Dit document is overgenomen van EUR-Lex
Document 62024CJ0017
Judgment of the Court (Third Chamber) of 19 June 2025.#CeramTec GmbH v Coorstek Bioceramics LLC.#Request for a preliminary ruling from the Cour de cassation.#Reference for a preliminary ruling – EU trade mark – Regulation (EC) No 207/2009 – Absolute grounds for invalidity – Article 52(1)(a) and (b) – Article 7(1)(e)(ii) – Sign consisting exclusively of the shape of goods which is necessary to obtain a technical result – Bad faith of the applicant – Autonomy and coexistence of the absolute grounds for invalidity – Criteria relevant to determining whether an applicant is acting in bad faith when filing an application for a trade mark – Matters arising after that application is filed.#Case C-17/24.
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 19 juni 2025.
CeramTec GmbH tegen Coorstek Bioceramics LLC.
Verzoek van de Cour de cassation (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Uniemerk – Verordening (EG) nr. 207/2009 – Absolute nietigheidsgronden – Artikel 52, lid 1, onder a) en b) – Artikel 7, lid 1, onder e), ii) – Teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen – Kwade trouw van de aanvrager – Absolute nietigheidsgronden die autonoom zijn en naast elkaar bestaan – Relevante criteria voor de beoordeling van de kwade trouw van de aanvrager bij de indiening van de merkaanvraag – Gebeurtenissen die zich voordoen na die indiening.
Zaak C-17/24.
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 19 juni 2025.
CeramTec GmbH tegen Coorstek Bioceramics LLC.
Verzoek van de Cour de cassation (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Uniemerk – Verordening (EG) nr. 207/2009 – Absolute nietigheidsgronden – Artikel 52, lid 1, onder a) en b) – Artikel 7, lid 1, onder e), ii) – Teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen – Kwade trouw van de aanvrager – Absolute nietigheidsgronden die autonoom zijn en naast elkaar bestaan – Relevante criteria voor de beoordeling van de kwade trouw van de aanvrager bij de indiening van de merkaanvraag – Gebeurtenissen die zich voordoen na die indiening.
Zaak C-17/24.
ECLI-code: ECLI:EU:C:2025:455
Voorlopige editie
ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)
19 juni 2025 (*)
„ Prejudiciële verwijzing – Uniemerk – Verordening (EG) nr. 207/2009 – Absolute nietigheidsgronden – Artikel 52, lid 1, onder a) en b) – Artikel 7, lid 1, onder e), ii) – Teken dat uitsluitend bestaat uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen – Kwade trouw van de aanvrager – Absolute nietigheidsgronden die autonoom zijn en naast elkaar bestaan – Relevante criteria voor de beoordeling van de kwade trouw van de aanvrager bij de indiening van de merkaanvraag – Gebeurtenissen die zich voordoen na die indiening ”
In zaak C‑17/24,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Cour de cassation (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Frankrijk) bij beslissing van 10 januari 2024, ingekomen bij het Hof op 11 januari 2024, in de procedure
CeramTec GmbH
tegen
Coorstek Bioceramics LLC,
wijst
HET HOF (Derde kamer),
samengesteld als volgt: C. Lycourgos, kamerpresident, N. Piçarra, O. Spineanu-Matei (rapporteur), S. Gervasoni en N. Fenger, rechters,
advocaat-generaal: A. Biondi,
griffier: C. Di Bella, administrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 13 november 2024,
gelet op de opmerkingen van:
– CeramTec GmbH, vertegenwoordigd door A. Bothe, Rechtsanwalt, C. Bratel en M.‑A. de Dampierre, avocates, en M. A. Mittelstein en C. Stöber, Rechtsanwältinnen,
– Coorstek Bioceramics LLC, vertegenwoordigd door S. Naumann, avocat,
– de Franse regering, vertegenwoordigd door R. Bénard, B. Dourthe, H. Nunes da Silva en E. Timmermans als gemachtigden,
– de Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Auvret en P. Němečková als gemachtigden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 februari 2025,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 52, lid 1, onder a), juncto artikel 7, lid 1, onder e), ii), en van artikel 52, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het [Uniemerk] (PB 2009, L 78, blz. 1).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen CeramTec GmbH en Coorstek Bioceramics LLC (hierna: „Coorstek”) betreffende een door CeramTec tegen Coorstek ingestelde vordering wegens inbreuk, waarbij deze laatste een reconventionele vordering tot nietigverklaring van drie Uniemerken van CeramTec heeft ingesteld.
Toepasselijke bepalingen
3 Verordening nr. 207/2009 is gewijzigd bij verordening (EU) 2015/2424 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015 (PB 2015, L 341, blz. 21) die in werking is getreden op 23 maart 2016. Vervolgens is zij met ingang van 1 oktober 2017 ingetrokken en vervangen door verordening (EU) 2017/1001 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 inzake het Uniemerk (PB 2017, L 154, blz. 1). Gelet op de datum van de door Coorstek in het hoofdgeding bestreden merkaanvragen, die bepalend is voor de vaststelling van het toepasselijke materiële recht in geval van een vordering tot nietigverklaring (zie in die zin arrest van 29 januari 2020, Sky e.a., C‑371/18, EU:C:2020:45, punt 49), moet de onderhavige prejudiciële verwijzing echter worden onderzocht aan de hand van de oorspronkelijke versie van verordening nr. 207/2009.
4 Overweging 2 van verordening nr. 207/2009 luidde als volgt:
„Het is dienstig een harmonieuze ontwikkeling van de economische activiteit binnen de gehele [Unie] en een gestadige en evenwichtige expansie te bevorderen door de instelling en goede werking van een gemeenschappelijke markt die soortgelijke voorwaarden biedt als op een nationale markt bestaan. De verwezenlijking van een dergelijke markt en de versterking van zijn eenheidskarakter vergen [met name] de opheffing van de belemmeringen voor het vrije verkeer van goederen en diensten alsmede de invoering van een regime waardoor wordt gewaarborgd dat de mededinging niet wordt vervalst, [...].”
