EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52003IE0756

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van de criteria en uitvoeringsvoorschriften voor de compensatie van de verstoringen van het financiële evenwicht die voortvloeien uit de toepassing van Richtlijn 2001/40/EG van de Raad betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen" (COM(2003) 49 def. — 2003/0019 (CNS))

PB C 220 van 16.9.2003, p. 77–82 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52003IE0756

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van de criteria en uitvoeringsvoorschriften voor de compensatie van de verstoringen van het financiële evenwicht die voortvloeien uit de toepassing van Richtlijn 2001/40/EG van de Raad betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen" (COM(2003) 49 def. — 2003/0019 (CNS))

Publicatieblad Nr. C 220 van 16/09/2003 blz. 0077 - 0082


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van de criteria en uitvoeringsvoorschriften voor de compensatie van de verstoringen van het financiële evenwicht die voortvloeien uit de toepassing van Richtlijn 2001/40/EG van de Raad betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen"

(COM(2003) 49 def. - 2003/0019 (CNS))

(2003/C 220/16)

Op 17 juni 2003 heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité besloten om overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde, een advies op te stellen over het voornoemde voorstel.

De gespecialiseerde afdeling "Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap", die was belast met de voorbereidende werkzaamheden, heeft haar advies op 28 mei 2003 goedgekeurd; rapporteur was de heer Pariza Castaños.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 18 en 19 juni 2003 gehouden 400e zitting (vergadering van 18 juni) het volgende advies uitgebracht, dat met 82 stemmen vóór en 5 stemmen tegen, bij 6 onthoudingen, is goedgekeurd.

1. Inleiding

1.1. Het Comité wil in onderhavig advies Richtlijn 2001/40/EG van de Raad betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen onder de loep nemen, en wel om de volgende redenen.

1.2. Toen het Franse voorzitterschap deze richtlijn aan de Raad voorlegde, heeft het het Comité niet om advies gevraagd.

1.3. Het Comité heeft in al zijn adviezen bewezen op de bres te staan voor de uitwerking van een Europees immigratie- en asielbeleid, conform het Verdrag en de beleidsrichtsnoeren van Tampere. Het heeft zich dan ook altijd sterk gemaakt voor harmonisatie van de wetgeving terzake.

1.4. Het heeft geen zin advies uit te brengen over het voorstel voor een beschikking van de Raad tot vaststelling van de criteria en uitvoeringsvoorschriften voor de compensatie van de verstoringen van het financiële evenwicht die voortvloeien uit de toepassing van Richtlijn 2001/40/EG van de Raad, zonder daarbij eerst ook een oordeel te geven over deze laatste richtlijn, die immers aan de basis ligt van de onderlinge erkenning van verwijderingbesluiten.

1.5. Een analyse van de technische en procedurele criteria voor de compensatie van de verstoringen van het financiële evenwicht moet worden voorafgegaan door een politieke en juridische analyse van Richtlijn 2001/40/EG. Zo moet worden nagegaan of de personen op wie de richtlijn van toepassing kan zijn beschermd worden door de garanties van de communautaire rechtsorde, die zijn vastgelegd in het EU-Handvest van de grondrechten en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

1.6. Vandaar dat het Comité zich in dit advies eerst zal uitspreken over Richtlijn 2001/40/EG, en pas daarna zal ingaan op het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende de compensatie van de verstoringen van het financiële evenwicht, waarin is voorzien in artikel 7 van die richtlijn.

2. Samenvatting van Richtlijn 2001/40/EG van de Raad

2.1. Met Richtlijn 2001/40/EG van de Raad van 28 mei 2001, die is voortgevloeid uit de Europese Top van Tampere (15 en 16 oktober 1999), werd het beginsel van de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen goedgekeurd.

2.2. De richtlijn is bedoeld om erkenning mogelijk te maken van uitwijzingsbesluiten van de bevoegde autoriteiten van een lidstaat tegen onderdanen van derde landen die zich op het grondgebied van een andere lidstaat bevinden.

