EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016XC0527(01)

Bekendmaking overeenkomstig artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen wat betreft een naam van een gegarandeerde traditionele specialiteit

PB C 188 van 27.5.2016, p. 6–43 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

27.5.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 188/6


Bekendmaking overeenkomstig artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen wat betreft een naam van een gegarandeerde traditionele specialiteit

(2016/C 188/06)

Polen heeft overeenkomstig artikel 26, lid 1, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad (1) ter aanduiding van een gegarandeerde traditionele specialiteit (GTS) de namen „Półtorak staropolski tradycyjny”, „Dwójniak staropolski tradycyjny”, „Trójniak staropolski tradycyjny”, „Czwórniak staropolski tradycyjny”, „Kiełbasa jałowcowa staropolska”, „Kiełbasa myśliwska staropolska”, „Olej rydzowy tradycyjny” en „Kabanosy staropolskie” ingediend (2), die in overeenstemming zijn met Verordening (EU) nr. 1151/2012. De namen „Półtorak”, „Dwójniak”, „Trójniak”, „Czwórniak”, „Kiełbasa jałowcowa”, „Kiełbasa myśliwska”, „Olej rydzowy” en „Kabanosy” waren voordien als gegarandeerde traditionele specialiteit zonder reservering van de naam geregistreerd (3) overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad (4) en zijn momenteel beschermd overeenkomstig artikel 25, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012.

Naar aanleiding van de nationale bezwaarprocedure als bedoeld in artikel 26, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012:

zijn de namen „Półtorak”, „Dwójniak”, „Trójniak” en „Czwórniak” aangevuld met de term „staropolski tradycyjny”;

zijn de namen „Kiełbasa jałowcowa” en „Kiełbasa myśliwska” aangevuld met de term „staropolska”;

is de naam „Olej rydzowy” aangevuld met de term „tradycyjny”;

is de naam „Kabanosy” aangevuld met de term „staropolskie”.

De aanvullende termen geven het traditionele en specifieke karakter van het product weer, overeenkomstig artikel 26, lid 1, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1151/2012.

In het licht van het bovenstaande publiceert de Commissie hierbij de namen

„Półtorak staropolski tradycyjny”

„Dwójniak staropolski tradycyjny”

„Trójniak staropolski tradycyjny”

„Czwórniak staropolski tradycyjny”

„Kiełbasa jałowcowa staropolska”

„Kiełbasa myśliwska staropolska”

„Olej rydzowy tradycyjny”

„Kabanosy staropolskie”

met het oog op de inschrijving ervan in het in artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 bedoelde register van gegarandeerde traditionele specialiteiten.

Deze bekendmaking verleent het recht om op grond van artikel 51 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van de Raad bezwaar aan te tekenen tegen registratie van de namen „Półtorak staropolski tradycyjny”, „Dwójniak staropolski tradycyjny”, „Trójniak staropolski tradycyjny”, „Czwórniak staropolski tradycyjny”, „Kiełbasa jałowcowa staropolska”, „Kiełbasa myśliwska staropolska”, „Olej rydzowy tradycyjny” en „Kabanosy staropolskie” in het in artikel 22 van die verordening bedoelde register van gegarandeerde traditionele specialiteiten.

Indien de namen „Półtorak staropolski tradycyjny”, „Dwójniak staropolski tradycyjny”, „Trójniak staropolski tradycyjny”, „Czwórniak staropolski tradycyjny”, „Kiełbasa jałowcowa staropolska”, „Kiełbasa myśliwska staropolska”, „Olej rydzowy tradycyjny” en „Kabanosy staropolskie” in het register worden opgenomen, wordt het huidige productdossier van de GTS’en „Półtorak”, „Dwójniak”, „Trójniak”, „Czwórniak”, „Kiełbasa jałowcowa”, „Kiełbasa myśliwska”, „Olej rydzowy” en „Kabanosy” overeenkomstig artikel 26, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 beschouwd als het in artikel 19 van die verordening bedoelde productdossier voor de GTS’en „Półtorak staropolski tradycyjny”, „Dwójniak staropolski tradycyjny”, „Trójniak staropolski tradycyjny”, „Czwórniak staropolski tradycyjny”, „Kiełbasa jałowcowa staropolska”, „Kiełbasa myśliwska staropolska”, „Olej rydzowy tradycyjny” en „Kabanosy staropolskie”, als beschermd met reservering van de naam.

Omwille van de volledigheid en overeenkomstig artikel 26, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1151/2012 bevat deze bekendmaking het productdossier van de GTS’en „Półtorak”, „Dwójniak”, „Trójniak”, „Czwórniak”, „Kiełbasa jałowcowa”, „Kiełbasa myśliwska” en „Olej rydzowy” zoals bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (5), en van de GTS „Kabanosy” zoals bekendgemaakt in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1044/2011 (6).

AANVRAAG TOT REGISTRATIE VAN EEN GTS

VERORDENING (EG) Nr. 509/2006 VAN DE RAAD

„PÓŁTORAK”

EG-nr. PL-TSG-007-0034-06.09.2005

1.   Naam en adres van de aanvragende groepering

Naam:

Krajowa Rada Winiarstwa i Miodosytnictwa przy Stowarzyszeniu Naukowo-Technicznym Inżynierów i Techników Przemysłu Spożywczego

Adres:

ul. Czackiego 3/6

00-043 Warszawa

POLEN

Tel.

+48 228282721

E-mail:

krwim@sitspoz.pl

2.   Lidstaat of derde land

Polen

3.   Productdossier

3.1.   Benaming waarvoor de registratie wordt aangevraagd

„Półtorak”

Als het product op de markt wordt gebracht, mag het etiket de volgende informatie bevatten: „miód pitny wytworzony zgodnie ze staropolską tradycją” (volgens een oude Poolse traditie geproduceerde mede). Deze informatie moet in de andere officiële talen worden vertaald.

3.2.   De benaming

is zelf specifiek

brengt de specificiteit van het landbouwproduct of het levensmiddel tot uitdrukking.

De naam „półtorak” is afgeleid van het getal „1,5” (PL: „półtora”) en houdt rechtstreeks verband met de in het verleden bepaalde samenstelling en bereidingswijze van „półtorak” — de verhouding tussen honing en water in de most voor de medebereiding is één deel honing op een half deel water. De naam brengt daarom de specificiteit van het product tot uitdrukking. Omdat de term „półtorak” uitsluitend wordt gebruikt om een specifieke soort van mede aan te duiden, moet die naam ook worden beschouwd als zelf specifiek.

3.3.   Aanvraag tot registratie met of zonder reservering overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 509/2006

Registratie met reservering van de benaming

Registratie zonder reservering van de benaming

3.4.   Productcategorie

Categorie 1.8. Andere in bijlage I bij het Verdrag genoemde producten

3.5.   Beschrijving van het landbouwproduct of het levensmiddel waarvoor de in punt 3.1 vermelde benaming geldt

„Półtorak” is een mede (of honingwijn), een heldere drank die is bereid door vergisting van honingmost en wordt gekenmerkt door een karakteristiek honingaroma en de smaak van de gebruikte grondstof.

De smaak van „półtorak” kan worden verrijkt door de smaak van de gebruikte specerijen. De kleur van „półtorak” varieert van goudkleurig tot donker amberkleurig afhankelijk van de soort honing die voor de productie ervan is gebruikt.

De voor „półtorak” typische fysisch-chemische indicatoren zijn:

alcoholgehalte: 15-18 % vol,

reducerende suikers na inversie: meer dan 300 g/l,

totaal zuurgehalte, uitgedrukt in appelzuur: 3,5-8 g/l,

gehalte aan vluchtige zuren, uitgedrukt in azijnzuur: ten hoogste 1,4 g/l,

totaal gehalte aan gebruikte suiker op basis van de werkelijke alcoholconcentratie (in % vol), vermenigvuldigd met 18: ten minste 600 g,

suikervrij extract: niet minder dan

30 g/l,

35 g/l in het geval van vruchtenmede (melomel),

asgehalte: ten minste 1,3 g/l — in het geval van vruchtenmede.

Bij de productie van „półtorak” is het gebruik van bewaarmiddelen, stabilisatoren en kunstmatige kleur- en smaakstoffen verboden.

3.6.   Beschrijving van de methode waarmee het landbouwproduct of het levensmiddel met de in punt 3.1 vermelde benaming wordt geproduceerd

Grondstoffen

Natuurhoning met de volgende parameters:

watergehalte: ten hoogste 20 massaprocenten,

gehalte aan reducerende suikers: ten minste 70 massaprocenten,

gecombineerd sucrose- en melezitosegehalte: ten hoogste 5 massaprocenten,

totaal zuurgehalte — voor neutralisering benodigde NaOH-oplossing (1 mol/liter) per 100 g honing: binnen de bandbreedte 1-5 ml,

gehalte aan 5-hydroxy-methyl-furfurol (HMF): ten hoogste 4,0 mg per 100 g honing.

Gist voor medebereiding tot een hoge vergistingsgraad — m.a.w. gist die geschikt is om in de most waaraan deze is toegevoegd, een hoog percentage van de aanwezige suikers in alcohol om te zetten.

Kruiden en specerijen: kruidnagel, kaneel, nootmuskaat of gember.

Natuurlijke vruchtensappen of verse vruchten.

Ethylalcohol uit landbouwproducten (eventueel).

Productiemethode

Stadium 1

De honingmost wordt gekookt bij een temperatuur van 95-105 °C. Voor „półtorak” is de vereiste verhouding tussen honing en water in het eindproduct één deel honing op een half deel water (of met vruchtensap vermengd water). Omdat de gist bij die suikerconcentratie niet werkzaam is, wordt een most bereid die bestaat uit één deel honing op twee delen water en waaraan kruiden of specerijen kunnen zijn toegevoegd. In het geval van vruchtenmede moet ten minste 30 % van het water zijn vervangen door vruchtensap. Om te komen tot de verhouding tussen honing en water die kenmerkend is voor „półtorak”, wordt de rest van de honing toegevoegd in het eindstadium van de gisting of tijdens de rijping.

Aan de verhouding tussen water en honing moet strikt de hand worden gehouden en om de benodigde suikeroplossing te verkrijgen moet een ketel worden gebruikt die is voorzien van een stoommantel. Bij deze wijze van koken wordt karamellisering van de suikers voorkomen.

Stadium 2

De most wordt gekoeld tot 20-22 °C, de optimale temperatuur voor de vermeerdering van de gist. De most moet worden gekoeld op de dag zelf waarop deze is geproduceerd, en de koeltijd is afhankelijk van de efficiëntie van de koelinrichting. Door de koeling wordt de microbiologische veiligheid van de most gegarandeerd.

Stadium 3

In een gistingstank wordt aan de most een gistoplossing toegevoegd.

Stadium 4

A.

Hoofdgisting — 6-10 dagen. Door de temperatuur op maximaal 28 °C te houden wordt ervoor gezorgd dat het gistingsproces naar behoren verloopt.

B.

Nagisting — 3-6 weken. Door de nagisting worden de vereiste fysisch-chemische parameters bereikt.

In dit stadium kan de resterende hoeveelheid honing worden toegevoegd om de voor „półtorak” vereiste verhouding te realiseren.

Stadium 5

De gegiste most moet worden geklaard.

Nadat een alcoholgehalte van ten minste 12 % vol is bereikt, moet het verkregen product vóór de rijping wordt geklaard. Dit garandeert dat de mede de passende fysisch-chemische en organoleptische eigenschappen zal hebben. Als de most na de nagisting op de gistdrab zou worden gelaten, zou de autolyse van de gist een nadelig effect hebben op de organoleptische eigenschappen van de mede.

Stadium 6

Het product moet tijdens de rijping zo vaak als nodig is worden overgeheveld om te voorkomen dat zich in de gistdrab ongewenste processen voordoen (autolyse van de gist). Ook mogen tijdens de rijping behandelingen worden uitgevoerd zoals pasteurisatie en filtrering. In dit stadium kan, als dat niet in het eindstadium van de gisting is gedaan, de resterende hoeveelheid honing worden toegevoegd om de voor „półtorak” vereiste verhouding te realiseren. Dit stadium is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat het product de juiste organoleptische eigenschappen krijgt.

De minimale rijpingstijd voor „półtorak” bedraagt drie jaar.

Stadium 7

In het stadium van het op smaak brengen (aanpassing van de samenstelling) gaat het erom een eindproduct te bereiden dat de voor „półtorak” passende organoleptische en fysisch-chemische eigenschappen bezit zoals aangegeven in punt 3.5 — Beschrijving van het landbouwproduct of het levensmiddel. Om ervoor te zorgen dat de vereiste waarden worden bereikt, kunnen de organoleptische en fysisch-chemische eigenschappen worden gecorrigeerd door:

honing toe te voegen om de mede zoeter te maken,

kruiden en specerijen toe te voegen,

ethylalcohol uit landbouwproducten toe te voegen.

Doel van dit stadium is een product te verkrijgen met de voor „półtorak” karakteristieke geur en smaak.

Stadium 8

Bij een temperatuur van of 18-25 °C wordt het product in de individuele recipiënten gedaan. Aanbevolen wordt om voor „półtorak” traditionele verpakkingen te gebruiken zoals: mandflessen, keramische recipiënten of eikenhouten vaten.

3.7.   Specificiteit van het landbouwproduct of het levensmiddel

De specificiteit van „półtorak” is te danken aan:

de bereiding van de most (samenstelling en verhouding tussen de grondstoffen),

de rijping,

de fysisch-chemische en organoleptische eigenschappen.

Bereiding van de most (samenstelling en verhouding tussen de grondstoffen)

De specificiteit van „półtorak” is vooral te danken aan het feit dat strikt de hand wordt gehouden aan de vastgestelde verhouding tussen honing en water: één deel honing op een half deel water. Deze verhouding is de bepalende factor die „półtorak” zijn unieke eigenschappen verleent.

Rijping

Zoals uit de oude, traditionele Poolse receptuur blijkt, is het karakter van dergelijke producten afhankelijk van de tijd dat zij hebben gerijpt. In het geval van „półtorak” bedraagt deze rijpingstijd ten minste drie jaar.

Fysisch-chemische en organoleptische kenmerken

Een correcte uitvoering van alle in het productdossier beschreven productiestadia zorgt ervoor dat een product met een unieke smaak en aroma wordt verkregen. De unieke smaak en geur van „półtorak” zijn het resultaat van een passend suiker- en alcoholgehalte:

reducerende suikers na inversie: > 300 g/l,

totaal gehalte aan gebruikte suiker op basis van de werkelijke alcoholconcentratie (in % vol), vermenigvuldigd met 18: ten minste 600 g,

alcoholgehalte: 15-18 % vol.

Als gevolg van de strikt vastgestelde verhouding tussen de ingrediënten die bij de productie van „półtorak” worden gebruikt, bezit dit product een enigszins stroperige en dikvloeibare consistentie die typisch is en het van andere soorten mede onderscheidt.

3.8.   Traditioneel karakter van het landbouwproduct of het levensmiddel

Traditionele productiemethode

Al meer dan duizend jaar worden in Polen allerlei soorten mede geproduceerd. Die verscheidenheid is ontstaan door de ontwikkeling en de verbetering van de productiemethode in de loop der eeuwen. De geschiedenis van de productie van mede gaat terug tot het begin van de staatsvorming in Polen. In 966 schreef de Spaanse diplomaat, handelaar en reiziger Ibrahim ibn Yaqub het volgende: „In het land van Mieszko I is naast voedsel, vlees en akkerland ook mede in overvloed te vinden, zo worden de Slavische wijnen en sterke dranken genoemd.” (Mieszko I was de eerste historische koning van Polen). De kronieken van Gallus Anonymus, die omstreeks de overgang van de 11e naar de 12e eeuw de Poolse geschiedenis heeft opgetekend, bevat eveneens talrijke verwijzingen naar de productie van mede.

Het Poolse nationale epos „Pan Tadeusz” van Adam Mickiewicz, dat het verhaal van de adel in 1811 en 1812 vertelt, verschaft heel wat informatie over de productie en het verbruik van mede en over de verschillende soorten mede. Vermeldingen van mede zijn ook te vinden in de gedichten van Tomasz Zan (1796-1855) en in de trilogie van Henryk Sienkiewicz waarin de gebeurtenissen in Polen in de 17e eeuw worden beschreven („Ogniem i mieczem”, gepubliceerd in 1884, „Potop”, gepubliceerd in 1886, en „Pan Wołodyjowski”, gepubliceerd in 1887 en 1888).

Bronnenmateriaal dat de Poolse culinaire tradities van de 17e en de 18e eeuw beschrijft, bevat niet alleen algemene verwijzingen naar mede, maar ook verwijzingen naar verschillende soorten mede. Afhankelijk van de productiemethode werden deze respectievelijk „półtorak”, „dwójniak”, „trójniak” en „czwórniak” genoemd, waarbij de verschillen betrekking hadden op de verhouding tussen honing en water of sap en de rijpingstijd. De productietechniek voor „półtorak” wordt, afgezien van geringe aanpassingen, al eeuwenlang gebruikt.