5 Artikel 7 („Absolute weigeringsgronden”) van deze verordening bepaalde in lid 1, onder e), ii):
„Geweigerd wordt inschrijving van:
[...]
e) tekens die uitsluitend bestaan uit:
[...]
ii) de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen”.
6 Artikel 52 („Absolute nietigheidsgronden”) van die verordening bepaalde in lid 1:
„Het [Uniemerk] wordt op vordering bij het Bureau [voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO)] of op reconventionele vordering in een inbreukprocedure nietig verklaard, wanneer
a) het is ingeschreven in strijd met artikel 7;
b) de aanvrager bij indiening van de aanvrage te kwader trouw was.”
7 Artikel 99 („Vermoeden van geldigheid – Verweer ten gronde”) van verordening nr. 207/2009 bepaalde in lid 1:
„De rechtbanken voor het [Uniemerk] beschouwen het [Uniemerk] als geldig, tenzij dit door de gedaagde bij een reconventionele vordering tot vervallenverklaring of nietigverklaring wordt bestreden.”
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
8 CeramTec is een in Duitsland gevestigde onderneming die gespecialiseerd is in de ontwikkeling, de vervaardiging en de distributie van technische keramische onderdelen die in het bijzonder worden gebruikt in heup- of knie-implantaten. Zij verkoopt deze onderdelen aan fabrikanten van medische prothesen, die er volledige prothesen van maken. Vervolgens worden die volledige prothesen verkocht aan eindgebruikers, zoals ziekenhuizen of orthopedische chirurgen.
9 Coorstek is een vennootschap naar Amerikaans recht die medische onderdelen van geavanceerde technische keramiek vervaardigt, in het bijzonder voor gewrichtsprothesen voor heup en rug en voor tandprothesen.
10 CeramTec was houdster van Europees octrooi EP 0 542 815, waarin Frankrijk was aangewezen en dat betrekking had op een keramisch composietmateriaal. Dit octrooi is op 5 augustus 2011 vervallen.
11 Op 23 augustus 2011 heeft CeramTec drie Uniemerkaanvragen ingediend voor respectievelijk de volgende merken:
– het kleurmerk voor roze Pantone 677C, editie 2010, dat op 26 maart 2013 is ingeschreven onder nummer 010214195 en recht van voorrang genoot op basis van een Duits merk van 21 juli 2011;
– het beeldmerk voor een grafische weergave van een kogel in de kleur roze Pantone 677C, dat op 12 april 2013 is ingeschreven onder nummer 010214112 en recht van voorrang genoot op basis van een Duits merk van 25 juli 2011; dit merk wordt als volgt weergegeven:
– het driedimensionale merk voor de kleur roze Pantone 677C, dat op 20 juni 2013 is ingeschreven onder nummer 010214179 en recht van voorrang genoot op basis van een Duits merk van 26 juli 2011; dit merk wordt als volgt weergegeven:
12 Deze merken duiden de volgende waren aan van klasse 10 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd: „Keramische onderdelen voor implantaten voor osteosynthese, gewrichtsoppervlaktevervanging, beenderafstandhouders; heupgewrichtskogels, heupgewrichtskommen en kniegewrichtsdelen; alle voornoemde goederen voor verkoop aan producenten van implantaten”.
13 Op 13 december 2013 heeft CeramTec een vordering wegens merkinbreuk en oneerlijke concurrentie ingesteld tegen Coorstek, op grond dat Coorstek een waar in de handel bracht die de kenmerkende roze kleur van haar eigen waren kopieerde. Coorstek heeft een reconventionele vordering tot nietigverklaring van de drie in de punten 11 en 12 van het onderhavige arrest beschreven merken (hierna: „litigieuze merken”) ingesteld.
14 Bij arrest van 25 juni 2021 heeft de cour d’appel de Paris (rechter in tweede aanleg Parijs, Frankrijk) de litigieuze merken nietig verklaard omdat CeramTec te kwader trouw was bij de indiening van de merkaanvragen.
15 Deze rechter heeft opgemerkt dat CeramTec op de datum waarop de aanvragen tot inschrijving van de litigieuze merken werden ingediend, overtuigd was van het technische effect van chroomoxide om de hardheid en de stevigheid te waarborgen van de keramische kogels die deel uitmaken van de medische prothesen, en dat zij had getracht de roze kleur van de kogels, die het gevolg was van de aanwezigheid van chroomoxide in de keramiek, te beschermen. Hij heeft daaruit afgeleid dat CeramTec beoogde haar monopolie te verlengen op de technische oplossing die eerder werd beschermd door het in punt 10 van het onderhavige arrest genoemde octrooi, dat was vervallen vóór de datum van indiening van deze merkaanvragen.
16 Volgens deze rechter werd de kwade trouw niet gekenmerkt door het feit dat CeramTec concurrenten wilde beletten om de roze kleur te gebruiken, maar door het feit dat zij een monopolie wilde verlengen en concurrenten wilde beletten om de markt te betreden die zij domineerde dankzij het voor haar waren gebruikte materiaal, namelijk chroomoxide in een hoeveelheid waardoor de keramiek roze kleurt. Deze rechter heeft geoordeeld dat CeramTec dus het oogmerk had om een uitsluitend recht te verkrijgen voor andere doeleinden dan de doeleinden die vallen onder de functie van een merk, namelijk de aanduiding van de herkomst van haar waren.