2.3. Het gaat om uitwijzing in de volgende gevallen:

a) ten aanzien van de onderdaan van een derde land is, op grond van een ernstige en actuele bedreiging van de openbare orde of van de nationale veiligheid een verwijderingbesluit genomen in een van de volgende gevallen:

- de onderdaan van het derde land is door de lidstaat veroordeeld wegens een strafbaar feit dat bestraft kan worden met een vrijheidsstraf van ten minste één jaar;

- er zijn gegronde redenen om aan te nemen dat de onderdaan van een derde land ernstige strafbare feiten heeft gepleegd of concrete aanwijzingen dat hij overweegt dergelijke feiten te plegen op het grondgebied van een lidstaat;

b) ten aanzien van de onderdaan van een derde land is een verwijderingbesluit genomen op grond van de niet-naleving van de nationale wetgeving inzake de toegang of het verblijf van vreemdelingen.

2.4. Indien de betrokkene houder is van een door de uitvoerende lidstaat of door een andere lidstaat verstrekte verblijfstitel, raadpleegt de uitvoerende lidstaat de uitvaardigende lidstaat en de lidstaat die de verblijfstitel heeft afgegeven.

2.5. Onverminderd artikel 25, lid 2, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, maakt het bestaan van een conform artikel 3, lid 1, sub a) van de richtlijn genomen verwijderingbesluit de intrekking van de verblijfstitel mogelijk, indien de nationale wetgeving van de lidstaat die de titel heeft afgegeven zulks toelaat.

2.6. De in de richtlijn bedoelde verwijderingbesluiten mogen herroepen noch opgeschort zijn door de uitvaardigende lidstaat.

2.7. De lidstaten vergewissen zich ervan dat de betrokken onderdaan van een derde land beroep kan instellen tegen de hier bedoelde verwijderingbesluiten.

2.8. De bescherming van persoonsgegevens en de beveiliging en het vrij verkeer van die gegevens worden gewaarborgd. De dossiers met persoonsgegevens mogen uitsluitend gebruikt worden voor de in de Schengenuitvoeringsovereenkomst genoemde doeleinden.

2.9. De autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat en van de uitvoerende lidstaat maken gebruik van alle passende middelen voor samenwerking en uitwisseling van informatie. De uitvaardigende lidstaat verstrekt de uitvoerende lidstaat via de snelste geschikte kanalen alle noodzakelijke documenten waaruit blijkt dat het verwijderingbesluit definitief uitvoerbaar is.

2.10. De uitvoerende lidstaat onderzoekt vooraf de status van de betrokkene om zich ervan te vergewissen dat noch de relevante internationale overeenkomsten noch de geldende nationale wetgeving de uitvoering van het verwijderingbesluit in de weg staan.

2.11. De lidstaten compenseren onderling de verstoringen van het financiële evenwicht die uit de toepassing van deze richtlijn kunnen voortvloeien, wanneer de verwijdering niet op kosten van de onderdaan of onderdanen van een betrokken derde land kan geschieden.

2.12. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 2 december 2002 aan deze richtlijn te voldoen, en stellen ook de criteria en uitvoeringsvoorschriften vast voor de compensatie van de verstoringen van het financiële evenwicht die voortvloeien uit de toepassing van Richtlijn 2001/40/EG van de Raad betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen.

3. Samenvatting van het voorstel voor een beschikking van de Raad

3.1. Met dit voorstel voor een beschikking van de Raad worden de criteria en uitvoeringsvoorschriften vastgesteld voor de compensatie van de verstoringen van het financiële evenwicht die voortvloeien uit de toepassing van Richtlijn 2001/40/EG van de Raad betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen.

3.2. De toepassing van Richtlijn 2001/40/EG van de Raad kan leiden tot verstoringen van het financiële evenwicht wanneer verwijderingbesluiten niet op kosten van de betrokken onderdaan van een derde land kunnen worden uitgevoerd. Er dienen dan ook passende criteria en uitvoeringsvoorschriften te worden vastgesteld voor bilaterale compensatie tussen lidstaten.

3.3. Aangezien de verdeling van de financiële lasten van de samenwerking tussen de lidstaten bij de verwijdering van onderdanen van derde landen, door de lidstaten alleen niet naar behoren kan worden geregeld, kunnen communautaire maatregelen nodig zijn.

3.4. De uitvaardigende lidstaat compenseert de uitvoerende lidstaat voor de verstoringen van het financiële evenwicht die uit de toepassing van Richtlijn 2001/40/EG kunnen voortvloeien. De terugbetaling geschiedt op verzoek van de uitvoerende lidstaat op basis van de werkelijke kosten.