Traditionele samenstelling

De traditionele indeling van de soorten mede in „półtorak”, „dwójniak”, „trójniak” en „czwórniak” bestaat in Polen dus al eeuwenlang en is tot op de dag van vandaag bekend bij de consumenten. Na de tweede wereldoorlog zijn pogingen ondernomen om die indeling in vier categorieën te reguleren. Uiteindelijk is een en ander in 1948 in het Poolse recht vastgelegd door middel van de wet op de productie van wijn, wijnmost en mede en op de handel in dergelijke producten (staatsblad van de Republiek Polen van 18 november 1948). Die wet bevat regels voor de productie van mede, waarbij de verhouding tussen honing en water en de technologische eisen zijn gespecificeerd. De verhouding tussen honing en water voor „półtorak” is als volgt bepaald: „Alleen mede die is geproduceerd met behulp van één deel natuurhoning op een half deel water, mag „półtorak” worden genoemd.”.

3.9.   Minimumeisen en procedures voor de controle van de specificiteit

De verplichte controles betreffen:

de inachtneming van de vastgestelde verhouding tussen de ingrediënten in de honingmost,

de inachtneming van de duur van de rijpingstijd,

de organoleptische eigenschappen van het eindproduct (smaak, geur, kleur, helderheid),

de fysisch-chemische indicatoren van het eindproduct: alcoholgehalte, totaal suikergehalte, gehalte aan reducerende suikers na inversie, totaal zuurgehalte, gehalte aan vluchtige zuren, suikervrij extract en, in het geval van vruchtenmede, asgehalte — de waarden moeten in overeenstemming zijn met de in punt 3.5 van het productdossier vermelde waarden.

De verplichte controles worden ten minste eenmaal per jaar verricht.

Aanbevolen wordt ook controles te verrichten tijdens de hierna genoemde productiestadia. Het is niet verplicht in die productiestadia controles te verrichten, maar het wordt aangeraden omdat dergelijke controles mogelijke fouten in de verschillende productiestadia helpen te voorkomen.

Stadium 4:

Gedurende het gistingsproces dienen regelmatig laboratoriumtests te worden uitgevoerd naar de organoleptische eigenschappen (smaak en geur) en naar fysisch-chemische parameters zoals het alcoholgehalte en het gehalte aan tijdens de alcoholische gisting aan verandering onderhevige suikers.

Stadium 6:

Tijdens de rijping dienen regelmatig controles te worden verricht met betrekking tot de elementaire organoleptische eigenschappen van het product en fysisch-chemische indicatoren zoals het alcoholgehalte, het totale suikergehalte, het totale zuurgehalte en het gehalte aan vluchtige zuren.

Stadium 8:

Vóór het bottelen dienen controles te worden verricht met betrekking tot de verschillende fysisch-chemische en organoleptische parameters die zijn genoemd in punt 3.5 — Beschrijving van het landbouwproduct of het levensmiddel.

4.   Autoriteiten of organen die de naleving van het productdossier controleren

4.1.   Naam en adres

Naam:

Główny Inspektorat Jakości Handlowej Artykułów Rolno — Spożywczych

Adres:

ul. Wspólna 30

00-930 Warszawa

POLEN

Tel.

+48 226232900

Fax

+48 226232998

E-mail:

☒ Openbaar

☐ Particulier

4.2.   Specifieke taken van de autoriteit of het orgaan

De bovengenoemde controleautoriteit is verantwoordelijk voor de controle met betrekking tot het gehele productdossier.

AANVRAAG TOT REGISTRATIE VAN EEN GTS

VERORDENING (EG) Nr. 509/2006 VAN DE RAAD

„DWÓJNIAK”

EG-nr. PL-TSG-007-0036-06.09.2005

1.   Naam en adres van de aanvragende groepering

Naam:

Krajowa Rada Winiarstwa i Miodosytnictwa przy Stowarzyszeniu Naukowo-Technicznym Inżynierów i Techników Przemysłu Spożywczego

Adres:

ul. Czackiego 3/6

00-043 Warszawa

POLEN

Tel.

+48 228282721

E-mail:

krwim@sitspoz.pl

2.   Lidstaat of derde land

Polen

3.   Productdossier

3.1.   Benaming waarvoor de registratie wordt aangevraagd

„Dwójniak”

Als het product op de markt wordt gebracht, mag het etiket de volgende informatie bevatten: „miód pitny wytworzony zgodnie ze staropolską tradycją” (volgens een oude Poolse traditie geproduceerde mede). Deze informatie moet in de andere officiële talen worden vertaald.

3.2.   De benaming

is zelf specifiek

brengt de specificiteit van het landbouwproduct of het levensmiddel tot uitdrukking.

De naam „dwójniak” is afgeleid van het getal „2” (PL: „dwa”) en houdt rechtstreeks verband met de in het verleden bepaalde samenstelling en bereidingswijze van „dwójniak” — de verhouding tussen honing en water in de most voor de medebereiding is één deel honing op één deel water. De naam brengt daarom de specificiteit van het product tot uitdrukking. Omdat de term „dwójniak” uitsluitend wordt gebruikt om een specifieke soort van mede aan te duiden, moet die naam ook worden beschouwd als zelf specifiek.

3.3.   Aanvraag tot registratie met of zonder reservering overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 509/2006

Registratie met reservering van de benaming

Registratie zonder reservering van de benaming

3.4.   Productcategorie

Categorie 1.8. Andere in bijlage I bij het Verdrag genoemde producten

3.5.   Beschrijving van het landbouwproduct of het levensmiddel waarvoor de in punt 3.1 vermelde benaming geldt

„Dwójniak” is een mede (of honingwijn), een heldere drank die is bereid door vergisting van honingmost en wordt gekenmerkt door een karakteristiek honingaroma en de smaak van de gebruikte grondstof.

De smaak van „dwójniak” kan worden verrijkt door de smaak van de gebruikte specerijen. De kleur van „dwójniak” varieert van goudkleurig tot donker amberkleurig afhankelijk van de soort honing die voor de productie ervan is gebruikt.

De voor „dwójniak” typische fysisch-chemische indicatoren zijn:

alcoholgehalte: 15-18 % vol,

reducerende suikers na inversie: 175-230 g/l,

totaal zuurgehalte, uitgedrukt in appelzuur: 3,5-8 g/l,

gehalte aan vluchtige zuren, uitgedrukt in azijnzuur: ten hoogste 1,4 g/l,

som van totaal suikergehalte (g) en werkelijk alcoholgehalte (in % vol), vermenigvuldigd met 18: ten minste 490,

suikervrij extract: niet minder dan

25 g/l,

30 g/l in het geval van vruchtenmede (melomel),

asgehalte: ten minste 1,3 g/l — in het geval van vruchtenmede.

Bij de productie van „dwójniak” is het gebruik van bewaarmiddelen, stabilisatoren en kunstmatige kleur- en smaakstoffen verboden.

3.6.   Beschrijving van de methode waarmee het landbouwproduct of het levensmiddel met de in punt 3.1 vermelde benaming wordt geproduceerd

Grondstoffen

Natuurhoning met de volgende parameters:

watergehalte: ten hoogste 20 massaprocenten,

gehalte aan reducerende suikers: ten minste 70 massaprocenten,

gecombineerd sucrose- en melezitosegehalte: ten hoogste 5 massaprocenten,

totaal zuurgehalte — voor neutralisering benodigde NaOH-oplossing (1 mol/liter) per 100 g honing: binnen de bandbreedte 1-5 ml,

gehalte aan 5-hydroxy-methyl-furfurol (HMF): ten hoogste 4,0 mg per 100 g honing.

Gist voor medebereiding tot een hoge vergistingsgraad — m.a.w. gist die geschikt is om in de most waaraan deze is toegevoegd, een hoog percentage van de aanwezige suikers in alcohol om te zetten.

Kruiden en specerijen: kruidnagel, kaneel, nootmuskaat of gember.

Natuurlijke vruchtensappen of verse vruchten.

Ethylalcohol uit landbouwproducten (eventueel).

Productiemethode

Stadium 1

De honingmost wordt gekookt bij een temperatuur van 95-105 °C. Voor „dwójniak” is de vereiste verhouding tussen honing en water in het eindproduct één deel honing op één deel water (of met vruchtensap vermengd water). Omdat de gist bij die suikerconcentratie niet werkzaam is, wordt een most bereid die bestaat uit één deel honing op twee delen water en waaraan kruiden of specerijen kunnen zijn toegevoegd. In het geval van vruchtenmede moet ten minste 30 % van het water zijn vervangen door vruchtensap. Om te komen tot de verhouding tussen honing en water die kenmerkend is voor „dwójniak”, wordt de rest van de honing toegevoegd in het eindstadium van de gisting of tijdens de rijping.

Aan de verhouding tussen water en honing moet strikt de hand worden gehouden en om de benodigde suikeroplossing te verkrijgen moet een ketel worden gebruikt die is voorzien van een stoommantel. Bij deze wijze van koken wordt karamellisering van de suikers voorkomen.

Stadium 2

De most wordt gekoeld tot 20-22 °C, de optimale temperatuur voor de vermeerdering van de gist. De most moet worden gekoeld op de dag zelf waarop deze is geproduceerd, en de koeltijd is afhankelijk van de efficiëntie van de koelinrichting. Door de koeling wordt de microbiologische veiligheid van de most gegarandeerd.

Stadium 3

In een gistingstank wordt aan de most een gistoplossing toegevoegd.

Stadium 4

A.

Hoofdgisting — 6-10 dagen. Door de temperatuur op maximaal 28 °C te houden wordt ervoor gezorgd dat het gistingsproces naar behoren verloopt.

B.

Nagisting — 3-6 weken. Door de nagisting worden de vereiste fysisch-chemische parameters bereikt.

In dit stadium kan de resterende hoeveelheid honing worden toegevoegd om de voor „dwójniak” vereiste verhouding te realiseren.

Stadium 5

De gegiste most moet worden geklaard.

Nadat een alcoholgehalte van ten minste 12 % vol is bereikt, moet het verkregen product vóór de rijping wordt geklaard. Dit garandeert dat de mede de passende fysisch-chemische en organoleptische eigenschappen zal hebben. Als de most na de nagisting op de gistdrab zou worden gelaten, zou de autolyse van de gist een nadelig effect hebben op de organoleptische eigenschappen van de mede.

Stadium 6

Het product moet tijdens de rijping zo vaak als nodig is worden overgeheveld om te voorkomen dat zich in de gistdrab ongewenste processen voordoen (autolyse van de gist). Ook mogen tijdens de rijping behandelingen worden uitgevoerd zoals pasteurisatie en filtrering.

In dit stadium kan, als dat niet in het eindstadium van de gisting is gedaan, de resterende hoeveelheid honing worden toegevoegd om de voor „dwójniak” vereiste verhouding te realiseren. Dit stadium is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat het product de juiste organoleptische eigenschappen krijgt.

De minimale rijpingstijd voor „dwójniak” bedraagt twee jaar.

Stadium 7

In het stadium van het op smaak brengen (aanpassing van de samenstelling) gaat het erom een eindproduct te bereiden dat de voor „dwójniak” passende organoleptische en fysisch-chemische eigenschappen bezit zoals aangegeven in punt 3.5 — Beschrijving van het landbouwproduct of het levensmiddel. Om ervoor te zorgen dat de vereiste waarden worden bereikt, kunnen de organoleptische en fysisch-chemische eigenschappen worden gecorrigeerd door:

honing toe te voegen om de mede zoeter te maken,

kruiden en specerijen toe te voegen,

ethylalcohol uit landbouwproducten toe te voegen.

Doel van dit stadium is een product te verkrijgen met de voor „dwójniak” karakteristieke geur en smaak.

Stadium 8

Bij een temperatuur van of 18-25 °C wordt het product in de individuele recipiënten gedaan. Aanbevolen wordt om voor „dwójniak” traditionele verpakkingen te gebruiken zoals: mandflessen, keramische recipiënten of eikenhouten vaten.

3.7.   Specificiteit van het landbouwproduct of het levensmiddel

De specificiteit van „dwójniak” is te danken aan:

de bereiding van de most (samenstelling en verhouding tussen de grondstoffen),

de rijping,

de fysisch-chemische en organoleptische eigenschappen.

Bereiding van de most (samenstelling en verhouding tussen de grondstoffen)

De specificiteit van „dwójniak” is vooral te danken aan het feit dat strikt de hand wordt gehouden aan de vastgestelde verhouding tussen honing en water: één deel honing op één deel water. Deze verhouding is de bepalende factor die „dwójniak” zijn unieke eigenschappen verleent.

Rijping

Zoals uit de oude, traditionele Poolse receptuur blijkt, is het karakter van dergelijke producten afhankelijk van de tijd dat zij hebben gerijpt. In het geval van „dwójniak” bedraagt deze rijpingstijd ten minste twee jaar.

Fysisch-chemische en organoleptische kenmerken

Een correcte uitvoering van alle in het productdossier beschreven productiestadia zorgt ervoor dat een product met een unieke smaak en aroma wordt verkregen. De unieke smaak en geur van „dwójniak” zijn het resultaat van een passend suiker- en alcoholgehalte:

reducerende suikers na inversie: 175-230 g/l,

som van totaal suikergehalte (g) en werkelijk alcoholgehalte (in % vol), vermenigvuldigd met 18: ten minste 490,

alcoholgehalte: 15-18 % vol.

Als gevolg van de strikt vastgestelde verhouding tussen de ingrediënten die bij de productie van „dwójniak” worden gebruikt, bezit dit product een enigszins stroperige en dikvloeibare consistentie die typisch is en het van andere soorten mede onderscheidt.

3.8.   Traditioneel karakter van het landbouwproduct of het levensmiddel

Traditionele productiemethode

Al meer dan duizend jaar worden in Polen allerlei soorten mede geproduceerd. Die verscheidenheid is ontstaan door de ontwikkeling en de verbetering van de productiemethode in de loop der eeuwen. De geschiedenis van de productie van mede gaat terug tot het begin van de staatsvorming in Polen. In 966 schreef de Spaanse diplomaat, handelaar en reiziger Ibrahim ibn Yaqub het volgende: „In het land van Mieszko I is naast voedsel, vlees en akkerland ook mede in overvloed te vinden, zo worden de Slavische wijnen en sterke dranken genoemd.” (Mieszko I was de eerste historische koning van Polen). De kronieken van Gallus Anonymus, die omstreeks de overgang van de 11e naar de 12e eeuw de Poolse geschiedenis heeft opgetekend, bevat eveneens talrijke verwijzingen naar de productie van mede.

Het Poolse nationale epos „Pan Tadeusz” van Adam Mickiewicz, dat het verhaal van de adel in 1811 en 1812 vertelt, verschaft heel wat informatie over de productie en het verbruik van mede en over de verschillende soorten mede. Vermeldingen van mede zijn ook te vinden in de gedichten van Tomasz Zan (1796-1855) en in de trilogie van Henryk Sienkiewicz waarin de gebeurtenissen in Polen in de 17e eeuw worden beschreven („Ogniem i mieczem”, gepubliceerd in 1884, „Potop”, gepubliceerd in 1886, en „Pan Wołodyjowski”, gepubliceerd in 1887 en 1888).

Bronnenmateriaal dat de Poolse culinaire tradities van de 17e en de 18e eeuw beschrijft, bevat niet alleen algemene verwijzingen naar mede, maar ook verwijzingen naar verschillende soorten mede. Afhankelijk van de productiemethode werden deze respectievelijk „półtorak”, „dwójniak”, „trójniak” en „czwórniak” genoemd, waarbij de verschillen betrekking hadden op de verhouding tussen honing en water of sap en de rijpingstijd. De productietechniek voor „dwójniak” wordt, afgezien van geringe aanpassingen, al eeuwenlang gebruikt.

Traditionele samenstelling

De traditionele indeling van de soorten mede in „półtorak”, „dwójniak”, „trójniak” en „czwórniak” bestaat in Polen dus al eeuwenlang en is tot op de dag van vandaag bekend bij de consumenten. Na de tweede wereldoorlog zijn pogingen ondernomen om die indeling in vier categorieën te reguleren. Uiteindelijk is een en ander in 1948 in het Poolse recht vastgelegd door middel van de wet op de productie van wijn, wijnmost en mede en op de handel in dergelijke producten (staatsblad van de Republiek Polen van 18 november 1948). Die wet bevat regels voor de productie van mede, waarbij de verhouding tussen honing en water en de technologische eisen zijn gespecificeerd. De verhouding tussen honing en water voor „dwójniak” is als volgt bepaald: „Alleen mede die is geproduceerd met behulp van één deel natuurhoning op één deel water, mag „dwójniak” worden genoemd.”.