17 CeramTec heeft cassatieberoep ingesteld bij de Cour de cassation (hoogste rechter in burgerlijke en strafzaken, Frankrijk), de verwijzende rechter. Volgens CeramTec kunnen de absolute weigeringsgronden van artikel 7 van verordening nr. 207/2009 niet leiden tot de vaststelling van de kwade trouw in de zin van artikel 52, lid 1, onder b), van deze verordening, tenzij wordt toegestaan dat het begrip kwade trouw wordt gebruikt om de toepassingsvoorwaarden van dat artikel 7 te omzeilen of buiten beschouwing te laten. Een uitlegging van dat artikel 52, lid 1, onder b), volgens welke een merk nietig kan worden verklaard op de enkele grond dat de aanvrager ervan het oogmerk had om rechten op een technische oplossing te beschermen, zonder dat wordt aangetoond dat het recht op het betrokken merk de bescherming van een dergelijke technische oplossing daadwerkelijk waarborgt, komt er volgens verzoekster bovendien ook op neer dat de werkingssfeer van artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening nr. 207/2009 wordt omzeild en de respectieve werkingssfeer van deze twee bepalingen wordt miskend. CeramTec stelt dat zij, nadat haar octrooi was vervallen en de aanvragen tot inschrijving van de litigieuze merken waren ingediend, heeft ontdekt dat chroomoxide, dat de door die merken geclaimde roze kleur gaf, in werkelijkheid geen enkel technisch effect had.
18 Coorstek betoogt dat artikel 7, lid 1, onder e), ii), en artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 verschillende doelstellingen nastreven en dat eerstgenoemd artikel niet kan worden beschouwd als een bijzondere bepaling die voorrang heeft op laatstgenoemd artikel. Volgens Coorstek is bij de beoordeling van de kwade trouw in de zin van dat artikel 52, lid 1, onder b), alleen het gedrag van de aanvrager van belang; de intrinsieke eigenschappen van het betrokken teken doen er in dat opzicht niet toe. Gelet op het feit dat kwade trouw moet worden beoordeeld ten tijde van de indiening van de aanvraag tot inschrijving van het merk, is het bovendien irrelevant dat het monopolie op het betrokken teken de technische oplossing niet daadwerkelijk beschermt, aangezien de aanvrager geloofde in die bescherming en enkel het oogmerk van de aanvrager in aanmerking moet worden genomen.
19 De verwijzende rechter stelt vast dat de cour d’appel de Paris en het Oberlandesgericht Stuttgart (hoogste rechterlijke instantie van de deelstaat Baden-Württemberg, Stuttgart, Duitsland), die uitspraak hebben gedaan over de nietigheid van de litigieuze merken, uiteenlopende uitleggingen hebben gegeven. De verschillen hebben met name betrekking op de vraag hoe de absolute weigeringsgronden van artikel 7 van verordening nr. 207/2009 en het begrip kwade trouw, dat de absolute nietigheidsgrond van artikel 52, lid 1, onder b), van deze verordening vormt, zich tot elkaar verhouden.
20 Tegen deze achtergrond heeft de Cour de cassation de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
„1) Moet artikel 52 van verordening [nr. 207/2009] aldus worden uitgelegd dat de [weigeringsgronden] van artikel 7, waarnaar artikel 52, lid 1, onder a), verwijst, en de nietigheidsgrond van kwade trouw als bedoeld in artikel 52, lid 1, onder b), van deze verordening, autonoom zijn en elkaar uitsluiten?
2) Indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord, kan de kwade trouw van de aanvrager louter in het licht van de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening nr. 207/2009 worden beoordeeld zonder dat hoeft te worden vastgesteld dat het teken dat als merk is aangevraagd uitsluitend bestaat uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen?
3) Moet artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 aldus worden uitgelegd dat er geen sprake is van kwade trouw van degene die een merkaanvraag heeft ingediend met het oogmerk om een technische oplossing te beschermen, wanneer na die aanvraag komt vast te staan dat er geen verband is tussen de betrokken technische oplossing en de tekens waaruit het aangevraagde merk bestaat?”
Verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling
21 Nadat de advocaat-generaal zijn conclusie had genomen, heeft CeramTec, bij akte neergelegd ter griffie van het Hof op 24 februari 2025, verzocht om heropening van de mondelinge behandeling overeenkomstig artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.
22 Volgens deze bepaling kan het Hof in elke stand van het geding, de advocaat-generaal gehoord, de heropening van de mondelinge behandeling gelasten, met name wanneer het zich onvoldoende voorgelicht acht, wanneer een partij na afsluiting van deze behandeling een nieuw feit aanbrengt dat van beslissende invloed kan zijn voor de beslissing van het Hof, of wanneer een zaak moet worden beslecht op grond van een argument waarover de partijen hun standpunten niet voldoende hebben kunnen uitwisselen.
23 Ter ondersteuning van haar verzoek voert CeramTec aan dat in de conclusie van de advocaat-generaal niet wordt ingegaan op de bijzonderheden en de complexiteit van de feiten van het hoofdgeding, dat in die conclusie geen rekening wordt gehouden met de nagestreefde doelstellingen van de nietigheidsgrond inzake kwade trouw, dat uit de rechtspraak blijkt dat er een objectief risico van verstoring van de mededinging moet bestaan en dat in die conclusie geen aanwijzingen worden gegeven over het rechtmatige commerciële belang.