3.5. De volgende kosten worden beschouwd als terugvorderbare minimumkosten voor de gerepatrieerde en voor ten hoogste twee begeleiders per gerepatrieerde:

- vervoerkosten;

- administratieve kosten;

- verblijfkosten.

3.6. De lidstaten kunnen op bilaterale basis overeenkomen om de kosten die de minimumkosten overschrijden of andere aanvullende kosten terug te betalen.

3.7. Terugbetalingaanvragen worden schriftelijk ingediend en gaan vergezeld van bewijsstukken van de terugbetaalbare kosten. De terugbetaling kan niet worden gevorderd voor de uitvoering van verwijderingbesluiten die meer dan drie jaar vóór de uitvoering ervan zijn genomen. Terugbetalingaanvragen die meer dan één jaar na de uitvoering worden ingediend, kunnen worden afgewezen.

3.8. Betalingen worden verricht aan de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag door het nationale contactpunt van de uitvaardigende lidstaat. Lidstaten kunnen ook bilaterale overeenkomsten sluiten met betrekking tot betalingswijzen. De weigering van terugbetaling geschiedt schriftelijk, vermeldt de weigeringsgronden en wordt binnen drie maanden na ontvangst van de aanvraag toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de uitvoerende lidstaat.

3.9. Het jaarverslag dat de nationale contactpunten bij de Commissie indienen bevat verklaringen over de tenuitvoerlegging van deze beschikking en aanbevelingen voor de verbetering van de criteria en uitvoeringsvoorschriften van deze beschikking.

4. Opmerkingen over Richtlijn 2001/40/EG

4.1. Richtlijn 2001/40/EG is gebaseerd op een denkfout: het heeft nl. geen zin te streven naar de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen, zolang er geen gemeenschappelijke wetgeving inzake immigratie en asiel bestaat. Het Comité heeft de Raad al herhaaldelijk verzocht vaart te zetten achter de uitwerking van een adequate gemeenschappelijke wetgeving inzake immigratie en asiel, en daarbij voort te borduren op de conclusies van de Raad van Tampere. Bedoeling is zo meer greep te krijgen op de migratiestromen. Op dit moment echter wordt deze kwestie in de Raad "geblokkeerd", terwijl paradoxaal genoeg extra haast wordt gemaakt met de wetgevingswerkzaamheden inzake verplichte terugkeer en wederzijdse erkenning van uitwijzingsbevelen. De oprichting van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, waar de rechten en plichten van burgers uit derde landen naar behoren worden geëerbiedigd, wordt op deze manier door de Raad op de lange baan geschoven.

4.2. Wel is de richtlijn een nieuwe stap in de richting van harmonisatie van de wetgeving van de EU-lidstaten betreffende de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen.

4.3. Toch worden met deze richtlijn de paarden weer achter de wagen gespannen, iets waarvoor het Comité al eerder heeft gewaarschuwd. Deze voorschriften worden overijld ingevoerd, terwijl er bv. op het vlak van de aanvullende bescherming waarop vluchtelingen (of asielzoekers) conform het Verdrag van Genève van 1951 recht hebben, nog geen geharmoniseerde voorschriften of criteria bestaan. Dit is overigens door het Comité ook al opgemerkt in zijn advies over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad en aan het Europees Parlement over een communautair terugkeerbeleid ten aanzien van personen die illegaal in de Europese Unie verblijven"(1).

4.4. Het mechanisme voor de onderlinge erkenning van besluiten inzake de verwijdering van onderdanen van derde landen hoort thuis in het kader van een gemeenschappelijke immigratie- en asielwetgeving. Zolang deze niet bestaat zal de uitvoerende lidstaat steeds verplicht zijn mee te werken aan verwijderingen, zelfs als zijn eigen wetgeving hierin niet voorziet of dit uitdrukkelijk verbiedt. Het Verdrag van Schengen is in veel opzichten niet correct en biedt onvoldoende garanties; met deze richtlijn vervalt de Raad in dezelfde fouten.

4.5. Positief is dat de richtlijn niet van toepassing is op de gezinsleden van de EU-burgers die gebruik maken van hun recht op vrij verkeer. Het Comité pleit ervoor deze bescherming uit te breiden tot álle gezinsleden, ongeacht hun nationaliteit (dus ook als zij onderdaan zijn van een derde land).

