen

Banden

X 27

Verordening (EU) 2020/740

1.6.2025

Nog te starten.

Overige herzieningen

Servers en producten voor gegevensopslag

X

Verordening (EU) 2019/424

31.3.2022

Nog te starten.

Horizontaal: kaderwetgeving inzake energie-etikettering.

X

Verordening (EU) 2017/1369

2.8.2025

Nog te starten.

Lasuitrusting

X

Verordening (EU) 2019/1784

14.11.2024

Nog te starten.

Vermogenstransformatoren

X

Verordening (EU) 548/2014

1.7.2023

Nog te starten.

Elektromotoren + variabele snelheidsaandrijvingen

X

Verordening (EU) 2019/1781

14.11.2023

Nog te starten.

Professionele koelapparatuur

X

Verordening (EU) 2015/1095

25.5.2020

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal

X

Verordening (EU) 2015/109 4

25.5.2020

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal

Tv’s/elektronische displays

X

Verordening (EU) 2019/2021

25.12.2022

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal

X

Verordening (EU) 2019/2013

25.12.2022

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal

Lichtbronnen en (alleen voor ecologisch ontwerp) afzonderlijke schakeltoestellen

X

Verordening (EU) 2019/2020

25.12.2024

Nog te starten.

X

Verordening (EU) 2019/2015

25.12.2024

Nog te starten.

Huishoudelijke afwasmachines

X

Verordening (EU) 2019/2022

25.12.2025

Nog te starten.

X

Verordening (EU) 2019/2017

25.12.2025

Nog te starten.

Huishoudelijke afwasmachines + wasdrogers

X

Verordening (EU) 2019/2023

25.12.2025

Nog te starten.

X

Verordening (EU) 2019/2014

25.12.2025

Nog te starten.

Koelapparaten (waaronder koelkasten en diepvriezers voor huishoudelijk gebruik)

X

Verordening (EU) 2019/2019

25.12.2025

Nog te starten.

X

Verordening (EU) 2019/2016

1.1.2021

25.12.2025

Nog te starten.

Koelapparaten met een verkoopfunctie

X

Verordening (EU) 2019/2024

25.12.2023

Nog te starten.

X

Verordening (EU) 2019/2018

25.12.2023

Nog te starten.

X

Verordening (EU) 2015/1187

1.1.2022

2.8.2025

Nog te starten.

Beeldapparatuur.

X

COM(2013) 23

n.b.

Overlegforum, vierde kwartaal

Spelconsoles

X

COM(2015) 178

n.b.

Overlegforum, vierde kwartaal

Nieuw gereguleerde producten

Smartphones, andere mobiele telefoons dan smartphones, draadloze telefoons en slatetablets

X

Verordening (EU) 2023/1670

n.b.

Vastgesteld en gepubliceerd in het Publicatieblad

X

Verordening (EU) 2023/1669

n.b.

Vastgesteld en gepubliceerd in het Publicatieblad

Fotovoltaïsche panelen

X

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal

X

Gepland: Link naar het Geef uw mening-portaal

Lagetemperatuurstralers

X

n.b.

Nog te starten.

Oplaadstations voor elektrische voertuigen

X

X

n.b.

Nog te starten.

Professionele wasmachines

X

X

n.b.

Nog te starten.

Professionele vaatwasmachines

X

X

n.b.

Nog te starten.

Horizontale activiteiten

Belangrijkste acties op het gebied van EPREL (rechtsgrondslag: Verordening (EU) 2017/1369 betreffende energie-etikettering ). Lopend.

Belangrijkste acties op het gebied van markttoezicht (rechtsgrondslag: Verordening (EU) 2019/1020 betreffende markttoezicht ). Lopend.

Vooruitgang op het gebied van normen (rechtsgrondslag: richtlijn inzake ecologisch ontwerp, verordening inzake energie-etikettering en  Verordening (EU) nr. 1025/2012 betreffende Europese normalisatie ). Lopend.

Totaal: 33 specifieke productgroepen, excl. stand-by, incl. geïnitieerde nieuwe producten

31

17

2

54

38



BIJLAGE A

Tabel A1. Samenvatting van de LTRS-definities die worden gebruikt om “slechtst presterende gebouwen” te definiëren.