3.9.   Minimumeisen en procedures voor de controle van de specificiteit

De verplichte controles betreffen:

de inachtneming van de vastgestelde verhouding tussen de ingrediënten in de honingmost,

de inachtneming van de duur van de rijpingstijd,

de organoleptische eigenschappen van het eindproduct (smaak, geur, kleur, helderheid),

de fysisch-chemische indicatoren van het eindproduct: alcoholgehalte, totaal suikergehalte, gehalte aan reducerende suikers na inversie, totaal zuurgehalte, gehalte aan vluchtige zuren, suikervrij extract en, in het geval van vruchtenmede, asgehalte — de waarden moeten in overeenstemming zijn met de in punt 3.5 van het productdossier vermelde waarden.

De verplichte controles worden ten minste éénmaal per jaar verricht.

Aanbevolen wordt ook controles te verrichten tijdens de hierna genoemde productiestadia. Het is niet verplicht in die productiestadia controles te verrichten, maar het wordt aangeraden omdat dergelijke controles mogelijke fouten in de verschillende productiestadia helpen te voorkomen.

Stadium 4:

Gedurende het gistingsproces dienen regelmatig laboratoriumtests te worden uitgevoerd naar de organoleptische eigenschappen (smaak en geur) en naar fysisch-chemische parameters zoals het alcoholgehalte en het gehalte aan tijdens de alcoholische gisting aan verandering onderhevige suikers.

Stadium 6:

Tijdens de rijping dienen regelmatig controles te worden verricht met betrekking tot de elementaire organoleptische eigenschappen van het product en fysisch-chemische indicatoren zoals het alcoholgehalte, het totale suikergehalte, het totale zuurgehalte en het gehalte aan vluchtige zuren.

Stadium 8:

Vóór het bottelen dienen controles te worden verricht met betrekking tot de verschillende fysisch-chemische en organoleptische parameters die zijn genoemd in punt 3.5 — Beschrijving van het landbouwproduct of het levensmiddel.

4.   Autoriteiten of organen die de naleving van het productdossier controleren

4.1.   Naam en adres

Naam:

Główny Inspektorat Jakości Handlowej Artykułów Rolno — Spożywczych

Adres:

ul. Wspólna 30

00-930 Warszawa

POLEN

Tel.

+48 226232900

Fax

+48 226232998

E-mail:

☒ Openbaar

☐ Particulier

4.2.   Specifieke taken van de autoriteit of het orgaan

De bovengenoemde controleautoriteit is verantwoordelijk voor de controle met betrekking tot het gehele productdossier.

AANVRAAG TOT REGISTRATIE VAN EEN GTS

VERORDENING (EG) Nr. 509/2006 VAN DE RAAD

„TRÓJNIAK”

EG-nr. PL-TSG-007-0033-06.09.2005

1.   Naam en adres van de aanvragende groepering

Naam:

Krajowa Rada Winiarstwa i Miodosytnictwa przy Stowarzyszeniu Naukowo-Technicznym Inżynierów i Techników Przemysłu Spożywczego

Adres:

ul. Czackiego 3/6

00-043 Warszawa

POLEN

Tel.

+48 228282721

E-mail:

krwim@sitspoz.pl

2.   Lidstaat of derde land

Polen

3.   Productdossier

3.1.   Benaming waarvoor de registratie wordt aangevraagd

„Trójniak”

Als het product op de markt wordt gebracht, mag het etiket de volgende informatie bevatten: „miód pitny wytworzony zgodnie ze staropolską tradycją” (volgens een oude Poolse traditie geproduceerde mede). Deze informatie moet in de andere officiële talen worden vertaald.

3.2.   De benaming

is zelf specifiek

brengt de specificiteit van het landbouwproduct of het levensmiddel tot uitdrukking.

De naam „trójniak” is afgeleid van het getal „3” (PL: „trzy”) en houdt rechtstreeks verband met de in het verleden bepaalde samenstelling en bereidingswijze van „trójniak” — de verhouding tussen honing en water in de most voor de medebereiding is één deel honing op twee delen water. De naam brengt daarom de specificiteit van het product tot uitdrukking. Omdat de term „trójniak” uitsluitend wordt gebruikt om een specifieke soort van mede aan te duiden, moet die naam ook worden beschouwd als zelf specifiek.

3.3.   Aanvraag tot registratie met of zonder reservering overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 509/2006

Registratie met reservering van de benaming

Registratie zonder reservering van de benaming

3.4.   Productcategorie

Categorie 1.8. Andere in bijlage I bij het Verdrag genoemde producten

3.5.   Beschrijving van het landbouwproduct of het levensmiddel waarvoor de in punt 3.1 vermelde benaming geldt

„Trójniak” is een mede (of honingwijn), een heldere drank die is bereid door vergisting van honingmost en wordt gekenmerkt door een karakteristiek honingaroma en de smaak van de gebruikte grondstof.

De smaak van „trójniak” kan worden verrijkt door de smaak van de gebruikte specerijen. De kleur van „trójniak” varieert van goudkleurig tot donker amberkleurig afhankelijk van de soort honing die voor de productie ervan is gebruikt.

De voor „trójniak” typische fysisch-chemische indicatoren zijn:

alcoholgehalte: 12-15 % vol,

reducerende suikers na inversie: 65-120 g/l,

totaal zuurgehalte, uitgedrukt in appelzuur: 3,5-8 g/l,

gehalte aan vluchtige zuren, uitgedrukt in azijnzuur: ten hoogste 1,4 g/l,

totaal gehalte aan gebruikte suiker op basis van de werkelijke alcoholconcentratie (in % vol), vermenigvuldigd met 18: ten minste 323 g,

suikervrij extract: niet minder dan

20 g/l,

25 g/l in het geval van vruchtenmede (melomel),

asgehalte: ten minste 1,3 g/l — in het geval van vruchtenmede.

Bij de productie van „trójniak” is het gebruik van bewaarmiddelen, stabilisatoren en kunstmatige kleur- en smaakstoffen verboden.

3.6.   Beschrijving van de methode waarmee het landbouwproduct of het levensmiddel met de in punt 3.1 vermelde benaming wordt geproduceerd

Grondstoffen

Natuurhoning met de volgende parameters:

watergehalte: ten hoogste 20 massaprocenten,

gehalte aan reducerende suikers: ten minste 70 massaprocenten,

gecombineerd sucrose- en melezitosegehalte: ten hoogste 5 massaprocenten,

totaal zuurgehalte — 1 mol/l NaOH-oplossing per 100 g honing: binnen de bandbreedte 1-5 ml,

gehalte aan 5-hydroxy-methyl-furfurol (HMF): ten hoogste 4,0 mg per 100 g honing.

Gist voor medebereiding tot een hoge vergistingsgraad — m.a.w. gist die geschikt is om in de most waaraan deze is toegevoegd, een hoog percentage van de aanwezige suikers in alcohol om te zetten.

Kruiden en specerijen: kruidnagel, kaneel, nootmuskaat of gember.

Natuurlijke vruchtensappen of verse vruchten.

Productiemethode

Stadium 1

De honingmost, die bestaat uit één deel honing op twee delen water (of met vruchtensap vermengd water) en waaraan kruiden of specerijen kunnen zijn toegevoegd, wordt gekookt bij een temperatuur van 95-105 °C. In het geval van vruchtenmede moet ten minste 30 % van het water zijn vervangen door vruchtensap.

Aan de verhouding tussen water en honing moet strikt de hand worden gehouden en om de benodigde suikeroplossing te verkrijgen moet een ketel worden gebruikt die is voorzien van een stoommantel. Bij deze wijze van koken wordt karamellisering van de suikers voorkomen.

Stadium 2

De most wordt gekoeld tot 20-22 °C, de optimale temperatuur voor de vermeerdering van de gist. De most moet worden gekoeld op de dag zelf waarop deze is geproduceerd, en de koeltijd is afhankelijk van de efficiëntie van de koelinrichting. Door de koeling wordt de microbiologische veiligheid van de most gegarandeerd.

Stadium 3

In een gistingstank wordt aan de most een gistoplossing toegevoegd.

Stadium 4

A.

Hoofdgisting — 6-10 dagen. Door de temperatuur op maximaal 28 °C te houden wordt ervoor gezorgd dat het gistingsproces naar behoren verloopt.

B.

Nagisting — 3-6 weken. Door de nagisting worden de vereiste fysisch-chemische parameters bereikt.

Stadium 5

De gegiste most moet worden geklaard.

Nadat een alcoholgehalte van ten minste 12 % vol is bereikt, moet het verkregen product vóór de rijping wordt geklaard. Dit garandeert dat de mede de passende fysisch-chemische en organoleptische eigenschappen zal hebben. Als de most na de nagisting op de gistdrab zou worden gelaten, zou de autolyse van de gist een nadelig effect hebben op de organoleptische eigenschappen van de mede.

Stadium 6

Het product moet tijdens de rijping zo vaak als nodig is worden overgeheveld om te voorkomen dat zich in de gistdrab ongewenste processen voordoen (autolyse van de gist). Ook mogen tijdens de rijping behandelingen worden uitgevoerd zoals pasteurisatie en filtrering. Dit stadium is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat het product de juiste organoleptische eigenschappen krijgt.

De minimale rijpingstijd voor „trójniak” bedraagt één jaar.

Stadium 7

In het stadium van het op smaak brengen (aanpassing van de samenstelling) gaat het erom een eindproduct te bereiden dat de voor „trójniak” passende organoleptische en fysisch-chemische eigenschappen bezit zoals aangegeven in punt 3.5 — Beschrijving van het landbouwproduct of het levensmiddel. Om ervoor te zorgen dat de vereiste waarden worden bereikt, kunnen de organoleptische en fysisch-chemische eigenschappen worden gecorrigeerd door:

honing toe te voegen om de mede zoeter te maken,

kruiden en specerijen toe te voegen.

Doel van dit stadium is een product te verkrijgen met de voor „trójniak” karakteristieke geur en smaak.

Stadium 8

Bij een temperatuur van of 55-60 °C wordt het product in de individuele recipiënten gedaan. Aanbevolen wordt om voor „trójniak” traditionele verpakkingen te gebruiken zoals: mandflessen, keramische recipiënten of eikenhouten vaten.

3.7.   Specificiteit van het landbouwproduct of het levensmiddel

De specificiteit van „trójniak” is te danken aan:

de bereiding van de most (samenstelling en verhouding tussen de grondstoffen),

de rijping,

de fysisch-chemische en organoleptische eigenschappen.

Bereiding van de most (samenstelling en verhouding tussen de grondstoffen)

De specificiteit van „trójniak” is vooral te danken aan het feit dat voor de bereiding van de honingmost strikt de hand wordt gehouden aan de vastgestelde verhouding tussen honing en water: één deel honing op twee delen water. Deze verhouding is in alle verdere stadia van de productie van „trójniak” de bepalende factor die dit product zijn unieke eigenschappen verleent.

Rijping

Zoals uit de oude, traditionele Poolse receptuur blijkt, is het karakter van dergelijke producten afhankelijk van de tijd dat zij hebben gerijpt. In het geval van „trójniak” bedraagt deze rijpingstijd ten minste één jaar.

Fysisch-chemische en organoleptische kenmerken

Een correcte uitvoering van alle in het productdossier beschreven productiestadia zorgt ervoor dat een product met een unieke smaak en aroma wordt verkregen. De unieke smaak en geur van „trójniak” zijn het resultaat van een passend suiker- en alcoholgehalte:

reducerende suikers na inversie: > 65-120 g/l,

totaal gehalte aan gebruikte suiker op basis van de werkelijke alcoholconcentratie (in % vol), vermenigvuldigd met 18: ten minste 323 g,

alcoholgehalte: 12-15 % vol.

Als gevolg van de strikt vastgestelde verhouding tussen de ingrediënten die bij de productie van „trójniak” worden gebruikt, bezit dit product een enigszins stroperige en dikvloeibare consistentie die typisch is en het van andere soorten mede onderscheidt.

3.8.   Traditioneel karakter van het landbouwproduct of het levensmiddel

Traditionele productiemethode

Al meer dan duizend jaar worden in Polen allerlei soorten mede geproduceerd. Die verscheidenheid is ontstaan door de ontwikkeling en de verbetering van de productiemethode in de loop der eeuwen. De geschiedenis van de productie van mede gaat terug tot het begin van de staatsvorming in Polen. In 966 schreef de Spaanse diplomaat, handelaar en reiziger Ibrahim ibn Yaqub het volgende: „In het land van Mieszko I is naast voedsel, vlees en akkerland ook mede in overvloed te vinden, zo worden de Slavische wijnen en sterke dranken genoemd.” (Mieszko I was de eerste historische koning van Polen). De kronieken van Gallus Anonymus, die omstreeks de overgang van de 11e naar de 12e eeuw de Poolse geschiedenis heeft opgetekend, bevat eveneens talrijke verwijzingen naar de productie van mede.

Het Poolse nationale epos „Pan Tadeusz” van Adam Mickiewicz, dat het verhaal van de adel in 1811 en 1812 vertelt, verschaft heel wat informatie over de productie en het verbruik van mede en over de verschillende soorten mede. Vermeldingen van mede zijn ook te vinden in de gedichten van Tomasz Zan (1796-1855) en in de trilogie van Henryk Sienkiewicz waarin de gebeurtenissen in Polen in de 17e eeuw worden beschreven („Ogniem i mieczem”, gepubliceerd in 1884, „Potop”, gepubliceerd in 1886, en „Pan Wołodyjowski”, gepubliceerd in 1887 en 1888).

Bronnenmateriaal dat de Poolse culinaire tradities van de 17e en de 18e eeuw beschrijft, bevat niet alleen algemene verwijzingen naar mede, maar ook verwijzingen naar verschillende soorten mede. Afhankelijk van de productiemethode werden deze respectievelijk „półtorak”, „dwójniak”, „trójniak” en „czwórniak” genoemd, waarbij de verschillen betrekking hadden op de verhouding tussen honing en water of sap en de rijpingstijd. De productietechniek voor „trójniak” wordt, afgezien van geringe aanpassingen, al eeuwenlang gebruikt.

Traditionele samenstelling

De traditionele indeling van de soorten mede in „półtorak”, „dwójniak”, „trójniak” en „czwórniak” bestaat in Polen dus al eeuwenlang en is tot op de dag van vandaag bekend bij de consumenten. Na de tweede wereldoorlog zijn pogingen ondernomen om die indeling in vier categorieën te reguleren. Uiteindelijk is een en ander in 1948 in het Poolse recht vastgelegd door middel van de wet op de productie van wijn, wijnmost en mede en op de handel in dergelijke producten (staatsblad van de Republiek Polen van 18 november 1948). Die wet bevat regels voor de productie van mede, waarbij de verhouding tussen honing en water en de technologische eisen zijn gespecificeerd. De verhouding tussen honing en water voor „trójniak” is als volgt bepaald: „Alleen mede die is geproduceerd met behulp van één deel natuurhoning op twee delen water, mag „trójniak” worden genoemd.”.

3.9.   Minimumeisen en procedures voor de controle van de specificiteit

De verplichte controles betreffen:

de inachtneming van de vastgestelde verhouding tussen de ingrediënten in de honingmost,

de inachtneming van de duur van de rijpingstijd,

de organoleptische eigenschappen van het eindproduct (smaak, geur, kleur, helderheid),

de fysisch-chemische indicatoren van het eindproduct: alcoholgehalte, totaal gehalte aan gebruikte suiker, gehalte aan reducerende suikers na inversie, totaal zuurgehalte, gehalte aan vluchtige zuren, suikervrij extract en, in het geval van vruchtenmede, asgehalte — de waarden moeten in overeenstemming zijn met de in punt 3.5 van het productdossier vermelde waarden.

De verplichte controles worden ten minste éénmaal per jaar verricht.

Aanbevolen wordt ook controles te verrichten tijdens de hierna genoemde productiestadia. Het is niet verplicht in die productiestadia controles te verrichten, maar het wordt aangeraden omdat dergelijke controles mogelijke fouten in de verschillende productiestadia helpen te voorkomen.

Stadium 4:

Gedurende het gistingsproces dienen regelmatig laboratoriumtests te worden uitgevoerd naar de organoleptische eigenschappen (smaak en geur) en naar fysisch-chemische parameters zoals het alcoholgehalte en het gehalte aan tijdens de alcoholische gisting aan verandering onderhevige suikers.

Stadium 6:

Tijdens de rijping dienen regelmatig controles te worden verricht met betrekking tot de elementaire organoleptische eigenschappen van het product en fysisch-chemische indicatoren zoals het alcoholgehalte, het totale gehalte aan gebruikte suiker, het totale zuurgehalte en het gehalte aan vluchtige zuren.

Stadium 8:

Vóór het bottelen dienen controles te worden verricht met betrekking tot de verschillende fysisch-chemische en organoleptische parameters die zijn genoemd in punt 3.5 — Beschrijving van het landbouwproduct of het levensmiddel.

4.   Autoriteiten of organen die de naleving van het productdossier controleren

4.1.   Naam en adres

Naam:

Główny Inspektorat Jakości Handlowej Artykułów Rolno — Spożywczych

Adres:

ul. Wspólna 30

00-930 Warszawa

POLEN

Tel.