4.6. Het Comité is van oordeel dat de bepalingen van de richtlijn op een aantal punten indruisen tegen het Handvest van de grondrechten en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, en dringt er dan ook bij de lidstaten op aan dat zij de in deze overeenkomsten en hun nationale grondwettelijke tradities ingebouwde garanties respecteren.

4.7. Besluiten tot verwijdering of gedwongen terugkeer zijn geen louter administratieve kwestie, ook het gerecht kan hierbij een rol spelen. Bij verwijdering of gedwongen terugkeer moet steeds een doeltreffende rechtsbescherming worden gegarandeerd, en moeten de normale garanties van de rechtsstaat in acht worden genomen, conform de wetgeving van de lidstaat in kwestie. Indien een gerechtelijke of administratieve autoriteit beschermende maatregelen (schorsing en/of intrekking) heeft afgekondigd, kan de verwijdering niet plaatsvinden.

4.8. De uitvoerende lidstaat mag zich er niet mee tevreden stellen na te gaan of verwijderingmaatregelen formeel correct zijn, maar moet daadwerkelijk voor rechtsbescherming zorgen, zodat onderdanen van een derde land die zouden worden verwijderd, daartegen beroep kunnen aantekenen, conform de wetgeving van de uitvoerende lidstaat(2). Indien iemand beroep aantekent tegen een besluit tot uitzetting of gedwongen terugkeer, moet dit altijd een opschortende werking hebben. Alleen op die manier kunnen de grondrechten van de betrokkene worden beschermd(3).

4.9. Zonder daarom een "permanente oplossing" van de hand te wijzen, moet de uitvoerende lidstaat die de situatie van de betrokkene bestudeert rekening houden met juridische aspecten als verjaring en ongeldigheid van het administratief besluit, én met humanitaire aspecten als de situatie in het land van oorsprong(4) (burgeroorlogen(5), vervolging, rampen), persoonlijke omstandigheden, zoals ernstige ziekten(6) e.d.(7), de banden met familie in de uitvoerende lidstaat of in andere EU-lidstaten, en het verlies van contact met het land van oorsprong, dat ontstaat na een lange afwezigheid. Al deze aspecten kunnen een verwijderingbevel immers op losse schroeven zetten.

4.10. De lidstaat die een verwijderingbevel uitvoert moet er steeds op toezien dat de persoon in kwestie daadwerkelijk toegang tot de rechter heeft, conform de nationale wetgeving.

4.11. Het Comité staat achter de door de Commissie voorgestelde maatregelen om vrijwillige terugkeer aan te moedigen(8). Het wijst er in dit verband op dat verwijdering en gedwongen terugkeer erg harde maatregelen zijn, die alleen in uitzonderlijke omstandigheden mogen worden genomen, en dat de autoriteiten dus elk geval afzonderlijk moeten behandelen. Ook moeten alternatieve oplossingen in overweging worden genomen, afhankelijk van de arbeids- en gezinssituatie van de persoon in kwestie, en van zijn integratie in het gastland(9).

4.12. Verwijderingbesluiten gelden niet voor onderdanen van derde landen die

- legaal in een EU-lidstaat verblijven;

- in hun gastland geïntegreerd zijn door hun werk en gezinsbanden;

- geen band meer hebben met hun land van herkomst vanwege de duur van hun afwezigheid.

De hierboven beschreven onderdanen van derde landen moeten zich, net zo goed als iedere EU-onderdaan, volledig aan de wet van het gastland houden.

4.13. Van belang is verder dat aan een verwijderingbesluit een uitspraak van de rechter ten grondslag ligt waarin wordt gesteld dat er sprake is van ernstige en actuele bedreiging van de openbare orde of de nationale veiligheid. De administratieve gevolgen moeten in verhouding staan tot de rechterlijke besluiten(10). De verwijzing in de richtlijn naar "gegronde redenen" zou ertoe kunnen leiden dat bepaalde beginselen van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (art. 1)(11) en van het Handvest van de grondrechten met voeten zouden kunnen worden getreden. Conform het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens beschikken immers ook vreemdelingen tegen wie een verwijderingprocedure loopt, over bepaalde rechten. Verder moet in de wetgeving van de Unie rekening worden gehouden met de uitgebreide jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens.