24 In herinnering moet worden gebracht dat de advocaat-generaal volgens artikel 252, tweede alinea, VWEU in het openbaar in volkomen onpartijdigheid en onafhankelijkheid met redenen omklede conclusies neemt aangaande zaken waarin zulks overeenkomstig het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie vereist is. Het Hof is niet gebonden door de conclusie van de advocaat-generaal, noch door de motivering op grond waarvan hij tot die conclusie komt. Tevens dient eraan te worden herinnerd dat het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en het Reglement voor de procesvoering niet voorzien in de mogelijkheid voor de partijen in het hoofdgeding en de in artikel 23 van dit Statuut bedoelde belanghebbenden om te antwoorden op de conclusie van de advocaat-generaal. Bijgevolg kan het feit dat een partij in het hoofdgeding of een belanghebbende het oneens is met de conclusie van de advocaat-generaal op zich geen grond voor de heropening van de mondelinge behandeling vormen, ongeacht welke kwesties deze in de conclusie heeft onderzocht (arrest van 4 oktober 2024, Herbaria Kräuterparadies II, C‑240/23, EU:C:2024:852, punten 40 en 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
25 In casu blijkt uit het verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling dat CeramTec met dit verzoek in feite wil aangeven dat zij het oneens is met de juridische analyse van de advocaat-generaal. Zoals blijkt uit artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering en de in het vorige punt van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, valt een dergelijke reden niet onder de gronden die de heropening van de mondelinge behandeling kunnen rechtvaardigen. Bovendien hebben de belanghebbenden die aan de onderhavige procedure hebben deelgenomen, tijdens de schriftelijke en de mondelinge behandeling ervan, de juridische elementen kunnen uiteenzetten die zij relevant achtten om het Hof in staat te stellen een uitlegging te geven aan de Unierechtelijke bepalingen waarop de door de verwijzende rechter gestelde vragen betrekking hebben. In dit verband is het Hof van oordeel dat het over alle nodige gegevens beschikt om te kunnen beslissen over dit verzoek om een prejudiciële beslissing en dat geen van de door CeramTec ter ondersteuning van haar verzoek tot heropening van de mondelinge behandeling aangevoerde elementen die heropening op grond van artikel 83 van het Reglement voor de procesvoering rechtvaardigt.
26 In deze omstandigheden is er geen reden om de heropening van de mondelinge behandeling te gelasten.
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
27 Vooraf moet worden opgemerkt dat de verwijzende rechter de eerste vraag weliswaar heeft geformuleerd als betrekking hebbend op de verhouding tussen de absolute nietigheidsgrond van artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 en die van artikel 52, lid 1, onder a), van deze verordening juncto artikel 7, lid 1, maar dat uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt dat van de in dat artikel 7, lid 1, genoemde absolute weigeringsgronden voor inschrijving alleen die van artikel 7, lid 1, onder e), ii), aan de orde is in het hoofdgeding.
28 In die omstandigheden moet worden geoordeeld dat de verwijzende rechter met zijn eerste vraag in essentie wenst te vernemen of artikel 52, lid 1, van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat de absolute nietigheidsgrond van artikel 52, lid 1, onder a), van deze verordening juncto artikel 7, lid 1, onder e), ii), en de absolute nietigheidsgrond van artikel 52, lid 1, onder b), van deze verordening autonoom zijn en elkaar uitsluiten.
29 Krachtens artikel 52, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 wordt het Uniemerk nietig verklaard wanneer dit merk is ingeschreven in strijd met artikel 7 van deze verordening. Volgens artikel 7, lid 1, onder e), ii), van deze verordening wordt inschrijving van tekens die uitsluitend bestaan uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen, geweigerd.
30 Artikel 52, lid 1, onder b), van dezelfde verordening bepaalt dat het Uniemerk nietig wordt verklaard wanneer de aanvrager bij indiening van de aanvraag tot inschrijving van dit merk te kwader trouw was.
31 Voor de beantwoording van de eerste vraag moet achtereenvolgens worden onderzocht of de absolute nietigheidsgrond van artikel 52, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 juncto artikel 7, lid 1, onder e), ii), en de absolute nietigheidsgrond van artikel 52, lid 1, onder b), van deze verordening (hierna: „twee absolute nietigheidsgronden”) autonoom zijn en of deze twee absolute nietigheidsgronden elkaar uitsluiten.
32 In de eerste plaats moet worden ingegaan op de vraag of de twee absolute nietigheidsgronden autonoom zijn, in die zin dat voor de nietigverklaring van een merk wegens de kwade trouw van de aanvrager op grond van dat artikel 52, lid 1, onder b), niet vooraf moet worden onderzocht of de in artikel 7, lid 1, onder e), ii), genoemde absolute weigeringsgrond voor inschrijving van toepassing is.
33 Volgens vaste rechtspraak moet bij de uitlegging van een Unierechtelijke bepaling niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en met de doelstellingen en het oogmerk van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (zie in die zin arresten van 17 november 1983, Merck, 292/82, EU:C:1983:335, punt 12, en 11 januari 2024, Inditex, C‑361/22, EU:C:2024:17, punt 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
34 Uit de bewoordingen van artikel 52, lid 1, van verordening nr. 207/2009 blijkt dat elk van deze twee nietigheidsgronden onder een apart punt worden behandeld, te weten onder a) en onder b), die door een puntkomma van elkaar zijn gescheiden, hetgeen de wil van de Uniewetgever weerspiegelt om deze gronden van elkaar te onderscheiden. Bovendien bevat dit artikel 52, lid 1, noch in de aanhef noch in de daaropvolgende opsomming bewoordingen waaruit blijkt dat de twee absolute nietigheidsgronden in een bepaalde rangorde ten opzichte van elkaar moeten worden onderzocht.
35 Deze letterlijke uitlegging van artikel 52, lid 1, van verordening nr. 207/2009 vindt steun in zowel de context van deze bepaling als de doelstellingen ervan.
36 Wat de context betreft, moet worden opgemerkt dat in artikel 52, lid 1, de nietigheidsgrond onder a), anders dan die onder b), verwijst naar de absolute weigeringsgronden voor inschrijving van artikel 7 van verordening nr. 207/2009, en dat die nietigheidsgrond moet worden gelezen en uitgelegd in samenhang met laatstgenoemde bepaling.