+48 226232900

Fax

+48 226232998

E-mail:

☒ Openbaar

☐ Particulier

4.2.   Specifieke taken van de autoriteit of het orgaan

De bovengenoemde controleautoriteit is verantwoordelijk voor de controle met betrekking tot het gehele productdossier.

AANVRAAG TOT REGISTRATIE VAN EEN GTS

VERORDENING (EG) Nr. 509/2006 VAN DE RAAD

„CZWÓRNIAK”

EG-nr. PL-TSG-007-0035-06.09.2006

1.   Naam en adres van de aanvragende groepering

Naam:

Krajowa Rada Winiarstwa i Miodosytnictwa przy Stowarzyszeniu Naukowo-Technicznym Inżynierów i Techników Przemysłu Spożywczego

Adres:

ul. Czackiego 3/6

00-043 Warszawa

POLEN

Tel.

+48 228282721

E-mail:

krwim@sitspoz.pl

2.   Lidstaat of derde land

Polen

3.   Productdossier

3.1.   Benaming waarvoor de registratie wordt aangevraagd

„Czwórniak”

Als het product op de markt wordt gebracht, mag het etiket de volgende informatie bevatten: „miód pitny wytworzony zgodnie ze staropolską tradycją” (volgens een oude Poolse traditie geproduceerde mede). Deze informatie moet in de andere officiële talen worden vertaald.

3.2.   De benaming

is zelf specifiek

brengt de specificiteit van het landbouwproduct of het levensmiddel tot uitdrukking.

De naam „czwórniak” is afgeleid van het getal „4” (PL: „cztery”) en houdt rechtstreeks verband met de in het verleden bepaalde samenstelling en bereidingswijze van „czwórniak” — de verhouding tussen honing en water in de most voor de medebereiding is één deel honing op drie delen water. De naam brengt daarom de specificiteit van het product tot uitdrukking. Omdat de term „czwórniak” uitsluitend wordt gebruikt om een specifieke soort van mede aan te duiden, moet die naam ook worden beschouwd als zelf specifiek.

3.3.   Aanvraag tot registratie met of zonder reservering overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 509/2006

Registratie met reservering van de benaming

Registratie zonder reservering van de benaming

3.4.   Productcategorie

Categorie 1.8. Andere in bijlage I bij het Verdrag genoemde producten

3.5.   Beschrijving van het landbouwproduct of het levensmiddel waarvoor de in punt 3.1 vermelde benaming geldt

„Czwórniak” is een mede (of honingwijn), een heldere drank die is bereid door vergisting van honingmost en wordt gekenmerkt door een karakteristiek honingaroma en de smaak van de gebruikte grondstof.

De smaak van „czwórniak” kan worden verrijkt door de smaak van de gebruikte specerijen. De kleur van „czwórniak” varieert van goudkleurig tot donker amberkleurig afhankelijk van de soort honing die voor de productie ervan is gebruikt.

De voor „czwórniak” typische fysisch-chemische indicatoren zijn:

alcoholgehalte: 9-12 % vol,

reducerende suikers na inversie: 35-90 g/l,

totaal zuurgehalte, uitgedrukt in appelzuur: 3,5-8 g/l,

gehalte aan vluchtige zuren, uitgedrukt in azijnzuur: ten hoogste 1,4 g/l,

totaal suikergehalte (g) plus het werkelijke alcoholgehalte (in % vol), vermenigvuldigd met 18: ten minste 240 g,

suikervrij extract: niet minder dan

15 g/l,

20 g/l in het geval van vruchtenmede (melomel),

asgehalte: ten minste 1,3 g/l — in het geval van vruchtenmede.

Bij de productie van „czwórniak” is het gebruik van bewaarmiddelen, stabilisatoren en kunstmatige kleur- en smaakstoffen verboden.

3.6.   Beschrijving van de methode waarmee het landbouwproduct of het levensmiddel met de in punt 3.1 vermelde benaming wordt geproduceerd

Grondstoffen

Natuurhoning met de volgende parameters:

watergehalte: ten hoogste 20 massaprocenten,

gehalte aan reducerende suikers: ten minste 70 massaprocenten,

gecombineerd sucrose- en melezitosegehalte: ten hoogste 5 massaprocenten,

totaal zuurgehalte — 1 mol/l NaOH-oplossing per 100 g honing: binnen de bandbreedte 1-5 ml,

gehalte aan 5-hydroxy-methyl-furfurol (HMF): ten hoogste 4,0 mg per 100 g honing.

Gist voor medebereiding tot een hoge vergistingsgraad — m.a.w. gist die geschikt is om in de most waaraan deze is toegevoegd, een hoog percentage van de aanwezige suikers in alcohol om te zetten.

Kruiden en specerijen: kruidnagel, kaneel, nootmuskaat of gember.

Natuurlijke vruchtensappen of verse vruchten.

Productiemethode

Stadium 1

De honingmost, die voor „czwórniak” bestaat uit één deel honing op drie delen water (of met vruchtensap vermengd water) en waaraan kruiden of specerijen kunnen zijn toegevoegd, wordt gekookt bij een temperatuur van 95-105 °C. In het geval van vruchtenmede moet ten minste 30 % van het water zijn vervangen door vruchtensap.

Aan de verhouding tussen water en honing moet strikt de hand worden gehouden en om de benodigde suikeroplossing te verkrijgen moet een ketel worden gebruikt die is voorzien van een stoommantel. Bij deze wijze van koken wordt karamellisering van de suikers voorkomen.

Stadium 2

De most wordt gekoeld tot 20-22 °C, de optimale temperatuur voor de vermeerdering van de gist. De most moet worden gekoeld op de dag zelf waarop deze is geproduceerd, en de koeltijd is afhankelijk van de efficiëntie van de koelinrichting. Door de koeling wordt de microbiologische veiligheid van de most gegarandeerd.

Stadium 3

In een gistingstank wordt aan de most een gistoplossing toegevoegd.

Stadium 4

A.

Hoofdgisting — 6-10 dagen. Door de temperatuur op maximaal 28 °C te houden wordt ervoor gezorgd dat het gistingsproces naar behoren verloopt.

B.

Nagisting — 3-6 weken. Door de nagisting worden de vereiste fysisch-chemische parameters bereikt.

Stadium 5

De gegiste most moet worden geklaard.

Nadat een alcoholgehalte van ten minste 9 % vol is bereikt, moet het verkregen product vóór de rijping wordt geklaard. Dit garandeert dat de „czwórniak” de passende fysisch-chemische en organoleptische eigenschappen zal hebben. Als de most na de nagisting op de gistdrab zou worden gelaten, zou de autolyse van de gist een nadelig effect hebben op de organoleptische eigenschappen van de mede.

Stadium 6

Het product moet tijdens de rijping zo vaak als nodig is worden overgeheveld om te voorkomen dat zich in de gistdrab ongewenste processen voordoen (autolyse van de gist). Ook mogen tijdens de rijping behandelingen worden uitgevoerd zoals pasteurisatie en filtrering.

Dit stadium is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat het product de juiste organoleptische eigenschappen krijgt.

De minimale rijpingstijd voor „czwórniak” bedraagt negen maanden.

Stadium 7

In het stadium van het op smaak brengen (aanpassing van de samenstelling) gaat het erom een eindproduct te bereiden dat de voor „czwórniak” passende organoleptische en fysisch-chemische eigenschappen bezit zoals aangegeven in punt 3.5 — Beschrijving van het landbouwproduct of het levensmiddel. Om ervoor te zorgen dat de vereiste waarden worden bereikt, kunnen de organoleptische en fysisch-chemische eigenschappen worden gecorrigeerd door:

honing toe te voegen om de mede zoeter te maken,

kruiden en specerijen toe te voegen.

Doel van dit stadium is een product te verkrijgen met de voor „czwórniak” karakteristieke geur en smaak.

Stadium 8

Bij een temperatuur van of 55-60 °C wordt het product in de individuele recipiënten gedaan. Aanbevolen wordt om voor „czwórniak” traditionele verpakkingen te gebruiken zoals: mandflessen, keramische recipiënten of eikenhouten vaten.

3.7.   Specificiteit van het landbouwproduct of het levensmiddel

De specificiteit van „czwórniak” is te danken aan:

de bereiding van de most (samenstelling en verhouding tussen de grondstoffen),

de rijping,

de fysisch-chemische en organoleptische eigenschappen.

Bereiding van de most (samenstelling en verhouding tussen de grondstoffen)

De specificiteit van „czwórniak” is vooral te danken aan het feit dat voor de bereiding van de honingmost strikt de hand wordt gehouden aan de vastgestelde verhouding tussen honing en water: één deel honing op drie delen water. Deze verhouding is in alle verdere stadia van de productie van „czwórniak” de bepalende factor die dit product zijn unieke eigenschappen verleent.

Rijping

Zoals uit de oude, traditionele Poolse receptuur blijkt, is het karakter van dergelijke producten afhankelijk van de tijd dat zij hebben gerijpt. In het geval van „czwórniak” bedraagt deze rijpingstijd ten minste negen maanden.

Fysisch-chemische en organoleptische kenmerken

Een correcte uitvoering van alle in het productdossier beschreven productiestadia zorgt ervoor dat een product met een unieke smaak en aroma wordt verkregen. De unieke smaak en geur van „czwórniak” zijn het resultaat van een passend suiker- en alcoholgehalte:

reducerende suikers na inversie: > 35-90 g/l,

totaal suikergehalte (g) plus het werkelijke alcoholgehalte (in % vol), vermenigvuldigd met 18: ten minste 240 g,

alcoholgehalte: 9-12 % vol.

Als gevolg van de strikt vastgestelde verhouding tussen de ingrediënten die bij de productie van „czwórniak” worden gebruikt, bezit dit product een enigszins stroperige en dikvloeibare consistentie die typisch is en het van andere soorten mede onderscheidt.

3.8.   Traditioneel karakter van het landbouwproduct of het levensmiddel

Traditionele productiemethode

Al meer dan duizend jaar worden in Polen allerlei soorten mede geproduceerd. Die verscheidenheid is ontstaan door de ontwikkeling en de verbetering van de productiemethode in de loop der eeuwen. De geschiedenis van de productie van mede gaat terug tot het begin van de staatsvorming in Polen. In 966 schreef de Spaanse diplomaat, handelaar en reiziger Ibrahim ibn Yaqub het volgende: „In het land van Mieszko I is naast voedsel, vlees en akkerland ook mede in overvloed te vinden, zo worden de Slavische wijnen en sterke dranken genoemd.” (Mieszko I was de eerste historische koning van Polen). De kronieken van Gallus Anonymus, die omstreeks de overgang van de 11e naar de 12e eeuw de Poolse geschiedenis heeft opgetekend, bevat eveneens talrijke verwijzingen naar de productie van mede.

Het Poolse nationale epos „Pan Tadeusz” van Adam Mickiewicz, dat het verhaal van de adel in 1811 en 1812 vertelt, verschaft heel wat informatie over de productie en het verbruik van mede en over de verschillende soorten mede. Vermeldingen van mede zijn ook te vinden in de gedichten van Tomasz Zan (1796-1855) en in de trilogie van Henryk Sienkiewicz waarin de gebeurtenissen in Polen in de 17e eeuw worden beschreven („Ogniem i mieczem”, gepubliceerd in 1884, „Potop”, gepubliceerd in 1886, en „Pan Wołodyjowski”, gepubliceerd in 1887 en 1888).

Bronnenmateriaal dat de Poolse culinaire tradities van de 17e en de 18e eeuw beschrijft, bevat niet alleen algemene verwijzingen naar mede, maar ook verwijzingen naar verschillende soorten mede. Afhankelijk van de productiemethode werden deze respectievelijk „półtorak”, „dwójniak”, „trójniak” en „czwórniak” genoemd, waarbij de verschillen betrekking hadden op de verhouding tussen honing en water of sap en de rijpingstijd. De productietechniek voor „czwórniak” wordt, afgezien van geringe aanpassingen, al eeuwenlang gebruikt.

Traditionele samenstelling

De traditionele indeling van de soorten mede in „półtorak”, „dwójniak”, „trójniak” en „czwórniak” bestaat in Polen dus al eeuwenlang en is tot op de dag van vandaag bekend bij de consumenten. Na de tweede wereldoorlog zijn pogingen ondernomen om die indeling in vier categorieën te reguleren. Uiteindelijk is een en ander in 1948 in het Poolse recht vastgelegd door middel van de wet op de productie van wijn, wijnmost en mede en op de handel in dergelijke producten (staatsblad van de Republiek Polen van 18 november 1948). Die wet bevat regels voor de productie van mede, waarbij de verhouding tussen honing en water en de technologische eisen zijn gespecificeerd. De verhouding tussen honing en water voor „czwórniak” is als volgt bepaald: „Alleen mede die is geproduceerd met behulp van één deel natuurhoning op drie delen water, mag „czwórniak” worden genoemd.”.

3.9.   Minimumeisen en procedures voor de controle van de specificiteit

De verplichte controles betreffen:

de inachtneming van de vastgestelde verhouding tussen de ingrediënten in de honingmost,

de inachtneming van de duur van de rijpingstijd,

de organoleptische eigenschappen van het eindproduct (smaak, geur, kleur, helderheid),

de fysisch-chemische indicatoren van het eindproduct: alcoholgehalte, totaal suikergehalte, gehalte aan reducerende suikers na inversie, totaal zuurgehalte, gehalte aan vluchtige zuren, suikervrij extract en, in het geval van vruchtenmede, asgehalte — de waarden moeten in overeenstemming zijn met de in punt 3.5 van het productdossier vermelde waarden.

De verplichte controles worden ten minste éénmaal per jaar verricht.

Aanbevolen wordt ook controles te verrichten tijdens de hierna genoemde productiestadia. Het is niet verplicht in die productiestadia controles te verrichten, maar het wordt aangeraden omdat dergelijke controles mogelijke fouten in de verschillende productiestadia helpen te voorkomen.

Stadium 4:

Gedurende het gistingsproces dienen regelmatig laboratoriumtests te worden uitgevoerd naar de organoleptische eigenschappen (smaak en geur) en naar fysisch-chemische parameters zoals het alcoholgehalte en het gehalte aan tijdens de alcoholische gisting aan verandering onderhevige suikers.

Stadium 6:

Tijdens de rijping dienen regelmatig controles te worden verricht met betrekking tot de elementaire organoleptische eigenschappen van het product en fysisch-chemische indicatoren zoals het alcoholgehalte, het totale suikergehalte, het totale zuurgehalte en het gehalte aan vluchtige zuren.

Stadium 8:

Vóór het bottelen dienen controles te worden verricht met betrekking tot de verschillende fysisch-chemische en organoleptische parameters die zijn genoemd in punt 3.5 — Beschrijving van het landbouwproduct of het levensmiddel.

4.   Autoriteiten of organen die de naleving van het productdossier controleren

4.1.   Naam en adres

Naam:

Główny Inspektorat Jakości Handlowej Artykułów Rolno — Spożywczych

Adres:

ul. Wspólna 30

00-930 Warszawa

POLEN

Tel.

+48 226232900

Fax

+48 226232998

E-mail:

☒ Openbaar

☐ Particulier

4.2.   Specifieke taken van de autoriteit of het orgaan

De bovengenoemde controleautoriteit is verantwoordelijk voor de controle met betrekking tot het gehele productdossier.

AANVRAAG TOT REGISTRATIE VAN EEN GTS

VERORDENING (EG) Nr. 509/2006 VAN DE RAAD

„KIEŁBASA JAŁOWCOWA”

EG-nr. PL-TSG-007-0047-05.12.2006

1.   Naam en adres van de aanvragende groepering

Naam:

Związek „Polskie Mięso” (Vereniging van Poolse vleesproductenten)

Adres:

ul. Chałubińskiego 8

00-613 Warszawa

POLEN

Tel.

+48 228302657

Fax

+48 228301648

E-mail:

info@polskie-mieso.pl

2.   Lidstaat of derde land

Polen

3.   Productdossier

3.1.   Benaming(en) waarvoor de registratie wordt aangevraagd (artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1216/2007 van de Commissie)

„Kiełbasa jałowcowa”

3.2.   De benaming

is zelf specifiek

brengt de specificiteit van het landbouwproduct of het levensmiddel tot uitdrukking.

De benaming „kiełbasa jałowcowa” brengt de specificiteit van het product — met name zijn unieke smaak en aroma — tot uitdrukking. Deze eigenschappen moeten worden toegeschreven aan het gebruik van de vruchten van de jeneverbes (Juniperus), die versgemalen aan het vlees worden toegevoegd, en van jeneverbestakken tijdens het roken.

3.3.   Aanvraag tot registratie met of zonder reservering overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 509/2006

Registratie met reservering van de benaming

Registratie zonder reservering van de benaming

3.4.   Productcategorie

Categorie 1.2. Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt, enz.)