5. Opmerkingen over het voorstel voor een beschikking van de Raad

5.1. Dit voorstel voor een beschikking van de Raad is bedoeld om te voorkomen dat de uitvoering van Richtlijn 2001/40/EG tot een verstoring van het financiële evenwicht zou leiden. Zo wordt bepaald dat een verwijdering die niet kan worden uitgevoerd op kosten van de betrokken onderdaan van een derde land, ten laste komt van de lidstaat die het desbetreffende besluit heeft uitgevaardigd.

5.2. Naar de mening van het Comité zou het logischer zijn dat het hier voorgestelde mechanisme om de verstoring van het financiële evenwicht te compenseren, pas in werking treedt nadat een communautaire immigratie- en asielwetgeving is ingevoerd.

5.3. In uitzonderlijke gevallen, wanneer een humanitaire ramp een groot aantal mensen naar de lidstaten drijft, zou kunnen worden voorzien in een specifieke begroting, zodat eventuele terugkeerprocedures behoorlijk kunnen worden afgehandeld.

5.4. De lidstaten zijn alleen verplicht de uit de toepassing van de richtlijn voortvloeiende kosten te dragen als het gaat om definitieve verwijderingbevelen, waartegen geen verweermiddelen meer openstaan en waarbij de mensenrechten worden geëerbiedigd.

5.5. Het Comité is van oordeel dat de EU-lidstaten de kosten van de verwijdering van een burger uit een derde land niet hoeven te dragen als na het nodige onderzoek blijkt dat er sprake is van een schending van de mensenrechten. Het herinnert eraan dat de artikelen 3, 5, 6, 8 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de artikelen 3, 4, 19, 24 en 47 van het Handvest van de grondrechten van toepassing zijn op de verwijderingprocedures.

5.6. Aangezien de lidstaten er vaak niet in slagen met bepaalde derde landen overnameovereenkomsten af te sluiten, zou de EU moeten trachten in het kader van haar extern beleid dergelijke overeenkomsten aan te gaan. Zo kan zij overnameovereenkomsten afsluiten met derde landen, waarin echter wel een clausule betreffende de eerbiediging van de mensenrechten van de teruggekeerde vluchtelingen moet worden opgenomen, zodat zij niet worden gestraft voor het vertrek uit hun land. Deze overeenkomsten moeten worden gekoppeld aan andere politieke, economische en sociale stimulansen voor het derde land in kwestie, dit in het kader van het extern beleid van de Unie, zoals al door het Comité werd voorgesteld in zijn advies over het Groenboek over een communautair terugkeerbeleid ten aanzien van personen die illegaal in de Europese Unie verblijven(12).

5.7. Het is van bijzonder groot belang dat de EU in de toekomst het immigratiebeleid en het ontwikkelingsbeleid op elkaar afstemt. Goed uitgevoerde terugkeermaatregelen kunnen bv. gunstige gevolgen hebben voor zowel de economische en sociale ontwikkeling van de derde landen in kwestie, als voor de integratie van de betrokkenen.

5.8. Het Comité dringt erop aan dat via internationale organisaties en NGO's programma's zouden worden uitgewerkt om vrijwillige terugkeer te bevorderen. Dergelijke programma's zouden door de EU kunnen worden gefinancierd, zoals ook al wordt bepleit in het EESC-advies over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende een gemeenschappelijk beleid inzake illegale immigratie"(13). In veel gevallen zou het veel doeltreffender zijn een verwijderingsbesluit om te zetten in een terugkeerovereenkomst. Het budget voor de organisatie van de verwijderingen kan dan worden gebruikt voor de uitvoering van deze overeenkomsten.

5.9. Overeenkomstig artikel 2, lid 4, kunnen de lidstaten op bilaterale basis overeenkomen om de kosten die de minimumkosten overschrijden terug te betalen. Dit zou ertoe kunnen leiden dat onderdanen uit derde landen via chartervluchten terug naar hun land van herkomst worden gestuurd, om zo de vervoerskosten te drukken. Bij het vervoer van vluchtelingen dient evenwel steeds te worden toegezien op de bescherming van de menselijke waardigheid en van het recht op leven en fysieke en psychische integriteit.