37 Bovendien zijn de in artikel 7, lid 1, van verordening nr. 207/2009 vermelde weigeringsgronden onafhankelijk van elkaar en vereisen zij een afzonderlijk onderzoek (zie in die zin en naar analogie arrest van 16 september 2015, Société des Produits Nestlé, C‑215/14, EU:C:2015:604, punt 46), zodat artikel 52, lid 1, onder a), van deze verordening zelf betrekking heeft op nietigheidsgronden die autonoom zijn ten opzichte van elkaar en elk een eigen werkingssfeer hebben.
38 Bijgevolg moet a fortiori worden erkend dat er sprake is van een dergelijke autonomie tussen de nietigheidsgrond van artikel 52, lid 1, onder a), van deze verordening en die van artikel 52, lid 1, onder b).
39 Zoals de advocaat-generaal in punt 34 van zijn conclusie in essentie heeft opgemerkt, bevat artikel 52, lid 1, van verordening nr. 207/2009 in zijn geheel weliswaar een uitputtende lijst van absolute nietigheidsgronden voor een Uniemerk, maar is elk van die absolute nietigheidsgronden verschillend van aard. De onder a) bedoelde nietigheidsgrond is namelijk alleen van toepassing in de gevallen die limitatief zijn opgesomd in artikel 7, lid 1, terwijl de onder b) bedoelde nietigheidsgrond verwijst naar het begrip „kwade trouw”, dat in een onbepaald aantal situaties van toepassing kan zijn.
40 Wat de door deze absolute nietigheidsgronden nagestreefde doelstellingen betreft, moet worden opgemerkt dat deze gronden de algemene doelstelling delen die wordt nagestreefd door de Unieregels inzake merken, namelijk bij te dragen tot een onvervalste mededinging binnen de Unie. In dit verband blijkt met name uit overweging 2 van verordening nr. 207/2009 dat deze verordening tot doel heeft de instelling en de werking van de interne markt te waarborgen. In deze context beogen de regels inzake het Uniemerk te waarborgen dat elke onderneming, teneinde haar clientèle aan zich te binden door de kwaliteit van haar waren of diensten, tekens als merk kan inschrijven die de consument in staat stellen haar waren of diensten zonder gevaar voor verwarring te onderscheiden van waren of diensten van andere herkomst (zie in die zin arrest van 12 september 2019, Koton Mağazacilik Tekstil Sanayi ve Ticaret/EUIPO, C‑104/18 P, EU:C:2019:724, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
41 De absolute nietigheidsgronden van artikel 52, lid 1, van verordening nr. 207/2009 hebben echter een verschillend oogmerk.
42 Enerzijds bestaat het oogmerk van de absolute nietigheidsgrond van artikel 52, lid 1, onder a), van verordening nr. 207/2009 immers erin merken nietig te verklaren die zijn ingeschreven ondanks het feit dat zij stuiten op een of meerdere absolute weigeringsgronden van artikel 7, lid 1, van deze verordening en die derhalve niet vatbaar zijn voor inschrijving, omdat zij hun merkfuncties niet kunnen vervullen. Deze nietigheidsgrond is een sanctie wegens een tekortkoming van het merk zelf en beoogt het algemene belang te beschermen dat ten grondslag ligt aan deze absolute weigeringsgronden.
43 Wat in het bijzonder de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening nr. 207/2009 betreft, is het onderliggende oogmerk ervan te voorkomen dat als gevolg van het merkrecht aan een onderneming een monopolie wordt toegekend op technische oplossingen of gebruikskenmerken van een waar, waarnaar de consument mogelijkerwijs in de waren van concurrenten naar op zoek is. Deze weigeringsgrond wil aldus vermijden dat de door het merkrecht verleende bescherming verder gaat dan de tekens op basis waarvan een waar of dienst van die van concurrenten kan worden onderscheiden en op die manier eraan in de weg zou komen te staan dat concurrenten ongestoord in concurrentie met de merkhouder waren kunnen aanbieden waarin die technische oplossingen of gebruikskenmerken aanwezig zijn (zie in die zin arresten van 14 september 2010, Lego Juris/BHIM, C‑48/09 P, EU:C:2010:516, punt 43, en 23 april 2020, Gömböc, C‑237/19, EU:C:2020:296, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Het gaat erom te voorkomen dat het door een merk verleende uitsluitende en duurzame recht kan worden gebruikt ter vereeuwiging, zonder beperking in de tijd, van andere rechten die de Uniewetgever aan verjaring heeft willen onderwerpen (arrest van 16 september 2015, Société des Produits Nestlé, C‑215/14, EU:C:2015:604, punt 45).
44 Zoals de advocaat-generaal in punt 37 van zijn conclusie in essentie heeft opgemerkt, worden volgens de rechtspraak aldus door die bepaling twee vereisten tegen elkaar afgewogen, te weten enerzijds te voorkomen dat de bescherming van een geoctrooieerde technische oplossing na het vervallen van het octrooi blijft voortduren en anderzijds de onmogelijkheid om merken in te schrijven te beperken tot merken die het gebruik van een technische oplossing door andere ondernemingen daadwerkelijk verhinderen (zie in die zin arrest van 14 september 2010, Lego Juris/BHIM, C‑48/09 P, EU:C:2010:516, punten 44‑48).
45 Anderzijds bestaat het oogmerk van de absolute nietigheidsgrond van artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 erin, ervoor te zorgen dat marktdeelnemers die het stelsel van Uniemerken willen gebruiken, op eerlijke wijze deelnemen aan de mededinging. Deze nietigheidsgrond is derhalve bedoeld om een tekortkoming te bestraffen die eigen is aan de inschrijvingsaanvraag en niet aan het merk zelf.
