This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document C2006/224/50
Case C-319/06: Action brought on 20 July 2006 — Commission of the European Communities v Grand Duchy of Luxembourg
Zaak C-319/06: Beroep ingesteld op 20 juli 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg
Zaak C-319/06: Beroep ingesteld op 20 juli 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg
PB C 224 van 16.9.2006, p. 26–27
(ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)
16.9.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 224/26 |
Beroep ingesteld op 20 juli 2006 — Commissie van de Europese Gemeenschappen/Groothertogdom Luxemburg
(Zaak C-319/06)
(2006/C 224/50)
Procestaal: Frans
Partijen
Verzoekster: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Enegren en G. Rozet, gemachtigden)
Verweerder: Groothertogdom Luxemburg
Conclusies
— |
vast te stellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door
de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 3, leden 1 en 10, van richtlijn 96/71/EG alsmede de artikelen 49 EG en 50 EG; |
— |
het Groothertogdom Luxemburg te verwijzen in de kosten. |
Middelen en voornaamste argumenten
Met haar eerste grief verwijt de Commissie het Groothertogdom Luxemburg in wezen dat het het begrip „bepalingen van openbare orde” in artikel 3, lid 10, eerste streepje, van richtlijn 96/71/EG te ruim uitlegt. Deze grief heeft in het bijzonder betrekking op: 1) de door de nationale wetgever opgelegde verplichting om enkel personeel te werk te stellen waarmee de ondernemingen die werknemers in het Groothertogdom ter beschikking stellen, een schriftelijke arbeidsovereenkomst zijn aangegaan of een daarmee vergelijkbaar geacht document in de zin van richtlijn 91/533/EEG (2) hebben opgesteld; 2) het nationale voorschrift betreffende de automatische aanpassing van het salaris aan de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud; 3) het nationale voorschrift betreffende de regeling van de deeltijdarbeid en de arbeid voor bepaalde tijd, en 4) het nationale voorschrift betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten.
Met haar tweede grief verwijt de Commissie het Groothertogdom Luxemburg dat het artikel 3, lid 1, sub a, van richtlijn 96/71/EG onvolledig heeft omgezet voor zover in de nationale wettelijke regeling het begrip „minimale rustperioden” wordt beperkt tot de wekelijkse rusttijd, met uitsluiting van andere rustperioden zoals de dagelijkse rusttijd of de pauze.
Met haar derde en vierde grief stelt de Commissie ten slotte schending van de artikelen 49 EG en 50 EG als gevolg van de verplichting voor de ondernemingen waarvan een werknemer permanent of tijdelijk in Luxemburg werkzaam is, om 1) „voor het begin van de werkzaamheden”, „op eenvoudig verzoek” en „zo spoedig mogelijk” de Inspection du Travail et des Mines de voor een controle noodzakelijke essentiële gegevens te verstrekken, en 2) een in Luxemburg woonachtige „ad hoc”-gevolmachtigde aan te wijzen die is belast met de bewaring van de voor de controle van de op die ondernemingen rustende verplichtingen noodzakelijke documenten.
(1) Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996 betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PB L 18 van 21.1.1997, blz. 1).
(2) Richtlijn 91/533/EEG van de Raad van 14 oktober 1991 betreffende de verplichting van de werkgever de werknemer te informeren over de voorwaarden die op zijn arbeidsovereenkomst of -verhouding van toepassing zijn (PB L 288, blz. 32).