Soort indicator

Frequentie

Landen/regio’s die deze indicator hebben gebruikt

Definities*

Energieklasse

9

BE (Vlaanderen, Wallonië), BG, DE, FR, HR, LT, SE, SI

Gebouwen met EPC-klasse: C of lager (HR – kustgebieden), D of lader (HR – continentaal, LT), E of lager (BG), F of lager (BE, FR, SE, SI), G (DE)

Ouderdom

7

AT, EE, IT, RO, SE, SK, SI

Gebouwen die eerder zijn gebouwd dan: 1976 (IT), 1980 (AT, SI), 1983 (SK), 2000 (EE, RO); Gebouwen die gebouwd zijn in de periode: 1945-1975 (SE)

Energieverbruik

6

BG, DE, HU, LV, MT, RO

Gebouwen met een jaarlijks verbruik van meer dan: 76 kWh/m2 (MT - geleverde energie), 200 kWh/m2 (DE, LV), 262 kWh/m2 (MT - primaire energie), 300 kWh/m2 (HU, R0), 340 kWh/m2 (BG)

Geen definitie

12

BE – Brussel, CZ, DK, EL, ES, FI, IE, LU, NL, PL, PT

* In sommige landen is de definitie gebaseerd op de combinatie van deze indicatoren.

Tabel A2. Definitie van slechtst presterende woningen en bijbehorend aandeel van het gebouwenbestand zoals vastgesteld in de langetermijnrenovatiestrategieën (landen zonder definitie zijn niet opgenomen in de tabel).

Definitie

BE

Energieklasse F of lager.

BG

Energieklassen E, F en G.

DE

Energieklasse G of H (>200 kWh/m²).

EE

Gebouwd voor 2000.

FR

Gebouwen gebouwd vóór 1974 (of gebouwen met klasse F of G).

HR

Gebouwen in energieklasse D of lager voor continentaal Kroatië en klasse C of lager voor de kust van Kroatië (energieklassen gedefinieerd op basis van de vraag naar verwarming).

IT

Gebouwen gebouwd vóór 1976.

LV

Gebouwen met een verbruik dat in de laatste drie kalenderjaren hoger is dan 200 kWh/m2 per jaar of 150 kWh/m2 per jaar, waar de warmte uitsluitend wordt gebruikt voor de verwarming van woningen.

LT

Gebouw in energieklasse D of lager.

LU

i) voorwaardelijk rehabiliteerbare gebouwen (gebouwen die worden beschermd als historische monumenten of geregistreerde groepen gebouwen); ii) gebouwen die niet worden beschermd als historische monumenten of geregistreerde groepen gebouwen en die het hoogste gemiddelde energieverbruik hebben; iii) onderbenutte gebouwen; en iv) sociale huisvesting.

HU

Gebouwen die meer dan 300 –kWh/m2/j verbruiken.

MT

Gebouwen die meer dan 76 kWh/m2/j aan geleverde energie verbruiken (262 kWh/m2 primaire energie).

AT

Regio Stiermarken: alle gebouwen die vóór 1980 zijn gebouwd, worden als slechtst presterend aangemerkt (in 1883 werd de eerste energieverordening ingevoerd).

PT

De strategie tot 2030 is om eerst de gebouwen vóór 1990 aan te pakken. 65 % van de woningen van vóór 1990 zal worden onderworpen aan “enige renovatie” om het comfort te verbeteren in overeenstemming met de behoeften. Portugal heeft in zijn LTRS gedefinieerd dat vanwege de kenmerken van het gebouwenbestand het volledige bestand tot 2050 gerenoveerd moet worden, omdat tegen die tijd ook de huidige energiezuinige gebouwen gerenoveerd moeten worden.

RO

Gebouwen gebouwd vóór 2000 met een eindenergieverbruik van meer dan 300 kWh/m²/j en een energieverbruik voor verwarming van meer dan 200 kWh/m²/j en met een goede aansluiting op vervoers- en communicatiesystemen en basisoverheidsdiensten (gezondheidszorg, onderwijs, sociale bescherming) om investeringen te vermijden in gebouwen die eerder leeg zullen komen te staan.

SI

Gebouw in energieklassen F en G.

SK

Gebouwen gebouwd vóór 1983.