3.5.   Beschrijving van het landbouwproduct of het levensmiddel waarvoor de in punt 3.1 vermelde benaming geldt (artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1216/2007 van de Commissie)

Kiełbasa jałowcowa is een gelijkmatig gerimpelde worst met de karakteristieke vorm van een krans. Aan de buitenkant zijn geen diepe vouwen in de lengterichting te zien. Deze kransvormige worst is in twee formaten verkrijgbaar:

als kleine worst, afgevuld in een natuurlijke darm met een diameter van meer dan 32 mm en een gewicht van ca. 0,5 kg,

als grote worst, afgevuld in een collageendarm met een diameter van 36 mm en een gewicht van ca. 0,8 kg.

Kiełbasa jałowcowa heeft een egale donkerbruine kleur, die typerend is voor sterk gerookte producten.

Kenmerkend voor de consistentie en het gevoel bij aanraking is het droge, gelijkmatig gerimpelde, maar tegelijkertijd gladde vel dat nauw aan de vulling hecht.

De fijne smaak en het malse karakter zijn het resultaat van zorgvuldig geselecteerde grondstoffen en kruiden (in het bijzonder jeneverbessen) en van de natuurlijke wijze waarop de worsten tijdens het productieproces worden gerookt.

Chemische samenstelling:

eiwitgehalte — niet minder dan 15 %,

vochtgehalte — niet meer dan 60 %,

vetgehalte — niet meer dan 35 %,

zoutgehalte — niet meer dan 3,5 %,

gehalte aan nitraten (III) en (V) in de vorm van NaNO2 — niet meer dan 0,0125 %.

Deze uitgebalanceerde chemische samenstelling is een garantie voor de traditionele kwaliteit van het product. De hoeveelheid eindproduct bedraagt 75 % (+/– 3 %) van de verwerkte grondstof (vlees).

3.6.   Beschrijving van de methode waarmee het landbouwproduct of het levensmiddel met de in punt 3.1 vermelde benaming wordt geproduceerd (artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1216/2007 van de Commissie)

Ingrediënten

Vlees (100 kg grondstof):

varkensvlees van categorie I met een vetgehalte van maximaal 15 % — 20 kg

varkensvlees van categorie IIA met een vetgehalte van maximaal 20 % — 50 kg

varkensvlees van categorie III — pezig vlees met een vetgehalte van maximaal 25 % — 20 kg

kleine, harde stukjes vet — 10 kg.

Het varkensvlees van categorie IIA of III kan voor maximaal 50 % worden vervangen door rundvlees.

Kruiden (op 100 kg vlees):

peper — 0,17 kg

jeneverbessen — 0,12 kg

suiker — 0,20 kg.

Overige toevoegingen:

zoutoplossing (op basis van een mengsel van keukenzout (NaCl) en natriumnitriet (NaNO2)) — ca. 2 kg.

Het voor de vervaardiging van kiełbasa jałowcowa gebruikte varkensvoer:

Het voer moet ervoor zorgen dat de gemeste varkens vet en vlees aanzetten. Het doel is het produceren van varkens met een lichaamsgewicht van maximaal 120 kg en meer dan 3 % intramusculair vet.

Het mesten gebeurt met langzaam groeiende rassen, zodat, mits er op de juiste manier wordt gemest, het gewenste gehalte intramusculair vet wordt verkregen. Deze rassen hebben niet het RN-gen, terwijl 20 % van de populatie drager is van het RYR1 T-gen.

Het mesten dient in drie fasen te gebeuren: fase I tot ca. 60 kg, fase II tot ca. 90 kg en fase III tot 120 kg.

Het mesten van dieren tot een lichaamsgewicht van ca. 90 kg gebeurt met twee typen voedermengsels. Deze mengsels (doseringen) bestaan uit:

energiebestanddelen in de vorm van voermeel — tarwe, gerst, rogge, haver, triticale of mais; de mengsels mogen voor 30 % uit maisvoermeel en voermeel van naakte haver bestaan;

eiwitbestanddelen in de vorm van voermeel van lupinen, veldbonen en erwten, sojaschroot, koolzaadschroot, koolzaadkoeken, voedergist of gedroogd groenvoer.

De mengsels (doseringen) voor dieren van 90 tot 120 kg bestaan uit:

energiebestanddelen in de vorm van tarwe-, gerst-, rogge- of triticalevoermeel; voor deze mengsels (doseringen) mag geen maisvoermeel of voermeel van naakte haver worden gebruikt;

eiwitbestanddelen in de vorm van voermeel van peulvruchten (lupinen, veldbonen, erwten), sojaschroot, koolzaadkoeken, koolzaadschroot of gedroogd groenvoer.

Tijdens het mesten is het in geen geval toegestaan om plantaardige olie of voedingsstoffen van dierlijke herkomst (melkpoeder, gedroogde wei, vismeel) aan de mengsels en doseringen toe te voegen.

Tijdens het hele mesttraject zorgen de mengsels voor een metabole energie van 12 tot 13 MJ ME/kg mengsel. Het eiwitgehalte van de mengsels is in fase I ongeveer 16-18 %, in fase II 15-16 % en in fase III ongeveer 14 %.

De voor de mestvarkens bestemde doseringen kunnen bestaan uit louter geconcentreerde mengsels of uit geconcentreerde mengsels en bulkvoer (aardappelen en groenvoer).

Het productietraject van kiełbasa jałowcowa:

Stap 1

Al het vlees wordt eerst fijngehakt. De stukken worden op gelijke grootte gebracht (ca. 5 cm doorsnede).

Stap 2

Het vlees wordt op traditionele wijze (volgens de droge methode) met een zoutoplossing gedurende ca. 48 uur gepekeld.

Stap 3

Mechanische bewerking: het vlees van categorie I wordt fijngehakt tot stukken van ca. 20 mm, dat van categorie IIA tot stukken van ca. 8 mm, dat van categorie III tot stukken van ca. 3 mm. Na toevoeging van 5 kilo ijs wordt alles verder fijngehakt.

Stap 4

Al het vlees wordt samen met de kruiden (peper, suiker en versgemalen jeneverbessen) gemengd.

Stap 5

Het vlees wordt afgevuld in een natuurlijke varkensdarm met een diameter van meer dan 32 mm of een collageendarm met een diameter van 36 mm. De worsten worden gedraaid en tot een kransvorm gebogen. Aangezien er twee verschillende soorten darmen worden gebruikt, kunnen er twee formaten worsten worden gemaakt:

kleine worsten in een dunne varkensdarm en met een gewicht van 0,5 kg,

grote worsten in een collageendarm en met een gewicht van 0,8 kg.

Stap 6

De worsten worden gedurende 2 uur bij een temperatuur van maximaal 30 °C te rusten gehangen. De buitenkant droogt aan en de bestanddelen binnenin komen „op hun plaats”.

Stap 7

De buitenkant droogt verder aan en de worsten worden in warme rook gerookt (gedurende ca. 120 minuten), totdat de gewenste kleur is verkregen. Vervolgens worden ze gebakken, totdat er binnenin een temperatuur van minimaal 70 °C is bereikt.

Stap 8

De worsten koelen gedurende 24 uur af.

Stap 9

De worsten worden gerookt met koude rook van beukenmot en jeneverbestakken (gedurende ca. 120 min.) en vervolgens gedurende 3 tot vijf dagen bij een temperatuur van 14 tot 18 °C te drogen gehangen, totdat het gewenste resultaat (75 % van de totale hoeveelheid verwerkt vlees (+/– 3 %)) is bereikt.

3.7.   Specificiteit van het landbouwproduct of het levensmiddel (artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1216/2007 van de Commissie)

De specificiteit van kiełbasa jałowcowa hangt samen met een aantal karakteristieke kenmerken van dit product, met name:

het malse, sappige en bijzondere karakter van het vlees

de uitzonderlijke smaak en het bijzondere aroma

de unieke vorm.

Het malse, sappige en bijzondere karakter van het vlees:

Het ingrediënt dat bepalend is voor de specificiteit van kiełbasa jałowcowa, is het vlees van langzaam groeiende varkensrassen die tot een lichaamsgewicht van ca. 120 kg worden gemest en die over de in punt 3.6 beschreven genetische eigenschappen beschikken. Dankzij de naleving van deze eisen ontstaat er een intramusculair vetgehalte van meer dan 3 %, waarmee de juiste smaak en technologische eigenschappen kunnen worden verkregen die noodzakelijk zijn voor de productie van kiełbasa jałowcowa. Het is aan het gebruik van deze grondstof en de toepassing van de traditionele productiemethode — vooral met betrekking tot het hakken, pekelen en roken — dat de uitzonderlijke malsheid en sappigheid van kiełbasa jałowcowa moeten worden toegeschreven.

De uitzonderlijke smaak en het bijzondere aroma:

De specificiteit van kiełbasa jałowcowa hangt vooral samen met zijn unieke smaak en aroma, die ontstaan dankzij het gebruik van de vruchten van de jeneverbes (Juniperus). Om de karakteristieke smaak van de worst te versterken en om zijn specifieke karakter nog meer te benadrukken, worden de jeneverbessen pas vlak voor het begin van het productieproces fijngemalen. Dankzij het gebruik van jeneverbestakken tijdens het roken wordt de smaak vervolmaakt en krijgt de worst zijn bijzondere aroma.

De unieke vorm:

Kiełbasa jałowcowa onderscheidt zich van andere worsten door zijn vorm. Er bestaan slechts twee min of meer identieke varianten en daarom is de worst goed herkenbaar voor de consument. Kiełbasa jałowcowa is gelijkmatig gerimpeld en heeft de karakteristieke vorm van een krans. Aan de buitenkant zijn geen diepe vouwen in de lengterichting te zien.

3.8.   Traditioneel karakter van het landbouwproduct of het levensmiddel (artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1216/2007 van de Commissie)

Traditionele grondstoffen

1.

Jeneverbes (Juniperus)

„Brandend jeneverbeshout geeft een aangename aromatische geur af.” Volgens de „Grote algemene geïllustreerde encyclopedie” uit 1903 is dit een van de nuttige eigenschappen van deze struik, die in Polen van oudsher tamelijk veel voorkomt. In dezelfde uitgave staat dat zijn „takken, spaanders en bessen geliefd zijn als mot voor het roken van vlees (en ook voor het maken van wierook); ze geven vleeswaren een geraffineerde smaak en aroma”. Uit documenten uit de tweede helft van de 19e eeuw blijkt dat jeneverbessen ook toen al als toevoeging of ingrediënt werden gebruikt voor bij de bereiding van vleesgerechten en -producten. De in 1863 in Warschau verschenen „Algemene encyclopedie” geeft de volgende omschrijving: „Jeneverbessen hebben een kruidige, bitterzoete smaak en een aangenaam aroma; als specerij […] zijn ze algemeen bekend”. Volgens het artikel „Regulering van voor de markt bestemde assortimenten vleeswaren” in het branchetijdschrift „Gospodarka Mięsna” nr. 3 uit 1954 deed de standaardmethode voor het produceren van worst met jeneverbessen en het roken met jeneverbestakken reeds rond 1950 haar intrede in Polen.

2.

Varkensvlees

Het vlees van varkens die speciaal voor kiełbasa jałowcowa worden gehouden, moet meer dan 3 % intramusculair vet bevatten. Deze zogeheten marmering geeft het product de gewenste malsheid en sappigheid en zijn voortreffelijke smaak. Het gebruik van dit soort vlees is bepalend voor de kwaliteit en specificiteit van het eindproduct en stemt overeen met de traditionele productiemethode.

Traditionele productiemethode en samenstelling

Roken is een manier om vlees te conserveren en in de meeste gevallen werd daarvoor jeneverbeshout gebruik. Dit blijkt onder meer uit Oudpoolse handschriften, zoals de aantekeningen van een anonieme rentmeester van een adellijke boerderij uit de jaren tachtig van de 18e eeuw, waarin een recept is opgenomen voor de bereiding van gerookte worst (handschrift uit het „Archiwum Główne Akt Dawnych” („Centraal archief van historische documenten” — AGAD) in Warschau, archiefeenheid „Verzameling Nationaal museum”, inv. nr. 1249). De volgende beschrijving van het ontbijt van edellieden uit het epische gedicht „Pan Tadeusz” („Heer Tadeusz”) uit 1834 van de beroemde Poolse dichter Adam Mickiewicz bewijst dat het roken met jeneverbeshout zeer populair was: „Alle [vleeswaren] verrukkelijk, alles zelfgemaakt, In de schoorsteen gerookt met jeneverbesrook”.

De traditie van het kruiden en roken van vlees met jeneverbes kent allerlei lokale en regionale varianten. Zo zijn er verschillen in de gehanteerde technieken, maar soms ook in het soort vlees dat wordt gebruik. W. Łęg wijst in de studie „Uit de ervaringen met vleeswarenproductie” („Gospodarka Mięsna” nr. 6, 1953) bijvoorbeeld op de experimenten met „jałowcowa” van wild (haas of wild zwijn aangevuld met varkensvlees). Hoewel de worsten die op die manier werden vervaardigd, anders smaakten, bleef het eigenlijke recept (larderen en roken met jeneverbes) overal hetzelfde. Een deskundige van de vleesbranche die door de regio Kurpie reisde, schreef in het artikel „Regionale boerenvleeswaren” („Gospodarka Mięsna” nr. 7-8, 1950) het volgende: „De worst uit de buurt van Myszyniec in Kurpie wordt met jeneverbeshout gerookt en bevat jeneverbessen. De worst is droog en heeft een voortreffelijke en karakteristieke smaak en aroma”.

Na 1945 werd er, overeenkomstig de doctrine van de planeconomie, een vleesindustrie opgezet waarin de grote voedselfabrieken centraal stonden. Om de kwaliteit en de smaak van vleeswaren te kunnen waarborgen werden producten gestandaardiseerd en werden er technische voorschriften opgesteld op basis van de traditionele recepten. Als productnaam werd kiełbasa jałowcowa in 1947-1948 voor het eerst vermeld in de richtsnoeren voor de levensmiddelenverkoop. In 1954 kwam er een standaardnorm voor kiełbasa jałowcowa, die later werd uitgewerkt tot de norm van het hoofdkantoor voor de vleesindustrie uit 1964 (Uitgeverij van de lichte en voedselverwerkende industrie, Warschau, 1964). Deze laatste vormt de basis van onderhavige aanvraag.

Het doel van deze normen was het waarborgen van de bovengenoemde kwaliteit van kiełbasa jałowcowa. Hoewel de norm waarop deze aanvraag is gebaseerd, niet meer bindend is, zijn de onderliggende voorschriften nog altijd bepalend voor bovenstaande richtsnoeren voor de productie van kiełbasa jałowcowa.

3.9.   Minimumeisen en procedures voor de controle van de specificiteit (artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1216/2007 van de Commissie)

Gezien de specificiteit van kiełbasa jałowcowa moet er bij de controles worden gelet op:

1.

de kwaliteit van de gebruikte grondstoffen (varkensvlees, kruiden) en meer in het bijzonder:

de geschiktheid van het vlees vanuit technologisch opzicht,

de mestwijze,

de duur van het pekelen,

het soort en de hoeveelheid kruiden die voor de productie van kiełbasa jałowcowa zijn gebruikt;

2.

het rookproces van kiełbasa jałowcowa:

tijdens de controle moet worden gelet op:

de naleving van de voorgeschreven temperatuur voor de traditionele rookmethode met warme rook, en van de stooktemperatuur,

de naleving van de voorgeschreven duur van de tweede rookfase en van de voorgeschreven temperatuur van de daarbij gebruikte koude rook,

het gebruik van beukenmot en jeneverbestakken voor het koud roken;

3.

de kwaliteit van het eindproduct:

eiwitgehalte,

vochtgehalte,

vetgehalte,

gehalte aan natriumchloride,

gehalte aan nitraten (III) en (V),

smaak en aroma;

4.

de vorm van het product.

Frequentie van de controles

Bovengenoemde stappen dienen één keer in de twee maanden te worden gecontroleerd. Indien alle stappen volgens de regels zijn uitgevoerd, kan de frequentie worden teruggebracht tot twee controles per jaar.

Indien er in een bepaalde stap onregelmatigheden worden geconstateerd, dient de controle daarvan te worden opgevoerd (tot één keer in de twee maanden). Voor de andere stappen kan in dat geval nog steeds worden volstaan met een halfjaarlijkse controle.

4.   Autoriteiten of organen die de naleving van het productdossier controleren

4.1.   Naam en adres

Naam:

Główny Inspektorat Jakości Handlowej Artykułów Rolno-Spożywczych (Algemene inspectie van de handelskwaliteit van landbouwproducten en levensmiddelen)

Adres:

ul. Wspólna 30

00-930 Warszawa

POLEN

Tel.

+48 226232901

Fax

+48 226232099

E-mail:

☒ Openbaar

☐ Particulier

4.2.   Specifieke taken van de autoriteit of het orgaan

Bovengenoemde controleautoriteit is belast met de controle van het volledige productdossier.