46 Uit de voorgaande overwegingen volgt dat de twee absolute nietigheidsgronden autonoom zijn, in die zin dat voor de nietigverklaring van het betrokken merk wegens kwade trouw van de aanvrager op grond van artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 niet vooraf moet worden nagegaan of er sprake is van een van de in artikel 7 van deze verordening genoemde absolute weigeringsgronden voor inschrijving, waarnaar artikel 52, lid 1, onder a), verwijst. Voor de karakterisering van de kwade trouw is dus niet vereist dat wordt vastgesteld dat het betrokken teken ook uitsluitend bestaat uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen in de zin van artikel 7, lid 1, onder e), ii), van die verordening. Het omgekeerde geldt eveneens, aangezien voor de vaststelling dat het teken uitsluitend bestaat uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen, niet moet worden aangetoond dat de aanvrager te kwader trouw is.
47 In de tweede plaats moet worden onderzocht of de absolute nietigheidsgronden van artikel 52, lid 1, van verordening nr. 207/2009 elkaar uitsluiten, in die zin dat de toepassing van een van deze twee gronden de toepassing van de andere uitsluit.
48 In dit verband moet worden opgemerkt dat noch uit de aanhef noch uit de bewoordingen van artikel 52, lid 1, onder a), en b), van verordening nr. 207/2009 elementen naar voren komen op grond waarvan kan worden aangenomen dat de onder a) en b) genoemde nietigheidsgronden elkaar uitsluiten.
49 Bovendien sluiten de bepalingen van verordening nr. 207/2009 niet uit dat een Uniemerk nietig kan worden verklaard op grond van de absolute nietigheidsgronden van artikel 52, lid 1, onder a) en b), van die verordening. De rechter bij wie een op deze gronden gebaseerde vordering tot nietigverklaring van een merk aanhangig is gemaakt, kan het natuurlijk passend achten om zich, afhankelijk van de bijzonderheden van het concrete geval, te beperken tot een onderzoek van een van deze gronden. Indien deze gegrond is, hoeft de andere grond namelijk niet meer te worden onderzocht om het merk nietig te kunnen verklaren. Geen enkele bepaling van verordening nr. 207/2009 belet de rechter evenwel om ook deze andere grond te onderzoeken.
50 Uit het voorgaande volgt dat de absolute nietigheidsgronden van artikel 52, lid 1, van verordening nr. 207/2009 elkaar niet uitsluiten.
51 Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 52, lid 1, van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat de absolute nietigheidsgrond van artikel 52, lid 1, onder a), van deze verordening juncto artikel 7, lid 1, onder e), ii), en de absolute nietigheidsgrond van artikel 52, lid 1, onder b), van deze verordening autonoom zijn, maar elkaar niet uitsluiten.
Tweede vraag
52 Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat, indien om inschrijving van een teken als merk is verzocht na het vervallen van een octrooi, de kwade trouw van de aanvrager ervan kan worden aangetoond door zich uitsluitend te baseren op de opvatting van deze aanvrager dat dit teken geschikt is om de voorheen door dit octrooi beschermde technische oplossing tot uitdrukking te brengen, ongeacht of dit teken uitsluitend bestaat uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen in de zin van artikel 7, lid 1, onder e), ii), van die verordening.
53 Zoals blijkt uit de rechtspraak van het Hof moeten, aangezien het begrip „kwade trouw” dat wordt gehanteerd in artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 niet in die verordening wordt gedefinieerd, de betekenis en de draagwijdte van dit begrip worden bepaald in overeenstemming met de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan, met inachtneming van de context waarin het wordt gebruikt en de door die verordening beoogde doelstellingen (arrest van 12 september 2019, Koton Mağazacilik Tekstil Sanayi ve Ticaret/EUIPO, C‑104/18 P, EU:C:2019:724, punten 43 en 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
54 Overeenkomstig de in de omgangstaal gebruikelijke betekenis ervan veronderstelt het begrip „kwade trouw” dat er sprake is van een oneerlijke houding of een oneerlijk oogmerk. Dit begrip moet voorts worden begrepen in de context van het merkrecht, te weten die van het economische verkeer. In dit verband streven de achtereenvolgens vastgestelde verordeningen nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsrecht (PB 1994, L 11, blz. 1), nr. 207/2009 en 2017/1001 hetzelfde doel na, te weten de totstandkoming en de werking van de interne markt.
55 Zoals in punt 40 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, beogen de regels inzake het Uniemerk in het bijzonder bij te dragen aan het stelsel van onvervalste mededinging in de Unie, waarin elke onderneming, teneinde haar clientèle aan zich te binden door de kwaliteit van haar waren of diensten, tekens als merk moet kunnen inschrijven die de consument in staat stellen deze waren of diensten zonder gevaar voor verwarring te onderscheiden van waren of diensten van andere herkomst (zie in die zin arrest van 12 september 2019, Koton Mağazacilik Tekstil Sanayi ve Ticaret/EUIPO, C‑104/18 P, EU:C:2019:724, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
56 Bijgevolg is de absolute nietigheidsgrond van artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 van toepassing wanneer uit relevante en onderling overeenstemmende aanwijzingen blijkt dat de houder van een Uniemerk de aanvraag tot inschrijving van dat merk niet heeft ingediend om op eerlijke wijze deel te nemen aan de mededinging, maar met het oogmerk afbreuk te doen aan de belangen van derden op een wijze die niet strookt met de eerlijke gebruiken of met het oogmerk – zelfs zonder een derde in het bijzonder te viseren – een uitsluitend recht te verkrijgen voor andere doeleinden dan die welke vallen onder de functies van een merk, met name de in het vorige punt in herinnering gebrachte wezenlijke functie van herkomstaanduiding (arrest van 12 september 2019, Koton Mağazacilik Tekstil Sanayi ve Ticaret/EUIPO, C‑104/18 P, EU:C:2019:724, punt 46).