FI

Gebouw in energieklassen F en G.

SE

Energieklassen F en G, meestal oudere volkshuisvesting, gebouwd in de periode 1945-1975.

(1)

   Ingevoerd bij Verordening (EU) 2018/1999 (governanceverordening).

(2)

   Dit verslag is gebaseerd op de NECPR’s, integraties en updates die vóór 12 september 2023 zijn ingediend. Op die datum hadden zesentwintig lidstaten een volledig NECPR ingediend, met inbegrip van alle gegevensstromen, terwijl voor één land één gegevensstroom nog in behandeling is.

(3)

     Paci, D., Tsemekidi-Tzeiranaki, S., Clementi, E. L. (2023), Assessment of the 2023 NECP Reports: Monitoring Member States’ progress in their energy and climate plans – Samenvattend rapport, technisch rapport van het JRC, Publicatiebureau van de Europese Unie, Luxemburg, 2023 (nog niet gepubliceerd).

(4)

     Als technische en wetenschappelijke ondersteuning van dit document: Paci, D., D’Agostino, Maduta, C. Tsemekidi-Tzeiranaki, S., Castellazzi, L., Bertoldi, P. (2023), Progress on building stock decarbonisation in the EU Member States by 2023 – technisch rapport van het JRC, Publicatiebureau van de Europese Unie, Luxemburg, 2023 (nog niet gepubliceerd).

(5)

   Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de energieprestatie van gebouwen (herschikking) (COM(2021) 802 final).

(6)

   Deze plotselinge stijging kan ook worden verklaard uit het feit dat op 31 december 2020 alle nieuwe gebouwen BENG’s moeten zijn (zoals vermeld in de herschikking van de richtlijn energieprestatie van gebouwen, 2010/31/EU).

(7)      Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de energieprestatie van gebouwen (herschikking) (COM(2021) 802 final).
(8)     Waarnemingspost voor het gebouwenbestand van de EU (europa.eu) .
(9)

   Richtlijn (EU) 2018/844 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Richtlijn 2010/31/EU betreffende de energieprestatie van gebouwen en Richtlijn 2012/27/EU betreffende energie-efficiëntie is gepubliceerd in het Publicatieblad van de EU (L 156) en is op 9 juli 2018 in werking getreden. De lidstaten hadden tot 10 maart 2020 de tijd om de richtlijn om te zetten in nationaal recht.

(10)

     Tsemekidi Tzeiranaki, S., Paci, D., Clementi, E. and Gonzalez Torres, M., Analysis of the Reports on 2020 Targets under Article 27 of the Governance Regulation – Energy Efficiency, EUR 31361 EN, Publicatiebureau van de Europese Unie, Luxemburg, 2022, ISBN 978-92-76-60605-5, doi:10.2760/27622, JRC131606.

(11)

     Een overzicht van hoe energiearmoede werd aangepakt in de LTRS’s van 2020 is te vinden in: SWD(2021) 365 final/2: Analysis of the national long-term renovation strategies. Een gedetailleerde lijst van alle maatregelen tegen energiearmoede die in de LTRS’s worden gerapporteerd, is opgenomen in bijlage D bij het JRC-verslag: Castellazzi L., Paci D., Zangheri, P., Maduta, C., Economidou, M., Riveiro Serrenho, T., Zancanella, P., Ringel, M.,Valentova, M., Tsemekidi Tzeiranaki, S., Assessment of the first long-term renovation strategies under the Energy Performance of Building Directive (Art. 2a), Publicatiebureau van de Europese Unie, Luxemburg, 2022, doi:10.2760/535845, JRC128067.

(12)

     Shnapp, S., Paci, D., Bertoldi, P. (2020), Untapping multiple benefits: hidden values in environmental and building policies. EUR 30280 EN, Publicatiebureau van de Europese Unie, Luxemburg, JRC120683.

(13)

     In een studie van het JRC is onderzocht hoe de lidstaten de renovatie van gebouwen coördineren met de verwijdering van asbest in de nationale LTRS’s (https://publications.jrc.ec.europa.eu/repository/handle/JRC129218).

(14)

   SWD(2021) 365 final/2: Analysis of the national long-term renovation strategies.

