This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62023TN0131
Case T-131/23: Action brought on 13 March 2023 — Nardi v ECB
Zaak T-131/23: Beroep ingesteld op 13 maart 2023 — Nardi/ECB
Zaak T-131/23: Beroep ingesteld op 13 maart 2023 — Nardi/ECB
PB C 179 van 22.5.2023, p. 58–60
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
22.5.2023 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 179/58 |
Beroep ingesteld op 13 maart 2023 — Nardi/ECB
(Zaak T-131/23)
(2023/C 179/84)
Procestaal: Italiaans
Partijen
Verzoekende partij: Anna Nardi (Napels, Italië) (vertegenwoordiger: M. De Siena, advocaat)
Verwerende partij: Europese Centrale Bank
Conclusies
De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:
— |
vast te stellen en te verklaren dat de Europese Centrale Bank (ECB), vertegenwoordigd door haar president Christine Lagarde, niet-contractueel aansprakelijk is:
|
— |
de ECB, in de persoon van haar huidige president, te veroordelen tot vergoeding van de materiële schade als gevolg van het geleden verlies en de gederfde winst, de hierboven vermelde immateriële schade en de schade in verband met het verlies van een kans, begroot overeenkomstig de in de respectieve hoofdstukken en afdelingen van dit verzoekschrift uiteengezette criteria, door middel van de volgende betalingen ten gunste van verzoekster: 1) 1 538 808,12 EUR voor de materiële schade; 2) 500 000,00 EUR voor de immateriële schade; 3) oftewel een totaalbedrag van 2 038 808,12 EUR. |
— |
subsidiair, de ECB, in de persoon van haar huidige president, te veroordelen tot betaling aan verzoekster, voor de hierboven genoemde soorten schade, van de verschillende in de loop van het geding te bepalen individuele posten, voor zover deze door de rechter worden vastgesteld, onder meer aan de hand van een door het Gerecht bevolen deskundigenonderzoek in de zin van artikel 70 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht; |
— |
tot betaling van een bedrag dat het Gerecht passend acht ter vergoeding van het verlies van een kans; |
— |
tot betaling van vertragingsrente, te berekenen vanaf 12 maart 2020, de datum van het schadebrengende feit, tot de daadwerkelijke betaling van de schadevergoeding; |
— |
De verwerende partij te verwijzen in de kosten van de procedure. |
Middelen en voornaamste argumenten
Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan.
— |
In het eerste middel wordt aangevoerd dat de ECB krachtens artikel 340, lid 3, VWEU en artikel 2043 van het Italiaans burgerlijk wetboek aansprakelijk is voor de door verzoekster geleden materiële en immateriële schade, en wordt per soort geleden schade het bedrag vermeld. |
— |
Het tweede middel betreft de omvang van de materiële en immateriële schade en het verlies van een kans die verzoekster stelt te hebben geleden en de voor de begroting daarvan toegepaste beginselen; |
— |
Het derde middel is ontleend aan de beginselen van de rechtspraak van de Europese Unie, met name de arresten van 28 oktober 2021, Vialto Consulting/Commissie (C-650/19 P, EU:C:2021:879), 9 februari 2022, QI e.a./Commissie en ECB (T-868/16, EU:T:2022:58), en 21 januari 2014, Klein/Commissie (T-309/10, EU:T:2014:19). Verzoekster licht de voorwaarden waaronder een Unieburger de niet-contractuele aansprakelijkheid van een Europese instelling kan inroepen toe en stelt — op basis van een vergelijking met het Unierecht inzake de ECB, de instellingen en hun respectieve taken — dat aan die voorwaarden is voldaan, zoals ook door de deskundige in de bij het verzoekschrift gevoegde beëdigde verklaring is bevestigd. De president van de ECB heeft het primair en het afgeleid Unierecht geschonden en misbruik gemaakt van haar bevoegdheid. De ECB, meer bepaald haar president, heeft op 12 maart 2020 inbreuk gemaakt op artikel 127 VWEU van hoofdstuk 2 (“Monetair beleid”), de artikelen 3, 10, 11, 12, 13 en 38 van de Statuten van het Stelsel van Europese Centrale Banken en van de ECB, en artikel 17, punten 17.2 en 17.3 van de bij besluit van de ECB van 19 februari 2004 (1) vastgestelde regels. |
— |
In het vierde middel wordt de materiële schade van verzoekster begroot, onderbouwd en gedocumenteerd (geleden schade en gederfde winst). |
— |
In het vijfde middel wordt de schade wegens psychisch lijden en aantasting van de reputatie en de persoonlijke en professionele integriteit begroot, onderbouwd en gedocumenteerd. |
— |
In het zesde middel wordt het verlies van een kans toegelicht, onderbouwd en bewezen aan de hand van vermoedens en kansberekeningen en wordt betaling ervan gevorderd op grond van billijkheid. |
— |
Het zevende middel zet de beginselen uiteen van de Unierechtspraak op het gebied van immateriële schade die door de Europese instellingen aan Unieburgers is toegebracht, zoals die met name voortvloeien uit het arrest van het Gerecht van 12 september 2007, Combescot/Commissie (T-250/04, EU:T:2007:262). |
(1) Besluit 2004/257/EG van de Europese Centrale Bank van 19 februari 2004 houdende goedkeuring van het reglement van orde van de Europese Centrale Bank (ECB/2004/2) (PB 2004, L 80, blz. 33), zoals gewijzigd bij besluit ECB/2014/1 van de Europese Centrale Bank van 22 januari 2014 (PB 2014, L 95, blz. 56).