57 Het oogmerk van de aanvrager van een merk is een subjectief gegeven dat evenwel op objectieve wijze moet worden vastgesteld door de bevoegde administratieve en rechterlijke instanties. Bijgevolg moet elke bewering van kwade trouw globaal worden beoordeeld, met inachtneming van alle relevante feitelijke omstandigheden van het concrete geval. Enkel op deze manier kan de bewering van kwade trouw objectief worden beoordeeld (arrest van 12 september 2019, Koton Mağazacilik Tekstil Sanayi ve Ticaret/EUIPO, C‑104/18 P, EU:C:2019:724, punt 47 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
58 In dit verband moet worden opgemerkt dat uit de bewoordingen van artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 niet blijkt dat voor de beoordeling van de eventuele kwade trouw van de aanvrager, feitelijke omstandigheden die bijdragen of kunnen bijdragen tot de vaststelling van de absolute nietigheidsgrond van artikel 52, lid 1, onder a), van deze verordening juncto artikel 7, lid 1, onder e), ii), buiten beschouwing moeten worden gelaten.
59 Het Hof heeft reeds geoordeeld dat elementen die tevens kunnen bijdragen tot de vaststelling van een relatieve weigeringsgrond voor inschrijving relevant kunnen zijn voor de vaststelling dat de aanvrager te kwader trouw is in de zin van artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009, zonder dat voor de vaststelling van de kwade trouw in verband met een relatieve weigeringsgrond moet worden onderzocht of voor het overige volledig aan die grond is voldaan (zie naar analogie arrest van 12 september 2019, Koton Mağazacilik Tekstil Sanayi ve Ticaret/EUIPO, C‑104/18 P, EU:C:2019:724, punten 54 en 55 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
60 Evenzo moet worden geoordeeld dat bij de beoordeling van de eventuele kwade trouw van de aanvrager rekening kan worden gehouden met het feit dat hij heeft getracht het monopolie op een voorheen door een octrooi beschermde technische oplossing te verlengen. De opvatting van de aanvrager dat het teken waarvoor hij om inschrijving als merk verzoekt geheel of gedeeltelijk geschikt is om die technische oplossing tot uitdrukking te brengen, vormt een van de elementen die het bestaan kunnen staven van een oogmerk dat vreemd is aan de wezenlijke functies van het merk en dat erin bestaat concurrenten de toegang te beletten tot de markt waarop de aanvrager dankzij zijn octrooi heerste. Die opvatting kan echter niet het enige element zijn. Zij kan deel uitmaken van de relevante en onderling overeenstemmende aanwijzingen dat de inschrijvingsaanvraag niet is ingediend met het doel op eerlijke wijze aan de mededinging deel te nemen, maar met een oogmerk dat niet strookt met de eerlijke gebruiken in het economische verkeer.
61 Deze mogelijkheid bestaat zowel wanneer op basis van de relevante feitelijke omstandigheden van het concrete geval de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, onder e), ii), van verordening nr. 207/2009 volledig kan worden vastgesteld, als wanneer die omstandigheden daartoe niet volstaan, aangezien de twee absolute nietigheidsgronden autonoom zijn en elkaar niet uitsluiten, zoals blijkt uit het antwoord op de eerste vraag.
62 Bijgevolg kan voor de vaststelling van de kwade trouw van de aanvrager in de zin van artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 rekening worden gehouden met elementen die in aanmerking kunnen worden genomen in het kader van het onderzoek van de absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, onder e), ii), van deze verordening, zonder dat noodzakelijkerwijs wordt vastgesteld dat het betrokken teken uitsluitend bestaat uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen.
63 Niettemin moet bij de beoordeling van een bewering van kwade trouw het werkelijke oogmerk van de aanvrager worden vastgesteld op basis van alle relevante feitelijke omstandigheden. Zoals de advocaat-generaal in punt 57 van zijn conclusie in essentie heeft uiteengezet, behoren, in een situatie als die in het hoofdgeding, hiertoe ook de aard van het litigieuze merk, de oorsprong van het betrokken teken en het gebruik ervan sinds zijn ontstaan, de reikwijdte van het vervallen octrooi, de commerciële logica van de indiening van de aanvraag tot inschrijving van het litigieuze merk en de chronologie van de gebeurtenissen die deze indiening hebben gekenmerkt.
64 Aangezien het Uniemerk krachtens artikel 99, lid 1, van verordening nr. 207/2009 wordt vermoed geldig te zijn, staat het ten slotte aan degene die om nietigverklaring verzoekt en die zich op de in artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 genoemde grond wil beroepen, om de relevante en onderling overeenstemmende aanwijzingen als bedoeld in de in punt 56 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte rechtspraak te verstrekken teneinde de kwade trouw bij de indiening van de inschrijvingsaanvraag aan te tonen. In een dergelijk geval staat het vervolgens aan de merkaanvrager om aan te tonen dat die inschrijving deel uitmaakt van een legitieme commerciële strategie, door plausibele verklaringen te verstrekken over de nagestreefde doelstellingen en commerciële logica. In dit verband moet worden opgemerkt dat, zoals de advocaat-generaal in punt 58 van zijn conclusie in essentie heeft opgemerkt, het enkele feit dat een te kwader trouw ingeschreven merk de eigenlijke functies van een merk vervult, en met name de functie van herkomstaanduiding, als zodanig geen beletsel vormt voor de nietigverklaring ervan. Zoals ook uit die rechtspraak blijkt, moet een merk dat deze functies vervult immers niettemin nietig worden verklaard indien de inschrijving ervan is aangevraagd met het oogmerk om afbreuk te doen aan de belangen van derden op een wijze die niet strookt met de eerlijke gebruiken.