(15)

   Het renovatiepercentage verwijst naar het aandeel van het gerenoveerde vloeroppervlak of het aantal gerenoveerde gebouwen in een bepaald jaar ten opzichte van het totale vloeroppervlak of het aantal gebouwen dat beschikbaar is voor renovatie in het referentiejaar van de lidstaat.

(16)

   Gegevensstroom 1: “geïntegreerd nationaal beleid en maatregelen” — overeenkomstig de governanceverordening, 2018/1999, artikel 17, lid 2, punten a), c) en e), artikel 18, lid 1, punt a), artikel 20, punt b) en artikel 21, punten b) en c), en Uitvoeringsverordening 2020/1208, bijlage XXIV, en Uitvoeringsverordening 2022/2299, bijlagen IX tot en met XIV. Gegevensstroom 2: “vooruitgang in de richting van doelstellingen, streefcijfers en bijdragen (energie-efficiëntie)” — overeenkomstig de governanceverordening, artikel 4, lid 2, punt a), en artikel 21, punt a), en Uitvoeringsverordening 2022/2299, bijlage IV. Gegevensstroom 3: “aanvullende rapportageverplichtingen op het gebied van energie-efficiëntie — overeenkomstig de governanceverordening, artikel 21, punt c), en Uitvoeringsverordening 2022/2299, bijlage XVII. Gegevensstroom 3 bestaat uit zes tabellen (redenen, artikel 5, energieaudits, nationale primaire energiefactor voor elektriciteit, BENG en energiediensten); in de NECPR’s van RO, EI en CY ontbrak dit deel, maar deze lidstaten hebben wel over twee andere gegevensstromen gerapporteerd.

(17)

     Zoals vermeld in de mededeling over de renovatiegolf, zal de toepassing van circulariteitsbeginselen op renovatie echter de materiaalgerelateerde broeikasgasemissies voor gebouwen verminderen. Tot de verplichte indicatoren in de gebouwrenovatieplannen (BRP’s), zoals ingevoerd in het voorstel tot herschikking van de richtlijn energieprestatie van gebouwen, behoren beleidslijnen en maatregelen met betrekking tot: broeikasgasemissiereducties gedurende de hele levenscyclus voor de bouw, de renovatie, de exploitatie en het einde van de levensduur van gebouwen, en de opname van koolstofverwijderingen; preventie en hoogwaardige behandeling van bouw- en sloopafval overeenkomstig Richtlijn 2008/98/EG, met name wat betreft de afvalhiërarchie en de doelstellingen van de circulaire economie.

(18)

     D’Agostino, D., Tsemekidi-Tzeiranaki, S., Zangheri, P. en Bertoldi, P., Assessing Nearly Zero-Energy Buildings (NZEBs) development in Europe, ENERGY STRATEGY REVIEWS, ISSN 2211-467X, 36, 2021, JRC123143.

(19)

   De volgende veronderstellingen werden overwogen om geharmoniseerde BENG-prestatie-indicatoren in de lidstaten af te leiden: Oostenrijk: de BENG-niveaus voor nieuwe gebouwen zijn afkomstig uit de databank van Concerted Action EPBD (CA EPBD) ; Brussel: het BENG-niveau van kantoren is gelijk aan de bovengrens van energieklasse B voor nieuwe gebouwen en van klasse C voor gerenoveerde gebouwen; Kroatië: de BENG-waarden worden gemiddeld over de twee klimaatzones (continentaal en kustgebied); Tsjechië: de BENG-niveaus voor nieuwe gebouwen worden berekend op basis van de referentiegebouwen zoals gedefinieerd in het verslag betreffende kostenoptimaliteit van 2018; Denemarken: de BENG-niveaus worden berekend op basis van de referentiegebouwen die zijn gedefinieerd in het verslag betreffende kostenoptimaliteit van 2023; Finland: een aandeel van 15 % wordt afgetrokken van de waarden van de lidstaten om de vraag naar energie van apparaten en gebruikersapparatuur te elimineren. De BENG-niveaus worden berekend op basis van de referentiegebouwen die zijn gedefinieerd in het verslag betreffende kostenoptimaliteit van 2023; Frankrijk: de BENG-niveaus voor nieuwe gebouwen zijn afkomstig uit de CA EPBD-database voor de richtlijn energieprestatie van gebouwen. Het BENG-niveau van gerenoveerde eengezinswoningen wordt berekend op basis van gemiddelde waarden voor de coëfficiënten a en b volgens de CA EPBD-database voor de richtlijn energieprestatie van gebouwen. Het BENG-niveau van een gerenoveerd kantoor wordt berekend op basis van het referentiekantoorgebouw dat is gedefinieerd in het verslag betreffende kostenoptimaliteit van 2018; Duitsland: de BENG-niveaus voor nieuwe gebouwen worden berekend op basis van de referentiegebouwen zoals gedefinieerd in het verslag betreffende kostenoptimaliteit van 2018; Letland: de BENG-niveaus zijn afkomstig uit de CA EPBD-database voor de richtlijn energieprestatie van gebouwen; Polen: volgens de CA EPBD-database voor de richtlijn energieprestatie van gebouwen omvatten de BENG-niveaus van kantoren primaire energie voor koeling en verlichting; Roemenië: de BENG-niveaus komen overeen met klimaatzone 2, gerapporteerd als representatief voor Roemenië; Portugal: de BENG-niveaus voor nieuwe gebouwen worden berekend op basis van de referentiegebouwen zoals gedefinieerd in het verslag betreffende kostenoptimaliteit van 2018;