5.10. Hoewel dergelijke verwijderingmethoden juridisch gesproken niet onder "collectieve verwijdering" vallen, pleit het Comité er toch voor hiervan alleen gebruik te maken in uitzonderlijke gevallen. Het brengt in herinnering dat collectieve uitwijzingen conform artikel 19 van het EU-Handvest van de grondrechten verboden zijn.

5.11. Het Comité staat achter de bepaling dat de mogelijkheid van terugbetaling beperkt blijft tot de drie jaar die volgen op de uitvaardiging van het verwijderingbevel. Verder gaat het ermee akkoord dat aanvragen die meer dan een jaar na de uitvoering worden ingediend, kunnen worden afgewezen. Een weigering tot terugbetaling dient steeds voldoende te worden gemotiveerd.

5.12. De oprichting van nationale contactpunten maakt een efficiënt beheer en een maximum aan transparantie mogelijk. De contactpunten werken volgens gemeenschappelijke regels en wettelijk vastgelegde procedures.

5.13. Voorgesteld wordt de verblijfskosten te dekken tijdens een maximumperiode van drie maanden. In zijn advies over het Groenboek over een communautair terugkeerbeleid ten aanzien van personen die illegaal in de Europese Unie verblijven(14) heeft het Comité al opgemerkt dat vluchtelingen die op uitwijzing wachten niet langer dan dertig dagen mogen worden vastgehouden, en dat zij moeten worden opgevangen in specifieke centra, en niet in gevangenissen. Alleen indien de uitwijzing het gevolg is van een strafrechtelijke veroordeling mag de betrokkene in een gevangenis worden opgesloten.

5.14. In de jaarverslagen die de contactpunten aan de Commissie voorleggen moet ook de grond van het verwijderingbesluit worden aangegeven, conform artikel 3 van de richtlijn. Ook dienen de kosten van de gedwongen repatriëringen te worden vermeld.

6. Slotopmerkingen

6.1. De mechanismen voor financiële compensatie bij de uitvoering van verwijderingbesluiten zouden sneller en efficiënter werken indien er sprake was van een gemeenschappelijk immigratie- en asielbeleid. De open-coördinatiemethode moet worden gezien als een aanvulling op de communautaire wetgeving, en mag geen voorwendsel zijn om de ontwikkeling van nieuwe wetgeving tegen te houden.

6.2. Budgettaire beperkingen mogen er in geen geval toe leiden dat het beschermingsniveau daalt, dat de personen op wie een verwijderingbesluit van toepassing is, niet correct worden behandeld, dat een aanhouding zonder gegronde redenen wordt verlengd, en vluchtelingen minder goed worden behandeld of worden beperkt in de uitoefening van hun fundamentele rechten (met uitzondering van het recht op bewegingsvrijheid).

6.3. Er dient rekening te worden gehouden met de in artikel 19 van het Handvest van de grondrechten vermelde bijzondere situaties, waarin niet mag worden overgegaan tot verwijdering. Ook extra kwetsbare personen zouden onder deze bepaling moeten vallen, zoals het Comité overigens al heeft bepleit in zijn advies over het Groenboek over een communautair terugkeerbeleid ten aanzien van personen die illegaal in de Unie verblijven(15). Het gaat met name om de volgende omstandigheden:

- het gezin van de betrokken persoon zou uit elkaar vallen; de betrokkene zou m.a.w. worden gescheiden van directe verwanten in opgaande of neergaande lijn;

- terugkeer van de betrokkene zou nadelig zijn voor minderjarigen die hij/zij ten laste heeft;

- de betrokkene is lichamelijk of psychisch ernstig ziek, of

- de veiligheid, het leven en de vrijheid van de betrokkene worden in het land van herkomst of van doorreis ernstig bedreigd.

Brussel, 18 juni 2003.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

R. Briesch

(1) PB C 85 van 8.4.2003.

(2) HJEG 9.11.2000, Het Hof van Justitie verklaart: "Daarentegen mag in artikel 8 van Richtlijn (EG) nr. 64/221 niet worden gelezen dat de lidstaten een vreemdeling voor de duur van het proces op hun grondgebied moeten dulden, onverminderd zijn recht op een eerlijk proces en met dien verstande dat hij in staat moet zijn al zijn verweermiddelen aan te wenden." (uitspraak van 5 maart 1980, Pecastaing, 98/97, Jurisprudentie 1980 blz. 691, par. 13).