65 Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat, indien om inschrijving van een teken als merk is verzocht na het vervallen van een octrooi, de kwade trouw van de aanvrager ervan kan worden aangetoond door zich met name te baseren op de opvatting van deze aanvrager dat dit teken geheel of gedeeltelijk geschikt is om de voorheen door dit octrooi beschermde technische oplossing tot uitdrukking te brengen, ongeacht of dit teken uitsluitend bestaat uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen in de zin van artikel 7, lid 1, onder e), ii), van die verordening. Tot de relevante omstandigheden voor de beoordeling van het eventuele bestaan van de kwade trouw van de aanvrager behoren ook de aard van het litigieuze merk, de oorsprong van het betrokken teken en het gebruik ervan sinds zijn ontstaan, de reikwijdte van het vervallen octrooi, de commerciële logica van de indiening van de aanvraag tot inschrijving van het litigieuze merk en de chronologie van de gebeurtenissen die deze indiening hebben gekenmerkt.
Derde vraag
66 Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat de kwade trouw van de aanvrager kan worden beoordeeld op basis van omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de indiening van de aanvraag tot inschrijving van het betrokken merk.
67 Uit de bewoordingen van artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 volgt dat het merk nietig wordt verklaard wanneer de aanvrager bij indiening van de aanvraag tot inschrijving van dit merk te kwader trouw was.
68 Uit die bepaling vloeit dus voort dat het relevante tijdstip voor de beoordeling van het bestaan van kwade trouw van de aanvrager dat van indiening van de merkaanvraag door de betrokkene is (arresten van 11 juni 2009, Chocoladefabriken Lindt & Sprüngli, C‑529/07, EU:C:2009:361, punt 35, en 12 september 2019, Koton Mağazacilik Tekstil Sanayi ve Ticaret/EUIPO, C‑104/18 P, EU:C:2019:724 punt 59).
69 Zoals reeds in punt 56 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, is de absolute nietigheidsgrond van artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 van toepassing wanneer uit relevante en onderling overeenstemmende aanwijzingen blijkt dat de houder van een Uniemerk de aanvraag tot inschrijving van dat merk niet heeft ingediend om op eerlijke wijze deel te nemen aan de mededinging, maar met het oogmerk afbreuk te doen aan de belangen van derden op een wijze die niet strookt met de eerlijke gebruiken of met het oogmerk – zelfs zonder een derde in het bijzonder te viseren – een uitsluitend recht te verkrijgen voor andere doeleinden dan die welke vallen onder de functies van een merk, met name de wezenlijke functie van herkomstaanduiding.
70 In het kader van de globale beoordeling van het bestaan van kwade trouw van de aanvrager moet rekening worden gehouden met alle relevante feitelijke omstandigheden zoals deze zich voordeden ten tijde van die indiening (zie in die zin arrest van 12 september 2019, Koton Mağazacilik Tekstil Sanayi ve Ticaret/EUIPO, C‑104/18 P, EU:C:2019:724, punt 59).
71 Hieruit volgt dat deze beoordeling moet worden gebaseerd op alle elementen op basis waarvan de rechter in kennis wordt gesteld van het oogmerk dat de aanvrager had op het tijdstip van indiening van de aanvraag tot inschrijving van het betrokken merk. Omstandigheden, zelfs die van na de indiening van deze aanvraag tot inschrijving, kunnen dienen als aanwijzingen voor het oogmerk van de aanvrager op dat tijdstip.
72 Daarentegen kan een gegeven waarvan de aanvrager pas kennis heeft gekregen na de indiening van de aanvraag tot inschrijving van het betrokken merk, het oogmerk van deze aanvrager bij die indiening niet wijzigen.
73 In casu kan de omstandigheid dat CeramTec pas na deze indiening heeft ontdekt dat de toevoeging van chroomoxide aan haar waren geen technisch effect had, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan, niet relevant zijn om a posteriori een opvatting van CeramTec vast te stellen die ten tijde van die indiening niet bestond.
74 Gelet op een en ander moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 aldus moet worden uitgelegd dat de kwade trouw van de aanvrager niet kan worden beoordeeld op basis van omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de indiening van de aanvraag tot inschrijving van het betrokken merk.
Kosten
75 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:
1) Artikel 52, lid 1, van verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het [Uniemerk]
moet aldus worden uitgelegd dat
de absolute nietigheidsgrond van artikel 52, lid 1, onder a), van deze verordening juncto artikel 7, lid 1, onder e), ii), en de absolute nietigheidsgrond van artikel 52, lid 1, onder b), van deze verordening autonoom zijn, maar elkaar niet uitsluiten.
2) Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009
moet aldus worden uitgelegd dat,
indien om inschrijving van een teken als merk is verzocht na het vervallen van een octrooi, de kwade trouw van de aanvrager ervan kan worden aangetoond door zich met name te baseren op de opvatting van deze aanvrager dat dit teken geheel of gedeeltelijk geschikt is om de voorheen door dit octrooi beschermde technische oplossing tot uitdrukking te brengen, ongeacht of dit teken uitsluitend bestaat uit de vorm van de waar die noodzakelijk is om een technische uitkomst te verkrijgen in de zin van artikel 7, lid 1, onder e), ii), van die verordening. Tot de relevante omstandigheden voor de beoordeling van het eventuele bestaan van de kwade trouw van de aanvrager behoren ook de aard van het litigieuze merk, de oorsprong van het betrokken teken en het gebruik ervan sinds zijn ontstaan, de reikwijdte van het vervallen octrooi, de commerciële logica van de indiening van de aanvraag tot inschrijving van het litigieuze merk en de chronologie van de gebeurtenissen die deze indiening hebben gekenmerkt.
3) Artikel 52, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009
moet aldus worden uitgelegd dat
de kwade trouw van de aanvrager niet kan worden beoordeeld op basis van omstandigheden die zich hebben voorgedaan na de indiening van de aanvraag tot inschrijving van het betrokken merk.
ondertekeningen
* Procestaal: Frans.