(20)

   Wanneer de totale primaire energie is verstrekt en het aandeel hernieuwbare energie niet is gekwantificeerd, is aangenomen dat de vraag naar niet-hernieuwbare energie gelijk was aan de totale vraag naar primaire energie.

(21)

    Werkplan ecologisch ontwerp en energie-etikettering 2022-2024 .

(22)

    Europees productregister voor energie-etikettering (EPREL) .

(23)

   NB. De korte titels geven niet noodzakelijk het volledige toepassingsgebied weer van de producten die eronder vallen.

(24)

   REO: regels inzake ecologisch ontwerp, EV: etiketteringsvoorschriften (met inbegrip van de etikettering van banden), VO: vrijwillige overeenkomsten.

(25)

   Alleen de basishandeling vermeld (geen latere wijzigingen).

(26)

   Voor uitvoeringsverordeningen en gedelegeerde handelingen gelden de termijnen voor de indiening van de evaluatie aan het Overlegforum, zoals gespecificeerd in de herzieningsclausule. Voor energielabels die nog moeten worden aangepast, wordt ook de uiterste datum hiervoor vermeld zoals vastgesteld in de kaderverordening. Voor de evaluaties van deze verordening en van de verordening inzake de etikettering van banden worden de termijnen vastgesteld door de medewetgevers.

(27)

   Vastgesteld door de Raad en het Parlement via de gewone wetgevingsprocedure.

Top

Brussel, 24.10.2023

COM(2023) 650 final

Verslag over de uitvoering van Richtlijn (EU) 2019/944 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit

BIJLAGE

bij het

Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees economisch en sociaal comité en het Comité van de regio’s

Verslag over de stand van de energie-unie 2023







(op grond van Verordening (EU) 2018/1999 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie)

{SWD(2023) 646 final}


BIJLAGE

Artikel 69, lid 1, van Richtlijn 2019/944/EG vereist dat de Commissie een voortgangsverslag over de tenuitvoerlegging van de richtlijn indient als bijlage bij het verslag over de stand van de energie-unie.

De uiterste datum voor de omzetting van de meeste bepalingen van Richtlijn 2019/944/EG was 31 december 2020. In haar Mededeling REPowerEU Plan (COM(2022) 230) heeft de Commissie de lidstaten opgeroepen de omzetting van de elektriciteitsrichtlijn te bespoedigen om consumenten in staat te stellen daadwerkelijk deel te nemen aan energiemarkten (individueel of via energiegemeenschappen of collectieve regelingen voor eigen verbruik) om hernieuwbare energie te produceren, zelf te verbruiken, te verkopen of te delen. Op dit moment hebben bijna alle lidstaten kennisgegeven van hun omzetting. De Commissie verifieert, in nauw overleg en samenwerking met de nationale autoriteiten, de volledigheid en conformiteit van de nationale omzettings- en uitvoeringsmaatregelen met de richtlijn en voert, waar nodig, inbreukprocedures uit.