AANVRAAG TOT REGISTRATIE VAN EEN GTS

VERORDENING (EG) Nr. 509/2006 VAN DE RAAD

„KIEŁBASA MYŚLIWSKA”

EG-nr. PL-TSG-0007-0053-19.03.2007

1.   Naam en adres van de aanvragende groepering

Naam:

Związek „Polskie Mięso” (Vereniging van Poolse vleesproducenten)

Adres:

ul. Chałubińskiego 8

00-613 Warszawa

POLEN

Tel.

+48 228302657

Fax

+48 228301648

E-mail:

info@polskie-mieso.pl

2.   Lidstaat of derde land

Polen

3.   Productdossier

3.1.   Benaming(en) waarvoor de registratie wordt aangevraagd (artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1216/2007 van de Commissie)

„Kiełbasa myśliwska”

3.2.   De benaming

is zelf specifiek

brengt de specificiteit van het landbouwproduct of het levensmiddel tot uitdrukking.

De benaming „kiełbasa myśliwska” brengt de specificiteit van het product tot uitdrukking. Deze specificiteit is in de benaming af te lezen aan de etymologische afleiding van de woorden „myśliwy” (jager) en „myślistwo” (jacht) en houdt verband met het oorspronkelijke gebruik van dit product: in vroeger tijden namen jagers dit soort worsten mee als droge proviand. Door zijn houdbaarheid en handzaamheid groeide het uit tot een ideale vorm van mondvoorraad voor wandelingen en reizen en voor een langer verblijf op plaatsen waar warme maaltijden niet direct voorhanden waren. Hoewel het product pas na verloop van tijd zijn weg naar de consument vond, is de benaming onveranderd gebleven.

3.3.   Aanvraag tot registratie met of zonder reservering overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 509/2006

Registratie met reservering van de benaming

Registratie zonder reservering van de benaming

3.4.   Productcategorie

Categorie 1.2. Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt, enz.)

3.5.   Beschrijving van het landbouwproduct of het levensmiddel waarvoor de in punt 3.1 vermelde benaming geldt (artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1216/2007 van de Commissie)

Kiełbasa myśliwska is een korte, donkerbruine worst met een gelijkmatig gerimpeld vel (zonder holtes in de lengterichting). De worst is sikkelvormig gebogen en gewoonlijk verdeeld in „paren” (met de uiteinden aan elkaar) met een lengte van ca. 15 cm en een diameter van meer dan 32 mm.

De buitenkant van de kiełbasa myśliwska is donkerbruin. Als de worst wordt doorgesneden, zijn er donkerrode stukjes varkensvlees van categorie I en lichtrode stukjes varkensvlees van categorie II te zien.

De buitenkant voelt glad, droog en gelijkmatig gerimpeld aan.

Kiełbasa myśliwska kenmerkt zich door de smaak van vermalst, gezouten, gebakken en gerookt varkensvlees met kruiden.

Behalve door zijn specifieke smaak onderscheidt de worst zich ook door zijn malsheid.

Chemische samenstelling:

eiwitgehalte — niet minder dan 17 %

vochtgehalte — niet meer dan 55 %

vetgehalte — niet meer dan 45 %

zoutgehalte — niet meer dan 4,5 %

gehalte aan nitraten (III) en (V) in de vorm van NaNO2 — niet meer dan 0,0125 %.

Deze uitgebalanceerde chemische samenstelling is een garantie voor de traditionele kwaliteit van het product. De hoeveelheid eindproduct mag niet meer dan 68 % van de verwerkte grondstof (vlees) bedragen.

3.6.   Beschrijving van de methode waarmee het landbouwproduct of het levensmiddel met de in punt 3.1 vermelde benaming wordt geproduceerd (artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1216/2007 van de Commissie)

Ingrediënten

Vlees (100 kg grondstof):

varkensvlees van categorie I met een vetgehalte van maximaal 15 % — 30 kg

varkensvlees van categorie IIA met een vetgehalte van maximaal 20 % — 50 kg

varkensvlees van categorie III — pezig vlees met een vetgehalte van maximaal 25 % — 20 kg.

Het varkensvlees van categorie IIA of III kan voor maximaal 50 % worden vervangen door rundvlees.

Kruiden (op 100 kg vlees):

peper — 0,15 kg

jeneverbessen — 0,10 kg

verse knoflook — 0,10 kg

suiker — 0,20 kg.

Andere toevoegingen:

zoutoplossing (op basis van een mengsel van keukenzout (NaCl) en natriumnitriet (NaNO2)) — ca. 2 kg

mengsel voor het vermalsen van vlees (samengesteld uit 1 liter natuurazijn (10 % oplossing), 1 liter water en 1 liter koolzaad- of zonnebloemolie) — 3 liter.

Het voor de vervaardiging van kiełbasa myśliwska gebruikte varkensvoer:

Het voer moet ervoor zorgen dat de gemeste varkens vet en vlees aanzetten. Het doel is het produceren van varkens met een lichaamsgewicht van maximaal 120 kg en meer dan 3 % intramusculair vet.

Het mesten gebeurt met langzaam groeiende rassen, zodat, mits er op de juiste manier wordt gemest, het gewenste gehalte intramusculair vet wordt verkregen. Deze rassen hebben niet het RN-gen, terwijl 20 % van de populatie drager is van het RYR1 T-gen.

Het mesten dient in drie fasen te gebeuren: fase I tot ca. 60 kg, fase II tot ca. 90 kg en fase III tot 120 kg.

Het mesten van dieren tot een lichaamsgewicht van 90 kg gebeurt met twee typen voedermengsels. Deze mengsels (doseringen) bestaan uit:

energiebestanddelen in de vorm van voermeel — tarwe, gerst, rogge, haver, triticale of mais; de mengsels mogen voor 30 % uit maisvoermeel en voermeel van naakte haver bestaan;

eiwitbestanddelen in de vorm van voermeel van lupinen, veldbonen en erwten, sojaschroot, koolzaadschroot, koolzaadkoeken, voedergist of gedroogd groenvoer.

De mengsels (doseringen) voor dieren van 90 tot 120 kg bestaan uit:

energiebestanddelen in de vorm van tarwe-, gerst-, rogge- of triticalevoermeel; voor deze mengsels (doseringen) mag geen maisvoermeel of voermeel van naakte haver worden gebruikt;

eiwitbestanddelen in de vorm van voermeel van peulvruchten (lupinen, veldbonen, erwten), sojaschroot, koolzaadkoeken, koolzaadschroot of gedroogd groenvoer.

Tijdens het mesten is het in geen geval toegestaan om plantaardige olie of voedingsstoffen van dierlijke herkomst (melkpoeder, gedroogde wei, vismeel) aan de mengsels en doseringen toe te voegen.

Tijdens het hele mesttraject zorgen de mengsels voor een metabole energie van 12 tot 13 MJ ME/kg mengsel. Het eiwitgehalte van de mengsels is in fase I ongeveer 16-18 %, in fase II 15-16 % en in fase III ongeveer 14 %.

De voor de mestvarkens bestemde doseringen kunnen bestaan uit louter geconcentreerde mengsels of uit geconcentreerde mengsels en bulkvoer (aardappelen en groenvoer).

Het productietraject van kiełbasa myśliwska:

Stap 1

Al het vlees wordt eerst fijngehakt. De stukken worden op gelijke grootte gebracht (ca. 5 cm doorsnede).

Stap 2

Het vlees wordt op traditionele wijze (volgens de droge methode) met een zoutoplossing gedurende ca. 48 uur gepekeld.

Stap 3

Mechanische bewerking: het vlees van categorie I wordt fijngehakt tot stukken van ca. 20 mm, dat van categorie IIA tot stukken van ca. 8 mm, dat van categorie III tot stukken van ca. 3 mm. Na toevoeging van 2 kilo ijs wordt alles verder fijngehakt.

Stap 4

Het vlees van categorie I en IIA wordt met een speciaal mengsel vermalst en zorgvuldig gemengd.

Stap 5

Het fijngehakte vlees van categorie III en de kruiden worden toegevoegd en alles wordt zorgvuldig gemengd.

Stap 6

Het vlees wordt afgevuld in een natuurlijke varkensdarm met een diameter van meer dan 32 mm, waarna de worsten worden gedraaid tot een lengte van ongeveer 15 cm.

Stap 7

De worsten worden gedurende 2 uur bij een temperatuur van maximaal 30 °C te rusten gehangen. De buitenkant droogt aan en de bestanddelen binnenin komen „op hun plaats”.

Stap 8

De buitenkant droogt verder aan en de worsten worden op traditionele wijze in warme rook gerookt (gedurende ca. 135 minuten) en vervolgens gebakken, totdat er binnenin een temperatuur van minimaal 70 °C is bereikt.

Stap 9

De worsten koelen af en worden daarna verder gekoeld tot een temperatuur van minder dan 10 °C.

Stap 10

De worsten worden gedurende 5 tot zeven dagen te drogen gehangen bij een temperatuur van 14 tot 18 °C en een luchtvochtigheid van 70 tot 80 %, totdat het gewenste resultaat (niet meer dan 68 % van de totale hoeveelheid verwerkt vlees) is bereikt.

3.7.   Specificiteit van het landbouwproduct of het levensmiddel (artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1216/2007 van de Commissie)

De specificiteit van kiełbasa myśliwska hangt samen met een aantal karakteristieke kenmerken van dit product, met name:

het malse, sappige en bijzondere karakter van het vlees

de uitzonderlijke smaak en het bijzondere aroma

de korte, karakteristieke vorm

de uitzonderlijk lange houdbaarheid.

Het malse, sappige en bijzondere karakter van het vlees:

Het ingrediënt dat bepalend is voor de specificiteit van kiełbasa myśliwska, is het vlees van langzaam groeiende varkensrassen die tot een lichaamsgewicht van ca. 120 kg worden gemest en die over de in punt 3.6 beschreven genetische eigenschappen beschikken. Dankzij de naleving van deze eisen ontstaat er een intramusculair vetgehalte van meer dan 3 %, waarmee de juiste smaak en technologische eigenschappen kunnen worden verkregen die noodzakelijk zijn voor de productie van kiełbasa myśliwska. Het is aan het gebruik van deze grondstof en de toepassing van de traditionele productiemethode — vooral met betrekking tot het hakken, pekelen en roken — dat de uitzonderlijke malsheid en sappigheid van kiełbasa myśliwska moeten worden toegeschreven.

Het vlees dat in kiełbasa myśliwska is verwerkt, is zo mals dankzij de toevoeging van een speciaal geselecteerd mengsel van azijn, water en koolzaad- of zonnebloemolie.

De uitzonderlijke smaak en het bijzondere aroma:

Kiełbasa myśliwska onderscheidt zich van andere worsten door zijn smaak en aroma, die ontstaan dankzij de toevoeging van een afgewogen hoeveelheid zorgvuldig gekozen kruiden, zoals jeneverbessen, peper, suiker en de zoutoplossing, maar ook de verse knoflook, die zo typerend is voor dit product, en het mengsel voor het vermalsen van vlees.

De uitzonderlijke smaak en het bijzondere aroma zijn ook het resultaat van het roken en drogen en de extra lange periode van nadrogen, die kenmerkend is voor kiełbasa myśliwska.

De korte, karakteristieke vorm:

De specificiteit van kiełbasa myśliwska houdt vooral verband met de unieke vorm: korte, gelijkmatig gerimpelde en sikkelvormig gebogen staafjes die gewoonlijk in „paren” (met de uiteinden aan elkaar) zijn verdeeld.

Het belangrijkste kenmerk van kiełbasa myśliwska is de buitengewone „handzaamheid”. Dit product met zijn herkenbare vorm is zeer praktisch en wordt onderweg en tijdens allerlei uitstapjes veel geconsumeerd.

De uitzonderlijk lange houdbaarheid:

Een ander wezenlijk kernmerk van kiełbasa myśliwska, die hoofdzakelijk als aanvulling is bedoeld op het proviand van jagers en toeristen, is zijn uitzonderlijk lange houdbaarheid, die onder meer het resultaat is van de traditionele bereiding met verse knoflook en de extra lange periode van nadrogen tijdens de laatste stap van de productie.

3.8.   Traditioneel karakter van het landbouwproduct of het levensmiddel (artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1216/2007 van de Commissie)

Traditionele grondstoffen en samenstelling

1.

Vlees van op traditionele wijze gevoerde varkens

Het vlees van varkens die speciaal voor kiełbasa myśliwska worden gehouden, moet meer dan 3 % intramusculair vet bevatten. Deze zogeheten marmering geeft het product de gewenste malsheid en sappigheid en zijn voortreffelijke smaak. Het gebruik van dit soort vlees is bepalend voor de kwaliteit en specificiteit van het eindproduct en stemt overeen met de traditionele productiemethode.

2.

Zorgvuldig geselecteerde kruiden

Het gebruik van een afgewogen hoeveelheid zorgvuldig geselecteerde kruiden (peper, jeneverbessen, suiker en zoutoplossing, maar vooral ook verse knoflook en het mengsel voor het vermalsen van vlees) tijdens het productieproces vloeit direct voort uit de ervaring en de jarenlange traditie die Polen heeft opgebouwd met het vervaardigen van vleesproducten.

Traditionele productiemethode

De jacht ging eeuwenlang gepaard met eigen regels en gebruiken. In de Poolse literatuur zijn verschillende beschrijvingen van de jacht te vinden, bijvoorbeeld in het epische gedicht „Pan Tadeusz” („Heer Tadeusz”) van Adam Mickiewicz uit 1834. De jacht vormde een bijna heilige gebeurtenis, vol met rituelen en symboliek, zoals de signalen die met een hoorn werden doorgegeven, de „doop” of initiatie van de jager, en de feestmalen na afloop van de jacht. De laatste jaren hebben jachtverengingen deze gebruiken weer in ere hersteld.

Een vast en onmisbaar onderdeel van de jagersuitrusting is nog altijd de jagerstas, waarin van oudsher onder meer de droge mondvoorraad werd bewaard voor de lange tochten door het bos, die een hele dag konden duren. In de literatuur, zoals in het bovengenoemde gedicht „Pan Tadeusz”, worden de maaltijden beschreven die tijdens de jacht werden gebruikt. Een vast onderdeel van het proviand dat tijdens pauzes werd gegeten, waren de gedroogde en gerookte en daardoor relatief lang houdbare worsten.

De benaming „kiełbasa myśliwska” is hoogstwaarschijnlijk tijdens het interbellum ontstaan. Zoals in het tijdschrift „Gospodarka Mięsna” nr. 1-2 uit 1949 wordt beschreven, legden talrijke kleine voedselverwerkende fabrieken in Polen zich in die tijd toe op het vervaardigen van vleeswaren.

Na de Tweede Wereldoorlog begon de kiełbasa myśliwska aan zijn grote opmars op de Poolse markt. Op grond van Besluit nr. 485 van 3 november 1953 van de ministers van Vlees- en Zuivelindustrie en Binnenlandse Handel werd kiełbasa myśliwska opgenomen in de officiële lijst van voor de markt bestemde vleeswaren. Het recept en de technische documentatie werden vervolgens uit kwaliteitsoverwegingen vastgelegd overeenkomstig de norm RN-54/MPMiMl-Mięs-58 van 30 december 1954 en krachtens de „interne voorschriften nr. 21” die in 1964 in Warschau waren opgesteld door het hoofdkantoor voor de vleesindustrie. Nog altijd is kiełbasa myśliwska een van de populairste en meest gegeten soorten vleeswaren.

3.9.   Minimumeisen en procedures voor de controle van de specificiteit (artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1216/2007 van de Commissie)

Gezien de specificiteit van kiełbasa myśliwska moet er bij de controles worden gelet op:

1.

de kwaliteit van de gebruikte grondstoffen (varkensvlees, kruiden) en meer in het bijzonder:

de geschiktheid van het vlees vanuit technologisch opzicht,

de mestwijze,

de duur van het pekelen,

het soort en de hoeveelheid kruiden die voor de productie van kiełbasa myśliwska zijn gebruikt;

2.

het rookproces van kiełbasa myśliwska:

tijdens de controle moet worden gelet op:

de naleving van de voorgeschreven temperatuur voor de traditionele rookmethode met warme rook, en van de stooktemperatuur,

de naleving van de voorgeschreven duur van de tweede rookfase en van de voorgeschreven temperatuur van de daarbij gebruikte koude rook,

het gebruik van beukenmot voor het koud roken;

3.

de kwaliteit van het eindproduct:

eiwitgehalte,

vochtgehalte,

vetgehalte,

gehalte aan natriumchloride,

gehalte aan nitraten (III) en (V),

smaak en aroma;

4.

de vorm van het product.

Frequentie van de controles

Bovengenoemde stappen dienen één keer in de twee maanden te worden gecontroleerd. Indien alle stappen volgens de regels zijn uitgevoerd, kan de frequentie worden teruggebracht tot twee controles per jaar.

Indien er in een bepaalde stap onregelmatigheden worden geconstateerd, dient de controle daarvan te worden opgevoerd (tot één keer in de twee maanden). Voor de andere stappen kan in dat geval nog steeds worden volstaan met een halfjaarlijkse controle.