(3) Advies van het EESC over het "Groenboek over een communautair terugkeerbeleid ten aanzien van personen die illegaal in de Europese Unie verblijven"; PB C 61 van 14.3.2003.

(4) Advies van het EESC over de "Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende een gemeenschappelijk beleid inzake illegale immigratie" PB C 149 van 21.6.2002.

(5) Zie de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de mens, m.n. de zaak Ahmed/Oostenrijk van 17 december 1996: het Hof beslist tot de opschorting van het bevel tot verwijdering van een Somalisch staatsburger, die in zijn land van herkomst (Somalië) duidelijk gevaar loopt, zodat zijn verwijdering zou indruisen tegen het EVRM; en de zaak Hatami vs Zweden van 9 oktober 1998: het verwijderingsbesluit van een Iraniër naar Iran wordt opgeschort en vervolgens nietig verklaard.

(6) EHRM, zaak B.B. vs Frankrijk van 7 oktober 1998: over een staatsburger van de Republiek Congo (het vroegere Zaïre) die het risico loopt te worden teruggestuurd naar zijn land, maar aan AIDS lijdt en daar niet de nodige medische zorgen kan krijgen; en de zaak Andric vs Zweden, Majic vs Zweden e.a. van 23 februari 1999: het verwijderingsbesluit wordt opgeschort zolang de betrokkene verplicht een psychiatrische behandeling ondergaat.

(7) PB C 61 van 14.3.2003.

(8) PB C 85 van 8.4.2003. PB C 61 van 14.3.2003.

(9) De afhandeling van administratieve verwijderingsdossiers neemt hoe dan ook een zekere tijd in beslag (hoewel heel wat lidstaten snelle procedures hebben ingevoerd). Tijdens die periode kunnen zich wijzigingen voordoen in de burgerlijke staat van de betrokkene (huwelijk, geboorte van een kind met de nationaliteit van een EU-lidstaat, enz.). Ook is het mogelijk dat de omstandigheden veranderen zodat een verwijderingsbesluit vanuit menselijk oogpunt niet langer efficiënt zou zijn.

(10) De wetgevingen van de lidstaten verbieden dubbele bestraffing. Het Griekse voorzitterschap heeft onlangs een ontwerp voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de toepassing van het "ne bis in idem"-beginsel opgesteld.

(11) EHRM, zaak Ezzouhdi tegen Frankrijk van 13 december 2001: de appellant verblijft sinds de leeftijd van vijf jaar in Frankrijk. Hij heeft zijn studies in Frankrijk afgerond en daar een aantal jaren gewerkt. Ook zijn moeder en broers verblijven in Frankrijk, zodat het verblijfsverbod naar de mening van het Hof indruist tegen het recht op gezinsleven. Anderzijds was de maatregel gebaseerd op een strafrechtelijke veroordeling wegens gebruik van verdovende middelen. Het Hof is van oordeel dat de delicten waarvoor de eiser veroordeeld werd (tot twee jaar cel voor inbreuk op de wetgeving inzake het gebruik van verdovende middelen) niet betekenen dat hij een ernstige bedreiging vormt voor de openbare orde, wat ook blijkt uit de lichte strafmaat, terwijl het toch om een geval van recidive ging. Noch afzonderlijk noch in hun geheel bekeken staan deze delicten in verhouding tot een dergelijke strenge en definitieve maatregel, rekening houdend met het feit dat de betrokkene banden heeft met Frankrijk, en behalve zijn nationaliteit geen band met Marokko lijkt te hebben.

(12) PB C 61 van 14.3.2003.

(13) PB C 149 van 21.6.2002.

(14) PB C 61 van 14.3.2003.

(15) De Commissie zelf doet in haar Groenboek de volgende aanbeveling: Een Europees terugkeerbeleid moet de mensenrechten en de fundamentele vrijheden volledig eerbiedigen en moet als zodanig passen in het kader van het interne en externe mensenrechtenbeleid van de Europese Unie. Artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie bevestigt dat de Europese Unie "is gegrondvest op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en van de rechtsstaat, welke beginselen de lidstaten gemeen hebben".

Top