De diensten van de Commissie hebben nauw contact gehad met de lidstaten om hen te ondersteunen bij de uitvoering van de richtlijn om beste praktijken en gebieden te identificeren waar zich specifieke uitdagingen hebben aangediend. De Commissie heeft ook het register van energiegemeenschappen en de advieshub voor energiegemeenschappen op het platteland opgericht, die technische bijstand verlenen, beste praktijken uitwisselen en richtsnoeren opstellen voor energiegemeenschappen en relevante belanghebbenden die deze bepalingen van de richtlijn uitvoeren in de praktijk. Het register van energiegemeenschappen verzamelt informatie over bestaande energiegemeenschappen, de effecten daarvan, gemeenschappelijke belemmeringen en redenen voor actie en beleidsontwikkelingen in de hele EU. In de faciliteit voor energiegemeenschappen worden vanaf 2024 beide initiatieven samengevoegd en wordt een deel van de activiteiten van het register voortgezet; daarnaast worden cascadefinanciering aan energiegemeenschappen verstrekt.

Een handboek over grensoverschrijdende energiegemeenschappen is in voorbereiding om begeleiding en informatie te bieden bij het opzetten van lokale grensoverschrijdende energieprojecten. Dit handboek zal voortbouwen op het b-solutions-initiatief 1 , dat gericht is op het wegnemen van juridische en administratieve obstakels in grensregio’s waarmee overheidsinstanties en grensoverschrijdende entiteiten langs de grenzen van de EU worden geconfronteerd.

Een andere belangrijke stap die de Commissie heeft gezet om de positie en betrokkenheid van consumenten te vergroten, is de vaststelling in juni 2023 van een uitvoeringsverordening inzake interoperabiliteitsregels voor toegang tot meter- en verbruiksgegevens 2 . Dit markeert het begin van een breder initiatief dat erop is gericht door middel van digitalisering consumenten te beschermen en te betrekken bij de energietransitie. Deze uitvoeringsverordening is van cruciaal belang voor de ontwikkeling en introductie van datagestuurde digitale diensten en het versterken van de positie van consumenten — zij geeft consumenten niet alleen gemakkelijke toegang tot de nodige informatie en instrumenten voor actieve deelname aan de energiemarkt, maar optimaliseert ook de bedrijfsvoering voor detailhandelsbedrijven en systeembeheerders. Deze verordening is de eerste in een reeks die is vastgelegd in artikel 24 van de richtlijn en die is afgestemd op de doelstellingen van het EU-actieplan voor de digitalisering van het energiesysteem 3 . Aankomende uitvoeringsbesluiten, die momenteel in voorbereiding zijn, zullen betrekking hebben op het overstappen van klanten, vraagrespons en daarna gerelateerde diensten. De Commissie blijft zich inzetten voor nauwe samenwerking met de lidstaten en systeembeheerders om de effectieve uitvoering van deze technische regels te vergemakkelijken.

Verordening (EU) 2022/1854 van de Raad van 6 oktober 2022 betreffende een noodinterventie in verband met de hoge energieprijzen heeft de mogelijkheid voor de lidstaten om in te grijpen bij de prijsbepaling voor de levering van elektriciteit aan huishoudens en kmo’s verruimd tot verder dan wat mogelijk is op grond van artikel 5 van de richtlijn. Zoals uitgelegd in het verslag van de Commissie over deze verordening 4 , hebben verschillende lidstaten van de gelegenheid gebruik gemaakt om bestaande regelingen uit te breiden of op tijdelijke basis nieuwe te creëren.

(1)

   https://www.b-solutionsproject.com/

(2)

   Uitvoeringsverordening (EU) 2023/1162 van de Commissie van 6 juni 2023 inzake interoperabiliteitsvoorschriften en niet-discriminerende en transparante procedures voor toegang tot meter- en verbruiksgegevens (PB L 154 van 15.6.2023, blz. 10, https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:32023R1162 ).

(3)

   Digitalisering van het energiesysteem — EU-actieplan (COM)2022) 552).    

(4)

   Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de evaluatie van noodinterventies ter bestrijding van hoge energieprijzen overeenkomstig Verordening (EU) 2022/1854 van de Raad.

Top