4.   Autoriteiten of organen die de naleving van het productdossier controleren

4.1.   Naam en adres

Naam:

Główny Inspektorat Jakości Handlowej Artykułów Rolno-Spożywczych (Algemene inspectie van de handelskwaliteit van landbouwproducten en levensmiddelen)

Adres:

ul. Wspólna 30

00-930 Warszawa

POLEN

Tel.

+48 226232901

Fax

+48 226232099

E-mail:

☒ Openbaar

☐ Particulier

4.2.   Specifieke taken van de autoriteit of het orgaan

Bovengenoemde controleautoriteit is belast met de controle van het volledige productdossier.

AANVRAAG TOT REGISTRATIE VAN EEN GTS

VERORDENING (EG) Nr. 509/2006 VAN DE RAAD

„OLEJ RYDZOWY”

EG-nr. PL-STG-007-0049-28.12.2006

1.   Naam en adres van de aanvragende groepering

Naam van de groepering of de organisatie:

„SemCo” S.G.N.i P. Krystyna Just,

Instytut Włókien Naturalnych — Tłocznia Oleju,

Krzysztof Gałkowski -Zakład Wytłaczania Oleju i Wyrób Kitu,

Zakład Doświadczalno-Dydaktyczny Uprawy Roli i Roślin, Gorzyń

Adres:

Śmiłowo 16

64-500 Szamotuły

POLEN

Tel.

+48 612920402/603137517

E-mail:

info@semco.pl

2.   Lidstaat of derde land

Polen

3.   Productdossier

3.1.   Benaming waarvoor de registratie wordt aangevraagd

„Olej rydzowy”

3.2.   Geef aan of de naam

zelf specifiek is

de specificiteit van het landbouwproduct of het levensmiddel tot uitdrukking brengt.

„Olej rydzowy” (huttentutolie, ook wel camelinaolie genoemd) wordt geproduceerd uit de plant Camelina sativa, d.w.z. huttentut: De Poolse naam is „lnianka siewna”, en de volksnaam is „rydz”, „rydzyk”, „ryżyk”, of soms, „lennica”.

In sommige gebieden in Polen wordt alleen de volksnaam van deze plant gebruikt, te weten „rydz”, vanwege zijn bijzondere roestkleurige zaden. De kleur lijkt namelijk op die van de paddenstoel Lactarius deliciosus („smakelijke melkzwam”), die in het Pools „rydz” heet en in het hele land te vinden is en die ook een roestbruine kleur heeft. Het komt dus door de gelijkenis in kleur van de paddenstoel met de zaden van de huttentut dat de olie van laatstgenoemde „olej rydzowy” heet.

3.3.   Aanvraag tot registratie met of zonder reservering overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 509/2006

Registratie met reservering van de benaming

Registratie zonder reservering van de benaming

3.4.   Productcategorie

Categorie 1.5. Oliën en vetten (boter, margarine, spijsolie, enz.)

3.5.   Beschrijving van het landbouwproduct of levensmiddel waarvoor de in punt 3.1 vermelde benaming geldt

„Olej rydzowy” ziet eruit als een heldere, doorzichtige, olieachtige vloeistof met een kleine hoeveelheid sediment op de bodem en met een roestbruine kleur. Afhankelijk van het gebruik van de voorjaars- of de wintervariëteit van de plant (Camelina sativa of Camelina silvestris) varieert de kleur van de olie van goudbruin tot roodbruin. De kleur wordt ook beïnvloed door de temperatuur bij het verwarmen van de zaden. „Olej rydzowe” heeft een kenmerkende uien- en mosterdsmaak en een sterk en rijk aroma.

„Olej rydzowy” heeft de volgende fysisch-chemische eigenschappen:

Zuurgraad — niet meer dan 6 mg KOH/g

Peroxidegetal, milli-equivalent actieve zuurstof per kg — niet meer dan 6

Joodgetal: 140-160

Stollingstemperatuur: tussen – 15 °C en – 18 °C.

„Olej rydzowy” kan lange tijd worden opgeslagen, in tegenstelling tot oliën met een vergelijkbare samenstelling en een vergelijkbare verhouding van verzadigde en onverzadigde vetzuren. Dit komt door het hoge gehalte aan natuurlijke antioxidanten van de tocoferol-groep (vitamine E), ongeveer 550-1 100 mg/kg olie.

Het gehalte verzadigde vetzuren is laag, 10-11 %, terwijl het gehalte onverzadigde vetzuren ongeveer 90 % is, waarvan 36 % enkelvoudig onverzadigd en 50 % à 60 % meervoudig onverzadigd.

3.6.   Beschrijving van de productiemethode van het landbouwproduct of levensmiddel waarvoor de in punt 3.1 vermelde benaming geldt

Stap 1

Het verkrijgen van de zaden

De zaden worden verkregen door de teelt van de voorjaars- of de wintervariëteit van huttentut. Afhankelijk van de soort, wordt de plant in de herfst of in het voorjaar gezaaid.

De planten worden slechts eenmaal geoogst, wanneer de zaden rijp zijn.

Stap 2

Het drogen en schoonmaken van de zaden

De zaden worden binnen 6 uur na de oogst gedroogd. Ze moeten worden gedroogd totdat het vochtgehalte 7 tot 12 % bedraagt.

Deze fase wordt gevolgd door het verder schoonmaken van de zaden tot meer dan 98 %.

Stap 3

Het voorbereiden van het persen

De eerste voorbereidende stap is het tot vlokken stampen (pletten) van de zaden met een gladde roller.

Stap 4

Het conditioneren van de zaden

De geplette zaden worden verwarmd tot 38 °C in een ketel met ofwel een watermantel („au bain-marie”), ofwel verwarmd blik.

Stap 5

Het persen

Om olie met de gewenste fysisch-chemische eigenschappen te verkrijgen, moet de persing plaatsvinden in persen die de temperatuur van de geplette zaden niet tot boven 38 °C verhogen.

Stap 6

Het zuiveren van de olie

De olie wordt gezuiverd door sedimentatie, d.w.z. een proces dat erin bestaat dat de olie 7-10 dagen blijft staan, zodat de zwaardere foezeloliën bij kamertemperatuur naar de bodem van het vat kunnen zinken, waarna de bovenste laag van de olie geschikt is voor consumptie.

De olie wordt op geen enkele manier geraffineerd.

Stap 7

Het opslaan van de olie

De olie wordt opgeslagen op droge plaatsen die niet aan het zonlicht zijn blootgesteld, bij een maximumtemperatuur van 20 °C en een minimumtemperatuur van 4 °C. Correcte opslag is van invloed op de kwaliteit van de olie.

Verboden praktijken

Om het specifieke karakter van de huttentutolie te bewaren, is het tijdens de productie niet toegestaan:

de zaden tot meer dan 38 °C te verhitten;

oliepersen te gebruiken die de temperatuur van de pulp tot boven de vastgestelde maximumtemperatuur van 38 °C verhitten;

de druk tijdens het persen tot meer dan 300A te verhogen.

3.7.   Specificiteit van het landbouwproduct of het levensmiddel

De specificiteit van huttentutolie heeft met de basiskenmerken van het product te maken, te weten:

uitzonderlijke geur en smaak,

kleur,

fysisch-chemische samenstelling,

mogelijkheid tot langdurige opslag.

Smaak en geur

De olie verschilt van andere producten van deze soort door de specifieke smaak, met een duidelijke nasmaak van ui en mosterd, alsmede een aangenaam, gematigd sterk, zuiver aroma.

Kleur

Huttentutolie is roestbruin van kleur.

Fysisch-chemische samenstelling

Huttentutolie dankt zijn specificiteit voornamelijk aan de specifieke voedingswaarde en aan zijn rijke chemische samenstelling. De olie bevat een aantal onderdelen die in de diëtetiek erg gewild zijn, in het bijzonder meervoudig onverzadigde vetzuren.

Het gehalte dergelijke zuren in huttentutolie is tussen de 50 % en 60 %, waarvan 35 tot 40 % Omega-3 vetzuren en 15 % tot 20 % omega-6 vetzuren. Daarmee is huttentutolie een van rijkste plantaardige bronnen van Omega-3 zuren die bekend is.

Langdurige opslag mogelijk:

Ondanks het hoge zuurgehalte van huttentutolie, is het lang houdbaar en zelfs zes maanden na productie nog geschikt voor consumptie, als de aanbevelingen voor de opslag worden nageleefd. De lange houdbaarheid hangt samen met het hoge gehalte aan natuurlijke antioxidanten van de tocoferol-groep (vitamine E), ongeveer 550-1 100 mg/kg olie. Ook dit is kenmerkend voor de bijzondere aard van het product.

3.8.   Traditioneel karakter van het landbouwproduct of het levensmiddel

Traditionele grondstof

De grondstof voor de productie van huttentutolie is de huttentutplant, die tot de familie der kruisbloemigen (Cruciferae) en het geslacht Camelina behoort, waartoe een aantal soorten behoren. Twee soorten huttentut worden gebruikt voor de olieproductie: de voorjaarssoort (Camelina sativa) en de wintersoort (Camelina silvestris). Huttentut is 30-100 cm lang en bloeit met een langgerekte geelwitte tros bloemen. De vrucht van de huttentut is een peervormige hauw (3-7 mm), die snel houtig en hard wordt en ongeveer 10 roestbruine tot bruingele zaden van 0,6 tot 2,6 mm lang bevat. De plant kan op lichte en zandige bodems worden geteeld.

De plant komt van oorsprong uit het Midden-Oosten. Volgens onderzoek naar de geschiedenis van de teelt van de plant en het persen van olie daaruit, zijn van deze plant op het grondgebied van het huidige Polen 3 000 jaar oude zaden uit de bronstijd gevonden bij opgravingen in Strzegom Śląski (deze informatie wordt bevestigd in een artikel uit 1966 door professor F. Dembiński met de titel „Rośliny oleiste” — „Olieplanten”). In zijn werken over de huttentut heeft de botanist professor Marian Nowiński erop gewezen dat de zaden ervan zijn ontdekt op archeologische vindplaatsen met sporen van activiteiten van Proto-Slavische volkeren van de Lausitzcultuur, alsmede in het gebied van Biskupin, een nederzetting uit de achtste eeuw voor Christus en de beroemdste archeologische opgraving in Midden-Europa.

Het grote aantal volksbenamingen in het Pools voor deze plant, namelijk: rydz, rydzyk, ryżyk, lennica, getuigt eveneens van het feit dat de huttentutzaden eeuwenlang zijn gebruikt (vgl. Szczegółowa uprawa roślin, een leerboek over de plantenteelt; een uitgave uit 1956 onder redactie van professor Anatol Listkowski).

Het frequente gebruik, tot op de dag van vandaag, van het spreekwoord „lepszy rydz niż nic” (het Poolse equivalent voor „beter één vogel in de hand dan tien in de lucht”, of, letterlijk: „beter huttentut dan niks”) geeft ook aan hoe populair deze plant in Polen is.

Dat de plant zo populair is, komt ook omdat hij zo weinig eisen stelt aan de bodemgesteldheid en een korte vegetatieperiode kent, nl. slechts 70 tot 100 dagen.

Volgens professor Tadeusz Zając was de teelt van huttentut op de slechtere gronden dominant. Het was daar een zeer populaire olieplant, en de zaden ervan werden gebruikt voor de productie van huttentutolie (uit een artikel in het tijdschrift Magazyn Farmerski van juli 2006).

Uit het vóórkomen van huttentut kunnen we afleiden dat de Slavische stammen die op het huidige Poolse grondgebied woonden, wisten hoe ze olie moesten persen. Eeuwenlang gebruikte de bevolking huttentutolie, hoewel de chemische samenstelling niet bekend was.

Traditionele methode

De traditie van het olie persen uit huttentutzaden heeft een lange geschiedenis. Uit archeologische vondsten blijkt dat de inwoners van Biskupin bekend waren met het procedé voor het persen van olie uit huttentutzaden. De archeologen hebben ter plaatse behalve de huttentutzaden de resten gevonden van werktuigen voor het persen van olie. Andere archeologische vondsten bevestigen dat ook na het einde van de Lausitzcultuur olie uit huttentutzaden werd gewonnen, toen Slavische stammen zich op het grondgebied van het huidige Polen vestigden.

In zijn boek Olejarnia dworska z XVII wieku (over grote oliemolens in de zeventiende eeuw), beschrijft H. Samsonowicz nauwgezet de grote en kleinschalige oliemolens uit die tijd en de machines die destijds werden gebruikt om olie te persen, zoals wigpersen, alsmede de methoden die werden gebruikt om die wiggen erin te drijven. Het boek vermeld ook het feit dat olie van huttentutzaden populair was bij de Poolse landadel. Deze informatie wordt nog eens bevestigd door een tentoonstelling in het landbouwmuseum in Szreniawa van machines en gereedschappen die in Poolse herenboerderijen gebruikt worden voor het persen van olie.

H. Olszański schrijft in zijn boek Tradycyjne olejarstwo w Polsce (over de traditionele oliefabricage in Polen) dat, toen de technologische kennis in de negentiende eeuw toenam, de traditionele werktuigen voor het olie malen, zoals handmolens, vijzels of wigpersen, werden vervangen door verwarmingssystemen met roerders, werktuigen met verscheidene rollers voor het pletten van de zaden en hevelpersen, en later hydraulische persen die door tredmolens werden aangedreven, daarna stoommachines, verbrandingsmotoren en recentelijk door elektrische motoren. Machines van dit type worden tot op heden gebruikt, maar de basisregel voor het verkrijgen van olie, namelijk dat de temperatuur van de geplette zaden tot niet meer dan 38 °C mag worden verwarmd, is niet veranderd.

Uit het feit dat het productieproces van „olej rydzowy” niet is veranderd, blijkt dat het nog steeds hetzelfde traditionele product is, en bovendien blijkt daaruit hoe onovertroffen deze productiemethode is.

3.9.   Minimumeisen en procedures voor de controle van de specificiteit

Ten aanzien van het specifieke karakter van huttentutolie moet met name het volgende worden gecontroleerd:

de kwaliteit van de grondstof voor de productie, d.w.z.:

controleren of de zaden schoon zijn, en

het proces van het pletten, verwarmen en persen van de zaden controleren;

de kwaliteit van het eindproduct, d.w.z.:

de kenmerkende smaak van ui en mosterd controleren,

het aangename, zuivere aroma controleren,

de helderheid van de vloeistof controleren, die goudbruin tot bruinachtig moet zijn, waarbij zich een kleine hoeveelheid sediment op de bodem mag bevinden.

Deze controles worden ten minste een keer per jaar uitgevoerd.

4.   Autoriteiten of organismen die de naleving van dit productdossier controleren

4.1.   Naam en adres

Naam:

Główny Inspektorat Jakości Handlowej Artykułów Rolno-Spożywczych

Adres:

ul. Wspólna 30

00-930 Warszawa

POLEN

Tel.

+48 226232901

Fax

+48 226232099

E-mail:

☒ Overheid

☐ Overheidsorgaan

4.2.   Specifieke taken van de autoriteit of het orgaan

Het bovenstaande controleorgaan is verantwoordelijk voor de controle van de hele specificatie.

AANVRAAG TOT REGISTRATIE VAN EEN GTS

VERORDENING (EG) Nr. 509/2006 VAN DE RAAD

„KABANOSY”

EG-nr. PL-TSG-0007-0050-22.01.2007

1.   Naam en adres van de aanvragende groepering

Naam:

Związek „Polskie Mięso”

Adres:

ul. Chałubińskiego 8

00-613 Warszawa

POLEN

Tel.

+48 228302657

Fax

+48 228301648

E-mailadres:

info@polskie-mieso.pl

2.   Lidstaat of derde land

Polen

3.   Productdossier

3.1.   Benaming(en) waarvoor de registratie wordt aangevraagd (artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1216/2007 van de Commissie)

„Kabanosy”

In de etikettering wordt de vermelding „Geproduceerd volgens de Poolse traditie” opgenomen in de taal van het land waar het product wordt afgezet.

3.2.   De benaming

is zelf specifiek

brengt de specificiteit van het landbouwproduct of het levensmiddel tot uitdrukking.

De benaming „kabanosy” brengt de specificiteit van het product tot uitdrukking. In het negentiende-eeuwse Polen en Litouwen werden de benaming „kabana” en het verkleinwoord „kabanek” gebruikt voor jonge varkens die op extensieve wijze werden gehoed en hoofdzakelijk met aardappelen werden gemest. Het vlees van dergelijke varkens werd doorgaans „kabanina” genoemd. De naam kabanos is afgeleid van de benaming van dit type varken.

3.3.   Aanvraag tot registratie met of zonder reservering overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 509/2006

Registratie met reservering van de benaming

Registratie zonder reservering van de benaming

3.4.   Productcategorie

Categorie 1.2. Vleesproducten (verhit, gepekeld, gerookt, enz.)

3.5.   Beschrijving van het landbouwproduct of het levensmiddel waarvoor de in punt 3.1 vermelde benaming geldt (artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1216/2007 van de Commissie)

„Kabanosy” zijn lange, dunne droge worsten die aan één kant zijn gedraaid. Het vel is gelijkmatig gerimpeld. De worsten zijn gebogen en in de plooi is de afdruk van de vleeshaak te zien.

De buitenkant van „kabanosy” is donkerrood met kerskleurige tinten. Als de worst schuin wordt doorgesneden, zijn er donkerrode stukjes vlees en licht-crèmekleurige stukjes vet te zien.

De buitenkant voelt glad, droog en gelijkmatig gerimpeld aan.

„Kabanosy” kenmerken zich door hun uitgesproken smaak van gebakken en gezouten varkensvlees, maar ook door de lichte rookachtige nasmaak van komijn en peper.

Chemische samenstelling:

eiwitgehalte — niet minder dan 15,0 %

vochtgehalte — niet meer dan 60,0 %

vetgehalte — niet meer dan 35,0 %

zoutgehalte — niet meer dan 3,5 %

gehalte aan nitraten (III) en (V) in de vorm van NaNO2 — niet meer dan 0,0125 %.

Deze uitgebalanceerde chemische samenstelling is een garantie voor de traditionele kwaliteit van het product. De hoeveelheid eindproduct mag niet meer dan 68 % van de verwerkte grondstof (vlees) bedragen.

3.6.   Beschrijving van de methode waarmee het landbouwproduct of het levensmiddel met de in punt 3.1 vermelde benaming wordt geproduceerd (artikel 3, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1216/2007 van de Commissie)

Ingrediënten

Vlees (100 kg grondstof):

varkensvlees van categorie I met een vetgehalte van maximaal 15 % — 30 kg

varkensvlees van categorie IIA met een vetgehalte van maximaal 20 % — 40 kg

varkensvlees van categorie IIB — pezig vlees met een vetgehalte van maximaal 40 % — 30 kg.

Kruiden (op 100 kg vlees):

peper — 0,15 kg

nootmuskaat — 0,05 kg

komijn — 0,07 kg

suiker — 0,20 kg

Overige toevoegingen:

zoutoplossing (op basis van een mengsel van keukenzout (NaCl) en natriumnitriet (NaNO2)) — ca. 2 kg.

Het voor de vervaardiging van „kabanosy” gebruikte varkensvoer

Het voer moet ervoor zorgen dat de gemeste varkens vet en vlees aanzetten. Het doel is het produceren van varkens met een lichaamsgewicht van maximaal 120 kg en meer dan 3 % intramusculair vet.

Het mesten gebeurt met langzaam groeiende rassen, zodat, mits er op de juiste manier wordt gemest, het gewenste gehalte intramusculair vet wordt verkregen. Deze rassen hebben niet het RN-gen, terwijl 20 % van de populatie drager is van het RYR 1T-gen.

Het mesten dient in drie fasen te gebeuren: fase I tot ca. 60 kg, fase II tot ca. 90 kg en fase III tot 120 kg.

Het mesten van dieren tot een lichaamsgewicht van 90 kg gebeurt met twee typen voedermengsels. Deze mengsels (doseringen) bestaan uit:

energiebestanddelen in de vorm van voermeel — tarwe, gerst, rogge, haver, triticale of mais; de mengsels mogen voor 30 % uit maisvoermeel en voermeel van naakte haver bestaan;

eiwitbestanddelen in de vorm van voermeel van lupinen, veldbonen en erwten, sojaschroot, koolzaadschroot, koolzaadkoeken, voedergist of gedroogd groenvoer.

De mengsels (doseringen) voor dieren van 90 tot 120 kg bestaan uit:

energiebestanddelen in de vorm van tarwe-, gerst-, rogge- of triticalevoermeel; voor deze mengsels (doseringen) mag geen maisvoermeel of voermeel van naakte haver worden gebruikt;

eiwitbestanddelen in de vorm van voermeel van peulvruchten (lupinen, veldbonen, erwten), sojaschroot, koolzaadkoeken, koolzaadschroot of gedroogd groenvoer.

Tijdens het mesten is het in geen geval toegestaan om plantaardige olie of voedingsstoffen van dierlijke herkomst (melkpoeder, gedroogde wei, vismeel) aan de mengsels en doseringen toe te voegen.

Tijdens het hele mesttraject zorgen de mengsels voor een metabole energie van 12 tot 13 MJ ME/kg mengsel. Het eiwitgehalte van de mengsels is in fase I ongeveer 16-18 %, in fase II 15-16 % en in fase III ongeveer 14 %.

De voor de mestvarkens bestemde doseringen kunnen bestaan uit louter geconcentreerde mengsels of uit geconcentreerde mengsels en bulkvoer (aardappelen en groenvoer).

Het productietraject van „kabanosy”:

Stap 1

Al het vlees wordt eerst fijngehakt. De stukken worden op gelijke grootte gebracht (ca. 5 cm doorsnede).

Stap 2

Het vlees wordt op traditionele wijze (volgens de droge methode) met een zoutoplossing gedurende ca. 48 uur gepekeld.

Stap 3

Het vlees van categorie I wordt fijngehakt tot stukken van ca. 10 mm, dat van categorie IIA en IIB tot stukken van ca. 8 mm.

Stap 4

Al het vlees wordt samen met de kruiden (peper, nootmuskaat, komijn en suiker) gemengd.

Stap 5

Het vlees wordt afgevuld in een dunne schapendarm met een diameter van 20-22 mm, waarna de worsten aan één kant worden gedraaid tot een lengte van ongeveer 25 cm.

Stap 6

De worsten worden gedurende twee uur bij een temperatuur van maximaal 30 °C te rusten gehangen. De buitenkant droogt aan en de bestanddelen binnenin komen „op hun plaats”.

Stap 7

De buitenkant droogt verder aan en de worsten worden op traditionele wijze in warme rook gerookt (gedurende ca. 150 minuten) en vervolgens gebakken, totdat er binnenin een temperatuur van minimaal 70 °C is bereikt.

Stap 8

De worsten hangen gedurende ca. 1 uur in de gedoofde rookkast. Daarna koelen ze aan de lucht af en worden ze verder gekoeld tot een temperatuur van minder dan 10 °C.

Stap 9

De worsten worden gedurende 3 tot vijf dagen te drogen gehangen bij een temperatuur van 14 tot 18 °C en een luchtvochtigheid van 80 %, totdat het gewenste resultaat (niet meer dan 68 % van de totale hoeveelheid verwerkt vlees) is bereikt.

3.7.   Specificiteit van het landbouwproduct of het levensmiddel (artikel 3, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1216/2007 van de Commissie)

De specificiteit van „kabanosy” hangt samen met een aantal karakteristieke kenmerken van dit product, met name:

het malse, sappige en bijzondere karakter van het vlees,

de uitzonderlijke smaak en het bijzondere aroma,

de unieke en karakteristieke vorm.

Het malse, sappige en bijzondere karakter van het vlees

Het ingrediënt dat bepalend is voor de specificiteit van „kabanosy”, is het vlees van langzaam groeiende varkensrassen die tot een lichaamsgewicht van ca. 120 kg worden gemest en die over de in punt 3.6 beschreven genetische eigenschappen beschikken. Dankzij de naleving van deze eisen ontstaat er een intramusculair vetgehalte van meer dan 3 %, waarmee de juiste smaak en technologische eigenschappen kunnen worden verkregen die noodzakelijk zijn voor de productie van „kabanosy”. Het is aan het gebruik van deze grondstof en de toepassing van de traditionele productiemethode — vooral met betrekking tot het hakken, pekelen en roken — dat de uitzonderlijke malsheid en sappigheid van „kabanosy” moeten worden toegeschreven. Een andere karakteristieke eigenschap van „kabanosy” is het knappende geluid dat te horen is als de worst in tweeën wordt gebroken. Dit zogeheten „schot” is een gevolg van de malsheid van het vlees en dus ook van de bereiding van „kabanosy”, met name het drogen en roken.

De uitzonderlijke smaak en het bijzondere aroma

„Kabanosy” onderscheiden zich van andere worsten door hun smaak en aroma, die ontstaan dankzij de toevoeging van een afgewogen hoeveelheid zorgvuldig geselecteerde kruiden (peper, nootmuskaat, komijn en suiker) tijdens het productieproces en dankzij het rookproces, dat de smaak van het product nog eens extra versterkt.

De unieke en karakteristieke vorm

Wat „kabanosy” zo uniek maakt, is hun vorm. „Kabanosy” zijn lange, dunne droge worsten die aan één kant zijn gedraaid. Het vel is gelijkmatig gerimpeld.

3.8.   Traditioneel karakter van het landbouwproduct of het levensmiddel (artikel 3, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1216/2007 van de Commissie)

Traditionele productiemethode en samenstelling

„Kabanosy” — dunne gedroogde en gerookte varkensworsten in schapendarmen — werden al in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw in heel Polen gegeten. Ze werden in kleine varkensslagerijen en vleesfabrieken voor de lokale markt geproduceerd. Hoewel overal dezelfde naam werd gehanteerd, bestonden er regionale verschillen. Deze hingen vooral samen met de kruiden die werden gebruikt, maar ook met de kwaliteit van de worsten zelf. Kookboeken en boeken over dieet en voeding uit die tijd, zoals „Wyrób wędlin i innych przetworów mięsnych sposobem domowym” („Huisgemaakte vleeswaren en andere vleesproducten”) van M. Karczewska (Warschau, 1937), hebben het recept en de gestandaardiseerde productiemethode onder een breed publiek verspreid, met als gevolg dat het merk „kabanosy” op de kaart werd gezet en de kwaliteit toenam. De kracht van dit product school in de smaak en de lange houdbaarheid, die het resultaat was van conserveringsmethoden als roken en drogen.

Om de kwaliteit van het product te ontwikkelen zijn er na 1945 normen opgesteld. Bij het besluit van de ministers van Bevoorrading en Handel, en Industrie van 15 september 1948 (Poolse staatscourant nr. 44, pos. 334, 1948) werd de verkoop van „kabanosy” officieel toegestaan. Een aantal jaren later werden de productie en de daarbij gehanteerde technieken overeenkomstig de norm RN-54/MPMIM1-Mięs-56 van 30 december 1954 gestandaardiseerd, en in 1964 werd op basis van de aloude traditionele productiemethode een uniek recept opgesteld voor deze worst, waarmee uitvoering werd gegeven aan de in Warschau gepubliceerde norm van het hoofdkantoor voor de vleesindustrie (Interne voorschriften nr. 21 — „Kabanosy” — recept).

Ten tijde van de Poolse Volksrepubliek (1945-1989) werden de „kabanosy” zeer populair. Ze werden door iedereen gekocht. Ze prijkten niet alleen op elegant gedekte feesttafels, maar deden ook perfect dienst als proviand voor op reis, als cadeau of als hapje bij een glas wodka. Ook werden ze, net als ham en bacon, als een typisch Poolse specialiteit geëxporteerd.

Traditionele grondstof — Varkensvlees

„Kabanosy” worden gemaakt van het vlees van speciale mestvarkens. Zo’n varken werd vroeger „kaban” genoemd. Het begrip „kaban” komt ook voor in het epische gedicht „Pan Tadeusz” („Heer Tadeusz”) uit 1834 van de beroemde Poolse dichter Adam Mickiewicz. De oorspronkelijke betekenis was wild zwijn of varken, maar ook paard. Uit de in 1863 in Warschau uitgegeven „Algemene encyclopedie” (deel 13) blijkt echter dat „kaban” in de 19e eeuw al de gangbare benaming was voor een jong en goed vetgemest varken. Dergelijke varkens werden speciaal gemest om een fijn en delicaat soort vlees te verkrijgen met een hoog gehalte aan intramusculair vet waarmee een sappig en mals product met een geheel eigen, uitgesproken smaak kon worden vervaardigd. Het van „kaban” afgeleide begrip „kabanina”, waarmee volgens het „Woordenboek van de Poolse taal” (Vilnius, 1861) in de regel varkensvlees wordt aangeduid, is eveneens in het dagelijks taalgebruik doorgedrongen.

Het vlees van varkens die speciaal voor „kabanosy” worden gehouden, moet meer dan 3 % intramusculair vet bevatten. Deze zogeheten marmering geeft het product de gewenste malsheid en sappigheid en zijn voortreffelijke smaak. Het gebruik van dit soort vlees is bepalend voor de kwaliteit en specificiteit van het eindproduct en stemt overeen met de traditionele productiemethode.

3.9.   Minimumeisen en procedures voor de controle van de specificiteit (artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1216/2007 van de Commissie)

Gezien de specificiteit van „kabanosy” moet er bij de controles worden gelet op:

1.

de kwaliteit van de gebruikte grondstoffen (varkensvlees, kruiden) en meer in het bijzonder:

de geschiktheid van het vlees vanuit technologisch opzicht,

de mestwijze,

de duur van het pekelen,

het soort en de hoeveelheid kruiden die voor de productie van „kabanosy” zijn gebruikt;

2.

het rookproces van „kabanosy”:

tijdens de controle moet worden gelet op:

de naleving van de voorgeschreven temperatuur voor de traditionele rookmethode met warme rook, en van de stooktemperatuur,

de naleving van de voorgeschreven duur van de tweede rookfase en van de voorgeschreven temperatuur van de daarbij gebruikte koude rook,

het gebruik van beukenmot voor het koud roken;

3.

de kwaliteit van het eindproduct:

eiwitgehalte,

vochtgehalte,

vetgehalte,

gehalte aan natriumchloride,

gehalte aan nitraten (III) en (V),

smaak en aroma;

4.

de vorm van het product.

Frequentie van de controles

Bovengenoemde stappen dienen één keer in de twee maanden te worden gecontroleerd. Indien alle stappen volgens de regels zijn uitgevoerd, kan de frequentie worden teruggebracht tot twee controles per jaar.

Indien er in een bepaalde stap onregelmatigheden worden geconstateerd, dient de controle daarvan te worden opgevoerd (tot één keer in de twee maanden). Voor de andere stappen kan in dat geval nog steeds worden volstaan met een halfjaarlijkse controle.

4.   Autoriteiten of organen die de naleving van het productdossier controleren

4.1.   Naam en adres

Naam:

Główny Inspektorat Jakości Handlowej Artykułów Rolno-Spożywczych

Adres:

ul. Wspólna 30

00-930 Warszawa

POLEN

Tel.

+48 226232901

Fax

+48 226232099

E-mail:

☒ Openbaar

☐ Particulier

4.2.   Specifieke taken van de autoriteit of het orgaan

Bovengenoemde controleautoriteit is belast met de controle van het volledige productdossier.


(1)  Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).

(2)  EU-nr. PL-TSG-0107-01407 — 22.12.2015.

(3)  Verordening (EG) nr. 729/2008 van de Commissie van 28 juli 2008 houdende inschrijving van een aantal benamingen in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (Czwórniak (GTS), Dwójniak (GTS), Półtorak (GTS), Trójniak (GTS)) (PB L 200 van 29.7.2008, blz. 6).

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 379/2011 van de Commissie van 18 april 2011 houdende inschrijving van een benaming in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten („Kiełbasa jałowcowa” (GTS)) (PB L 103 van 19.4.2011, blz. 2).

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 382/2011 van de Commissie van 18 april 2011 houdende inschrijving van een benaming in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten („Kiełbasa myśliwska” (GTS)) (PB L 103 van 19.4.2011, blz. 6).

Verordening (EG) nr. 506/2009 van de Commissie van 15 juni 2009 houdende inschrijving van een benaming in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (Olej rydzowy (GTS)) (PB L 151 van 16.6.2009, blz. 26).

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1044/2011 van de Commissie van 19 oktober 2011 houdende inschrijving van een benaming in het register van gegarandeerde traditionele specialiteiten (Kabanosy (GTS)) (PB L 275 van 20.10.2011, blz. 16).

(4)  Verordening (EG) nr. 509/2006 van de Raad van 20 maart 2006 inzake gegarandeerde traditionele specialiteiten voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 93 van 31.3.2006, blz. 1). Verordening ingetrokken bij en vervangen door Verordening (EU) nr. 1151/2012.

(5)  Półtorak, EG-nr. PL/TSG/007/0034/06.09.2005 (PB C 267 van 9.11.2007, blz. 40).

Dwójniak, EG-nr. PL/TSG/007/036/06.09.2005 (PB C 268 van 10.11.2007, blz. 22).

Trójniak, EG-nr. PL/TSG/007/0033/06.09.2005 (PB C 265 van 7.11.2007, blz. 29).

Czwórniak, EG-nr. PL/TSG/007/0035/06.09.2006 (PB C 266 van 8.11.2007, blz. 27).

Kiełbasa jałowcowa, EG-nr.: PL-TSG-007-0047-05.12.2006 (PB C 158 van 11.7.2009, blz. 24).

Kiełbasa myśliwska, EG-nr. PL-TSG-0007-0053-19.03.2007 (PB C 160 van 14.7.2009, blz. 12).

Olej rydzowy, EG-nr. PL-STG-007-0049-28.12.2006 (PB C 244 van 25.9.2008, blz. 27).

(6)  Zie voetnoot 3.


Top